Winkelcentrum Breust - Eijsden
Bestemmingsplan - gemeente Eijsden-Margraten
Onherroepelijk op 15-01-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplanWinkelcentrum Breust-Eijsden van de gemeente Eijsden-Margraten;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1903.BPLKOM10002WIN-OHO1 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen;
1.3 aan-huis-verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 ambacht(elijke):
het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht;
1.7 ander bouwwerk:
bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9 bestaand:
- a. bij bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzage legging van het bestemmingsplan als ontwerp;
- b. bij gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod.
1.10 bedrijfskantine:
een niet voor consumenten toegankelijke ruimte ten behoeve van het nuttigen van voedsel en dranken door personeelsleden van een op dezelfde locatie als de winkel is gevestigd bedrijf;
1.11 bruto vloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een bedrijf, een dienstverlenende instelling, een detailhandelsvestiging, een horecabedrijf of een kantoor, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bijgebouw:
een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat een functionele eenheid vormt met, ondergeschikt en dienstbaar is, aan een hoofdgebouw;
1.15 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.16 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.17 bouwlaag
een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw (souterrain of kelder) en zolder;
1.18 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.19 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.20 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.21 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.22 daghoreca:
horecabedrijven waarin de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op de verstrekking van spijzen en/of kleine maaltijden, die hoofdzakelijk tussen 9.00 - 22.00 uur geopend zijn, zoals een lunchroom, restauratie, spijsverstrekkers, ijssalon;
1.23 dakterras:
een voor mensen toegankelijke niet bedrijfsmatige buitenruimte op het dak van een gebouw;
1.24 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen/verhuren en/of leveren van goederen aan personen die, die goederen kopen/huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.25 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten;
1.26 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 gestapelde woning / appartement
een woning op 1e verdieping (niet zijnde de begane grond) dan wel de 2e verdieping;
1.28 growshop:
winkel waarin de hoofdactiviteit of één van de activiteiten wordt gevormd door detailhandel in kweekbenodigdheden (zoals meststoffen, bestrijdingsmiddelen, plantenvoeding, potgrond, lampen, ventilatiesystemen en waterpompen) bedoeld voor het kweken van verdovende middelen dan wel soortgelijke planten;
1.29 headshop:
winkel waarin de hoofdactiviteit of één van de activiteiten wordt gevormd door detailhandel in artikelen of attributen die samenhangen met het consumeren van verdovende middelen zoals pijpjes en vloeitjes;
1.30 industrie(le):
een bedrijf dat is gericht op het vervaardigen c.q. bewerken van goederen, producten en/of stoffen middels of grotendeels middels machines, installaties of anderszins via een geautomatiseerd proces;
1.31 kantoor
gebouw waarin het vloeroppervlak wordt gebruikt voor het verlenen van diensten, het leggen van contacten of het uitvoeren van commerciële handelingen, waarbij de nadruk ligt op de administratieve afwikkeling van genoemde handelingen;
1.32 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, (para)medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, zorgvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.33 maaiveld:
de bovenkant van een terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft;
1.34 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen;
1.35 (openbare) nutsvoorziening:
een bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport, de telecommunicatie, het transport van drinkwater en afvalwater en daarmee vergelijkbare voorzieningen, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation;
1.36 peil
- a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan een weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.37 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.38 seksinrichting
de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf -waaronder begrepen een erotische massagesalon-, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub alsmede bedrijven die hun bedrijf voeren geheel of gedeeltelijk in overwegend seksueel geaarde dienstverlening, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.39 sekswinkel:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotische/pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht dan wel verhuurd;
1.40 smartshop:
een bedrijf waar bedrijfsmatig psychoactieve middelen en/of benodigdheden voor de kweek van hennep en/of andere verdovende middelen te koop worden aangeboden, verstrekt of geleverd;
1.41 stedenbouwkundig beeld:
ruimtelijke verschijningsvorm van de bestaande bebouwing, die wordt bepaald door de situering, de bouwmassa's, de gevelindeling en de dakvormen;
1.42 supermarkt:
detailhandelsbedrijf met een grote verscheidenheid aan artikelen, hoofdzakelijk levensmiddelen, waarbij sprake is van zelfbediening voor de klanten;
1.43 verblijfsgebied:
gedeelte van één of meer bouwwerken op een perceel met dezelfde bestemming, met ten minste één verblijfsruimte bestaande uit een of meer op dezelfde bouwlaag gelegen aan elkaar grenzende ruimten anders dan een toilet-, bad-, technische of verkeersruimte;
1.44 verblijfsruimte:
ruimte voor het verblijven van mensen, dan wel een ruimte, van één of meer bouwwerken op een perceel met dezelfde bestemming, waarin dezelfde kenmerkende activiteiten plaatsvinden;
1.45 verdieping:
een bouwlaag, niet zijnde de begane grondbouwlaag;
1.46 verkoopvloeroppervlak:
de oppervlakte van de geheel of grotendeels voor publiek toegankelijke ruimte die is bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop van goederen , waaronder begrepen uitstallingsruimte, kassa´s, e.d. met uitzondering van magazijn, opslagruimte, kantoor, e.d.;
1.47 woning:
een (gedeelte van een complex van ruimten) gebouw dat uitsluitend dient voor de huisvesting van één zelfstandige huishouding.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.2 Uitsluiting ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, noodtrappen, (technische) installaties, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, overkragingen en overstekende daken buiten beschouwing gelaten. Voor luifels, erkers en balkons geldt dit uitsluitend, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1.50 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Centrum
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel;
- b. daghoreca, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
- c. terrassen, ten behoeve van horeca, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'terras';
- d. wonen, met dien verstande dat:
- 1. maximaal 37 gestapelde woningen zijn toegestaan;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het toegestane maximum aantal wooneenheden is weergegeven
- e. dakterras;
- f. aan huis verbonden beroepen, onder de voorwaarden dat:
- 1. de woonfunctie van de woning behouden te dient blijven;
- 2. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning (en de andere gebouwen) tot ten hoogste 50 m² gebruikt mag worden voor het aan huis verbonden beroep;
- 3. degene die de activiteiten in de woning en/of in de bij de woning behorende andere gebouwen zal uitvoeren, dient tevens de hoofdbewoner van de woning te zijn;
- 4. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit;
- g. verkeer in de vorm van ontsluitingswegen, passages, paden en bovengrondse parkeervoorzieningen;
- h. (inpandige) fietsenstalling, abri's, straatmeubilair en dergelijke;
- i. (openbare) groenvoorzieningen, trapvelden, speelplaatsen, plantsoenen met de daarbij behorende voetpaden en andere voorzieningen;
- j. bergings- en infiltratievoorzieningen met bijbehorende bodemfilters, ter plaatse van de specifieke aanduiding 'specifieke vorm van centrum - infiltratiebekken';
- k. laden en lossen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'laad- en losplaats';
- l. voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut,
en de daarbij behorende voorzieningen,
met dien verstande dat:
- 1. de functies genoemd onder a en b, met uitzondering van bedrijfskantine en kantoren en horeca ter plaatse van de aanduiding 'horeca' niet op de verdiepingen zijn toegestaan;
- 2. detailhandel is toegestaan tot een totale bruto vloeroppervlakte van maximaal 6.515 m2, waarbij voorts geldt dat:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - supermarkt 1' een supermarkt is toegestaan, met een bruto vloeroppervlakte van maximaal 1.685 m2;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - supermarkt 2' een dagwinkel met een bruto vloeroppervlakte van maximaal 235 m² is toegestaan, alsmede een supermarkt, waarvan het bruto vloeroppervlak op de begane grond maximaal 1.870 m² mag bedragen en waarbij tevens een magazijn in de kelder en een kantine, kantoor en toiletten op de verdieping zijn toegestaan en de bestaande oppervlakte niet mag worden uitgebreid;
- 3. wonen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - supermarkt 2' is uitgesloten.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en werkklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
- e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van commerciële dienstverlening op de begane grond, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- 1. de ruimte staat ten minste 3 maanden leeg;
- 2. er mag geen negatieve invloed zijn op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
- 3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen mogen niet onevenredig worden aangetast;
- 4. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische-, de waterhuishoudkundige-, de archeologische-, de ecologische-, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid dienen te zijn aangetoond;
- b. het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van consumentverzorgende ambachten op de begane grond, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- 1. de ruimte staat ten minste 3 maanden leeg;
- 2. er mag geen negatieve invloed zijn op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
- 3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen mogen niet onevenredig worden aangetast;
- 4. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische-, de waterhuishoudkundige-, de archeologische-, de ecologische-, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid dienen te zijn aangetoond;
- c. het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van detailhandel op de begane grond ter plaatse van de aanduiding 'horeca', met dien verstande dat op de verdieping uitsluitend een bedrijfskantine en kantoren ten behoeve van de functie detailhandel zijn toegestaan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- 1. er mag geen negatieve invloed zijn op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
- 2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen mogen niet onevenredig worden aangetast;
- 3. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische-, de waterhuishoudkundige-, de archeologische-, de ecologische-, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid dienen te zijn aangetoond.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van oudheidkundig waardevolle elementen en terreinen.
4.2 Bouwregels
Op de voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden mogen uitsluitend ingrepen worden verricht voor zover deze niet verder reiken dan het peil aangegeven op de als bijlage 2 bijgevoegde kaart met archeologische waarden.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
- 1. De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van oudheidkundig waardevolle elementen en terreinen.
- 2. Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige dubbelbestemmingen en bestemmingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met dien verstande dat de dubbelbestemming voorrang krijgt.
5.2 Bouwregels
- a. binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
- b. op de in lid 5.1 genoemde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
- 2. een bouwwerk zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,5 m en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
- 3. een bouwwerk met een oppervlakte tot ten hoogste 100 m².
5.3 Afwijken van de bouwregels
- a. burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.2, sub a met in acht neming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels;
- b. een omgevingsvergunning als bedoeld in 5.3, sub a wordt verleend, indien:
- 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
- 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
- c. een omgevingsvergunning als bedoeld 5.3 sub a kan voorts worden verleend, indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de ontheffing voorwaarden te verbinden gericht op:
- 1. het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. het doen van opgravingen of;
- 3. het Iaten begeleiden van de bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Verbod aantasting bestemming aangrenzende percelen
Het is verboden op de in het plan begrepen gronden een bouwwerk of een complex van bouwwerken te bouwen, indien daardoor enig bouwwerk of een complex van bouwwerken, hetzij niet langer zal blijven voldoen aan, hetzij in een grotere mate zal gaan afwijken van het plan.
7.2 Verbod overschrijding bouwgrenzen
Het is verboden op de in het plan begrepen gronden enig bouwwerk te bouwen, waarbij de bebouwingsgrens wordt overschreden, behoudens overschrijdingen, die volgens deze regels zijn toegestaan.
7.3 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 Milieuzone - bodembeheer
Ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - bodembeheer' dient bij alle voorbereidingen van bouwactiviteiten, de bouwactiviteiten zelf en werkzaamheden ten behoeve van de terreininrichting rekening te worden gehouden met het gemeentelijk milieubeleid.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, met in achtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen, middels een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan ten aanzien van:
- a. het bebouwen van gronden met gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten dienste van het openbare nut met een bouwhoogte van ten hoogste 3,50 m en een inhoud van ten hoogste 50 m³ en met dien verstande dat door (historisch) bodemonderzoek vooraf is vast komen te staan dat vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren bestaan;
- b. het afwijken van de voorgeschreven minimum en maximum maten, voorzover daarvoor geen bijzondere afwijkingsbevoegdheid in deze regels is opgenomen en mits deze niet meer dan 10% worden veranderd.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Wijziging bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot niet meer dan 2,00 m, verschuiven van de bouwvlakgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden van de kaart, ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.
10.2 Procedure
Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid uit 10.1 wordt de procedure in acht genomen zoals vermeld in artikel 11.2.
Artikel 11 Algemene Procedureregels
11.1 Omgevingsvergunning
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan zoals bedoeld in de artikel 4.3, is de procedure als vervat in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
11.2 Wijzigingsbevoegdheid
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.
11.3 Nadere eisen
Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, worden de navolgende procedureregels in acht genomen:
- a. het ontwerpbesluit tot het stellen van nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende 2 weken ter inzage;
- b. burgemeester en wethouders maken de onder a. bedoelde terinzagelegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de gebruikelijke wijze bekend;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen;
- d. gedurende de onder a. genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijke zienswijzen indienen tegen het ontwerpbesluit.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 (Wettelijke) regels
Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
12.2 Gemeentelijke regels
Indien en voor zover in deze planregels of in de verbeelding wordt verwezen naar gemeentelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwen
13.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplanWinkelcentrum Breust-Eijsden.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Planmotivering
In december 2005 heeft de raad van de voormalige gemeente Eijsden ingestemd met het Definitief Ontwerp Centrumplan en het College van Burgemeester en Wethouders opgedragen om voor de separate delen uitvoering te geven aan dit Centrumplan.
