TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a Slakweg Gronsveld
Bestemmingsplan - Gemeente Eijsden-Margraten
Vastgesteld op 15-10-2024 - vastgesteld
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begripsbepalingen
Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I van het Omgevingsbesluit, bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op hoofdstuk 22a. Aanvullend gelden de volgende begripsbepalingen voor dit hoofdstuk:
1.1 plan
Het TAM-omgevingsplan TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a Slakweg Gronsveld met identificatienummer NL.IMRO.1903.TAMOP22aSlakweg-VG01.
1.2 omgevingsplan
Het omgevingsplan van de gemeente Eijsden-Margraten.
1.3 aan huis gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van de gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.
1.7 balkon
een open platform dat niet gelijkvloers voor een muur is aangebracht. Een balkon is voorzien van een balustrade of borstwering en toegankelijk vanuit de daaraan grenzende binnenruimte door middel van een deur. Een balkon is bedoeld om buiten te verblijven zonder de verdieping te verlaten.
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.9 begane grond
de eerste bouwlaag boven het straatpeil.
1.10 bestaande bebouwing
bebouwing, zoals aanwezig en toegestaan (legaal gerealiseerd) op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning.
1.11 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.12 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.13 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.14 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
1.15 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.16 cultuurhistorische waarden
de bestaande historisch gegroeide bebouwing en inrichting, het bodemarchief, de verkavelingspatronen, de infrastructuur, de waterlopen en poelen en de historische onderdelen, waaronder solitaire elementen, ruimtelijke clusters en groenzones.
1.17 dakopbouw
een vergroting van een gebouw welke een onzelfstandige uitbreiding vormt van de onder het dak gelegen woning of andere daar gevestigde rechtmatige functie, en daarvan deel uitmaakt.
1.18 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop/huur aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop/verhuur, het verkopen en/of verhuren van goederen aan personen die die goederen kopen/huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.19 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten.
1.20 erf- en terreinafscheiding
de afbakening van een erf of perceel van een ernaast gelegen erf dan wel perceel of van de openbare ruimte.
1.21 escortbedrijf
een natuurlijk persoon, groep van personen en/of rechtspersoon die prostitutie aanbiedt, die uitgeoefend wordt op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte of woning.
1.22 gastouderschap
kinderopvang die plaatsvindt in een gezinssituatie, na tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau. Een geregistreerde gastouder verzorgt de opvang op het eigen woonadres of op het adres van één van de ouders. Als de opvang bij de ouders plaatsvindt, kunnen daar ook kinderen van andere ouders worden opgevangen.
1.23 gestapelde woning
een woning in een gebouw dat twee of meer (gedeeltelijk) boven elkaar gelegen woningen bevat.
1.24 huishouden
persoon of groep personen die een huishouden voort waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan, die binnen een woning gebruik maakt van dezelfde voorzieningen.
1.25 onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven straatpeil is gelegen, niet zijnde een kruipruimte.
1.26 ondergeschikt
in omvang gering en niet zelfstandig uitgeoefend.
1.27 ondergeschikte bouwdelen
ondergeschikte delen aan een gebouw, zoals trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte dakopbouwen.
1.28 ondergronds bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die onder het straatpeil is gelegen.
1.29 onderkomens
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf.
1.30 perceel
een deel van het Nederlands grondgebied van welk deel de Dienst voor het kadaster en openbare register, de begrenzing met behulp van landmeetkundige gegevens heeft vastgelegd op grond van gegevens betreffende de rechtstoestand, functie en het gebruik dat door zijn kadastrale aanduiding is gekenmerkt.
1.31 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.32 schuilgelegenheid
een overdekte ruimte die is omsloten door wanden, waarvan het/de betreffende dier(en) gebruik moeten kunnen maken in geval van weidegang, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in zowel zomer als winter uit oogpunt van dierenwelzijn en waarbij in en nabij de schuilgelegenheid geen opslag is toegestaan met uitzonder van voer en stro in de schuilgelegenheid.
1.33 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden, onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf - waaronder begrepen een erotische massagesalon - een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, alsmede bedrijven die hun bedrijf voeren geheel of gedeeltelijk in overwegend seksueel geaarde dienstverlening, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.34 setback
een bouwlaag die is gelegen op ten minste 2,00 m achter de doorgetrokken gevels van een hoofdgebouw, met een hoogte van maximaal 3,50 m.
1.35 stedenbouwkundig beeld
ruimtelijke verschijningsvorm van de bestaande bebouwing, die wordt bepaald door de situering, de aansluitende terreinen, de bouwmassa's, de gevelindeling en de dakvormen.
1.36 verharding
een aaneengesloten oppervlaktebedekking bestaande uit baksteen, tegels, beton en/of asfalt, alsmede daarmede vergelijkbare vaste/gesloten materialen waaronder ook bouwwerken.
1.37 vloeroppervlak
het oppervlak van alle van dat gebouw deel uitmakende ruimten, inclusief kelder, onderbouw en/of verdiepingen.
1.38 voorgevellijn
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw, tot aan de perceelsgrenzen.
1.39 voorgevelrooilijn
- a. de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de grens van het bouwvlak, die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, tot aan de perceelsgrenzen;
- b. de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw, die naar de weg of het openbare groen is gekeerd, tot aan de perceelsgrenzen.
1.40 wonen
activiteit inhoudende de bewoning van een woning.
1.41 woning
een ruimte of complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Toepassingsbereik
2.1 Verhouding met ruimtelijke regels omgevingsplan tijdelijk deel
De besluiten als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet zijn niet van toepassing op de locatie, bedoeld in het derde lid.
2.2 Verhouding met regels in het tijdelijk deel van het omgevingsplan van rechtswege (bruidsschat)
De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en de regels in afdeling 22.3 zijn niet van toepassing op de locatie, bedoeld in het derde lid, voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
2.3 Geometrische afbakening TAM-omgevingsplan Slakweg Gronsveld
De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie Slakweg, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1903.TAMOP22aSlakweg-VG01 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.
Artikel 3 Meet- En Rekenbepalingen
In aanvulling op respectievelijk in afwijking van artikel 22.24 van dit omgevingsplan, gelden de volgende meet- en rekenbepalingen:
3.1 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
3.2 de breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
3.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het straatpeil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen.
3.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het straatpeil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
3.5 de hoogte van een bouwlaag
de afstand tussen de scheidende vloerdelen, gemeten van bovenkant afgewerkte vloer tot bovenkant afgewerkte vloer.
3.6 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
3.7 de oppervlakte van een gebouw
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het gebouw.
3.8 de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde
de verticale projectie van het gehele bouwwerk, op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
3.9 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1,50 meter.
Artikel 4 Algemeen Gebruiksverbod
- a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locatie toegedeelde functies en activiteiten.
- b. Ondere strijdig gebruik als bedoeld onder a wordt in ieder geval verstaan:
- 1. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie.
Artikel 5 Aanvraagvereisten
De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.
Hoofdstuk 2 Functies En Activiteiten
Artikel 6 Agrarisch Met Waarden
6.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Agrarisch metwaarden.
6.2 Functieomschrijving
Een als Agrarisch met waarden aangewezen locatie mag gebruikt worden voor de volgende functies en activiteiten:
- a. agrarisch gebruik;
- b. bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast, waaronder begrepen de aanleg van onder- en/of bovengrondse voorzieningen voor de opvang en buffering van water;
- c. instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden en de daarmee samenhangende landschapskarakteristiek;
- d. ontsluiting van de afzonderlijke percelen ten behoeve van het toegestane gebruik;
- e. extensief recreatief medegebruik;
alsmede:
- f. bescherming en instandhouding van compensatieterrein ten behoeve van de alpenwatersalamander in de vorm van landhabitat en een poel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - compensatiegebied'.
6.3 Beoordelingsregels omgevingsplanactiviteit bouwen
Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
6.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
Artikel 7 Verkeer
7.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Verkeer.
7.2 Functieomschrijving
Een als Verkeer aangewezen locatie mag gebruikt worden voor de volgende functies en activiteiten:
- a. bewegend en stilstaand verkeer;
- b. wegen en (rijwiel)paden, inclusief bewegwijzering en verlichting;
- c. straatmeubilair, waaronder (ondergrondse) afvalcontainers;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. (openbare) nutsvoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. speelvoorzieningen;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
alsmede:
- i. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' (p) uitsluitend voor een parkeerterrein;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - wadi' uitsluitend voor een wadi;
- k. een hekwerk, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - hekwerk'.
7.3 Beoordelingsregels omgevingsplanactiviteit bouwen
Artikel 8 Wonen
8.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Wonen.
8.2 Functieomschrijving
Een als Wonen aangewezen locatie mag gebruikt worden voor de volgende functies en activiteiten:
- a. wonen, met inbegrip van aan huis gebonden beroep en gastouderschap;
- b. tuinen, erven en verhardingen;
- c. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
alsmede:
- d. een deels verdiepte parkeervoorziening ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer - parkeerkelder’ (pk);
- e. een geluidscherm ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm'.
8.3 Beoordelingsregels omgevingsplanactiviteit bouwen
8.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 9 Waarde - Archeologie 6
9.1 Toepassingsbereik
Voorbeelden:
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Waarde - Archeologie6.
9.2 Functieomschrijving
Een als Waarde - Archeologie 6 aangewezen locatie heeft als functie de instandhouding en bescherming van oudheidkundig waardevolle elementen en terreinen.
9.3 Beoordelingsregels omgevingsplanactiviteit bouwen
9.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.2 sub a, met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels;
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder sub a. wordt verleend, indien:
- 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
- 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
- c. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder sub a. kan voorts worden verleend indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de ontheffing voorwaarden te verbinden gericht op:
- 1. het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. het doen van opgravingen, of;
- 3. het laten begeleiden van de bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein
- 4. van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene Bouwregels
11.1 Ondergronds bouwen
Ter plaatse van het bouwvlak mag ondergronds worden gebouwd tot maximaal 4,00 meter beneden het straatpeil.
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
12.1 Voorwaardelijke verplichtingen
Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels
13.1 milieuzone – spuitvrije zone
Binnen de 'milieuzone – spuitvrije zone' is het gebruik maken van chemische gewasbeschermings- en bestrijdingsmiddelen of andere verspuitbare- of drift veroorzakende middelen die leiden tot schadelijke effecten op het goed woon- en leefklimaat, niet toegestaan.
Artikel 14 Omgevingsplanactiviteiten
Het bevoegd gezag is bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken:
- a. van de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Afwijken is niet mogelijk ten aanzien van de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bij woningen;
- b. in afwijking van sub a. mag in die gevallen waarin reeds uit hoofde van de regels in de respectievelijke artikelen een omgevingsvergunning voor het afwijken is verleend, niet nogmaals op grond onderhavige afwijkingsregel een omgevingsvergunning worden verleend;
- c. van deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- d. van deze regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- e. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
- 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.
Artikel 15 Overige Regels
15.1 Voorrangsregel
Voor zover de locaties van de artikelen 6 tot en met 8 samenvallen met de locaties van artikel 9, gelden primair de regels van artikel 9.
15.2 Parkeren
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Laudy Vastgoedontwikkeling b.v. heeft het voornemen om ter plaatse van het reeds ontmantelde tuincentrum gelegen aan de Slakweg te Gronsveld woningen te realiseren in de vorm van grondgebonden woningen en appartementen. Daarbij hoort ook de inrichting van de openbare ruimte met verkeer-en parkeerruimte, groenvoorzieningen en een wadi voor de waterberging.
Op de locatie was een tuincentrum gevestigd. De bedrijfsgebouwen behorende bij het tuincentrum worden gesloopt, waardoor ruimte ontstaat om de bouw van woningen mogelijk gemaakt. Het totale wijzigingsgebied ten behoeve van de beëindiging van het tuincentrum en de realisatie van de beoogde bebouwing betreft circa 28.150 m²; het te bebouwen deel van het wijzigingsgebied heeft een oppervlakte van circa 8.600 m².
Omtrent het project heeft de initiatiefnemer overeenstemming bereikt met de gemeente Eijsden-Margraten. Om de realisatie van de woningbouw en bijbehorende inrichting van de openbare ruimte planologisch mogelijk te maken is voorliggende wijziging van het omgevingsplan opgesteld.
1.2 Wijzigingsgebied
Het wijzigingsgebied betreft de bebouwde- en onbebouwde gronden van het voormalige tuincentrum aansluitend bij de kern van Gronsveld. Het wijzigingsgebied bevindt zich ten zuidoosten van de Köbbesweg en ten westen van de Rijksweg. De locatie is goed bereikbaar en is gelegen in een groene omgeving, deel uitmakend van de voormalige tuinderij. Ten zuidwesten van het wijzigingsgebied, op een afstand van 400 meter bevindt zich de autosnelweg A2 en het spoor Maastricht – Luik (afstand 750 meter).
De ontwikkeling is voorzien op de percelen kadastraal bekend Gronsveld, sectie A nummers 3213, 3295 en 3271 (deels) en sectie B nummers 1779, 3110, 3111 en 3112. Voor perceel B-3271 geldt dat het deel waarop de hoevewoning aan de Rijksweg 6 is gelegen geen onderdeel uitmaakt van de beoogde ontwikkeling.
Wijzigingsgebied
Huidige situatie
Op de beoogde ontwikkellocatie is het (voormalige) tuincentrum De Graaff gevestigd. Dit tuincentrum was reeds meer dan 45 jaar gevestigd op deze locatie, maar in 2022 gesloten.
Het tuincentrum bestaat ten noorden van de Slakweg uit enkele bedrijfsgebouwen waaronder een kas. Tussen deze kas en de woning aan de Rijksweg 6 (die geen onderdeel uitmaakt van het wijzigingsgebied) ligt een kleine parkeerplaats. Ten westen van de kas aan weerszijde van de Slakweg zijn nog meer parkeerplaatsen gelegen. Ten noorden van de parkeerplaatsen aan de Slakweg is een hekwerk met toegangspoort aanwezig. Daarachter is de (onoverdekte) opslagplaats van het tuincentrum. Tussen de opslagplaats en de afscheiding met de Köbbesweg zijn enkele gazons en bomen gelegen.
Ten zuiden van de Slakweg is een bedrijfswoning met oprijlaan gelegen. Ook deze wordt gescheiden van de Slakweg middels een hek met toegangspoort. Op de percelen ten oosten en zuiden van deze bedrijfswoning worden verschillende planten en bomen gekweekt. Deze bedrijfswoning en kweekvelden zijn onderdeel van het voormalige tuincentrum.
Opslagplaats en kas (voormalig) tuincentrum Gronsveld ten noorden van de Slakweg
Bedrijfswoning met oprijlaan ten zuiden van de Slakweg (Slakweg 3)
1.3 Omgevingsplan Van Rechtswege
Het voorliggende plan betreft een wijziging van het omgevingsplan gemeente Eijsden-Margraten (/akn/nl/act/gm1903/2020/omgevingsplan, 1 januari 2024). Deze wijziging van het omgevingsplan vervangt onder andere de geldende bestemmingsplannen binnen het wijzigingsgebied die vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn opgenomen in het omgevingsplan van rechtswege.
Het betreft het volgende bestemmingsplan:
- Bestemmingsplan Gronsveld en Rijckholt 2013, vastgesteld op 28 mei 2013.
- Parapluplan parkeren Eijsden-Margraten, vastgesteld op 25 september 2018
De voorgenomen woningbouwontwikkeling is niet mogelijk op basis van het omgevingsplan.
1.4 Planvorm
Deze wijziging van het omgevingsplan bestaat formeel uit twee onderdelen:
- 1. een plankaart (NL.IMRO.1903.TAMOP22aSlakweg-VG01) waarop de functies van het wijzigingsgebied zijn weergegeven. Deze functies zijn gerelateerd aan de regeling.
- 2. de regeling waarin het gebruik van de binnen het wijzigingsgebied aangegeven gronden en bouwwerken juridisch is geregeld. De regeling is conform de Omgevingswet opgesteld.
Deze twee onderdelen dienen in samenhang te worden bekeken en zijn juridisch bindend.
Deze wijziging van het omgevingsplan gaat vergezeld met een motivering waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de verantwoording zijn opgenomen.
1.5 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk vormen de daaropvolgende hoofdstukken de verantwoording van deze wijziging van het omgevingsplan. Hoofdstuk 2 gaat in op de voorgenomen wijziging. Hoofdstuk 3 beschrijft het Rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid. Hoofdstuk 4 besteed aandacht aan de relevante beperkingengebieden. Hoofdstuk 5 schetst de landschappelijke, stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in diverse aspecten die relevant zijn voor de fysieke leefomgeving. In hoofdstuk 7 wordt de uitvoerbaarheid van deze wijziging uiteengezet. Hoofdstuk 8 biedt een artikelsgewijze toelichting van de in de wijziging van dit omgevingsplan opgenomen regeling.
Hoofdstuk 2 Voorgenomen Wijziging
Ten behoeve van de herontwikkeling van het voormalige tuincentrum naar woningbouw is een stedenbouwkundige verkaveling (zie Bijlage 1) en beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie Bijlage 3 bij de regeling). De ontwikkeling bestaat uit vier onderdelen die hierna worden toegelicht.
- Woningen
- Verkeersstructuur
- Groenstructuur
- Geluidsscherm
Stedenbouwkundig verkavelingsplan met in het westen het appartementencomplex en in het noordoosten de grondgebonden woningen.
Woningen
Het stedenbouwkundig verkavelingsplan omvat vier woningbouwtypologieën:
- 26 Appartementen (sociaal/starters, koop);
- 7 Rijwoningen (sociale huur + starters koop);
- 7 Tweekappers en vrijstaand-geschakelde woningen (koop)
- 5 Vrijstaand-geschakelde levensloopbestendige woningen (koop).
Stedenbouwkundig verkavelingsplan inclusief aanduiding woningtypologieën
Het appartementencomplex
Aan de westzijde van het wijzigingsgebied is een appartementencomplex van vier bouwlagen voorzien. Onder het gebouw is een parkeerkelder voorzien waar tevens de bergingen zijn gelegen. Om de ruimtelijke opbouw tussen het gestapeld & het grondgebonden segment te kunnen waarborgen, wordt het appartementencomplex gelaagd opgebouwd. Het volume trapt in noordoostelijke richting af naar drie bouwlagen, en sluit daarmee aan op de bouwhoogte van de rijwoningen (twee bouwlagen met kap).
Het appartementencomplex bestaat uit 26 appartementen, waarvan 14 appartementen middelduur (ca. 85-95 m²) en 12 starters appartementen (ca. 60-65 m²). De appartementen worden voorzien van private buitenruimtes, die inpandig zijn gelegen. Hierdoor ontstaat een dynamisch en gelaagde gevelopbouw.
De grondgebonden woningen
In de planontwikkeling worden 19 grondgebonden woningen gerealiseerd. De woningen bestaan uit twee bouwlagen al dan niet met kap (in dwars- of langsrichting). De verschillende typen grondgebonden woningen worden als volgt over het gebied verdeelt:
- Rijwoningen: er zijn 7 rijwoningen voorzien aan de noordwestelijke zijde van het appartementencomplex. De rijwoningen bestaan uit 5 sociale woningen en 2 starterswoningen.
- Vrijstaand-geschakelde woningen: er zijn 3 vrijstaand-geschakelde woningen voorzien in het oostelijke deel van het wijzigingsgebied.
- Twee-onder-een-kapwoningen: er zijn vier twee-onder-een-kapwoningen voorzien in het oostelijke deel van het wijzigingsgebied. Deze worden afgewisseld met de vrijstaand-geschakelde woningen.
- Levensloopbestendige woningen: er zijn vijf levensloopbestendige woningen voorzien in het noordelijke deel van het wijzigingsgebied.
Isometrie stedenbouwkundig plan
Verkeersstructuur
De hoofdstructuur van de woningbouwlocatie bestaat uit een nieuwe woonstraat die aantakt op de bestaande Slakweg. In het kader van klimaatadaptatie heeft het profiel van deze nieuwe woonstraat een breedte van 5 meter (inclusief een overrijdbaar trottoir). De wegen worden uitgevoerd in rood-bruine klinkers, gelegd in keperverband. De voetgangerszone is afstekend van kleur.
Parkeren vindt plaats op eigen terrein of in het openbaar gebied in de vorm van parkeervakken. Daarnaast wordt onder het appartementencomplex een verdiepte parkeervoorziening met 26 parkeerplaatsen gerealiseerd voor de bewoners.
Om verharding in het wijzigingsgebied te beperken, worden de parkeervakken voorzien van half-open verharding in de vorm van grasbetontegels. De parkeervakken langs de woonstraat worden uitgevoerd in klinkerverharding. De parkeerterreinen worden omzoomd door een groene haag van 1,00 tot 1,20 meter hoog. De haag langs de Maastrichterweg wordt 1,80 tot 2,00 meter hoog.
Groenstructuur
De huidige locatie van het voormalige tuincentrum kent een bestaande groenstructuur. De groenstructuur bestaat uit enkele solitaire bomen en restanten van de oude boomkwekerij. Voor de landschappelijke inpassing van de nieuwe woningbouwontwikkeling zijn enkel de bestaande solitaire bomen het behouden waard bevonden. De bomen die behouden blijven, bevinden zich met name aan de randen van de ontwikkellocatie.
In totaliteit zullen er zes bomen moeten wijken. De grootste impact hiervan vindt plaats in de noordelijke hoek van het wijzigingsgebied. Hier zullen voor de bouw van een drietal levensloopbestendige woningen vier bomen moeten wijken. De resterende bomen worden verwijderd voor de ontwikkeling van de nieuwe woonstraat.
De nieuwe groenstructuur sluit aan bij de directe omgeving. De karakteristieke beplantingselementen vanuit het omliggende landschap van het Maasdal worden ingezet om deze woonwijk een passende identiteit te geven. De groenstructuur bestaat uit inheemse en/of verwilderde beplantingssoorten die niet alleen zorgen voor het behouden, maar zelfs een verbetering van de biodiversiteit. Als inspiratie is er gekeken naar de oude hoeves in en rondom Gronsveld.
Geluidscherm
De 10 woningen aan de noordwestzijde van het wijzigingsgebied zijn met de achtertuinen gericht op de Köbbesweg. Om het geluid van de Köbbesweg tegen te gaan, wordt hier een 2 meter hoge Kokowall inclusief begroeiing gerealiseerd ter afscherming.
Hoofdstuk 3 Beleid En Regelgeving
In dit hoofdstuk wordt het beleidskader dat relevant is voor het project toegelicht en wordt het project hieraan getoetst.
3.1 Rijksbeleid En Rijksregels
3.1.1 Nationale omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De Nationale Omgevingsvisie brengt middels een toekomstperspectief op 2050 de langetermijnvisie van het Rijk op de inrichting en ontwikkeling van de Nederlandse leefomgeving in beeld. Met de NOVI kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die er voor Nederland liggen. Steden die groeien en veranderen, het aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering en de overgang naar een duurzame en circulaire economie; diverse trends en ontwikkelingen hebben invloed op onze leefomgeving. Deze trends en ontwikkelingen bieden kansen, maar vragen ook zorgvuldig te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden, want zowel de boven- als ondergrondse ruimte is een schaars goed. De NOVI geeft richting en helpt om deze keuzes te maken.
In Nederland zijn er een aantal dringende maatschappelijke opgaven, die niet apart van elkaar kunnen worden opgelost, maar in samenhang bekeken moeten worden. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving van Nederland. De Nationale Omgevingsvisie richt zich daarbij op vier prioriteiten:
- 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
- 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden.
