TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22b Woningbouw Oost-Maarland
Bestemmingsplan - Gemeente Eijsden-Margraten
Vastgesteld op 08-04-2025 - vastgesteld
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begripsbepalingen
Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij het Omgevingsbesluit, bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op hoofdstuk 22b. Aanvullend gelden de volgende begripsbepalingen voor dit hoofdstuk:
1.1 plan
Het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22b Woningbouw Oost-Maarland met identificatienummer NL.IMRO.1903.TAMOP22bOMaarland-VG01.
1.2 omgevingsplan
Het omgevingsplan van de gemeente Eijsden-Margraten.
1.3 aan huis gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van de gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.
1.7 balkon
een open platform dat niet gelijkvloers voor een muur is aangebracht. Een balkon is voorzien van een balustrade of borstwering en toegankelijk vanuit de daaraan grenzende binnenruimte door middel van een deur. Een balkon is bedoeld om buiten te verblijven zonder de verdieping te verlaten.
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.9 begane grond
de eerste bouwlaag boven het straatpeil.
1.10 bestaande bebouwing
bebouwing, zoals aanwezig en toegestaan (legaal gerealiseerd) op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning.
1.11 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.12 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.13 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.14 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
1.15 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.16 cultuurhistorische waarden
de bestaande historisch gegroeide bebouwing en inrichting, het bodemarchief, de verkavelingspatronen, de infrastructuur, de waterlopen en poelen en de historische onderdelen, waaronder solitaire elementen, ruimtelijke clusters en groenzones.
1.17 dakopbouw
een vergroting van een gebouw welke een onzelfstandige uitbreiding vormt van de onder het dak gelegen woning of andere daar gevestigde rechtmatige functie, en daarvan deel uitmaakt.
1.18 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop/huur aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop/verhuur, het verkopen en/of verhuren van goederen aan personen die die goederen kopen/huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.19 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten.
1.20 erf- en terreinafscheiding
de afbakening van een erf of perceel van een ernaast gelegen erf dan wel perceel of van de openbare ruimte.
1.21 escortbedrijf
een natuurlijk persoon, groep van personen en/of rechtspersoon die prostitutie aanbiedt, die uitgeoefend wordt op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte of woning.
1.22 gastouderschap
kinderopvang die plaatsvindt in een gezinssituatie, na tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau. Een geregistreerde gastouder verzorgt de opvang op het eigen woonadres of op het adres van één van de ouders. Als de opvang bij de ouders plaatsvindt, kunnen daar ook kinderen van andere ouders worden opgevangen.
1.23 gestapelde woning
een woning in een gebouw dat twee of meer (gedeeltelijk) boven elkaar gelegen woningen bevat.
1.24 huishouden
persoon of groep personen die een huishouden voort waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan, die binnen een woning gebruik maakt van dezelfde voorzieningen.
1.25 onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven straatpeil is gelegen, niet zijnde een kruipruimte.
1.26 ondergeschikt
in omvang gering en niet zelfstandig uitgeoefend.
1.27 ondergeschikte bouwdelen
ondergeschikte delen aan een gebouw, zoals trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte dakopbouwen.
1.28 ondergronds bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die onder het straatpeil is gelegen.
1.29 onderkomens
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf.
1.30 perceel
een deel van het Nederlands grondgebied van welk deel de Dienst voor het kadaster en openbare register, de begrenzing met behulp van landmeetkundige gegevens heeft vastgelegd op grond van gegevens betreffende de rechtstoestand, functie en het gebruik dat door zijn kadastrale aanduiding is gekenmerkt.
1.31 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.32 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden, onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf - waaronder begrepen een erotische massagesalon - een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, alsmede bedrijven die hun bedrijf voeren geheel of gedeeltelijk in overwegend seksueel geaarde dienstverlening, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.33 verharding
een aaneengesloten oppervlaktebedekking bestaande uit baksteen, tegels, beton en/of asfalt, alsmede daarmede vergelijkbare vaste/gesloten materialen waaronder ook bouwwerken.
1.34 vloeroppervlak
het oppervlak van alle van dat gebouw deel uitmakende ruimten, inclusief kelder, onderbouw en/of verdiepingen.
1.35 voorgevellijn
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw, tot aan de perceelsgrenzen.
1.36 voorgevelrooilijn
- a. de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de grens van het bouwvlak, die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, tot aan de perceelsgrenzen;
- b. de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw, die naar de weg of het openbare groen is gekeerd, tot aan de perceelsgrenzen.
1.37 wonen
activiteit inhoudende de bewoning van een woning.
1.38 woning
een ruimte of complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Toepassingsbereik
2.1 Verhouding met ruimtelijke regels omgevingsplan tijdelijk deel
De besluiten als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet zijn niet van toepassing op de locatie, bedoeld in het derde lid.
2.2 Verhouding met regels in het tijdelijk deel van het omgevingsplan van rechtswege (bruidsschat)
De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en de regels in afdeling 22.3 zijn niet van toepassing op de locatie, bedoeld in het derde lid, voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
2.3 Geometrische afbakening TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22b Oost-Maarland
De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie aan de Pastoor Rosierstraat in Oost-Maarland, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1903.TAMOP22bOMaarland-VG01 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.
Artikel 3 Meet- En Rekenbepalingen
In aanvulling op respectievelijk in afwijking van artikel 22.24 van dit omgevingsplan, gelden de volgende meet- en rekenbepalingen:
3.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
3.2 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
3.3 de breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
3.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het straatpeil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen.
3.5 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het straatpeil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
3.6 de hoogte van een bouwlaag
de afstand tussen de scheidende vloerdelen, gemeten van bovenkant afgewerkte vloer tot bovenkant afgewerkte vloer.
3.7 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
3.8 de oppervlakte van een gebouw
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het gebouw.
3.9 de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde
de verticale projectie van het gehele bouwwerk, op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
3.10 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1,50 meter, met dien verstande dat voor warmteinstallaties een hoogte van 2,50 meter is toegestaan.
Artikel 4 Algemeen Gebruiksverbod
- a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locatie toegedeelde functies en activiteiten.
- b. Onder strijdig gebruik als bedoeld onder a wordt in ieder geval verstaan:
- 1. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie.
Artikel 5 Aanvraagvereisten
De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.
Hoofdstuk 2 Functies En Activiteiten
Artikel 6 Groen
6.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Groen.
6.2 Functieomschrijving
Een als Groen aangewezen locatie mag gebruikt worden voor de volgende functies en activiteiten:
- a. groenvoorzieningen;
- b. speelvoorzieningen;
- c. fiets- en voetpaden;
- d. onderhoudspaden;
- e. straatmeubilair, zoals straatverlichting en afvalbakken;
- f. verhardingen voor in- en uitritten;
- g. (openbare) nutsvoorzieningen;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.3 Beoordelingsregels omgevingsplanactiviteit bouwen
6.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen omgevingsactiviteit bouwen
Artikel 7 Verkeer
7.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Verkeer.
7.2 Functieomschrijving
Een als Verkeer aangewezen locatie mag gebruikt worden voor de volgende functies en activiteiten:
- a. bewegend en stilstaand verkeer;
- b. wegen en (rijwiel)paden, inclusief bewegwijzering en verlichting;
- c. straatmeubilair, waaronder (ondergrondse) afvalcontainers;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. (openbare) nutsvoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. speelvoorzieningen;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
7.3 Beoordelingsregels omgevingsplanactiviteit bouwen
Artikel 8 Wonen
8.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Wonen.
8.2 Functieomschrijving
Een als Wonen aangewezen locatie mag gebruikt worden voor de volgende functies en activiteiten:
- a. wonen, met inbegrip van aan huis gebonden beroep en gastouderschap;
- b. tuinen, erven en verhardingen;
- c. parkeren;
- d. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
alsmede:
- e. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' (p) uitsluitend voor een parkeerterrein.
8.3 Beoordelingsregels omgevingsplanactiviteit bouwen
8.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 9 Leiding
9.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Leiding.
9.2 Functieomschrijving
Een als Leiding aangewezen locatie heeft als functie de aanleg en instandhouding van ondergrondse leidingen voor gastransport.
9.3 Beoordelingsregels omgevingsplanactiviteit bouwen
9.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen omgevingsplanactiviteit bouwen
9.5 Specifieke gebruiksregels
9.6 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen omgevingsplanactiviteit gebruik
9.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
Artikel 10 Waarde - Archeologie 4
10.1 Toepassingsbereik
Voorbeelden:
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Waarde - Archeologie4.
10.2 Functieomschrijving
Een als Waarde - Archeologie 4 aangewezen locatie heeft als functie de instandhouding en bescherming van oudheidkundig waardevolle elementen en terreinen.
10.3 Beoordelingsregels omgevingsplanactiviteit bouwen
10.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 10.3.2 sub a, met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels;
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder sub a. wordt verleend, indien:
- 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
- 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
- c. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder sub a. kan voorts worden verleend indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de ontheffing voorwaarden te verbinden gericht op:
- 1. het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. het doen van opgravingen, of;
- 3. het laten begeleiden van de bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein
- 4. van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
Artikel 11 Waarde - Archeologie 5
11.1 Toepassingsbereik
Voorbeelden:
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Waarde - Archeologie5.
11.2 Functieomschrijving
Een als Waarde - Archeologie 5 aangewezen locatie heeft als functie de instandhouding en bescherming van oudheidkundig waardevolle elementen en terreinen.
11.3 Beoordelingsregels omgevingsplanactiviteit bouwen
11.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 11.3.2 sub a, met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels;
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder sub a. wordt verleend, indien:
- 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
- 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
- c. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder sub a. kan voorts worden verleend indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de ontheffing voorwaarden te verbinden gericht op:
- 1. het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. het doen van opgravingen, of;
- 3. het laten begeleiden van de bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein
- 4. van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 13 Algemene Bouwregels
13.1 Ondergronds bouwen
Ter plaatse van het bouwvlak mag ondergronds worden gebouwd tot maximaal 4,00 meter beneden het straatpeil.
Artikel 14 Algemene Gebruiksregels
14.1 Voorwaardelijke verplichting hagen
De functie wonen ter plaatse van de locaties aangewezen voor 'Wonen' mag uitsluitend worden voortgezet als binnen uiterlijk 1 jaar na gereedmelding van de laatste woning de haagstructuur zoals aangegeven op de hagenkaart in Bijlage 2 is gerealiseerd en deze wordt beheerd en in stand gehouden.
14.2 Voorwaardelijke verplichting waterberging
De gronden met de functie 'Wonen' en daarbij behorende opstallen mogen alleen in gebruik worden genomen en gehouden als een waterberging is gerealiseerd en in stand wordt gehouden met een minimale bergingscapaciteit van 430 m3 voor het gehele wijzigingsgebied of als in overeenstemming met Waterschap Limburg op een andere wijze wordt voorzien in voldoende waterberging ten einde te komen tot een goed hemelwaterafvoersysteem.
Artikel 15 Algemene Aanduidingsregels
15.1 Milieuzone - spuitzone
Ter plaatse van de aanduiding Milieuzone - spuitzone' zijn functies waar geregeld en gedurende langere perioden mensen (kunnen) verblijven, niet toegestaan.
Artikel 16 Omgevingsplanactiviteiten
Het bevoegd gezag is bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken:
- a. van de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Afwijken is niet mogelijk ten aanzien van de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bij woningen;
- b. in afwijking van sub a. mag in die gevallen waarin reeds uit hoofde van de regels in de respectievelijke artikelen een omgevingsvergunning voor het afwijken is verleend, niet nogmaals op grond onderhavige afwijkingsregel een omgevingsvergunning worden verleend;
- c. van deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- d. van deze regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- e. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
- 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.
Artikel 17 Overige Regels
17.1 Voorrangsregel
Voor zover de locaties van de artikelen 6 tot en met 8 samenvallen met de locaties van artikel 10, gelden primair de regels van artikel 10.
17.2 Parkeren
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Eijsden-Margraten heeft het voornemen om ter plaatse van een weiland ten noorden en oosten van de Pastoor Rosierstraat in Oost-Maarland woningen en appartementen te realiseren. Daarbij hoort ook de inrichting van verkeer- en parkeerruimte.
Om de realisatie van de woningbouw en bijbehorende inrichting van de openbare ruimte planologisch mogelijk te maken, is voorliggende wijziging van het omgevingsplan opgesteld.
1.2 Wijzigingsgebied
Het wijzigingsgebied betreft de onbebouwde grond ten noorden en oosten van de Pastoor Rosierstraat. Het bevindt zich ten westen van het spoortraject tussen station Maastricht Randwyck en station Eijsden.
De beoogde woningbouwontwikkeling is voorzien op de percelen kadastraal bekend als Eijsden, sectie G nummers 108, 109 en 110.
Wijzigingsgebied
Huidige situatie
De beoogde ontwikkellocatie bestaat uit weilanden met enkele fruitbomen. Aan de west- en zuidzijde wordt de locatie begrensd door de Pastoor Rosierstraat respectievelijk de Remigiushof. Ten zuiden en westen van het wijzigingsgebied is een woonwijk gelegen. Ten noorden van de ontwikkellocatie, aan de Parrestraat, zijn enkele percelen met bomen en een woning met agrarische bebouwing gelegen. Aan de oostzijde loopt de spoorlijn tussen de stations Maastricht Randwyck en Eijsden.
![]() | ![]() |
Wijzigingsgebied vanaf Pastoor Rosierstraat | Wijzigingsgebied richting spoorlijn |
1.3 Omgevingsplan Van Rechtswege
Het voorliggende plan betreft een wijziging van het omgevingsplan gemeente Eijsden-Margraten (/akn/nl/act/gm1903/2020/omgevingsplan, 1 januari 2024). Deze wijziging van het omgevingsplan vervangt onder andere de geldende bestemmingsplannen binnen het wijzigingsgebied die vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn opgenomen in het omgevingsplan van rechtswege.
Het betreft de volgende bestemmingsplannen:
- Bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld op 27 april 2010.
- Parapluplan parkeren Eijsden-Margraten, vastgesteld op 25 augustus 2018.
De voorgenomen woningbouwontwikkeling is niet mogelijk op basis van het omgevingsplan.
1.4 Planvorm
Deze wijziging van het omgevingsplan bestaat formeel uit twee onderdelen:
- 1. een plankaart (NL.IMRO.1903.TAMOP22bOMaarland-VG01) waarop de functies van het wijzigingsgebied zijn weergegeven. Deze functies zijn gerelateerd aan de regeling.
- 2. de regeling waarin het gebruik van de binnen het wijzigingsgebied aangegeven gronden en bouwwerken juridisch is geregeld. De regeling is conform de Omgevingswet opgesteld.
Deze twee onderdelen dienen in samenhang te worden bekeken en zijn juridisch bindend. Deze wijziging van het omgevingsplan gaat vergezeld met een motivering waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de verantwoording zijn opgenomen.
1.5 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk vormen de daaropvolgende hoofdstukken de verantwoording van deze wijziging van het omgevingsplan. Hoofdstuk 2 gaat in op de voorgenomen wijziging. Hoofdstuk 3 beschrijft het Rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid. Hoofdstuk 4 besteed aandacht aan de relevante beperkingengebieden. Hoofdstuk 5 schetst de landschappelijke, stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in diverse aspecten die relevant zijn voor de fysieke leefomgeving. In hoofdstuk 7 wordt de uitvoerbaarheid van deze wijziging uiteengezet. Hoofdstuk 8 biedt een artikelsgewijze toelichting van de in de wijziging van dit omgevingsplan opgenomen regels.
Hoofdstuk 2 Voorgenomen Wijziging
Ten behoeve van de ontwikkeling van de woningen en het appartementencomplex is een inrichtingsplan opgesteld (zie Bijlage 1). De ontwikkeling bestaat uit drie onderdelen die hierna worden toegelicht.
- Woningen
- Verkeersstructuur
- Groenstructuur
Inrichtingsplan met het appartementencomplex in het zuidoosten en de grondgebonden woningen in het zuidwesten van het gebied.
Woningen
Het inrichtingsplan omvat 38 woningen, verdeeld in de volgende vier woningbouwtypologieën:
- 6 grondgebonden woningen uitgevoerd als 3-onder-1-kap (driekapper; koop tot betaalbaarheidsgrens);
- 6 grondgebonden woningen uitgevoerd als 2-onder-1-kap (tweekapper; koop, vrije sector);
- 25 Appartementen waarvan 9 in de sociale huur en 16 als goedkope koop.
- 1 Vrijstaande woning.
Het appartementencomplex
Aan de zuidwestzijde van het wijzigingsgebied is een appartementencomplex in drie en vier bouwlagen voorzien. Aan de achterzijde van het appartementencomplex wordt parkeergelegenheid gerealiseerd. Aan de Pastoor Rosierstraat is het complex drie bouwlagen en richting het noorden verandert de bouwhoogte naar vier lagen.
De grondgebonden woningen
In de ontwikkeling worden 13 grondgebonden woningen gerealiseerd, variërend tussen twee- en driekappers alsmede één vrijstaande woning. De driekappers zullen worden gerealiseerd in de zuidwestzijde van de ontwikkeling, de tweekappers worden gerealiseerd tussen de driekappers en het appartementencomplex in. Ten oosten van de te realiseren weg en ten westen van het spoor wordt een vrijstaande kavel gerealiseerd. Elke grondgebonden woning heeft aan de achterzijde een tuin.
Verkeersstructuur
De toename in verkeer die de beoogde ontwikkeling met zich meebrengt, wordt afgewikkeld op de bestaande weginfrastructuur. Aan de zuidzijde wordt een trottoir gerealiseerd om de grondgebonden woningen lopend te kunnen bereiken en te wandelen.
Parkeren vindt plaats aan de straatkant in de vorm van openbare parkeervakken aan de Pastoor Rosierstraat. De bewoners van de tweekappers en de vrijstaande woning kunnen ook op eigen terrein parkeren. Daarnaast wordt achter de tuin van de tweekappers een privé parkeerplaats gerealiseerd voor het appartementencomplex. Toegang tot dit parkeerterrein wordt gerealiseerd via een toegangsweg van en naar de Pastoor Rosierstraat.
Groenstructuur
Aan de Pastoor Rosierstraat worden er naast de te realiseren parkeervakken groenvoorzieningen/ beplanting aangelegd in de vorm van bomen. De al bestaande bomen op het perceel worden verwijderd ten behoeve van de ontwikkeling. Dit wordt gecompenseerd door bomen te herplanten aan de straatkant. De nieuwe groenstructuur sluit aan bij de directe omgeving.
Aan de noord- en oostzijde van de beoogde ontwikkeling wordt een groengebied gerealiseerd met mogelijkheden voor waterberging.
De nieuwe groenstructuren binnen de planontwikkeling sluiten aan bij de landschappelijke kwaliteiten uit de directe omgeving (zie paragraaf 5.1). De kenmerkende vegetatiesoorten van het Maasdal landschap worden ingezet om de nieuwe uitbreiding op te laten gaan in het landschap en een passende identiteit te geven.
Hoofdstuk 3 Beleid En Regelgeving
In dit hoofdstuk wordt het beleidskader dat relevant is voor het project toegelicht en wordt het project hieraan getoetst.
3.1 Rijksbeleid En Rijksregels
3.1.1 Nationale omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De Nationale Omgevingsvisie brengt middels een toekomstperspectief op 2050 de langetermijnvisie van het Rijk op de inrichting en ontwikkeling van de Nederlandse leefomgeving in beeld. Met de NOVI kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die er voor Nederland liggen. Steden die groeien en veranderen, het aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering en de overgang naar een duurzame en circulaire economie; diverse trends en ontwikkelingen hebben invloed op onze leefomgeving. Deze trends en ontwikkelingen bieden kansen, maar vragen ook zorgvuldig te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden, want zowel de boven- als ondergrondse ruimte is een schaars goed. De NOVI geeft richting en helpt om deze keuzes te maken.
In Nederland zijn er een aantal dringende maatschappelijke opgaven, die niet apart van elkaar kunnen worden opgelost, maar in samenhang bekeken moeten worden. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving van Nederland. De Nationale Omgevingsvisie richt zich daarbij op vier prioriteiten:
- 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
- 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden.
