KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Wonen
Artikel 7 Leiding - Water
Artikel 8 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Uitgangspunten En Randvoorwaarden
3.2 Nieuwe Situatie
3.3 Duurzaam Bouwen
3.4 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.4 Conclusie
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Inleiding
5.2 Beleid Rijk En Provincie
5.3 Beleid Waterschap Amstel, Gooi En Vecht (Agv)
5.4 Waterhuishouding
Hoofdstuk 6 Milieu En Omgevingsaspecten
6.1 Milieu
6.2 Archeologie En Cultuurhistorie
6.3 Flora En Fauna
6.4 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten
Hoofdstuk 7 Juridische Opzet
7.1 Algemeen
7.2 Verbeelding
7.3 Regels
7.4 Handhaving Bestemmingsplan
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
8.1 Financiële Haalbaarheid
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Betrokkenheid
9.1 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
9.2 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Besluit Hogere Waarden Wet Geluidhinder
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Nader Bodemonderzoek
Bijlage 4 Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 5 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 6 Bureauonderzoek En Verkennend Booronderzoek Archeologie
Bijlage 7 Quick Scan Flora- En Faunatoets
Bijlage 8 Nota Zienswijzen

Hortense Kwartier

Bestemmingsplan - Gemeente Stichtse Vecht

Vastgesteld op 10-07-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan Hortense Kwartier met identificatienummer NL.IMRO.1904.BPDomineeslntjeBKL-VG01 van de gemeente Stichtse Vecht.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aaneengebouwde woning

Een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee-aaneen gebouwde woningen.

1.6 aan huis verbonden bedrijf

Een bedrijf of het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat niet krachtens milieuregelgeving vergunnings- of meldingsplichtig is, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, horeca, kinderdagverblijven, seksinrichtingen, prostitutie, koeriersbedrijven en (personen-)transport vallen hier niet onder.

1.7 aan huis verbonden beroep

Een dienstverlenend beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bouwwerk uitgeoefend wordt, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, horeca, kinderdagverblijven, seksinrichtingen, prostitutie, koeriersbedrijven en (personen-)transport vallen hier niet onder.

1.8 achtererfgebied

Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruizen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.9 achtergevellijn

De lijn waarin de achtergevel van het (hoofd)gebouw is gelegen alsmede het verlengde daarvan.

1.10 afhankelijke woonruimte

Een onderdeel van het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.11 antenne-installatie

Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.12 archeologische waarde

De aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.

1.13 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.14 bebouwingsgrens

Een grens van een bouwperceel, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.15 bebouwingspercentage

De gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwperceel, in procenten van de oppervlakte van dat bouwperceel. In geval van meerdere eigenaren wordt het percentage naar rato van het oppervlak van het in eigendom zijnde perceel bepaald.

1.16 bestaand

  • bij bebouwing: een legaal bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van de terinzagelegging is ingediend, dan wel een bouwwerk welke naar het doorlopen van een wijzigings- of afwijkingsprocedure kan worden vergund, tenzij in de regels anders bepaald;
  • bij gebruik: het legale gebruik dat bestaat op het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen, dan wel nadien kan worden gebruikt krachtens een verleende vergunning, tenzij in de regels anders bepaald.

1.17 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.20 bijgebouw

Een op zich zelf staand, vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat door zijn constructie of afmetingen ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, niet direct bereikbaar vanuit het hoofdgebouw.

1.21 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.22 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.23 bouwlaag

Een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en ruimte onder de kap, indien deze niet normaal beloopbaar zijn.

1.24 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Bij woningen betreft dit het gehele perceel inclusief voor- en zijtuinen.

1.25 bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.26 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.27 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.28 dakkapel

Een constructie ter vergroting van een gebouw, met één of meer ramen, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.29 dakopbouw

Een constructie ter vergroting van een gebouw, met één of meer ramen, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels, maar ten hoogste 1,5 m, boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in beide dakvlakken van het dak zijn geplaatst, evenwijdig aan de dakvlakken.

1.30 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.31 dienstverlening

Het (naar openingstijden) met een winkel vergelijkbare onderneming die is gericht op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en wordt geholpen, zulks met uitzondering van horecaondernemingen en seksinrichtingen/prostitutie.

