KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Reikwijdte
Artikel 3 Waarde - Archeologie 1
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
Artikel 6 Waarde - Archeologie 4
Artikel 7 Waarde - Archeologie 5
3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Overige Zone - Archeologisch Rijksmonument
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Begrenzing En Reikwijdte
1.3 Leeswijzer
2 Archeologie Beleid
2.1 Wettelijk Kader
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Archeologiebeleid
2.4 Vertaling Archeologiebeleid In Het Paraplubestemmingsplan
3 Juridische Aspecten En Planverantwoording
3.1 Opzet Van De Regels
4 Uitvoerbaarheid
4.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
4.2 Economische Uitvoerbaarheid
5 Vooroverleg En Inspraak
5.1 Vooroverleg
5.2 Inspraak En Zienswijzen

Parapluplan Archeologie

Bestemmingsplan - Gemeente Stichtse Vecht

Ontwerp op 12-12-2023 - in voorbereiding

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:
Plan
Parapluplan Archeologie met identificatienummer NL.IMRO.1904.BPArcheologieSV-OW01 van de gemeente Stichtse Vecht.
Archeologisch deskundige
Door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
Archeologisch onderzoek
Onderzoek verricht door een gecertificeerde dienst, bedrijf of instelling zoals bedoeld in de Erfgoedwet 2016 en werkend volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
Archeologisch rapport
Een rapport waarin de resultaten van archeologisch onderzoek zijn vastgelegd en dat voldoet aan de normen van de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
Archeologische waarde
De aan een gebied toegekende waarde of verwachtingswaarde in verband met de in dat gebied aanwezige of aantoonbaar te verwachten archeologische sporen en vondsten.
Behoudenswaardige archeologische waarden
Archeologische resten die op basis van de waarderingssystematiek van de KNA als zodanig waardevol worden aangemerkt dat nader onderzoek of behoud in de bodem noodzakelijk is.
Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de daarbij behorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
KNA
Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie. Wettelijk verplichte richtlijn voor de uitvoering van archeologisch onderzoek die door de beroepsgroep van archeologen wordt gehanteerd.
Normaal beheer en onderhoud
Onderhoud dat, gelet op de medebestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende medebestemming behoren. Normaal beheer en onderhoud is gericht op behoud van aanwezige bouwwerken en gebruik.
Programma van Eisen
Het document dat is opgesteld op basis van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie waarin wordt aangegeven op welke wijze archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Een Programma van Eisen behoeft altijd goedkeuring door het bevoegd gezag.

2 Bestemmingsregels

Artikel 2 Reikwijdte

Dit bestemmingsplan herziet alle (digitale) bestemmingsplannen en wijzigingsplannen die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan van kracht zijn.
  1. Als in de bestemmingsplannen een dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie' is opgenomen, vervangt dit parapluplan de betreffende dubbelbestemmingen volledig. Als in de bestemmingsplannen geen dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' is opgenomen, dan geldt dit parapluplan in aanvulling op de betreffende bestemmingsplannen. Voor het overige blijven de regels van de betreffende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen onverminderd van kracht.
  2. Het plangebied zoals op de verbeelding is begrensd, is leidend voor de reikwijdte van dit parapluplan.

Artikel 3 Waarde - Archeologie 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) of functie(s), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op of in deze gronden voorkomende of te verwachten archeologische waarden.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. voor archeologisch onderzoek mogen bouwwerken worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m;
  2. voor de andere op deze gronden rustende bestemmingen, en met inachtneming van de (bouw)regels van die bestemmingen, mag worden gebouwd en is het overleggen van een archeologisch rapport niet nodig als zij voldoen aan één of meerdere van de volgende kenmerken:
    1. het betreft vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het peil, niet wordt uitgebreid, en waarbij uitsluitend de bestaande fundering wordt benut;
    2. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd;
    3. het bouwwerk een oppervlakte heeft van maximaal 25 m² (ongeacht de diepte van de bodemingrepen);
    4. voor de bouwwerken bodemingrepen plaatsvinden met een diepte van maximaal 30 cm onder het bestaande maaiveld (ongeacht de oppervlakte).

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan zodanig wijzigen dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 1':
  1. naar ligging wordt verschoven, dan wel;
  2. naar omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel;
  3. van bestemming wijzigt in een andere 'Waarde – Archeologie 2, 3, 4 of 5', dan wel;
  4. wordt verwijderd,
als:
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen of andere archeologische waarden aanwezig zijn die een indeling in een andere categorie rechtvaardigen;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Voordat de bestemming wordt gewijzigd, wordt advies gevraagd aan de archeologisch deskundige.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) of functie(s), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op of in deze gronden voorkomende of te verwachten archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. voor archeologisch onderzoek mogen bouwwerken worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m;
  2. voor de andere op deze gronden rustende bestemmingen, en met inachtneming van de (bouw)regels van die bestemmingen, mag worden gebouwd en is het overleggen van een archeologisch rapport niet nodig als zij voldoen aan één of meerdere van de volgende kenmerken:
    1. het betreft vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het peil, niet wordt uitgebreid, en waarbij uitsluitend de bestaande fundering wordt benut;
    2. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd;
    3. het bouwwerk een oppervlakte heeft van maximaal 100 m² (ongeacht de diepte van de bodemingrepen);
    4. voor de bouwwerken bodemingrepen plaatsvinden met een diepte van maximaal 30 cm onder het bestaande maaiveld (ongeacht de oppervlakte).