- 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
- 4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.
ad 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Het land moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, wateroverlast, hogere rivierafvoeren en langere perioden van droogte. Om in te spelen op deze gevolgen van klimaatverandering, is er vraag naar maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende ruimte en groen voor wateropslag in onze steden. Door hierop in te zetten, biedt het kansen voor de natuur, maar verbetert het ook tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit. Daarnaast heeft Nederland in 2050 een duurzame energievoorziening. Deze energievoorziening vraagt ruimte, voor onder andere zonnepanelen en windturbines. Het Rijk zet zich ook in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
ad 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
Nederland werkt toe naar een circulaire, duurzame, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050, waarmee het zijn positie kan handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Hiervoor is een goede verbinding via weg, lucht, spoor, water, digitale netwerken en een nauwe samenwerking met internationale partners nodig. Het Rijk zet in op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van bewegen, wonen, recreëren, ontspannen en ontmoeten. Hierbij is het belangrijk dat de Nederlandse economie, duurzaam, concurrerend en circulair wordt, oftewel toekomstbestendig. Het Rijk zet daarbij in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op de verandering van productieprocessen, zodat Nederland niet langer afhankelijk is van eindige, fossiele bronnen.
ad 3. Onze steden en regio's leefbaarder maken
Nederland versterkt het Stedelijk Netwerk Nederland en is deze verder aan het uitbreiden, waarbij de richting van verstedelijking wordt gekoppeld aan die van de ontwikkeling van (OV-) infrastructuur. Wonen en werken worden zoveel mogelijk in elkaars nabijheid ontwikkeld in de regio's waar de vraag is. Goede verbindingen tussen de stedelijke regio's zijn nodig om het netwerk als geheel te benutten. Door het Rijk wordt een integrale verstedelijkingsstrategie voor duurzame stedelijke ontwikkeling gehanteerd, waarbij verstedelijking geconcentreerd plaatsvindt in de regio. Bij de invulling van integrale verstedelijkingsstrategieën op regionale schaal wordt ingezet op een voorkeursvolgorde voor de ontwikkeling van nieuwe woon- en werklocaties. Deze volgorde wordt ook gehanteerd als groei in niet stedelijk gebied moet plaatsvinden. Het Rijk richt de leefomgeving zo in dat deze een actieve, gezonde leefstijl en maatschappelijke participatie bevordert en het aanbod en de kwaliteit van groen in de stad versterkt. Daarbij worden regio's en steden klimaatbestendig ingericht.
ad 4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen
Nederland zet in op het verbeteren van de balans tussen de kwaliteit van landschap en landgebruik, water, lucht en bodem. Dit betekent dat ontwikkelingen in het landelijk gebied niet ten koste gaan van landschappelijke kwaliteiten en dat landgebruik in balans wordt gebracht met natuurlijke systemen. Het landgebruik dient meer afgestemd te worden op zoetwatergebruik- en beschikbaarheid. Door een voorkeursvolgorde regionaal waterbeheer wordt ingezet op het voorkomen van tekorten en wateroverlast. Het Rijk maakt een vitaal en duurzaam voedsel- en landbouwsysteem mogelijk, dat zich baseert op natuurinclusiviteit en kringlopen. De biodiversiteit wordt versterkt en beschermd en het natuurlijke kapitaal wordt op een duurzame wijze benut. Het Rijk zet hierbij in op het beschermen en versterken van de unieke landschappelijke kwaliteiten. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebieden voegen kwaliteiten toe aan het landschap, waarbij het omgevingsbeleid landschapsinclusief wordt.
Om beleidskeuzes op een voorspelbare en heldere wijze te maken, worden er door de NOVI drie afwegingsprincipes gehanteerd, die helpen bij het prioriteren van de diverse opgaven en belangen:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
- Afwentelen wordt voorkomen.
Afwegen met de NOVI
De uitvoering van de NOVI vraagt om nieuwe manieren van samenwerken met blijvende, brede, maatschappelijke betrokkenheid en inzet van overheden. Hierbij hanteert het NOVI vier uitgangspunten:
- We werken als één overheid, samen met de samenleving.
- We stellen de opgave(n) centraal.
- We werken gebiedsgericht.
- We werken permanent en adaptief aan de opgaven.
In de NOVI is een instrument opgenomen om de opgaven te realiseren, dit betreffen de zogenaamde NOVI-gebieden. Een NOVI-gebied is een instrument waarmee het Rijk en de regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten.
In het NOVI-gebied Zuid-Limburg zijn alle fysieke opgaven sterk vervlochten met elkaar: het uitbouwen en circulair maken van de economie (o.a. Chemelot), de complexe transformatie van het stedelijk gebied (met wijken met grote achterstanden en herstructureringsopgaven in combinatie met bevolkingsdaling) en behoud en versterking van het groene middengebied (de Groene Long).
De gedeelde stip op de horizon van regio en Rijk ziet er als volgt uit voor Zuid-Limburg:
- 1. Europese schakelregio en internationale verbondenheid;
- a. Met een hoge ruimtelijke kwaliteit en een eigen economische kracht, gebruik makend van de gunstige positie tussen de nabijgelegen West-Europese metropolen;
- b. Met snelle boven- en ondergrondse verbindingen met de rest van Nederland (via Eindhoven naar de Randstad) en over de grens richting België en Duitsland;
- 2. Een circulaire en kennisintensieve samenleving, waarin onder andere de Chemelot-site en de campussen in de Euregio als motor en proeftuin fungeren
- 3. Brede welvaart voor iedereen;
- a. Sociale- en gezondheidsachterstanden ten opzichte van het gemiddelde in Nederland inlopen;
- b. Een duurzame, betrouwbare en landschappelijk goed ingepaste energievoorziening;
- c. Een bijzonder aantrekkelijke omgeving om te wonen, werken en recreëren voor bestaande en nieuwe inwoners, en toeristen;
- d. Zowel een snelle stedelijke omgeving als een rustige, ontspannen, natuurlijke en natuurrijke omgeving.
Relatie met het omgevingsplan
Met voorliggend plan wordt voorzien in de realisatie van woningen aan de rand van al bestaand stedelijk gebied. Tevens wordt met de ontwikkeling een verduurzaming en herinrichting van de openbare ruimte voorzien. Daarmee wordt ook de leefbaarheid ter plekke verbeterd. Voor de wijziging van het omgevingsplan kent de Nationale Omgevingsvisie geen relevante bepalingen. Het voorliggend plan past daarmee binnen het beleid uit de Nationale Omgevingsvisie.
3.1.2 Instructieregels Rijk
Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) richt zich op bestuursorganen en geeft inhoudelijke normen waaraan zij hun taken en bevoegdheden ontlenen, onder andere bij het opstellen van omgevingsplannen, omgevingsverordeningen, waterschapsverordeningen en het vaststellen van omgevingsvergunningen en projectbesluiten. In hoofdstuk 5 van het Bkl zijn de instructieregels opgenomen die de gemeente bij het opstellen van het omgevingsplan in acht moet nemen. Deze instructieregels kunnen worden opgevat als de minimale vereisten waaraan een omgevingsplan in het kader van de evenwichtige toedeling van functies aan locaties moet voldoen. Deze instructieregels richten zich op de volgende thema's:
- Voldoen aan de Dienstenrichtlijn (paragraaf 5.1.1).
- Waarborgen van veiligheid (paragraaf 5.1.2).
- Beschermen van waterbelangen (paragraaf 5.1.3).
- Beschermen van gezondheid en milieu (paragraaf 5.1.4), waaronder instructieregels voor de kwaliteit van de buitenlucht, trillingen, geluid en geur en bodemkwaliteit.
- Beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed (paragraaf 5.1.5), waaronder de ladder voor duurzame verstedelijking.
- Behoud van ruimte voor toekomstige functies (paragraaf 5.1.6) zoals autowegen, buisleidingen, natuur- en recreatiegebieden.
- Behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten (paragraaf 5.1.7), waaronder landsverdediging en nationale veiligheid, elektriciteits- voorziening, rijksvaarwegen en luchtvaart, fiets- en wandelroutes, aanwijzing van woningbouw- categorieën.
- Bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen (paragraaf 5.1.8).
- De uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving (paragraaf 5.2).
In de volgende paragrafen zijn de voor deze wijziging van het omgevingsplan van toepassing zijnde instructieregels opgenomen.
3.2 Provinciaal Beleid En Provinciale Regels
3.2.1 Provinciale omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Limburg fungeert als de leidraad voor de opgestelde ambities van de provincie Limburg om de kwaliteiten van Limburg in de toekomst te versterken. De provincie streeft ernaar om Limburg zo toekomstbestendig mogelijk te ontwikkelen waarbij steeds de balans gezocht wordt tussen het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie is vastgesteld op 1 oktober 2021 en bevat de belangrijkste ambities voor de periode 2021 tot 2030 en 2050. De Omgevingsvisie is opgedeeld in verschillende thema's, waarbij tevens ingegaan wordt op een gebiedsgericht onderdeel. Centraal binnen de Omgevingsvisie staan een drietal hoofdopgaven.
Een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving
Ontwikkelingen op het gebied van demografie, klimaat, energie en economie hebben een grote impact op de samenleving. Uit prognosecijfers blijkt dat de samenstelling van de bevolking van Limburg verandert. Voor het jaar 2050 zal er een daling zijn ten opzichte van 2020 van ongeveer 45.000 - 115.000 inwoners. Deze ontwikkelingen hebben hun weerslag op de fysieke leefomgeving, zowel in landelijk als stedelijk gebied. In stedelijke gebieden heeft dit met name te maken met de versterking van de stedelijkheid, in de landelijke kernen met het behoud van de leefbaarheid en de bereikbaarheid en/of toegankelijkheid van voorzieningen.
Een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie; inclusief landbouwtransitie
Limburg kent een economie waarbij innovatieve bedrijven en MKB goed gerepresenteerd zijn. Tot 2020 groeide het aantal banen in Limburg, waarbij de welvaart en het gemiddelde opleidingsniveau toenamen. Echter is gebleken dat de bruto participatiegraad in Limburg relatief laag is. De provincie Limburg wil de arbeidsparticipatiegraad verhogen, waarbij tevens ingezet wordt op het aantrekken van internationale werknemers. Op deze manier kunnen ontwikkelingen zoals digitalisering, robotisering en automatisering het tekort aan arbeidskrachten tegengaan. Daarnaast kan het harmoniseren van sociaal-economische spelregels, het verbeteren van (grensoverschrijdende) bereikbaarheid en de aansluiting op de (inter)nationale energiehoofdstructuur en/of digitale netwerken veel kansen bieden voor de provincie Limburg. Het is daarom uiterst belangrijk dat er geïnvesteerd wordt in infrastructuur en bereikbaarheid via de weg, het spoor, water, lucht, buis of digitaal.
Klimaatadaptatie en energietransitie
Klimaatverandering vergroot de kans op overstromingen en wateroverlast, hittegolven en hittestress en langdurige perioden van droogte. Ook voor de provincie Limburg zal er in de komende jaren een grote verandering in de energievoorzieningen ontstaan. Energiebesparing en het accommoderen van de ruimtevraag voor de opwekking van duurzame energie zal een grote impact hebben op de leefomgeving in Limburg.
Limburgse principes
Elke afweging die gemaakt wordt binnen de thema's wordt gedaan op basis van de Limburgse principes:
- 1. We streven naar een inclusieve, gezonde en veilige samenleving.
- 2. De kenmerken en identiteit van gebieden staan centraal.
- 3. Meer stad, meer land.
- 4. We gaan zorgvuldig om met onze ruimte en voorraden; boven- en ondergronds.
- 5. Procesmatige uitgangspunten zoals gebiedsgericht en adaptief werken.
Algemene zonering
Het toekomstbeeld voor Limburg kan worden gevangen in een indicatieve zonering. Ontwikkelingen dienen te passen binnen deze zonering. De algemene zonering van Limburg bestaat uit:
- 1. Landelijke gebieden: waaronder de groenblauwe mantel, het Natuurnetwerk Limburg (inclusief Natura 2000-gebieden) en het buitengebied.
- 2. Bebouwde gebieden: waaronder het stedelijk gebied, stedelijk centra, landelijke kernen en werklocaties.
- 3. Infrastructuren: waaronder (inter)nationale wegen, provinciale wegen, (inter)nationale spoorwegen en waterwegen, (lucht)haven en (inter)nationale leidingstroken.
Relatie met het omgevingsplan
De voorgenomen ontwikkeling heeft voornamelijk een raakvlak met de eerste hoofdopgave, een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt kleinschalige woningbouw gerealiseerd bestaande uit een mix van koop- en huurwoningen. Bij de ontwikkeling wordt rekening gehouden met de Limburgse principes. Zo draagt de ontwikkeling bij aan een inclusieve, gezonde en veilige samenleving, door te voorzien in een mix van woonvormen voor verschillende (sociale) doelgroepen en door de openbare ruimte zo in te richten dat een aantrekkelijk gebied ontstaat. Daarnaast wordt gekozen voor een goede landschappelijke inpassing die recht doet aan de kenmerken en identiteit van het gebied. De woningbouwontwikkeling vindt plaats aan de rand van bestaand stedelijk gebied waarmee wordt voldaan aan het principe meer stad, meer land. Tevens wordt ook in de realisatie rekening gehouden met een openbare ruimte die klimaatadaptief is en bijdraagt aan de verduurzaming en biodiversiteit, door het toevoegen van kwalitatief en divers groen en voorzieningen voor waterberging. Hiermee sluit de voorgenomen ontwikkeling aan op de Omgevingsvisie van Limburg.
3.2.2 Omgevingsverordening
In de Omgevingsverordening Limburg staan de provinciale regels op het gebied van milieu, provinciale wegen, (grond-)water, grond, landbouw, natuur, wonen en ruimte. Provinciale Staten hebben deze nieuwe Omgevingsverordening Limburg vastgesteld in de vergadering van 17 december 2021 en gewijzigd op 16 december 2022.
De Omgevingsverordening Limburg bevat twee soorten regels:
- instructieregels gericht tot gemeenten of het waterschap. Dit zijn opdrachten aan de gemeenten en het waterschap die de gemeenten moeten verwerken in het gemeentelijke bestemmingsplan (Omgevingsplan) en het waterschap moet verwerken in de waterschapsverordening. Pas na het verwerken van de provinciale instructieregels in het gemeentelijke bestemmingsplan, of in de waterschapsverordening krijgen deze regels effect op activiteiten van inwoners en bedrijven;
- regels voor activiteiten die voor alle inwoners en bedrijven gelden, of voor specifieke doelgroepen.
Met de Omgevingsverordening Limburg wordt beoogd om de doorwerking van het provinciaal beleid naar gemeenten en andere partners te borgen. De instructies die in de omgevingsverordening staan, moeten door de gemeenten in acht worden genomen bij het opstellen (of wijzigen) van het omgevingsplan.
In de volgende paragrafen zijn de van toepassing zijnde instructieregels opgenomen.
3.3 Regionaal Beleid
De wettelijke basis om gezamenlijk besluiten te nemen ligt in artikel 2.2 lid 2 van de Omgevingswet. Het gaat om het gezamenlijk nemen van één besluit. Veel opgaven overstijgen het lokale belang.
3.3.1 Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL)
Op 18 oktober 2016 heeft de gemeente Eijsden-Margraten de regionale 'Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg' (SVWZL) vastgesteld. Dit is een gezamenlijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de 18 Zuid-Limburgse gemeenten, vanuit het besef dat ruimtelijke ontwikkelingen in één gemeente directe invloed hebben op andere gemeenten. Ook erkennen de gemeenten met deze gemeenschappelijke aanpak, dat onderlinge concurrentie leidt tot negatieve effecten die uiteindelijk ten koste gaan van de kracht van de regio, zeker met de huidige bevolkingsontwikkeling en de ambities die Zuid-Limburg als kennisregio heeft. In de SVWZL staat de transformatieopgave centraal, dat wil zeggen de totale woningbehoefte op basis van het aantal huishoudens, rekening houdend met de huidige woningvoorraad en de leegstand. Hierbij is onderscheid gemaakt in drie woonsferen: stedelijk, suburbaan en landelijk. De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats in de woonsfeer 'suburbaan'. Hier is sprake van een kwantitatief overschot van woningen. Er is een omslag nodig naar meer evenwicht tussen vraag en aanbod, meer kwaliteit en meer vraaggerichtheid. Toevoegen van woningen kan om die reden alleen als het niet 'meer van hetzelfde' betreft en als dit binnen de kaders van de kwantitatieve opgave past. Hierbij moet de Ladder voor Duurzame Verstedelijking als uitgangspunt dienen.
Actualisatie SVWZL
In opdracht van de Zuid-Limburgse gemeenten is de SVWZL in juni 2020 geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie hebben de Zuid-Limburgse gemeenten besloten om Beleidsafspraak VI van de SVWZL te versoepelen. Deze versoepeling heeft ertoe geleid dat de gemeenteraad van Eijsden-Margraten in dat kader op 15 december 2020 de 'Beleidsregel Ruim baan voor goede woningbouwplannen Eijsden-Margraten' vastgesteld. Op grond van deze beleidsregel kunnen burgemeester en wethouders voor de zogenoemde 'kwalitatief goede plannen', afzien om compenserende voorwaarden te stellen aan bepaalde woningbouwplannen, zoals bedoeld in Beleidsafspraak VI van de SVWZL. Onderstaand wordt nader ingegaan op deze beleidsregel.
Beleidsregel Ruim baan voor goede woningbouwplannen Eijsden-Margraten
Met deze beleidsregel wordt beleidsafspraak VI uit de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg voor goede plannen losgelaten. De beleidsregel komt in de plaats van de eerder vastgestelde beleidsregel ''Tijdelijke versoepeling van de compensatiesystematiek van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg'.
Goede woningbouwplannen hoeven niet meer te worden gecompenseerd. Woningbouwplannen worden beschouwd als goede plannen als zij voldoen aan alle drie de onderstaande criteria:
Criterium 1: Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde
Een woningbouwplan heeft maatschappelijke meerwaarde wanneer bijvoorbeeld sprake is van één van de volgende situaties:
- Aantoonbare verbetering van de leefbaarheid in centra en kernen; Herstructurering/vervangingsbouw van woningen;
- Hergebruik van winkels of (ander) bestaand waardevol vastgoed met passende woningbouw;
- Aantoonbare bijdrage aan de transformatie van de bestaande woningvoorraad.
Daarbij moet worden aangesloten op het ruimtelijke uitgangspunt dat inbreiding boven uitbreiding gaat.
Criterium 2: Het plan is planologisch aanvaardbaar
Een plan is (ruimtelijk) planologisch aanvaardbaar als het voldoet aan de Ladder van Duurzame verstedelijking (Besluit ruimtelijke ordening; artikel 3.1.6. lid 2) voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte nodig is:
- Criterium 2a: Het plan sluit aan bij de kwantitatieve behoefte;
- Criterium 2b: Het plan sluit aan bij de kwalitatieve behoefte;
Criterium 3: Het plan is (sub)regionaal afgestemd
Er dient subregionale afstemming plaats te vinden zodat gezamenlijke oordeelsvorming plaatsvindt en het gemeenschappelijk belang voorop blijft staan (geen onderlinge concurrentie en overschotten op subregionaal niveau). De subregio bepaalt of het plan aan de subregionale woningmarktprogrammering wordt toegevoegd. Woningbouwplannen die concurrerend zijn op regionale schaal (de Zuid-Limburgse woningmarkt), worden ook op Zuid-Limburgse schaal afgestemd.
Woningbouwinitiatieven die mogelijk worden gemaakt via deze beleidsregel, dienen binnen 2 jaar na afstemming in de (sub)regio planologisch te zijn vastgesteld en binnen 3 jaar nadat het plan planologisch onherroepelijk is geworden, te zijn gerealiseerd. Woningbouwplannen die deze termijn en omgevingsvergunning niet halen, verliezen hun status op de subregionale woningmarktprogrammering.
Relatie met het omgevingsplan
De voorgenomen woningbouwontwikkeling past binnen de SVWZL en de beleidsregel. Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde, het type woningen (mix van sociale huur - koop voor verschillende doelgroepen) draagt bij aan de bestaande woningvoorraad. Deze ontwikkeling vindt plaats aan de rand van stedelijk gebied en past binnen het uitgangspunt 'een straatje erbij'. Het plan is ook planologisch aanvaardbaar, zoals is aangetoond met het doorlopen van de Ladder van Duurzame verstedelijking (zie paragraaf 5.3).
Op 20 juni 2024 en 27 september 2024 is de beoogde woningbouwontwikkeling afgestemd in de regio. Het beoogde planvoornemen voldoet aan de criteria uit de beleidsregel ‘Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021’ en voldoet aan de maatschappelijke meerwaarde alsmede de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte. Hiermee wordt voldaan aan criterium 3 van de voornoemde beleidsregel.
3.4 Beleid Waterschap
Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen van grote invloed zijn op de waterhuishouding in een gebied. Ze kunnen gevolgen hebben voor de waterkwantiteit, de waterkwaliteit en de waterveiligheid. Bij het vaststellen van omgevingsplannen moeten gemeenten rekening houden met waterbelangen.