- 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
- 4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.
ad 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Het land moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, wateroverlast, hogere rivierafvoeren en langere perioden van droogte. Om in te spelen op deze gevolgen van klimaatverandering, is er vraag naar maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende ruimte en groen voor wateropslag in onze steden. Door hierop in te zetten, biedt het kansen voor de natuur, maar verbeterd het ook tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit. Daarnaast heeft Nederland in 2050 een duurzame energievoorziening. Deze energievoorziening vraagt ruimte, voor onder andere zonnepanelen en windturbines. Het Rijk zet zich ook in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
ad 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
Nederland werkt toe naar een circulaire, duurzame, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050, waarmee het zijn positie kan handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Hiervoor is een goede verbinding via weg, lucht, spoor, water, digitale netwerken en een nauwe samenwerking met internationale partners nodig. Het Rijk zet in op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van bewegen, wonen, recreëren, ontspannen en ontmoeten. Hierbij is het belangrijk dat de Nederlandse economie, duurzaam, concurrerend en circulair wordt, oftewel toekomstbestendig. Het Rijk zet daarbij in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op de verandering van productieprocessen, zodat Nederland niet langer afhankelijk is van eindige, fossiele bronnen.
ad 3. Onze steden en regio's leefbaarder maken
Nederland versterkt het Stedelijk Netwerk Nederland en is deze verder aan het uitbreiden, waarbij de richting van verstedelijking wordt gekoppeld aan die van de ontwikkeling van (OV-) infrastructuur. Wonen en werken worden zoveel mogelijk in elkaars nabijheid ontwikkeld in de regio's waar de vraag is. Goede verbindingen tussen de stedelijke regio's zijn nodig om het netwerk als geheel te benutten. Door het Rijk wordt een integrale verstedelijkingsstrategie voor duurzame stedelijke ontwikkeling gehanteerd, waarbij verstedelijking geconcentreerd plaatsvindt in de regio. Bij de invulling van integrale verstedelijkingsstrategieën op regionale schaal wordt ingezet op een voorkeursvolgorde voor de ontwikkeling van nieuwe woon- en werklocaties. Deze volgorde wordt ook gehanteerd als groei in niet stedelijk gebied moet plaatsvinden. Het Rijk richt de leefomgeving zo in dat deze een actieve, gezonde leefstijl en maatschappelijke participatie bevordert en het aanbod en de kwaliteit van groen in de stad versterkt. Daarbij worden regio's en steden klimaatbestendig ingericht.
ad 4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen
Nederland zet in op het verbeteren van de balans tussen de kwaliteit van landschap en landgebruik, water, lucht en bodem. Dit betekent dat ontwikkelingen in het landelijk gebied niet ten koste gaan van landschappelijke kwaliteiten en dat landgebruik in balans wordt gebracht met natuurlijke systemen. Het landgebruik dient meer afgestemd te worden op zoetwatergebruik- en beschikbaarheid. Door een voorkeursvolgorde regionaal waterbeheer wordt ingezet op het voorkomen van tekorten en wateroverlast. Het Rijk maakt een vitaal en duurzaam voedsel- en landbouwsysteem mogelijk, dat zich baseert op natuurinclusiviteit en kringlopen. De biodiversiteit wordt versterkt en beschermd en het natuurlijke kapitaal wordt op een duurzame wijze benut. Het Rijk zet hierbij in op het beschermen en versterken van de unieke landschappelijke kwaliteiten. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebieden voegen kwaliteiten toe aan het landschap, waarbij het omgevingsbeleid landschapsinclusief wordt.
Om beleidskeuzes op een voorspelbare en heldere wijze te maken, worden er door de NOVI drie afwegingsprincipes gehanteerd, die helpen bij het prioriteren van de diverse opgaven en belangen:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
- Afwentelen wordt voorkomen.
Afwegen met de NOVI
De uitvoering van de NOVI vraagt om nieuwe manieren van samenwerken met blijvende, brede, maatschappelijke betrokkenheid en inzet van overheden. Hierbij hanteert het NOVI vier uitgangspunten:
- We werken als één overheid, samen met de samenleving.
- We stellen de opgave(n) centraal.
- We werken gebiedsgericht.
- We werken permanent en adaptief aan de opgaven.
In de NOVI is een instrument opgenomen om de opgaven te realiseren, dit betreffen de zogenaamde NOVI-gebieden. Een NOVI-gebied is een instrument waarmee het Rijk en de regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voort gebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten.
In het NOVI-gebied Zuid-Limburg zijn alle fysieke opgaven sterk vervlochten met elkaar: het uitbouwen en circulair maken van de economie (o.a. Chemelot), de complexe transformatie van het stedelijk gebied (met wijken met grote achterstanden en herstructureringsopgaven in combinatie met bevolkingsdaling) en behoud en versterking van het groene middengebied (de Groene Long).
De gedeelde stip op de horizon van regio en rijk ziet er als volgt uit voor Zuid-Limburg:
- 1. Europese schakelregio en internationale verbondenheid;
- a. Met een hoge ruimtelijke kwaliteit en een eigen economische kracht, gebruik makend van de gunstige positie tussen de nabijgelegen West-Europese metropolen;
- b. Met snelle boven- en ondergrondse verbindingen met de rest van Nederland (via Eindhoven naar de Randstad) en over de grens richting België en Duitsland;
- 2. Een circulaire en kennisintensieve samenleving, waarin onder andere de Chemelot-site en de campussen in de Euregio als motor en proeftuin fungeren
- 3. Brede welvaart voor iedereen;
- a. Sociale- en gezondheidsachterstanden ten opzichte van het gemiddelde in Nederland inlopen;
- b. Een duurzame, betrouwbare en landschappelijk goed ingepaste energievoorziening;
- c. Een bijzonder aantrekkelijke omgeving om te wonen, werken en recreëren voor bestaande en nieuwe inwoners, en toeristen;
- d. Zowel een snelle stedelijke omgeving als een rustige, ontspannen, natuurlijke en natuurrijke omgeving.
Relatie met het voorliggend plan
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt bestaand bebouwd gebied waarvan de functie is vervallen getransformeerd naar hoogwaardige woningbouw. Tevens wordt met de ontwikkeling een verduurzaming en herinrichting van de openbare ruimte voorzien. Daarmee wordt ook de leefbaarheid ter plekke verbeterd. Voor de wijziging van het omgevingsplan kent de Nationale Omgevingsvisie geen relevante bepalingen. Het voorliggend plan past daarmee binnen het beleid uit de Nationale Omgevingsvisie.
3.1.2 Instructieregels Rijk
Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) richt zich op bestuursorganen en geeft inhoudelijke normen waaraan zij hun taken en bevoegdheden ontlenen, onder andere bij het opstellen van omgevingsplannen, omgevingsverordeningen, waterschapsverordeningen en het vaststellen van omgevingsvergunningen en projectbesluiten. In hoofdstuk 5 van het Bkl zijn de instructieregels opgenomen die de gemeente bij het opstellen van het omgevingsplan in acht moet nemen. Deze instructieregels kunnen worden opgevat als de minimale vereisten waaraan een omgevingsplan in het kader van de evenwichtige toedeling van functies aan locaties moet voldoen. Deze instructieregels richten zich op de volgende thema's:
- Voldoen aan de Dienstenrichtlijn (paragraaf 5.1.1).
- Waarborgen van veiligheid (paragraaf 5.1.2).
- Beschermen van waterbelangen (paragraaf 5.1.3).
- Beschermen van gezondheid en milieu (paragraaf 5.1.4), waaronder instructieregels voor de kwaliteit van de buitenlucht, trillingen, geluid en geur en bodemkwaliteit.
- Beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed (paragraaf 5.1.5), waaronder de ladder voor duurzame verstedelijking.
- Behoud van ruimte voor toekomstige functies (paragraaf 5.1.6) zoals autowegen, buisleidingen, natuur- en recreatiegebieden.
- Behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten (paragraaf 5.1.7), waaronder landsverdediging en nationale veiligheid, elektriciteits- voorziening, rijksvaarwegen en luchtvaart, fiets- en wandelroutes, aanwijzing van woningbouw- categorieën.
- Bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen (paragraaf 5.1.8).
- De uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving (paragraaf 5.2).
In de volgende paragrafen zijn de voor deze wijziging van het omgevingsplan van toepassing zijnde instructieregels opgenomen.
3.2 Provinciaal Beleid En Provinciale Regels
3.2.1 Provinciale omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Limburg fungeert als de leidraad voor de opgestelde ambities van de provincie Limburg om de kwaliteiten van Limburg in de toekomst te versterken. De provincie streeft ernaar om Limburg zo toekomstbestendig mogelijk te ontwikkelen waarbij steeds de balans gezocht wordt tussen het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie is vastgesteld op 1 oktober 2021 en bevat de belangrijkste ambities voor de periode 2021 tot 2030 en 2050. De Omgevingsvisie is opgedeeld in verschillende thema's, waarbij tevens ingegaan wordt op een gebiedsgericht onderdeel. Centraal binnen de Omgevingsvisie staan een drietal hoofdopgaven.
Een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving
Ontwikkelingen op het gebied van demografie, klimaat, energie en economie hebben een grote impact op de samenleving. Uit prognosecijfers blijkt dat de samenstelling van de bevolking van Limburg verandert. Voor het jaar 2050 zal er een daling zijn ten opzichte van 2020 van ongeveer 45.000 - 115.000 inwoners. Deze ontwikkelingen hebben hun weerslag op de fysieke leefomgeving, zowel in landelijk als stedelijk gebied. In stedelijke gebieden heeft dit met name te maken met de versterking van de stedelijkheid, in de landelijke kernen met het behoud van de leefbaarheid en de bereikbaarheid en/of toegankelijkheid van voorzieningen.
Een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie; inclusief landbouwtransitie
Limburg kent een economie waarbij innovatieve bedrijven en MKB goed gerepresenteerd zijn. Tot 2020 groeide het aantal banen in Limburg, waarbij de welvaart en het gemiddelde opleidingsniveau toenamen. Echter is gebleken dat de bruto participatiegraad in Limburg relatief laag is. De provincie Limburg wil de arbeidsparticipatiegraad verhogen, waarbij tevens ingezet wordt op het aantrekken van internationale werknemers. Op deze manier kunnen ontwikkelingen zoals digitalisering, robotisering en automatisering het tekort aan arbeidskrachten tegengaan. Daarnaast kan het harmoniseren van sociaal-economische spelregels, het verbeteren van (grensoverschrijdende) bereikbaarheid en de aansluiting op de (inter)nationale energiehoofdstructuur en/of digitale netwerken veel kansen bieden voor de provincie Limburg. Het is daarom uiterst belangrijk dat er geïnvesteerd wordt in infrastructuur en bereikbaarheid via de weg, het spoor, water, lucht, buis of digitaal.
Klimaatadaptatie en energietransitie
Klimaatverandering vergroot de kans op overstromingen en wateroverlast, hittegolven en hittestress en langdurige perioden van droogte. Ook voor de provincie Limburg zal er in de komende jaren een grote verandering in de energievoorzieningen ontstaan. Energiebesparing en het accommoderen van de ruimtevraag voor de opwekking van duurzame energie zal een grote impact hebben op de leefomgeving in Limburg.
Limburgse principes
Elke afweging die gemaakt wordt binnen de thema's wordt gedaan op basis van de Limburgse principes:
- 1. We streven naar een inclusieve, gezonde en veilige samenleving
- 2. De kenmerken en identiteit van gebieden staan centraal
- 3. Meer stad, meer land
- 4. We gaan zorgvuldig om met onze ruimte en voorraden; boven- en ondergronds
- 5. Procesmatige uitgangspunten zoals gebiedsgericht en adaptief werken.
Algemene zonering
Het toekomstbeeld voor Limburg kan worden gevangen in een indicatieve zonering. Ontwikkelingen dienen te passen binnen deze zonering. De algemene zonering van Limburg bestaat uit:
- 1. Landelijke gebieden: waaronder de groenblauwe mantel, het Natuurnetwerk Limburg (inclusief Natura 2000-gebieden) en het buitengebied
- 2. Bebouwde gebieden: waaronder het stedelijk gebied, stedelijk centra, landelijke kernen en werklocaties
- 3. Infrastructuren: waaronder (inter)nationale wegen, provinciale wegen, (inter)nationale spoorwegen en waterwegen, (lucht)haven en (inter)nationale leidingstroken.
Relatie met het voorliggend plan
De voorgenomen ontwikkeling heeft voornamelijk een raakvlak met de eerste hoofdopgave, een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt kleinschalige woningbouw gerealiseerd bestaande uit een mix van koop- en huurwoningen. Bij de ontwikkeling wordt rekening gehouden met de Limburgse principes. Zo draagt de ontwikkeling bij aan een inclusieve, gezonde en veilige samenleving, door te voorzien in een mix van woonvormen voor verschillende (sociale) doelgroepen en door de openbare ruimte zo in te richten dat een aantrekkelijk gebied ontstaat. Daarnaast wordt gekozen voor een goede landschappelijke inpassing die recht doet aan de kenmerken en identiteit van het gebied. De woningbouwontwikkeling vindt plaats in bestaand stedelijk gebied, waarmee wordt voldaan aan het principe meer stad, meer land. Tevens wordt ook rekening gehouden met een openbare ruimte die klimaatadaptief is en bijdraagt aan de verduurzaming en biodiversiteit, door het toevoegen van kwalitatief en divers groen en voorzieningen voor waterberging. Hiermee sluit de voorgenomen ontwikkeling aan op de Omgevingsvisie van Limburg.
3.2.2 Omgevingsverordening
In de Omgevingsverordening Limburg staan de provinciale regels op het gebied van milieu, provinciale wegen, (grond-)water, grond, landbouw, natuur, wonen en ruimte. Provinciale Staten hebben deze nieuwe Omgevingsverordening Limburg vastgesteld in de vergadering van 17 december 2021 en gewijzigd op 16 december 2022.
De Omgevingsverordening Limburg bevat twee soorten regels:
- instructieregels gericht tot gemeenten of het waterschap. Dit zijn opdrachten aan de gemeenten en het waterschap die de gemeenten moeten verwerken in het gemeentelijke bestemmingsplan (Omgevingsplan) en het waterschap moet verwerken in de waterschapsverordening. Pas na het verwerken van de provinciale instructieregels in het gemeentelijke bestemmingsplan, of in de waterschapsverordening krijgen deze regels effect op activiteiten van inwoners en bedrijven;
- regels voor activiteiten die voor alle inwoners en bedrijven gelden, of voor specifieke doelgroepen.
Met de Omgevingsverordening Limburg wordt beoogd om de doorwerking van het provinciaal beleid naar gemeenten en andere partners te borgen. De instructies die in de omgevingsverordening staan, moeten door de gemeenten in acht worden genomen bij het opstellen (of wijzigen) van het omgevingsplan.
In de volgende paragrafen zijn de van toepassing zijnde instructieregels opgenomen.
3.3 Regionaal Beleid
De wettelijke basis om gezamenlijk besluiten te nemen ligt in artikel 2.2 lid 2 van de Omgevingswet. Het gaat om het gezamenlijk nemen van één besluit. Veel opgaven overstijgen het lokale belang.
3.3.1 Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL)
Op 18 oktober 2016 heeft de gemeente Eijsden-Margraten de regionale 'Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg' (SVWZL) vastgesteld. Dit is een gezamenlijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de 18 Zuid-Limburgse gemeenten, vanuit het besef dat ruimtelijke ontwikkelingen in één gemeente directe invloed hebben op andere gemeenten. Ook erkennen de gemeenten met deze gemeenschappelijke aanpak, dat onderlinge concurrentie leidt tot negatieve effecten die uiteindelijk ten koste gaan van de kracht van de regio, zeker met de huidige bevolkingsontwikkeling en de ambities die Zuid-Limburg als kennisregio heeft. In de SVWZL staat de transformatieopgave centraal, dat wil zeggen de totale woningbehoefte op basis van het aantal huishoudens, rekening houdend met de huidige woningvoorraad en de leegstand. Hierbij is onderscheid gemaakt in drie woonsferen: stedelijk, suburbaan en landelijk. De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats in de woonsfeer 'suburbaan'. Hier is sprake van een kwantitatief overschot van woningen. Er is een omslag nodig naar meer evenwicht tussen vraag en aanbod, meer kwaliteit en meer vraaggerichtheid. Toevoegen van woningen kan om die reden alleen als het niet 'meer van hetzelfde' betreft en als dit binnen de kaders van de kwantitatieve opgave past. Hierbij moet de Ladder voor Duurzame Verstedelijking als uitgangspunt dienen.
Actualisatie SVWZL
In opdracht van de Zuid-Limburgse gemeenten is de SVWZL in juni 2020 geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie hebben de Zuid-Limburgse gemeenten besloten om de beleidsafspraken van te huidige SVWZL te actualiseren. In navolging van het provinciale beleid hieromtrent hebben diverse Zuid-Limburgse gemeenteraden inmiddels besloten om geen compensatie als voornoemd meer toe te passen op woningbouwplannen, in afwachting op een nieuwe structuurvisie wonen Zuid-Limburg. De gemeenteraad van Eijsden-Margraten heeft in dat kader op 11 februari 2021 de Beleidsregel Ruim baan voor goede woningbouwplannen Eijsden-Margraten' vastgesteld.
Beleidsregel Ruim baan voor goede woningbouwplannen Eijsden-Margraten
Met deze beleidsregel wordt beleidsafspraak VI uit de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg voor goede plannen losgelaten. De beleidsregel komt in de plaats van de eerder vastgestelde beleidsregel ''Tijdelijke versoepeling van de compensatiesystematiek van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg'.
Goede woningbouwplannen hoeven niet meer te worden gecompenseerd. Woningbouwplannen worden beschouwd als goede plannen als zij voldoen aan alle drie de onderstaande criteria:
Criterium 1: Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde
Een woningbouwplan heeft maatschappelijke meerwaarde wanneer bijvoorbeeld sprake is van één van de volgende situaties:
- Aantoonbare verbetering van de leefbaarheid in centra en kernen; Herstructurering/vervangingsbouw van woningen;
- Hergebruik van winkels of (ander) bestaand waardevol vastgoed met passende woningbouw;
- Aantoonbare bijdrage aan de transformatie van de bestaande woningvoorraad.
Daarbij moet worden aangesloten op het ruimtelijke uitgangspunt dat inbreiding boven uitbreiding gaat.
Criterium 2: Het plan is planologisch aanvaardbaar
Een plan is (ruimtelijk) planologisch aanvaardbaar als het voldoet aan de Ladder van Duurzame verstedelijking (Besluit ruimtelijke ordening; artikel 3.1.6. lid 2) voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte nodig is:
- Criterium 2a: Het plan sluit aan bij de kwantitatieve behoefte;
- Criterium 2b: Het plan sluit aan bij de kwalitatieve behoefte;
Criterium 3: Het plan is (sub)regionaal afgestemd
Er dient subregionale afstemming plaats te vinden zodat gezamenlijke oordeelsvorming plaatsvindt en het gemeenschappelijk belang voorop blijft staan (geen onderlinge concurrentie en overschotten op subregionaal niveau). De subregio bepaalt of het plan aan de subregionale woningmarktprogrammering wordt toegevoegd. Woningbouwplannen die concurrerend zijn op regionale schaal (de Zuid-Limburgse woningmarkt), worden ook op Zuid-Limburgse schaal afgestemd.
Woningbouwinitiatieven die mogelijk worden gemaakt via deze beleidsregel, dienen binnen 2 jaar na afstemming in de (sub)regio planologisch te zijn vastgesteld en binnen 3 jaar nadat het plan planologisch onherroepelijk is geworden te zijn gerealiseerd. Woningbouwplannen die deze termijn en omgevingsvergunning niet halen, verliezen hun status op de subregionale woningmarktprogrammering.
Relatie met het voorliggend plan
De voorgenomen woningbouwontwikkeling past binnen de SVWZL en de beleidsregel. Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde, omdat een leegstaand voormalig tuincentrum wordt getransformeerd tot woningen, waarbij het type woningen (mix van huur-koop voor verschillende doelgroepen) bijdraagt aan de bestaande woningvoorraad. Deze ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Het plan is ook planologisch aanvaardbaar, zoals is aangetoond met het doorlopen van de Ladder van Duurzame verstedelijking (zie paragraaf 5.5).
De woningbouwontwikkeling aan de Slakweg in Gronsveld is in november 2022 positief afgestemd met de subregio Maastricht & Heuvelland.
3.4 Beleid Waterschap
Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen van grote invloed zijn op de waterhuishouding in een gebied. Ze kunnen gevolgen hebben voor de waterkwantiteit, de waterkwaliteit en de waterveiligheid. Bij het vaststellen van omgevingsplannen moeten gemeenten rekening houden met waterbelangen.
3.4.1 Waterschapsverordening
De waterschapsverordening bevat regels voor waterkeringen, watergangen en grondwater binnen het beheergebied van een waterschap. Samen met het omgevingsplan bevat de waterschapsverordening de regels voor de fysieke leefomgeving op lokaal niveau. In de waterschapsverordening staan regels voor verschillende soorten activiteiten met mogelijke gevolgen voor de fysieke leefomgeving in samenhang met water.
De regels zijn nodig om het watersysteembeheer en de zuiveringstaak, en eventueel het wegenbeheer, goed te kunnen vervullen. Ze gaan over:
- het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste
- veilig en doelmatig gebruik, in overeenstemming met de functies die volgens de wet aan het watersysteem toegedeeld zijn. Denk aan drinkwatervoorziening, voedselvoorziening, industrie, landbouw, visserij, transport, recreatie, enzovoorts
- de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de chemische grondwaterkwaliteit.
In de waterschapsverordening staan niet alleen regels voor het waterschap. Er gelden ook verplichtingen voor een initiatiefnemer. Het waterschap kan via de waterschapsverordening bepalen dat een initiatiefnemer voor een activiteit een omgevingsvergunning moet aanvragen of een melding moet doen. Het gaat om de volgende activiteiten:
- lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam
- lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk (rioolwaterzuiveringsinstallatie)
- activiteiten in of nabij het oppervlaktewater
- activiteiten in, op of nabij waterkeringen
- het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem
- activiteiten aan, op of nabij wegen in het beheer van het waterschap.
Bij afvoer en lozing van hemelwater afkomstig van nieuw aangelegd verhard oppervlak wordt het stand-still beginsel (waterneutraal bouwen) gehanteerd. Dit wil zeggen dat er bij een toename van het verhard oppervlak het debiet van de lozing uit een gebied niet toe mag nemen. Een ontwikkeling waar bestaande verharding wordt vervangen voor nieuwe verharding wordt ook gezien als een toename aan verharding. Ook bij kleine ontwikkelingen vangt de initiatiefnemer zijn eigen water op. Waterschap Limburg hanteert geen ondergrens. Dynamische bergings- en infiltratievoorzieningen dienen minimaal gedimensioneerd te worden op met een inhoud van 80 mm in het (noordelijk) beheergebied van Waterschap Limburg.
Als infiltreren aantoonbaar niet of nauwelijks mogelijk is kan een dynamische bergings-/ infiltratievoorziening aangelegd worden met leegloopvoorziening. Om afwenteling naar benedenstrooms te voorkomen mag hiermee in Limburg maximaal 2 l/s/ha geloosd worden.
Doorwerking in / relatie met het voorliggend plan
In paragraaf 6.2 van deze motivering wordt ingegaan op de weging van het waterbelang.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Strategische visie 2022 Vernieuwen door verbinden
In de Strategische visie 2022 is mede benoemd dat het voor jong en oud aantrekkelijk is om in de gemeente Eijsden-Margraten te wonen. De diversiteit in het woningaanbod zal daarvoor moeten
toenemen. Met een woonaanbod dat past bij behoeften, met bereikbare en levensvatbare voorzieningen en een prettige, sociale en groene leefomgeving. Deze verandering wil de gemeente realiseren door het bestaande bouwareaal aan te passen. Verder 'verstening', vooral verstening richting buitengebied, moet voorkomen worden. De gemeente kiest daarbij voor kwaliteit. De tijd van groei, van steeds meer bouwen is voorbij. Daarom gaat het steeds meer om goed beheer en onderhoud. Wat woningen betreft, zet de gemeente in op innovatie, transformatie en inbreiding. Veiligheid, duurzaamheid en energiebewust beleid zijn een onlosmakelijk deel van deze ambitie.
Relatie met het voorliggend plan
Voorliggend voornemen bestaat uit het slopen van de bestaande bebouwing van het voormalige tuincentrum en het realiseren van nieuwe woningen. Er is hier sprake van inbreiding, omdat de ontwikkeling plaatsvindt op een vrijgekomen bedrijfslocatie in de kern Gronsveld. Er is daarmee geen sprake van verdere verstening. De ontwikkeling past daarmee binnen de Strategische visie 2022.