1.32 erf

Een al dan niet bebouwd perceel, of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt.

1.33 erotisch getinte vermaaksfunctie

Een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.34 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.35 geluidgevoelig object

Woningen, alsmede gebouwen, terreinen en ruimten als bedoeld in de Wet geluidhinder.

1.36 geluidsluwe buitenzijde

Buitenruimte van de woning waar de geluidbelasting (indien gelegen aan de bronzijde) niet meer dan 5 dB hoger is dan de ten hoogste toelaatbare waarde of de als geluidsluw aangemerkte gevel (indien de geluidsbelasting van deze hoger is dan de ten hoogste toelaatbare waarde).

1.37 geluidsluwe zijde

Zijde van de woning waar de geluidbelasting minder dan de ten hoogst toelaatbare waarden bedraagt: 48 dB voor wegverkeer, 55 dB voor spoorwegen, 50 dB(A) voor industrie; waarbij rekening wordt gehouden met cumulatie; de geluidluwe zijde dient voor alle geluidbronnen geluidsluw te zijn.

1.38 hoofdgebouw

Een gebouw dat, gezien zijn bestemming, vorm of gebruik, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.39 huishouden

Persoon of groep personen die een huishouding voert, niet zijnde (bedrijfsmatige) kamerbewoning/ kamerverhuur.

1.40 huishouding

Regeling van het huishouden, familieleven, huisgezin.

1.41 kamerbewoning/ kamerverhuur

Het gebruik van een hoofdgebouw of met het hoofdgebouw verbonden bijbehorende bouwwerken door meer dan één zelfstandig huishouden.

1.42 kap

Een gesloten bovenbeëindiging van een bouwwerk waarbij bij een horizontale projectie ten minste 50% van het gebouw wordt afgedekt met hellende dakvlakken.

1.43 kelder

Een grotendeels ondergronds gelegen ruimte, die grotendeels is gesitueerd onder een bijbehorende bovengronds bouwwerk.

1.44 kelderingang

Een constructie die dient voor de toegang tot een kelder.

1.45 mantelzorg

Het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.

1.46 nevenactiviteit

Een activiteit ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in zowel omvang (m²), omzet (€) als de effecten op het woon- en leefklimaat.

1.47 nutsvoorzieningen

Gebouwde dan wel ongebouwde voorzieningen ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening of het (tele)communicatie-verkeer.

1.48 omgevingsvergunning

Een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).

1.49 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wabo.

1.50 ondergeschikte detailhandel

Detailhandel vanuit vestigingen/voorzieningen die als hoofdactiviteit geen detailhandel hebben en waarvan de detailhandelsfunctie in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend aantoonbaar ondergeschikt en gelieerd is aan de hoofdfunctie.

1.51 ondergeschikte functie

Functie die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie.

1.52 ondergronds bouwwerk

Een gebouw, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen beneden peil.

1.53 opslag

Het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie,

bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.

1.54 overkapping

Een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het gebruiksgenot van het gebouw of de standplaats en dat, voor zover gebouwd vóór (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.

1.55 peil

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het oorspronkelijke aansluitende terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. voor gebouwen in het talud van de dijk: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw;
  4. d. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.

1.56 perceelsgrens

Een grenslijn tussen bouwpercelen onderling.

1.57 plangrens:

De geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.

1.58 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.59 seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.60 staat van bedrijfsactiviteiten

Een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.

1.61 straatmeubilair

Straatmeubilair: bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts-)voorzieningen, zoals:

  1. a. verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken en bloembakken;
  2. b. telefooncellen, abri's, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame (inclusief de reclame zelf);
  3. c. kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van niet meer dan 50 m³ en een hoogte van niet meer dan 3 m, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen;
  4. d. (ondergrondse) afvalinzamelsystemen.

1.62 twee-aaneen gebouwde woning

Een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee-aaneen gebouwde woningen.

1.63 voorerfgebied

Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied. Voorerf en delen van het zijerf die naar het openbare toegankelijke gebied zijn gekeerd dan wel op minder dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw zijn gelegen.

1.64 voorgevel

De lijn waarin de voorgevel van het (hoofd)gebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

1.65 voorgevellijn

Denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.66 voorzieningen van openbaar nut

Voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

1.67 vrijstaande woning

Een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning of functie.