Het Centrumplan hield de volgende items in:
- Breusterstraat en omgeving
- a. Herbouw Bron (verpleging, verzorging en ouderenappartementen)
- b. Bouw Bakvliet (ouderenappartementen en commerciële voorzieningen)
- c. Bouw winkelcentrum en aanleg infrastructuur
- Bouw van een brede school binnen het plan Poelveld
- Herstructurering van woningbouw op de locatie Veldje
- Bouw woningen aan de Marathon
De brede school is gerealiseerd, De Bron en Bakvliet eveneens. Het Veldje valt binnen de totale herijking van woningbouwplannen.
Het onderhavige bestemmingsplan ziet op het te realiseren winkelcentrum aan de Breusterstraat/Kennedylaan.
1.2 Aanleiding En Doel
Het Centrumplan vloeide voort uit een combinatie van een aantal maatschappelijk en ruimtelijk gewenste ontwikkelingen met betrekking tot het centrumgebied van de kern Eijsden. Het verzorgingstehuis De Bron was niet meer van deze tijd. Daarbij is er een toenemende vraag aan ouderenhuisvesting. Ook de onderwijshuisvesting voldeed niet meer. Ten aanzien van het winkelaanbod werd geconstateerd dat dit zeer verspreid aanwezig was en afnam. Concentratie was dan ook wenselijk.
Het doel van de herontwikkeling van het centrum van Eijsden is om samenhang te creëren tussen de voorgenomen ontwikkelingen op het gebied van wonen, winkels, voorzieningen en verkeer.
1.3 Begrenzing Plangebied
Het plangebied is gelegen in de gemeente Eijsden-Margraten, in het centrum van de kern Eijsden. Aan de westzijde is het gebied begrensd door de Kennedylaan, aan de zuidzijde door de Breusterstraat, aan de oostzijde door het Breusterhof en aan de noordzijde door het Von Geusauplein en de Sint Martinuskerk.
Topografische kaart Eijsden
Op de bovenstaande topkaart is het plangebied globaal aangegeven met een rode cirkel.
1.4 Planopzet
De kaders voor dit bestemmingsplan worden bepaald door onder andere de in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) genoemde onderdelen waarin een bestemmingsplan dient te worden vervat:
Verbeelding: Op de verbeelding (voorheen plankaart) zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de planregels opgenomen juridische regeling.
Planregels: Hierin is het gebruik van de binnen het plangebied aangegeven gronden, opstallen en ander gebruik van de gronden juridisch geregeld. Per bestemming zijn doelen of doeleinden aangegeven.
In de bestemmingsomschrijving wordt beschreven op welke wijze deze doelen of doeleinden worden nagestreefd.
Toelichting: In de toelichting worden de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de uitkomsten van het in het Bro genoemde onderzoek (bestaande toestand en gewenste ontwikkelingen) opgenomen.
1.5 Leeswijzer
In de voorliggende toelichting wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de visies die er op de verschillende niveaus ten aanzien van de ontwikkeling van het plangebied zijn (planologisch kader). In hoofdstuk 3 wordt aangegeven welke uitgangspunten en randvoorwaarden er met betrekking tot de toekomstige ontwikkelingen in het plangebied in acht dienen te worden genomen. Enerzijds betreft het daarbij algemene stedenbouwkundige uitgangspunten en randvoorwaarden, anderzijds meer specifieke randvoorwaarden, die de bestemming of het gebruik van gronden kunnen beïnvloeden of bepalen. De planopzet- en vorming en de wijze waarop een en ander in een juridische regeling is vervat, komt aan de orde in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 wordt aangegeven of, en op welke wijze, het plan economisch en maatschappelijk uitvoerbaar wordt geacht.
Hoofdstuk 2 Planologisch Kader
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Ontwerp structuurvisie Infrastructuur & Ruimte
Het ministerie van Infrastructuur & Milieu heeft onlangs de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte “Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig” vastegesteld (maart 2012). Deze structuurvisie vervangt straks onder meer de Nota Ruimte en de nota Mobiliteit.
In de structuurvisie geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Hierbij staat kwaliteit voor kwantiteit centraal. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. Hierbij zijn voldoende goede woningen en goede bereikbaarheid (van de werkgebieden) van groot belang. Maar de ruimtelijke verschillen in Nederland nemen sterk toe. In het westen van het land is nog steeds sprake van groei, terwijl de helft van de gemeenten de gevolgen van een krimpende bevolking ondervindt.
In de structuurvisie maakt het rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid en welke instrumenten voor deze belangen door de rijksoverheid worden ingezet. Het rijk heeft daarvoor 3 hoofddoelen geformuleerd:
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur.
- Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten.
2.1.2 Crisis- en herstelwet
De Crisis- en Herstelwet (Chw) is ingegeven als instrument ter stimulering van de economie in crisistijden, met name de bouwsector. De wet komt tegemoet aan de klacht dat economische schade wordt geleden door trage en lange planologische procedures.
Indien een bestemmingsplan wordt vastgesteld wat de bouw van meer dan 20 woningen in een aaneengesloten gebied mogelijk maakt, zoals het onderhavige bestemmingsplan voor het winkelcentrum Breust te Eijsden, of dat betrekking heeft op de herstructurering van woon- en werkgebieden, dan is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing in de beroepprocedure tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, het planbesluit.
De toepasselijkheid van afdeling 2 heeft gevolgen voor de omvang van het beroep dat tegen het bestemmingsplan kan worden ingediend. Het beroepsrecht wordt onder meer op de volgende onderdelen beperkt:
- een publiekrechtelijke rechtspersoon die niet behoort tot de centrale overheid, kan geen beroep instellen tegen het planbesluit;
- het beroep wordt door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State versneld behandeld met toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene Wet Bestuursrecht, Awb;
- het beroep wordt niet ontvankelijk verklaard indien het niet mede de gronden bevat waarop het beroep betrekking heeft;
- er geldt een relativiteitseis. Met andere woorden het bestemmingsplan wordt niet vernietigd wegens strijd met geschreven of ongeschreven rechtsregels of algemene rechtsbeginselen, indien deze kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van diegene die zich erop beroept.
2.1.3 Nota Belvedère
De Nota Belvedère uit 1999 geeft een visie op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van het fysieke leefmilieu in de toekomstige ruimtelijke inrichting van Nederland kan worden omgegaan, en geeft aan welke maatregelen daartoe moeten worden getroffen. De culturele identiteit kan versterkt worden door een sterker accent te plaatsen bij het ontwikkelingsgericht inzetten van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten. Cultuurhistorie, ruimtelijke planning, integraal ontwerpen en opdrachtgeverschap kunnen beter en creatiever op elkaar aansluiten. In de dynamiek van het nieuwe moet zorg voor en creatieve benutting van cultuurhistorische waarden vanzelfsprekend zijn. De opdracht ligt zowel in het landelijk als in het stedelijke gebied, met een accent op een inhaalslag in het landelijke gebied. Het stedelijke gebied biedt kansen in het kader van de herstructureringsopgave, bijvoorbeeld door het revitaliseren van bestaande kwaliteiten. Bij de Belvedèreopgave staat centraal dat er een samenhangend rijksbeleid tot stand wordt gebracht, dat voldoende ruimte biedt om de cultuurhistorische identiteit sterker richtinggevend te laten zijn voor de inrichting van Nederland.
Eén van de acties die voortvloeit uit de Nota Belvedère is dat gemeenten in het bestemmingsplan dienen aan te geven hoe en in hoeverre de cultuurhistorische samenhang wordt gehandhaafd. Zij dienen daartoe de cultuurhistorische kwaliteiten aan te geven en als ruimtelijk toetsingskader te gebruiken bij nieuwe ontwikkelingen. Daarnaast is er een aantal bijzondere gebieden aangewezen in de nota, de zogenaamde Belvedère-gebieden.
2.1.4 Verdrag van Malta (1992)
In het Verdrag van Malta zijn Europese afspraken gemaakt over de bescherming van het archeologische erfgoed. Het verdrag bepaalt onder andere dat archeologische belangen tijdig betrokken dienen te worden bij de planvorming van ruimtelijke ontwikkelingen.
In onderhavig plan is met het Verdrag rekening gehouden. Er is archeologisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten staan vermeld in hoofdstuk 3.
2.1.5 Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4)
Het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (juni 2001) markeert de afsluiting van het afgelopen decennium en de in die periode verschenen milieubeleidsplannen. Met deze nota wordt een nieuwe beleidscyclus gestart, met een over meerdere decennia vol te houden pad van transitie naar duurzaamheid. De verschillende transities zijn ondergebracht in drie clusters:
- Transitie naar duurzame energiehuishouding
- Transitie naar een duurzaam gebruik van biodiversiteit en hulpbronnen
- Transitie naar duurzame landbouw
Dit NMP4 beoogt het permanente proces van verbetering te versterken door integrale oplossingen te ontwikkelen voor hier en nu, voor elders en later.
De kwaliteit van de leefomgeving wordt bepaald door het aanbod van woningen, werkgelegenheid, winkels en andere voorzieningen in de omgeving of door de aanwezigheid van groen, natuur, ruimte en afwisseling van karakteristieke gebieden. Ook blijkt de waardering van het stedelijk gebied steeds meer gekoppeld te worden aan de waardering van het landelijk gebied en omgekeerd.
Het milieubeleid draagt echter ook bij aan de kwaliteit van de leefomgeving. Milieu en ruimtelijke ordening raken steeds meer verweven. Milieubeleid en ruimtelijk beleid moeten elkaar dan ook versterken. Om de bijdrage van het milieubeleid aan de kwaliteit van de leefomgeving te versterken worden drie veranderingen aangebracht:
- De samenhang tussen milieu- en ruimtelijk beleid wordt versterkt
- De samenhang tussen het beleid van verschillende overheden wordt versterkt
- De verantwoordelijkheid van medeoverheden voor de plaatselijke leefomgeving wordt vergroot
Externe veiligheid (NMP4)
De aanzet tot het vastleggen van normen in het kader van externe veiligheid is gegeven in het NMP4. In dit plan staat de beperking van mogelijke effecten van gevaarlijke activiteiten voor de omgeving centraal. Het beleid is gericht op de beheersing van risico's voor de omgeving vanwege het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen en het gebruik van luchthavens. Centraal binnen het externe veiligheidsbeleid staat het realiseren en handhaven van een risicoafstand tussen een activiteit met gevaarlijke stoffen en objecten waar mensen wonen, werken en recreëren. In het NMP4 is gesteld dat het beleid ten aanzien van gevaarlijke stoffen vanwege gebrekkige handhaving en het ontbreken van een wettelijke grondslag geen garantie bood dat de risico's voor de bevolking zo laag mogelijk werden gehouden. In reactie op de vuurwerkramp en het rapport van de commissie-Oosting heeft het kabinet van het externe veiligheidsbeleid topprioriteit gemaakt.
2.1.6 Nationaal Waterplan (NWP)
Het Nationaal Waterplan (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid voor de periode 2009-2015, dat is vastgesteld op 22 december 2009. Het NWP beschrijft de maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
2.1.7 Duurzaam Bouwen
Duurzaam bouwen is de afgelopen jaren steeds meer in de belangstelling komen te staan. Waarmee de milieuaspecten een volwaardige plaats bij het ontwerpen, bouwen en beheren van ondermeer een woonwijk hebben gekregen.
Duurzaam bouwen betekent dat woningen en andere bouwwerken ontwikkeld worden met respect voor mens en milieu. Behalve om energiebesparing gaat het bij duurzaam bouwen om:
- gebruik van duurzame materialen, die rekening houden met het milieu en de gezondheid van bewoners en gebruikers;
- een gezond binnenmilieu, bijvoorbeeld door goede ventilatie om vocht, schimmel en ophoping van schadelijke stoffen te voorkomen;
- duurzaam slopen, om materialen, die vrijkomen bij de sloop, opnieuw te kunnen gebruiken;
- verantwoord watergebruik;
- voorkomen dat grondstoffen voor bouwmaterialen uitgeput raken.
Er zijn verschillende benaderingen voor het ontwerp van duurzame woningen en andere gebouwen:
- Trias Energetica, gericht op energiebesparing;
- Trias Ecologica, zijnde een stappenplan voor duurzaamheid;
- People-, planet- en profitbenadering, waar bij nieuwbouw en renovatie evenwicht wordt gezocht tussen mens, aarde (leefmilieu) en economie;
- Industrieel, flexibel en demontabel bouwen, betrekking hebbend op een manier van ontwerpen, ontwikkelen en bouwen, waarbij het niet alleen handelt om het gebouw en installaties maar ook om het bouwproces en de organisatie daarvan;
- Cradle to Cradle, die er van uitgaat dat alle gebruikte materialen na gebruik in een product weer nuttig kunnen worden gebruikt in een ander product zonder kwaliteitsverlies;
- Slimbouwen, waarbij het aanleggen van leidingen van installaties gescheiden worden van de overige deelprocessen in de bouw, zoals het aanbrengen van fundering vloeren, gevels en dak.
Vele gemeenten in Nederland hebben op regionaal niveau in het verleden samen met diverse woningcorporaties en bouwbedrijven een convenant Duurzaam Bouwen ondertekend. Het convenant bestaat nog steeds en wordt waar mogelijk ook nog toegepast. Het kent echter nauwelijks afdwingmogelijkheden, terwijl een groot aantal duurzaamheidsmaatregelen inmiddels zijn ondergebracht in het Bouwbesluit.