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan zodanig wijzigen dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 2':
  1. naar ligging wordt verschoven, dan wel;
  2. naar omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel;
  3. van bestemming wijzigt in een andere 'Waarde – Archeologie 1, 3, 4 of 5', dan wel;
  4. wordt verwijderd,
als:
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen of andere archeologische waarden aanwezig zijn die een indeling in een andere categorie rechtvaardigen;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Voordat de bestemming wordt gewijzigd, wordt advies gevraagd aan de archeologisch deskundige.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) of functie(s), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op of in deze gronden voorkomende of te verwachten archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. voor archeologisch onderzoek mogen bouwwerken worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m;
  2. voor de andere op deze gronden rustende bestemmingen, en met inachtneming van de (bouw)regels van die bestemmingen, mag worden gebouwd en is het overleggen van een archeologisch rapport niet nodig als zij voldoen aan één of meerdere van de volgende kenmerken:
    1. het betreft vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het peil, niet wordt uitgebreid, en waarbij uitsluitend de bestaande fundering wordt benut;
    2. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd;
    3. het bouwwerk een oppervlakte heeft van maximaal 1.000 m² (ongeacht de diepte van de bodemingrepen);

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan zodanig wijzigen dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 3':
  1. naar ligging wordt verschoven, dan wel;
  2. naar omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel;
  3. van bestemming wijzigt in een andere 'Waarde – Archeologie 1, 2, 4 of 5', dan wel;
  4. wordt verwijderd,
als:
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen of andere archeologische waarden aanwezig zijn die een indeling in een andere categorie rechtvaardigen;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Voordat de bestemming wordt gewijzigd, wordt advies gevraagd aan de archeologisch deskundige.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 4

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) of functie(s), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op of in deze gronden voorkomende of te verwachten archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. voor archeologisch onderzoek mogen bouwwerken worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m;
  2. voor de andere op deze gronden rustende bestemmingen, en met inachtneming van de (bouw)regels van die bestemmingen, mag worden gebouwd en is het overleggen van een archeologisch rapport niet nodig als zij voldoen aan één of meerdere van de volgende kenmerken:
    1. het betreft vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het peil, niet wordt uitgebreid, en waarbij uitsluitend de bestaande fundering wordt benut;
    2. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd;
    3. het bouwwerk een oppervlakte heeft van maximaal 500 m² (ongeacht de diepte van de bodemingrepen);
    4. voor de bouwwerken bodemingrepen plaatsvinden met een diepte van maximaal 30 cm onder het bestaande maaiveld (ongeacht de oppervlakte).

6.3 Afwijken van de bouwregels

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan zodanig wijzigen dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 4':
  1. naar ligging wordt verschoven, dan wel;
  2. naar omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel;
  3. van bestemming wijzigt in een andere 'Waarde – Archeologie 1, 2, 3 of 5', dan wel;
  4. wordt verwijderd,
als:
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen of andere archeologische waarden aanwezig zijn die een indeling in een andere categorie rechtvaardigen;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Voordat de bestemming wordt gewijzigd, wordt advies gevraagd aan de archeologisch deskundige.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 5

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) of functie(s), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op of in deze gronden voorkomende of te verwachten archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. voor archeologisch onderzoek mogen bouwwerken worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m;
  2. voor de andere op deze gronden rustende bestemmingen, en met inachtneming van de (bouw)regels van die bestemmingen, mag worden gebouwd en is het overleggen van een archeologisch rapport niet nodig als zij voldoen aan één of meerdere van de volgende kenmerken:
    1. het betreft vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het peil, niet wordt uitgebreid, en waarbij uitsluitend de bestaande fundering wordt benut;
    2. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd;
    3. het bouwwerk een oppervlakte heeft van maximaal 100.000 m² (ongeacht de diepte van de bodemingrepen);
    4. voor de bouwwerken bodemingrepen plaatsvinden met een diepte van maximaal 30 cm onder het bestaande maaiveld (ongeacht de oppervlakte).

7.3 Afwijken van de bouwregels

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan zodanig wijzigen dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 5':
  1. naar ligging wordt verschoven, dan wel;
  2. naar omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel;
  3. van bestemming wijzigt in een andere 'Waarde – Archeologie 1, 2, 3 of 4', dan wel;
  4. wordt verwijderd,
als:
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen of andere archeologische waarden aanwezig zijn die een indeling in een andere categorie rechtvaardigen;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Voordat de bestemming wordt gewijzigd, wordt advies gevraagd aan de archeologisch deskundige.