1.68 woning/ wonen/ wooneenheid

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.69 zijgevel

De zijgevel links of rechts, meestal haaks op de voorgevel, zoals deze bij de bouw is gerealiseerd en grenzend aan het zijerf.

1.70 zijgevellijn

Een lijn, welke zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de zijgevels van de hoofdgebouwen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand

De afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot (bouw)perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn is.

2.2 de afstand tot de bouwperceelsgrens

Tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.3 de bebouwde oppervlakte van een bouwperceel, bouwvlak of ander terrein

Buitenwerks boven peil, met dien verstande, dat de grondoppervlakten van alle op een terrein gelegen bouwwerken worden opgeteld.

2.4 de bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. Ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 de breedte van een bouwperceel

Tussen de twee zijdelingse perceelsgrenzen, gemeten in de grens van het bouwvlak of rooilijn.

2.7 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.8 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat bij een lessenaarsdak het laagste punt van het dak als goothoogte wordt aangemerkt.

2.9 de horizontale diepte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de voorgevel en de achtergevel.

2.10 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen.

2.11 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.12 de oppervlakte van een overkapping

Tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.13 de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk

Van het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.

2.14 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden stoepen, stoeptreden, trappen, funderingen, kelderkoekoeken, erkers, plinten, pilasters, kozijnen, gevel- en kroonlijsten, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen en/of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 m bedraagt en overige ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen;
  2. b. water;
  3. c. park en plantsoenen;

met de daarbij behorende:

  1. d. speelvoorzieningen en speelvelden;
  2. e. kunstobjecten en straatmeubilair;
  3. f. nutsvoorzieningen;
  4. g. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging waaronder bergbezinkbassins en waterlopen;
  5. h. voet- en fietspaden;
  6. i. overige functioneel met de bestemming 'Groen' verbonden voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwhoogte van speelvoorzieningen niet meer mag bedragen dan 5 m;
  2. b. de bouwhoogte van straatmeubilair niet meer mag bedragen dan 3 m;
  3. c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 5 m.

3.3 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Onverminderd het bepaalde in artikel 3.1 van deze regels is het in ieder geval verboden de gronden te gebruiken voor:
    1. 1. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
    2. 2. het opslaan van gerede en ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
    3. 3. het opslaan c.q. stallen van gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
    4. 4. het opslaan of opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.
  2. b. Het bepaalde in artikel 3.3 sub a is niet van toepassing op:
    1. 1. het opslaan van stoffen die noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden en de daarbij behorende voorzieningen;
    2. 2. het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering en/of handhaving van de bestemming.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuin;
  2. b. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging waaronder bergbezinkbassins en waterlopen;

met daarbij horende

  1. c. gebouwen;
  2. d. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  3. e. (ontsluitings)wegen en paden;
  4. f. parkeervoorzieningen;
  5. g. groenvoorzieningen;
  6. h. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging waaronder bergbezinkbassins en waterlopen.

met bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op verblijf als de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
  2. b. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  3. c. straatmeubilair;
  4. d. waterhuishoudkundige doeleinden, waterlopen en waterberging, waaronder bergbezinkbassins;
  5. e. in- en uitritten;
  6. f. geluidwerende voorzieningen;
  7. g. duikers en (kunst)werken;
  8. h. reclameborden;
  9. i. overige functioneel met de bestemming ‘verkeer’ verbonden voorzieningen zoals lichtmasten,

met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met dien verstande dat:
    1. 1. het aantal woningen per bouwvlak niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden': het maximum aantal;
    2. 2. uitsluitend aaneengebouwde, vrijstaande en twee-aaneen gebouwde woningen zijn toegestaan;
  2. b. aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven in categorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten van Bijlage 1, of daarmee gelijk te stellen bedrijfsactiviteiten;

met de daarbij behorende:

  1. c. tuinen en erven;
  2. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. e. in- en uitritten;
  4. f. parkeervoorzieningen;
  5. g. tuinen en erven;
  6. h. overig functioneel met de bestemming 'Wonen' verbonden voorzieningen.

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

6.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 7 Leiding - Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van een ondergrondse watertransportleiding.