Hoofdstuk 4 Beperkingengebieden
Een beperkingengebied is een breed verzamelbegrip en wordt in de Omgevingswet gedefinieerd als een gebied dat bij of krachtens de wet (door Rijk of provincie) is aangewezen, waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object, regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk of object.
De Omgevingswet verplicht Rijk en provincie om beperkingengebieden aan te wijzen, zoals zones rond wegen, hoofdspoorwegen, waterkeringen, rijkswegen en vaarwegen. Binnen deze beperkingengebieden stelt de provincie eisen aan aanduidingen, informatieborden en uitwegen.
Kortgezegd zijn dit de gebieden rondom wegen en waterstaatswerken waar beperkingen gelden. Dit betekent dat er beperkingen gelden voor activiteiten van derden, ter plaatse van de weg of het waterstaatswerk als ook in de daaraan grenzende (beschermings)zones.
Relatie met het voorliggend plan
Er gelden geen beperkingengebieden voor het voorliggende plan.
Hoofdstuk 5 Landschappelijke, Stedenbouwkundige En Cultuurhistorische Waarden
5.1 Landschap
Landshappelijk kader omgeving wijzigingsgebied
De kern Gronsveld ligt in het Maasdal, tegen de helling van het Plateau van Margraten op circa 60 meter +NAP. Vanaf het westen naar het oosten gezien neemt de helling van het plateau in hoogte toe; oftewel, op grotere schaal gezien neemt de hoogte toe vanuit het Maasdal ten westen van het wijzigingsgebied richting het Limburgs Heuvellandschap dat ten oosten van Gronsveld is gelegen. Op de helling van het plateau (oostelijk van Gronsveld) bevindt zich het natuurgebied Savelsbos; een natuurgebied bestaande uit een lange smalle gordel van hellingbossen die op de steile hellingen van het Maasdal zijn gelegen.
Het Maasdal kenmerkt zich niet alleen door de steile hellingen met hellingbossen, maar ook door fruitteelt. Ten noordoosten van Gronsveld bevindt zich nog een traditionele hoogstamboomgaard waar verschillende fruitsoorten gekweekt worden.
Ten noorden van het wijzigingsgebied bevindt zich een aantal groene kamers - publiekelijk en privaat - die omzoomd worden door hogere groenstructuren bestaande uit bomen en struikgewassen. Deze hogere groenstructuren dragen bij om het geluid van de A2 op natuurlijke wijze af te schermen. Tevens is er ook een groot volkstuinencomplex ten noorden van het wijzigingsgebied gelegen. Ten zuiden van het wijzigingsgebied bestaat het landschap uit agrarisch land. Te midden van dit agrarisch - en tevens cultuurhistorisch land - is een groenstructuur gelegen die bestaat uit hoge struikgewassen en bomen. Deze groene wig doet dienst als ecologische verbindingszone op een groter schaalniveau; het verbindt de groenzones rondom het Kasteel van Gronsveld (ten zuiden van het wijzigingsgebied) met de groene zones langs de A2 (ten noorden van het wijzigingsgebied). De aanplant van verschillende bomen (natuurlijke geluidswering) ten westen van het wijzigingsgebied is ook onderdeel van de groenzones langs de A2. In het wijzigingsgebied zijn drie waardevolle bomen aanwezig die in het stedenbouwkundig plan behouden dienen te worden.
Landschapsplan
Ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het voornemen is een landschapsplan opgesteld. Het landschapsplan is opgenomen in Bijlage 2 van dit TAM-omgevingsplan.
In het landschapsplan wordt ingegaan op het landschappelijke kader van de omgeving van het gebied en de bestaande groenkarakteristieken. Tevens wordt uitgewerkt hoe de nieuwe groenstructuur, bomen, (erfafscheidings)hagen en ecologische bermen en wadi's passend worden gemaakt in het bestaande landschap.
Landschapsplan
Daaarnaast worden in het landschapsplan ook de te nemen natuurinclusieve maatregelen benoemd ten behoeve van de in het wijzigingsgebied voorkomende soorten (zie ook paragraaf 6.1 Natuur). Zo wordt het leefgebied van de Alpenwatersalamander gecompenseerd, omdat als gevolg van het voornemen een kleine vijver/poel aan de noordzijde van het gebied opgeheven wordt. Op circa 200 meter ten zuidwesten van de huidige poel wordt een compensatievijver ingericht.
Schematische weergave compensatiepoel
Invulling provinciale instructieregels voor onderhavig plan
Zoals aangegeven in paragraaf 3.2.2 ligt het wijzigingsgebied in het Nationaal Landschap Zuid Limburg en in de Groenblauwe mantel, welke beschermd zijn middels instructieregels uit de Omgevingsverordening Limburg. Hieronder wordt invulling gegeven aan de instructieregels uit artikel 7.2 (Nationaal Landschap Zuid Limburg) en artikel 7.6 (Groenblauwe mantel).
Ligging wijzigingsgebied in het Nationaal Landschap Zuid-Limburg en de Groenblauwe mantel
Nationaal Landschap Zuid Limburg
De kern Gronsveld ligt in het Maasdal, tegen de helling van het Plateau van Margraten. Het omringend landschap bestaat uit glooiende heuvels, die afwisselend in gebruik zijn als boomgaarden, weilanden, akkerlanden en hellingbossen. Het agrarisch gebied dat ten zuidenwesten van het wijzigingsgebied is gelegen, wordt getypeerd als cultureel erfgoed, dat behouden dient te worden (zuidelijk van de gronden van voormalig Tuincentrum De Graaff). Kenmerkend voor het landschap aangrenzend aan de planlocatie zijn de meidoornhagen die als perceelafscheiding toegepast worden. Onder andere kleine dieren - waaronder verschillende tuinvogels en de bosmuis - nestelen zich graag in deze haagstructuren. De gronden ten (zuid)westen van de planlocatie waren voorheen in gebruik als boomkwekerij. Het groen op deze gronden is gecultiveerd aangeplant en daardoor niet natuurlijk ontstaan (uitheemse of exoten boom- en plantsoorten komen hier dus voor). Met de stoplegging van de activiteit als boomkwekerij zullen deze exoten verdwijnen en wordt er een kans gecreëerd om de aanwezige biodiversiteit te verbeteren.
De nieuwe groenstructuur van Bonfleur sluit aan bij de directe omgeving. De karakteristieke beplantingselementen vanuit het omliggende landschap van het Maasdal worden ingezet om de woonwijk een passende identiteit te geven. De groenstructuur bestaat uit inheemse en/of verwilderde beplantingssoorten die niet alleen zorgen voor het behouden, maar zelfs een verbetering van de biodiversiteit. Door toepassing van inheemse boom- en plantsoorten zal de wijk meer lokale fauna (insecten en vogels) aantrekken; iets dat zorgt voor een meer levendiger en gezondere woonomgeving. Door toepassing van wadi's in het wijzigingsgebied worden er nieuwe standplaatsen voor de verschillende dier-, insect- en plantensoorten die in de directe omgeving leven ontwikkeld. De nieuwe beplanting in het wijzigingsgebied zal ook veel variatie in type, gelaagdheid en hoogte hebben. De aanplant van de woonomgeving met inheems plantmateriaal én de toevoeging van veel variatie voorziet in een natuurinclusieve omgeving voor zowel mens en dier. Zo wordt er ruimte gegeven aan bloesemdragende bomen binnen het plangebied als verwijzing naar de fruitteelt in de gemeente Eijsden-Margraten.
In de planontwikkeling Bonfleur wordt rekening gehouden met de groenblauwe mantel die aan de noord-/noordwest-zijde van het wijzgingsgebied aanwezig is. De nieuwe woningbouw houdt hierbij voldoende afstand tot de groenblauwe mantel. Hiertoe is onder andere het nieuw te realiseren appartementencomplex op afstand van de groenblauwe mantel gelegen en zijn de tuinen van de levensloopbestendige woningen gericht en tevens groen afgezoomd aan de noordelijke zijde van de planontwikkeling. Ook de bestaande waterloop ten noorden van het plangebied blijft onaangetast, waarbij de natuurlijke waterafvloei vanaf het hoger gelegen buitengebied van Gronsveld intact blijft.
Met de ontwikkeling van Bonfleur wordt Gronsveld op de desbetreffende locatie vergroend. Met het verdwijnen van de boomkwekerij/tuincentrum verdwijnt er een grote mate aan verharding en verdwijnen ook de exoten binnen de planlocatie met als gevolg de kans voor de ontwikkeling van een integrale groenstructuur van inheemse planten- en bomensoorten. Het Nationaal Landschap Zuid-Limburg wordt op deze manier verbeterd en versterkt. Kortom, wordt de groenstructuur uit de planontwikkeling op grotere schaal versterkt, waardoor het leefgebied van plant- en diersoorten wordt uitgebreid, wat de biodiversiteit zowel in het wijzigingsgebied als in de omgeving ten goede komt.
De ontwikkeling van Bonfleur tast het reliëf van de omgeving niet aan; de huidige peilmaten worden behouden. Ook is de ontwikkeling direct aan de rand van Gronsveld gelegen, waardoor het Limburgs Landschap open blijft en de zichtlijnen naar buiten niet worden aangetast. Door het behouden en versterken van de groene randen van het plangebied verandert er weinig in het bestaande aanzicht. Hierbij heeft het ontwikkelplan Bonfleur een rug-aan-rug verkaveling en groene afzoming aan de Köbbesweg, waarbij het bestaande groen wordt ingezet en waar nodig wordt versterkt met een groene haag/kokowall en extra inheemse bomen. Archeologisch gezien zijn er geen toonaangevende vondsten in het wijzigingsgebied gedaan die de planontwikkeling ten opzichte van het Nationaal Landschap kunnen verstoren.
Groenblauwe mantel
De groenblauwe mantel is een ruimtelijk concept bedoeld als strategisch middel om de gevolgen van klimaatverandering op de natuur te kunnen verzachten. Een groenblauwe mantel is een multifunctioneel gebied dat wordt ontwikkeld ter versterking van de EHS (Ecologische Hoofdstructuur) en tevens andere maatschappelijke diensten levert. Het landschap in een groenblauwe mantel heeft een sterke groenblauwe dooradering waardoor de ruimtelijke samenhang van de EHS wordt versterkt en de gevolgen van klimaatextremen (zoals temperatuur en hydrologie) voor biodiversiteit worden gebufferd. Deze door-adering biedt ook een risicovermindering voor de gevolgen van klimaatgebonden ziekten en plagen, levert een bijdrage aan watervasthoudende en waterbergende vermogen van het landschap, versterkt de cultuurhistorische identiteit en verhoogt de recreatieve draagkracht en kwaliteit van het landschap.
Het landschapsplan Bonfleur wordt aan de noordwestelijke en zuidwestelijke zijde geflankeerd door de groenblauwe mantel.
Deze groenblauwe mantel wordt in het plan niet aangetast, maar juist eerder versterkt. In het plan wordt er enige afstand van de groenblauwe mantel gehouden in de zone ter plaatse van de Köbbesweg, om zo ruimte te creëren voor waterberging en een groene verbinding van het natuurlijke landschap. Hierbij wordt ook de bebouwing op enige afstand van de groenblauwe mantel in de plantontwikkeling ingebed. Daarnaast zorgt een extra groene afzoming van het wijzigingsgebied ter versterking van de groenblauwe mantel.
De verbinding tussen het Savelsbos en Maasgebied - tevens dezelfde zone als de groenblauwe mantel - blijft behouden ten noordwesten van het wijzigingsgebied.
De twee wadi's rondom het ingetekende appartementencomplex worden beoogd ter versterking van de biodiversiteit en het landschap en bieden de aanwezige dier- en insectensoorten kansen om zich door het groenblauwe landschap te kunnen bewegen. De wadi's kunnen dus gezien worden als pleister-plaatsen voor dier-, insect- en plantensoorten uit de groenblauwe mantel. Verder blijft de bestaande waterloop ten noordwesten van de planlocatie behouden.
Relatie met het voorliggend plan
Bij de inrichting van het gebied wordt zorg gedragen voor een goede landschappelijke inpassing. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op het Nationaal Landschap Zuid-Limburg en de Groenblauwe mantel.
5.2 Beeldkwaliteit
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een stedenbouwkundige verkaveling en beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie Bijlage 3 bij de regeling). Voor zowel de openbare ruimte als de architectuur is aandacht besteed aan de beeldkwaliteit.
Beeldkwaliteit openbare ruimte
Voor de openbare ruimte wordt er een vijftal beeldkwaliteitthema's onderscheiden. Deze thema's betreffen:
- Bestrating;
- Parkeren;
- Beplanting, bomen;
- (Groene) erfafscheidingen (zie Bijlage 2 van de regeling voor de hagenkaart);
- Beplanting, grasruigte inclusief waterberging;
Voor een beschrijving van de beeldkwaliteit van deze thema's wordt verwezen naar Bijlage 3 bij de regeling.
In de algehele beeldkwaliteit voor de planontwikkeling staat centraal dat deze aansluit bij haar ruimtelijke en landschappelijke context. De nieuwe woningbouwontwikkeling moet aanvoelen als een aangename toevoeging op de huidige landschappelijke en stedenbouwkundige structuur van Gronsveld. In de openbare ruimte staat een klimaatadaptieve en natuurinclusieve invulling centraal.
Beeldkwaliteit architectuur
Een van de ambities die voor de ontwikkeling is gesteld, is dat de beoogde nieuwbouw in ruimtelijk-architectonische zin geïnspireerd moet zijn op de ruimtelijke kenmerken die in de directe context van de planlocatie aanwezig zijn. Oftewel, de architectuur van de nieuwbouw dient aansluiting te zoeken op de ruimtelijke karakteristieken van de hoeve- en schuurwoningen die rondom de planlocatie zijn gelegen. Het stedenbouwkundig verkavelingsplan is opgedeeld in een viertal woningbouwtypologieën waarvoor de beeldkwaliteit beschreven is:
- Het appartementencomplex (sociaal/starters/koop);
- De rijwoningen (sociaal + starters);
- De tweekappers en vrijstaand-geschakelde woningen;
- De vrijstaand-geschakelde levensloopbestendige woningen.
In Bijlage 3 bij de regeling wordt de beeldkwaliteit van het appartementencomplex evenals de beeldkwaliteit van de grondgebonden woningen (de rijwoningen, twee-onder-een-kap-woningen, vrijstaande woningen en levensloopbestendige woningen) nader uiteengezet.
Vanuit de beeldkwaliteitseisen die in het stedenbouwkundig verkaveling en beeldkwaliteitsplan zijn beschreven, komt naar voren dat de algehele architectuur van de nieuwbouwwoningen qua vormentaal en materialisatie in overeenstemming is. Metselwerk verbijzonderingen rondom de ramen, deuren en dakranden dienen hierbij als een verbindende factor tussen de verschillende typologieën in het wijzigingsgebied. Doordat alle nieuwbouw in eenzelfde ruimtelijke vormentaal opgetrokken wordt, ontstaat er een uniform en herkenbaar beeld voor de woningbouwontwikkeling.
Relatie met het voorliggend plan
Middels de in het stedenbouwkundig verkaveling en beeldkwaliteitsplan beschreven eisen voor de inrichting van de openbare ruimte en de vormgeving van de woningen wordt zorg gedragen voor een goede beeldkwaliteit die passend is bij de omgeving.
5.3 Cultuurhistorie
De instructieregels van het Rijk ten aanzien van cultureel erfgoed staan in artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). In artikel 5.130 wordt bepaald dat in een omgevingsplan rekening moet worden gehouden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, met inbegrip van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten.
Artikel 5.130, tweede lid, onder d, van het Bkl implementeert (deels) artikel 4 van het verdrag van Granada. Onderdeel 1°, van dit tweede lid, onder d, vraagt gemeenten om in het omgevingsplan regels te stellen om aantasting van de omgeving van (voor)beschermde monumenten te voorkomen, voor zover die monumenten door die aantasting worden ontsierd of beschadigd.
In de directe nabijheid van het wijzigingsgebied bevindt zich een drietal rijksmonumenten:
- Hoeve van baksteen, Maastrichterweg 2
- Pand De Zwaluw, Rijksweg 2
- Hoeve met langgerekt woonhuis van mergel, Rijksweg 4
Relatie met het voorliggend plan
Door de lokale situatie en de gekozen inrichting van het wijzigingsgebied is er geen sprake van aantasting van de omgeving van de drie omliggende monumenten.
5.4 Archeologie
Voor de beoogde ontwikkeling is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek) uitgevoerd (zie Bijlage 3). Het bureauonderzoek heeft als doel inzicht te verschaffen in de archeologische en cultuurhistorische waarden die zich in het wijzigingsgebied kunnen bevinden. Het onderzoek dient tevens om een specifieke verwachting voor archeologie op te stellen. Het inventariserend Veldonderzoek heeft vervolgens tot doel om het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel te toetsen door middel van veldwaarnemingen. Aan de hand van de resultaten hiervan kan worden vastgesteld of binnen het wijzigingsgebied daadwerkelijk archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn. Op welke diepte deze (kunnen) voorkomen en of deze vervolgonderzoek en/of planaanpassing vereisen.
Beleid
Het wijzigingsgebied ligt in een gebied waarvoor een gemeentelijk archeologisch beleid is vastgesteld. Dit beleid is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan, Gronsveld en Rijckholt 2013. Op grond van het gemeentelijk archeologiebeleid en het bestemmingsplan, valt het gebied in een zone van middelhoge archeologische verwachting. Aan deze zonering heeft het gemeentelijke beleid de vrijstellingsgrenzen van 50 cm -mv en 500 m² gekoppeld. De geplande ingreep gaat over de vergunningsvrije grens heen en is hiermee onderzoeksplichtig.
Huidige situatie
Het wijzigingsgebied ligt op een lösswand in het zuidwesten van het Zuid-Limburgse lössgebied, op de overgang van het plateau van Margraten naar het huidige Maasdal. Historisch gezien, ligt het wijzigingsgebied in een agrarisch gebied met boomgaarden en weilanden die bij de oude kern van Gronsveld hebben behoord. De historische boerderij binnen het wijzigingsgebied dateert uit 1865.
Archeologische verwachting
Volgens het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel geldt voor het wijzigingsgebied een hoge verwachting voor resten van nederzettingen vanaf het laat paleolithicum t/m de Romeinse tijd. Ter plaatse van de bestaande historische boerderij zullen eventuele voorgaande archeologische resten daterend van vóór 1865 als gevolg van maaiveldverlaging zijn verdwenen c.q. sterk zijn aangetast. Ter plaatse van de alluviale afzettingen bestaande uit ware zavel en klei zoals aangeduid op de bodemkaart van Nederland kunnen vanwege de situering op het pleistocene terras van Eijsden-Lanklaar resten van bewoning uit het midden-paleolithicum worden verwacht. Voor grafresten geldt een middelhoge verwachting tot en met de Romeinse tijd.
Booronderzoek
Uit de resultaten van het booronderzoek blijkt dat het de oorspronkelijke bodem binnen het wijzigingsgebied volledig uit primaire, eolisch lössleem behorend tot het laagpakket van Schimmert van de formatie van Boxtel bestaat. Er zijn in de top van deze eenheid enkel AC-bodemprofielen aangetroffen; de verwachte reguliere leembrikgrond ontbreekt volledig. Voor het ontbreken van deze holocene bodem lijkt bodemerosie en/of menselijk handelen (terreinegalisaties) de meest voor de hand liggende verklaring. Binnen het noordwestelijke deel van het wijzigingsgebied is een relatief dunne afdekkende laag (post)middeleeuws colluvium aangetroffen. De alluviale zavel en kleiafzettingen zijn niet aangetroffen.
Doorwerking in het voorliggend plan
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek en het inventariserend veldonderzoek kan de archeologische verwachtingswaarde voor het wijzigingsgebied integraal worden bijgesteld naar laag (waarde-archeologie 6). Archeologisch vervolgonderzoek is daarmee niet nodig.
In alle gevallen geldt dat indien bij toekomstig graafwerk archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, deze direct gemeld dienen te worden bij de minister conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10 & 5.11 en de gemeente Eijsden-Margraten. De aanwezige archeologische waarden zijn beschermd door het opnemen van een toegesneden regeling in het omgevingsplan.
5.5 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl, artikel 5.129) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van de nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing, met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand. Hierbij wordt rekening gehouden met:
- de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling; en
- als die stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het stedelijk gebied of buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied: de mogelijkheden om binnen dat stedelijk gebied of binnen dat stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied in die behoefte te voorzien.
Middels de te doorlopen procedure wordt een wijziging van het omgevingsplan gerealiseerd. Hiermee wordt de herontwikkeling van het voormalige tuincentrum naar woningbouwontwikkeling mogelijk gemaakt.
Stedelijke ontwikkeling
Alvorens het onderhavige plan te toetsen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking dient eerst bepaald te worden of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het onderhavige plan is sprake van woningbouwontwikkeling in de vorm van 26 appartementen en 19 grondgebonden woningen. Gesteld kan worden dat een bouwplan met een dergelijke omvang kan worden beschouwd als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Behoefte
Op 29 november 2022 is door Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg de Woonmonitor 2022 vastgesteld. De Woonmonitor wordt jaarlijks door de provincie Limburg vastgesteld. Dit is een rapportage waarin de relevante en actuele ontwikkelingen op de Limburgse Woningmarkt worden geschetst aan de hand van de meest recente beschikbare cijfers. De Woonmonitor 2022 biedt een verscherpt en geactualiseerd beeld van de situatie op de Limburgse woningmarkt. Helder is dat in Limburg met name sprake is van een kwalitatieve woonopgave. De ingezette lijn van de Limburgse Agenda Wonen 2020-2023 wordt daarmee verder bekrachtigd.
Het blijf dus van belang om plannen die voorzien in een urgente woonbehoefte (voor senioren, starters, internationale werknemers, spoedzoekers, in de sociale en middeldure huur) met voorrang te realiseren en de bestaande woningvoorraad toekomstbestendig te transformeren.
Het onderhavige wijzigingsgebied is gelegen in de regio Zuid-Limburg. In het Bijlagenboek behorende bij de Woonmonitor 2022 is als bijlage het ‘Woningbehoeftenonderzoek provincie Limburg’ opgenomen. Uit het woningmarktonderzoek komt naar voren dat er grote behoefte is aan woningen voor senioren, starters,internationale werknemers en spoedzoekers. En dan met name in het sociale huursegment. Omdat het aantal één- en tweepersoons huishoudens sterk toeneemt, wordt voor wat betreft de kwantitatieve opgave uitgegaan van een toename van de woningbehoefte van bijna 4.000 tot circa 6.000 extra woningen tot en met 2030. In kwalitatief opzicht is er een tekort van 26.810 aan met name nultredenwoningen en appartementen en een overschot van 11.535 reguliere grondgebonden woningen. Dit overschot aan reguliere grondgebonden woningen bevindt zich met name in de regio Zuid-Limburg.
Ook vindt er een duidelijke verschuiving plaats van koopwoningen naar huurwoningen. Van de circa 3.800 woningen die in 2021 zijn toegevoegd, zijn ruim 250 koopwoningen geschikt voor starters en ruim 900 zelfstandige woningen geschikt voor senioren (c.q. ouderenzorg). In het betaalbare segment zijn 1.200 sociale huurwoningen of betaalbare koopwoningen gerealiseerd.
Uit de woonmonitor blijkt dus dat er een vraag is naar huur- en koopwoningen in de regio, met name voor ouderen, starters, internationale werknemers en spoedzoekers. En dan met name in het sociale huursegment. De ontwikkeling voorziet onder meer in levensloopbestendige woningen en appartementen voor ouderen en in starterswoningen. Een deel van deze appartementen en (starters)woningen betreffen ook sociale huur (5 woningen). Daarmee sluit het voorgenomen plan op deze vraag. De behoefte aan deze ontwikkeling is daarmee aangetoond.
Binnen- of buitenstedelijk
De voorgenomen woningbouwontwikkeling op de locatie van het voormalige tuincentrum in Gronsveld vindt binnen het bestaand stedelijk gebied van de gemeente Eijsden-Margraten plaats.