3.4.1 Waterschapsverordening Waterschap Limburg
De waterschapsverordening bevat regels voor waterkeringen, watergangen en grondwater binnen het beheergebied van een waterschap. Samen met het omgevingsplan bevat de waterschapsverordening de regels voor de fysieke leefomgeving op lokaal niveau. In de waterschapsverordening staan regels voor verschillende soorten activiteiten met mogelijke gevolgen voor de fysieke leefomgeving in samenhang met water. De regels zijn nodig om het watersysteembeheer en de zuiveringstaak, en eventueel het wegenbeheer, goed te kunnen vervullen. Ze gaan over:
- het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste.
- veilig en doelmatig gebruik, in overeenstemming met de functies die volgens de wet aan het watersysteem toegedeeld zijn. Denk aan drinkwatervoorziening, voedselvoorziening, industrie, landbouw, visserij, transport, recreatie, enzovoorts.
- de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de chemische grondwaterkwaliteit.
In de waterschapsverordening staan niet alleen regels voor het waterschap. Er gelden ook verplichtingen voor een initiatiefnemer. Het waterschap kan via de waterschapsverordening bepalen dat een initiatiefnemer voor een activiteit een omgevingsvergunning moet aanvragen of een melding moet doen. Het gaat om de volgende activiteiten:
- lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam.
- lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk (rioolwaterzuiveringsinstallatie).
- activiteiten in of nabij het oppervlaktewater.
- activiteiten in, op of nabij waterkeringen.
- het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem.
- activiteiten aan, op of nabij wegen in het beheer van het waterschap.
Bij afvoer en lozing van hemelwater afkomstig van nieuw aangelegd verhard oppervlak wordt het stand-still beginsel (waterneutraal bouwen) gehanteerd. Dit wil zeggen dat er bij een toename van het verhard oppervlak het debiet van de lozing uit een gebied niet toe mag nemen. Een ontwikkeling waar bestaande verharding wordt vervangen voor nieuwe verharding wordt ook gezien als een toename aan verharding. Ook bij kleine ontwikkelingen vangt de initiatiefnemer zijn eigen water op. Waterschap Limburg hanteert geen ondergrens. Dynamische bergings- en infiltratievoorzieningen dienen minimaal gedimensioneerd te worden op met een inhoud van 80 mm in het (noordelijk) beheergebied van Waterschap Limburg.
Als infiltreren aantoonbaar niet of nauwelijks mogelijk is kan een dynamische bergings-/ infiltratievoorziening aangelegd worden met leegloopvoorziening. Om afwenteling naar benedenstrooms te voorkomen mag hiermee in Limburg maximaal 2 l/s/ha geloosd worden.
Relatie met het omgevingsplan
In paragraaf 6.2 wordt ingegaan op de weging van het waterbelang.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Woonvisie 2019-2025 'Samen bouwen aan de toekomst'
In de lokale Woonvisie ‘Samen bouwen aan de toekomst’ is het woningbouwbeleid voor de periode 2019-2025 vastgelegd. In Eijsden-Margraten wordt ingezet op een duurzame woningvoorraad met passende woningen voor zowel starters als senioren. Hierdoor zal de doorstroming moeten worden bevorderd. Inwoners wonen daarbij in een gezonde, veilige en prettige woon- en leefomgeving, waarbij duurzaamheid en kwaliteit belangrijke uitgangspunten zijn. Hierbij heeft de herbestemming en transformatie van bestaande (leegstaande) gebouwen bijzondere aandacht.
De woonambities zijn geformuleerd in speerpunten van beleid. Daarbij richt het beleid zich op relevante doelgroepen en thema’s. Concreet betreft het:
- de doelgroep starters waarvoor de gemeente meer toegang wil creëren binnen de bestaande woning- en/of planvoorraad, met als doel dat het aantal koopwoningen voor starters te verhogen. Als dit (financieel) onmogelijk blijkt dat zullen deze woningen worden gerealiseerd via nieuwe capaciteit waarvoor gecompenseerd wordt om een bijdrage te kunnen leveren aan het transformeren van de woning- en/of planvoorraad;
- de doelgroep oudere doorstromers waarvoor woningen gerealiseerd worden binnen de kernen en binnen het bestaand vastgoed of op locatie waar een dergelijke herbestemming ruimtelijke en volkshuisvestelijk verantwoord is;
- het bieden van goede faciliterende mogelijkheden om de woningen voor de doelgroep langer thuiswoners levensloopbestendig te maken en voor de doelgroep die niet meer langer kan thuis wonen geclusterde woonzorgvormen creëren binnen het bestaand vastgoed, passend binnen het gemeentelijke woonzorgbeleid.
- het realiseren van voldoende kwalitatief aanbod van betaalbare huurwoningen voor de bijzondere doelgroepen (waaronder statushouders, woonurgenten, gehandicapten en ggzpatiënten), bij voorkeur binnen het bestaande vastgoed binnen de kernen en waar nodig en mogelijk deze realiseren via bijzondere (tijdelijke) huisvesting.
- het invulling geven aan de stimulerende, faciliterende en waar mogelijk sturende rol ten aanzien van de verduurzaming van de woningvoorraad;
- de instandhouding van leefbare kernen waarbij de gemeente goede burger-wooninitiatieven zo veel mogelijk faciliteert.
De gemeente schakelt over van een ‘bouwvisie’ naar een ‘transformatievisie’ want de groei van de woningvoorraad voor eigen additionele behoefte is de komende jaren weliswaar groeiende maar de woonvraag wijzigt (o.a. naar meer één- en tweepersoonshuishoudens). Inbreiding gaat daarbij voor uitbreiding en vraaggericht gaat voor op aanbodsturing. Met uitzondering van de in uitvoering zijnde plancapaciteit, is bijkomende nieuwbouw op nieuwe locaties ondergeschikt aan de transformatie van de bestaande woningvoorraad. Waar mogelijk worden bestaande woningen vervangen en additionele woningen worden gerealiseerd in bestaand vastgoed. De herbestemming van cultureel of beeldbepalend vastgoed dat leegkomt of al leeg staat, krijgt hierbij prioriteit.
Hiermee wordt ook beoogd toekomstige leegstand boven de frictienorm (2%) zoveel mogelijk voorkomen. Nieuwe woningbouwinitiatieven ontwikkelen op onbebouwde percelen is pas een alternatief, als binnen de bestaande woningvoorraad of ander leegstaand vastgoed niet kan worden voldaan aan de haalbaarheid van de gewenste woonkwaliteiten.
Ten aanzien van starterswoningen wordt met name gekeken naar bestaande woningvoorraad. Voor het overige zet de gemeente meerdere middelen in om starterswoningen gerealiseerd te krijgen (zoals starterslening, grondbeleid, eventueel tijdelijke woningen).
Relatie met het omgevingsplan
Het onderhavige bouwplan voorziet in de realisering van 38 woningen, waarvan 12 grondgebonden en 25 appartementen. Het type woningen (mix van sociale huur - koop voor verschillende doelgroepen) draagt bij aan de bestaande woningvoorraad.
De gemeenteraad heeft op 20 februari 2024 de kaders voor de woningbouwprogrammering tot en met 2030 voor Eijsden-Margraten geamendeerd vastgesteld en hierbij burgemeester en wethouders de opdracht verleend om, gelet op de grote woningbehoefte en om de leefbaarheid van de kernen te garanderen, inspanningen te verrichten om naast de grotere kernen ook in alle overige kernen een 'straatje erbij' te realiseren.
3.5.2 Strategische visie 2022 Vernieuwen door verbinden
In de Strategische visie 2022 is mede benoemd dat het voor jong en oud aantrekkelijk is om in de gemeente Eijsden-Margraten te wonen. De diversiteit in het woningaanbod zal daarvoor moeten
toenemen. Met een woonaanbod dat past bij behoeften, met bereikbare en levensvatbare voorzieningen en een prettige, sociale en groene leefomgeving. Deze verandering wil de gemeente vooral realiseren door het bestaande bouwareaal aan te passen. Verdere 'verstening', vooral verstening richting buitengebied, moet voorkomen worden. De gemeente kiest daarbij voor kwaliteit. Wat woningen betreft, zet de gemeente in op innovatie, transformatie en inbreiding. Veiligheid, duurzaamheid en energiebewust beleid zijn een onlosmakelijk deel van deze ambitie.
Relatie met het omgevingsplan
Voorliggend voornemen bestaat uit het veranderen van een weiland met fruitbomen naar woningbouw. De gemeente voorziet met de realisatie van het voornemen een woonaanbod dat past bij de behoeften van de inwoners. De locatie van het voornemen valt tussen het bestaande spoor en de Pastoor Rosierstraat in. Hiermee is sprake van inbreiding, gezien het een al omsloten gebied is. De ontwikkeling past daarmee binnen de Strategische visie 2022.
Hoofdstuk 4 Beperkingengebieden
Een beperkingengebied is een breed verzamelbegrip en wordt in de Omgevingswet gedefinieerd als een gebied dat bij of krachtens de wet (door Rijk of provincie) is aangewezen, waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object, regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk of object.
De Omgevingswet verplicht Rijk en provincie om beperkingengebieden aan te wijzen, zoals zones rond wegen, hoofdspoorwegen, waterkeringen, rijkswegen en vaarwegen. Binnen deze beperkingengebieden stelt de provincie eisen aan aanduidingen, informatieborden en uitwegen.
Kortgezegd zijn dit de gebieden rondom wegen en waterstaatswerken waar beperkingen gelden. Dit betekent dat er beperkingen gelden voor activiteiten van derden, ter plaatse van de weg of het waterstaatswerk als ook in de daaraan grenzende (beschermings)zones.
Relatie met het omgevingsplan
Het voornemen is gelegen naast een hoofdspoorweg en voor een heel klein deel in het beperkingengebied van het spoor. Het beperkingengebied geldt namelijk binnen een afstand van 11 meter uit het midden van het buitenste spoor. Voor dit beperkingengebied gelden de regels zoals die zijn opgenomen in de paragrafen 9.2.1 en 9.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving. De beoogde woningbouw met bijbehorende voorzieningen en de aan te leggen infrastructuur zijn buiten het beperkingengebied voorzien. Dit beperkingengebied vormt daarmee geen belemmering voor voorliggend woningbouwplan.
Hoofdstuk 5 Landschappelijke, Stedenbouwkundige En Cultuurhistorische Waarden
In dit hoofdstuk worden de landschappelijke, stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden van het voornemen weergegeven.
5.1 Landschap
Landschappelijk kader
Het wijzigingsgebied, gelegen tussen de Pastoor Rosierstraat en de spoorlijn, is vanuit historie altijd in gebruik geweest als agrarisch gebied. Door de jaren heen is het door fruitbomen verdichtte landschap omgevormd tot een landschap met meer open ruimten. Dit komt omdat de hoogstamboomgaarden gedeeltelijk zijn verdwenen door de efficiëntere vorm van landbouw. Ten noorden van het wijzigingsgebied heeft de eerste bebouwing vanaf ca.1990 haar intrede gedaan, betreffend de woning Parrestraat 22 en de naastgelegen loods Parrestraat 26. Beide panden zijn nog aanwezig in eenzelfde hoedanigheid. Het wijzigingsgebied zelf is altijd vrij geweest van bebouwing. De woningen ten westen en zuiden van de Pastoor Rosierstraat zijn ook rond het jaar 1990 ontwikkeld; hiermee werd de zuidelijke rand van het wijzigingsgebied gedefinieerd. Tot 2020 deed het perceel 108 (het westelijke deel van het wijzigingsgebied) dienst als fruitboomgaard. Tegenwoordig bestaat dit deel van het wijzigingsgebied uit graslanden met een aantal grotere fruitbomen. Kavels 109 en 110 zijn tot op heden nog steeds in gebruik als hoogstamboomgaard.
Het gebied ten noorden, oosten en zuiden van Oost-Maarland bevindt zich op ooivaaggronden met zowel een zwaar als licht karakter welke een lagere doorlatendheid kunnen hebben. Het omliggend landschap wordt getypeerd door een afwisseling van graslanden, akkerlanden en hoogstamboomgaarden die omsloten zijn door geschoren hagen bestaande uit meidoorn, Spaanse aak, sleedoorn, haagbeuk en vuilboom. Ten westen van het wijzigingsgebied stroomt de Maas en is er een grote plas te vinden die gevormd is door een voormalige grindontginning. In de uiterwaarden van de Maas bevinden zich Natura-2000 gebieden met bijbehorende plantsoorten zoals: zwarte elzen en wilgen. Verder richting het oosten, nabij Kasteel-Oost, bevinden zich bepaalde natuurdoeltypen, zoals Kruiden-en faunarijk grasland, Dennen-, eiken-, en beukenbos, en Ruigteveld. Bomen en struiken die binnen deze natuurdoeltypen voorkomen zijn: eiken, dennen, beuken, berken, lijsterbes, ratelpopulier, linde, vlier, vuilboom etc. Het wijzigingsgebied kenmerkt zich door de combinatie tussen hoogstamboomgaarden en open landschap, wat beide karakteristiek is voor de omgeving. Ten behoeve van het voornemen is een landschapsanalyse uitgevoerd die is opgenomen in het landschapsplan (zie Bijlage 2).
Landschapsanalyse (bron: CB5)
Kernkwaliteiten landschap
Het landschap, waar het plankavel zich in bevindt, heeft de volgende kernkwaliteiten: de Maas met Natura 2000 gebieden en bijbehorende natuurdoeltypen, een diversiteiten aan open en gesloten landschap, weilanden, akkerlanden, bomenrijen en karakteristieke boomgaarden omringd door hagen.
Kernkwaliteiten in de groenblauwe mantel
De groenblauwe mantel is een ruimtelijk concept bedoeld als strategisch middel om de gevolgen van klimaatverandering op de natuur te kunnen verzachten. Een groenblauwe mantel is een multifunctioneel gebied dat wordt ontwikkeld ter versterking van de EHS (Ecologische Hoofdstructuur) en tevens andere maatschappelijke diensten levert. Het landschap in een groenblauwe mantel heeft een sterke groenblauwe dooradering waardoor de ruimtelijke samenhang van de EHS wordt versterkt en de gevolgen van klimaatextremen (zoals temperatuur en hydrologie) voor biodiversiteit worden gebufferd. Deze dooradering biedt ook een risicovermindering voor de gevolgen van klimaat gebonden ziekten en plagen, levert een bijdrage aan watervasthoudende en waterbergende vermogen van het landschap, versterkt de cultuurhistorische identiteit en verhoogt de recreatieve draagkracht en kwaliteit van het landschap.
De groenblauwe mantel ligt nabij de voorgenomen woningbouwontwikkeling en doorkruist de planlocatie niet. Echter wordt er wel rekening gehouden bij de aanplant van nieuwe planten en bomen met de lokale omgeving. Door het herintroduceren van deels inheemse planten- en bomensoorten en door de toevoeging van wadi's in de oostelijke zone van het wijzigingsgebied worden nieuwe foerageerplekken ontwikkeld waar aanwezige diersoorten in de groenblauwe mantel gebruik van kunnen maken. Zo wordt de biodiversiteit versterkt en wordt er een kans geboden aan diersoorten om zich door het landschap te kunnen bewegen.
Bestaande groenkarakteristieken
De huidige situatie van het plangebied kent een visuele tweedeling. De westkant bestaat uit een weide met een aantal solitaire bomen met aan de noordzijde een breed struweel op het aangrenzende
perceel. De oostkant bestaat uit een aantal hoogstambomen welke relatief ver uit elkaar staan.
Voor het landschappelijk inpassen van de nieuwe, stedenbouwkundige ontwikkeling zullen alle bomen moeten wijken in verband met de ruimtereservering voor de benodigde waterberging, maar ook voor de eventuele uitbreiding van de planvorming. De aanplant van de nieuwe bomen zorgt er echter
voor dat de kroonprojecties van de te verwijderen bomen worden gecompenseerd.
Groenstructuur wijzigingsgebied
De nieuwe groenstructuren binnen de planontwikkeling sluiten aan bij de landschappelijke kwaliteiten uit de directe omgeving. De kenmerkende vegetatiesoorten van het Maasdal landschap worden ingezet om de nieuwe uitbreiding op te laten gaan in het landschap en een passende identiteit te geven.
De nieuwe beplanting binnen het gebied kent een variantie in hoogte, gelaagdheid, bloeitijd etc. De aanplant van de woonomgeving met merendeels inheems plantmateriaal én de toevoeging van veel variatie voorziet een natuurinclusieve omgeving voor zowel mens en dier. Binnen deze omgeving wordt lokale biodiversiteit, zoals insecten en vogels, behouden maar ook verbeterd.
Bomen
De kenmerken van de nieuwe bomen in de stedenbouwkundige ontwikkeling sluiten aan bij het gebruik en karakter van deze locatie. Voor de nieuwe laanstructuur aan de Pastoor Rosierstraat is juist gekozen voor boomsoorten met een minimale vruchtvorming wat geen hinder vormt voor geparkeerde auto's. Deze laanbomen zorgen voor een uitbundige herfstverkleuring.
In de oostelijke, parkachtige structuur worden inheemse bomen toegepast, zoals lindes en zwarte els etc. De inheemse bomen zorgen voor een compact bladerdek en een verticale gelaagdheid. Naast deze inheemse bomen worden er ook vruchtbomen toegepast, namelijk een tamme kastanje, boomhazelaar en walnotenboom. Dit is ter verwijzing naar de voormalige hoogstamboomgaard die hier op deze locatie aanwezig was.
Hagen en struwelen
De groene Maasheggen zijn kenmerkend voor het Maasdal. In het plangebied zijn de Maasheggen terug te vinden als scheerheggen en struwelen. Nabij de parkeerkoffers worden de scheerheggen toegepast en nabij de spoorlijn en het nieuwe, private perceel worden struwelen toegepast. De landschappelijke scheerheggen bestaan uit twee soorten, namelijk Meidoorn en Spaanse aak. De hoogte van deze heggen zal maximaal 80 cm hoog zijn.
Zowel de lage als hoge hagen zijn van grote waarde, doordat ze nest- & schuilgelegenheid voor insecten, vogels en kleine zoogdieren bieden, een verbindingsroute vormen voor zoogdieren en een bijdrage leveren voor een aantrekkelijk groenbeeld wat aansluit op het omliggend landschap.
Grasruigte
Ten oosten en noorden van de nieuwe woningbouw wordt bloemrijk grasland als onderbegroeiing van de bomen toegepast. Er worden twee bloemrijke mengsels toegepast, namelijk een bloemenmengsel voor in de wadi’s en een bloemenmengsel voor de overige oppervlaktes. De bloemenmengsels passen met
hun bijbehorende vegetatiesoorten binnen het landschappelijk karakter van de aanliggende weides en fungeert als leefgebied voor de lokale fauna. Daarnaast gedijen deze mengsels goed op de
aanwezige, lichte ooivaaggronden.
De grasruigte wordt op een ecologische manier beheerd. Hierbij staat de flora en fauna centraal, waarbij het beheer gericht is op behoud en verbetering van de ecologie. De grasruigte wordt gefaseerd gemaaid (per vak of locatie) om de ecologie zo min mogelijk te beperken en de variatie te bevorderen. Gefaseerd beheer voorziet in het behoud van schuilgelegenheid en nectarvoorziening voor microfauna. Wadi’s en bermen kunnen machinaal gemaaid worden waarbij het maaisel afgevoerd moet worden om de ondergrond niet te verrijken en de biodiversiteit in stand te houden.
Om ervoor te zorgen dat de grasruigte zo min mogelijk als belemmerend wordt ervaren, wordt er parallel aan de padenstructuur een smalle strook (intensief) gemaaid van 0,50 tot 1,00 meter.
Bescherming Nationaal Landschap Zuid-Limburg
De beoogde ontwikkeling integreert plantsoorten binnen de planlocatie die aansluiten op de directe omgeving. De karakteristieke beplantingselementen vanuit het omliggende landschap van het Maasdal worden ingezet om de woningbouwontwikkeling een passende identiteit te geven. Door toepassing van nieuwe boom- en plantsoorten zal de wijk meer lokale fauna (insecten en vogels) aantrekken; iets dat zorgt voor een meer levendiger en gezondere woonomgeving. Door toepassing van wadi's in het wijzigingsgebied worden er nieuwe standplaatsen voor de verschillende dier-, insect- en plantensoorten die in het Nationaal Landschap Zuid-Limburg leven ontwikkeld.