2.1.8 Nota Wonen
De Nota Wonen: Mensen, Wensen, Wonen (december 2000) is opgezet onder het motto ”de burger centraal”. Daarbij wordt veel aandacht besteed aan de individualisering van de samenleving. De nota gaat uit van:
- Meer keuzevrijheid voor burgers
- Aandacht voor maatschappelijke waarden
- Betrokken overheid bij beheerste marktwerking
Aan de hand van deze drie uitgangspunten zijn vijf kernthema's benoemd:
- Zeggenschap over woning en woonomgeving vergroten
- Kansen scheppen voor mensen in kwetsbare posities
- Wonen en zorg op maat bevorderen
- Stedelijk woonklimaat verbeteren
- Groene woonwensen faciliteren
De Nota Wonen geeft richting aan veranderingen in het woningbouwbeleid. Van de kwantitatieve woningbouwinspanningen vanuit de VINEX wordt nu de weg ingeslagen van de kwalitatieve woningbouw. Daarbij speelt de overheid een andere, meer betrokken rol. In de interactieve samenleving zal de overheid het in toenemende mate van wilsovereenstemming moeten hebben. Het gaat om het principe van prestatie en tegenprestatie die als basis dient voor transacties tussen de partijen. Dit wil niet zeggen dat er geen wetgeving meer noodzakelijk is.
Er wordt in deze nota een integrale ordeningswet gepresenteerd: de Woonwet. Deze zal in de komende jaren worden ingevoerd. Het doel van deze wet is het stelsel onder het woon-beleid integraal en wettelijk te verankeren. Daarmee worden als het ware het speelveld en de spelregels afgebakend, waarbinnen het spel gespeeld kan worden.
Meer keuzevrijheid en zeggenschap voor burgers over hun woning en hun woonomgeving wordt in de nota met name ook vertaald in een grotere zeggenschap bij planprocessen en door middel van particulier opdrachtgeverschap. Particulier opdrachtgeverschap is een vorm van zeggenschap waarbij de burger zelf als opdrachtgever optreedt voor de bouw.
Het levert een zeer belangrijke impuls aan de doelstelling de keuzevrijheid en zeggenschap voor de burger te vergroten. Het aandeel particulier opdrachtgeverschap is in Nederland relatief laag (18%) ten opzichte van omliggende landen (30 tot 70%).
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL)
Op 22 september 2006 is het POL 2006 vastgesteld door Provinciale Staten van Limburg. Vervolgens is het POL 2006 op 1 december 2006 gepubliceerd en daarmee in de plaats van het POL 2001 getreden. In de jaren erna hebben meerdere actualisaties plaatsgevonden, waarbij de laatste dateert uit januari 2011. Net als het eerste POL is het POL 2006 een integraal plan dat bestaande, verschillende plannen voor de fysieke omgeving op de beleidsterreinen milieu, water, ruimte, mobiliteit, cultuur, welzijn en economie integreert. Het bevat de provinciale visie op de ontwikkeling van de kwaliteitsregio Limburg en beschrijft voor onderwerpen waar de Provincie een rol heeft de ambities, de context (ontwikkelingen, Europees en nationaal beleid en regelgeving) en de hoofdlijnen van de aanpak. POL 2006 is het beleidskader voor de toekomstige ontwikkeling van Limburg tot een kwaliteitsregio.
De kwaliteitsregio Limburg wordt gedefinieerd als een regio waar het goed en gezond leven, wonen, leren, werken en recreëren is. Een regio die zich bewust is van de unieke kwaliteit van de leefomgeving en de eigen identiteit. En een regio die stevig is ingebed in internationaal verband. Ten behoeve van de kwaliteitsregio Limburg wordt ingezet op duurzame ontwikkeling. Dat is een ontwikkeling die tegemoetkomt aan de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties in gevaar te brengen om ook in hún behoeften te voorzien.
POL kaart
Plattelandskern (P6)
Op de kaart “Perspectieven” behorende bij het POL 2006 ligt het plangebied binnen een gebied aangeduid als Plattelandskern (P6). De plattelandskernen zijn overwegend kleinschalig van karakter. De vitaliteit van deze dorpen moet behouden blijven. Het in van winkels en publieksvoorzieningen in plattelandskernen vraagt ook de nodige aandacht, net als de bereikbaarheid per openbaar vervoer zodat sociaal-culturele voorzieningen goed bereikbaar zijn. De uitbreiding Poelveld (met 650 woningen), die aansluit op de kern Eijsden ligt in Perspectief 9, zijnde Stedelijke bebouwing.
Blauwe waarden, Groene waarden en Kristallen waarden
De overige kaarten “Blauwe Waarden”, “Groene Waarden” en “Kristallen Waarden” zijn niet van toepassing op het onderhavige plangebied.
Stadsregio Maastricht/Zuidelijk Maasdal
De kern Eijsden behoort tot de regio “Stadsregio Maastricht/Zuidelijk Maasdal”. Maastricht is hierin het centrum van deze beleidsregio en heeft zich ontwikkeld tot een stad met internationale allure met tal van internationale instituten, een hoogwaardige kennis- en onderwijsinfrastructuur en een zeer belangrijke toeristenstad gericht op cultuur en een aantrekkelijk kernwinkelgebied.
Een inbreidingslocatie als de onderhavige mag gerealiseerd worden binnen deze beleidsregio.
Provinciaal woningbouwbeleid
Het woonbeleid is door de provincie nader vertaald in de op 1 februari 2011 vastgestelde "Provinciale Woonvisie 2010-2015". Vanwege de verwachte demografische ontwikkeling en gelet op de huidige woningvoorraad in Zuid-Limburg, streeft de provincie een behouden woningbouwontwikkeling na. Voor de drie regio's in Zuid-Limburg, namelijk de Westelijke Mijnstreek, Parkstad en Maastricht en Mergelland, geldt in principe een nul-beleid voor nieuwe woningbouwontwikkelingen en hanteert hierdoor het adagium: "één erbij is één eraf". Dit houdt in dat voor iedere aan de woningvoorraad (peildatum 1-1-2010) toe te voegen woning, er een gelijkaantal onttrokken moet worden. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor het Maasdal. Daar zou een woningtoename van maximaal 300 woningen tot 2015 verantwoord zijn, gezien de verwachte behoefte. De kern Eijsden, waartoe het plangebied Breust behoort, maakt onderdeel uit van dit gebied. De provinciale woonvisie is vrij concreet voor wat de kwantitatieve woningvoorraad betreft, dit in tegenstelling tot de kwalitatieve invulling. De provincie geeft de regiogemeenten meer vrijheid voor de invulling hiervan.
In de provinciale woonvisie is bepaald dat gemeenten hun woonbeleid vertalen in regionale woonvisies. Het beleid van de regionale woonvisies mag niet in strijd zijn met de uitgangspunten van het provinciale woningbouwbeleid.
Resumé
Aangezien het beschreven perspectief uit gaat van het bieden van ruimte voor de opvang van de woningbehoefte van de eigen bevolking en het plangebied binnen de contour gelegen is, kan gesteld worden dat de bouw van de woningen past binnen het provinciale beleid.
2.2.2 Provinciaal Waterplan 2010-2015
In de loop der tijd zijn de watersystemen in Limburg, net als elders in West-Europa, steeds verder gereguleerd ten behoeve van economische ontwikkelingen en bebouwing. Daardoor is de natuurlijke veerkracht van het watersysteem, het vermogen om piekbelasting op te vangen en periodes van droogte te doorstaan, grotendeels verdwenen. Het is daarom nodig dat het watersysteem meer ruimte krijgt en natuurlijke processen zich kunnen herstellen. Deze opgave ziet de provincie als kans om de ecologische en ruimtelijke kwaliteit in Limburg aanmerkelijk te verbeteren.
De aan de watersystemen gebonden functies dienen meer in balans gebracht te worden met variaties in de beschikbaarheid en kwaliteit van water. Daarbij staat de provincie een duurzame en integrale aanpak voor, die gericht is op het klimaatbestendig maken van de Limburgse watersystemen. Verder geeft de provincie deze vernieuwing in het waterbeheer gestalte door onder andere een (grensoverschrijdende) stroomgebiedbenadering, een integrale en brongerichte aanpak, het meer ruimte geven aan natuurlijke processen in de watersystemen, het in acht nemen van het solidariteitsprincipe (niet afwentelen) en het vooraf betrekken van water bij ruimtelijke ontwikkelingen en afwegingen.
2.3 Regionaal Beleid
2.3.1 Regionale woonvisie Maastricht en Mergelland 2010-2020
De gemeente Eijsden-Margraten maakt onderdeel uit van de regio Maastricht en Mergelland. Begin 2010 heeft deze regio ABF Research te Delft opdracht verleend om regionale woonvisie op te stellen voor de periode 2010-2020. Om een goede op de toekomstige woonbehoefte afgestemde visie te creëren, heeft ABF een woningmarktverkenning uitgevoerd binnen de regio Maastricht en Mergelland voor de periode 2010-2020. Hierbij is gebruik gemaakt van prognosemodellen Primos (kwantiteit) en Socrates (kwaliteit) 2009. Volgens het woningmarktverkennende onderzoek zou de woningvoorraad binnen de regio Maastricht en Mergelland in de periode 2010-2015 met maximaal 1.340 woningen mogen groeien, om een voorraad te creëren die op de woonbehoefte is afgestemd. ABF spreekt in dit verband van een consumentgerichte woningbehoefte.
Van provinciale zijde is toegezegd dat een afwijking van het provinciaal nul-beleid wordt geaccepteerd, als de gemeenten binnen de regio Maastricht en Mergelland hun voorraad woningbouwplannen reduceert tot de consumentgerichte woningbehoefte van maximaal 1.340 woningen tot 2015. De regiogemeenten hebben toegezegd de uitvoering van hun woningbouwprogramma hierop af te stemmen en via de vaststelling van de 'Regionale Woonvisie Maastricht en Mergelland 2010-2020' zich hieraan te conformeren. Deze woonvisie is eind 2012 door alle betrokken regiogemeenten vastgesteld en is na publicatie hiervan eind december 2012 in werking getreden. Ook deze visie is hoofdzakelijk kwantitatief gericht, waarbij wel gewezen wordt op de kwalitatieve behoefte gelet op de verwachte bevolkingsontwikkeling.
2.3.2 Waterbeheerplan Waterschap Roer en Overmaas 2010-2015
Het waterbeleid van het Waterschap Roer en Overmaas is neergelegd in het Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas 2010-2015 en is gebaseerd op Europese, nationale en provinciale regelgeving. Het algemeen bestuur van het waterschap vertaalt dit globale beleid in één document dat in zes jaar geldig is. Het waterbeheersplan met de bijbehorende bijlagen bevat concrete maatregelen die het waterschap de komende zes jaar gaat aanpakken.
Denk daarbij aan investeringen voor bescherming tegen wateroverlast en verbetering van de waterkwaliteit, de visie van het waterschap op het waterbeheer in Zuid- en Midden-Limburg en beslissingen over de uitvoering van nieuwe projecten.
2.3.3 Landschapsontwikkelingsplan Zuid-Limburg
Het landschapsontwikkelingsplan heeft verschillende doelen. Eén van de doelen is een landschap van hoge kwaliteit te ontwikkelen. Daarbij is het vergroten van de toeristische en recreatieve aantrekkingskracht een belangrijk speerpunt. Hierbij wordt een halt toegeroepen aan de sluipende achteruitgang van het landschap in de regio, omdat toerisme en recreatie gebaat zijn bij een aantrekkelijk landschap. Cultuurhistorie is hierin een richtinggevende inspiratebron.
Van belang voor de toekomst is een basis te maken voor een gebiedsdekkend investeringsprogramma ter verbetering van het landschap. Er moet geïnvesteerd worden in behoud, herstel en ontwikkeling van het cultuurhistorische landschap, zodat het in de 21e eeuw levensvatbaar is.
2.3.4 Landschapsvisie Zuid-Limburg
De Landschapsvisie Zuid-Limburg is een uitwerking van het rijksbeleid op concreet gebiedsniveau, zoveel mogelijk afgestemd op het vigerende Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) en met een uitvoeringsgericht karakter. De landschapsvisie is het resultaat van een samenwerkingsverband tussen de Provincie Limburg en Wageningen Universiteit. In vele bijeenkomsten hebben bewoners van het gebied door hun commentaar bijgedragen aan het eindresultaat.
De landschapsvisie omvat een analyse van de kernkwaliteiten van het Zuid-Limburgse landschap en hun betekenis voor de inpassing van toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. Maar ook het ontwerp van een landschappelijk raamwerk voor de ontwikkeling van het landschap met concrete inrichtingsvoorstellen als typologische basis voor uitvoeringsplannen.
Voor de nationale landschappen geldt in algemene zin, dat nieuwe sociaal-economische ontwikkelingen mogelijk zijn, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of versterkt. Investeren in de kwaliteit van het landschap is daarvoor een noodzakelijke voorwaarde.