Hoofdstuk 6 Aspecten Van De Fysieke Leefomgeving
In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze bij het project rekening is gehouden met diverse aspecten van de fysieke leefomgeving en de evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De aspecten sluiten aan op en dekken de onderdelen zoals genoemd in artikel 1.2 Omgevingswet.
6.1 Natuur
6.1.1 Quickscan ecologie
Voor het wijzigingsgebied is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd (Bijlage 4). De ingreep is getoetst aan de Wet natuurbescherming, op de onderdelen 'soortenbescherming’ en ‘gebiedsbescherming’. In de quickscan is onderzocht of mogelijk beschermde soorten in het wijzigingsgebied voorkomen die negatieve effecten kunnen ondervinden van de geplande ingreep. Tevens is bepaald in hoeverre effecten zijn te verwachten op NNN en Natura 2000. Op basis hiervan is een advies gegeven ten aanzien van noodzakelijke vervolgstappen in het kader van de Wnb en de NNN, waaronder noodzakelijk vervolgonderzoek en mogelijke mitigerende maatregelen.
Soortenbescherming
De quickscan is de eerste stap in het proces om de effecten van de voorgenomen werkzaamheden op het gebied van beschermde dier- en plantsoorten te onderzoeken. De aanwezigheid van beschermde soorten in en rond het wijzigingsgebied en de geschiktheid van het wijzigingsgebied voor deze soorten is door middel van een eenmalig veldbezoek onderzocht. Daarnaast is gebruik gemaakt van landelijke, provinciale en regionale verspreidings-gegevens van soorten uit beschermde soortgroepen en van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF).
Vleermuizen
Het gebouw (Rijksweg 6) is geschikt voor vleermuizen. Voorafgaand aan werkzaamheden aan de woning dient nader onderzoek te worden uitgevoerd. Hiervoor dient het vleermuisprotocol van 2021 te worden gehanteerd om aan- of afwezigheid te bepalen.
Verder dient vanuit de zorgplicht, artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming onnodige lichtverstoring van niet-essentieel foerageergebied voorkomen te worden. Dit kan door tijdens de aanleg- en gebruiksfase uitstraling van eventuele bouwlampen, buitenverlichting en straatverlichting naar boven te voorkomen. Gebruik bijvoorbeeld afschermende armaturen, beperk de verlichtingshoogte tot maximaal 3 meter, gebruik 'batlampen' en plaats niet meer verlichting dan nodig.
Grondgebonden zoogdieren
Er is een verblijf van de grote bosmuis aangetroffen. Omdat bestaande onderzoeksmethoden niet direct een meerwaarde opleveren wordt geadviseerd direct een ontheffing aan te vragen voor de soort.
Er is één verblijf van de steenmarter aanwezig binnen het wijzigingsgebied. Renovatie van de woning dient plaats te vinden binnen de vrijgestelde periode van de soort, tussen 15 augustus en februari. Sanering van het terrein en realisatie van de nieuwbouw zorgen mogelijk voor verstoring van de steenmarter. Bij voorkeur dienen al deze werkzaamheden binnen de vrijgestelde periode te worden uitgevoerd. Wanneer dit niet mogelijk is zal onder strikte ecologische begeleiding kan beperkt worden gewerkt binnen voortplantingsperiode (maart t/m 15 augustus). Hierin wordt rondom het verblijf een verstoringsafstand ingesteld. Verstorende werkzaamheden binnen de beschermingszone worden buiten de voortplantingsperiode uitgevoerd. De verstoringsafstand is afhankelijk van duur en intensiteit van de werkzaamheden maar ook van de functie van het verblijf.
Wanneer beperkt gewerkt wordt binnen de niet-vrijgestelde periode wordt nader onderzoek d.m.v. wildcamera's tussen maart en medio augustus gedurende 6 weken geadviseerd. Het onderzoek moet uitwijzen of het om een kraamlocatie gaat op de zolder. Verdere maatregelen kunnen hierop worden aangepast. Er dient in alle situaties vooraf een ecologisch werkprotocol te worden opgesteld waarin wordt vastgesteld hoe zorgvuldig te handelen omtrent de steenmarter.
Er zijn twee nesten van de eekhoorn aanwezig, één binnen de grenzen van het wijzigingsgebied en één nest aangrenzend aan het wijzigingsgebied. Geadviseerd wordt de boom binnen het wijzigingsgebied met het eekhoornnest vóór aanvang van de werkzaamheden en binnen de vrijgestelde periode (maart t/m april of juli t/m november) te kappen. Voor het eekhoornnest aangrenzend aan het wijzigingsgebied moet rekening gehouden worden met verstoring door werkzaamheden tijdens de niet vrijgestelde periode. Wanneer verstorende werkzaamheden niet buiten deze vrijgestelde periode (mei t/m juni of december t/m februari) kunnen plaatsvinden wordt geadviseerd om in eerste instantie het nest te verwijderen vóór aanvang van de werkzaamheden (maar binnen de vrijgestelde periode). Wanneer dit niet mogelijk is zal nader onderzoek moeten uitwijzen of het nest nog actief in gebruik is.
Werkzaamheden worden uitgevoerd onder ecologische begeleiding en er wordt een werkprotocol opgesteld waarin wordt vastgelegd hoe aantoonbaar zorgvuldig te handelen omtrent de verblijfplaatsen van de eekhoorn.
Het wijzigingsgebied is zeer geschikt als leefgebied voor algemeen voorkomende zoogdieren zoals rosse woelmuis, egel en huisspitsmuis. In een ecologisch werkprotocol dient opgenomen te worden hoe hier mee omgegaan wordt tijdens de werkzaamheden.
Vogels
Tijdens het onderzoek zijn mogelijk sporen van de kerkuil aangetroffen. Jaarlijks onderzoek bij het bestaande nestkast door de lokale werkgroep heeft nooit nestlocaties aangetoond, mogelijk mede door aanwezigheid van de steenmarter op de zolder. Nader onderzoek moet uitwijzen of er sprake is van een mogelijke roestplek op de zolder.
Tijdens het broedseizoen kunnen nesten van algemene broedvogels in te verwijderen bomen, nestkasten, struiken en opgaande begroeiing worden verstoord, beschadigd of vernield worden. Voer werkzaamheden die kunnen leiden tot het vernielen of verstoren van nesten buiten het broedseizoen uit of neem tijdig maatregelen om broedgevallen binnen invloedssfeer van verstorende werkzaamheden te voorkomen, bijvoorbeeld door opgaande beplanting binnen invloedssfeer van de werkzaamheden sterk terug te snoeien. Hier valt het wilgenstruweel onder. Het broedseizoen is geen vaste periode maar voor de meeste soorten is de periode maart - augustus een goede indicatie. Eerdere of latere broedgevallen zijn niet uitgesloten, met name van duiven.
Bezette nesten zijn altijd beschermd, ongeacht de soort of periode. Tijdens het broedseizoen kunnen mogelijk verstorende werkzaamheden uitsluitend worden uitgevoerd nadat een ecologisch deskundige heeft vastgesteld dat er geen bezette nesten aanwezig zijn. Zo nodig worden werkzaamheden uitgesteld of maatregelen getroffen om verstoring of vernieling van nesten te voorkomen, bijvoorbeeld met het instellen van een zone rondom het nest totdat de jongen het nest verlaten hebben.
Amfibieën
Op het terrein is een vijver aanwezig. Het is niet uitgesloten dat de Alpenwatersalamander zich hier voortplant. De voorgenomen ingrepen hebben mogelijk effect op voortplantingswater van de Alpenwatersalamander. Wanneer er sprake is van voortplantingswater wordt de directe omgeving door de Alpenwatersalamander als overwinteringsgebied gebruikt. Aantasting van het leefgebied en mogelijk doding van de soort door de werkzaamheden is niet uitgesloten. Nader onderzoek moet uitwijzen of de soort inderdaad voorkomt binnen het wijzigingsgebied.
Reptielen
Leefgebied van beschermde reptielen wordt niet verwacht. Negatieve effecten door de werkzaamheden op reptielen is uitgesloten.
Vaatplanten
Aanwezigheid van beschermde plantensoorten wordt in het wijzigingsgebied uitgesloten. Het wijzigingsgebied is ongeschikt voor beschermde vaatplanten op basis van bodem en habitat. Negatieve effecten op beschermde vaatplanten zijn dan ook uitgesloten.
Vissen
Negatieve effecten op vissen is uitgesloten door de afwezigheid van beschermde soorten in de directe omgeving en de afwezigheid oppervlaktewater binnen de invloedsfeer van het planvoornemen.
Overige soortengroepen
Binnen het wijzigingsgebied is geen geschikt habitat aangetroffen voor beschermde weekdieren of ongewervelden. Negatieve effecten op deze soorten is uitgesloten.
Gebiedsbescherming
Bij het onderdeel 'gebiedsbescherming' wordt de aanwezigheid van beschermde natuurgebieden, zoals Natura 2000-gebieden en overige onderdelen van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), en de beoordeling of er van het voornemen een (in)direct effect uitgaat, behandeld. Is er sprake van een mogelijk negatief effect, dan is planaanpassing en/of nader onderzoek nodig.
Natura 2000-gebied
De onderzoekslocatie is slechts 770 meter verwijderd van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het Savelsbos. Effecten door trillingen, licht of geluid op het Natura 2000-gebied is op deze afstand uitgesloten.
Tijdens de bouwfase kan door inzet van mobiele werktuigen, aan- en afvoer van materialen en vervoers- bewegingen van personeel sprake zijn van een tijdelijke toename van stikstofemissie van het wijzigingsgebied.
Ook tijdens de gebruiksfase is mogelijk sprake van een toename in stikstofdepositie door bijvoorbeeld het gebruik van de woningen, toename van gebruik van vervoersmiddelen. Binnen het Savelsbos zijn enkele stikstofgevoelige habitats aanwezig.
De voorgenomen ontwikkelingen leiden mogelijk tot wetsovertredingen ten aanzien van Natura 2000-gebieden. Aeriusberekeningen voor de gebruiks- en bouwfase moeten uitwijzen of er sprake is van negatieve stikstofeffecten op Natura 2000-gebieden.
Ligging wijzigingsgebied in relatie tot Natura 2000-gebieden
Natuurnetwerk Nederland
Er is geen Natuurnetwerk Nederland gebied aanwezig binnen of rondom het wijzigingsgebied. Aangezien geen externe werking van toepassing is voor gebieden met deze beschermde status kunnen negatieve effecten bij voorbaat worden uitgesloten. Het uitvoeren van een 'nee, tenzij'-toets is niet aan de orde.
Houtopstanden
Het projectgebied bevindt zich buiten de grenzen van de bebouwde kom. De te kappen bomen zijn tezamen minder dan 10 are waardoor deze niet onder beschermde houtopstanden vallen. Een melding bij provincie Limburg is niet nodig.
Relatie met het omgevingsplan
Op basis van de resultaten van de quickscan onderdeel soortenbescherming is een nader onderzoek naar de alpenwatersalamander, grote bosmuis en steenmarter noodzakelijk. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 6.1.2.
Op basis van de resultaten van de quickscan onderdeel gebiedsbescherming is een AERIUS berekening noodzakelijk. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 6.1.3.
6.1.2 Nader onderzoek alpenwatersalamander, grote bosmuis en steenmarter
Naar aanleiding van de resultaten uit de reeds uitgevoerde quickscan (zie ook paragraaf 6.1.1) is een aanvullend ecologisch onderzoek (zie Bijlage 5) uitgevoerd naar het voorkomen van de volgende wettelijk beschermde soorten:
- Alpenwatersalamander
- Steenmarter
Daarnaast is een biotopenbeoordeling uitgevoerd voor de aanwezige grote bosmuis en zijn aanvullende waarnemingen tijdens de veldbezoeken van de aanwezige kerkuil en eekhoorn meegenomen in de resultaten.
De resultaten van het nader onderzoek zijn vervolgens getoetst aan de Wet natuurbescherming (hierna Wnb). Er is bepaald of er sprake is van mogelijke overtreding van de opgestelde verbodsbepalingen en er is een advies gegeven over de vervolgstappen.
Onderzoek
Alpenwatersalamander
Het veldbezoek heeft aangetoond dat er alpenwatersalamanders in het gebied aanwezig zijn. Er zal essentieel leefgebied, namelijk een voortplantingspoel en terrestrisch habitat, komen te verdwijnen tijdens de realisatie van de nieuwbouwwoningen. Conform art. 3.10 lid 1b is het verboden vaste voortplantings- en rustplaatsen van de Alpenwatersalamander (opzettelijk) te beschadigen of te vernielen. Zonder gepaste maatregelen is het niet te voorkomen dat dieren met name tijdens het bouwrijp maken van het terrein mogelijk verwond of gedood worden, welke verboden is (artikel 3.10 lid 1a). Er is een ontheffing Wet natuurbescherming benodigd voor de Alpenwatersalamander vóór de start van de werkzaamheden.
In de ontheffing zullen mitigerende en compenserende maatregelen verder worden uitgewerkt. Deze zullen o.a. bestaan uit:
- Het realiseren van een gelijkwaardige compensatievijver en het omringende habitat wordt geschikt gemaakt voor overwintering;
- Het voorkomen van doding van individuen door buiten de kwetsbare periode te werken. Grondroering kan niet worden uitgevoerd tijdens de terrestrische fase van de Alpenwatersalamander (september t/m februari);
- Dieren worden vóór de demping van de vijver weggevangen en verplaatst naar de compensatievijver. Dit gebeurd tijdens de periode waarin de Alpenwatersalamander aanwezig is in het water.
Grote Bosmuis
Voor de nieuwbouw zal minimaal één verblijf en leefgebied van de grote bosmuis moeten wijken (verbodsbepaling art. 3.10 lid 1b) waardoor een ontheffing Wet natuurbescherming nodig zijn. Minimaal één verblijfplaats en essentieel foerageer- en leefgebied zal komen te verdwijnen. Mitigerende en compenserende maatregelen worden verder uitgewerkt in de ontheffingsaanvraag.
Steenmarter
Tijdens de renovatie van de woning komt het verblijf van de steenmarter te verdwijnen. Het aantasten van een verblijf is een overtreding van art. 3.10 lid 1b van de Wnb. Binnen provincie Limburg geldt echter een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Wnb tijdens ruimtelijke ontwikkelingen tussen 15 augustus en februari. De woning kan in deze periode vóór aanvang van de renovatie ongeschikt worden gemaakt voor de steenmarter. Indien dit wordt nageleefd is voor deze soorten geen ontheffing Wet natuurbescherming nodig. Wel zal er een ecologisch werkprotocol moeten worden opgesteld om zorgvuldig werken te borgen.
Het verblijf wordt niet aangetast tijdens de realisatie van de nieuwbouw. Omdat het echter mogelijk gaat om een kwetsbare voortplantingslocatie, is mogelijk wel verstoring aan de orde tijdens de kwetsbare periode (maart t/m 15 augustus) waarin geen vrijstelling geldt. Tijdelijke verstoring van dieren vallend onder art. 3.10 van de Wnb is in de regel niet verboden. Wel zal conform de zorgplicht (art. 1.11) noodzakelijke maatregelen moeten worden genomen om nadelige gevolgen te voorkomen. Geadviseerd wordt werkzaamheden direct rondom het huis op gepaste wijze uit te voeren binnen de kwetsbare periode. Op welke wijze de werkzaamheden moeten worden aangepast is afhankelijk van de aard, afstand en duur van de werkzaamheden. Er wordt een ecologisch werkprotocol opgesteld voor de steenmarter waarin deze maatregelen verder worden uitgewerkt.
Eekhoorn
Het aanwezige nest op het terrein zal moeten wijken voor de nieuwbouw, evenals een groot deel van de bomen die nu dienen als foerageer- en leefgebied voor de eekhoorn. Het aantasten van verblijfplaatsen van de eekhoorn is wettelijk verboden (art. 3.10, lid 1b) maar in provincie Limburg geldt in maart, april en juli t/m november een vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkelingen. Geadviseerd wordt vóór de start van het bouwrijp maken van het terrein en binnen de vrijgestelde periode beide eekhoornnesten te verwijderen. Er is geen ontheffing Wet natuurbescherming benodigd indien in de vrijgestelde periode het nest vóór aanvang van de werkzaamheden verwijderd wordt. Het verwijderen van de boom moet wel gebeuren onder begeleiding van een ecoloog en de maatregelen moeten worden beschreven in een ecologisch werkprotocol.
Kerkuil
De huidige roestplek blijft gehandhaafd tijdens het nieuwbouwproject. Verwacht wordt echter dat de roestplek op de balken en in de kast tijdens de geplande renovatie van de woning wel komt te verdwijnen. Ook rustplekken van de kerkuilen hebben een beschermde status (art. 3.1 lid 2 van de Wet natuurbescherming). Voor aantasting van de roestplek is een ontheffing Wet natuurbescherming benodigd.
In de nabije omgeving worden vóór aanvang van het bouwrijp maken van het terrein voor de nieuwbouw twee kerkuilenkasten geplaatst. Deze worden alvast geplaatst in afwachting van de renovatie van de woning en zullen als compensatie dienen. Om te borgen dat de kerkuil ook tijdens de realisatie van de nieuwbouw voldoende uitwijkmogelijkheden heeft worden deze om deze reden eerder geplaatst dan benodigd is voor de renovatie van de woning. Hierdoor wordt verstoring van de kerkuil voorkomen, welke verboden is op grond van art. 3.1 lid 4. Deze twee kasten worden minimaal 3 maanden vóór aanvang van de werkzaamheden geplaatst conform de eisen uit het kennisdocument kerkuil.
Algemene broedvogels
Er broeden diverse algemene vogels in het groen op het terrein, in de bomen, struiken en rondom de woning. Geadviseerd wordt zoveel mogelijk buiten het broedvogel-seizoen te werken. Hiervoor wordt doorgaans maart t/m augustus aangehouden. Wanneer dit niet mogelijk is zal het terrein vóór aanvang van de werkzaamheden ongeschikt gemaakt moeten worden voor broedvogels door het groen (bomen en struiken) te verwijderen. Ook kan er, wanneer er binnen het broedvogelseizoen gewerkt wordt, vóór aanvang van de werkzaamheden een broedvogelcontrole worden uitgevoerd door een ecoloog. Dit wordt echter niet geadviseerd aangezien grote delen van het wijzigingsgebied zeer kansrijk zijn voor broedvogels. Hierdoor is het risico op het (deels) stil komen te liggen van de werkzaamheden erg hoog. De maatregelen worden kort beschreven in een ecologisch werkprotocol.
Zorgplicht
Tenslotte zal er in het kader van de zorgplicht (art. 1.11) rekening gehouden moeten worden met aanwezige flora & fauna ongeacht of deze een beschermde status hebben of niet. Er dient waar redelijkerwijs mogelijk is zorg te worden gedragen voor alle aanwezige flora & fauna. Op het terrein zijn meerdere vrijgestelde en niet beschermde soorten te verwachten zoals algemene muizen, egels en algemene amfibieën (kleine watersalamander, bruine kikker, gewone pad etc.).
Maatregelen worden verder uitgewerkt in een ecologisch werkprotocol waarin een invulling wordt gegeven aan zorgvuldig handelen. Maatregelen bestaan o.a. uit:
- Uitvoeren van een algemene inspectie door een ecoloog vlak vóór de aanvang van de werkzaamheden;
- Wegvangen en verplaatsen amfibieën vóór demping van de vijver;
- Zoveel mogelijk vanuit één richting werken;
- Alleen overdag werken.
Relatie met het omgevingsplan
Vanwege de te verwachten effecten op de Alpenwatersalamander en de Grote Bosmuis is een ontheffing Wet natuurbescherming aangevraagd en verleend (25 september 2023). Ten behoeve van de aanvraag is een activiteitenplan opgesteld (zie Bijlage 6). Daarnaast is ter mitigatie van mogelijke effecten op de Steenmarter, Eekhoorn, Kerkuil en diverse algemene soorten een ecologisch werkprotocol opgesteld en worden aanvullende mitigerende maatregelen uitgevoerd (waaronder het werken buiten broedseizoen, verwijderen van nesten en het plaatsen van 2 alternatieve kasten). Daarmee worden overtredingen van de opgestelde verbodsbepalingen voorkomen.
6.1.3 Stikstofdepositie
Voor zowel de gebruiksfase als de bouwfase van de woningbouwontwikkeling is een Aeriusberekening uitgevoerd (zie Bijlage 7 en Bijlage 8). De belasting van de Natura 2000-gebieden rondom de emissiebronnen is berekend met behulp van een verspreidingsmodel. De verspreidingsberekeningen zijn uitgevoerd met behulp van de online-applicatie Aerius- Calculator (versie 2023.0.1).
Onderzoek
Uitgangspunten
Om te bepalen of er sprake is van een stikstofdepositiebijdrage als gevolg van de realisatie van het plan dient de stikstofdepositie van de referentiesituatie te worden vergeleken met de realisatie en gebruiksfase.
In de referentiesituatie vindt permanente stikstofdepositie plaats als gevolg van aardgasverbranding van de 2 bedrijfswoningen en het tuincentrum, het gebruik van mobiele werktuigen op locatie en het af- en aanrijdend verkeer van zowel het tuincentrum als de bedrijfswoningen
In de bouwfase wordt stikstofdepositie veroorzaakt door het brandstofverbruik van mobiele werktuigen tijdens de werkzaamheden en uitstoot als gevolg van vervoersbewegingen.
In de gebruiksfase vindt permanente stikstofdepositie plaats als gevolg van aardgasverbranding en gebruik van de bestaande woning (Slakweg 3) en het af- en aanrijdend verkeer van zowel de bestaande woning als de nieuwbouwwoningen (26 appartementen en 19 grondgebonden woningen).
Resultaten
In voorliggend onderzoek zijn niet alleen de voorgenomen activiteiten beschouwd. Er is rekening gehouden met activiteiten die voorheen op de locatie plaatsvonden. Er is derhalve intern gesaldeerd. Dit houdt in dat de nieuwe situatie niet mag leiden tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden ten opzichte van de referentiesituatie.
De maximale berekende waarde in zowel de bouwfase als de gebruiksfase is 0,00 mol/ha.
Relatie met het omgevingsplan
Omdat de maximale berekende waarde in zowel de bouwfase als de gebruiksfase 0,00 mol/ha bedraagt, wordt voldaan aan het wettelijk kader en is een omgevingsvergunning voor een Natura2000-activiteit, in het kader van stikstofdepositie, niet noodzakelijk.
6.2 Water
Om ervoor te zorgen dat de waterbelangen een goede plek krijgen en evenwichtig worden afgewogen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt de watertoets uitgevoerd. Ook onder de Omgevingswet is dit proces vastgelegd maar dan onder de noemer 'weging van het waterbelang'. De gemeente en/of de initiatiefnemer moet de opvattingen van de waterbeheerders betrekken bij het (wijzigen van het) omgevingsplan.
Onderzoek
De aanleiding voor het uitvoeren van de watertoets wordt gevormd door de voorgenomen ontwikkeling van woningbouw in het wijzigingsgebied. Bij het ontwikkelen van nieuwe projecten is het van essentieel belang om water op een expliciete en evenwichtige wijze te integreren. Concreet houdt dit in dat onderzocht moeten worden hoe op een duurzame manier met water kan worden omgegaan in toekomstige plannen. Hierbij is het vasthouden, bergen en afvoeren van water binnen het betreffende gebied van groot belang. Tevens is het van belang om te onderzoeken in hoeverre het mogelijk is om regenwater te infiltreren en in welke mate bestaande watersystemen, zowel in hun oorspronkelijke vorm als in alternatieve vormen, behouden of hersteld kunnen worden. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 9 bij deze motivering.
Bodemopbouw
De lokale bodemopbouw bestaat tot een diepte van 5,6 m tot 6,8 m - maaiveld uit een sterk zandige leemlaag (silt). De laag vanaf ca. 7 à 8 m - maaiveld bestaat voornamelijk uit een zwak zandige, grove tot middel grove grindlaag.
Uit het DINO bodemloket blijkt dat de bodemopbouw van de diepere ondergrond bestaat uit een leemlaag tot 4,0 m - maaiveld. Het grindpakket is aangetroffen op een diepte van 4,0 tot 13,0 m -maaiveld. Daaronder bevindt zich een mergellaag.