Tevens wordt de biodiversiteit van de omgeving weer herstelt én versterkt. Door de toepassing van nieuwe planten- en bomensoorten krijgen insecten en vogels weer de kans om zich hier te vestigen. Met het doorzetten van de groenstructuur uit de directe omgeving wordt het leefgebied van plant- en diersoorten uitgebreid, wat de biodiversiteit ten goede komt.
De ontwikkeling tast het reliëf nauwelijks aan: er wordt rekening gehouden met natuurlijke hoogteverschillen binnen het wijzigingsgebied. Zo wordt er op de laagst gelegen gronden ruimte gereserveerd voor een wadi waar de waterberging wordt ingepast. Daarnaast wordt noordelijk van deze wadi de waterberging voor een mogelijke fase 2 al uitgewerkt, waarbij deze tweede wadi als overstortplaats dient. Deze wadi's vormen de nieuwe groene afzoming van het wijzigingsgebied richting het spoor. Ook vormen ze pleisterplaatsen voor dier-, insect- en plantensoorten die voorkomen in het Zuid-Limburgse landschap.
Relatie met het omgevingsplan
Het voornemen sluit aan bij de bestaande landschapsstructuren. Het landschapsplan waarborgt de kernkwaliteiten van het gebied op het aspect landschap en zorgt ervoor dat deze worden behouden danwel verbeterd. De hagen zijn van grote waarde voor het wijzigingsgebied en zijn in dat kader via een voorwaardelijke verplichting voorgeschreven in de regeling van dit TAM-omgevingsplan.
5.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Voor het wijzigingsgebied is een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek Overig (IVO-O, verkennend booronderzoek) uitgevoerd (zie Bijlage 3).
Het wijzigingsgebied ligt in het meest zuidelijke deel van het Limburgse Maasdal. De afstand tot het huidige zomerbed van de Maas bedraagt circa 1,2 km. Het wijzigingsgebied ligt in een gebied dat bestaat uit een serie Maasterrassen waarbij het wijzigingsgebied op het terras van Oost-Maarland is gelegen. Dit terras dateert uit het Weichsel. Daarboven heeft de Maas rivierkleien afgezet. In deze rivierkleien zijn verbruinde ooivaaggronden ontstaan. Historisch ligt het wijzigingsgebied binnen agrarische landen en velden tussen de oude dorpen van Oost en Maarland. Het wijzigingsgebied lijkt nooit bebouwd geweest te zijn en ook de omgeving van het wijzigingsgebied is pas recent (late 20ste eeuw) in de stedelijke uitbreidingen van Oost en Maarland opgegaan.
Voor archeologie is slechts een beperkte hoeveelheid informatie beschikbaar. De beperkte informatie wijst op bewoning en gebruik vanaf het neolithicum tot in de nieuwe tijd. Hierbij worden de resten uit late middeleeuwen en nieuwe tijd overwegend in en rond de oude kernen en bewoningsclusters aangetroffen. Voor resten of vindplaatsen ouder dan het neolithicum ontbreken momenteel alle aanwijzingen. Bodemkundig is enkele keren vastgesteld dat er inderdaad sprake is van jonge en oude rivierkleiafzettingen op terrasafzettingen (van Terras van Oost-Maarland) en dat in deze rivierkleiafzettingen geen bodems gevormd zijn.
Op basis van het bureauonderzoek geldt voor het wijzigingsgebied een variabele archeologische
verwachting:
- onbekend voor vindplaatsen uit het paleolithicum en mesolithicum (gelegen in de top van de terrasafzettingen);
- middelhoog voor nederzettingen, begravingen en off site fenomenen uit de periode neolithicum tot en met de Romeinse tijd (in de top van de jonge dan wel oude rivierklei) laag voor nederzettingen, begravingen uit de periode middeleeuwen en nieuwe tijd;
- hoog voor off site fenomenen uit de periode middeleeuwen en nieuwe tijd (in de top van de jonge rivierklei).
Het verkennend booronderzoek (bestaande uit 19 boringen) heeft een zeer uniform beeld gecreëerd. De bodemopbouw bestaat uit een sequentie van een bouwvoor van 15 tot 40 cm dikte op een jonge rivierklei (lichtbruine tot bruine, matig tot sterk siltige, matig stevige klei) op een oude rivierklei (bruine tot lichtbruine sterk tot uiterst siltige klei met een zwakke tot matig zwakke zandfractie). In geen van de rivierkleiafzettingen zijn sporen aangetroffen van bodemvorming. Tijdens het booronderzoek zijn geen zandige en/of grindige bedding- c.q. terrasafzettingen van de Maas aangetroffen. Het booronderzoek heeft geen aanleiding gegeven om de verwachting van het bureauonderzoek bij te stellen.
Relatie met het omgevingsplan
Gezien de impact van het planvoornemen en de potentiële archeologische niveaus, wordt geadviseerd om vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven uit te voeren, waarbij zowel aandacht wordt besteed aan het niveau van de jonge rivierklei (resten tot Ijzertijd) als dat van de oude rivierklei (resten van neolithicum en/of bronstijd).
5.3 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. De ladder bestaat inmiddels nog maar uit "twee treden":
- 1. Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele behoefte? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan.
- 2. Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties.
Middels de te doorlopen procedure wordt een wijziging van het omgevingsplan gerealiseerd. Hiermee wordt de realisatie van een reeks woningen en appartementen mogelijk gemaakt. Alvorens het onderhavige plan te toetsen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking dient eerst bepaald te worden of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het onderhavige plan is sprake van woningbouwontwikkeling in de vorm van 25 appartementen en 13 grondgebonden woningen. Gesteld kan worden dat een bouwplan met een dergelijke omvang kan worden beschouwd als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Behoefte
In de Woondeal Limburg 2023-2030 is afgesproken dat in Limburg minimaal 26.550 nieuwe woningen gebouwd worden met een ambitie voor 20.000 extra. Het gaat hierbij om een productie van circa 3.000 woningen per jaar. Landelijk, provinciaal en in de regio gaat 2/3 van de nieuwbouw verplicht bestaan uit betaalbare woningen. Van de nieuwbouw is 40% bedoeld voor middeninkomens. Voor sociale huur geldt dat gemeenten in de nieuwbouw een been moeten bijtrekken om op 30% te komen, als ze nu een lager aandeel hebben, terwijl gemeenten die al (ruim) boven het gemiddelde zitten meer moeten bouwen voor de middeninkomens.
Voor Zuid-Limburg wordt uitgegaan van de volgende cijfers:
- Gedurende de periode tot 2025, wordt ingezet op het bruto toevoegen van 7.872 woningen. In deze periode is de sloop voorzien van 898 woningen;
- Gedurende de periode van 2025 tot en met 2030 is voorzien in een bruto plancapaciteit dan wel voornemen tot realisatie van 15.746 woningen. In de plannen zijn in deze periode al 7.543 sloopaantallen voorzien.
Eijsden-Margraten maakt deel uit van de regio Maastricht-Heuvelland, een populaire plek om te wonen. De verwachting is dat de populariteit van deze subregio aanhoudt en toeneemt, mede door de groei van de universiteit, bruisende stadscentra, de wens van senioren en jongeren om in hun omgeving te blijven wonen en de buitenlandse migratie.
De vraag naar woningen in de regio komt helaas niet altijd overeen met het aanbod. Bestaande woningen moeten daarom worden verduurzaamd of levensloopgeschikt worden gemaakt. De transformatie- en herstructureringsopgave is onmogelijk om te realiseren zonder nieuwbouw. Nieuwbouw kan zorgen voor doorstroming, snellere verduurzaming, betere menging van woning typologieën en goedkopere woonproducten. Ook wil de regio plek blijven bieden aan expats en andere kenniswerkers uit de (Eu)regio om passend te blijven wonen en ook hun kinderen hier te laten opgroeien. Het United World College zorgt voor een passend onderwijsaanbod.
Op basis van de prognoses en programmeringen van Maastricht-Heuvelland is er sprake van een behoefte van circa 9.000 woningen tot 2030, waarvan 4.640 reguliere woningen en 4.365 tijdelijke woningen. De tijdelijke behoefte is gebaseerd op de groei van de universiteit Maastricht (circa 3% per jaar), maar ook stijgende migratie, behoefte aan tijdelijke woonruimtes en de huidige krapte op de woningmarkt.
De lokale woningbouwambitie bestaat uit een uitbreidingsopgave en een herstructureringsopgave. Deze nieuwe woningen zijn noodzakelijk om de herstructureringsprojecten te realiseren. De nieuwbouw is namelijk nodig om doorstroom uit de beoogde herstructureringsprojecten te genereren en draagt daardoor bij aan de transformatie van de regio. De opgaven hangen dus met elkaar samen. De regio monitort periodiek de subregionale woonprogrammering en stelt deze bij op basis van actuele afspraken met corporaties en marktpartijen.
Projecten binnen Maastricht-Heuvelland ontvangen hiervoor al steun van de Provincie Limburg en het Rijk door middel van verschillende regelingen: het Volkshuisvestingsfonds, het Kader Kwaliteit in Limburgse Centra, Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen en de Versnellingsafspraken BO MIRT. Daarnaast is er samen met de subregio Westelijke Mijnstreek een aanvraag ingediend voor de 4e tranche Regio Deal met de naam InGenieus, Groen en Gezond.
Uit het woningmarktonderzoek van de provincie Limburg komt naar voren dat er grote behoefte is aan woningen voor senioren, starters,internationale werknemers en spoedzoekers. En dan met name in het sociale huursegment. Omdat het aantal één- en tweepersoons huishoudens sterk toeneemt, wordt voor wat betreft de kwantitatieve opgave uitgegaan van een toename van de woningbehoefte van bijna 4.000 tot circa 6.000 extra woningen tot en met 2030. In kwalitatief opzicht is er een tekort van 26.810 aan met name nultredenwoningen en appartementen en een overschot van 11.535 reguliere grondgebonden woningen. Dit overschot aan reguliere grondgebonden woningen bevindt zich met name in de regio Zuid-Limburg.
Ook vindt er een duidelijke verschuiving plaats van koopwoningen naar huurwoningen. Van de circa 3.800 woningen die in 2021 in Limburg zijn toegevoegd, zijn ruim 250 koopwoningen geschikt voor starters en ruim 900 zelfstandige woningen geschikt voor senioren (c.q. ouderenzorg). In het betaalbare segment zijn 1.200 sociale huurwoningen of betaalbare koopwoningen gerealiseerd.
Uit het onderzoek blijkt dus dat er een vraag is naar huur- en koopwoningen in de regio, met name voor ouderen, starters, internationale werknemers en spoedzoekers. En dan met name in het sociale huursegment. De ontwikkeling voorziet onder meer in starterswoningen en appartementen. Een deel van deze appartementen en (starters)woningen betreffen ook sociale huur en koop. Daarmee sluit het voorgenomen plan op deze vraag. De behoefte aan deze ontwikkeling is daarmee aangetoond.
Binnen- of buiten bestaand stedelijk gebied
Met bestaand stedelijk gebied wordt een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca bedoeld, inclusief de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
De voorgenomen woningbouw ontwikkeling bevindt zich in het bestaand stedelijk gebied van de kern Oost-Maarland. Het voornemen past binnen de omgeving.
Hoofdstuk 6 Aspecten Van De Fysieke Leefomgeving
In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze bij het project rekening is gehouden met diverse aspecten van de fysieke leefomgeving en de evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De aspecten sluiten aan op en dekken de onderdelen zoals genoemd in artikel 1.2 Omgevingswet.
6.1 Natuur
6.1.1 Quickscan ecologie
Ten behoeve van het voornemen is een ecologische quickscan Omgevingswet uitgevoerd (zie Bijlage 4). De gemeente Eijsden-Margraten heeft het voornemen om in Oost-Maarland het woningaanbod uit te breiden. Hiervoor worden de percelen 108 en 109 gebruikt.
Om dit te realiseren dient de vegetatie van percelen 108 en 109 verwijderd te worden. Daarnaast dient er ten behoeve van het plaatsen van de funderingen van de woningen gegraven te worden. Vervolgens worden de woningen gebouwd. Tijdens deze werkzaamheden worden bouwmaterialen tijdelijk en lokaal opgeslagen.
Bij dergelijke ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met mogelijk negatieve effecten op soorten, Natura 2000-gebieden, houtopstanden en Natuurnetwerk Limburg (NNL) die in het kader van de Omgevingswet beschermd zijn. Negatieve effecten, als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling, leiden mogelijk tot conflict met de Omgevingswet. Om te onderzoeken in hoeverre dergelijke negatieve effecten optreden, is de ecologische quickscan Omgevingswet opgesteld.
Hieronder is per deelaspect de conclusie van de quickscan ecologie weergegeven.
Soortbescherming
Op basis van de quickscan is de aanwezigheid van een aantal beschermde soorten niet uit te sluiten in het wijzigingsgebied. Niet alle overtredingen van de verbodsbepalingen zijn te voorkomen door de mitigerende maatregelen. Daarom is soortgericht onderzoek en een mogelijk daaruit voortvloeiende vergunning van de Omgevingswet noodzakelijk. Afhankelijk van of alle voorgestelde mitigerende maatregelen toegepast kunnen worden, dienen de volgende soorten onderzocht te worden:
- Akkerdoornzaad en grote bosaardbei
- Sperwer en torenvalk
- Steenuil
- Grauwe klauwier
- Kramsvogel
- Steenmarter (onderzoek is te voorkomen met mitigerende maatregelen)
- Eekhoorn (onderzoek is te voorkomen met mitigerende maatregelen)
- Grote bosmuis
- Grote vos, veldparelmoervlinder en teunisbloempijlstaart
Gebiedsbescherming
Directe effecten op Natura-2000 gebieden van zowel de aanleg als de gebruiksfase zijn uitgesloten, vanwege de grote afstand (> 1,5 km) ten opzichte van deze gebieden. Indirecte negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie zijn niet uitgesloten. Een Aerius-berekening voor zowel de aanleg als gebruiksfase is noodzakelijk om mogelijke effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de genoemde Natura 2000-gebieden vast te kunnen stellen dan wel uit te kunnen sluiten. Deze resultaten zijn weergegeven in paragraaf 6.1.3.
NatuurNetwerk Limburg
Het wijzigingsgebied ligt op 450 meter van De Eijsder Beemden, onderdeel van NatuurNetwerk Limburg. De voorgenomen woningbouwontwikkeling heeft geen invloed op NNL waardoor negatieve effecten op NNL zijn uitgesloten. Verdere toetsing is aan de NNL is daarom niet nodig.
Relatie met het omgevingsplan
Ondanks genoemde te hanteren maatregelen in het onderzoek, vindt mogelijk als gevolg van de geplande werkzaamheden wel overtreding van enkele verbodsartikelen uit de Omgevingswet plaats met betrekking tot de soorten. Derhalve is het noodzakelijk - voor het verkrijgen van een eventuele vergunning Omgevingswet - om voorafgaand aan de werkzaamheden soortgericht onderzoek naar genoemde soorten uit te voeren conform de vigerende protocollen. Met dit onderzoek wordt de aan- dan wel afwezigheid van essentiële onderdelen van functioneel leefgebied van de voornoemde beschermde soorten.
De resultaten van het soortgericht onderzoek zijn opgenomen in paragraaf 6.1.2.
6.1.2 Soortgericht onderzoek
In de quickscan (zie paragraaf 6.1.1) is geconcludeerd dat voor enkele soorten nader soortgericht onderzoek noodzakelijk is om vast te kunnen stellen of sprake is van negatieve effecten op de betreffende soorten. Dit betreft broedvogels (steenuil, sperwer, torenvalk, grauwe klauwier en kramsvogel), zoogdieren (steenmarter), vaatplanten (akkerdoornzaad en grote bosaardbei) en vlinders (grote vos en teunisbloempijlstaart). Deze onderzoeken zijn in 2024 uitgevoerd door Arcadis en Ecosprong. In het activiteitenplan (zie Bijlage 5) zijn de resultaten van het soortgericht onderzoek beschreven, zijn de effecten op de aanwezige beschermde functies inzichtelijk gemaakt en getoetst aan de Omgevingswet.
Indien sprake is van effecten op beschermde soorten als gevolg van de geplande werkzaamheden, wordt gesproken over een flora- en fauna-activiteit. De werkzaamheden kunnen dan enkel doorgang vinden na het verkrijgen van een Omgevingsvergunning.
Onderzoek
Voor de onderzochte soorten geldt dat de negatieve effecten als gevolg van de werkzaamheden bestaan uit tijdelijke effecten, die zich enkel voordoen gedurende de werkzaamheden, en permanente effecten. Het gaat om de volgende effecten:
Tijdelijke effecten:
- Doden of verwonden;
- Verstoring door geluid, licht, trillingen en optische prikkels (bijvoorbeeld aanwezigheid mensen);
Permanente effecten:
- Verlies van verblijfplaatsen;
- Mechanische effecten door vergraven/comprimeren van de bodem door heen en weer rijden;
- Vermesting en verzuring (bijvoorbeeld door stikstof uit de lucht);
- Versnippering (aantasting samenhang van gebieden).
Voor de verschillende soorten zijn veldbezoeken uitgevoerd in de periode maart tot en met oktober 2024.
Broedvogels
Binnen het wijzigingsgebied zijn géén essentiële leefgebieden aanwezig van vogelsoorten met een jaarrond beschermd nest. Effecten zijn daarom uitgesloten. Er is voor deze soorten geen sprake van een flora- en fauna-activiteit; het is voor deze soorten daarom niet nodig om aanvullende maatregelen te treffen, en/of een omgevingsvergunning aan te vragen.
Mogelijk komen er binnen het wijzigingsgebied wel vogels voor zonder jaarrond beschermd nest. Voor deze soorten kan geen omgevingsvergunning worden aangevraagd en moeten mitigerende maatregelen worden getroffen. Maatregel voor algemeen voorkomende broedvogels waarvan het nest gedurende broedperiode beschermd is:
- Voer werkzaamheden buiten het broedseizoen uit. Het broedseizoen loopt ongeveer van 15 maart tot 15 juli, maar kan afhankelijk van het weer en andere factoren verschuiven. Indien het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen te werken, dienen geschikte broedlocaties voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt te worden gemaakt en gehouden te worden, totdat de werkzaamheden zijn afgerond.
Steenmarter
Binnen het wijzigingsgebied zijn geen essentiële functies aanwezig voor steenmarter. Het wijzigingsgebied maakt door sporadisch gebruik geen essentieel deel uit van het leefgebied van de steenmarter. Er zijn dus geen essentiële functies voor steenmarter aanwezig binnen het wijzigingsgebied. Effecten zijn daarom uitgesloten. Er is voor deze soort geen sprake van een flora- en fauna-activiteit; het is voor steenmarter daarom niet nodig om aanvullende maatregelen te treffen, en/of een omgevingsvergunning aan te vragen.
Flora
Het onderzoek naar akkerdoornzaad en grote bosaardbei is uitgevoerd in de bloeiperiode van beide planten. Binnen het wijzigingsgebied zijn geen groeiplaatsen aanwezig van akkerdoornzaad en grote bosaardbei. Effecten zijn daarom uitgesloten. Er is voor deze soorten geen sprake van een flora- en fauna-activiteit; het is voor deze soorten daarom niet nodig om aanvullende maatregelen te treffen, en/of een omgevingsvergunning aan te vragen.
Vlinders
Bij de onderzoeken naar grote vos zijn waardbomen (fruitbomen, waaronder pruim) met kleine holten en deuken aangetroffen. De bomen zijn gecontroleerd op (vraatsporen van) rupsen en de holten zijn gecontroleerd op overwinterende imago’s. Deze zijn niet aangetroffen. Waardplanten van teunisbloempijlstaart en veldparelmoervlinder zijn niet aangetroffen. Er zijn in dat kader ook geen (vraatsporen en uitwerpselen van) rupsen aangetroffen. Door het ontbreken van de aanwezigheid van zowel grote vos, teunisbloempijlstaart en veldparelmoervlinder, zijn effecten op deze soorten als gevolg van de werkzaamheden per definitie uitgesloten. Er is geen toetsing noodzakelijk voor deze soorten. Er is voor deze soorten geen sprake van een flora- en fauna-activiteit; het is voor deze soorten daarom niet nodig om aanvullende maatregelen te treffen, en/of een omgevingsvergunning aan te vragen.
Zorgplicht
Ten aanzien van de zorgplicht zijn in de Omgevingswet verplichtingen opgenomen. De algemene zorgplicht geldt voor alle soorten, de aanvullende zorgplicht geldt voor beschermde soorten. Het is belangrijk om ook rekening te houden met vrijgestelde soorten.