3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Overige Zone - Archeologisch Rijksmonument

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - archeologisch rijksmonument' is een wettelijk beschermd archeologisch rijksmonument op grond van de Erfgoedwet aanwezig. Het betreft terreinen met vastgestelde (gewaardeerde) archeologische vindplaatsen die zijn opgenomen in het Rijksmonumentenregister.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen of een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. Gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. Na tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het 'Parapluplan Archeologie'.

1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Zowel onder de huidige wetgeving (Erfgoedwet), als toekomstige wetgeving (Omgevingswet) heeft de gemeente een zorgplicht voor haar archeologische erfgoed. De gemeente Stichtse Vecht heeft daarom in 2009 uitgebreid archeologisch onderzoek naar de archeologische waarden en verwachtingen binnen haar grondgebied uit laten voeren. Op basis van dit onderzoek en de actualisatie daarvan is op 1 november 2022 de archeologische beleids- en verwachtingenkaart vastgesteld. In de loop der tijd zijn de bestemmingsplannen aangepast, maar een gestandaardiseerde set planregels ontbrak.
Het doel van dit paraplubestemmingsplan Archeologie is het bieden van een eenduidige regeling tot het behoud en bescherming van archeologische waarden in de gemeente Stichtse Vecht. Het paraplubestemmingsplan vormt de juridische vertaling van het archeologiebeleid, waarbij de vastgestelde archeologische beleidskaart (2021) de basis vormt voor de bij deze parapluherziening behorende verbeelding. Door middel van het opstellen van dit paraplubestemmingsplan zorgt de gemeente voor planologische bescherming van haar archeologisch erfgoed. Het thema archeologie kan met het paraplubestemmingsplan Arcehologie op een eenduidige wijze getoetst worden.

1.2 Begrenzing En Reikwijdte

Het Paraplubestemmingsplan Archeologie beslaat het volledige grondgebied van de gemeente Stichtse Vecht. De exacte begrenzing is ingetekend op de verbeelding van dit plan.
Het paraplubestemmingsplan heeft betrekking op alle eerder door de gemeenteraad vastgestelde (digitale) bestemmings- en wijzigingsplannen van de gemeente Stichtse Vecht. Bepalingen over archeologie in deze bestemmingsplannen vervallen en worden vervangen door de regels van dit paraplubestemmingsplan. Als het betreffende bestemmingsplan geen regels over archeologie bevat, gelden de regels in dit paraplubestemmingsplan in aanvulling op de overige regels van dat plan.

1.3 Leeswijzer

De toelichting op het Paraplubestemmingsplan Archeologie is als volgt opgebouwd. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een beschrijving van het archeologiebeleid. Verder worden in hoofdstuk 3 de juridische aspecten van dit bestemmingsplan beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de beschrijving van de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 5 bevat een beschrijving van het vooroverleg conform artikel 3.1.1. B.r.o en de wijze waarop inspraak heeft geplaats gevonden.

2 Archeologie Beleid

2.1 Wettelijk Kader

Verdrag van Valletta en Erfgoedwet
De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992 - een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed - hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is in 2016 grotendeels komen te vervallen. Vanaf 2016 bundelt de Erfgoedwet de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van cultureel erfgoed in Nederland en zijn nieuwe bepalingen toegevoegd.
Samengevat zijn de wettelijke uitgangspunten met name:
  1. Behoud en bescherming van het archeologisch erfgoed op de oorspronkelijke plek in de bodem (in situ). Als behoud in de bodem niet mogelijk is, dan kunnen archeologische resten worden behouden buiten de oorspronkelijke plek (ex situ) door middel van een archeologische opgraving.
  2. Het tijdig betrekken van archeologisch erfgoed in het ruimtelijk ontwikkelingsproces. Dat wil zeggen dat het uitvoeren van archeologisch onderzoek, het ontzien van archeologische vindplaatsen en het ontwerpen van archeologievriendelijke bouw- en funderingstechnieken tijdig (in de planvorming / voorafgaand aan vergunningverlening) moet worden vormgegeven/uitgevoerd.
  3. De verstoorder betaalt. Dit betekent dat archeologisch (voor)onderzoek of technische maatregelen die nodig zijn om archeologische resten in situ te bewaren worden betaald door de initiatiefnemer van de bodemverstorende werkzaamheden.
  4. Gemeenten en provincies krijgen een belangrijke rol in het proces van besluitvorming rond archeologisch erfgoed in hun ruimtelijke plannen en vergunningen.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven dat de toelichting van een bestemmingsplan ten minste een beschrijving bevat van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden (art. 3.1.6. lid 5 onder a).
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Besluit omgevingsrecht (Bor)
Op grond van de Wabo (art. 2.22 lid 3 onder d) kunnen aan een omgevingsvergunning voor het bouwen, aanleggen, slopen van een bouwwerk in een beschermd dorpsgezicht en bij het afwijken van een bestemmingsplan voorschriften worden verbonden in het belang van de archeologische monumentenzorg. Inhoudelijk wordt deze zorg voor de archeologische monumentenzorg geregeld door artikel 5.2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor).