De regionale bodemopbouw kan regionaal worden geschematiseerd zoals weergegeven in onderstaande tabel.
Tabel: Regionale bodemopbouw (volgens tabel 2.3 Verkennend bodemonderzoek MA220140.R01.V1.1 Geonius)
Grondwater
Het grondwater bevindt zich dieper dan 8,10 m – maaiveld. Ten noordoosten van het wijzigingsgebied heeft een langdurige grondwatermeting plaats gevonden. Uit de meetreeks komt de gemiddelde grondwaterstand uit op een hoogte van 46,54 m +NAP. Ter plaatse van de boring betreft dit een gemiddelde diepte van 10,00 m – maaiveld.
Het wijzigingsgebied is niet gesitueerd in een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied, en ook niet in een boringvrije zone.
Uit de isohypsenkaart blijkt dat het grondwater ter plaatse van het wijzigingsgebied zich op een hoogte tussen de 47,50 en 50.00 m +NAP te bevinden. De grondwaterstroomrichting is zowel richting de Maas in westelijke richting als richting het noordoosten. Hier bevindt zich namelijk een waterwingebied.
Oppervlaktewater
In de legger van Waterschap Limburg zijn de hoofdwatergangen weergegeven. Aan de noordwestzijde op de rand van het wijzigingsgebied ligt de watergang de Termaardergrub. Zowel de Köbbesweg, de Maastrichterweg als de Slakweg voeren oppervlaktewater af richting de Termaardergrub. De watergang voert het water af richting het zuidwesten.
Legger nabij het plangebied (Leggerkaart, Waterschap Limburg)
De Termaardergrub is een smalle watergang die bij neerslag veel hemelwater te verduren krijgt. De inmeting geeft aan dat het afschot in de grub op enkele plekken nagenoeg vlak is of zelfs negatief. Over de gehele ingemeten lengte is het hellingsvlak 3‰ (3 mm/m). De insteken (bovenkanten talud) zijn op enkele plekken verzakt en zouden een onderhoudsbeurt kunnen gebruiken. Na oplevering van het bouwplan vervalt het olifantenpaadje aan het einde van de Slakweg. Hierna wordt herstel van de waterloop aanbevolen.
Tijdens herprofilering van de berm dient rekening gehouden te worden met een eis voorzorgsmaatregel ten behoeve van een middenspanningskabel van Enexis. Deze kabel ligt volgens KLIC gegevens naast de insteek van de grub. Verder steken er ook enkele laagspanning- en datakabels, en een waterleiding onder door.
Infiltratie
In een nader infiltratieonderzoek is de doorlatendheid tot een diepte van 8,0 m onderzocht. De ondiepe doorlatendheid ter plaatse van de locatie waar de buffers gesitueerd zijn, is ongunstig voor infiltratie.
Uit de resultaten van het infiltratieonderzoek blijkt dat infiltratie naar de diepere ondergrond (dieper dan ca. 3,5 m- maaiveld) behoort tot de mogelijkheden en kan middels grindpalen naar de diepere grindlagen vanaf ca. 47,20 m à 48,70 m +NAP.
Waterhuishouding
De bebouwing van het voormalige tuincentrum bestaat hoofdzakelijk uit meerdere tuinkassen. Hoe het hemelwater van deze daken wordt afgevoerd is niet bekend. De inschatting is dat een groot deel van het hemelwater niet op de riolering is aangesloten. Maar dat het grootste deel van het water via de verharding wordt afgevoerd naar de beplantingvakken of gazons.
Het buitenterrein van het voormalige tuincentrum is voor circa 30% van de oppervlakte verhard. Hiervan is circa 10% is geasfalteerd. Het overige verharde oppervlak bestaat uit betonklinkers en halfverharding (grind). Het resterend perceel bestaat voor circa 20% uit gras en voor 50% uit een voormalige showtuin met begroeiing en een vijver van zo’n 10 m2 met opstaande rand.
De voortuin van Slakweg nummer 3 is deels een kwekerij met enkele jonge maar ook oudere doorgegroeide dennenbomen. De vakken zijn bedekt met gronddoek. De paden ertussen zijn bedekt met betonklinkers en fijne halfverharding (split).
De Slakweg, met circa 28 parkeerplaatsen, bestaat volledig uit asfalt met over de hele lengte een 5 streks goot met daarnaast een beklinkerde kabelsleuf. Deze molgoot heeft geen straatkolken en watert af in de Termaardergrub. Aanliggend perceel van Slakweg nummer 1A en 1B heeft een grote inrit van halfverharding en een gazon. Deze tuin heeft een licht hellingsvlak richting de Slakweg.
Het is vrij duidelijk dat vrijwel al het overtollig hemelwater zich, direct of via de Slakweg, een weg vindt richting de Termaardergrub. Hierbij zit mogelijk ook hemelwater van de Rijksweg en Kampweg die bij extreme buien niet op kolken worden afgevangen.
Riolering
Het dichtstbijzijnde rioolstelsel van de gemeente Eijsden-Margraten in de buurt van het wijzigingsgebied bevindt zich ter plaatse van de Maastrichterweg en de Rijksweg.
De riolering in de Maastrichterweg betreft een persriool en wordt middels een pompput naar de Rijksweg gepompt. De riolering in de Rijksweg bestaat uit een gemengd riool. Dit betekent dat vuilwater en regenwater samen in een buis afgevoerd worden.
Van de woningen aan de Slakweg zijn geen rioolgegevens bekend. Bij het aanleggen van een nieuw rioolstelsel dient onderzocht te worden waar de aansluiting van deze woningen zich bevindt. Voor de dimensionering van het nieuwe DWA-systeem zullen deze woningen moeten worden meegenomen.
Bergingsopgave & infiltratievoorzieningen
Voor dit wijzigingsgebied is gekozen voor een combinatie van verschillende infiltratievoorzieningen. Deze te samen zorgen dat het hemelwater kan infiltreren binnen het te ontwikkelengebied. De voorzieningen zijn binnen de gestelde leeglooptijd weer beschikbaar.
Er is voor de beoogde ontwikkeling gekozen om met diverse type infiltratievoorzieningen gecombineerd met grindpalen het hemelwater op geruime diepte te infiltreren.
De waterberging wordt uitgevoerd als wadi en krattensystemen met infiltratiepalen. Er worden twee wadi’s aangelegd, 1 krattensystemen voor openbaar gebied en krattensystemen voor de woningen.
Hieronder wordt de bergingseis en de totale berging per systeem weergegeven.
Tabel: bergingseis en de totale berging per systeem
Er infiltreert per uur 97,28 m3 in de infiltratiepalen, de bui waar de bergingseis op gebaseerd is valt over 2 uur. Dit betekent dat in de tijd dat de bui valt, bijna de helft (194,5 m3) van de totale bergingseis infiltreert, hierdoor voldoet het aan de gestelde eisen. De totale berging en infiltratie samen is 515,96 m3 over 2 uur, er is maar voor 426 m3 berging nodig, er is dus 89,96 m3 over dimensionering.
Beoordeling waterschap Limburg
Waterschap Limburg heeft de rapportage 'Weging van het waterbelang' beoordeeld en op 17 mei 2024 akkoord bevonden. Het opgenomen afwateringsplan voldoet aan de eisen van het Waterschap. Aangezien er een overloop is voorzien op de Termaardergrub is dit wel vergunningplichtig.
Relatie met het omgevingsplan
Door de aanleg van eenwadi en krattensystemen met infiltratiepalen wordt ruimschoots voldaan aan de totale bergingseis van 426 m3. Daarmee voorziet het voornemen op een duurzaame manier in het waterbelang.
6.3 Klimaatadaptatie
In artikel 3.5 van de omgevingsverordening is de instructieregel opgenomen dat de motivering bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving moet bevatten over de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico's en gevolgen van klimaatverandering en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de risico's en gevolgen van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.
Onderzoek
In de notitie klimaatadaptatie (zie Bijlage 10) wordt de instructieregel van de Provincie Limburg inzake klimaatadaptatie beantwoord door de klimaatadaptieve ingrepen die in de stedenbouwkundige planontwikkeling zijn beoogd nader toegelicht.
Klimaatadaptatie
Het aspect klimaatverandering wordt in het plan op twee manieren toegepast om de risico's en gevolgen van klimaatverandering te beperken:
- 1. Enerzijds wordt klimaatverandering toegepast om negatieve effecten door opwarming van de omgeving (hittestress) te voorkomen. Hiertoe wordt er in het ontwerp zo min mogelijk verharding toegepast, alleen verharding toe te passen waar nodig, of zo veel mogelijk te kiezen voor de toepassing van (half-)open verharding. Daarnaast wordt er in het ontwerp bewust gekozen om de verharde objecten te beschaduwen door middel van groen. Onder andere de toepassing van bomen op plekken waar schaduw op de verharde delen optreedt, is hierbij van belang. Indien objecten in het ontwerp niet of onvoldoende beschaduwd kunnen worden, wordt er in het ontwerp doordacht gekozen om voor deze objecten materialen te kiezen die weinig warmte opslaan (materialen met een lage dichtheid) of juist zonnestraling reflecteren (materialen die een hoge Albedo-waarde hebben).
- 2. Anderzijds betreft klimaatadaptatie ook het slim omgaan met hemelwater. Dit wordt bereikt door het hemelwater zo lang mogelijk vast te houden en op de planlocatie te laten infiltreren waar dit mogelijk is. Ook hiervoor geldt dat zo min mogelijk verharden en het toepassen van zoveel mogelijk groen van positieve invloed is om het regenwater vast te houden en te laten infiltreren in de bodem. De hemelwaterberging biedt daarnaast veel mogelijkheden voor het verrijken van een ontwerp én inrichting van een leefomgeving. Een tijdelijke verandering van speelplekken – bijvoorbeeld door het overstromen van delen van speelplekken tijdens of na een hevige regenval – zorgt voor een dynamische omgeving. Verder zorgt het opslaan van regenwater voor een robuust beheer van de openbare ruimte in tijden van droogte. Bij de wateropgave houden wij altijd rekening met de vanuit de gemeente of het waterschap aangedragen normering van piekbuien. In Limburg ligt deze piekbui tegenwoordig op 80 mm/2 uur.
Klimaatadaptieve maatregelen en voorzieningen
In het stedenbouwkundig plan zijn verschillende klimaatadaptieve maatregelen en voorzieningen getroffen om de risico's en gevolgen van klimaatverandering te voorkomen of te beperken. Onderstaand wordt voor verschillende ruimtelijke thema's benoemd welke maatregelen of voorzieningen er in de planontwikkeling zijn getroffen.
Verharding
De hoofdstructuur van de ontwikkeling bestaat uit een nieuwe erfontsluitingsweg die aantakt op de bestaande Slakweg, ten zuiden van het wijzigingsgebied. In het kader van klimaatadaptief ontwerpen, is voor de nieuwe erfontsluitingsweg gekozen voor een smaller profiel dan standaard. In het gekozen profiel is de rijbaan slechts 5 meter breed. Doordat gekozen is voor een inrichting van de rijbaan waarbij de ruimte voor gemotoriseerd verkeer gecombineerd wordt met langzaam verkeer, wordt de verharding in het wijzigingsgebied beperkt.
In de planontwikkeling worden de rijbanen uitgevoerd in roodbruine klinkers, gelegd in keperverband. Door de toepassing van dit materiaal kan het regenwater beter infiltreren in het gebied. De toepassing van roodbruine klinkers levert een positieve bijdrage aan waterinfiltratie en daarmee dus ook aan het beperken van wateroverlast.
De beperking van verharding in het plan wordt niet alleen bepaald door een alternatieve inrichting van het nieuwe straatprofiel en de toepassing van waterdoorlatend materiaal, ook wordt de verharding beperkt doordat het haaksparkeren op halfopen verharding wordt toegepast. Beide parkeerterreinen in het plan worden hiertoe uitgevoerd middels grasbetontegels. De toepassing van grasbetontegels maakt dat de parkeerplaatsen esthetisch groener uitzien, maar ook dat het regenwater beter in de bodem kan infiltreren. Zowel het vergroenen als het openspelen van de verharding zijn positief van invloed op het aspect hittestress. Daarbij draagt een groenere omgeving bij aan een verminderde omgevingstemperatuur; iets dat positief van invloed is op de gezondheid van de mens.
De opritten van de grondgebonden woningen worden verhard uitgevoerd. Tevens geldt dat naar de rijwoningen een voetpad naar de voordeur verhard wordt uitgevoerd. In combinatie met de staptegels in de voortuinen om bijvoorbeeld de ramen te wassen, betreft het verhardingspercentage van de percelen van de rijwoningen circa 55%. De percelen voor de twee-onder-een-kapwoningen evenals de vrijstaand geschakelde woningen hebben een verhardingspercentage van circa 45%. De percelen van de levensloopbestendige patiowoningen hebben vanwege hun omvang een hoog verhardingspercentage. Om dit te compenseren, worden in de planontwikkeling, waar mogelijk, groene daken toegepast.
Groen en water
Voor de landschappelijke inpassing van de nieuwe woningbouwontwikkeling zijn enkele bestaande solitaire bomen het behouden waard bevonden. Naast dat een aantal bestaande bomen in het wijzigingsgebied behouden blijft, worden er in de planontwikkeling ook verschillende bomen aangeplant. De reden voor deze aanplant is tweeledig. Enerzijds dragen de bomen bij aan een prettige, groene leefomgeving, oftewel het zichtbaar maken van voldoende groen conform de 3-, 30-, 300-regel. Anderzijds zorgen de bomen ook voor schaduwwerking op de verharde delen in het wijzigingsgebied. Door in het wijzigingsgebied voldoende bomen aan te planten, wordt de gevoelstemperatuur verminderd.
Vanwege de ligging van het plan tegen het buitengebied van Gronsveld aan, is het plan zo groen mogelijk ingekleed. Grasruigtes met wadi's, de toepassing van groene erfafscheidingen en de te behouden en nieuw te planten bomen vormen gezamenlijk de groenstructuur in het plan. De groene erfafscheidingen worden geborgd, aangezien deze in de planontwikkeling door de initiatiefnemer worden aangeplant. Om het plan zo groen mogelijk te kunnen ontwikkelen, wordt in de koopovereenkomsten opgenomen dat de tuinen een maximaal percentage aan verharding mogen toepassen. Voor de volgende typologieën gelden de volgende percentages:
- Starterswoning: 55%;
- Rijwoningen huur: 80%;
- Patio: 90%-100%;
- Vrijstaand: 55%;
- Twee-onder-een kapper: 55%
Natuurinclusiviteit, biodiversiteit en circulariteit
De nieuwe groenstructuur sluit aan op de directe omgeving. De karakteristieke beplantingselementen vanuit het omliggend Maasdallandschap worden ingezet om de nieuwe woonwijk een passende identiteit te geven. De groenstructuur bestaat uit inheemse en/of verwilderde beplantingssoorten, die niet alleen zorgen voor het behouden, maar zelfs het versterken én verbeteren van de biodiversiteit. Door toepassing van inheemse boom- en plantensoorten zal de wijk meer lokale fauna (insecten en vogels) aantrekken; iets dat zorgt voor een levendigere en gezondere woon-omgeving. De nieuwe beplanting in het wijzigingsgebied zal veel variatie in type, gelaagdheid en hoogte hebben.
Ter simulatie van de biodiversiteit wordt een onderbegroeiing van bloemrijk grasruigte toegepast. De grasruigtes in het plan passen binnen het landschappelijke karakter van de aanliggende weides en fungeert door haar ruigte (bloem- en kruidenrijk) als leefgebied voor de lokale flora en fauna. Om de grasruigtes zo ecologisch mogelijk te beheren, worden de grasruigtes gefaseerd gemaaid. Op deze manier wordt de ecologie die in het wijzigingsgebied aanwezig is, zo min mogelijk beperkt en wordt variatie bevorderd. Gefaseerd beheer voorziet in het behoud van schuil-gelegenheid voor kleine dier- en insectensoorten, evenals voor nectarvoorziening voor microfauna. Ter stimulatie van de insecten in het wijzigingsgebied zijn er ook verschillende boomsoorten toegepast. Vooral de bloesembomen – met in het seizoen een variatie in bloei en kleur – dragen positief bij aan het stimuleren van de biodiversiteit in en rondom de planontwikkeling. Tevens kan er een insectenhotel worden geplaatst in de openbare grasruigtes ter stimulatie van de biodiversiteit.
Ter vormgeving van het foerageergebied van de broedvogels, de eekhoorn en de grote bosmuis zijn in de planontwikkeling bestaande bomen met nesten zo veel mogelijk behouden, worden groene erfafscheidingen en bomen toegepast waar deze diersoorten in kunnen nestelen, en zijn er in de architectuur neststenen opgenomen in de gevel. Ter vormgeving van het foerageergebied van de alpenwatersalamander wordt er 200 meter ten zuidwesten van het wijzigingsgebied een compensatiepoel aangelegd.
Zowel in het ontwerp voor de architectuur als in het ontwerp voor de buitenruimte is circulariteit toegepast. Circulair ontwerpen in de buitenruimte houdt in dat op een slimme manier wordt opgegaan met materiaalstromen. Waar dit kan, wordt nieuw werk met bestaand werk gemaakt of worden materialen geupcycled. Door toepassing van deze principes worden de kosten laag gehouden en krijgen materialen een tweede leven. Waar het hergebruiken van materialen niet kan, wordt gezocht naar het downcyclen van materialen. Oude verharding of bebouwing kan bijvoorbeeld als puinfundering benut worden.
Relatie met het omgevingsplan
Zoals voorstaand is toegelicht, worden er in deze woningbouwontwikkeling verschillende maatregelen toegepast om zo de risico's en gevolgen van klimaatverandering te beperken. Er wordt vanuit klimaatadaptief en duurzaam oogpunt ontworpen. Onderstaand wordt een overzicht gegeven van de maatregelen die getroffen zijn in het plan:
- De toepassing van zoveel mogelijk robuust, inheems groen;
- De toepassing van water regulerende maatregelen, waaronder wadi's;
- Het beperken van verharding in het gebied: alleen verharding waar noodzakelijk;
- De toepassing van klinkerverharding in keperverband;
- De toepassing van halfopen verharding ter plaatse van de parkeerterreinen;
- Het behouden van waardevolle bomen in het gebied;
- Het planten van voldoende bomen op een schaduw-activerende manier;
- De toepassing van groene erfafscheidingen:
- 1. Lage hagen op de perceelgrenzen aan de voorzijden van de woningen;
- 2. Lage hagen rondom de parkeerterreinen;
- 3. Hoge hagen op de perceelgrenzen aan de zij- en achterzijden van de woningen;
- De toepassing van stimulerende maatregelen voor biodiversiteit.
6.4 Verkeer En Parkeren
Op basis van de Omgevingswet dient de aanvaardbaarheid van het effect van nieuwe ontwikkelingen op de verkeersafwikkeling, bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid te worden onderbouwd. Daarnaast worden parkeernormen gebruikt om vast te stellen hoeveel parkeerplaatsen voor auto's en fietsen nodig zijn bij nieuw- en verbouwinitiatieven. De gemeente Eijsden-Margraten heeft eigen parkeernormen.
Onderzoek
Om alle verkeerskundige aspecten af te wegen en de verkeerseffecten in beeld te brengen is een verkeerstoets opgesteld (Bijlage 11).
Verkeersveiligheid
Het plan wordt via de Slakweg ontsloten vanaf de Rijksweg te Gronsveld. De Slakweg wordt voorzien van een tweerichtingsprofiel met een rijloper van 4,50 m tot 5,10 m en een overrijdbaar trottoir van 1,30 m. Aan het begin van de Slakweg is de rijloper 4,50 m breed waarbij een overrijdbaar trottoir van 1,30 m aanwezig is. De rijloper wordt breder zodra het begin van de Slakweg gepasseerd word. Op diverse plaatsen zijn parkeervakken voorzien.
Gezien de beperkte verkeersstromen van en naar de nieuwe bebouwing is dit een adequaat profiel voor partieel tweerichtingsverkeer dat ook past in de richtlijnen van het CROW. De ontsluiting van het plan op de Rijksweg is daarmee voldoende verkeersveilig.
Parkeren
In de parkeerbalans wordt uitgegaan van het Parapluplan parkeren Eijsden-Margraten (2018) als categorie “Niet-stedelijk” en “rest bebouwde kom”. Conform de bijlagen bij het Parapluplan parkeren Eijsden-Margraten ligt het wijzigingsgebied in “Weinig stedelijk” en “rest bebouwde kom”.
Op verzoek van de gemeente Eijsden-Margraten is de medium parkeernorm (met uitzondering van de sociale huurwoningen waarbij een maximale parkeernorm word gehandhaafd) toegepast. Dit resulteert in onderstaande parkeerbalans.
Tabel: parkeerbalans uitgaande van medium parkeernorm (m.u.v. sociale huurwoningen waarbij een maximale parkeernorm word gehandhaafd)
Er is een aanbod van 87 parkeerplaatsen (13 langsparkeervakken, 35 haaksparkeervakken, 26 parkeerplekken in de parkeerkelder onder het appartementencomplex en 13 op eigen terrein). Daarmee is sprake van een positieve parkeerbalans.
Van de aangeboden parkeerplaatsen zijn 3 laadplaatsen voor elektrische auto's en komen er minimaal 2 parkeerplaatsen voor mindervaliden.
Voor de benodigde fietsen ter plaatse van het appartementencomplex worden fietsbeugels voorzien.
Verkeersgeneratie
Op basis van de kencijfers uit het Parapluplan parkeren Eijsden-Margraten (2018) genereren de 45 woningen 299,8 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etmaal).
In de onderstaande tabel staat de verkeersgeneratie op basis van deze kencijfers.
Tabel: verkeersgeneratie plan
Daarnaast liggen aan de Slakweg twee inritten van bestaande, vrijstaande woningen die een verwachte verkeersgeneratie van 16,4 mvt/etmaal hebben.
De totale verkeersgeneratie behorende bij de verkeersgeneratie van het plan bedraagt aldus een totale verwachte etmaalintensiteit van 316,2 op de Slakweg.
Een vuistregel is dat op het spitsuur zo’n 8% (25 bewegingen) van en naar de ontwikkeling zal zijn. De bestaande kruising Slakweg - Rijksweg kan dergelijke aantallen verwerken.
Bereikbaarheid
Het plan voldoet aan de te stellen eisen van bereikbaarheid. De aansluiting van de Slakweg op de Rijksweg is zodanig gedimensioneerd dat de voertuigen “branpolance” uit figuur 7 van CROW-publicatie 279 gebruik kunnen maken van de wegen in het wijzigingsgebied en daarmee de hulpdiensten overal kunnen komen.
Vlakbij de woningbouwontwikkeling zijn op de Rijksweg bushaltes voor buslijn 57 die enerzijds richting Maastricht en anderzijds richting Gulpen gaat.
Toegankelijkheid langzaam verkeer
De woningen in het gebied zijn toegankelijk via een eenzijdig voetpad. Bij het appartementencomplex worden voor de gebruikers de rolstoelhellingen dusdanig gemaakt dat voldaan wordt aan de relevante ASVV-regelgeving.
Door het open karakter van het gebied is de sociale veiligheid binnen het gebied eveneens voldoende.
Relatie met het omgevingsplan
De inrichting van het verkeersnet binnen het plan en de aansluiting op de Rijksweg passen in de richtlijnen van het CROW en zijn daarmee voldoende verkeersveilig. De verkeersinrichting voldoet ook aan de eisen van bereikbaarheid voor hulpdiensten en aan toegankelijkheid voor langzaam verkeer. De verkeersgeneratie die met het plan voorzien wordt kan worden verwerkt door het omliggende wegennet. Daarnaast wordt binnen het plan voldoende parkeergelegenheid aangelegd om in de parkeerbehoefte te kunnen voorzien.
6.5 Bodem
6.5.1 Verkennend en aanvullend bodemonderzoek
In maart 2023 is een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de locatie Slakweg te Gronsveld (zie Bijlage 12).