Relatie met het omgevingsplan
In het wijzigingsgebied is in 2024 nader soortgericht onderzoek uitgevoerd naar broedvogels met jaarrond beschermd nest (steenuil, sperwer, torenvalk, grauwe klauwier, kramsvogel), zoogdieren (steenmarter), planten (akkerdoornzaad en grote bosaardbei) en vlinders (grote vos, teunisbloempijlstaart en veldparelmoervlinder). De onderzochte soorten zijn niet aangetroffen, beschermde functies van deze soorten zijn niet aanwezig in het wijzigingsgebied.
Wel zijn er mogelijke nestplaatsen van broedvogels zonder jaarrond beschermd nest aanwezig in het wijzigingsgebied. Voor broedvogels zonder jaarrond beschermd nest moeten de mitigerende maatregelen worden opgevolgd. Voor overige soorten geldt de zorgplicht.
Met de genoemde maatregelen worden effecten op beschermde soorten volledig voorkomen. Daarmee is bij de geplande werkzaamheden geen sprake van een flora- en fauna- activiteit; er hoeft geen omgevingsvergunning aangevraagd te worden voor de geplande werkzaamheden.
Het is aan te bevelen om de mitigerende en zorgplicht-maatregelen overzichtelijk te bundelen in een ecologisch werkprotocol voor de partij die de werkzaamheden gaat uitvoeren. Daarmee wordt geborgd dat deze maatregelen deel uit maken van de werkwijze van de betreffende partij. Hiermee wordt onverhoopt afwijken van deze maatregelen, en daarmee het begaan van overtredingen in het kader van de soortbescherming in de Omgevingswet, voorkomen.
6.1.3 Stikstofdepositie
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een stikstofdepositieberekening voor zowel de gebruiksfase als de realisatiefase uitgevoerd (zie Bijlage 6).
Realisatiefase
De werkzaamheden starten in 2025. In de realisatiefase wordt stikstofdepositie veroorzaakt vanwege het gebruik van dieselmaterieel tijdens de werkzaamheden en de uitstoot van het bouwverkeer. Bij het gebruik van dieselmaterieel komt NOx en NH3 vrij. De uitstoot is afhankelijk van het brandstofverbruik, het aantal draaiuren, het motorische vermogen en de stageklasse van het materieel. Hierin zijn het aantal draaiuren en het motorische vermogen van het materieel projectafhankelijk.
Daarnaast worden gedurende de realisatie voertuigen ingezet voor het transport van materieel van en naar de bouwlocatie.
Met ingang van Aerius 2024 moet ook gerekend worden met een koude start van motorvoertuigen. Deze koude start geldt wanneer een motorvoertuig langer dan 2 uur stilgestaan heeft en kan gelden voor:
- Motorvoertuigen van werknemers wanneer deze langer dan 2 uur geparkeerd zijn;
- Middelzware en zware vrachtwagens die bij laden en lossen de motor afzetten en waarvan de laad- en lostijd meer dan 2 uur bedraagt.
Uit de resultaten van de berekening blijkt dat er geen toename in stikstofdepositie wordt berekend.
Gebruiksfase
De belasting van de Natura 2000-gebieden rondom de emissiebronnen is berekend met behulp van een verspreidingsmodel. De verspreidingsberekeningen zijn uitgevoerd met behulp van de online-applicatie Aerius-Calculator (versie 2024.0.1). Aerius-Calculator is een rekenprogramma om de verspreiding van stoffen in de lucht te simuleren. Daarnaast berekent het model hoeveel van die stoffen per hectare terechtkomt (depositie).
In de gebruiksfase van dit project wordt mogelijk NOx en NH3 uitgestoten vanwege het verkeer dat over de Pastoor Rosierstraat rijdt. Een verschilberekening is gemaakt tussen de beoogde plansituatie en de autonome situatie. De intensiteit neemt in de beoogde situatie toe door het extra verkeer van de nieuwe woningen op de ontwikkellocatie. Ook in de gebruiksfase dient rekening te worden gehouden met de koude start van motorvoertuigen.
Uit de resultaten van de berekening blijkt dat er geen toename in stikstofdepositie wordt berekend.
Realisatiefase
De werkzaamheden starten in 2025. In de realisatiefase wordt stikstofdepositie veroorzaakt vanwege het gebruik van dieselmaterieel tijdens de werkzaamheden en de uitstoot van het bouwverkeer. Bij het gebruik van dieselmaterieel komt NOx en NH3 vrij. De uitstoot is afhankelijk van het brandstofverbruik, het aantal draaiuren, het motorische vermogen en de stageklasse van het materieel. Hierin zijn het aantal draaiuren en het motorische vermogen van het materieel projectafhankelijk.
Daarnaast worden gedurende de realisatie voertuigen ingezet voor het transport van materieel van en naar de bouwlocatie.
Met ingang van Aerius 2024 moet ook gerekend worden met een koude start van motorvoertuigen. Deze koude start geldt wanneer een motorvoertuig langer dan 2 uur stilgestaan heeft en kan gelden voor:
- Motorvoertuigen van werknemers wanneer deze langer dan 2 uur geparkeerd zijn;
- Middelzware en zware vrachtwagens die bij laden en lossen de motor afzetten en waarvan de laad- en lostijd meer dan 2 uur bedraagt.
Uit de resultaten van de berekening blijkt dat er geen toename in stikstofdepositie wordt berekend.
Hersteldoelhexagonen
Op 17 juni 2024 heeft de Raad van de EU de Natuurherstelwet goedgekeurd. Hiermee geldt een natuurherstelverplichting in alle Europese landen. In de afgelopen jaren zijn in Nederland habitats verdwenen - en niet op een andere locatie voor hetzelfde oppervlak teruggekomen. Nederland moet deze natuur dus herstellen.
Hierom wordt sinds de release van Aerius 2024 bij de Aeriusrapportage ook een rapportage met hersteldoelhexagonen meegestuurd.
Uit deze rapportages blijkt dat er geen hersteldoelhexagonen worden geraakt.
Doorwerking in het voorliggend plan
Omdat de maximale berekende waarde in zowel de bouwfase als de gebruiksfase 0,00 mol/ha bedraagt, wordt voldaan aan het wettelijk kader en is een omgevingsvergunning voor een Natura2000-activiteit, in het kader van stikstofdepositie, niet noodzakelijk.
6.2 Water
Om ervoor te zorgen dat de waterbelangen een goede plek krijgen en evenwichtig worden afgewogen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt de watertoets uitgevoerd. Ook onder de Omgevingswet is dit proces vastgelegd maar dan onder de noemer 'weging van het waterbelang'. De gemeente en/of de initiatiefnemer moet de opvattingen van de waterbeheerders betrekken bij het (wijzigen van het) omgevingsplan.
Onderzoek
De aanleiding voor het uitvoeren van de watertoets wordt gevormd door de voorgenomen ontwikkeling van woningbouw in het wijzigingsgebied. Bij het ontwikkelen van nieuwe projecten is het van essentieel belang om water op een expliciete en evenwichtige wijze te integreren. Concreet houdt dit in dat onderzocht moeten worden hoe op een duurzame manier met water kan worden omgegaan in toekomstige plannen. Hierbij is het vasthouden, bergen en afvoeren van water binnen het betreffende gebied van groot belang. Tevens is het van belang om te onderzoeken in hoeverre het mogelijk is om regenwater te infiltreren en in welke mate bestaande watersystemen, zowel in hun oorspronkelijke vorm als in alternatieve vormen, behouden of hersteld kunnen worden.
Het advies inzake berging en infiltratie van hemelwater is opgenomen in Bijlage 7.
Uitgangspunten voor het ontwerp van de bergings- en infiltratievoorziening is volledige opvang van het regenwater, afkomstig van het verhard oppervlak, binnen het wijzigingsgebied. Hiertoe dient binnen het wijzigingsgebied voorzieningen te worden gerealiseerd waarin 80 mm/m2 verhard oppervlak kan worden geborgen. Deze voorziening dient een leeglooptijd van maximaal 24 uur te hebben. De woningen en appartementen dienen een berging c.q. infiltratievoorziening op eigen terrein te realiseren.
Infiltratie
De bovengrond in het traject van 1,0 tot 2,6 m beneden maaiveld heeft een matige k-waarde van 0,17 - 0,35 meter per dag. Deze k-waarde maakt de bovengrond slecht geschikt voor infiltratie. De laag van 4,5 tot 5,5, m beneden maaiveld heeft een zeer goede k-waarde van 14 - 15 meter per dag. In deze laag is infiltratie goed mogelijk. Het grondwater is aangetroffen op een diepte van 3,2 - 3,3 m beneden maaiveld. Infiltratie vindt daardoor plaats in de verzadigde zone.
Berging
De benodigde berging voor de beoogde woningbouwontwikkeling bedraagt 430 m3.
Ontwerp
In het wijzigingsgebied is een wadi opgenomen met een diepte van ca. 1,0 m beneden maaiveld. Bij een maximale waterspiegelhoogte van 0,35 m heeft de wadi een bergingsvermogen van 191 m3. Dit is voldoende om het voortuinen, openbaar terrein, nieuwe en bestaande verharding, te bergen. Indien sprake is van een grotere hoeveelheid neerslag dan heeft de wadi de mogelijkheid om nog maximaal 0,25 m extra waterkolom te kunnen bergen alvorens over te storten op de laagte in de groenvoorzieningen. Om de wadi binnen 24 uur te laten leeglopen dient een verbinding gemaakt te worden met de verzadigde zone, aangezien de bovengrond een matige k-waarde heeft.
Deze verbinding kan worden gerealiseerd door het boren van enkele infiltratiepalen tot een diepte van ca. 4,5 m beneden maaiveld. Een tweede optie is een sleuf van bodem wadi tot een diepte van 4,5 m beneden maaiveld. Deze sleuf kan gevuld worden met Porodur lava 16/32. Het water kan hierdoor eenvoudig afstromen richting verzadigde zone. Een bijkomend voordeel is dat lava een zekere mate van zuiverend vermogen heeft, waardoor mogelijke vervuiling in het regenwater niet wordt afgevoerd naar de ondergrond. De wadi dient sowieso te worden voorzien van een bodempassage.
Het verhard oppervlak van de bouwkavels / appartementen en het parkeerterrein behorende bij de appartementen dient op eigen terrein te worden geborgen en geïnfiltreerd. Een overstort bij een bui > 80 mm is toegestaan via het maaiveld op het openbaar terrein.
Riolering
De hemelwaterafvoer van het wijzigingsgebied wordt niet aangesloten op het bestaande rioolstelsel, maar op het bestaande rioolstelsel evenwijdig aan het spoor. Gezien de capaciteit van dit stelsel en het beperkt aantal toe te voegen woningen (38) is het effect hiervan op dit bestaande rioolstelsel als nihil te beschouwen. Het nieuwbouwplan maakt geen gebruik van het bestaande rioolstelstel richting Parrestraat (afvoer via de Dorpsstraat). Het functioneren en de algehele kwaliteit van het bestaande rioolstelsel zal geïnspecteerd worden en indien hier aanleiding toe is, aangepast.
Doorwerking in het omgevingsplan
Door de aanleg van een wadi met infiltratiepalen wordt aan 191 m3 van de totale bergingseis van 430 m3 voldaan. Het verhard oppervlak van de bouwkavels / appartementen en het parkeerterrein behorende bij de appartementen dient op eigen terrein te worden geborgen en geïnfiltreerd.
In de regeling is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het realiseren van waterberging met een bergingscapaciteit van ten minste 430 m3 binnen het wijzigingsgebied.
6.3 Klimaatadaptatie
In artikel 3.5 van de omgevingsverordening is de instructieregel opgenomen dat de motivering bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving moet bevatten over de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico's en gevolgen van klimaatverandering en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de risico's en gevolgen van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.
Onderzoek
In de notitie klimaatadaptatie (zie Bijlage 8) wordt de instructieregel van de Provincie Limburg inzake klimaatadaptatie beantwoord door de klimaatadaptieve ingrepen die in de stedenbouwkundige planontwikkeling zijn beoogd nader toegelicht.
Hittestress
Er worden maatregelen getroffen om de negatieve effecten door opwarming van de omgeving te
voorkomen. Hiertoe wordt er in het ontwerp zo min mogelijk verharding toegepast, alleen verharding toe te passen waar nodig. Daarnaast wordt er in het ontwerp bewust gekozen om de verharde objecten te
beschaduwen door middel van groen. Onder andere de toepassing van bomen op plekken waar schaduw op de verharde delen optreedt, is hierbij van belang. Indien objecten in het ontwerp niet of onvoldoende
beschaduwd kunnen worden, is het advies om in het ontwerp te kiezen voor materialen die weinig warmte opslaan (materialen met een lage dichtheid) of juist zonnestraling reflecteren (materialen die een hoge Albedowaarde hebben).
De voor- en achtertuinen van de te realiseren woningen mogen maar een beperkt percentage verharding toepassen om het plan zo groen mogelijk in te kleden. De opritten van de twee-onder-een kapwoningen worden verhard uitgevoerd. Tevens geldt dat naar de rijwoningen een voetpad naar de voordeur verhard wordt uitgevoerd. Het verhardingspercentage van de percelen van de rijwoningen bedraagt circa 85%. De percelen voor de twee-onder-eenkapwoningen hebben een verhardingspercentage van circa 60%. Het verhardingspercentage bij het appartementencomplex betreft 50%.
Om de verhardingspercentages op de particuliere percelen te kunnen handhaven, wordt er in het koopcontract een bepaling te worden opgenomen waarin staat in hoeverre particulieren hun perceel mogen verharden. Daarnaast is als advies de vermindering van hittestress en droogte binnen het plangebied ook mogelijk middels toepassing van groene (sedum)daken.
Droogte
Ook worden er maatregelen getroffen met betrekking tot het zoveel mogelijk tegengaan van droogte,
als een gevolg van de klimaatverandering. Middels de aanplant van nieuwe kwalitatieve, goede bomen wordt het water langer in de grond vastgehouden, wat ten goede komt voor de droogte in het wijzigingsgebied. Als extra oplossing kunnen groen daken (sedum) worden toegepast. Deze daken kunnen water vasthouden die een goede voedingsbodem voor vlinders en insecten in de omgeving vormen.
Wateroverlast
Klimaatadaptatie houdt ook in dat er slim omgegaan wordt met hemelwater. Dit wordt bereikt
door het hemelwater zo lang mogelijk vast te houden en op de planlocatie te laten infiltreren waar dit mogelijk is. Ook hiervoor geldt dat zo min mogelijk verharden en het toepassen van zoveel mogelijk groen van positieve invloed is om het regenwater vast te houden en te laten infiltreren in de bodem. De hemelwaterberging biedt daarnaast veel mogelijkheden voor het verrijken van een ontwerp én inrichting van een leefomgeving. Een tijdelijke verandering van speelplekken – bijvoorbeeld door het overstromen van delen van speelplekken tijdens of na een hevige regenval – zorgt voor een dynamische omgeving. Verder zorgt het opslaan van regenwater voor een robuust beheer van de openbare ruimte in tijden van droogte. Bij de wateropgave wordt rekening gehouden met de vanuit de gemeente of het waterschap aangedragen normering van piekbuien.
Wateroverstroming
De laatste pijler binnen de klimaatadaptatie, zoals vastgesteld door de raad in de vergadering van december 2022, ‘Klimaatadaptatieplan Eijsden-Margraten 2023-2027’ heeft betrekking op
overstroming binnen het wijzigingsgebied. Zoals bovengenoemd kunnen speelplekken tijdelijk veranderen indien er veel regen in korte tijd valt. Dit zorgt voor een dynamische omgeving en op deze manier kan overtollig water tijdelijk worden vastgehouden, alvorens dit wordt afgevoerd naar de daarvoor bestemde wadi’s en rioleringen.
Doorwerking in het omgevingsplan
In de voorgenomen woningbouwontwikkeling worden verschillende maatregelen toegepast om zo de risico's en gevolgen van klimaatverandering te beperken. Er wordt vanuit klimaatadaptief en duurzaam oogpunt ontworpen. Onderstaand wordt een overzicht gegeven van de maatregelen die getroffen zijn in het plan:
- De toepassing van zoveel mogelijk robuust, zowel inheems groen als niet-gecultiveerd groen (dit zijn de fruitbomen die worden aangeplant als verwijzing naar de voormalige fruitboomgaard);
- Het beperken van verharding in het gebied: alleen verharding waar noodzakelijk;
- De toepassing van lichte materialen in de rijbaan en opritten; en betontegels voor het trottoir ter plaatse van de Pastoor Rosierstraat;
- De toepassing van lichte materialen voor de haaks- en langsparkeervakken;
- Het planten van voldoende bomen op een schaduw-activerende manier;
- De toepassing van groene erfafscheidingen;
- De toepassing van stimulerende maatregelen voor biodiversiteit, zoals nestkasten, insectenhotels,
- vleermuishuizen e.d.;
- De toepassing van water regulerende maatregelen, waaronder wadi's;
- Toepassen van waterbergingsmaatregelen;
- Een hemelwaterafvoer van de openbare verhardingen naar de regenwaterbuffers (wadi's) in het oosten van het wijzigingsgebied;
- Wadi's voorzien van infiltratie- en transportpalen.
6.4 Verkeer En Parkeren
Ten behoeve van het voornemen is een verkeerstoets uitgevoerd om de gevolgen van de ontwikkeling op het gebied van verkeer inzichtelijk te maken. De volledige verkeerstoets is opgenomen in Bijlage 9 van deze onderbouwing.
De planontwikkeling wordt ontsloten aan de Pastoor Rosierstraat. De Pastoor Rosierstraat is een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom. Gezien de ligging van de Pastoor Rosierstraat is het aannemelijk dat in de huidige situatie en de situatie na realisatie van de planontwikkeling uitsluitend bestemmingsverkeer (aanwonenden en gasten) gebruik maken van deze weg.
Een groot deel van het verkeer van/naar het wijzigingsgebied zal richting Maastricht of Eijsden rijden. Hiervoor maken ze gebruik van de Parrestraat, Dorpsstraat en Putstraat om bij de Catharinastraat/ Kloppenbergweg te komen. De Parrestraat, Dorpsstraat en de Putstraat zijn alle erftoegangswegen binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 30km/u. De Putstraat is een éénrichtingsweg in zuidelijke richting. Alle straten zijn met name woonstraten die weinig doorgaand verkeer kennen en met name gebruikt worden door de bewoners en bezoekers van Oost-Maarland.
De Catharinastraat/Kloppenbergweg is voor de huidige bewoners van Oost-Maarland en de toekomstige bewoners van de planontwikkeling een belangrijke verbinding van/naar Maastricht en Eijsden. Het is een gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 50km/u. De weg heeft een vrijliggend fietspad in twee richtingen aan de westzijde van de weg.
Bereikbaarheid
De omliggende kernen zijn goed bereikbaar voor fietsers. Het centrum van Eijsden is gelegen op circa 3 kilometer (10 minuten fietsen) en het centrum van Maastricht is gelegen op circa 6 kilometer (20 minuten fietsen) vanaf het wijzigingsgebied. Beide plaatsen zijn te bereiken middels het vrijliggende fietspad aan de westzijde van de Catharinastraat/Kloppenbergweg.
Het wijzigingsgebied is matig ontsloten middels het openbaar vervoer. De dichtstbijzijnde bushalte, is de halte Catharinastraat. Deze ligt op 700 meter afstand (circa 10 minuten lopen). Bushalte Catharinastraat wordt aangedaan door buslijn 15 (Maastricht - Eijsden) en kent overdag (tot circa 20:00) een halfuur dienstregeling.
Het wijzigingsgebied is van meerdere kanten te benaderen en daarmee goed bereikbaar voor hulpdiensten. Maatregelen om de bereikbaarheid voor hulpdiensten te verbeteren zijn dan ook niet nodig.
Parkeren
Bij het bepalen van de aantal benodigde parkeerplaatsen voor de ontwikkeling is onderstaande berekening uitgevoerd.
In totaal worden in het plan 25 parkeerplaatsen op eigen terrein, 33 openbare parkeerplaatsen, 6 opritten voor één voertuig en 1 oprit voor 2 voertuigen. In totaal komt dit neer op 66 parkeerplaatsen. Hiermee worden voldoende parkeerplekken gerealiseerd om te voldoen aan de toekomstige parkeerbehoefte ten behoeve van de planontwikkeling.
Conform de berekening van de parkeerbehoefte in bovenstaande tabel voorzien de beoogde woningbouwontwikkeling in voldoende parkeercapaciteit om te voorzien in de toekomstige parkeerbehoefte.