Het plangebied is niet gelegen binnen het Nationaal landschap.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Vigerende bestemmingsplan
Het plangebied maakt deel uit van het vigerend bestemmingsplan “Eijsden” (vastgesteld door de gemeenteraad van Eijsden op 5 september 2000 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 17 april 2001) en heeft daarin de bestemming woondoeleinden, differentiatievlak winkelgebied (gedeeltelijk), maatschappelijke doeleinden, dienstverlening, detailhandel, verkeersdoeleinden en groenvoorzieningen.
2.4.2 Gemeentelijk woonbeleid 2010-2020
De uitgangspunten van de provinciale en regionale woonvisies zijn ook bepalend voor het gemeentelijke woningbouwbeleid. Vandaar dat de keuze is gemaakt om geen specifiek woningbouwbeleid nader te vertalen in een gemeentelijke woonvisie of volkshuisvestingsplan. De bouwplancapaciteit voor woningbouw over de periode 2010-2020 is vastgelegd in de gemeentelijke woningbouwprogramma's van Eijsden en Margraten. Vanwege de provinciale en regionale opdrachten om de plancapaciteit te reduceren, heeft de raad van de voormalige gemeente Margraten de nota “Kaders voor de woningbouwprogrammering 2010-2020 “ op 13 juli 2010 vastgesteld. Op 20 december 2011 heeft de gemeente Eijsden-Margraten een gelijke nota vastgesteld voor 2011-2021 voor de kernen van de voormalige gemeente Eijsden. Op grond van beide nota's is het woningbouwprogramma teruggebracht.
Op 14 juni 2012 heeft de raad de nota "Kaders voor de woningbouwprogrammering Eijsden-Margraten 2012-2022" vastgesteld. Deze nota is een samenvoeging/integratie van de voornoemde woningbouwprogramma's voor het gebied van beide voormalige gemeenten. In dit programma zijn de woningbouwprojecten "Breust-Veldje" en "Bouwkavels Marathon" samengevoegd en vermeldt tot het project "Centrumplan Eijsden". Hieruit blijkt dat de realisatie van het plan leidt tot een totale woningafname van 26 woningen ten opzicht van de oorspronkelijke bestaande situatie. Kortom er worden meer woningen aan de voorraad onttrokken dan toegevoegd. Het project voldoet hiermee aan de regionale woningbouwafspraken en past zelfs binnen het "nul-beleid" zoals vastgelegd is in de "Provinciale Woonvisie 2010-2015" voor de regio Maastricht en Mergelland.
2.4.3 Woonbehoefteanalyse Eijsden 2012-2042
Bevolkingskrimp zet door
In Eijsden-Margraten wordt een verdere bevolkingsafname verwacht. De gemeente telt nu iets meer dan 25.000 inwoners en daalt tot iets minder dan 24.000 in 2022 en op lange termijn tot minder dan 21.000 in 2042. Het aantal huishoudens groeit nog tot ca. 2022. Dan is het aantal huishoudens ca. 10.600. Dat betekent de komende 10 jaar een groei van ca. 350 huishoudens.
De komende 10 jaar de bevolkingskrimp nog gepaard met een huishoudengroei. Dit hangt samen met de vergrijzing en bijbehorende daling van de gemiddelde woningbezetting: gemiddeld wonen er steeds minder inwoners per woning. Daardoor ontstaat de situatie dat minder inwoners samen tijdelijk toch nog om meer woningen vragen. Vanaf ca. 2022 stabiliseert het aantal huishoudens en is vervolgens sprake van zowel bevolkings- als huishoudenskrimp. In geval de gemeente het komend decennium in staat is het woningbouwtempo aan te houden van de afgelopen jaren (waarin met name in Poelveld de nodige woningen zijn gebouwd) is de verwachting dat de bevolking en het aantal huishoudens tijdelijk licht zullen stijgen. Dit is overigens een tijdelijke ontwikkeling, de lange termijn trend is blijvende afname van de bevolking en over pakweg 10 jaar ook van het aantal huishoudens.
Lange termijn: 75-plussers blijven groeien, 75-minners krimpen
Weliswaar krimpt de bevolking in totaliteit, er bestaan wel sterke verschillen tussen de leeftijdsgroepen. De leeftijdsklassen tot 55 jaar zullen in omvang en aandeel allemaal gaan afnemen. De klasse van 55 tot 75 jaar neemt de komende 10 jaar nog toe, maar zal daarna ook gaan afnemen. Stabiele groei vindt plaats onder de 75-plussers. Hun omvang en aandeel blijft de komende 30 jaar toenemen.
Woningvoorraadprognose: eerst nog groei, daarna krimp
Als gevolg van de huishoudensontwikkeling neemt de komende 10 jaar de woningbehoefte nog toe met ca. 350 woningen. Vanaf 2022 gaat de autonome woningbehoefte (het aantal woningen dat nodig is om de eigen aanwas te kunnen huisvesten) dalen, na 2032 komt die daling in een versnelling. De komende 30 jaar krimpt de benodigde woningvoorraad met 670 woningen, van 10.345 nu, naar 9.675 in 2042. Rond 2022 bereikt de gemeente Eijsden-Margraten haar woningbehoeftepiek (op basis van eigen autonome woningbehoefte) van ca. 10.700 woningen.
De ontwikkeling in de leeftijdsklassen van de bevolking zien we terug in de huishoudentypen die we onderscheiden. Gezinnen en huishoudens tot 75 jaar nemen (op termijn) af. Het aantal en aandeel 75-plushuishoudens blijft groeien. Zij maken nu 11% van het aantal huishoudens uit, in 2041 is dat gegroeid tot 27%.
De komende 10 jaar is er dus nog ruimte om in te spelen op die woningbehoefte met nieuwbouw. Na 2022 neemt de lokale behoefte snel af, waardoor er vrijval plaatsvindt van woningen in de woningvoorraad. Dit wil niet zeggen dat er per omgaande sprake is van leegstand, maar zal de afzet (verkoop of verhuur) sterker afhankelijk zijn van instroom van elders dan wel het uit de markt halen van woningen.
2.4.4 Visie Welstandsbeleid Mergelland (2003)
Voor de Mergellandgemeenten Eijsden, Gulpen-Wittem, Margraten, Vaals en Valkenburg is een welstandsnota opgesteld. De welstandsnota betreft een basisbeschrijving van de aanwezige kwaliteiten in het gemeentelijke grondgebied van het Mergelland. Het is tevens een specificatie en objectivering van wat wordt verstaan onder de 'redelijke eisen van welstand' waaraan een bouwplan zowel op zichzelf als in relatie tot zijn omgeving moet voldoen.
2.4.5 Kadernotitie openbare ruimte en architectuur (2006)
Deze notitie (bijlage 1) geeft in woord en beeld de uitgangspunten aan voor het ontwikkelen van een architectonisch en stedenbouwkundig ontwerp voor de ontwikkelingen Breusterstraat en omgeving (De Bron, Bakvliet, winkelcentrum).
2.4.6 Structuurplan openbaar groen Eijsden (2003)
Het groenstructuurplan binnen de bebouwde kom is door de gemeenteraad van Eijsden vastgesteld. Bij herinrichtingen of renovaties moet er gezocht worden naar oplossingen waarbij versterking van identiteiten op een bepaalde plek, streekeigenheid en duurzame inrichting worden gerealiseerd. Hierbij kan gedacht worden aan solitaire hagen en grasvelden.
2.4.7 Bodem
Het bodembeheerplan voor de voormalige Eijsden is per 1 januari 2012 vervallen. Momenteel vigeert voor het aspect bodem het geldend beleid voor de gemeente Eijsden-Margraten.
Op de voor het plangebied uitgevoerde bodemonderzoeken zal in paragraaf 3.3.1 verder worden ingegaan.
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten En Randvoorwaarden
3.1 Analyse Plangebied
3.1.1 Huidige bebouwingsstructuur
Het gebied is gelegen in het centrum van de kern Eijsden in Breust. Op deze locatie waren aan de noordzijde van de Breusterstraat tot december 2010 beide basisscholen gevestigd, de Rabobank en 6 aanleunwoningen Servatius/De Bron. Deze bebouwing is in het voorjaar 2011 gesloopt. Aan de zuidzijde van de Breusterstraat bevindt zich binnen het plangebied de huidige supermarkt Plus alsmede een 2-tal woningen (Breusterstraat 48 en 50). Aan de noordzijde is het gebied begrensd door het Von Geusauplein en het kerkgebouw, aan de westzijde door de Kennedylaan, aan de zuidzijde door de Breusterstraat en aan de oostzijde door het Breusterhof.
Luchtfoto met plangebied
3.1.2 Voorzieningenstructuur
De Eijsdense winkels zijn met name gesitueerd in de Wilhelminastraat, Diepstraat/Kerkstraat, Breusterstraat, de zogenaamde U. Eijsden heeft momenteel een verspreid winkelaanbod. Door de ontwikkeling van het nieuwe winkelcentrum in het plangebied, wordt het winkelaanbod gecentraliseerd. Het winkelcentrum richt zich met twee supermarkten vooral op de dagelijkse artikelen.
De oude kern van Eijsden (omgeving Diepstraat, Kerkstraat) richt zich meer op horecavoorzieningen, in combinatie met 'recreatief' winkelen.
3.1.3 Verkeersstructuur
Het plangebied is centraal gelegen in Eijsden. De historische weg Prins Hendrikstraat-Emmaweg en het evenwijdig hieraan gelegen spoor liggen op enkele meters afstand. Loodrecht op deze historische weg ligt nog een andere historische weg, namelijk de Breusterstraat. Deze deelt het plangebied op in een noord- en een zuidzijde.
Op 11 november 2005 is door Goudappel Coffeng een verkeerstudie, genaamd "Beoordeling verkeersstructuur Eijsden Centrum", verricht naar de eisen en consequenties van een nieuw winkelcentrum in Eijsden. Tevens is in diezelfde periode door het bureau een parkeeronderzoek uitgevoerd.
In het verkeersonderzoek wordt geconcludeerd dat op de toeleidende wegen een beperkte toename van de intensiteit zal plaatsvinden die door de toeleidende wegen kan worden verwerkt. Aanbevolen wordt de bestaande wegenstructuur aan te passen. Daarnaast voorziet het rapport ook in een aantal aanbevelingen ten aan zien van de bevoorrading. In paragraaf 4.1.7 zullen deze nader worden toegelicht.
Voor wat betreft de resultaten van het parkeeronderzoek wordt verwezen naar paragraaf 4.1.8.
3.2 Distributieplanologisch Onderzoek (Dpo)
In 2004 is door BRO het onderzoek 'Eijsden, Ruimtelijk-economische structuurvisie detailhandel' uitgevoerd. Dit DPO is in 2008 en in november 2012 geactualiseerd middels het rapport "Eijsden, Effectenanalyse sector dagelijkse artikelen 2012", d.d. 16 november 2012, met kenmerk 203X00946.073091_2
Uit deze actualisatie kan worden geconcludeerd dat met de realisatie van het centrumplan de verzorgingsstructuur voor de inwoners van Eijsden en omgeving aanzienlijk wordt versterkt. De bewoners krijgen immers de beschikking over een tweetal, qua marktsegment waarop men zich richt, aanvullende supermarkten van een moderne maatvoering, die bovendien op korte afstand van elkaar gelegen zijn. Hierdoor zullen zij, meer dan nu, kunnen als bronpunt voor het bezoek aan de aanpalende andere winkels gaan functioneren. De winkels zullen sterker dan nu van elkaars aantrekkingskracht kunnen profiteren en daarmee wordt bijgedragen aan een duurzame voorzieningenstructuur voor de inwoners van Eijsden en omgeving.
Bovendien betekent de ruimtelijke clustering een beperking van de verkeersbewegingen in het dorp. Verder draagt een aantrekkelijk winkelaanbod, passend bij het draagvlak van Eijsden, in belangrijke mate bij aan de leefbaarheid van en de levendigheid in het dorp. Door de ruimtelijke clustering ontstaat een echt dorpshart dat een belangrijke sociale functie kan vervullen (ontmoetingsplek). In het licht van de genoemde duurzame consumentenverzorging is het van belang dat in het centrumplan geanticipeerd wordt op eventuele toekomstige ontwikkelingen, zoals een eventuele verdere schaalvergroting van de supermarkten.
Vanwege het draagvlak en het aanbod in de huidige situatie, zijn ondernemers ook in de toekomstige situatie in staat op een gezond niveau te functioneren. Mocht bijvoorbeeld door herinvulling van het voormalige Lidl pand de berekende distributieve uitbreidingsruimte overschreden worden, dan leidt dit niet tot blijvende negatieve effecten op de detailhandelsstructuur of 'duurzame ontwrichting.
Bij realisatie van het centrumprogramma is dan ook geen sprake van duurzame ontwrichting. Versterking van de dagelijkse artikelensector biedt de consumenten uit Eijsden juist meer keuze in de eigen gemeente.
Het DPO is als bijlage 2 bijgevoegd.