In het kader van de voorgenomen werkzaamheden is de milieuhygiënische kwaliteit van het asfalt, het funderingsmateriaal en eventueel de grond of het grondwater bepaald. Doel van het verkennend en aanvullend bodemonderzoek omvat diverse punten, te weten:
- Beoordelen of in het kader van de Wet bodembescherming mogelijk sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
- Beoordelen of uitkomend (bodem)materiaal voor hergebruik in aanmerking komt, onder de voorwaarden van hergebruik (Besluit bodemkwaliteit en eventueel civieltechnisch).
- Bepalen of het vrijkomend asfalt teerhoudend is.
- Bepalen van de voorlopige veiligheidsklassen voor de uitvoering van de werkzaamheden in het kader van de Arbo-wetgeving (CROW 400).
- Beoordelen of het uitkomend (bodem)materiaal verdacht is op de aanwezigheid van asbest.
Onderzoek
Verontreinigingen
Op het noordelijk deel van het terrein, grenzend aan de Maastrichterweg komt een sterke verontreiniging met zink voor in de bovengrond (0,0 – 0,5 m- maaiveld). De verontreiniging komt binnen de contouren van de onderzoekslocatie voor over een oppervlakte van ca. 370 m². De omvang wordt geschat op ca. 185 m³.
Ter plaatse van de binnenhof van de woning op huisnummer 6 is de bodem sterk verontreinigd met metalen en/of OCB (met name DDT en haar isomeren en metabolieten). De sterke verontreiniging met DDT is vastgesteld tot ca. 1,15 m- maaiveld. Hieronder komt ook nog DDT voor, maar deze gehalten overschrijden maximaal de achtergrondwaarden. De oppervlakte waarover de sterke verontreiniging met DDT voorkomt bedraagt binnen de grenzen van de onderzoekslocatie ca. 290 m². De omvang wordt geschat op ca. 300 m³.
De sterke verontreinigingen met metalen zijn verticaal niet afgeperkt. De sterke verontreiniging met metalen is vastgesteld tot minimaal 1,4 m- maaiveld. De omvang wordt geschat op minimaal 420 m³.
De sterke verontreinigingen met DDT zijn vermoedelijk het gevolg van de (voormalige) bedrijfsmatige activiteiten op de locatie. Aangezien het gebruik van DDT sinds de jaren `70 is verboden in Nederland is vermoedelijk sprake van een zogenaamd historisch geval binnen de kaders van de Wet bodembescherming. Aangezien de omvang meer bedraagt dan 25 m³ is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Op basis van het aanvullend onderzoek naar de sterke nikkelverontreiniging bij boring 014 is geen nikkel meer aangetroffen, maar wel lichte verontreinigingen met andere metalen. Aangezien de eerder aangetroffen sterke verontreiniging met nikkel was aangetroffen in een geroerde zandlaag en tijdens het aanvullend onderzoek leem is aangetroffen, wordt geconcludeerd dat er nog onzekerheid bestaat over de aard en omvang van een eventuele verontreiniging met nikkel in dit gebied.
Naar aanleiding van het aanvullend onderzoek blijkt dat de sterke verontreinigingen met metalen ter plaatse van boring 002 c.q. 113 zich beperken tot de Slakweg en niet voorkomt op de beklinkerde parkeerplaats ten westen van huisnummer 6.
Onderhavig verkennend en aanvullend bodemonderzoek en het onderzoek van Antea uit 2017 toont aan dat ter plaatse van de funderingslagen van de Slakweg sterke verontreinigingen voorkomen aan metalen. De sterke verontreinigingen met metalen komen ook voor ter plaatse van fundatielagen onder de parkeerplaats ten noorden van de Slakweg en onder een groot deel van de asfaltverharding op het afgesloten deel van het tuincentrum. Het deel van het tuincentrum is aanvullend mogelijk sterk verontreinigd met PAK. Aangezien de eerder aangetroffen sterke verontreiniging met PAK was aangetroffen in een geroerde zandlaag en tijdens het aanvullend onderzoek leem is aangetroffen, wordt geconcludeerd dat er nog onzekerheid bestaat over de aard en omvang van een eventuele verontreiniging met PAK in dit gebied. Daarnaast bestaat onzekerheid over de omvang van de sterke verontreinigingen met metalen ter plaatse van de Slakweg en de parkeerplaats ten zuiden van de Slakweg.
De sterke verontreiniging aan metalen houden waarschijnlijk verband met de zinkindustrie in gemeente Eijsden- Margraten. Als gevolg van atmosferische depositie, maar zeker ook het toepassen van materialen uit het productieproces, zoals bijvoorbeeld slakken, is de bodem van grote delen van de gemeente verontreinigd geraakt met metalen. Ook de sterke verontreinigingen met metalen kunnen als een historisch geval worden beschouwd.
Hoewel de omvang binnen de onderzoekslocatie nog niet voldoende is vastgelegd, is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Overig terrein
Zowel de boven-, als ondergrond is plaatselijk licht verontreinigd met zware metalen, PAK, PCB, OCB en/of minerale olie. Getoetst aan de maximale waarden uit de regeling bodemkwaliteit varieert de bodemkwaliteitsklasse tussen achtergrondwaarde en industrie.
De plaatselijk aangetroffen laag asfalt in de bodem dient als gevolg van het bepaalde gehalte aan PAK beschouwd te worden als een niet toepasbare bouwstof.
Asbest
Met uitzondering van proefgat 009 (gesitueerd in de oprit van Slakweg 3) is in de bodem, bouwstof of recyclinggranulaat geen asbest aangetoond boven de detectielimiet. In proefgat 009 is een indicatief gehalte aan asbest aangetoond dat aanleiding geeft tot nader onderzoek. Nabij proefgat 022 (gelegen in het noordelijk deel van het wijzigingsgebied) is asbestverdacht materiaal op het maaiveld waargenomen. Dit materiaal is niet geanalyseerd.
Asfalt
De asfaltconstructie ter plaatse van de Slakweg dient deels als teerhoudend te worden beschouwd. De asfaltconstructie ter plaatse van de parkeerplaatsen en het terrein van het tuincentrum zijn niet teerhoudend.
Aanbevelingen
Geadviseerd wordt om nader onderzoek te verrichten naar de aard en omvang van de eerder aangetroffen sterke verontreiniging met nikkel en PAK onder de asfalt- en tegelverharding op het terrein van het tuincentrum.
Om de verticale grens van de metalenverontreiniging ter plaatse van de binnenhof van huisnummer 6 te bepalen wordt eveneens geadviseerd om nader onderzoek te verrichten.
Geadviseerd wordt om nader onderzoek te verrichten om de omvang van de sterke verontreiniging met metalen in de fundatielagen van de Slakweg en de zuidelijk gelegen parkeerplaats verder inzichtelijk te brengen.
Als gevolg van het indicatieve asbestgehalte in proefgat 009 wordt geadviseerd om nader onderzoek te verrichten naar het gemiddeld gehalte aan asbest in de bodem, en zo nodig, de omvang nader te bepalen.
Gezien de verontreinigingssituatie die tot nu toe is vastgesteld wordt geadviseerd om, toegespitst op de toekomstige herontwikkeling, nader bodemonderzoek te verrichten en daarna een saneringsplan op te stellen. Op deze wijze kunnen de verontreinigingen, toegespitst op de toekomstige (graaf)werkzaamheden en gewenste eindsituatie worden aangepakt en kan het terrein geschikt worden gemaakt voor de toekomstige bestemming.
Relatie met het omgevingsplan
Op basis van de resultaten van het verkennend en aanvullend bodemonderzoek is een nader onderzoek noodzakelijk. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 6.5.2.
6.5.2 Nader bodemonderzoek
In september 2023 in opdracht van Laudy Vastgoedontwikkeling B.V. een nader bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de locatie Slakweg te Gronsveld (zie Bijlage 13).
Aanleiding voor dit nader bodemonderzoek vormen de bevindingen uit een eerder uitgevoerd verkennend en aanvullend bodemonderzoek op de locatie.
Onderzoek
Verontreinigingen
Uit het nader onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken over de verontreinigingen die in het verkennend en aanvullend bodemonderzoek van maart 2023 zijn geïdentificeerd:
- Tuincentrum noordelijk deel: Op het noordelijk deel van het terrein, grenzend aan de Maastrichterweg komt een sterke verontreiniging met zink voor in de bovengrond (0,0 – 0,5 m maaiveld). De verontreiniging komt binnen de contouren van de onderzoekslocatie voor over een oppervlakte van ca. 370 m². De omvang wordt geschat op ca. 185 m³.
- Huisnummer 6: Ter plaatse van de binnenhof van de woning op huisnummer 6 is de bodem sterk verontreinigd met metalen, met name barium, koper nikkel en zink en/of OCB (met name DDT en haar isomeren en metabolieten). De sterke verontreiniging met DDT is vastgesteld tot ca. 1,15 m- maaiveld. Hieronder komt ook nog DDT voor,maar deze gehalten overschrijden maximaal de achtergrondwaarden. De oppervlakte waarover de sterke verontreiniging met DDT voorkomt bedraagt binnen de grenzen van de onderzoekslocatie ca. 290 m2. De omvang wordt geschat op ca. 300 m3. De sterke verontreinigingen met metalen zijn verticaal afgeperkt op ca. 1,5 m- maaiveld. De omvang wordt geschat op ca. 435 m3.
- Nikkelverontreiniging: Op basis van het eerder uitgevoerd onderzoek naar de sterke nikkelverontreiniging bij boring 014 wordt geconcludeerd dat het gehalte aan nikkel een incidenteel verhoogd gehalte betreft. Het gehalte is na aanvullend onderzoek niet meer aangetroffen.
- Slakweg: Uit het verkennend en aanvullend bodemonderzoek en het onderzoek van Antea uit 2017 toont aan dat ter plaatse van de funderingslagen (stol) van de Slakweg sterke verontreinigingen voorkomen aan metalen, met name zink en nikkel. De verontreinigingen komen voor in een laag met een verwachte gemiddelde dikte van ca. 50 centimeter. Uitgaande van een oppervlakte van ca. 900 m² binnen het wijzigingsgebied wordt de omvang van de sterke verontreiniging met metalen geschat op ca. 450 m³.
- Noordelijke parkeerplaats: De sterke verontreinigingen met metalen, met name zink en nikkel, komen ook voor ter plaatse van fundatielagen (stol) onder de parkeerplaats ten noorden van de Slakweg en onder een deel van de asfaltverharding en onverharde bodem op en deel van het tuincentrum. De oppervlakte van de metalenverontreiniging op dit deel van het terrein wordt geschat op ca. 410 m2. De sterke verontreinigingen komen naar voor in een stolfundering en deels onder een bouwstoffundering. De sterke verontreinigingen in de bodemlagen hebben naar verwachting een gemiddelde dikte van ca. 50 centimeter. De omvang van de sterke verontreinigingen op dit deel van het terrein wordt geschat op ca. 205 m3.
Binnen de contouren van de metalenverontreiniging is een deel aanvullend sterk verontreinigd met PAK. Deze verontreiniging houdt verband met bijmengingen aan teerhoudend asfalt in de bovengrond bij boring 004. Op ca. 0,5 m- maaiveld is hier een deel van een teerhoudende laag asfalt met een dikte van ca. 50 centimeter aangetroffen. Deze laag asfalt is indicatief niet toepasbaar. De oppervlakte van de sterke PAK-verontreiniging in de bodem, binnen de contouren van de metalenverontreiniging wordt geschat op ca. 150 m2. De omvang wordt geschat op ca. 75 m3. - Zuidelijke parkeerplaats: Ter plaatse van de zuidelijke parkeerplaats komen sterke verontreinigingen met zink voor. Deze zijn tot buiten de grenzen van de parkeerplaats afgeperkt. De oppervlakte waarover de sterke verontreinigingen voorkomen wordt geschat op ca. 465 m². De sterke verontreinigingen komen voor onder een grindfundering en deels onder een bouwstoffundering. Een deel van de sterke verontreinigingen komen ook voor in de onbedekte bodem ten zuiden van de parkeerplaats. De gemiddelde dikte van de sterk verontreinigde bodemlagen wordt geschat op ca. 50 centimeter. De omvang van de sterke zinkverontreiniging wordt geschat op ca. 233 m³.
- Nader asbestonderzoek: Op basis van het nader onderzoek naar asbest in recyclinggranulaat blijkt dat geen asbest is aangetoond boven de samenstellingswaarde. Het onderzochte materiaal van de zuidelijke parkeerplaats voldoet aan de eisen voor een niet vormgegeven bouwstof. Het onderzochte materiaal van de noordelijke parkeerplaats kan enkel als granulaat worden toegepast in een IBC-toepassing.
PFAS
De op PFAS onderzochte sterk verontreinigde bodemlagen bevatten geen gehalten die de bodemkwaliteitsklasse landbouw/natuur overschrijden.
Gevalsdefinitie
De sterke verontreinigingen met DDT zijn vermoedelijk het gevolg van de (voormalige) bedrijfsmatige activiteiten op de locatie. Aangezien het gebruik van DDT sinds de jaren `70 is verboden in Nederland is vermoedelijk sprake van een zogenaamd historisch geval binnen de kaders van de Wet bodembescherming. Aangezien de omvang meer bedraagt dan 25 m³ is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
De sterke verontreiniging aan metalen houden waarschijnlijk verband met de zinkindustrie in gemeente Eijsden-Margraten. Als gevolg van atmosferische depositie, maar zeker ook het toepassen van materialen uit het productieproces, zoals bijvoorbeeld slakken, is de bodem van grote delen van de gemeente verontreinigd geraakt met metalen. De sterke verontreinigingen met metalen kunnen als een historisch geval worden beschouwd. Gezien de omvang van de sterke verontreinigingen met metalen is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Bouwstoffenonderzoek
Het fundatiemateriaal (repac) ter plaatse van de noordelijke en zuidelijke parkeerplaats is onderzocht en getoetst aan de samenstellings- en emissiewaarden uit de Regeling bodemkwaliteit.
Overig terrein
Zowel de boven-, als ondergrond is plaatselijk licht verontreinigd met zware metalen, PAK, PCB, OCB en/of minerale olie. Getoetst aan de maximale waarden uit de regeling bodemkwaliteit varieert de bodemkwaliteitsklasse tussen achtergrondwaarde en industrie.
Asfalt
De asfaltconstructie ter plaatse van de Slakweg dient deels als teerhoudend te worden beschouwd. De asfaltconstructie ter plaatse van de parkeerplaatsen en het terrein van het tuincentrum zien niet teerhoudend.
Aanbevelingen
Er dient een saneringsplan opgesteld te worden dat is toegespitst op de benodigde ingreep in de sterk verontreinigde bodem en de gewenste eindsituatie. Hiervoor dient door bevoegd gezag een beschikking ernst en spoedeisendheid te worden afgegeven. Vanwege de inwerkingtreding van de Omgevingswet dient eventueel herstel van de bodemkwaliteit te worden uitgevoerd volgens de regels uit de Omgevingswet en Besluit activiteiten leefomgeving.
Relatie met het omgevingsplan
Op basis van de resultaten van het nader bodemonderzoek is een saneringsplan opgesteld (zie Bijlage14). Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 6.5.3. Na beschikking van het saneringsplan door het bevoegd gezag (Provincie Limburg) kunnen (eventuele) saneringswerkzaamheden door een BRL7000 erkend bedrijf worden uitgevoerd. Uitvoering dient plaats te vinden onder toezicht van een BRL6000 erkend bedrijf.
6.5.3 Saneringsplan
Er is een saneringsplan opgesteld voor de aanpak van een geval van ernstige bodemverontreiniging met zware metalen en plaatselijk ook PAK in de bodem ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling (zie Bijlage 14).
Doel van het saneringsplan is het uitwerken van de saneringsmaatregelen welke noodzakelijk zijn voor de realisatie van de beoogde woningbouwontwikkeling. Hiervoor is aangesloten bij het wettelijk kader (Circulaire bodemsanering 2013) en/of het beleid van de Provincie Limburg dat is verwoord in het Beleidskader Bodem - aanpak van bodemverontreiniging in Limburg, geactualiseerde versie van juli 2016.
Omvang verontreiniging
Op basis van de resultaten van het nader bodemonderzoek is geconcludeerd dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging (meer dan 25 m3 bodemvolume > interventiewaarde) met zware metalen, OCB en plaatselijk ook PAK.
Er is binnen het wijzigingsgebied sprake van de onderstaande verontreinigingskernen:
- noordelijke deel terrein, bovengrond (0-0,5 m-mv) is sterk verontreinigd met zink, omvang ca. 185 m3;
- fundering van de Slakweg, funderingslaag ca. 0,5 m dik, sterk verontreinigd met zware metalen, omvang ca. 301 m3;
- fundering parkeerplaats en terrein tuincentrum, funderingslaag ca. 0,5 m dik, sterk verontreinigd met zware metalen, omvang ca. 333 m3. Binnen de zware metalen contour is ook sprake van een sterke verontreiniging met PAK met een omvang van ca. 75 m3;
- zuidelijke parkeerplaats, funderingslaag ca. 0,5 m dik, sterk verontreinigd met zink, omvang ca. 177 m3.
Spoedeisendheid
Middels een Sanscrit berekening is de spoedeisendheid van de verontreiniging bepaald voor het huidige gebruik. De conclusie is dat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, maar er hoeft niet met spoed gesaneerd te worden.
Saneringsdoestelling
De aanwezige nu te saneren sterke bodemverontreinigingen (4 deellocaties) zijn volledig als immobiel (zware metalen en plaatselijk PAK in de grond / funderingslagen) aan te merken.
Voor de saneringsdoelstelling wordt aangesloten bij het landelijke beleid zoals vermeld in de Circulaire bodemsanering en/of het Beleidskader bodem van de Provincie Limburg en bestaat uit het volledig verwijderen van de (sterk) verontreinigde grond. Na het ontgraven van de sterk verontreinigde grond worden controlemonsters genomen. De terugsaneerwaarde welke gehanteerd wordt betreft de maximale waarde voor wonen.
Buiten de sterke verontreinigingen is de kwaliteit bovengrond wisselend, en varieert van AW2000 tot klasse industrie. De ondergrond voldoet aan klasse AW2000. De bovengrond (0- 50 cm-mv) zal ontgraven en afgevoerd worden naar een vergunde acceptant of hergebruikslocatie. Hierbij zal, voor zover mogelijk, gescheiden ontgraven worden op basis van de kwaliteiten die zijn vastgesteld in de beschikbare bodemonderzoeken (AW2000, klasse wonen, klasse industrie).
Toekomstige inrichting en uit te voeren graafwerkzaamheden
In onderstaande tabel zijn globaal de te ontgraven hoeveelheden (sterk) verontreinigd funderingsmateriaal of verontreinigde grond vermeld. De vermelde hoeveelheden betreffen een inschatting en kunnen in het werk afwijken.
Tabel: overzicht saneringswerkzaamheden en overig grondverzet
Aanvullingen ontgravingen
De ontgravingen worden, daar waar van toepassing in verband met de herinrichting van het gebied, aangevuld met visueel schoon zand of grond die voldoet aan de achtergrondwaarde (AW2000) en is voorzien van een erkende kwaliteitsverklaring (partijkeuring of productcertificaat) volgens het Besluit Bodemkwaliteit.
Relatie met het omgevingsplan
Na uitvoering van bovengenoemde saneringswerkzaamheden zal de bodemkwaliteit ter plaatse voldoende zijn voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling. Vanuit het aspect bodem is daarmee sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
6.6 Geluid
Omdat met de voorgenomen ontwikkeling nieuwe geluidsgevoelige objecten worden mogelijk gemaakt, is in februari 2024 een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 15). Diverse bronnen van wegverkeerslawaai, te weten de A2, de Köbbesweg, de Rijksweg en de Kampweg zijn relevant voor deze wijzigingslocatie. Doel van het onderzoek is o.a. te toetsen of als gevolg van deze wegen aan de grenswaarden uit het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (bkl) kan worden voldaan.
Akoestisch onderzoek
Aangezien de geluidaandachtsgebieden op dit moment nog niet formeel zijn vastgesteld in de Centrale Voorziening Geluidgegevens (CVGG), worden enkel de wegen beschouwd met een verkeersintensiteit van meer dan 1.000 motorvoertuigen per etmaal op een afstand van 200 meter rondom het wijzigingsgebied. In voorliggende situatie zijn de volgende wegen relevant:
- Rijksweg A2;
- Köbbesweg;
- Rijksweg;
- Kampweg.
Voor de Rijksweg A2 zijn de wegverkeersgegevens gedownload uit het geluidregister op 3 februari 2023 en ingevoerd in het model met behulp van de importfunctie van Geomilieu. Voor de Köbbesweg zijn de wegverkeersgegevens (werkdaggemiddelden) aangeleverd door de gemeente Maastricht voor het jaar 2030 en 2040. Door de gemeente Maastricht is aangegeven dat op basis van interpolatie, én een verhouding weekdag-werkdag van 0,9, de etmaalintensiteiten bepaald kan worden voor het rekenjaar 2034. Van de overige wegen zijn de wegverkeersgegevens aangeleverd door gemeente Eijsden-Margraten. De etmaalintensiteiten zijn gebaseerd op het verkeersmodel Maastricht-Heuvelland voor het prognosejaar 2030. Door de gemeente is aangegeven dat er voor de bepaling van de etmaalintensiteiten voor het rekenjaar 2034 rekening kan gehouden worden met een jaarlijks groeipercentage van 2%.
Door de ontwikkelaar is daarnaast informatie aangeleverd over het geluidscherm dat is voorzien op de erfgrens van de percelen met grondgebonden woningen die aan de Köbbesweg zijn gesitueerd. In onderstaand figuur is dit scherm met een oranje lijn weergegeven. Het betreffende scherm wordt uitgevoerd als een akoestisch gesloten scherm (kier- en naaddicht uitgevoerd) met een massa van minimaal 10 kg/m2, type Kokowall Lite of gelijkwaardig, en met een hoogte van 2 meter boven maaiveld. Hiermee wordt een relevante geluidreductie gerealiseerd in de tuinen en ter hoogte van de begane grond van de betreffende woningen.
Visualisatie verkavelingsplan met in donkergeel het beoogde geluidscherm
In onderstaande tabel worden voor de maatgevende woningen het geluid als gevolg van de Rijksweg A2 en gemeentewegen getoond.
Tabel: Toetsingsresultaten wegverkeer
Uit bovenstaande tabel blijkt dat het geluid als gevolg van de rijksweg ten hoogste 50 dB bedraagt, waarmee wordt voldaan aan de standaardwaarde. Het geluid als gevolg van de gemeentewegen bedraagt ten hoogste 61 dB. Dit geluid is hoger dan de standaardwaarde, maar de grenswaarde wordt niet overschreden.
In voorliggende situatie is enkel sprake van wegverkeerslawaai, waardoor het gecumuleerd geluid gelijk is aan het gezamenlijk geluid. Uit de berekeningen blijkt dat het gecumuleerd / gezamenlijk geluid varieert tussen 39 en 61 dB, waarmee de situatie te kwalificeren is als zeer goed tot tamelijk slecht.
Bij 32 woningen is sprake van een overschrijding van de standaardwaarden als gevolg van de gemeentewegen.
Tabel: Overzicht geluidbelastingen hoger dan de standaardwaarde als gevolg van de gemeentewegen
Maatregelenonderzoek
Bij het toelaten van een overschrijding van de standaardwaarde is onderzoek noodzakelijk naar:
- geluidbeperkende maatregelen die noodzakelijk zijn om de geluidbelasting terug te brengen tot de standaardwaarde;
- indien deze geluidbeperkende maatregelen niet financieel doelmatig zijn, moet beoordeeld worden welke maatregelen wel doelmatig zijn om de geluidbelasting zo ver mogelijk te reduceren.
Maatregelen aan de bron
Voor de Köbbesweg, de Rijksweg en de Kampweg geldt dat de gemeente geen invloed heeft op het stiller worden van voertuigen. Maatregelen aan de bron zijn daarom maatregelen die betrekking hebben op de uitvoering van de weg (wegdektype en toegelaten snelheid) of het verkeer (intensiteiten en samenstelling).