Verkeersgeneratie
De ontwikkeling van de beoogde bouwplannen zorgt voor een toename van de hoeveelheid verkeer in de omgeving van het wijzigingsgebied. In onderstaande tabel is de berekening van de verkeersgeneratie van gemotoriseerde voertuigen per weekdagetmaal opgenomen.
Bij de beschouwing van de verkeerseffecten van een planontwikkeling op het omliggende wegennet wordt gekeken naar het verkeer per werkdag. Voor het omrekenen van de verkeersgeneratie van weekdag naar werkdag is een omrekenfactor van 1,11 toegepast. Dit resulteert in een verkeersgeneratie van 269 mvt/werkdagetmaal.
Het bestaande wegennet kan de toename van verkeer als gevolg van de planontwikkeling dan ook goed verwerken.
Relatie met het omgevingsplan
De bereikbaarheid van het wijzigingsgebied voor gemotoriseerd verkeer, fietsers en hulpdiensten is goed. De bereikbaarheid van het wijzigingsgebied voor openbaar vervoer is matig, met name door de afstand van het gebied tot bushaltes en een treinstation (in Eijsden).
Na toepassing van het parkeerbeleid van de gemeente Eijsden-Margraten op het voorliggende plan is gebleken dat de verwachte parkeerbehoefte 66 parkeerplaatsen betreft. Gezien het feit dat in de huidige plannen 68 parkeerplaatsen zijn opgenomen kan worden geconcludeerd dat parkeren geen belemmering vormt voor de uitvoering van het voorgenomen plan.
De beoogde planontwikkeling genereert 269 motorvoertuigbewegingen/werkdagetmaal. Deze verkeersgeneratie zorgt voor een toename van de verkeersintensiteiten op een aantal wegen in de omgeving van het wijzigingsgebied. Uit de berekeningen is op te maken dat de toename van de verkeersintensiteiten niet leidt tot onacceptabele intensiteiten op wegen in de omgeving.
Concluderend kan worden gesteld dat er voldoende rekening is gehouden met de toename in verkeer dat het wijzigingsgebied mogelijk maakt. Het vormt geen belemmering voor het voornemen.
6.5 Bodem
Naar aanleiding van voorliggend plan is een tweetal bodem- en asbestonderzoeken uitgevoerd. De onderzoeken betreffen verschillende percelen die van functie veranderen met voorliggend plan. De volledige onderzoeken zijn opgenomen in Bijlage 10 en Bijlage 11. De percelen uit sectie G met de kadastrale nummers 108, 109, 110 en 276 zijn onderzocht in de onderzoeken, ten behoeve van voorliggend plan zijn alleen de resultaten van de percelen 108, 109 en 110 opgenomen in deze motivering. Er wordt onderscheid gemaakt tussen het oostelijk deel en het westelijk deel van het wijzigingsgebied in deze motivering.
Aanleiding tot de uitvoering van de bodemonderzoeken vormt de actualisatie van het uitgevoerde verkennend bodem- en asbestonderzoek (E15552.24, d.d. 22 maart 2007) op de onderzoekslocatie, in het kader van de voorgenomen bouwplannen. In beide onderzoeken zijn proefboringen uitgevoerd om de bodemkwaliteit te onderzoeken.
Onderzoek westelijk deel wijzigingsgebied (Bijlage 10)
Onderzoekslocatie rapport te Eijsden (west).
Bovengrond
De bovengrond is analytisch in de grondmengmonsters 01 t/m 06 onderzocht. Uit de analyseresultaten kan het navolgende worden geconcludeerd:
Uit de analyseresultaten blijkt, dat de bovengrond veelal verontreinigd is met diverse zware metalen en OCB tot boven de normwaarden (LN).
Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kunnen de grond(meng)monsters 02 en 06 als klasse Landbouw/natuur grond worden bestempeld en kunnen de grondmengmonsters 01, 03, 04 en 05 als klasse industrie grond worden bestempeld.
Boorpunten voor grondmonsters
Ondergrond
De ondergrond is analytisch in de grondmengmonsters 07 en 08 onderzocht. Uit de analyseresultaten kan het navolgende worden geconcludeerd: Uit de analyseresultaten van de ondergrond blijkt, dat de ondergrond marginaal verontreinigd is met nikkel en kobalt. Voor het overige zijn geen verhoogde concentraties aangetoond. Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de ondergrond als klasse Landbouw/natuur grond worden bestempeld.
PFAS
Uit de resultaten van het PFAS onderzoek blijkt, dat diverse licht verhoogde concentraties PFAS worden aangetroffen ten opzichte van de detectiegrenzen. De concentraties overschrijden niet de achtergrondwaarden. De aangetroffen overschrijdingen zijn van dien aard, dat deze geen directe belemmeringen opleveren voor de voorgenomen bouwplannen en de uiteindelijke kwalificatie van de onderzochte bodemlagen.
Grondwater
In het grondwater overschrijden geen van de onderzochte concentraties de signaleringswaarden.
Asbest
De gehele onderzoekslocatie is analytisch op asbest in een 3-tal grond-/puinmengmonsters onderzocht. Hieruit blijkt, dat in geen van de onderzochte asbestmonsters verhoogde concentraties asbest voorkomen.
Onderzoek oostelijk deel wijzigingsgebied (Bijlage 11)
Onderzoekslocatie rapport te Oost-Maarland (oost). Alleen het meest rechtse onderzoeksgebied op de weergegeven afbeelding is meegenomen in deze motivering.
Bovengrond
Uit de analyseresultaten blijkt, dat de bovengrond veelal verontreinigd is met diverse zware metalen en OCB tot boven de normwaarden (LN). In MM4 is de concentratie zink tot boven de (voormalige) bodemindex verhoogd aangetoond. Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de bovengrond als klasse Industrie grond worden bestempeld.
Boorpunten voor grondmonsters
Ondergrond
Uit de analyseresultaten van de ondergrond blijkt, dat de ondergrond marginaal verontreinigd is met nikkel en kobalt. Voor het overige zijn geen verhoogde concentraties aangetoond. Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de ondergrond als klasse Landbouw/natuur grond worden bestempeld.
PFAS
Uit de resultaten van het PFAS onderzoek blijkt, dat diverse licht verhoogde concentraties PFAS worden boven de detectielimiet aangetroffen. De aangetroffen gehaltes overschrijden niet de maximale waarde voor de klasse Landbouw/natuur.
Grondwater
In het grondwater zijn overschrijdingen met xylenen en naftaleen aangetroffen. De aangetroffen concentraties overschrijden de signaleringswaarde niet. De aangetroffen concentraties zijn dermate marginaal dat deze geen belemmeringen opleveren voor de beoogde nieuwbouw.
Asbest
Tijdens het verrichten van het bodemonderzoek, zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetoond. Geen van de onderzochte asbestconcentraties overschrijden de detectiegrenzen van 2 mg/kg ds.
Relatie met het omgevingsplan
Resumerend kan gesteld worden, dat ondanks de (licht) verhoogde concentraties in de boven- en ondergrond, deze vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering vormt voor het voorgenomen gebruik, zijnde woningbouw. Voor wat betreft de onderzoekslocaties, is er geen aanleiding om over te gaan tot het uitvoeren van een nader onderzoek.
Voor het overige dient men rekening te houden met de diversiteit in kwalificatie van de onderzochte bodemlagen. Indien de vrijkomende grond niet ter plaatse kan worden herschikt, dienen de bodemlagen op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit afgezet te worden bij een erkend verwerker of er dient een partijkeuring conform Besluit Bodemkwaliteit BRL1000, protocol 1001 uitgevoerd te worden.
6.6 Geluid
Woningen zijn geluidsgevoelige gebouwen. Om de realisatie hiervan mogelijk te maken, dient een akoestisch onderzoek aan te tonen en/of te onderbouwen dat er ten aanzien van het aspect geluid sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Gezien de ligging van het bouwplan dient er rekening te worden gehouden met geluid afkomstig van: rijkswegen, gemeentewegen en spoorwegen. Het akoestisch onderzoek is weergegeven in Bijlage 12.
Onderzoek
In het akoestisch onderzoek is het voornemen getoetst aan de bepalingen van het Besluit kwaliteit leefomgeving. De standaardwaarde bedraagt 50 dB vanwege rijkswegen, 53 dB voor gemeentewegen en 55 dB vanwege spoorwegen. De grenswaarde bedraagt 60 dB vanwege rijkswegen, 70 dB vanwege gemeentewegen en 65 dB vanwege spoorwegen.
Het geluid is berekend ter plaatse van de geprojecteerde nieuwe woningen en op de perceelgrens van de kavel waarop een vrijstaande woning gerealiseerd kan worden. Zie de onderstaande figuur voor de situering van de rekenpunten.
Situering rekenpunten
Het geluid is berekend per bronsoort. De rijksweg, de spoorlijn en de gemeenteweg zijn afzonderlijke geluidbronsoorten. De rekenresultaten zijn voor de maatgevende punten opgenomen in onderstaande tabel weergegeven.
Uit de rekenresultaten blijkt dat het geluid afkomstig van de rijksweg maximaal 52 dB bedraagt. Het geluid overschrijdt de standaardwaarde van 50 dB ter plaatse van de 4e bouwlaag van het appartementengebouw en de kavel voor de vrijstaande woning. De grenswaarde van 60 wordt niet overschreden. Het geluid afkomstig van gemeenteweg overschrijdt de standaardwaarde van 53 dB niet. Het geluid bedraagt maximaal 46 dB.
Het geluid afkomstig van de spoorweg bedraagt maximaal 59 dB. Het geluid overschrijdt de standaardwaarde van 55 dB ter plaatse van de 4e bouwlaag van het appartementengebouw en de kavel voor de vrijstaande woning. De grenswaarde van 65 dB wordt niet overschreden.
Bij het toelaten van een overschrijding van de standaardwaarde is onderzoek noodzakelijk naar geluidbeperkende maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren tot de standaardwaarde. Wanneer deze niet (financieel) doelmatig zijn, kan gemotiveerd een hogere waarde worden toegestaan.
Maatregelen aan de bron
Zowel voor de rijksweg als de spoorweg geldt dat de gemeente geen of dusdanig beperkte invloed heeft op geluidsbeperkende maatregelen dat deze als onvoldoende doelmatig zijn te beschouwen.
Maatregelen in de overdracht
Vanwege de zone (gas)leiding nabij het spoor, mag er geen geluidswerende voorziening (meer) worden opgericht op de plek waar deze effectief is (nabij het spoor). Een geluidswerende voorziening op voldoende afstand van de gasleiding is niet meer effectief, is stedenbouwkundig en landschappelijk ongewenst en tast de beleef- en bruikbaarheid van het groengebied dusdanig aan dat dit nagenoeg onbruikbaar wordt. Maatregelen in de overdracht zijn dus ook als onvoldoende doelmatig te beschouwen.
Maatregelen bij de ontvanger
Maatregelen bij de ontvanger kunnen worden genomen door bijv. de woningen akoestisch gunstig in te delen en te kiezen voor inpandige balkons / loggia's in plaats van uitkragende balkons.
Gecumuleerd geluid
Bij een overschrijding van de standaardwaarde op een geluidgevoelig gebouw dient de aanvaardbaarheid van het gecumuleerde geluid op de gevel van geluidgevoelige gebouwen te worden bepaald en vastgelegd in het omgevingsplan. Het gecumuleerde geluid bedraagt maximaal 55 dB. Dit kan gekwalificeerd worden als redelijk.
Bij het bepalen van de geluidwering van de gevels moet uitgegaan worden van het gezamenlijk geluid. Het gezamenlijk geluid is het geluid van verschillende bronsoorten op een gevel, energetisch opgeteld zonder rekening te houden met correcties voor verschillen in hinderlijkheid. Het gezamenlijk geluid bedraagt maximaal 60 dB. Voor geluidgevoelige gebouwen geldt een grenswaarde voor de binnenwaarde in geluidgevoelige ruimten van 33 dB. Ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning van het desbetreffende gebouw dient te worden aangetoond dat dit binnenklimaat behaald kan worden.
Doorwerking in het omgevingsplan
Op 7 van de 100 rekenpunten wordt de standaardwaarde vanwege de rijksweg en/of vanwege het spoor overschreden. Op geen enkel rekenpunt wordt de grenswaarde overschreden. Zolang de grenswaarde niet wordt overschreden, heeft het bevoegd gezag (gemeente), op grond van de Omgevingswet bestuurlijke afwegingsruimte om gemotiveerd een overschrijding van de standaardwaarde toe te staan. De motivering bestaat in dit geval uit bovenstaande motivering van de doelmatigheid van de maatregelen en anderzijds uit de noodzaak en urgentie om invulling te geven aan de woningbouwopgave voor de gemeente Eijsden-Margraten.
Voor de locaties waar de standaardwaarde wordt overschreden, is in de regeling van dit TAM-omgevingsplan een toegestane hogere waarde opgenomen die aansluit bij de berekende waarde. De berekende waarden zijn dusdanig dat deze aanvaardbaar worden geacht, mede gelet op het feit dat er steeds een geluidluwe zijde aanwezig is.
Het berekende gecumuleerde geluid bedraagt maximaal 55 dB en wordt daarmee gekwalificeerd als redelijk. Dit wordt eveneens als aanvaardbaar geacht, mede gelet op de kwaliteit van de locatie en het belang van het realiseren van woningbouw.
Het gezamenlijk geluid is eveneens in de regeling van dit TAM-omgevingsplan vastgelegd.
Een en ander in ogenschouw nemende is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wat betreft geluid door (spoor)wegen.
6.7 Luchtkwaliteit
Bij het toelaten van woningen in het omgevingsplan speelt luchtkwaliteit een rol. Enerzijds dient de luchtkwaliteit bij de nieuwe woningen aanvaardbaar te zijn. Anderzijds mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de omgevingswaarden voor luchtkwaliteit.
Omgevingswaarden
Artikel 2.15 van de Omgevingswet schrijft voor dat omgevingswaarden vastgesteld worden om de gezondheid en het milieu te beschermen, de veiligheid te waarborgen en natuurlijke hulpbronnen te beheren. Deze omgevingswaarden zijn vastgesteld bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Het besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is de AMvB waarin de omgevingswaarden van het Rijk vastgelegd zijn. Het gaat onder meer om omgevingswaarden voor de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2.5), lood, ozon en gevaarlijke stoffen. Deze omgevingswaarden zijn terug te vinden in met name artikelen 2.1 tot en 2.8 van het Bkl en gelden als maximaal toelaatbare concentratie. De omgevingswaarden voor stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof zijn opgenomen in de volgende
tabel.
Aandachtsgebieden
In enkele regio's in Nederland is de jaargemiddelde concentratie luchtverontreinigende stoffen nog hoog. In deze regio's worden omgevingswaarden soms overschreden, of liggen de concentraties dicht bij de omgevingswaarden waardoor nieuwe projecten kunnen leiden tot overschrijding van de omgevingswaarden. De overheid heeft deze regio's aangewezen als aandachtsgebieden. Binnen deze aandachtsgebieden moeten projecten getoetst worden aan de omgevingswaarden en vindt monitoring van de luchtkwaliteit plaats. Er is onderscheid gemaakt in:
- Aandachtsgebieden voor zowel stikstofdioxide als fijn stof; en
- Aandachtsgebieden voor alleen fijn stof.
De gemeente Eijsden-Margraten is geen aandachtsgebied.
Schone Lucht Akkoord (SLA)
Op 1 augustus 2009 werd het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. In het NSL werkten de Rijksoverheid en decentrale overheden samen om tijdig (binnen de verkregen derogatietermijn) te voldoen aan de Europese normen voor stikstofdioxide en fijn stof. Na afloop van de derogatietermijn, liep het NSL door om de luchtkwaliteit in Nederland verder te verbeteren. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 is het NSL vervallen en vervangen door het Schone Lucht Akkoord (SLA). Het SLA ging al op 13 januari 2020 van start en is op 31 december 2023 reeds ondertekend door de Rijksoverheid (vertegenwoordigd door het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat), alle twaalf Nederlandse provincies en 101 gemeenten. Het doel van het SLA is om de luchtkwaliteit in Nederland verder te verbeteren en gezondheidswinst te bereiken van minimaal 50% in 2030 ten opzichte van 2016.
Sinds 1 januari 2023 is het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) het instrument voor de ondersteuning van monitoring van de luchtkwaliteit. Deze monitoring gebeurt sinds 1 januari 2024 in het kader van de Omgevingswet, als opvolging van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). CIMLK ondersteunt ook de monitoring voor het Schone Lucht Akkoord.
Niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM)
Voor projecten of activiteiten die 'Niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging is geen toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit nodig. Het gaat dan bijvoorbeeld om een ruimtelijk project of (te vergunnen) activiteit, waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging beperkt is.
Concreet is sprake van een NIBM project/activiteit wanneer het project of de activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2).
Wanneer een project of activiteit voldoet aan het besluit NIBM, is toetsing aan omgevingswaarden niet nodig.
Bij het toelaten van woningen zijn luchtkwaliteitsberekeningen meestal niet nodig. Er hoeft niet getoetst te worden aan de omgevingswaarde als de woningen NIBM bijdragen aan de luchtverontreiniging.
Woningbouw is per definitie NIBM als het gaat om maximaal:
- 1500 woningen bij 1 ontsluitingsweg
- 3000 woningen bij 2 ontsluitingswegen
Komen de woningen in of bij een aandachtsgebied en is de ontwikkeling niet NIBM? Dan moet de gemeente nagaan of voldaan wordt aan de rijksomgevingswaarden.
Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (RBL2007)
De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl 2007) bevat voorschriften voor het meten en berekenen van de concentratie en depositie van luchtverontreinigende stoffen. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) maakt jaarlijks enkele generieke gegevens bekend, die bij een luchtkwaliteits- berekening moeten worden gebruikt. Het betreft onder meer de achtergrondconcentratiekaarten (GCN-kaarten) en enkele emissiefactoren voor verkeer en voor veehouderijen. Deze generieke gegevens worden vervolgens verwerkt in de nieuwste versies van rekenmodellen.
Toepasbaarheidsbeginsel
In de Omgevingswet is opgenomen dat de luchtkwaliteit niet getoetst hoeft te worden op plaatsen waar geen mensen kunnen komen. Dit houdt in:
- Geen beoordeling van de luchtkwaliteit op plaatsen waar het publiek geen toegang heeft en waar geen permanente bewoning is.
- Geen beoordeling van de luchtkwaliteit op bedrijfsterreinen of terreinen van industriële inrichtingen (hier gelden de ARBO-regels). Dit omvat mede de (eigen) bedrijfswoning. Een uitzondering hierop is voor publiek toegankelijke plaatsen zoals tuincentra; deze worden wél beoordeeld (hierbij speelt het zogenaamde blootstellingscriterium een rol).
- Bij de beoordeling van een inrichting in het kader van de Wet milieubeheer vindt toetsing plaats vanaf de grens van de inrichting of bedrijfsterrein.
- Geen beoordeling van de luchtkwaliteit op de rijbaan van wegen, en op de middenberm van wegen, tenzij voetgangers normaliter toegang hebben tot de middenberm.
Het toepasbaarheidsbeginsel komt in het Bkl voor in:
- Artikel 5.52 – toelaten activiteiten in omgevingsplan.
- Artikel 8.17 – beoordelingsregels milieubelastende activiteiten.
- Artikel 11.19 – monitoring omgevingswaarden luchtkwaliteit.
Blootstellingcriterium
De luchtkwaliteit moet alleen bepaald (gemeten of berekend) worden op plaatsen waar de blootstelling significant is. Bij toetsing van de gevolgen van een project aan de luchtkwaliteitseisen is dus van belang dat de plaatsen worden bepaald waar significante blootstelling plaatsvindt. Daarvoor moet eerst duidelijk zijn wat significant is of niet.
In artikel 22 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl) staat dat de luchtkwaliteit wordt bepaald op plaatsen waar de bevolking 'kan worden blootgesteld gedurende een periode die in vergelijking met de middelingstijd van de betreffende luchtkwaliteitseis significant is'. Hieruit blijkt dat de duur van de periode dat iemand (1 individu) gemiddeld wordt blootgesteld bepalend is voor de vraag of de luchtkwaliteit dient te worden beoordeeld. Er wordt daarbij verder geen onderscheid gemaakt naar de gevoeligheid van groepen of de aard van het verblijf. De grenswaarden zijn opgesteld ten behoeve van de gezondheid van de gehele bevolking.