2.2 Provinciaal Beleid

De provinciale doelstelling voor archeologie is de bescherming en ontwikkeling van archeologische waarden. De provincie Utrecht richt zich specifiek op terreinen van bekende archeologische waarden. In de Interim Omgevingsverordening is door middel van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur aangegeven welke plaatsen van archeologische waarde zijn. Drie gebieden zijn aangemerkt als provinciaal belang voor archeologie, namelijk de Limes (de Romeinse rijksgrens), de Utrechtse Heuvelrug en Dorestad. Deze gebieden worden onder de Omgevingswet overgenomen in de provinciale omgevingsvisie, en de provincie zal voor deze gebieden instructieregels opnemen. Deze gebieden liggen niet binnen de gemeente Stichtse Vecht.
De provincie beheert de archeologische bodemvondsten. Op basis van de Erfgoedwet is de provincie eigenaar van alle archeologische vondsten die tijdens archeologisch onderzoek worden gedaan in de provincie Utrecht. Uitzondering hierop zijn de gemeenten die zelf beschikken over een depot. De gemeente Stichtse Vecht beschikt niet over een eigen depot.

2.3 Gemeentelijk Archeologiebeleid

De bescherming van archeologische waarden wordt door de Erfgoedwet grotendeels bij de gemeenten neergelegd. Gemeenten zijn sinds 2007 verplicht rekening te houden met archeologische waarden in de bestemmingsplannen. De bescherming van archeologische waarden krijgt vorm door het opnemen van regels in het bestemmingsplan. De regels gaan over de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten, als bouwen, aanleggen en (ondergronds) slopen, in die gebieden die (in potentie) als archeologisch waardevol zijn aangemerkt.
Om het behoud van archeologische waarden op verantwoorde en adequate wijze af te wegen tegen andere belangen hebben de voormalige gemeente Breukelen tezamen met de voormalige gemeenten Loenen a/d Vecht, Maarssen en Abcoude in 2009 een archeologische beleidskaart op laten stellen voor haar grondgebied. (De Boer, A., A. Botman, N. de Jonge, J. Dijkstra & S. van der A, 2010: Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart gemeenten Maarssen, Loenen, Abcoude en Breukelen, (ADC Heritage-rapport H 032), Amersfoort.) De archeologische beleidskaart is gebaseerd op een onderzoek naar de aantoonbare en te verwachte archeologische resten. Het stelt de gemeente Stichtse Vecht in staat de archeologische waarden structureel mee te nemen in het ruimtelijke planvormingsproces.
In 2021 is de archeologische beleidskaart (en de archeologische verwachtingenkaart) geactualiseerd. (Hogenboom, F., D. R. Stiller, M.K. Dütting & J. Teters, 2021: Actualisatie archeologische verwachtings- en beleidskaart Gemeente Stichtse Vecht. Actualisatie archeologiebeleid, (ODRU Erfgoed rapport 49), Utrecht.) Op basis van voortschrijdend inzicht zijn de nodige aanpassingen verricht onder het motto ‘soepel waar het kan en streng waar het moet’.

2.4 Vertaling Archeologiebeleid In Het Paraplubestemmingsplan

2.4.1 Beleid

Het archeologiebeleid van de voormalige gemeenten onderscheidt momenteel twee categorieën van archeologische waarden (de archeologisch rijksmonumenten en de AMK-terreinen), bekende vindplaatsen en 5 categorieën gebaseerd op bekende te verwachten waarden. Per categorie is aangegeven welke bekende en verwachte waarden zijn onderscheiden en wat de vastgestelde vrijstellingsgrens is. In onderstaande tabel staan de beleidscategorieën, de doorvertaling daarvan naar dubbelbestemming en de vrijstellingsgrenzen aangegeven.

afbeelding
Tabel: overzicht van beleidscategorieën en dubbelbestemmingen en vrijstellingsgrenzen
Conform het Verdrag van Valletta is de insteek van het gemeentelijk archeologiebeleid om zo vroeg mogelijk in de planfase duidelijkheid te hebben over archeologische verwachting van het te verstoren gebied. In de planregels is dan ook opgenomen om een archeologisch rapport voor te leggen dat de ‘archeologische waarde van het te verstoren terrein in voldoende mate is vastgesteld’ bij het overschrijden van de planregels. Dit houdt in dat archeologische vooronderzoeken, als bureauonderzoeken, booronderzoeken en ook proefsleuvenonderzoek zoveel mogelijk in de planfase of voorafgaand aan de vergunningaanvraag bijvoorbeeld in een vooroverlegfase, worden uitgevoerd.

2.4.2 Beschermde rijksmonumenten

De archeologische rijksmonumenten zijn met een aanduiding op de plankaart opgenomen. Het rijk is hier de bevoegde overheid, daarom stelt zij de regels met betrekking tot haar rijksmonumenten. Bodemingrepen binnen een rijksmonument zijn verboden. Wanneer bodemingrepen onvermijdelijk zijn binnen een rijksmonument dan is een archeologische monumentenvergunning noodzakelijk. Het rijk besluit over de aanvraag tot een archeologische monumentenvergunning. De gemeente heeft een loketfunctie.