Op basis van de functie van de wegen is het niet te verwachten dat op korte termijn wijzigingen mogelijk zijn met betrekking tot de snelheden, verkeersintensiteit of verkeerssamenstelling.
Het toepassen van een dunne deklaag1 levert een geluidreductie van 2 tot 3 dB op ter plaatse van de woningen. De geluidbelasting bedraagt daarmee nog steeds meer dan de standaardwaarde. Het toepassen van bronmaatregelen wordt daarom als onvoldoende doelmatig beschouwd.
Maatregelen in de overdracht
Gezien de gebouwhoogte van het appartementengebouw is een hoge afscherming noodzakelijk om ook op de bovenste bouwlaag een voldoende geluidreductie te realiseren. Toepassing van een zo hoog scherm is vanuit stedenbouwkundig oogpunt ongewenst. Het toepassen van overdrachtsmaatregelen stuit daarmee voor dit gebouw op bezwaren van stedenbouwkundige aard.
Ter hoogte van de grondgebonden woningen die met hun tuinen aan de Köbbesweg zijn gesitueerd wordt vanuit het plan reeds voorzien in een geluidafscherming van 2 meter hoog (type Kokowall Lite o.i.d.) ter hoogte van de erfgrens.
Hiermee wordt een geluidreductie gerealiseerd van gemiddeld 4 dB in de tuinen en op de begane grond gevels. Toepassing van hogere schermen is vanuit (kosten)technisch en stedenbouwkundig oogpunt ongewenst.
Maatregelen bij de ontvanger
Maatregelen bij de ontvanger bestaan o.a. uit het treffen van maatregelen aan de gevel van de nieuwe woningen. Op basis van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) dient de karakteristieke geluidwering van de gevels ten minste 20 dB (art. 4.102 Bbl) te bedragen. In geval van een geluidbelasting hoger dan de standaardwaarde dient de karakteristieke geluidwering minimaal gelijk te zijn aan het verschil tussen het in het TAM-omgevingsplan bepaalde gezamenlijke geluid en 33 dB (art. 4.103 Bbl).
Uitgaande van het gezamenlijke geluid van ten hoogste 61 dB, zal dit dus resulteren in een karakteristieke gevelgeluidwering GA,k van 20 tot 28 dB.
Maatregelen bij de ontvanger kunnen ook betrekking hebben op de indeling van de woningen. Ten aanzien van de oriëntatie en indeling van de woningen/appartementen kan het volgende geconcludeerd worden:
- alle grondgebonden woningen zijn akoestisch gunstig ingedeeld, aangezien de hoofdslaapkamer voor alle geluidbelaste woningen is gesitueerd richting het plan (voorgevel) en dus niet richting de bron van wegverkeerslawaai (aan de geluidbelaste achtergevel);
- gezien het feit dat een groot deel van de appartementen éénzijdig zijn georiënteerd, is het niet mogelijk om álle geluidbelaste appartementen akoestisch gunstig in te delen.
Tot slot kunnen de volgende gebouwgebonden maatregelen in rekening worden gebracht: Er worden inspringende balkons en loggia's voorzien bij de appartementen waardoor, als gevolg van het gevelstructuureffect, nog een geluidreductie van 1 à 2 dB wordt gerealiseerd op de geluidbelasting die invalt op de achterliggende gevel.
Geconcludeerd wordt dat bron-, overdrachts- en aanvullende ontvangermaatregelen (bovenop de al voorziene ontvangermaatregelen binnen het plan) onvoldoende financieel doeltreffend zijn om de geluidbelasting als gevolg van gemeentewegen te reduceren tot onder de standaardwaarde, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van technische, stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige of landschappelijke aard.
Relatie met het voorliggend omgevingsplan
Geconcludeerd is dat de gemeentewegen een hogere geluidbelasting veroorzaken dan de standaardwaarde. De wettelijke grenswaarde wordt echter nergens overschreden.
Omdat verdere maatregelen niet doelmatig zijn, staat het bevoegd gezag op enkele woningen binnen het plan meer geluid dan de standaardwaarde toe (zie artikel 8.4.3). Deze woningen zijn in het uitgevoerde akoestisch onderzoek (zie Bijlage 15) aangegeven. Gelet op het feit dat ruim onder de wettelijke grenswaarde wordt gebleven, is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verzekerd.
6.7 Luchtkwaliteit
Bij het toelaten van woningen in het omgevingsplan speelt luchtkwaliteit een rol. Enerzijds dient de luchtkwaliteit bij de nieuwe woningen aanvaardbaar te zijn. Anderzijds mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de omgevingswaarden voor luchtkwaliteit.
Omgevingswaarden
Artikel 2.15 van de Omgevingswet schrijft voor dat omgevingswaarden vastgesteld worden om de gezondheid en het milieu te beschermen, de veiligheid te waarborgen en natuurlijke hulpbronnen te beheren. Deze omgevingswaarden zijn vastgesteld bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Het besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is de AMvB waarin de omgevingswaarden van het Rijk vastgelegd zijn. Het gaat onder meer om omgevingswaarden voor de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2.5), lood, ozon en gevaarlijke stoffen. Deze omgevingswaarden zijn terug te vinden in met name artikelen 2.1 tot en 2.8 van het Bkl en gelden als maximaal toelaatbare concentratie.
De omgevingswaarden voor stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof zijn opgenomen in de volgende tabel.
Aandachtsgebieden
In enkele regio's in Nederland is de jaargemiddelde concentratie luchtverontreinigende stoffen nog hoog. In deze regio's worden omgevingswaarden soms overschreden, of liggen de concentraties dicht bij de omgevingswaarden waardoor nieuwe projecten kunnen leiden tot overschrijding van de omgevingswaarden. De overheid heeft deze regio's aangewezen als aandachtsgebieden. Binnen deze aandachtsgebieden moeten projecten getoetst worden aan de omgevingswaarden en vindt monitoring van de luchtkwaliteit plaats. Er is onderscheid gemaakt in:
- Aandachtsgebieden voor zowel stikstofdioxide als fijn stof; en
- Aandachtsgebieden voor alleen fijn stof.
De aandachtsgebieden zoals deze vastliggen sinds 1 januari 2024 bij inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn opgenomen in onderstaande tabel.
De aandachtsgebieden voor fijn stof worden iedere drie jaar geëvalueerd en afhankelijk van de luchtkwaliteit aangepast.
Schone Lucht Akkoord (SLA)
Op 1 augustus 2009 werd het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. In het NSL werkten de Rijksoverheid en decentrale overheden samen om tijdig (binnen de verkregen derogatietermijn) te voldoen aan de Europese normen voor stikstofdioxide en fijn stof. Na afloop van de derogatietermijn, liep het NSL door om de luchtkwaliteit in Nederland verder te verbeteren. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 is het NSL vervallen en vervangen door het Schone Lucht Akkoord (SLA). Het SLA ging al op 13 januari 2020 van start en is op 31 december 2023 reeds ondertekend door de Rijksoverheid (vertegenwoordigd door het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat), alle twaalf Nederlandse provincies en 101 gemeenten. Het doel van het SLA is om de luchtkwaliteit in Nederland verder te verbeteren en gezondheidswinst te bereiken van minimaal 50% in 2030 ten opzichte van 2016.
Sinds 1 januari 2023 is het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) het instrument voor de ondersteuning van monitoring van de luchtkwaliteit. Deze monitoring gebeurt sinds 1 januari 2024 in het kader van de Omgevingswet, als opvolging van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). CIMLK ondersteunt ook de monitoring voor het Schone Lucht Akkoord.
Besluit Niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)
Voor projecten of activiteiten die 'Niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging is geen toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit nodig. Het gaat dan bijvoorbeeld om een ruimtelijk project of (te vergunnen) activiteit, waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging beperkt is. Concreet is sprake van een NIBM project/activiteit wanneer het project of de activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2).
Wanneer een project of activiteit voldoet aan het besluit NIBM, is toetsing aan omgevingswaarden niet nodig.
Bij het toelaten van woningen zijn luchtkwaliteitsberekeningen meestal niet nodig. Er hoeft niet getoetst te worden aan de omgevingswaarde als de woningen NIBM bijdragen aan de luchtverontreiniging. Woningbouw is per definitie NIBM als het gaat om maximaal:
- 1500 woningen bij 1 ontsluitingsweg
- 3000 woningen bij 2 ontsluitingswegen
Komen de woningen in of bij een aandachtsgebied en is de ontwikkeling niet NIBM? Dan moet de gemeente nagaan of voldaan wordt aan de rijksomgevingswaarden.
Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (RBL2007)
De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl 2007) bevat voorschriften voor het meten en berekenen van de concentratie en depositie van luchtverontreinigende stoffen. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) maakt jaarlijks enkele generieke gegevens bekend, die bij een luchtkwaliteits- berekening moeten worden gebruikt. Het betreft onder meer de achtergrondconcentratiekaarten (GCN-kaarten) en enkele emissiefactoren voor verkeer en voor veehouderijen. Deze generieke gegevens worden vervolgens verwerkt in de nieuwste versies van rekenmodellen.
Toepasbaarheidsbeginsel
In de Omgevingswet is opgenomen dat de luchtkwaliteit niet getoetst hoeft te worden op plaatsen waar geen mensen kunnen komen. Dit houdt in:
- Geen beoordeling van de luchtkwaliteit op plaatsen waar het publiek geen toegang heeft en waar geen permanente bewoning is.
- Geen beoordeling van de luchtkwaliteit op bedrijfsterreinen of terreinen van industriële inrichtingen (hier gelden de ARBO-regels). Dit omvat mede de (eigen) bedrijfswoning. Een uitzondering hierop is voor publiek toegankelijke plaatsen zoals tuincentra; deze worden wél beoordeeld (hierbij speelt het zogenaamde blootstellingscriterium een rol).
- Bij de beoordeling van een inrichting in het kader van de Wet milieubeheer vindt toetsing plaats vanaf de grens van de inrichting of bedrijfsterrein.
- Geen beoordeling van de luchtkwaliteit op de rijbaan van wegen, en op de middenberm van wegen, tenzij voetgangers normaliter toegang hebben tot de middenberm.
Het toepasbaarheidsbeginsel komt in het Bkl voor in:
- Artikel 5.52 – toelaten activiteiten in omgevingsplan.
- Artikel 8.17 – beoordelingsregels milieubelastende activiteiten.
- Artikel 11.19 – monitoring omgevingswaarden luchtkwaliteit.
Blootstellingcriterium
De luchtkwaliteit moet alleen bepaald (gemeten of berekend) worden op plaatsen waar de blootstelling significant is. Bij toetsing van de gevolgen van een project aan de luchtkwaliteitseisen is dus van belang dat de plaatsen worden bepaald waar significante blootstelling plaatsvindt. Daarvoor moet eerst duidelijk zijn wat significant is of niet.
In artikel 22 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl) staat dat de luchtkwaliteit wordt bepaald op plaatsen waar de bevolking 'kan worden blootgesteld gedurende een periode die in vergelijking met de middelingstijd van de betreffende luchtkwaliteitseis significant is'. Hieruit blijkt dat de duur van de periode dat iemand (1 individu) gemiddeld wordt blootgesteld bepalend is voor de vraag of de luchtkwaliteit dient te worden beoordeeld. Er wordt daarbij verder geen onderscheid gemaakt naar de gevoeligheid van groepen of de aard van het verblijf. De grenswaarden zijn opgesteld ten behoeve van de gezondheid van de gehele bevolking.
Hiermee wordt bedoeld dat bij de bepaling of een verblijfstijd significant is, de verblijfstijd vergeleken moet worden met een jaar, dag of uur, afhankelijk van de vraag of er sprake is van een jaargemiddelde, een daggemiddelde of een uurgemiddelde grenswaarde voor een stof.
Onderzoek
Voor dit project heeft een beschouwing plaatsgevonden van de resultaten luchtkwaliteit (NO2 en PM10) in (de nabijheid van) het wijzigingsgebied met behulp van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland (GCN) en het CIMLK. Op basis van de gegevens uit de GCN en het CIMLK wordt vastgesteld dat er geen knelpunten voor luchtkwaliteit ontstaan.
Jaargemiddelde concentratie NO2 wijzigingsgebied afkomstig uit de GCN
Jaargemiddelde concentratie PM10 wijzigingsgebied afkomstig uit de GCN
Uit voorstaande afbeeldingen is op te maken dat in de huidige situatie er ruimschoots voldaan wordt aan de grenswaarden geldend voor NO2 en PM10 in het wijzigingsgebied. De jaargemiddelde concentratie NO2 in het wijzigingsgebied ligt tussen de 9,5 en 12 µg/m3. De jaargemiddelde concentratie PM10 in het wijzigingsgebied ligt tussen de 14 en 16 µg/m3.
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen significante gevolgen voor de bestaande situatie.
Relatie met het omgevingsplan
Op basis van de gegevens uit de GCN is de verwachting dat de kwaliteit van de lucht ter plekke van de ontwikkeling voldoende is.
De voorgenomen woningbouwontwikkeling draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging, omdat er slechts 19 woningen en 26 appartementen met 1 ontsluitingsweg worden gerealiseerd. Er hoeft derhalve niet getoetst te worden aan de rijksomgevingswaarden.
6.8 Externe Veiligheid
Voor de beoogde ontwikkeling is een onderzoek omgevingsveiligheid uitgevoerd (zie Bijlage 16). Het doel van het onderzoek is het inventariseren van de risicobronnen in de omgeving van het wijzigingsgebied en het beschouwen van de gevolgen van het voornemen op omgevingsveiligheid.
Onderzoek
Risicobronnen
De risicobronnen in de omgeving van het wijzigingsgebied zijn geïnventariseerd met behulp van de Atlas Leefomgeving (www.atlasleefomgeving.nl).
Een uitsnede van de Atlas Leefomgeving.
Ten noorden van het wijzigingsgebied ligt leiding A-520-03 van Gasunie Transport Services B.V. Het gaat om een stalen aardgasleiding met een diameter van 406.40 mm en een wanddikte van 14.27 mm. De druk is 66.20 bar. De kleinste afstand tussen leiding A-520-03 en het wijzigingsgebied is ongeveer 505 m.
Ten westen van het wijzigingsgebied ligt leiding Z-500-18 van Gasunie Transport Services B.V. Het gaat om een stalen aardgasleiding met een diameter van 168.30 mm en een wanddikte van 4.78 mm. De druk is 40.00 bar. De kleinste afstand tussen leiding Z-500-18 en het wijzigingsgebied is ongeveer 360 m.
Ten westen van het wijzigingsgebied ligt route 100, Lutterade – Visé (B). Het gaat om een basisnet spoorroute. De kleinste afstand tussen route 100, Lutterade – Visé (B) en het wijzigingsgebied is ongeveer 490 m.
Ten westen van het wijzigingsgebied ligt wegvak L48. Het gaat om een basisnet wegroute. De kleinste afstand tussen wegvak L48 en het wijzigingsgebied is ongeveer 140 m.
Leiding A-520-03 en leiding Z-500-18
Zowel leiding A-520-03 als leiding Z-500-18 heeft geen PR 10-6 per jaar contour. Wat betreft de leidingen wordt er voldaan aan artikel 5.7 van het Bkl en artikel 5.11 van het Bkl.
Zowel leiding A-520-03 als leiding Z-500-18 heeft een brandaandachtsgebied. De brandaandachtsgebieden van de leidingen zijn weergegeven in bovenstaand figuur. Het brandaandachtsgebied van leiding A-520-03 is 215 m conform het Stappenplan bepalen brandaandachtsgebieden. Het brandaandachtsgebied van leiding Z-00-18 is 75 m conform het Stappenplan bepalen brandaandachtsgebieden. Het wijzigingsgebied ligt buiten de brandaandachtsgebieden van de leidingen. Wat betreft de leidingen wordt er voldaan aan artikel 5.15 van het Bkl.
Wat betreft de leidingen heeft het voornemen geen gevolgen op omgevingsveiligheid.
Route 100, Lutterade – Visé (B)
Route 100, Lutterade – Visé (B) heeft conform bijlage 1 van de Rbn een PR 10-6 per jaar contour van 0 m. Het wijzigingsgebied ligt buiten de PR 10-6 per jaar contour van route 100, Lutterade – Visé (B). Wat betreft route 100, Lutterade – Visé (B) wordt er voldaan aan artikel 5.7 van het Bkl en artikel 5.11 van het Bkl.
Route 100, Lutterade – Visé (B) heeft conform Bijlage VII van het Bkl een brandaandachtsgebied van 30 m en een explosieaandachtsgebied van 200 m. Het wijzigingsgebied ligt zowel buiten het brandaandachtsgebied van route 100, Lutterade – Visé (B) als buiten het explosieaandachtsgebied van route 100, Lutterade – Visé (B). Wat betreft route 100, Lutterade – Visé (B) wordt er voldaan aan artikel 5.15 van het Bkl.
Wat betreft route 100, Lutterade - Visé (B) heeft het voornemen geen gevolgen op omgevingsveiligheid.
Wegvak L48
Wegvak L48 heeft conform bijlage 1 van de Rbn een PR 10-6 per jaar contour van 0 m. Het wijzigingsgebied ligt buiten de PR 10-6 per jaar contour van wegvak L48. Wat betreft wegvak L48 wordt er voldaan aan artikel 5.7 van het Bkl en artikel 5.11 van het Bkl.
Wegvak L48 heeft conform Bijlage VII van het Bkl een brandaandachtsgebied van 30 m en een explosieaandachtsgebied van 200 m. Het wijzigingsgebied ligt buiten het brandaandachtsgebied van wegvak L48. Een deel van het wijzigingsgebied ligt binnen het explosieaandachtsgebied van wegvak L48. Conform het verkavelingsplan voor de woningbouwlocatie liggen de woningen die mogelijk worden gemaakt door het TAM-omgevingsplan echter buiten het explosieaandachtsgebied van wegvak L48. Wat betreft wegvak L48 wordt er voldaan aan artikel 5.15 van het Bkl.
Wat betreft wegvak L48 heeft het voornemen geen gevolgen op omgevingsveiligheid.
Conclusies en aanbevelingen
Het voornemen heeft geen gevolgen op omgevingsveiligheid.
Naast brandbare gassen (stofcategorie A) en brandbare vloeistoffen (stofcategorie C3) worden er over route 100, Lutterade - Visé (B) ook toxische gassen (stofcategorie B2) vervoerd. Conform de Handleiding risicoanalyse transport is het invloedsgebied van stofcategorie B2 995 m. Het wijzigingsgebied ligt binnen het invloedsgebied van stofcategorie B2.
Naast brandbare gassen (stofcategorie GF2 en stofcategorie GF3) en brandbare vloeistoffen (stofcategorie LF1 en stofcategorie LF2) worden er over wegvak L48 ook toxische vloeistoffen (stofcategorie LT1 en stofcategorie LT2) vervoerd. Conform de Handleiding risicoanalyse transport is:
- het invloedsgebied van stofcategorie LT1 730 m;
- het invloedsgebied van stofcategorie LT2 880 m.
Het wijzigingsgebied ligt binnen het invloedsgebied van:
- stofcategorie LT1;
- stofcategorie LT2.
Bij het ontwikkelen van de woningbouwlocatie wordt aanbevolen om rekening te houden met het scenario toxische wolk. Rekening houden met het scenario toxische wolk kan bijvoorbeeld door:
- het plaatsen van afsluitbare ventilatieopeningen;
- het plaatsen van afsluitbare mechanische ventilatie en een toegankelijk bedieningssysteem.
Bij het scenario toxische wolk is het advies namelijk om ramen en deuren te sluiten en om binnen te blijven. Door de woningen die mogelijk worden gemaakt met deze wijziging van het omgevingsplan te voorzien van afsluitbare ventilatieopeningen, afsluitbare mechanische ventilatie en een toegankelijk bedieningssysteem kunnen de nieuwe woningen gebruikt worden als schuilplaats. Aanbevolen wordt om afsluitbare ventilatieopeningen van route 100, Lutterade - Visé (B) en wegvak L48 af te richten en een hoge plaatsing te verkiezen boven een lage plaatsing.
Advies van Veiligheidsregio Zuid-Limburg
Naar aanleiding van het voornemen heeft de gemeente Eijsden-Margraten de Veiligheidsregio Zuid-Limburg (VRZL) om advies gevraagd op het gebied van omgevingsveiligheid.
De VRZL adviseert om:
- rekening te houden met het scenario toxische wolk (de adviezen van de VRZL komen overeen met de aanbevelingen in dit onderzoek omgevingsveiligheid).
- het gebied bereikbaar te maken via de Maastrichterweg;
- een brandkraan te plaatsen in het gebied.
De adviezen van de VRZL zullen worden overgenomen bij het ontwikkelen van de woningbouwlocatie.
Relatie met het voorliggend plan
Het voornemen heeft geen gevolgen in het kader van omgevingsveiligheid. Om te voorkomen dat risicobronnen uit de omgeving een veiligheidsrisico vormen voor de te ontwikkelen woningen in de vorm van toxische wolken zijn maatregelen mogelijk. Deze maatregelen zijn het realiseren van afsluitbare ventilatieopeningen, afsluitbare mechanische ventilatie en een toegankelijk bedieningssysteem. Daarnaast is het gebied bereikbaar voor calamiteitenverkeer via de Rijksweg en de Maastrichterweg (hekwerk).
6.9 Ontplofbare Oorlogsresten
BeoBOM heeft in 2020 voor de gemeente Eijsden-Margraten een gemeentebreed historisch vooronderzoek ontplofbare oorlogsresten uitgevoerd. Dit vooronderzoek wijst uit dat op een aantal plaatsen in de gemeente Eijsden-Margraten een verhoogd risico bestaat op het aantreffen van ontplofbare oorlogsresten uit de Tweede Wereldoorlog. Voorbeelden hiervan zijn vliegtuigbommen, raketten en granaten. Ontplofbare oorlogsresten kunnen gevaarlijk zijn. Zolang de ontplofbare oorlogsresten onberoerd in de bodem blijven liggen is de kans zeer klein dat deze spontaan ontploffen. Of er sprake is van een risico hangt af van de plek waar wordt gegraven en de diepte. In bepaalde gebieden in de gemeente Eijsden-Margraten is een risico op achtergebleven oorlogsmateriaal.
Relatie met het omgevingsplan
Voor onderhavige locatie geldt geen verhoogd risico op het aantreffen van ontplofbare oorlogsresten. Er zijn geen maatregelen nodig.
6.10 Milieuzonering
De Omgevingswet stimuleert een samenhangende benadering van de fysieke leefomgeving. Daarbij worden ruimtelijke thema's en milieuthema's verder geïntegreerd. Op gemeentelijk niveau vindt deze integratie vooral plaats in het omgevingsplan. Bij het wijzigen van het omgevingsplan moet sprake zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Hierbij is milieuzonering één van de te beschouwen aspecten. Een gezonde en veilige leefomgeving voorkomt hinder en gevaar. Dit kan door voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies, zoals woningen. Door middel van milieuzonering kan een kader worden vastgelegd voor de toelating van milieubelastende activiteiten ten opzichte van woningen en andere milieugevoelige gebouwen. Milieuzonering wordt enerzijds toegepast met het oog op de bescherming van een goed woon- en leefklimaat, en anderzijds met het oog op het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving.
Op dit moment wordt gewerkt aan de VNG-handreiking 'Activiteiten en milieuzonering'. Zolang deze handreiking nog niet is gepubliceerd, wordt gebruik gemaakt van de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (herziene versie 2009). In deze handreiking is een overzicht opgenomen van milieubelastende activiteiten met richtafstanden t.o.v. gevoelige functies. De richtafstanden in de handreiking zijn gebaseerd op de milieuthema's externe veiligheid en gevaar, geluid, geur en stof.
In de directe nabijheid van de voorgenomen ontwikkeling zijn diverse bedrijven gelegen die opgenomen zijn in de VNG-handreiking. In onderstaande tabel zijn de bedrijven opgenomen met de bijbehorende richtafstand en de afstand tussen het bedrijf en de voorgenomen ontwikkeling van de woningbouwontwikkeling.