3.3 Milieuaspecten
Ruimtelijke ordening en milieu zijn twee beleidsvelden die met elkaar verweven zijn. Het gemeenschappelijke doel dat aan beide beleidsvelden ten grondslag ligt is het creëren van een goede kwaliteit van het leefmilieu (de omgevingskwaliteit). Om dit te bereiken geldt voor het bestemmingsplan dat toetsing dient plaats te vinden aan specifieke ruimtelijke milieunormen, zoals afstandsnormen en normen ten aanzien van geluid, bodem, hinder van bedrijven en externe veiligheid. Deze milieuaspecten komen in het vervolg van deze paragraaf aan bod.
3.3.1 Bodem
Bodemonderzoeken Centrum Eijsden
Op de onderzoekslocatie zijn een viertal bodemonderzoeken uitgevoerd, namelijk:
- Verkennend en aanvullend bodemonderzoek Breusterstraat 43 te Eijsden, uitgevoerd door Fugro in 2001
- Verkennend bodemonderzoek locatie Breusterhof te Eijsden, uitgevoerd door CSO in september 2005
- Aanvullend bodemonderzoek Centrumplan Eijsden, uitgevoerd door DHV in mei 2008
- Verkennend bodemonderzoek, uitgevoerd door Aelmans Eco in april 2011 (bijlage 3)
Uit het meest recent uitgevoerde bodemonderzoek (11/01187/V/E/HW, april 2011) blijkt dat ter plaatse in de bovengrond sterke verontreinigingen met zink zijn aangetoond die al dan niet als gebiedseigen kunnen worden beschouwd. Dit is geen afwijkend beeld van de al reeds bekende gegevens.
In juli 2011 is een busmelding gedaan en de gronden zijn momenteel grotendeels gesaneerd tot achtergrond grenswaarde.
Verkennend bodemonderzoek Breusterstraat 50 te Eijsden
Door ARCADIS is d.d. 16 maart 2012 met kenmerk 076318251.0.4 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de locatie Breusterstraat 50 te Eijsden (bijlage 4). De locatie waar de uitbreiding van de bestaande supermakt plaatsvindt. Het onderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5740 (Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek, Nederlands Normalisatie-instituut, 2009).
De kadastrale aanduiding van het perceel is gemeente Eijsden, sectie D nummer 3961. De onderzoekslocatie heeft een oppervlakte van circa 480 m². Een gedeelte daarvan is bebouwd met een woonhuis met garage. Het onbebouwde gedeelte is gedeeltelijk verhard met klinkers/tegels en in gebruik als siertuin.
Conclusie
Uit het uitgevoerde bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
- In de bovengrond op de onderzoekslocatie (Breusterstraat 50) zijn lichte tot sterke verontreinigingen aan zware metalen in de bovengrond aanwezig. Daarnaast is het gehalte barium verhoogd aangetoond in de bovengrond.
- De ondergrond is licht verontreinigd met zink.
- Het grondwater is niet onderzocht, aangezien er geen grondwater boven 5,5 m-mv is aangetroffen.
- Gezien het feit dat alle aangetoonde verhoogde gehalten in de grond vrijwel gelijk of kleiner zijn dan de achtergrondwaarden, zoals die in de bodemkwaliteitskaart als regionale bodemkwaliteit gelden, wordt er geen aanleiding gezien om een nader of aanvullend bodemonderzoek op de onderzoekslocatie uit te voeren naar de aangetoonde verhoogde gehalten.
- Geen enkel gehalte overschrijdt het Aanvaardbaar Risiconiveau (ARN) uit het bodembeheerplan van Eijsden voor de toekomstige functie.
- Gezien het ontbreken van bodembedreigende activiteiten op het naastgelegen perceel Breusterstraat 48 en de resultaten van het verkennend bodemonderzoek , uitgevoerd in 1993, wordt verwacht dat ter plaatse de grond licht tot matig verontreinigd is met zware metalen en daarmee het perceel geen slechtere bodemkwaliteit zal hebben dan ter plaatse van Breusterstraat 50 is aangetoond. Gezien het perceel Breusterstraat 48 grotendeels bebouwd is en daarmee weinig ruimte biedt om uitpandig boringen te plaatsen is dit perceel, in overleg met de gemeente Eijsden-Margraten, niet aanvullend onderzocht door middel van boringen en analyses.
- De gevonden gehalten in de bodem vormen in milieuhygiënische zin dan ook geen belemmeringen voor de uitbreiding van de naastgelegen supermarkt.
- De analyseresultaten van de grondmengmonsters zijn daarnaast indicatief getoetst aan de waarden, zoals opgenomen in het Besluit (en de Regeling) Bodemkwaliteit. Indien er grond van de locatie vrijkomt, moet er op grond van deze indicatieve toetsing rekening mee worden gehouden dat deze niet zonder meer vrij toepasbaar is.
Uit deze indicatieve toetsing kan vooralsnog worden geconcludeerd dat eventueel vrijkomende grond niet toegepast en/of hergebruikt mag worden op locaties die zich buiten de kwaliteitszone ('zone 5') van de bodemkwaliteitskaart van Eijsden bevinden. Op hergebruik van grond en baggerspecie is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing en gelden er bovendien andere onderzoeksvoorwaarden.
3.3.2 Geluid
Akoestisch onderzoek 2005
Door Cauberg-Huygen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor het bestemmingsplan “De Bron” te Eijsden (d.d. 31 oktober 2005, met kenmerk 2005.2434-2, bijlage 5).
Onderzocht is de geluidsbelasting ten gevolge van de Emmastraat (wegverkeerslawaai) en de spoorlijn Eijsden-Maastricht Randwyck, traject 870 (railverkeerslawaai). Op de overige nabijgelegen wegen bedraagt de maximale snelheid van 30km/uur, waardoor deze wegen niet zoneplichtig zijn.
Berekeningen zijn uitgevoerd conform de Standaard Rekenmethode II conform het “Reken- en Meetvoorschrift Wegverkeerslawaai 2002”. Ten behoeve van de berekeningen is gebruik gemaakt van de implementatie van deze rekenmethode in het rekenprogramma Geonoise van DGMR.
Uit dit onderzoek bleek dat ter plaatse van het thans voorliggende plangebied (meetpunt 11) de voorkeursgrenswaarde van 57 dB(A) en 50 dB(A) ten gevolge van respectievelijk railverkeer en wegverkeer niet overschreden wordt. Uit akoestisch oogpunt bestaat er dan ook geen beletsel voor de realisering van het beoogde plan.
Overigens wordt tevens opgemerkt dat het deel van de Emmastraat, gelegen tussen Breusterstraat en St. Martinusstraat, thans geen zone meer kent omdat aldaar inmiddels een 30 km-snelheid is ingevoerd.
Akoestisch onderzoek 2013
Door Cauberg-Huygen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor het bestemmingsplan "Winkelcentrum Breust-Eijsden" (d.d. 15 maart 2013, met kenmerk 20130414-03, bijlage 6.
Onderstaand zijn de uitgangspunten, onderzoeksstrategie en de conclusie van het geactualiseerde onderzoek op een rij gezet. Voor de uitgangspunten en resultaten van de akoestische berekeningen wordt verwezen naar het rapport, dat ook als bijlage 6 is bijgevoegd.
Uitgangspunten
De actualisatie heeft betrekking op:
- 1. de geluidbelasting vanwege de detailhandel en de horeca:
In relatie tot de uitgangspunten die in 2005 en 2008 zijn aangehouden voor de akoestische onderzoeken bevat voorliggende plan:
- a. een horecafunctie is een extra onderdeel van het plangebied;
- b. de bestaande PLUS-supermarkt is een extra onderdeel van het plangebied;
- c. de laad en losplaatsen zijn (bestemmingsplanmatig) nader ingevuld.
De geluidsituatie vanwege inrichtingsgebonden activiteiten is geëvalueerd overeenkomstig het gestelde in de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”.
- 2. de geluidbelasting vanwege het parkeren op openbare parkeerplaatsen:
In het ontwerpbestemmingsplan is geen ondergrondse parkeergarage meer voorzien. Via zienswijzen is de zorg uitgesproken dat het (alleen) bovengronds parkeren tot meer hinder leidt. Om die reden is de geluidsituatie van het parkeren en het gebruik van winkelwagens geëvalueerd overeenkomstig de bepalingen van de circulaire “Beoordeling geluidhinder wegverkeer in verband met vergunningverlening Wet milieubeheer.”
Ten aanzien van het verkeerslawaai, dat ook in de vorige onderzoeken is beschouwd, wordt opgemerkt dat in 2008 is vastgesteld dat de geluidbelasting vanwege wegverkeer ruim minder bedraagt dan de wettelijke grenswaarden. De invulling van het gebied volgens het ontwerpbestemmingsplan niet leidt tot andere conclusies.
Onderzoeksstrategie
De milieuhygiënische (i.c akoestische) afweging van genoemde functies heeft plaatsgevonden overeenkomstig de systematiek van:
- de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” voor de inrichtingsgebonden acitviteiten, inclusief laden en lossen;
- de circulaire “Beoordeling geluidhinder wegverkeer in verband met vergunningverlening Wet milieubeheer”
Conclusie
Uit het geactualiseerde onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Inzake de inrichtingsgebonden activiteiten:
- de horecafunctie (binnen het bouwblok) en een eventueel terras buiten het bouwblok is gesitueerd op grotere afstand van de bestaande woningen dan de richtafstand uit de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering;
- de detailhandel en supermarkt binnen de bouwblokken ten noorden van de Breusterstraat zijn gesitueerd op grotere afstand van de bestaande woningen dan de richtafstand uit de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering;
- de laad- en losplaats ten westen van Breusterhof, de laad en losplaats ten oosten van de Kennedylaan en de bestaande laad- en losplaats van de PLUS-markt is gesitueerd op grotere afstand van de bestaande woningen dan de richtafstand uit de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering;
- de parkeerplaats binnen de inrichtingsgrenzen van de PLUS-markt is gesitueerd op een kleinere afstand van de bestaande woningen dan de richtafstand uit de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering. De langtijdgemiddelde en de maximale geluidbelasting vanwege het parkeren en het gebruik van de winkelwagens bedraagt, na de realisatie van een geluidafscherming van 2.5 meter hoogte op de perceelsgrens met woning Breusterstraat nr. 54 en 2 meter hoogte op de perceelsgrens met de woning Kriekenstraat nr. 11, minder dan de geluidniveaus die krachtens de VNG-publicatie als milieu hygiënisch verantwoord kunnen worden aangemerkt.
Inzake de activiteiten op openbaar terrein:
- de langtijdgemiddelde geluidbelasting vanwege parkeren en het gebruik van de winkelwagens op de openbare parkeerplaatsen bedraagt minder dan 50 dB(A) etmaalwaarde en voldoet aan de voorkeursgrenswaarden van de Circulaire “Beoordeling geluidhinder wegverkeer in verband met vergunningverlening Wet miileubeheer”.
Op basis van deze conclusies kan gesteld worden dat het bestemmingsplan “Winkelcentrum Breust-Eijsden” akoestisch is te verantwoorden.
3.3.3 Luchtkwaliteit
Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
- a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, of
- b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
- c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde is opgenomen of
- d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).
Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden, hierbij is de definitie nibm (“niet in betekende mate”) 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10 . In het Besluit nibm is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die nibm bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen dus zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
En geldt dat:
- Voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.
- Voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.
- Voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.
Projectlocatie
Onderhavig voornemen voorziet in 37 appartementen incl. bergingen, 2 supermarkten (1.350 m2 bvo + 1.700 m2 bvo) en 2.725m2 bvo winkeloppervlak. Op een locatie, waar voorheen twee basisscholen, de Rabobank en 6 aanleunwoningen waren gevestigd.
Het voornemen maakt derhalve een ontwikkeling mogelijk, die gelet op bovenstaande als "niet in betekenende mate" kan worden beoordeeld. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
Hetgeen reeds ook is gebleken uit het in november 2009 door Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs BV uitgevoerde luchtkwaliteitsonderzoek (kenmerk 20081479-06, bijlage 7), waaruit blijkt dat de realisatie van het plan "Breust" niet leidt tot overschrijding van grenswaarden en dat de 'Wet luchtkwaliteit' -zelfs bij een worstcase invulling van diverse relevante uitgangspunten- geen belemmering vormt voor de realisatie van het onderhavige bestemmingsplan.
3.3.4 Externe veiligheid
De centrumontwikkeling Breust is gelegen in de nabijheid van de spoorlijn Maastricht –Vise (België) waar gevaarlijke stoffen over vervoerd worden en een hogedruk aardgasleiding van de Nederlandse Gasunie NV. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over dit spoortraject en de aardgasleiding kunnen externe veiligheidsrisico’s opleveren voor de omgeving en dus ook voor de mensen die werkzaam / woonachtig in het plangebied zullen zijn.
Deze risico's zijn in kaart gebracht in een onderzoek externe veiligheid (kenmerk 076319976:0.1 - Definitief, d.d. 16 februari 2012, bijlage 8).
Wetgeving
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in de richtlijnen voor stationaire bronnen en transportassen. De richtlijnen voor transport zijn vastgelegd in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRnvgs) en het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb) en de Regeling Externe Veiligheid Buisleidingen (Revb).