Hiermee wordt bedoeld dat bij de bepaling of een verblijfstijd significant is, de verblijfstijd vergeleken moet worden met een jaar, dag of uur, afhankelijk van de vraag of er sprake is van een jaargemiddelde, een daggemiddelde of een uurgemiddelde grenswaarde voor een stof.
Onderzoek
Voor dit project heeft een beschouwing plaatsgevonden van de resultaten luchtkwaliteit (NO2 en PM10) in (de nabijheid van) het wijzigingsgebied met behulp van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland (GCN) en het CIMLK. Op basis van de gegevens uit de GCN en het CIMLK wordt vastgesteld dat er geen knelpunten voor luchtkwaliteit ontstaan.
Uit de beschouwing blijkt dat in de huidige situatie er ruimschoots voldaan wordt aan de grenswaarden geldend voor NO2 en PM10 in het wijzigingsgebied. De jaargemiddelde concentratie NO2 in het wijzigingsgebied ligt tussen de 9,5 en 10 µg/m3. De jaargemiddelde concentratie PM10 in het wijzigingsgebied ligt tussen rond de 14 µg/m3.
Relatie met het omgevingsplan
Op basis van de gegevens uit de GCN is de verwachting dat de kwaliteit van de lucht ter plekke van de ontwikkeling voldoende is. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen significante gevolgen voor de bestaande situatie.
De voorgenomen woningbouwontwikkeling draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging, omdat er slechts 13 woningen en 25 appartementen met 1 ontsluitingsweg worden gerealiseerd. Er hoeft derhalve niet getoetst te worden aan de rijksomgevingswaarden.
6.8 Geurhinder
Geurhinder kan optreden bij het houden van dieren in dierenverblijven (stallen, inclusief een vaste uitloop) en het opslaan en bewerken van agrarische bedrijfsstoffen (mest, kuilvoer, krachtvoer). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met geur door activiteiten op geurgevoelige gebouwen. Daarbij dient de geur op geurgevoelige gebouwen aanvaardbaar te zijn (par. 5.1.4.6 Bkl). Voor enkele, met name agrarische, activiteiten zijn standaardwaarden bepaald voor de geurbelasting of afstand waarbij er in ieder geval sprake is van een aanvaardbare woon- en leefomgeving. Voor bedrijfsmatige activiteiten zoals onder meer industrie worden geen waarden en afstanden toegekend. Ook in deze gevallen dient er rekening te worden gehouden met de geur afkomstig van deze activiteiten op geurgevoelige gebouwen. Geurgevoelige gebouwen zijn gebouwen, waaronder een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat bijvoorbeeld een woon-, onderwijs- of zorgfunctie heeft. Voor andere gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van bescherming tegen geur op grond van artikel 4.2 van de Omgevingswet. Dat doet de gemeente vanuit een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Dit TAM-omgevingsplan maakt de realisatie van nieuwe geurgevoelige gebouwen mogelijk. Er worden geen nieuwe geurbelastende activiteiten mogelijk gemaakt. In de omgeving van het wijzigingsgebied is één agrarisch bedrijf aanwezig dat vleesvee houdt. Het betreft een bedrijf op het adres Parrestraat 3.
Voor de activiteit vleesvee geldt geen vaste afstand, zodat een berekening noodzakelijk is.
Er zijn geen andere activiteiten aanwezig die tot geurhinder leiden.
Onderzoek
Voor de veehouderij gelegen aan de Parrestraat 3 te Eijsden is een geuronderzoek uitgevoerd om te beoordelen of de beoogde woonontwikkeling inpasbaar is met het bestaande bedrijf; zie Bijlage 13. Hierbij is de toetsing uitgevoerd met de toetsingswaarde die in artikel 22.98, tabel 22.3.10 “Geurgevoelig object; Gelegen binnen de bebouwde kom en buiten een concentratiegebied geurhinder en veehouderij” van het omgevingsplan gemeente Eijsden-Margraten (kenmerk CVDR696519 d.d. 1 januari 2024) staat beschreven.
Uit de uitgevoerde berekening blijkt dat de geurbelasting (1,3 ouE/m3) onder de voorgeschreven geurnorm (2 ouE/m3) blijft.
Relatie met het omgevingsplan
De realisatie van de nieuwe woningbouw vormt geen belemmering voor bestaande activiteiten in de omgeving. Anderzijds is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voldoende gegarandeerd. Voor het aspect geur zijn er dus geen belemmeringen voor het plan.
6.9 Milieuzonering
De Omgevingswet stimuleert een samenhangende benadering van de fysieke leefomgeving. Daarbij worden ruimtelijke thema's en milieuthema's verder geïntegreerd. Op gemeentelijk niveau vindt deze integratie vooral plaats in het omgevingsplan. Bij het wijzigen van het omgevingsplan moet sprake zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Hierbij is milieuzonering één van de te beschouwen aspecten. Een gezonde en veilige leefomgeving voorkomt hinder en gevaar. Dit kan door voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies, zoals woningen. Door middel van milieuzonering kan een kader worden vastgelegd voor de toelating van milieubelastende activiteiten ten opzichte van woningen en andere milieugevoelige gebouwen. Milieuzonering wordt enerzijds toegepast met het oog op de bescherming van een goed woon- en leefklimaat, en anderzijds met het oog op het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving.
Aan de hand van de recent verschenen handreiking van de VNG 'Activiteiten en milieuzonering' (oktober 2024) wordt beoordeeld of op basis van de aanwezige en beoogde activiteiten sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Onderzoek
Ten noordwesten van de voorgenomen ontwikkeling is een agrarisch bedrijf voor melkrundvee gelegen aan de Parrestraat 3, op meer dan 100 meter afstand. Rundveebedrijven vallen volgens de VNG-handreiking voor geluid binnen positie 1 en voor geur binnen positie 3. In die gevallen waar geur door agrarische activiteiten bepalend is geeft de handreiking aan dat deze daarvoor niet bedoeld is. Daarom is hiervoor een geuronderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 6.8) waaruit blijkt dat het geuraspect geen belemmering is. Voor wat betreft het aspect geluid gaat de handreiking uit van beperkte impact, waarbij wordt gerefereerd aan de richtafstand van 30 meter uit de oude uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Het perceel Parrestraat 22 (vrijkomende agrarische bebouwing) biedt de mogelijkheid voor diverse activiteiten met een maximale milieucategorie 2. Hiervoor gaat de nieuwe richtlijn uit van een positie van 1 voor het aspect geluid. Ook hiervoor wordt in de nieuwe handreiking gerefereerd dan aan richtafstand van 30 meter uit de oude uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).
In de directe nabijheid van de voorgenomen ontwikkeling zijn verder geen bedrijven gelegen die opgenomen zijn in de VNG-handreiking.
Relatie met het omgevingsplan
De voorgenomen woningbouwontwikkeling is niet gelegen binnen de richtafstand van milieubelastende activiteiten. Voor het melkrundveebedrijf aan de Parrestraat 3 is tevens een geuronderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 6.8). Vanuit het aspect milieuzonering is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
6.10 Omgevingsveiligheid
Voor het voornemen is een onderzoek naar omgevingsveiligheid uitgevoerd. Dit onderzoek is weergegeven in Bijlage 14. Het doel van het onderzoek is het inventariseren van de risicobronnen in de omgeving van het wijzigingsgebied en het beschouwen van de effecten van het voornemen op omgevingsveiligheid.
Onderzoek
De risicobronnen in de omgeving van het wijzigingsgebied zijn geïnventariseerd aan de hand van de Atlas Leefomgeving. In de omgeving van het wijzigingsgebied zijn de volgende risicobronnen aanwezig:
- baanvak P van route 100, Lutterade – Visé (B) ten oosten van het wijzigingsgebied;
- leiding Z-500-18 ten oosten van het wijzigingsgebied.
Conform de Rbn is baanvak P van route 100, Lutterade – Visé (B) en basisnet spoorroute. Over de basisnet spoorroute worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het vervoer van gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 1 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) over het basisnet is een activiteit die valt onder deel C van Bijlage VII van het Bkl. De kleinste afstand tussen het wijzigingsgebied en baanvak P van route 100, Lutterade – Visé (B) is 5 meter.
Leiding Z-500-18 van Gasunie Transport Services B.V. is een stalen buisleiding met een buitendiameter van 114,30 mm (= 4”) en een wanddikte van 4,37 mm. Door leiding Z-500-18 wordt aardgas met een druk van 40 bar (= 4 MPa) vervoerd. Het exploiteren van een buisleiding, bedoeld in artikel 3.101, eerste lid, onder a tot en met d van het Bal is een activiteit die valt onder deel D.2 van Bijlage VII van het Bkl. De kleinste afstand tussen het plangebied en leiding Z-500-18 is 0 meter.
Wat betreft baanvak P van route 100, Lutterade – Visé (B) blijkt uit de kwalitatieve en kwantitatieve beschouwing van de effecten van het voornemen op omgevingsveiligheid dat het voornemen geen significante effecten heeft op omgevingsveiligheid.
Wat betreft leiding Z-500-18 blijkt uit de kwalitatieve beschouwing van de effecten van het voornemen op omgevingsveiligheid dat het voornemen geen effecten heeft op omgevingsveiligheid.
In het omgevingsplan van de gemeente Eijsden-Margraten zijn aandachtsgebieden niet aangewezen als voorschriftengebieden. Voor de woningen geldt hierdoor de eis van artikel 4.90, eerste lid van het Bbl (een bouwwerk in een brandvoorschriftengebied of in een explosievoorschriftengebied is zodanig dat de gevolgen voor personen van het aan het voorschriftengebied verbonden risico op brand of explosie worden beperkt) niet. Echter, omdat de vrijstaande woning binnen het explosieaandachtsgebied van baanvak P van route 100, Lutterade – Visé (B) en binnen het brandaandachtgebied van leiding Z-500-18 komt te staan, is het perceel voor de vrijstaande woning in het TAM-omgevingsplan aangewezen als brand- en explosievoorschriftengebied. Voor de vrijstaande woning geldt hierdoor de eis van artikel 4.90, eerste lid van het Bbl. Omdat de vrijstaande woning een gebouw met een woonfunctie is, moet de vrijstaande woning voldoen aan artikel 4.91 (brandwerendheid), artikel 4.92 (brandklasse gevel en vloeren), artikel 4.93 (brandklasse dak), artikel 4.94 (vluchtroute), artikel 4.95 (sterkte bij brand) en artikel 4.96 (scherfwerking) van het Bbl.
Alle 38 woningen liggen in het explosie- en gifwolkaandachtsgebied. Voor het explosie- aandachtsgebied zijn kwantitatieve groepsrisicoberekeningen uitgevoerd en deze geven aan dat ten opzichte van de huidige situatie het GR per kilometer in de toekomstige situatie toeneemt. Zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie is het hoogste GR per kilometer laag (< 0,100 x de OW). Wat betreft baanvak P van route 100, Lutterade – Visé (B) wordt er voldaan aan artikel 5.15 van het Bkl. Zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie is de kans op 10 of meer dodelijke slachtoffers kleiner dan 1,5 x 10-8 per jaar. Wat betreft baanvak P van route 100, Lutterade – Visé (B) heeft het voornemen geen significante effecten op de omgevingsveiligheid.
Gelet op voorstaande is het niet toegelaten om een zeer kwetsbaar gebouw toe te laten.
Bij het bouwen van 13 grondgebonden woningen en 25 appartementen op de woningbouwlocatie wordt aanbevolen om rekening te houden met het scenario gifwolk. Rekening houden met het scenario gifwolk kan bijvoorbeeld door:
- het plaatsen van afsluitbare ventilatieopeningen;
- het plaatsen van afsluitbare mechanische ventilatie en een toegankelijk bedieningssysteem.
Bij het scenario gifwolk is het advies namelijk om ramen en deuren te sluiten en om binnen te blijven. Door de woningen te voorzien van afsluitbare ventilatieopeningen, afsluitbare mechanische ventilatie en een toegankelijk bedieningssysteem kunnen de woningen gebruikt worden als schuilplaatsen. Aanbevolen wordt om afsluitbare ventilatieopeningen van baanvak P van route 100, Lutterade – Visé (B) af te richten en een hoge plaatsing te verkiezen boven een lage plaatsing.
Relatie met het omgevingsplan
Het voornemen heeft geen gevolgen op omgevingsveiligheid. Er zijn voldoende blusvoorzieningen voor de brandbestrijding in de directe omgeving van het wijzigingsgebied aanwezig. De personen in het wijzigingsgebied zijn in het algemeen als zelfredzaam te beschouwen en de bereikbaarheid van het wijzigingsgebied is goed. De ontvluchting van het gebied en de toegang voor hulpdiensten is gewaarborgd.
Om te voorkomen dat risicobronnen uit de omgeving een veiligheidsrisico vormen voor de te ontwikkelen woningen in de vorm van toxische wolken zijn maatregelen mogelijk. Deze maatregelen zijn het realiseren van afsluitbare ventilatieopeningen, afsluitbare mechanische ventilatie en een toegankelijk bedieningssysteem.
Een groot deel van het wijzigingsgebied is momenteel bij alarmeren gedekt via het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). De WAS voorziening is gelegen in het plangebied en het gehele wijzigingsgebied valt binnen het dekkingsgebied. Het beleid van het Ministerie van Veiligheid en Justitie is om met ingang van 1 januari 2020 het WAS uit te faseren. Dit betekent dat het WAS met ingang van deze datum niet meer gehandhaafd en onderhouden wordt door het Ministerie van Veiligheid en Justitie. In plaats hiervan zal gebruik worden gemaakt van NL-Alert. NL-Alert is een alarmmiddel van de overheid voor alarmering via de mobiele telefoon. Met NL-Alert kan de overheid gericht mensen met een tekstbericht informeren. NL-Alert is met name bedoeld voor noodsituaties. In het bericht staat wat er aan de hand is en het handelingsperspectief van de personen in de directe omgeving van het incident. NL-alert wordt momenteel steeds vaker ingezet als (aanvullend) alarmmiddel.
Opgemerkt wordt dat de kans op een dergelijk ongeval dusdanig klein is dat het verwaarloosbaar wordt geacht. Gezien het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid transport over het spoor geen belemmeringen voor de besluitvorming.
6.11 Gezondheid
In deze paragraaf wordt de invloed die de woningbouwontwikkeling heeft ten aanzien van het aspect gezondheid nader toegelicht.
Wettelijk kader
Het bereiken en in stand houden van een (sociaal) veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit is een belangrijk maatschappelijk doel van de Omgevingswet (artikel 1.3, sub a, Omgevingswet).
Om een gezonde, veilige en kwalitatief goede leefomgeving te beschermen, te bewaken en te bevorderen wordt binnen het bouwplan zoveel als mogelijk rekening gehouden met de kernwaardes voor een gezonde leefomgeving zoals die door de GGD GHOR Nederland hiervoor zijn geformuleerd. Binnen het plan is o.a. rekening gehouden met:
- Beperken van overlast (geluid, trillingen, geur).
- Een goede bodem- en luchtkwaliteit.
- Beperken van hittestress door voldoende groen.
- Het stimuleren van het ontmoeten in de buitenruimte.
- Het stimuleren van spelen, sporten en bewegen in de buitenruimte.
- Het stimuleren van actief vervoer.
- Toegankelijk openbaar vervoer.
- Veilige en prettige verlichting.
- Uitzicht of één prettige zijde aan iedere woning.
- Een goede mix van wonen, werken en leven.
De kernwaardes met betrekking tot de diverse milieuaspecten (geluid, trillingen, geur, lucht- en bodemkwaliteit en externe veiligheid) zijn reeds in dit hoofdstuk apart gemotiveerd en beoordeeld.
In onderstaande alinea worden nader gemotiveerd hoe de overige regels zijn toegepast in de woningbouwontwikkeling Oost-Maarland.
Beoordeling
Met de woningbouwontwikkeling wordt de kern Oost-Maarland uitgebreid met 38 woningen. Oost-Maarland is gelegen in een omgeving met een groen en ontspannen karakter. Dit karakter moet behouden blijven. In het inrichtingsontwerp van het nieuwbouwplan is dan ook rekening gehouden met het optimaal benutten van deze groene omgeving én wordt er zowel voor de nieuwe bewoners als de huidige omwonenden van het bouwplan een omgeving gecreëerd waar zij veilig kunnen ontspannen, ontmoeten en bewegen.
De woningen grenzen met hun voortuin (3,0m diep en voorzien van lage hagen) aan het trottoir. Achter het trottoir worden parkeerkoffers (dwarsparkeren) gerealiseerd, ingepakt in blokhagen en een enkele bomenlaan aangeplant. Hierdoor is er een flinke afstand van de gevels van de woningen tot de straatkant. Dit zorgt ervoor dat er de geluidshinder en overlast van verkeer minimaal zijn. Dit in combinatie met de verkoelende groene inrichting van de openbare ruimte zorgt voor een prettig, groen en rustig straatbeeld. De tuin aan de achterzijde van de grondgebonden woningen worden afgebakend met een brede groen haag. Hierdoor is er sprake van een prettige, rustige (uitzicht)zijde.
Aan de oostzijde van het woningbouwplan (richting spoor) wordt extra groen aangeplant. Met deze “groene buffer” wordt een prettige groene omgeving gecreëerd. En door het toevoegen van wandelpaadjes en bankje(s) krijgt het gebied een parkachtig karakter dat inwoners (bestaand en nieuw) uitnodigt uit om naar buiten te gaan, te bewegen, elkaar te ontmoeten en/of tot rust te komen. Het uitnodigen tot bewegen wordt verder bevordert door de aanwezigheid van de Fietsknooppuntroute (knooppunt 74 en 75) ten zuiden van het plangebied. Op verdere afstand zijn met de auto of fiets ook verschillende wandelknooppuntroutes te bereiken. Andere nabijgelegen recreatiemogelijkheden zijn het Savelsbos (ten oosten van het wijzigingsgebied) en de Eijsder Beemden (ten westen van het wijzigingsgebied).
Binnen het bouwplan wordt rekening gehouden met een goede toegankelijkheid (rolstoelvriendelijk, geschikt voor slechtziende etc) van de straat, het park en de huizen eromheen. Om daarnaast de (sociale) veiligheid in de straat en dit aangelegen park te garanderen, wordt er gewerkt aan een lichtplan. Zo worden donkere en afgelegen plekken in de buitenruimte voorkomen en creëren we een gevoel van veiligheid in de directe omgeving van de inwoners.
Relatie met het omgevingsplan
Op basis van bovenstaande uiteenzetting wordt geconcludeerd dat: De woningbouwontwikkeling niet leidt tot ernstige nadelige gevolgen voor de gezondheid van inwoners en er met deze woningbouwontwikkeling een (sociaal) veilige en gezonde fysieke leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit wordt gerealiseerd en gegarandeerd.
Vanuit het aspect gezondheid is er binnen het planvoornemen dus sprake van een evenwichtige toedeling van functies op locaties.
6.12 Duurzaamheid
Duurzaam bouwen (DuBo) staat in de belangstelling en milieuaspecten krijgen een volwaardige plaats in het ontwerpen, bouwen en beheren van bebouwing. In de praktijk betekent duurzaam bouwen dat met onder meer de volgende aspecten rekening gehouden wordt: het materiaalgebruik, de vormgeving van het bouwblok, gebruik maken van wind- en/of zonne-energie, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen. Bij deze laatste moeten gebouwen op eenvoudige wijze geschikt gemaakt kunnen worden voor hergebruik, zodat de levensduur wordt verlengd.
Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) ziet onder andere toe op bepaalde kwaliteitseisen van nieuwbouw woningen.
Duurzaamheid en energie zijn nauw met elkaar verbonden. Er is een direct verband tussen energiegebruik en CO2-uitstoot. Het terugdringen van energiegebruik en CO2-uitstoot is de basis voor duurzame bouw. Daarbij dient er ook aandacht te worden gegeven aan de toepassing van alternatieve manieren waarop energie wordt opgewerkt. Denk hierbij aan de toepassing van zonnepanelen op de dakvlakken en/of als zonnedaken boven parkeerplaatsen.
6.13 Mer-beoordeling
De beoogde woningbouwontwikkeling valt als stedelijk ontwikkelingsproject onder categorie J11 van Bijlage V van het Omgevingsbesluit. In dat kader is voor deze wijziging van het omgevingsplan een aanmeldnotitie mer opgesteld (zie Bijlage 15).