Bedrijf | adres | richtafstand VNG | afstand tot ontwikkeling |
Swing (tankstation) | Köbbesweg 1 Maastricht | 30 meter | 40 meter |
Ezelstal Hans en Grietje | Maastrichterweg (naast 7), Maastricht | 30 meter | 60 meter |
Kinderboerderij De Wieringenberg De Heeg-Maastricht | Maastrichterweg 2b, Maastricht | 30 meter | 290 meter |
Cafe de Zwaluw ('t Schieperke) | Rijksweg 2, Gronsveld | 10 meter | 15 meter |
Agrarisch bedrijf | Rijksweg 6, Gronsveld | 30 meter | 3 meter |
De Kwizzenjèr | Rijksweg 9a, Gronsveld | 10 meter | 100 meter |
De Dwaze Herder | Slakweg 5, Maastricht | 10 meter | 50 meter |
Relatie met het omgevingsplan
De voorgenomen woningbouwontwikkeling is niet gelegen binnen de richtafstand van milieubelastende activiteiten, met uitzondering van het agrarisch bedrijf aan de Rijksweg 6. Voor dit bedrijf, waar de hoeve aan de Rijksweg 6 de bedrijfswoning is, is reeds een 'melding Activiteitenbesluit beëindiging bedrijf' verricht, waarmee de uitoefening van het bedrijf structureel is beëindigd. Gelet op de directe nabijheid van woningen behoort de nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf op deze locatie niet meer tot de mogelijkheden.
Vanuit het aspect milieuzonering is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
6.11 Gezondheid
Een gezonde en veilige fysieke leefomgeving is één van de doelen van de Omgevingswet. Er wordt gestreefd wordt naar een leefomgeving die de gezondheid beschermt én bevordert en die bewoners de gelegenheid biedt eigen regie te voeren. De leefomgeving is gezonder als de invloed van belastende milieuaspecten (lucht, geluid, geur, straling) op de gezondheid zo klein mogelijk is. Een omgeving die voldoet aan de wettelijke normen is het startpunt, maar juist onder de normen is nog veel gezondheidswinst te behalen. Een omgeving die uitnodigt tot gezond gedrag die bewoners als veilig en prettig ervaren en stimuleert tot sociaal contact is een gezonde omgeving.
In het planvoornemen is ingezet op gezondheidsbevordering. Het nieuwe woongebied wordt autoluw ingericht, met veel aandacht voor de kwaliteit van de openbare ruimte. Door de auto zoveel als mogelijk te weren uit de openbare ruimte door de aanleg van een parkeerkelder en twee parkeerterreinen, krijgen groen en water meer ruimte. Dit bevordert de belevingswaarde van het woongebied, maar hierdoor ontstaat ook meer ruimte voor het veilig kunnen buiten spelen van kinderen.
Als een van de uitgangspunten voor het kunnen implementeren van het aspect gezondheid in een ruimtelijk ontwerp, wordt de 3-, 30-, 300- regel gebruikt. Deze regel houdt in dat er vanuit een woning ten minste 3 bomen zichtbaar moeten zijn, er minimaal 30% van de oppervlakte van de bebouwing voorzien moet zijn van een groen dak en dat de bewoners binnen 300 meter van de woning een park of groene ruimte moet kunnen bereiken van tenminste 1 ha. Mentale gezondheid vindt ook haar uitwerking in het stimuleren van verblijfs- ontspannings- en ontmoetingsruimtes in een groene woon- en werkomgeving. Hiertoe is er in het plan ook een ontmoetings- en speellocatie opgenomen.
Daarnaast biedt de locatie ook kansen voor het verbeteren van de gezondheid in de vorm van beweegmogelijkheden. De locatie is gelegen in de directe nabijheid van het fietsnetwerk van Eijsden-Margraten. Zo is de locatie direct gelegen langs de fietsroute 'Bevrijding van het Maasdal'. De ontwikkellocatie is tevens gelegen nabij het buitengebied, waarmee directe toegang is tot wandelgebieden.
In het Bkl zijn instructieregels opgenomen voor het beschermen van gezondheid. Vanuit de milieuaspecten luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, waterkwaliteit en bodem is geen sprake van een negatieve invloed op de gezondheid van de bewoners. Het plan leidt niet tot een wijziging van de luchtkwaliteit en treden er geen effecten op vanuit externe veiligheid en waterkwaliteit. Om een aanvaardbare geluidsbelasting te creëren in het woongebied wordt een geluidscherm opgericht. Tevens wordt, waar nodig, de bodem gesaneerd om tot de juiste bodemkwalteit te komen.
6.12 Duurzaamheid
Duurzaam bouwen (DuBo) staat in de belangstelling en milieuaspecten krijgen een volwaardige plaats in het ontwerpen, bouwen en beheren van bebouwing. In de praktijk betekent duurzaam bouwen dat met onder meer de volgende aspecten rekening gehouden wordt: het materiaalgebruik, de vormgeving van het bouwblok, gebruik maken van wind- en/of zonne-energie, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen. Bij deze laatste moeten gebouwen op eenvoudige wijze geschikt gemaakt kunnen worden voor hergebruik, zodat de levensduur wordt verlengd.
Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) ziet onder andere toe op bepaalde kwaliteitseisen van nieuwbouw woningen.
In de voorgenomen ontwikkeling wordt rekening gehouden met het aspect duurzaamheid. Het plan voldoet aan de BENG normen voor woningbouw, er worden zonnepanelen en warmtepompen toegepast en worden in het wijzigingsgebied drie laadpalen voor elektrische voertuigen voorzien. Tevens is bij de planvorming rekening gehouden met natuurinclusief en klimaatadaptief bouwen.
Daarnaast heeft de initiatiefnemer heeft in haar duurzaamheidsambitie een aantal maatregelen geformuleerd, waaruit bij de ontwikkeling van het plan een aantal wordt gekozen. In onderstaande figuur zijn deze maatregelen weergegeven, waaruit wordt gekozen in de verdere uitwerking van het plan.
6.13 Mer-beoordeling
De beoogde woningbouwontwikkeling valt als stedelijk ontwikkelingsproject onder categorie J11 van Bijlage V van het Omgevingsbesluit. In dat kader is voor deze wijziging van het omgevingsplan een aanmeldnotitie mer opgesteld (zie Bijlage 17).
Daarin wordt geconcludeerd dat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn als gevolg van het planvoornemen en dat kan worden afgezien van het opstellen van een milieueffectrapport en het doorlopen van de formele milieueffectrapportageprocedure.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Kostenverhaal
Het verhaal van de gemaakte kosten is aan de orde indien de wijziging van het omgevingsplan een nieuwe (gebieds)ontwikkeling mogelijk maakt met daarin kostenverhaalplichtige activiteiten. De volgende activiteiten zijn kostenverhaalplichtig:
- a. de bouw van een of meer gebouwen met een woonfunctie;
- b. de bouw van een of meer hoofdgebouwen anders dan gebouwen met een woonfunctie;
- c. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte of met een of meer gebouwen met een woonfunctie;
- d. de bouw van een gebouw dat geen hoofdgebouw als bedoeld onder b is, met ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte;
- e. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen met andere gebruiksfuncties dan een woonfunctie tot gebouwen met een woonfunctie, mits het ten minste tien woonfuncties betreft; of
- f. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen met andere gebruiksfuncties dan een kantoorfunctie, een winkelfunctie of een bijeenkomstfunctie voor het verstrekken van consumpties voor het gebruik ter plaatse tot gebouwen met een of meer van deze gebruiksfuncties, mits de cumulatieve bruto-vloeroppervlakte van de nieuwe gebruiksfuncties ten minste 1.500 m2 bedraagt.
Indien de wijziging van het omgevingsplan nieuwe kostenverhaalplichtige activiteiten mogelijk maakt, dient het kostenverhaal via een van onderstaande opties te worden verzekerd:
- a. anderszins, via een overeenkomst, bijvoorbeeld:
- 1. een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer van de kostenverhaalplichtige activiteit; of
- 2. via de gronduitgifte-overeenkomst tussen gemeente en een toekomstige eigenaar, indien de gemeente het volledige kostenverhaalsgebied in eigendom heeft;
- b. via regels kostenverhaal in het omgevingsplan, waarbij gekozen wordt tussen:
- 1. een systeem met tijdvak: vergelijkbaar met het systeem uit de Wro, waarbij plannen een duidelijk eindbeeld, een fasering en een einddatum hebben, zodat kosten en opbrengsten op voorhand goed te berekenen zijn;
- 2. of zonder tijdvak: een nieuw systeem voor gebiedsontwikkelingen zonder een duidelijk eindbeeld, zonder fasering en zonder einddatum, waardoor kosten en opbrengsten op voorhand moeilijker te berekenen zijn en er gewerkt wordt met scenario's.
Voor de woningbouwontwikkeling aan de Slakweg in Gronsveld heeft de gemeente met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst getekend. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.2.1 Participatie
Omgeving
Al geruime tijd wordt gewerkt aan de planvorming voor de locatie van het voormalige tuincentrum aan de Slakweg in Gronsveld; Bonfleur. Tijdens de planvorming en voorafgaand aan het opstellen van het stedenbouwkundig plan heeft de initiatiefnemer reeds afstemming gezocht met zowel de gemeente, provincie Limburg als omwonenden.
Tijdens een goedbezochte informatiebijeenkomst (4 maart 2023) zijn omwonenden en geïnteresseerden onder meer voorzien van informatie over het proces, het stedenbouwkundig plan en de woontypologieën.
Tevens hebben keukentafelgesprekken plaatsgevonden met omwonenden, waarvan de gespreks- verslagen beschikbaar zijn.
Daarnaast is een website voor het project Bonfleur ingericht (https://www.nieuwbouw-bonfleur.nl/). Hier kunnen omwonenden en geïnteresseerden meer informatie inwinnen over het project. Op deze website wordt onder meer antwoord gegeven op de meest gestelde vragen en kunnen mensen zich inschrijven voor de nieuwsbrief.
In de periode dat het ontwerp TAM-omgevingsplan ter inzage heeft gelegen, heeft op 13 juli 2024 een inloopbijeenkomst georganiseerd die wederom goed bezocht is door omwonenden en personen die geïnteresseerd zijn in een woning. Tijdens deze bijeenkomst waren er naast de verbeelding van het TAM-omgevingsplan ook 3D-impressies van de toekomstige woonontwikkeling te zien.
Betrokken overheden en instanties
Het voornemen is voorgelegd aan de provincie Limburg, het Waterschap en de Veiligheidsregio Zuid-Limburg.
De Veiligheidsregio Zuid-Limburg heeft op 21 maart 2024 haar adviesrapport gedeeld met de gemeente. De rol van de brandweer binnen de Wetgeving veiligheidsregio's houdt in dat zij het bevoegd gezag adviseren omtrent de bestrijdbaarheid van incidenten die invloed hebben op het nieuwe woongebied. Daarnaast adviseren zij maatregelen om de zelfredzaamheid van de in het gebied aanwezige personen te verhogen. In het adviesrapport worden adviezen gegeven ten aanzien van de toxische scenario's voor de woningen, de bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid van de woningen bij een calamiteit.
De provincie Limburg heeft op 6 mei 2024 haar reactie gedeeld met de gemeente. De provincie adviseert om in het landschapsplan nadrukkelijker in te gaan op de aanwezige kernkwaliteiten zoals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.
Waterschap Limburg is geraadpleegd bij het opstellen van de rapportage 'Weging van het waterbelang' en heeft op 6 mei 2024 haar reactie gedeeld met de gemeente. Voor het waterschap was het nog niet geheel duidelijk waar welke oplossingen komen en hoe groot deze worden. Op 17 mei 2024 heeft het waterschap haar akkoord gegeven op het plan.
De reacties zijn verwerkt in de bijbehorende onderzoeken en onderhavige motivering.
7.2.2 Vaststellingsprocedure
De gemeente legt het ontwerp-omgevingsplan en de bijbehorende stukken 6 weken ter inzage (artikel 3:11 Awb). Binnen 6 weken vanaf het moment van terinzagelegging van het ontwerp-omgevingsplan kan een ieder zienswijzen inbrengen. Dit kan schriftelijk of mondeling plaatsvinden.
Het ontwerp TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a Slakweg Gronsveld heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen, vanaf 20 juni 2024 tot en met 31 juli 2024. Gedurende deze termijn zijn twee zienswijzen ingediend.
In de Nota van zienswijzen bijgevoegd in Bijlage 18 van deze motivering, zijn de twee ingekomen zienswijzen samengevat en voorzien van een reactie. Voorliggende motivering is, waar nodig, aangepast naar aanleiding van de ingebrachte zienswijzen. Tevens zijn de ambtshalve wijzigingen (zie Bijlage 19) verwerkt.
Hoofdstuk 8 Artikelsgewijze Toelichting
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de regels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op de afzonderlijke activiteiten. Dit is van belang in verband met de mogelijkheid om voor alle activiteiten een gerichte motivering te kunnen opvragen.
8.1 Uitwerking In De Regels
Vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet (1 januari 2024) worden de 'oude' bestemmingsplannen samen met de gedecentraliseerde rijksregels (de 'Bruidsschat') van rechtswege onderdeel van het omgevingsplan. Dit TAM-omgevingsplan voorziet in een wijziging van het omgevingsplan voor de locatie van het voormalige tuincentrum aan de Slakweg in de kern Gronsveld.
Préambule
De regeling vangt aan met een préambule. Deze geeft aan hoe het TAM-omgevingsplan als onderdeel van en in samenhang met de rest van het omgevingsplan gelezen moeten worden. In de préambule wordt ook aangegeven welk hoofdstuk van het omgevingsplan het voorliggende TAM-omgevingsplan betreft.
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Met het geven van een omschrijving wordt voorkomen dat er onduidelijkheid ontstaat over de inhoud van het begrip. Dit komt de uitleg van de regeling ten goede.
Artikel 2 Toepassingsbereik
Doordat een TAM-omgevingsplan er niet automatisch voor zorgt dat de oude regels op de locatie waarvoor het TAM-omgevingsplan komt te gelden, komen te vervallen, moet een toepassingsbereik- bepaling in het plan worden opgenomen waarmee geregeld wordt dat de nieuwe regels voorrang hebben als ze in strijd zijn met de oude regels. Deze regeling is opgenomen in het eerste lid van dit artikel.
In het tweede lid is geregeld dat de regels van de bruidsschat niet van toepassing zijn op de TAM-omgevingsplanlocatie als zij strijdig zijn met de regels van het TAM-omgevingsplan. De uitzondering van paragraaf 22.2.7.3 ziet op de regels over het vergunningvrij bouwen zoals die in artikel 22.36 van het omgevingsplan zijn opgenomen. Deze blijven dus wel in stand.
Het derde lid zorgt ervoor dat de plankaart van het wijzigingsgebied deel uitmaakt van het omgevingsplan. Dit is immers niet automatisch het geval onder de Omgevingswet.
Artikel 3 Meet- en rekenbepalingen
In dit artikel wordt uiteengezet hoe bij de toepassing van de regeling wordt gemeten.
Artikel 4 Algemeen gebruiksverbod
In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen. Wanneer een dergelijk verbod niet is opgenomen dan betekent dit dat activiteiten zonder meer mogen worden uitgevoerd en er geen beperkingen voor die activiteit op grond van het omgevingsplan zijn. Alleen het opnemen van locaties met functies is namelijk onvoldoende om het handelen in strijd met die functies te verbieden of vergunningplichtig te maken.
Artikel 5 Aanvraagvereisten
In paragraaf 22.5.2 van de bruidsschat zijn aanvullende aanvraagvereisten opgenomen voor vergunningaanvragen die betrekking hebben op het tijdelijk deel van het omgevingsplan (o.a. binnenplanse afwijkingen uit bestemmingsplannen). Deze aanvullende aanvraagvereisten zijn niet automatisch van toepassing op vergunningplichten voor omgevingsplanactiviteiten die in een TAM-omgevingsplan worden opgenomen. Het TAM-omgevingsplan is immers onderdeel van het nieuwe deel. Door de in dit artikel opgenomen regeling worden de relevante aanvraagvereisten uit de paragraaf van de bruidsschat van overeenkomstige toepassing verklaard op vergunningaanvragen op de locatie van het TAM-omgevingsplan
Verder zijn er nog algemene bepalingen in het derde en vierde hoofdstuk van de regeling opgenomen. Het gaat daarbij om de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels (regels ondergronds bouwen), algemeen gebruiksregels, algemene aanduidingsregels (regeling spuitvrije zone), algemene afwijkingsregels (voorwaardelijke verplichtingen voor alpenwatersalamander, geluidscherm, hagen en beeldkwaliteit) en overige regels (waaronder voorrangsregels en parkeerregeling).
8.2 Functies En Activiteiten
Artikel 6 Agrarisch met waarden
De als ‘Agrarisch met waarden’ aangewezen locaties zijn bestemd voor agrarisch gebruik, bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast en instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische- en archeologische waarden en de daarmee samenhangende landschapskarakteristiek alsmede voor de bescherming en instandhouding van compensatieterrein voor de alpenwatersalamander. Binnen deze bestemming gelden verregaande beperkingen wat betreft bebouwingsmogelijkheden. Op of in deze gronden mag niet worden gebouwd, behoudens kleinschalige recreatieve voorzieningen, voederbergingen of voederruiven voor wild, veldschuren en schuilgelegenheden voor vee.
Artikel 7 Verkeer
De als ‘Verkeer’ aangewezen locaties zijn met name bestemd voor bewegend en stilstaand verkeer. Daarnaast zijn straatmeubilair, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Een geluidscherm dient te worden gerealiseerd ter plaatse van de als zodanig op de kaart opgenomen aanduiding. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Artikel 8 Wonen
De functie ‘Wonen’ staat woningen inclusief mantelzorg, aan huis gebonden beroepen en gastouderschap toe. Tevens zijn toegelaten functies zoals tuinen, erven, verhardingen, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen. Voor openbaar parkeren en een parkeerkelder zijn aanduidingen opgenomen. Tevens zijn duurzaam bodem- en waterbeheer, verhardingen, groenvoorzieningen, straatmeubilair, terrassen, in- en uitritten, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen toegestaan. Een geluidscherm dient te worden gerealiseerd ter plaatse van de als zodanig op de kaart opgenomen aanduiding.
Er zijn in totaal 46 woningen toegestaan. Het gaat om 45 nieuwe woningen en 1 bestaande woning. Gestapelde woningen zijn alleen toegestaan ter plaatse van de betreffende aanduiding. Het gaat om maximaal 26 appartementen.
Hoofdgebouwen mogen enkel binnen het bouwvlak worden gesitueerd. Bijgebouwen mogen zowel binnen het bouwvlak als binnen de aanduiding 'bijgebouwen'.
De maximaal toegestane goot- en bouwhoogten zijn op de plankaart aangegeven. Het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan 2, behoudens het appartementengebouw dat 4 bouwlagen alsmede een parkeerlaag mag bevatten. De vierde bouwlaag dient als een setback te worden uitgevoerd.
Voor de bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn eveneens maatvoeringsregels opgenomen.
Artikel 9 Waarde - Archeologie
De voor ‘Waarde – Archeologie 6’ aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.
Hoofdstuk 9 Belangenafweging En Conclusie
Op grond van artikel 4.2 Omgevingswet moet het omgevingsplan voldoen aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De gemeente moet daarbij rekening houden met alle betrokken belangen. Verder gelden de beleidskaders en instructieregels.
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het herontwikkelen van de locatie van het voormalige tuincentrum aan de Slakweg in Gronsveld. Het plan gaat uit van sloop van de aanwezige bedrijfsbebouwing en het realiseren van 45 woningen en het omzetten van de bestaande bedrijfswoning naar regulier wonen. Door de sloop van de bedrijfsbebouwing en het realiseren van nieuwe woningen wordt de ruimtelijke kwaliteit in het gebied verhoogd en wordt ook de leefbaarheid ter plekke verbeterd. De nieuwe functie past bij de aard van het gebied waar een mix van woningen en bedrijvigheid aanwezig is. Niet alleen de woningen zijn nieuw, ook de omliggende openbare ruimte wordt in het ontwerp meegenomen. Hier worden parkeerplaatsen en groen gerealiseerd.
De ontwikkeling voorziet onder meer in levensloopbestendige woningen, waaronder appartementen voor ouderen, en starterswoningen. Een deel van deze appartementen en (starters)woningen betreft sociale huur (5 woningen). Daarmee sluit het voorgenomen plan aan op de vraag naar huur- en koopwoningen in de regio, met name voor ouderen, starters, internationale werknemers en spoedzoekers.
De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan een inclusieve, gezonde en veilige samenleving, door te voorzien in een mix van woonvormen en door de openbare ruimte zo in te richten dat een aantrekkelijk gebied ontstaat. Daarnaast wordt gekozen voor een goede landschappelijke inpassing die recht doet aan de kenmerken en identiteit van het gebied. De woningbouwontwikkeling vindt plaats in bestaand stedelijk gebied, waarmee wordt voldaan aan het principe meer stad, meer land. Tevens wordt ook rekening gehouden met een openbare ruimte die klimaatadaptief is en bijdraagt aan de verduurzaming en biodiversiteit, door het toevoegen van kwalitatief en divers groen en voorzieningen voor waterberging.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de gemeentelijke wegen een hogere geluidbelasting veroorzaken dan de standaardwaarde. De wettelijke grenswaarde wordt echter nergens overschreden. Geconcludeerd is ook dat bron-, overdrachts- en aanvullende ontvanger maatregelen (bovenop de al voorziene ontvanger maatregelen binnen het plan) onvoldoende financieel doeltreffend zijn om de geluidbelasting als gevolg van gemeentelijke wegen te reduceren tot onder de standaardwaarde, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van technische, stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige of landschappelijke aard. Daarom heeft de gemeente besloten om op enkele woningen binnen het plan meer geluid dan de standaardwaarde toe te staan, omdat op deze locatie de standaardwaarden niet leiden tot het gewenste evenwicht tussen beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. De motivering om dit toe te staan berust enerzijds op het belang van nieuwe woningen en anderzijds op de maatregelen die reeds zijn voorzien binnen het plan (zowel overdrachts- als ontvanger maatregelen) om te komen tot een aanvaardbare geluidsituatie.
Tot slot blijkt uit hoofdstuk 3 en hoofdstuk 6 dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Conclusie
Alles overwegende is de beoogde ontwikkeling aanvaardbaar. De impact van de beoogde ontwikkeling op omgevingsaspecten is beperkt van aard en er treden geen nadelige gevolgen voor het milieu op.
Bijlage 1 Bepalen Parkeerbehoefte
Bijlage 1 Bepalen parkeerbehoefte
Bijlage 2 Hagenkaart
Bijlage 3 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 4 Kaart Toetspunten Hogere Geluidswaarde
Bijlage 1 Stedenbouwkundig Verkavelingsplan
Bijlage 1 Stedenbouwkundig verkavelingsplan
Bijlage 2 Landschapsplan
Bijlage 3 Bureauonderzoek En Inventariserend Veldonderzoek Archeologie
Bijlage 3 Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek Archeologie
Bijlage 4 Quickscan Ecologie
Bijlage 5 Nader Ecologisch Onderzoek
Bijlage 5 Nader ecologisch onderzoek
Bijlage 6 Activiteitenplan
Bijlage 7 Aerius Berekening Realisatiefase
Bijlage 7 AERIUS berekening realisatiefase
Bijlage 8 Aerius Berekening Gebruiksfase
Bijlage 8 AERIUS berekening gebruiksfase
Bijlage 9 Weging Van Het Waterbelang
Bijlage 9 Weging van het waterbelang
Bijlage 10 Klimaatadaptatie
Bijlage 11 Verkeerstoets
Bijlage 12 Verkennend En Aanvullend Bodemonderzoek
Bijlage 12 Verkennend en aanvullend bodemonderzoek
Bijlage 13 Nader Bodemonderzoek
Bijlage 13 Nader bodemonderzoek
Bijlage 14 Saneringsplan
Bijlage 15 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 15 Akoestisch onderzoek
Bijlage 16 Onderzoek Omgevingsveiligheid
Bijlage 16 Onderzoek omgevingsveiligheid
Bijlage 17 Mer-beoordeling
Bijlage 18 Nota Van Zienswijzen
Bijlage 18 Nota van zienswijzen