2.4.3 Waarde - Archeologie 1: Bekende en verwachte vindplaatsen

Deze categorie betreft de zogenaamde Archeologische Monumentenkaart terreinen (AMK-terreinen) en terreinen als kastelen, stenen kamers, boerderijen en buitenplaatsen. Het gaat hier zowel om vastgestelde archeologische vindplaatsen, als locaties waarvan de verwachting op het aantreffen van archeologische resten zeer hoog is.
Voor plangebieden waarvan de bodemverstoring een oppervlak van meer dan 25 m² beslaat en de bodem dieper dan 0,3 m geroerd wordt, moet archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Onder bodemverstoring worden alle ingrepen in de bodem verstaan die schade toe kunnen brengen aan archeologische waarden. Naast bouwen en aanleggen is ook ondergronds slopen een bedreiging voor eventueel aanwezige archeologische resten. Een omgevingsvergunning voor deze activiteiten is nodig als de hierboven genoemde vrijstellingsgrenzen overschreden worden.

2.4.4 Waarde - Archeologie 2: Hoge verwachting op archeologische resten in de Vechtzone, de ontginningslinten, water binnen de dorpskern

Binnen de Vechtzone is de kans op het aantreffen van archeologische waarden hoog. Dit komt omdat de Vecht van ultiem belang is (geweest) in de ontwikkeling van de gemeente. De oeverwallen van de Vecht zijn al bewoonbaar in de ijzertijd en vroeg Romeinse tijd. Na een periode van vernatting concentreert bewoning zich vanaf de vroege middeleeuwen zich op de oeverwallen van de Vecht. Hier zijn vrijwel alle kastelen, herenboerderijen, dorpen, buitenplaatsen en siertuinen gelegen.
Ook aan de ontginningslinten is de kans op het aantreffen van archeologische resten hoog. Het gaat dan vooral om resten die samenhangen met historische erven en de inrichting van die erven. Voor de ontginningsassen is in de richting van de ontginning een bufferzone gelegd van 50 meter, gemeten vanaf het midden van de weg. Voor deze breedte is gekozen, omdat middeleeuwse agrarische bebouwing zich doorgaans direct aan de ontginningsassen bevond en de boerderijen en schuren meestal niet dieper waren dan enkele tientallen meters. De ontginningsgrenzen hebben een hoge archeologische verwachting voor resten vanaf de middeleeuwen
Voor waterbodemarcheologie gaat het hier om natuurlijke waterlopen, sloten, vaarten en bekende oversteekplaatsen bij de historische kernen. De hoge verwachting heeft betrekking op de ligging van vondstcomplexen (zogenaamde dumpplaatsen) in de nabijheid van bewoning, deposities of waterstaatkundige werken (bijvoorbeeld bruggen, aanlegsteigers).
Grachten en andere gegraven waterlopen behorende bij kastelen en huizen zijn opgenomen in de categorie (te verwachten) vindplaatsen (WA1), omdat zij bij de vindplaats/het complex behoren.
Voor de Vechtzone wordt aangesloten bij de ondergrenzen uit de Erfgoedwet. Dit betekent dat archeologisch onderzoek nodig is bij bodemingrepen dieper dan 0,3 meter over een oppervlakte groter dan 100 m².
De rijksmonumenten (A1) en gebieden met een (potentiële) archeologische waarde (WA1) gelegen binnen de Vechtzone behouden hun eigen beschermingsregime.

2.4.5 Waarde - Archeologie 3: Hoge verwachting (verdronken) dekzandlandschap

Vóór de veengroei, woonden er al mensen in de polders van het huidige Tienhoven. Het waren jager-verzamelaars die voor hun kampementen onder meer de hogere plekken in het landschap opzochten. Deze dekzandruggen of -koppen kunnen overal in de ondergrond voorkomen op verschillende dieptes. Door archeologisch onderzoek is aangetoond dat in de polders van Tienhoven een vrijwel onverstoord landschap bevindt met sporen uit de prehistorie. Dit is relatief zeldzaam in Nederland.
Om dit gebied zoveel mogelijk te beschermen, maar ook (kleine) initiatieven mogelijk te maken en bedrijven en agrariërs in dit gebied niet onevenredig te belasten is ervoor gekozen om een vrijstellingsgrens te hanteren voor initiatieven kleiner dan 1.000 m². Doordat de dekzandruggen of –koppen op verschillende dieptes in de ondergrond kunnen voorkomen, is hier geen aparte vrijstelling voor de diepte opgenomen.
Grote ingrepen (ontgrondingen, landschapsherstel en bodemverbetering) zijn wel vergunningsplichtig en onderzoeksplichtig. Normale werkzaamheden ten behoeve van beheer en onderhoud kunnen worden voortgezet zonder vergunningplicht.
Overigens geldt voor de dekzand-opduikingen in het noordelijk deel van de gemeente een ander beschermingsregime. Vanwege hun geringe oppervlakte zijn deze opgenomen in de categorie WA2.