Risicobronnen
Aan de oostzijde van het plangebied liggen zowel het spoortraject Maastricht – Vise en de hogedruk aardgasleiding van de Nederlandse Gasunie NV.
Hogedruk aardgasleiding
Parallel, aan de oostzijde, van het spoortraject ligt de hogedruk aardgasleiding Z-500-18 van de Nederlandse Gasunie NV. Het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen schrijft voor dat bij een bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van een buisleiding, het groepsrisico moet worden verantwoord. De reikwijdte van het invloedsgebied is afhankelijk van de leidingkenmerken (diameter en werkdruk). Volgens de Provinciale Risicokaart van de provincie Limburg heeft de aardgasleiding de volgende kenmerken: een diameter van 4 inch en een maximale werkdruk van 40 bar. Conform het document Eisen Omgevingsdata in het kader van groepsrisicoberekeningen bij ruimtelijke ontwikkeling, revisie 4 geldt op basis van deze kenmerken een invloedsgebied van 45 meter. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de aardgasleiding. De aardgasleiding levert daarom geen risico’s op die beperkingen kunnen leveren aan de geplande ontwikkeling en hoeft daarom ook niet verder berekend te worden.
Spoortraject Maastricht – Vise (België)
Het Centrumplan Eijsden ligt op circa 190 meter afstand van het spoortraject Maastricht – Vise (België). Over dit spoortraject vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats die externe veiligheidsrisico’s opleveren voor de mensen in de omgeving. De hoogte van deze risico’s worden onder andere beïnvloed door de aard en intensiteit van het vervoer van gevaarlijke stoffen. De transportintensiteiten heeft Prorail beschikbaar gesteld in het document Spoortransport gevaarlijke stoffen 2010, opgesteld door Prorail Vervoer en Dienstregeling, 22 april 2011. Bij het in kaart brengen van de risico’s dient rekening te worden gehouden met het toekomstig vervoer van het jaar 2020,
Risico's
Van belang zijn de externe veiligheidsrisico’s (plaatsgebonden risico en groepsrisico) voor wat betreft het spoortraject Maastricht - Vise in de onderstaande situaties:
- Huidige situatie: huidige bebouwing en het huidig vervoer over het spoortraject.
- Referentiesituatie: huidige bebouwing en het toekomstig vervoer over het spoortraject.
- Toekomstige situatie: toekomstige bebouwing en het toekomstig vervoer over het spoortraject.
Plaatsgebonden risico
De hoogte van het plaatsgebonden risico wordt beïnvloed door de aard en intensiteit van het vervoer van gevaarlijke stoffen en de kenmerken van de spoorlijn. Het transport van gevaarlijke stoffen over het spoortraject levert geen PR 10-6 contour op die beperkingen kan opleveren voor de ontwikkeling van het Centrumplan Eijsden.
Groepsrisico
De hoogte van het groepsrisico wordt beïnvloed door zowel de aard en intensiteit van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de kenmerken van de spoorlijn als het aantal aanwezigen in het invloedsgebied van de spoorlijn. Het groepsrisico neemt toe als gevolg van de toename van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico verandert niet als gevolg van de ontwikkeling van het Centrumplan Eijsden.
Conclusie
Het vervoer van gevaarlijke stoffen levert geen PR 10-6 contour op. Het plaatsgebonden risico levert daarom geen beperkingen op aan de ontwikkeling van het Centrumplan. Het groepsrisico verandert niet als gevolg van de ontwikkeling van het Centrumplan Eijsden en blijft 0,132. De locatie van het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de nabij gelegen aardgasleiding van de Nederlandse Gasunie NV. De aardgasgasleiding levert daarom geen beperkingen op aan de geplande ontwikkeling.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Omdat het groepsrisico niet verandert als gevolg van de ontwikkeling van het Centrumplan Eijsden hoeft de gemeente de Verantwoordingsplicht groepsrisico in principe niet te doorlopen. Vanwege de aanwezigheid van verzorgingstehuizen en scholen in de omgeving is het toch aan te raden aandacht te besteden aan de mogelijkheden tot hulpverlening en zelfredzaamheid in het gebied.
Hulpverlening
Bij het hulpverleningsaspect gaat het om het bepalen van de mogelijkheden tot voorbereiding van de bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Hierbij gaat het om de bereikbaarheid van het gebied, de aanwezigheid van opstelplaatsen en of er voldoende bluswater is in de buurt van het plangebied. Hiervoor dient een overleg met de regionale brandweer plaats te vinden.
Zelfredzaamheid
Bij zelfredzaamheid gaat het om de mogelijkheden tot het ontvluchten van het gebied dat binnen het invloedsgebied ligt van het spoortraject. Indien zich op het spoortraject een ramp of zwaar ongeval voordoet moeten mensen meerdere mogelijkheden hebben om te vluchten, liefst in tegenstelde richting van de aanrijdroute van de hulpdiensten. Voor het centrumgebied van Eijsden geldt dat mensen het gebied op verschillende manieren kunnen ontvluchten. Nabij het centrumgebied ligt een verzorgingstehuis aan de Emmastraat. Hier verblijven naar alle waarschijnlijkheid mensen die beperkt zelfredzaam zijn. Bij een eventuele evacuatie van het gebied dient hier rekening mee gehouden te worden. De aanrijdroutes en ontvluchtingsmogelijkheden dienen besproken te worden met de regionale brandweer.
3.4 Ecologie
Wetgeving
Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet biedt het juridische kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten. Indien in een gebied een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt, dient van tevoren een inventarisatie plaats te vinden van de eventueel aanwezige beschermde soorten. Deze mogen onder meer niet gedood, verjaagd, gevangen of verontrust worden. Indien beschermde soorten op de projectlocatie aanwezig zijn, dient schade zoveel mogelijk voorkomen en beperkt te worden. In veel gevallen kan het plan overigens zo uitgevoerd worden, dat overtreding van de genoemde verbodsbepalingen niet aan de orde is.
Indien het niet mogelijk is om de werkzaamheden zodanig uit te voeren dat negatieve effecten op beschermde soorten kunnen worden voorkomen, dient een ontheffing te worden aangevraagd bij het Ministerie van LNV alvorens met de bouwwerkzaamheden kan worden gestart. Recent is de nieuwe AMvB artikel 75 in werking getreden, waardoor voor de algemene (beschermde) soorten niet langer een ontheffing nodig is. In het kader van de algemene zorgplicht zal voor deze soorten wel getracht moeten worden de schade zoveel mogelijk te beperken en te voorkomen.
Plangebied
Voor het plangebied geldt dat er sprake is van de herontwikkeling van een reeds bestaande situatie. Sloop van de bestaande bebouwing heeft inmiddels plaatsgevonden. Voorafgaande aan de sloop van de bebouwing heeft ecologisch onderzoek plaatsgevonden.
Inmiddels is echter alle bestaande bebouwing sloopt en aanwezige beplanting verwijderd. In verband hiermee en gelet op de grote hoeveelheid verharding rond de locatie én het voormalige intensieve gebruik van het gebied, zijn er dan ook geen beschermde natuurwaarden te verwachten.
Het plangebied vormt in de huidige situatie, waarbij geschikte habitats ontbreken, geen goed leefgebied voor beschermde planten en dieren. Het plangebied zal alleen sporadisch gebruikt worden door kleine zoogdieren zoals enkele muizensoorten. De onderzoekslocatie vormt, aangezien er nauwelijks nog bomen voorkomen, geen geschikte broedbiotoop voor Rode Lijst broedvogels, maar kan wel fungeren als broedbiotoop voor algemeen voorkomende vogelsoorten zoals Merel, Koolmees en Hout-duif.
3.5 Archeologie
In het kader van het realiseren van het winkelcentrum moet de archeologische waarde van het gebied in kaart gebracht worden. Dit betreft enerzijds het gebied van de voormalige scholen, anderzijds het gebied van een aan te leggen buffer noordelijk van het voormalig scholenterrein. Deze buffer is nodig om regenwater op te vangen. Archeologisch onderzoek is nodig omdat het gebied wordt aangemerkt als archeologisch van zeer hoge waarde, dit mede omdat oostelijk van dit gebied bij de realisering van de Bron en Bakvliet archeologische vondsten zijn gedaan van nationaal belang ( Motte).
Onderzoeksopzet
Op basis van de resultaten van de archeologische opgraving op het naburige terrein is beslist om het huidige plangebied te onderzoeken in de vorm van twee archeologische begeleidingen ( ter plaatse van de aan te leggen buffer en ter plaatse van de te slopen keldermuur van de voormalige school) perronelement ter plaatse van de voormalige bungalows) en een inventariserend veldonderzoek door middel van Begemann-boringen op het resterend schoolterrein.
Het onderzoek ter hoogte van de aan te leggen buffer heeft weinig archeologische sporen en vondsten opgeleverd. Tijdens het onderzoek van de sloopbegeleiding zijn relevante archeologische sporen aangetroffen. Er is minstens één structuur, een mogelijke plattegrond, aanwezig in het sporenvlak. Het betreft een soort hutkom of kelder die volledig uitgebrand is. Uit de verschillende vullingen van de hutkom is aardewerk, botmateriaal en metaal verzameld. Aansluitend aan de hutkom zijn een aantal paalsporen aangetroffen die vermoedelijk deel uitmaken van een mogelijke huisplattegrond. Het aardewerk dat verzameld is uit de sporen wijst op een datering in de 11e en 12e eeuw. Tijdens het onderzoek is ook gebleken dat het sporenniveau zich relatief hoog bevindt. De westelijke en de oostelijke rand van het plangebied biedt nog potentieel voor het aantreffen van archeologische waarden. Geadviseerd wordt dan ook om indien werkzaamheden, dieper dan 0,50 meter niet vermeden kunnen worden, afhankelijk van de aard en omvang van de civieltechnische ingrepen om voorafgaand aan deze werken een vlakdekkende archeologische opgraving te laten uitvoeren of de werken te laten gebeuren onder archeologische begeleiding. In november 2011 is ter zake een Evaluatierapport opgesteld ( ADC ArcheoProjecten, Cis-code 46164, ADC-Projectnummer 4130329, bijlage 9), waarin bovenstaande bevindingen zijn verwoord.
Sleuvenonderzoek
Op 5 januari 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met het Programma van eisen sleuvenonderzoek. BAAC heeft opdracht gekregen om dit sleuvenonderzoek uit te voeren. In de periode januari tot en met maart 2012 is dit onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 10 bijgevoegd.
Advies
Naar aanleiding van het in de periode januari tot en met maart 2012 uitgevoerde proefsleuvenonderzoek heeft Archeocoach d.d. 11 november 2012 advies (bijlage 11) uitgebracht.
Het onderzoek van ADC van 2011 gaf een eerste indruk van de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen en gaf een indicatie over de diepte. Het onderzoek van BAAC heeft de waardevolle delen aan de westzijde en noordzijde begrensd (ongeveer halverwege het plangebied) en heeft de diepteligging gepreciseerd. Gebleken is dat het zuidoostelijke deel van het plangebied archeologisch waardevol is. Daar bevinden zich bewoningsresten uit de 11e/ 13e eeuw (vindplaats 3 en 5 in het BAAC-rapport) en de 15e/16e eeuw (vindplaats 2 in het BAAC-rapport) en mogelijk uit de IJzertijd en Romeinse tijd (vindplaayts 4 en 6). Ook is er 18e-eeuwse bebouwing aangetroffen (vindplaats 1). De BAAC-vindplaatsen 3 en 5 sluiten aan op de door het ADC aangetroffen resten aan de oostzijde van het plangebied (onderzoek 2011) en daarmee weer aan de Breusterhof (opgraving 2009).
Het advies van BAAC is om voor vindplaats 2, 3 en 5 beschermende maatregelen te nemen. Vindplaats 2 is waarneembaar op een diepte van 54,80 m + NAP. Met de gebruikelijke bufferzone /veiligheidsmarge is de conclusie dat hier graafwerkzaamheden dieper dan 55,00 m NAP niet gewenst zijn. Vindplaats 3 en 5 werden zichtbaar op een diepte van 53,95, respectievelijk 53, 55 m+ NAP, wat leidt tot een beschermingsniveau van 54,15 respectievelijk 53,75 m + NAP.
Een en ander betekent dat het archeologisch belang van de betreffende locaties in het bestemmingsplan moet worden aangegeven met de planregel dat bij graafwerkzaamheden dieper dan de gespecificeerde NAP-hoogte een opgraving of archeologische begeleiding vereist is volgens een door het College vast te stellen archeologisch Programma van Eisen, tenzij technische maatregelen verstoring kunnen voorkomen.
Dit is in de regels en op de verbeelding in de bestemming "Waarde - Archeologie 1" vastgelegd, waarbij onderscheid is gemaakt tussen een gebied waar werkzaamheden ondieper dan 55,00 m + NAP zijn toegestaan en een gebied waar 54,15 m + NAP de grens is, zoals op onderstaande tekening is weergegeven.
De rest van het plangebied heeft geen bescherming nodig. Hetzij omdat dit verstoord was, hetzij al opgegraven is, hetzij omdat het geen archeologische sporen bevatte.