Op basis van de uitgevoerde mer-beoordeling kan worden geconcludeerd dat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn als gevolg van het planvoornemen.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Kostenverhaal
Het verhaal van de gemaakte kosten is aan de orde indien de wijziging van het omgevingsplan een nieuwe (gebieds)ontwikkeling mogelijk maakt met daarin kostenverhaalplichtige activiteiten. De volgende activiteiten zijn kostenverhaalplichtig:
- a. de bouw van een of meer gebouwen met een woonfunctie;
- b. de bouw van een of meer hoofdgebouwen anders dan gebouwen met een woonfunctie;
- c. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte of met een of meer gebouwen met een woonfunctie;
- d. de bouw van een gebouw dat geen hoofdgebouw als bedoeld onder b is, met ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte;
- e. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen met andere gebruiksfuncties dan een woonfunctie tot gebouwen met een woonfunctie, mits het ten minste tien woonfuncties betreft; of
- f. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen met andere gebruiksfuncties dan een kantoorfunctie, een winkelfunctie of een bijeenkomstfunctie voor het verstrekken van consumpties voor het gebruik ter plaatse tot gebouwen met een of meer van deze gebruiksfuncties, mits de cumulatieve bruto-vloeroppervlakte van de nieuwe gebruiksfuncties ten minste 1.500 m2 bedraagt.
Indien de wijziging van het omgevingsplan nieuwe kostenverhaalplichtige activiteiten mogelijk maakt, dient het kostenverhaal via een van onderstaande opties te worden verzekerd:
a. anderszins, via een overeenkomst, bijvoorbeeld:
- 1. een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer van de kostenverhaalplichtige activiteit; of
- 2. via de gronduitgifte-overeenkomst tussen gemeente en een toekomstige eigenaar, indien de gemeente het volledige kostenverhaalsgebied in eigendom heeft;`
b. via regels kostenverhaal in het omgevingsplan, waarbij gekozen wordt tussen:
- 1. een systeem met tijdvak: vergelijkbaar met het systeem uit de Wro, waarbij plannen een duidelijk eindbeeld, een fasering en een einddatum hebben, zodat kosten en opbrengsten op
voorhand goed te berekenen zijn; - 2. of zonder tijdvak: een nieuw systeem voor gebiedsontwikkelingen zonder een duidelijk eindbeeld, zonder fasering en zonder einddatum, waardoor kosten en opbrengsten op voorhand moeilijker te berekenen zijn en er gewerkt wordt met scenario's
Aangezien de gemeente eigenaar is van de te ontwikkelen gronden wordt voor de beoogde ontwikkeling een gronduitgifte-overeenkomst tussen de gemeente en de toekomstige eigenaren gesloten.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.2.1 Participatie
Participatie is een belangrijke pijler onder de Omgevingswet. Binnen de Omgevingswet is participatie vormvrij. In onderstaande paragraaf wordt uiteengezet welke vorm(en) en niveau van participatie de gemeente Eijsden-Margraten heeft toegepast bij de planvorming van voorliggende ontwikkeling.
Omgeving
Al geruime tijd worden door de gemeente Eijsden-Margraten plannen gemaakt om op een deel van de agrarische percelen aan de Pastoor Rosierstraat in Oost-Maarland woningen te bouwen (planlocatie). Op deze locatie liggen tal van belemmeringen die een beperkende invloed hebben op de (bouw)mogelijkheden in dit gebied. (spuitcirkels, veiligheidszones, geluidscontouren, aanwezigheid van riolering etc.). Deze belemmeringen in combinatie met de reeds aanwezige infrastructuur en de woonwijken waarop het nieuwe bouwplan moet aansluiten, bepalen min of meer de (stedenbouwkundige) invulling van het bouwplan. Daarbij is er een concrete woningbouwopgave voor de gemeente Eijsden-Margraten (woningbehoefte onderzoek gemeente Eijsden-Margraten 2019) en het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting die in hoofdlijnen bepalend zijn voor het te realiseren woningbouwprogramma (typologieën en segmenten).
Vanwege bovenstaande redenen zijn de participatieniveau's 'adviseren', çoproduceren' en 'gezamenlijk bestuur' als minder geschikt bevonden en is gekozen om het participatieproces in te richten op het niveau van 'informeren' en 'raadplegen'. Dit zijn gebruikelijk participatieniveau's bij omgevingsplannen en omgevingsvergunningen.
Informeren:
- Informatie van hoge kwaliteit over het project delen met de omgeving.
- Deze informatie voor eenieder op een makkelijke manier beschikbaar stellen.
- Gedurende het hele proces van planvorming tot (eind)oplevering blijven informeren.
Raadplegen:
- Eenieder de gelegenheid geven om te reageren op het bouwplan en/of hiervoor suggesties aan te dragen.
- Raadpleging als initiatiefnemer beoordelen, keuzes maken (eventueel in overleg met aandrager) en deze keuze kenbaar maken (informeren).
Inloop-informatieavond
Op 18 september 2024 heeft de gemeente Eijsden-Margraten op locatie Buitengoed de Reünie in Oost-Maarland een inloop-informatieavond georganiseerd. Omwonenden van het wijzigingsgebied hadden hiervoor per brief een persoonlijke uitnodiging ontvangen. De avond was echter voor eenieder toegankelijk en is daarom ook bekend gemaakt via de gemeentelijke nieuwsbrief, website en weekblad “De Etalage”.
Het doel van deze avond was om iedereen de gelegenheid te geven om zich te informeren en vragen te stellen over het voorgenomen bouwplan. Er was een collage opgezet van A1-borden met informatie over o.a.: het TAM-omgevingsplan, het verkavelingsplan, de woningtypologieën en segmenten binnen het plan, parkeren, groeninrichting en diverse 3D-impressies en referentiebeelden.
Zes mensen werkzaam voor de gemeente Eijsden-Margraten, waren aanwezig om vragen van bezoekers van de informatieavond te beantwoorden en reacties op en suggesties voor het bouwplan op te halen. Daarnaast was er de gelegenheid om een reactieformulier in te vullen zodat bezoekers ook daarop hun reactie(s) kenbaar konden maken. Door de gemeente is actief gestuurd op het invullen van deze formulieren.
Voor degene die verhinderd waren om te komen, of de beschikbare informatie nog eens hun gemak willen bekijken, is alle informatie (inclusief beeldmateriaal) over het plan op de gemeentelijke website geplaatst onder het kopje “Wonen en (ver)bouwen, Gebiedsontwikkelingen, Woningbouwplannen inOost-Maarland”ex
De informatieavond was drukbezocht met meer dan 125 bezoekers. Ook is er goed gebruik gemaakt van de reactieformulieren. Er zijn in totaal 45 ingevulde reactieformulieren ontvangen. Deze reacties waren overwegend positief. 37 (82%) positieve reacties ten opzichte van 8 (18%) kritische reacties van direct omwonenden. Dit beeld is een correcte weerspiegeling van de sfeer en reacties op de informatieavond. Ook de reacties die via sociale media na deze informatieavond zijn ontvangen waren overwegend positief.
Na de informatieavond is de input, zowel mondeling als schriftelijk opgehaald, geïnventariseerd en beoordeeld. De meest voorkomende vragen zijn beantwoord. Deze beantwoording, alsook een verslag van de informatieavond, is via de projectpagina van het bouwplan gedeeld. Enkele reactieformulieren gaven aanleiding om de betreffende personen uit te nodigen voor een persoonlijk gesprek.
De hierboven beschreven raadpleging heeft geleid tot de volgende wijzigingen in het bouwplan:
- Binnen het nieuwbouwplan wordt ruim voldaan aan de geldende parkeernormen. Het nieuwe bouwplan heeft dus geen negatieve invloed op de bestaande parkeergelegenheid. Tijdens de informatieavond is echter diverse keren aangegeven dat de bestaande parkeergelegenheid onder druk staat. Om deze te verlichten, is door bezoekers van de informatieavond geopperd om meer parkeerplekken te creëren door de bestaande langsparkeerstrook aan de Pastoor Rosierstraat om te zetten naar dwarsparkeerplaatsen. Dit idee is overgenomen in het plan.
- De vraag naar betaalbare koopwoningen en/of appartementen was groot. Zowel onder ouderen als jongeren. Naar aanleiding hiervan is in het TAM-omgevingsplan de mogelijkheid opgenomen om in plaats van appartementen in het segment middenhuur, goedkope koopappartementen te kunnen realiseren.
- De vierde bouwlaag van het appartementencomplex is naar achteren verplaatst. Hierdoor komt er meer afstand tussen de tegenovergelegen woningen aan de Pastoor Rosierstraat en het complex.
- Een klein deel van de bestaande infrastructuur wordt afgekoppeld van de bestaande riolering. Dit afgekoppelde deel wordt meegenomen in het afwateringsplan van het nieuwe bouwplan. Dit heeft een positief effect op het functioneren van het bestaande rioolstelsel.
Betrokken overheden en instanties
Het voornemen zal worden voorgelegd aan de provincie Limburg, het Waterschap en de Veiligheidsregio Zuid-Limburg.
PM
7.2.2 Vaststellingsprocedure
De gemeente legt het ontwerp-omgevingsplan en de bijbehorende stukken 6 weken ter inzage (artikel 3:11 Awb). Binnen 6 weken vanaf het moment van terinzagelegging van het ontwerp-omgevingsplan kan een ieder zienswijzen inbrengen. Dit kan schriftelijk of mondeling plaatsvinden.
Het ontwerp TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22b Woningbouw Oost-Maarland heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen, vanaf 28 november 2024 tot en met 8 januari 2025. Gedurende deze termijn zijn 5 zienswijzen ingediend.
In de Nota van zienswijzen bijgevoegd in Bijlage 16 van deze motivering, zijn de ingekomen zienswijzen samengevat en voorzien van een reactie. Voorliggende motivering is, waar nodig, aangepast naar aanleiding van de ingebrachte zienswijzen.
Hoofdstuk 8 Artikelsgewijze Toelichting
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de regels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op de afzonderlijke activiteiten. Dit is van belang in verband met de mogelijkheid om voor alle activiteiten een gerichte motivering te kunnen opvragen.
8.1 Uitwerking In De Regels
Vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet (1 januari 2024) worden de 'oude' bestemmingsplannen samen met de gedecentraliseerde rijksregels (de 'Bruidsschat') van rechtswege onderdeel van het omgevingsplan. Dit TAM-omgevingsplan voorziet in een wijziging van het omgevingsplan voor de locatie ten noorden en oosten van de Pastoor Rosierstraat.
Préambule
De regeling vangt aan met een préambule. Deze geeft aan hoe het TAM-omgevingsplan als onderdeel van en in samenhang met de rest van het omgevingsplan gelezen moeten worden. In de préambule wordt ook aangegeven welk hoofdstuk van het omgevingsplan het voorliggende TAM-omgevingsplan betreft.
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Met het geven van een omschrijving wordt voorkomen dat er onduidelijkheid ontstaat over de inhoud van het begrip. Dit komt de uitleg van de regeling ten goede.
Een vaker in de regels terugkerend begrip betreft de term 'straatpeil'. Hiervoor is in dit TAM-omgevingsplan geen definitie opgenomen omdat deze term reeds is gedefinieerd in bijlage I van het gemeentelijk omgevingsplan. De definitie daarvan luidt:
'straatpeil:
- a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.'
Artikel 2 Toepassingsbereik
Doordat een TAM-omgevingsplan er niet automatisch voor zorgt dat de oude regels op de locatie waarvoor het TAM-omgevingsplan komt te gelden, komen te vervallen, moet een toepassingsbereik- bepaling in het plan worden opgenomen waarmee geregeld wordt dat de nieuwe regels voorrang hebben als ze in strijd zijn met de oude regels. Deze regeling is opgenomen in het eerste lid van dit artikel.
In het tweede lid is geregeld dat de regels van de bruidsschat niet van toepassing zijn op de TAM-omgevingsplanlocatie als zij strijdig zijn met de regels van het TAM-omgevingsplan. De uitzondering van paragraaf 22.2.7.3 ziet op de regels over het vergunningvrij bouwen zoals die in artikel 22.36 van het omgevingsplan zijn opgenomen. Deze blijven dus wel in stand.
Het derde lid zorgt ervoor dat de plankaart van het wijzigingsgebied deel uitmaakt van het omgevingsplan. Dit is immers niet automatisch het geval onder de Omgevingswet.
Artikel 3 Meet- en rekenbepalingen
In dit artikel wordt uiteengezet hoe bij de toepassing van de regeling wordt gemeten.
Artikel 4 Algemeen gebruiksverbod
In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen. Wanneer een dergelijk verbod niet is opgenomen dan betekent dit dat activiteiten zonder meer mogen worden uitgevoerd en er geen beperkingen voor die activiteit op grond van het omgevingsplan zijn. Alleen het opnemen van locaties met functies is namelijk onvoldoende om het handelen in strijd met die functies te verbieden of vergunningplichtig te maken.
Artikel 5 Aanvraagvereisten
In paragraaf 22.5.2 van de bruidsschat zijn aanvullende aanvraagvereisten opgenomen voor vergunningaanvragen die betrekking hebben op het tijdelijk deel van het omgevingsplan (o.a. binnenplanse afwijkingen uit bestemmingsplannen). Deze aanvullende aanvraagvereisten zijn niet automatisch van toepassing op vergunningplichten voor omgevingsplanactiviteiten die in een TAM-omgevingsplan worden opgenomen. Het TAM-omgevingsplan is immers onderdeel van het nieuwe deel. Door de in dit artikel opgenomen regeling worden de relevante aanvraagvereisten uit de paragraaf van de bruidsschat van overeenkomstige toepassing verklaard op vergunningaanvragen op de locatie van het TAM-omgevingsplan
Verder zijn er nog algemene bepalingen in het derde en vierde hoofdstuk van de regeling opgenomen. Het gaat daarbij om de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels (regels ondergronds bouwen), algemeen gebruiksregels, algemene aanduidingsregels (regeling spuitvrije zone), algemene afwijkingsregels (voorwaardelijke verplichtingen voor alpenwatersalamander, geluidscherm, hagen en beeldkwaliteit) en overige regels (waaronder voorrangsregels en parkeerregeling).
8.2 Functies En Activiteiten
Artikel 6 Groen
De als ‘Groen’ aangewezen locaties zijn bestemd voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, fiets- en voetpaden, straatmeubilair, zoals straatverlichting en afvalbakken, verhardingen voor in- en uitritten, (openbare) nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn maatvoeringsregels opgenomen.
Artikel 7 Verkeer
De als ‘Verkeer’ aangewezen locaties zijn met name bestemd voor bewegend en stilstaand verkeer. Daarnaast zijn straatmeubilair, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Artikel 8 Wonen
De functie ‘Wonen’ staat woningen inclusief mantelzorg, aan huis gebonden beroepen en gastouderschap toe. Tevens zijn toegelaten functies zoals tuinen, erven, verhardingen, parkeren, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen. Voor openbaar parkeren is een aanduiding 'parkeerterrein' opgenomen. Tevens zijn duurzaam bodem- en waterbeheer, verhardingen, groenvoorzieningen, straatmeubilair, terrassen, in- en uitritten, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen toegestaan.
Er zijn in totaal 38 woningen toegestaan. Gestapelde woningen zijn alleen toegestaan ter plaatse van de betreffende aanduiding. Het gaat om maximaal 25 appartementen.
Hoofdgebouwen mogen enkel binnen het bouwvlak worden gesitueerd. Bijgebouwen mogen zowel binnen het bouwvlak als binnen de aanduiding 'bijgebouwen'.
De maximaal toegestane goot- en bouwhoogten zijn op de plankaart aangegeven. Het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan 2, behoudens het appartementengebouw dat deels in 4 bouwlagen mag bevatten.
Voor de bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn eveneens maatvoeringsregels opgenomen.
Artikel 9 Leiding
Binnen deze functie is de bescherming van de bestaande gasleiding geregeld.
Artikel 10 Waarde - Archeologie - 4 en Artikel 11 Waarde - Archeologie - 5
De voor ‘Waarde – Archeologie 4’ of 'Waarde - Archeologie - 5' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.
Hoofdstuk 9 Belangenafweging En Conclusie
Op grond van artikel 4.2 Omgevingswet moet het omgevingsplan voldoen aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De gemeente moet daarbij rekening houden met alle betrokken belangen. Verder gelden de beleidskaders en instructieregels.
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de ontwikkeling van 38 nieuwe woningen aan de Pastoor Rosierstraat in de kern Oost-Maarland. De nieuwe functie past bij de aard van het gebied waar een mix van woningen en bedrijvigheid aanwezig is. Niet alleen de woningen zijn nieuw, ook de omliggende openbare ruimte wordt in het ontwerp meegenomen. Hier worden parkeerplaatsen en groen gerealiseerd.
De ontwikkeling voorziet onder meer in huur- en koopappartementen en grondgebonden koopwoningen voor onder meer starters. Daarmee sluit het voorgenomen plan aan op de vraag naar huur- en koopwoningen in de regio, met name voor ouderen en starters.
De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan een inclusieve, gezonde en veilige samenleving, door te voorzien in een mix van woonvormen en door de openbare ruimte zo in te richten dat een aantrekkelijk gebied ontstaat. Daarnaast wordt gekozen voor een goede landschappelijke inpassing die recht doet aan de kenmerken en identiteit van het gebied. De woningbouwontwikkeling vindt plaats in bestaand stedelijk gebied, waarmee wordt voldaan aan het principe meer stad, meer land. Tevens wordt ook rekening gehouden met een openbare ruimte die klimaatadaptief is en bijdraagt aan de verduurzaming en biodiversiteit, door het toevoegen van kwalitatief en divers groen en voorzieningen voor waterberging.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat op 7 rekenpunten de standaardwaarde vanwege de rijksweg en op 6 rekenpunten de standaardwaarde vanwege het spoor wordt overschreden. Op geen enkel rekenpunt wordt de grenswaarde overschreden. Geconcludeerd is ook dat bron-, overdrachts- en aanvullende ontvanger maatregelen onvoldoende financieel doeltreffend zijn om de geluidbelasting te reduceren tot onder de standaardwaarde, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van technische, stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige of landschappelijke aard.
Voor de locaties waar de standaardwaarde vanwege de rijksweg en/of het spoor wordt overschreden, is in de regeling van dit TAM-omgevingsplan een toegestane hogere waarde opgenomen die aansluit bij de berekende waarde. De berekende waarden zijn dusdanig dat deze aanvaardbaar worden geacht, mede gelet op het feit dat er steeds een geluidluwe zijde aanwezig is. Het berekende gecumuleerde geluid bedraagt maximaal 55 dB en wordt daarmee gekwalificeerd als redelijk. Dit wordt eveneens als aanvaardbaar geacht, mede gelet op de kwaliteit van de locatie en het belang van het realiseren van woningbouw. Het gezamenlijk geluid is eveneens in de regeling van dit TAM-omgevingsplan vastgelegd.
Tot slot blijkt uit hoofdstuk 3 en hoofdstuk 6 dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies
aan locaties.
Conclusie
Alles overwegende is de beoogde ontwikkeling aanvaardbaar. De impact van de beoogde ontwikkeling op omgevingsaspecten is beperkt van aard en er treden geen nadelige gevolgen voor het milieu op.
Bijlage 1 Kaart Toetspunten Onderzoek Geluid
Bijlage 2 Hagenkaart
Bijlage 3 Bepalen Parkeerbehoefte
Bijlage 3 Bepalen parkeerbehoefte
Bijlage 1 Inrichtingsplan
Bijlage 2 Landschapsplan
Bijlage 3 Onderzoek Archeologie
Bijlage 3 Onderzoek Archeologie
Bijlage 4 Quickscan Ecologie
Bijlage 5 Activiteitenplan Soortenbescherming
Bijlage 5 Activiteitenplan soortenbescherming
Bijlage 6 Memo Stikstofdepositie
Bijlage 6 Memo stikstofdepositie
Bijlage 7 Advies Berging En Infiltratie Hemelwater
Bijlage 7 Advies berging en infiltratie hemelwater
Bijlage 8 Notitie Klimaatadaptatie
Bijlage 8 Notitie klimaatadaptatie
Bijlage 9 Onderzoek Verkeerstoets
Bijlage 9 Onderzoek Verkeerstoets
Bijlage 10 Bodemonderzoek Westelijk Deel (Kadastraal Perceel 108)
Bijlage 10 Bodemonderzoek Westelijk deel (kadastraal perceel 108)
Bijlage 11 Bodemonderzoek Oostelijk Deel (Kadastrale Percelen 109 En 110)
Bijlage 11 Bodemonderzoek Oostelijk deel (kadastrale percelen 109 en 110)
Bijlage 12 Onderzoek Geluid
Bijlage 13 Berekening Geurhinder
Bijlage 13 Berekening geurhinder
Bijlage 14 Onderzoek Omgevingsveiligheid
Bijlage 14 Onderzoek Omgevingsveiligheid