2.4.6 Waarde - Archeologie 4: Meandergordel, crevassen en stroomgordels

Meanders, crevassen, stroomgordels
Archeologische resten worden vaak aangetroffen op de hogere delen van het landschap. Vanaf de vroege ijzertijd zijn aanwijzingen voor bewoning van crevasse-complexen (een crevasse is een doorbraak van een rivier die niet door heeft gezet), oevers en verlaten ruggen van de grotere rivieren Vecht, Angstel, Spengen en die van de verschillende veenstroompjes, zoals de Oude Aa. Dit komt door de hoge(re) ligging in het landschap, zodat mensen droog konden wonen, gewassen konden verbouwen en in de lagere delen hun vee konden weiden. De Vecht vormt in die periode een verkeersader. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de vondst van een boomstamkano bij Nigtevecht in 1987.
Vanaf circa 200 voor Chr. tot in de vroege middeleeuwen is het gebied vrijwel verlaten. De Vecht is nog wel een belangrijke transportader, onder andere voor de Romeinen. Er zijn echter tot nu geen sporen van Romeinse bewoning in de gemeente aangetroffen. Metaaldetectie heeft wel enkele muntvondsten aan het licht gebracht.
De verwachting op archeologische resten op de meanders, crevassen en stroomgordels is middelhoog. Dergelijke archeologische resten liggen naar verwachting meer verspreid in het landschap en daarom wordt op deze gebieden een ruimere ondergrens gehanteerd dan de 100 m² uit de Erfgoedwet. Voor waarde archeologie 4 (WA4) geldt dat bij plangebieden waarvan de bodemverstoring een oppervlak van meer dan 500 m² beslaat en de bodem dieper dan 0,3 m geroerd wordt, archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.

2.4.7 Waarde - Archeologie 5: Lage verwachting/informatiewaarde

In de gebieden met een lage verwachting zijn de kom- en veenweidegebieden opgenomen, en de gebieden met blokverkaveling. De kom- en veenweidegebieden zijn van oudsher nattig. De kans op archeologische resten is gering. Door het uitvoeren van archeologisch onderzoek bij grootschalige bodemingrepen kan deze verwachting worden getoetst.
Ook de blokverkaveling is in deze categorie opgenomen. Hoewel de kans op het aantreffen van resten hoog is in de gebieden met een blokverkaveling, is de geschatte informatiewaarde van archeologische resten die hiermee samenhangen over het algemeen laag. Blokverkaveling is een archeologische indicator: het betreft (vaak) oude natte gronden grenzend aan de oeverwal. Hier kunnen bewonings- en gebruikssporen vanaf de (middeleeuwse) ontginningsperiode worden aangetroffen. Veel gebieden met blokverkaveling zullen waarschijnlijk toch vooral hebben gediend als landbouwgrond. Daarom is gekozen om dezelfde ruime ondergrens van 100.000 m² toe te kennen als in het beleid van 2010. Dit betekent dat archeologisch onderzoek nodig is bij bodemingrepen dieper dan 0,3 meter over een oppervlakte groter dan 100.000 m². Hierdoor kan bij grote ontwikkelingen toch getoetst worden of daadwerkelijk sprake is van mogelijke lage informatiewaarde. Bekende en te verwachte archeologische elementen in de blokverkaveling (boerderijen etc.) zijn opgenomen in WA2.
Verder zijn ook waterbodems met een middelhoge verwachting in deze categorie opgenomen. De redenen hiervoor zijn, dat op de Vecht al grootschalig onderzoek is uitgevoerd, de trefkans gering is en archeologische vondsten beter geduid kunnen worden in een grotere context. Ook hier geldt een onderzoeksplicht voor grootschalige baggerwerkzaamheden vanaf 100.000 m².

2.4.8 Gebieden zonder planologische bescherming

Voor een aantal categorieën is gekozen om geen planologische bescherming op te nemen en waar dus geen vergunningsplicht met onderzoeksplicht geldt.
In deze categorie vallen:
  1. De (geïnventariseerde) archeologische resten van na 1850 na Chr. (m.n. conflictarcheologie).
  2. Gebieden waarvan bekend is dat deze verstoord zijn.
  3. Gebieden waarvan bekend is dat er geen (archeologische) waarden meer aanwezig zijn.
Voor deze archeologische resten en gebieden geldt dat geen archeologisch onderzoek hoeft te worden uitgevoerd. Voor de gebieden die behoren tot categorie a) geldt dit alleen, wanneer geen sprake is van een andere verwachting/beleidscategorie.

3 Juridische Aspecten En Planverantwoording

3.1 Opzet Van De Regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
  1. Inleidende regels;
  2. Bestemmingsregels;
  3. Algemene regels;
  4. Overgangs- en slotregels.