Dit laatste geldt overigens niet voor de aan de zuidzijde van de Breusterstraat binnen het plangebied gelegen supermarkt Plus alsmede een 3-tal woningen (Breusterstraat 48, 50 en 52). Dit deel van het plangebied is niet onderzocht en wordt in de in december 2012 vastgestelde "Erfgoedverordening gemeente Eijsden-Margraten 2013" aangeduid als "Monumenten van zeer hoge waarde, niet beschermd volgens de Monumentenwet". De doorvertaling van deze verordening heeft middels de bestemming "Waarde - Archeologie 2" plaatsgevonden in het onderhavige bestemmingsplan.
3.6 Watertoets
De Watertoets is een procesinstrument waarmee dient te worden bereikt dat de waterbeheerder vroegtijdig wordt betrokken in de ruimtelijke planvorming. Hierdoor kan invulling gegeven worden aan de beleidsdoelstellingen in het plangebied en het water de ruimte gegeven worden die het nodig heeft.
Waterparagraaf
Voorgesteld wordt om regenwater conventioneel in te zamelen en op twee plaatsen via een bergingsvoorziening tijdelijk te bergen en via infiltratie in het eerste watervoerende pakket af te voeren. De zuivering' van het hemelwater vindt plaats via een reinigingsput (hydrocon-put met minerale afscheiding aangevuld met een filter ter chemische reiniging). Minimaal de first-flush (4 mm/uur) wordt op deze wijze voorbehandeld. Daarnaast wordt de bergingsvoorziening gevuld met lava. Ook kan bij calamiteiten de toevoer naar de infiltratievoorziening worden dichtgezet.
Wateradvies
In een reactie (d.d. 25 maart 2009 met kenmerk 200902306) op de op 2 maart 2009 ingediende waterparagraaf, laat het waterschap het volgende weten: "Diepte-infiltratie heeft niet onze voorkeur. In de voorkeurstabel afkoppelen, die is opgenomen in de brochure "Regenwater schoon naar beek en bodem" van de Limburgse waterbeheerders, is dit aangegeven. Aangezien de af te koppelen verharding alleen daken en verhardingen in woonwijken en extensief gebruikte parkeerplaatsen betreft en het water daarnaast wordt voorbehandeld, kunnen wij akkoord gaan met de waterparagraaf. Voorwaarde is wel dat als gevolg van de aan te leggen voorziening geen (grond) wateroverlast mag ontstaan bij een hoge afvoer van de Maas." En geven zij behoudens de genoemde aandachtspunten een positief wateradvies.
Het wateradvies is als bijlage 12 bijgevoegd.
Ten aanzien van de aan de zuidzijde van de Breusterstraat binnen het plangebied gelegen supermarkt Plus alsmede een 3-tal woningen (Breusterstraat 48, 50 en 52) wordt opgemerkt dat het verhard oppervlak ter plaatse niet zal toenemen.
3.7 Civieltechnische Aspecten
3.7.1 Kabels en leidingen
Binnen het plangebied zijn géén kabels of leidingen gelegen die in het bestemmingsplan middels een beschermingszone juridisch geregeld dienen te worden.
Hoofdstuk 4 Planopzet
4.1 Planvorming
In het centrum van Eijsden vindt op dit moment de ontwikkeling van het “Centrumplan Eijsden” plaats. Het Centrumplan vloeit voort uit een combinatie van een aantal maatschappelijk en ruimtelijk gewenste ontwikkelingen met betrekking tot het centrumgebied van de kern Eijsden.
Om de kwaliteit van deze bijzondere plek van Eijsden te bewaken is een kadernotitie opgesteld. Deze kadernotitie (20 oktober 2006) geeft (in woord en beeld) de uitgangspunten aan voor het te ontwikkelen architectonisch en stedenbouwkundig ontwerp. Het is een op de locatie en situatie afgestemde referentiekader voor de architectonische vormgeving. De notitie borduurt voort op de welstandsnota, Mergelland, visie welstands beleid d.d. 26 februari 2004.
De sfeer van het totale gebied wordt naast de nieuwe bebouwing bepaald door de bestaande bebouwing en de inrichting van de openbare ruimte.De architectonische kwaliteit van de bebouwing en het ontwerp van de openbare ruimte dienen elkaar te versterken. Het dorpsbeeld wordt bepaald door de stedenbouwkundige opzet, vormgeving van gebouwen, straatprofielen, inrichting van plein, groenvoorzieningen en straatmeubilair.
Onderstaand zal een aantal aspecten (stedenbouwkundig ontwerp, winkelgebied en architectuur) uit deze kadernotitie worden toegelicht.
4.1.1 Algemeen
In het gebied komen zowel oudere als nieuwere bebouwing voor die qua schaal en korrel zich voegen in de kleinschalige basisstructuur. De bebouwing is geörienteerd op de wegen en rond open en groene ruimte.
De ruimtelijke kwaliteit is ontstaan door de sterk variërende beeldwerking van de relatief gesloten straatwanden. De gevelgeleding voegt zich overwegend in de kleinschalige korrel. De variatie in kleur en materiaal, baksteen, stucwerk en wit geschilderde gevels en bij oudere bebouwing streekeigen natuursteen versterken dit beeld.
Met name oudere gevels zijn zorgvuldig gedetailleerd met bijzondere aandacht voor raamlijsten, dakranden en dakkapellen.
4.1.2 Stedenbouwkundig ontwerp
Het stedenbouwkundig ontwerp heeft een duidelijk herkenbare structuur:
- het dorpsplein rondom de St. Martinuskerk;
- een nieuwe winkelstraat, tussen de Breusterstraat en dorpsplein;
- een nieuwe verbinding tussen de Emmastraat en Breusterstraat, het Breusterhof;
- de bestaande straten Breusterstraat, Emmastraat en Kennedylaan.
Het ontwerp gaat uit van de aanwezige waarden in het gebied zoals de St. Martinuskerk, de Waterbron, de grote bomen aan de Breusterstraat en de aanwezige woningen c.q. bebouwing rond het plan. Rondom de St. Martinuskerk is een plein gecreëerd. De kerk krijgt een dominante positie door de zichtlijnen naar de kerk te openen. Tussen de Breusterstraat en plein ontstaat een nieuwe winkelstraat. Het Breusterhof wordt ingericht als groen- en parkeergebied. De Emmastraat, Breusterstraat en Kennedylaan worden binnen het plangebied opnieuw ingericht.Het dorpskarakter dient door de variatie in eenvormigheid en contrasten, in architectuurstijlen, in massaopbouw en detaillering vorm te krijgen.
4.1.3 Winkelgebied
In aansluiting op de bestaande winkelvoorziening in de Breusterstraat en Kennedylaan ontstaat een nieuw winkelgebied. Winkels zijn gesitueerd op de hoek Cramignonstraat, Breusterstraat en in de twee gebouwen hoek Kennedylaan, Breusterstraat. Een nieuwe voetgangersstraat ontstaat tussen de Breusterstraat en het dorpsplein. Door de winkels met bovengelegen zorgwoningen ontstaat een levendig centrumgebied. Een zorgvuldige architectonische uitwerking is van belang die rekening houdt met het dorpse karakter van Eijsden.
Situatietekening winkellaag
Inrichting
De wegen rond het winkelgebied dienen een duidelijke verblijfsfunctie te krijgen (30 km/h) met een eigen herkenbare uitstraling. De automobilist dient zijn snelheid te verminderen. De straten zijn wel doorrijdbaar maar door de verharding op elkaar afstemmen, onderscheid in bestratingsmaterialen ontstaat het gewenste karakter van een verblijfsgebied waarin de auto “te gast” is. In dit kader dienen de “entrees”, Kennedylaan / Von Geusauplein, Cramignonstraat / Breusterstraat, Emmastraat / Sint Martinusstraat / Achter de Lang Haag en Emmastraat / Breusterstraat / Boomkensstraat uniform ingericht te worden door middel van kruispuntplateaus. Aandacht verdient het niveauverschil tussen de Breusterstraat en het noordelijk gebied bij de uitwerking en inrichting van het openbare gebied. De winkelpromenade is niet berijdbaar voor verkeer, uitgezonderd bevoorrading en hulpdiensten.
Materiaalgebruik openbare ruimte
Kleinschalige bestrating, in een patroon, waarbij onderscheid wordt gemaakt in verblijfsgebied en parkeer- en verkeersruimte. Uniformiteit in elementen zoals verlichting verkeersborden en straatmeubilair, waarbij het streven is het aantal elementen te beperken door bijv. combinaties.
4.1.4 Architectuur
De bestaande bebouwing aan het westelijke deel van de Breusterstraat is een lintbebouwing met een relatief gesloten straatwand. Het oostelijke deel, richting Emmastraat bestaat grotendeels uit woningen in twee bouwlagen met kap. Dit is tevens het straatbeeld in de Kennedylaan.
De woningen aan het Von Geusauplein wijken van dit herkenbaar traditioneel dorpsbeeld af. De gesloten gevelwanden in een verticale gevelgeleding van de nieuwe winkel/woongebouwen versterken het dorpse karakter. De maximale bebouwingshoogte bedraagt 3 lagen. In de winkelstraat bedraagt de bebouwingshoogte 2 lagen en deels 3 lagen.
De gevelopbouw van de afzonderlijke bebouwingseenheden dienen een afleesbare hiërarchie te kennen: begane grond, entrees, etalage en raam/erkers die verbijzonderd kunnen worden, verdieping(en): als intermediair tussen begane grond en dakbeëindiging/kap in maat, schaal en materiaalgebruik passend binnen het totaalbeeld. De nok, bij beëindiging d.m.v. kappen, dient evenwijdig aan de straat te liggen.
Verbijzondering is mogelijk bij stedenbouwkundige accenten, bijv. de hoekbebouwing Breusterstraat/Kennedylaan en Cramignonstraat en de toegangen tot de winkelstraat. Bijzondere aandacht is nodig voor de kwaliteit van de ontsluiting van de woningen boven de winkels. Het dak van de winkels vormt een met groenelementen ingericht binnenhof en de tweede laag wordt ontsloten door middel van galerijen.
De winkelfronten en reclame-uitingen zullen moeten passen binnende voorgestane kwaliteit van het centrumgebied. Blinde muren, rolluiken of geblindeerde etalages dienen voorkomen te worden. Aandacht voor inpassing koel- en ventilatie-units van de winkels in de bouwmassa. Aandacht verdient de architectonische uitwerking van de gesloten gevelwanden van de winkels/supermarkten.
Materiaal en detaillering gebouwen
Het basismateriaal is rode baksteen, aangevuld met de kleuren antraciet en wit. Voorkeur voor toepassing van streekeigen natuursteen. Toevoeging van andere materialen, zoals stucwerk voor grote gevelvlakken dient in een ingetogen kleurenpallet te worden toegepast en het dorpse karakter te versterken. Het dient aan te sluiten bij het gewenst kleinschalig beeld. Zinken afdekking en/of de kleur van dakpannen kunnen bijdragen aan de nuances van de bouwblokken of de afzonderlijke parcellering. Bijzondere aandacht voor het toepassen van rollagen, kroonlijsten, raamomlijstingen. Te rijk, stadse ornamentering dient voorkomen te worden.
4.1.5 Programma
Het programma van het nieuwe centrum bestaat uit:
- 37 appartementen op de 1ste en 2e verdieping
- bergingsruimtes ten behoeve van de 37 appartementen en algemene bergruimtes
- 1.685 m2 bvo supermarkt Lidl (Breusterstraat noordzijde)
- 1.870 m2 bvo supermarkt (Breusterstraat zuidzijde)
- 2.725 m2 bvo overig winkeloppervlak (Breusterstraat noordzijde)
- 235 m2 bvo overig winkeloppervlak (Breusterstraat zuidzijde)
- parkeren
- daghoreca
4.1.6 Openbare ruimte
In en rondom het plangebied komen op verschillende locaties en in verschillende verschijningsvormen openbare ruimte voor. Deze hebben allen eigen specifieke kenmerken.
In het plangebied ontstaat de openbare ruimte door de plaatsing van de bebouwingselementen. Het is niet alleen een verbinding van het Geusauplein met de Breusterstraat, maar ook een loop/verblijfszone rondom de betreffende winkels.
Om de verblijfsfunctie van het centrumgebied te versterken is het gewenst uniformiteit in de inrichting van de openbare ruimte van het centrum aan te brengen, zowel in materialisering als in profilering. Binnen het plangebied wordt de verharding op elkaar afgestemd en wordt het voor de weggebruiker duidelijk dat dit een verblijfsgebied met een speciale functie is.
4.1.7 Verkeer
Op 11 november 2005 is door Goudappel Coffeng een verkeerstudie, genaamd "Beoordeling verkeersstructuur Eijsden Centrum", verricht naar de eisen en consequenties van een nieuw winkelcentrum in Eijsden. Daarnaast is in september 2007 een aanvullend advies door Goudappel Coffeng uitgebracht. Beide rapporten zijn als bijlage 13 en 14 bijgevoegd.
Er vindt een herschikking van winkels plaats van diverse locaties in Eijsden naar de Breusterstraat. Dit leidt tot een vermindering van het totaal aantal autoritten met een bestemming winkelen in Eijsden (meer winkelritten worden gecombineerd), maar tot een concentratie van deze ritten in de Breusterstraat en omgeving.
De bouw van Poelveld zal leiden tot meer verkeersbewegingen richting het centrum. Dit leidt tot een verhoging van de verkeersdrukte (maar mag niet gesommeerd worden met het voorgaande). Op basis van de berekeningen kan geconcludeerd worden dat op de toeleidende wegen een beperkte toename van de intensiteit zal plaatsvinden die door de toeleidende wegen kan worden verwerkt.
Aanbeveling wegenstructuur
Rondom het plangebied ligt de bestaande wegenstructuur. Deze hebben ieder ook hun eigen karakteristieken en zullen op enkele locaties aangepast dienen te worden.
De entreepunten van het centrumgebied worden vormgegeven middels kruispuntplateaus. De snelheid van het autoverkeer wordt op deze locatie beperkt en deze maatregel biedt de mogelijkheid over te gaan op een andere inrichting (materiaal en/of kleur). Rotondes op deze locaties worden afgeraden. De maatregel is niet noodzakelijk vanwege de intensiteit en het ruimtebeslag is aanzienlijk.
Om het doorgaand verkeer op de Breusterstraat (tussen Kennedylaan en Emmastraat) te verminderen is de bajonet Boomkensstraat - Emmastraat - Breusterstraat versterkt en wordt het parkeerterrein nabij de Kennedylaan-Breusterstraat niet op het kruisingsvlak aangesloten. Het blijft overigens mogelijk de Breusterstraat van oost naar west (en v.v.) te doorrijden. Opgemerkt wordt dat deze maatregel reeds is uitgevoerd.
Aanbeveling bevoorrading
Aandacht voor de specifieke kenmerken en problemen van bevoorradend verkeer is noodzakelijk. Bij de bevoorrading van winkels worden zowel personenauto's, bestelauto's als vrachtauto's van uiteenlopende grootte ingezet. Het type winkel, de distributievorm en goederensoort bepalen het type vervoersmiddel en de frequentie van bevoorrading. De invulling van het centrum is daarom van wezenlijk belang voor een kwantitatieve analyse.
Aan de routering van bevoorradend verkeer binnen het centrum dient veel aandacht besteed te worden, met name aan het bevoorradend verkeer voor de twee supermarkten. Speciale laad- en losvoorzieningen zijn in het centrumgebied niet noodzakelijk, uitgezonderd de supermarkten, waar de bevoorrading middels een laad- en loshaven of -station moet worden gereguleerd.
De bevoorrading van de winkelruimten zal als onderstaand weergegeven worden ingericht:
- De bestaande laad- en losvoorziening voor de supermarkt Plus wordt gehandhaafd in de Cramignonstraat.
- Bij de nieuwe supermarkt in het winkelcentrum zal een uitpandige laad- en losvoorziening worden gerealiseerd, die indien noodzakelijk van een overkapping kan worden voorzien.
- Aan de Kennedylaan wordt een laad- en losvoorziening gerealiseerd voor kleinere vrachtauto's met een lengte tot een maximum van 10 meter en de grotere bestelbussen ten behoeve van de winkels in het winkelcentrum. Verder kunnen bestelauto's de winkels bereiken via de nieuwe winkelstraat, die voor het overige, met uitzondering van hulpdiensten, gemotoriseerd verkeer zal worden afgesloten.
4.1.8 Parkeren
Onderdeel van het onderzoek "Beoordeling verkeersstructuur Eijsden Centrum" uit november 2005 is door Goudappel Coffeng ook een parkeeronderzoek uitgevoerd.
In de ontwerpen is bewust gekozen voor verschillende kleinere en grotere locaties voor het parkeren. Hierdoor is de bereikbaarheid van de parkeervoorzieningen uit alle delen van Eijsden goed en ontstaat een evenwicht in het aantal parkeerplaatsen ten westen en oosten van het plangebied. Een te grote versnippering kan echter leiden tot meer zoekgedrag bij de parkeerder. Deze is gebaat bij enkele grotere terreinen die een goede aansluiting bieden op het winkelgebied en wat kleinere terreinen die meer een functie vervullen voor de werknemers en de bewoners van het gebied.
De belangrijkste terreinen voor het winkelend publiek zijn de terreinen aan de oostzijde (Breusterstraat/Breusterhof en aan de Breusterstraat) van het plan, aan de zuidzijde tegenover de Plus-locatie en het parkeerterrein aan de Kennedylaan.
De twee supermarkten in het centrum zijn op zaterdag bepalend voor het aantal geparkeerde voertuigen. Veel bezoekers van de supermarkten zullen in het weekend met de auto naar het centrum komen. Door de ingangen van de supermarkten aan de parkeerterreinen te koppelen kan de parkeervraag worden gestuurd.
Inmiddels ligt ten behoeve van het parkeren het als bijlage 15 bijgevoegde parkeerplan voor. Dit plan voorziet in 311 parkeerplaatsen in het openbaar gebied. Met dit aantal wordt aan de gemeentelijke parkeernorm van 305 (zonder dubbelgebruik) voldaan.
Gehandicaptenparkeren
Bij de inrichting van de parkeerruimte dienen parkeerplaatsen gereserveerd te worden voor gehandicapten. Voor het aanbod aan algemene gehandicaptenplaatsen wordt uitgegaan van 2% van het totaal aantal openbare parkeerplaatsen.
Voor parkeerplaatsen in het algemeen en gehandicaptenparkeerplaatsen in het bijzonder geldt dat voldaan moet worden aan de maatvoering en de normering zoals opgesteld in de 'Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom' (CROW, 2004).
4.2 Juridische Regeling
4.2.1 Algemeen
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de eerste plaats in het juridisch kader waarbinnen de herontwikkeling mogelijk gemaakt dient te worden. Daarnaast dient het plan ook om op termijn, wanneer men over gaat tot realisatie, te kunnen handhaven.
4.2.2 Verbeelding
Bij de opzet van de verbeelding is de SVBP2008 als uitgangspunt gehanteerd. SVBP2008 staat voor Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen2008. In de SVBP2008 zijn onder andere bestemmingscategorieën vastgelegd en zijn uniforme kleuren en aanduidingen beschreven.
De gronden behorend tot onderhavig bestemmingsplan zijn op de verbeelding begrensd door de plangrens. Binnen het plangebied is aan de verschillende functies een bestemming toegekend, namelijk 'Centrum'. De bestemming op de verbeelding is in de planregels aangevuld met bouw- en gebruiksregels.
Voor de leesbaarheid zijn op de verbeelding verder aanduidingen opgenomen, zoals straatnamen,bestaande bebouwing, kadastrale gegevens etcetera.
4.2.3 Toelichting
Hoewel de plantoelichting juridisch niet bindend is, vormt zij de basis voor het bestemmingsplan. Het beleid dat ten grondslag ligt aan de bestemmingen en het gebruik van de gronden binnen het plangebied, is in de toelichting onderbouwd.
4.2.4 Planregels
In de planregels wordt het gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van de bebouwing binnen het plangebied geregeld. De planregels bestaan uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 zijn de inleidende regels opgenomen (artikel 1 en 2), hoofdstuk 2 omvat de regels omtrent de afzonderlijke bestemmingen (artikel 3), hoofdstuk 3 bevat de algemene regels zoals, de algemene ontheffings- en wijzigingsbevoegdheden (artikel 4 t/m 10) en hoofdstuk 4 bevat het overgangsrecht en de slotregels (artikel 11 en 12).
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1: begrippen; de in de planregels gebezigde begrippen worden hierin omschreven ter voorkoming van misverstanden of verschil in interpretatie
Artikel 2: meetbepalingen; een omschrijving van de wijze waarop het meten dient plaats te vinden
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3: de bestemmingen. Het onderhavige bestemmingsplan bestaat uit één bestemming: Centrum (artikel 3). Deze bestemming is opgebouwd uit:
- een bestemmingsomschrijving
- bouwregels
- nadere eisen
- Afwijken van de bouwregels
- Specifieke gebruiksregels
- Afwijken van de specifieke gebruiksregels
Daarnaast bevat het bestemmingsplan een tweetal dubbelbestemmingen ter bescherming van de aanwezige archeologische waarden in het plangebied, de bestemmingen Waarde - Archeologie 1 (artikel 4) en Waarde - Archeologie 2 (artikel 5).
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 6: anti-dubbeltelregel
Artikel 7: algemene bouwregels omtrent de bestemming van aangrenzende percelen, het overschrijden van de bouwgrenzen en bepalingen over bestaande afstanden en andere maten.
Artikel 8: algemene aanduidingsregels, regels ten aanzien van de ligging in verband met het gemeentelijk milieubeleid ten aazien van het aspect bodem.
Artikel 9: algemene afwijkingsregels voor Burgemeester en Wethouders om 10 % af te wijken van genoemde maten, aantallen en percentages en het oprichten van openbare nutsvoorzieningen.
Artikel 10: algemene wijzigingsregels voor Burgemeester en Wethouders om de bestemmingsgrenzen te wijzigen
Artikel 11: algemene procedureregels voor Burgemeester en Wethouders ten aanzien van de omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheid en nadere eisen.
Artikel 12: overige regels zoals andere wettelijke regelingen en gemeentelijke regels.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13: overgangsrecht; overgangsbepalingen met betrekking tot bebouwing resp. het gebruik van gronden en opstallen
Artikel 14: slotregel: dit artikel geeft de titel van de planregels aan.
Hoofdstuk 5 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 3.1.6 onder 1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in het kader van de bestemmingsplanprocedure de economische uitvoerbaarheid van het plan te worden onderzocht.
Op 18 december 2012 is een realisatieovereenkomst getekend tussen de gemeente en Servatius voor wat betreft de inrichting/realisering van de openbare ruimte. Tevens is tussen de gemeente en Rialto Vastgoed Ontwikkeling BV een realisatieovereenkomst getekend voor de realisering van de opstalontwikkelingen (winkels met woningen) aan de noordzijde van de Breusterstraat.
Met Plus Vastgoed BV wordt een realisatieovereenkomst afgesloten voor de opstalontwikkeling aan de zuidzijde van de Breusterstraat.
Met Rialto Vastgoed Ontwikkeling BV en Plus Vastgoed BV wordt tevens en overeenkomst ten aanzien van afwenteling van de eventuele planschade aangegaan.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.2.1 Inspraak
Het voorontwerp bestemmingsplan “Winkelcentrum Breust Eijsden” heeft ten behoeve van de inspraak van 7 mei 2012 tot en met 17 juni 2012 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn vijf reacties ingediend, waarvan de beantwoording in de als bijlage 16 bijgevoegde Nota vooroverleg en inspraak heeft plaatsgevonden.
5.2.2 Vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestuursorgaan dat is belast met de voorbereiding van een bestemmingsplan verplicht om daarbij overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening.
Van de onderstaande instanties is in dit kader een reactie binnengekomen, het betreft:
- de Gasunie
- Enexis
- de Provincie Limburg
- de Brandweer Zuid-Limburg
- het Waterschap Roer en Overmaas
Ook deze reacties zijn samengevat en beantwoord in de betreffende nota.
5.2.3 Zienswijzen
Op de voorbereiding van het besluit omtrent de aanpassingen is de in artikel 3.8 Wro geregelde procedure van toepassing, dat wil zeggen dat het ontwerp gedurende zes weken ter inzage ligt, waarbinnen eenieder zijn zienswijze kenbaar kan maken.
Het ontwerp bestemmingsplan “Winkelcentrum Breust-Eijsden” heeft vanaf 21 januari t/m 3 maart 2013 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn zes zienswijzen ingediend, waarvan de beantwoording in de als bijlage 17 bijgevoegde Nota zienswijzen heeft plaatsgevonden.
Bijlage 1 Nen 2580
Bijlage 2 Kaart Archeologische Waarden
Bijlage 1 Kadernotitie
Bijlage 2 Distributieplanologisch Onderzoek
Bijlage 2 Distributieplanologisch onderzoek
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek - Aelmans
Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek - Aelmans
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek Arcadis
Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek ARCADIS
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek 2005
Bijlage 5 Akoestisch onderzoek 2005
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek 2013
Bijlage 6 Akoestisch onderzoek 2013
Bijlage 7 Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 7 Onderzoek luchtkwaliteit
Bijlage 8 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 8 Onderzoek externe veiligheid
Bijlage 9 Archeologisch Onderzoek - Adc
Bijlage 9 Archeologisch onderzoek - ADC
Bijlage 10 Archeologisch Onderzoek - Baac
Bijlage 10 Archeologisch onderzoek - BAAC
Bijlage 11 Advies Archeologie - Archeocoach
Bijlage 11 Advies archeologie - Archeocoach
Bijlage 12 Wateradvies
Bijlage 13 Verkeersstudie
Bijlage 14 Aanvullend Advies Verkeer
Bijlage 14 Aanvullend advies verkeer
Bijlage 15 Parkeerplan
Bijlage 16 Nota Vooroverleg En Inspraak
Bijlage 16 Nota vooroverleg en inspraak