3.1.1 Hoofdstuk1: Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
Artikel 1. Begrippen
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd. Begripsbepalingen zijn alleen opgenomen voor de begrippen die gebruikt worden in de regels.

3.1.2 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Reikwijdte (Artikel 2)
Het voorliggende bestemmingsplan is een paraplubestemmingsplan. Dit betekent dat dit plan over de geldende bestemmingsplannen heen komt te hangen en met dit plan één bepaald onderdeel in deze plannen wordt vervangen of aangevuld, in dit geval archeologie. Voor het overige blijven alle bepalingen uit de geldende bestemmingsplannen ongewijzigd van kracht. Het plan bepaalt dat de regels ten aanzien van archeologie die zijn opgenomen in de vigerende bestemmingsplannen vervallen en worden vervangen door de archeologieregels die zijn opgenomen in het parapluplan. De regels uit het parapluplan zijn van toepassing op alle vigerende bestemmingsplannen.
In hoofdstuk 2 komen de bestemmingen aan de orde. In dit bestemmingsplan is uitsluitend sprake van dubbelbestemmingen om de aanwezige en te verwachten archeologische waarden te beschermen. Er zijn 5 dubbelbestemmingen opgenomen. Deze zijn gebaseerd op de archeologische beleidskaart (zie tabel in toelichting paragraaf 2.4.1).
Archeologische dubbelbestemmingen (artikel 3 tot en met 7)
Artikel 3 tot en met 7 bevatten de te onderscheiden archeologische dubbelbestemmingen. Alle dubbelbestemmingen zijn hetzelfde opgebouwd:
  1. bestemmingsomschrijving;
  2. bouwregels;
  3. afwijken van de bouwregels;
  4. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde of van werkzaamheden;
  5. wijzigingsbevoegdheid.
Lid 1. Bestemmingsomschrijving
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies. De gronden gelegen binnen de dubbelbestemmingen zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de ter plaatse in de grond aanwezige of te verwachten waarden, waarbij geldt dat de dubbelbestemmingen prevaleren boven de andere aldaar geldende bestemmingen.
Lid 2. Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels aangegeven. Op gronden met de dubbelbestemming voor archeologie mag alleen worden gebouwd voor de onderliggende bestemmingen met inachtneming van de bouwregels. Als een bouwwerk aan één of meerdere van de opgenomen kenmerken voldoet, is het overleggen van een archeologisch rapport niet nodig.
Lid 3. Afwijken van de bouwregels
Bouwwerken mogen worden uitgebreid indien de oppervlakte van de bodemverstoring niet groter is dan aangegeven in de regels en niet dieper is dan 30 cm onder het maaiveld. Een uitzondering hierop zijn de archeologische rijksmonumenten en de dubbelbestemming “Waarde Archeologie 3”. Deze uitzondering is opgenomen, omdat verwacht wordt dat archeologische resten op deze locaties binnen de ondergrens van 30 cm voorkomen.
Bij de beoordeling van de vraag of het bouwen en/of uitbreiden van bouwwerken is toegestaan gelden enkele maatstaven. Zo geldt dat de archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig aangetast mogen worden. Daarnaast moet uit een archeologisch onderzoek in voldoende mate blijken dat de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld, of dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, of dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad. Het archeologisch (voor)onderzoek moet voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA). Om archeologische resten te beschermen kunnen voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning (zoals het uitvoeren van een archeologische opgraving).
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de archeologische onderzoeksplicht, indien uit schriftelijke informatie (afkomstig van de gemeente, aanvrager of anderszins) blijkt dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is, de archeologisch waarde naar beneden kan worden bijgesteld, of dat de archeologie niet onevenredig wordt bedreigd door de voorgenomen plannen.
Lid 4. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
In de dubbelbestemmingen ten behoeve van eventuele archeologische waarden is een vergunningenstelsel opgenomen voor de gronden gelegen binnen deze dubbelbestemmingen. Hierin worden bepaalde werken en/of werkzaamheden vergunningplichtig gesteld.
Bij de beoordeling van de vraag of en in welke mate bepaalde werken en/of werkzaamheden toelaatbaar worden geacht gelden enkele maatstaven. Zo geldt dat de archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig aangetast mogen worden. Daarnaast moet uit een archeologisch onderzoek in voldoende mate blijken dat de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld, of dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, of dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad. Het archeologisch onderzoek moet voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA). Dit betekent onder meer dat voorafgaand aan de werkzaamheden een Programma van Eisen moet worden opgesteld. Om archeologische resten te beschermen kunnen voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning (zoals het uitvoeren van een archeologische opgraving).
De dubbelbestemming bevat tevens een vergunningplicht voor het slopen van bouwwerken. Dit houdt in dat wanneer ondergrondse sloopwerkzaamheden vanaf 30 cm of dieper plaatsvinden, en groter dan de in het artikel genoemde oppervlaktevrijstellingsgrens, archeologische begeleiding vereist is.
In bepaalde gevallen geldt er geen aanlegverbod en is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden niet vereist. Deze gevallen zijn opgenomen onder de subkop ‘Uitzondering’.
Lid 5. Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk aanpassen of verwijderen als op basis van archeologisch onderzoek blijkt dat sprake is van (niet eerder verwachte) archeologische resten of dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

3.1.3 Hoofdstuk 3: Algemene regels

In hoofdstuk 3 zijn de volgende algemene regels opgenomen:
Artikel 9. Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10. Gebiedsaanduiding: Overige zone - archeologisch rijksmonument
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone - archeologisch rijksmonument’ is een wettelijk
beschermd archeologisch rijksmonument aanwezig. De bescherming wordt geregeld in de Erfgoedwet. De gebiedsaanduiding is opgenomen als signaalfunctie, zodat bij een ruimtelijke ontwikkeling het archeologische belang tijdig betrokken wordt.

3.1.4 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels.
Artikel 11. Overgangsrecht
In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. Deze overgangsregels zijn overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening. Bij het tenietgaan van bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen bestaat de mogelijkheid om terug te bouwen. Onder een calamiteit wordt hier verstaan: een verwoesting door een onvermijdelijk, eenmalig, buiten schuld van de indiener van de bouwaanvraag veroorzaakt onheil.
Artikel 12. Slotregel
In de slotregels is bepaald hoe de regels van dit paraplubestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

4 Uitvoerbaarheid

4.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De Archeologische verwachting- en beleidskaart Stichtse Vecht omvat het onderliggende beleid voor het paraplu bestemmingsplan archeologie. Deze kaarten zijn op 1 november 2022 door de gemeenteraad van Stichtse Vecht vastgesteld en hebben hun eigen inspraaktraject gehad. Het paraplu bestemmingsplan archeologie omvat uitsluitend nog de juridische verankering. Aanpassing van beleidscategorieën en begrenzingen met bijbehorende regelgeving is dan ook niet meer aan de orde bij de inspraak op het paraplu bestemmingsplan.
Bij het opstellen van de Archeologische verwachting- en beleidskaart voor Stichtse Vecht is de inbreng van deskundigen en reacties van inwoners meegenomen. De kaarten zijn meerdere malen aangepast op basis van binnengekomen reacties en ambtelijke wijzigingen. De formele inspraak op de archeologische verwachting- en beleidskaart heeft plaatsgevonden vanaf 3 juni 2022, waarbij ze zes weken ter inzage hebben gelegen. In deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om zijn of haar zienswijzen schriftelijke of mondelinge kenbaar te maken. Er is één zienswijzen binnen gekomen. Deze is verwerkt in een nota van zienswijzen behorende bij de vastgestelde beleidskaarten. De zienswijze gaf geen aanleiding om de kaarten aan te passen.

4.2 Economische Uitvoerbaarheid

Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan moeten exploitatieplannen (ex. art. 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald. Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden als het kostenverhaal ‘anderszins verzekerd’ is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden. Eveneens hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld als:
  • Er geen sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 van de Wro;
  • Het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19 van de Wro kan worden verhaald, minder bedraagt dan € 10.000,-;
  • Er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f, van het Bro;
  • De verhaalbare kosten, bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f, van het Bro, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.
Het voorliggende paraplubestemmingsplan vertaalt het gemeentelijk archeologiebeleid in een planologisch-juridische regeling om te voldoen aan de Erfgoedwet. Dit betreft geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 van de Wro. Derhalve is het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig.
Bij archeologie geldt het principe ‘de verstoorder betaalt’ om te voorkomen dat het archeologisch bodemarchief verstoord wordt. Dit betekent dat de noodzakelijke archeologische onderzoeken om een omgevingsvergunning te verkrijgen om af te wijken van het bouwverbod of voor het verrichten van werken en/of werkzaamheden of het (ondergronds) slopen van een bouwwerk moeten worden betaald door de initiatiefnemer(s) van de (bouw)werkzaamheden. De financiering van alle kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van het bestemmingsplan komen daarmee voor rekening van (particuliere) initiatiefnemers. Hierdoor zijn er geen kosten voor de gemeente aan de uitvoering van het bestemmingsplan verbonden. Geconcludeerd kan worden dat het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is en het paraplubestemmingsplan economisch uitvoerbaar is.

5 Vooroverleg En Inspraak

5.1 Vooroverleg

In overeenstemming met artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg gevoerd met buurgemeenten, andere overheden en overheidsinstellingen. Dit paraplubestemmingsplan voorziet uitsluitend in een juridische regeling voor archeologie. Er is geen sprake van een nieuw beleid. Het gaat om een actualisatie van het archeologie beleid van de gemeente Stichtse Vecht.
Het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg digitaal toegezonden aan:
  • Provincie Utrecht
  • Waterschap Amster, Gooi en Vecht
  • Erfgoedcommissie

5.2 Inspraak En Zienswijzen

In deze paragraaf of in een separate bijlage zullen te zijner tijd eventuele zienswijzen worden samengevat en van een gemeentelijke reactie worden voorzien.