7.2 Bouwregels

Op de in 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien:

  1. a. de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad;
  2. b. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant;
  3. c. geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor waterkering en de bijbehorende beschermingszone.

8.2 Bouwregels

Op de gronden met de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' mogen bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. a. uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
  2. b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen worden gebouwd, indien en voor zover het belang van de waterkering hierdoor niet onevenredig wordt geschaad;
  3. c. ten behoeve van deze andere onderliggende bestemmingen mag worden gebouwd conform het bepaalde bij de betreffende bestemmingsbepalingen;
  4. d. het bevoegd gezag ter beoordeling van het bepaalde onder b. goedkeuring vraagt aan de beheerder van de waterkering.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

10.1 Algemene bepalingen met betrekking tot ondergronds bouwen

  1. a. Ondergrondse bouwwerken mogen worden gerealiseerd binnen op de verbeelding aangegeven bouwvlakken en binnen de direct omringende gronden, waar de bijbehorende bouwwerken mogen worden opgericht, enkel onder de gebouwen die daar zijn of worden opgericht, met dien verstande dat:
    1. 1. ondergeschikte kelderingangen en kelderkoekoeken wel buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen zijn toegestaan;
    2. 2. ondergrondse bouwwerken waterdicht moeten worden uitgevoerd;
    3. 3. middels een grondwaterstandberekening men dient aan te tonen dat voldaan wordt aan de grondwaternorm en dat in omliggende, bestaande wijken de grondwaterstand niet onevenredig verslechterd;
    4. 4. indien onder de bestemming is aangegeven dat ondergronds bouwen niet is toegestaan, mag niet ondergronds worden gebouwd.

10.2 Afwijken van de bouwregels voor bouwen buiten bovengronds gelegen gebouwen

  1. a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 10.1 sub a ten behoeve van ondergrondse bouw buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    1. 1. de verticale diepte van kelders bedraagt maximaal 3,5 m beneden peil;
    2. 2. een kelder mag, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, niet minder dan 0,10 m onder het aansluitende afgewerkte terrein zijn gelegen;
    3. 3. de afstand tot de perceelgrens en de openbare weg bedraagt ten minste 1 m;
    4. 4. kelders mogen niet worden voorzien van een dakraam of lichtkoepel, met dien verstande dat ondergeschikte kelderingangen en kelderkoekoeken wel zijn toegestaan.
  2. b. Ondergrondse bouwwerken die meer dan 1 m buiten het buitenwerk van het bovengronds gelegen gebouw worden gerealiseerd, tellen mee in de oppervlakteregeling voor bijbehorende bouwwerken.
  3. c. Bergbezinkbassins zijn toegestaan binnen de bestemmingen Tuin en Verkeer.

10.3 Overschrijdingen bouwgrenzen door ondergeschikte bouwdelen

De in het plan opgenomen regels met betrekking tot bouwgrenzen, zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen door:

  1. a. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen met niet meer dan 50 cm;
  2. b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de voorgevellijn niet meer dan 20 cm bedraagt;
  3. c. reclametoestellen en draagconstructies voor reclame met niet meer dan 50 cm;
  4. d. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, erkers, galerijen en luifels, mits zij de voorgevellijn met niet meer dan 50 cm overschrijden;
  5. e. balkons, mits zij de voorgevellijn met niet meer dan 1 m overschrijden;
  6. f. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden;
  7. g. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de voorgevellijn met meer dan 1 m overschrijden;
  8. h. vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen, die deel uitmaken van een gebouw, voor zover deze binnen een bouwvlak worden opgericht en de voor dat gebouw toegestane maximale hoogte met niet meer dan 3 m wordt overschreden;
  9. i. dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties, voor zover deze niet hoger zijn dan 3 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste bouwlaag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst;
  10. j. bergbezinkbassins (dan wel andere waterstaatkundige werken) ten behoeve van de opvang van water (waaronder rioolwater) en afvalinzamelsystemen zowel boven- als ondergronds.

10.4 Bestaande afstanden en maten

  1. a. In die gevallen dat de bestaande goot- en boeiboordhoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand tot enige aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet en/of Wabo tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goot- en boeiboordhoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
  2. b. In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet en/of Wabo tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

11.1 Verboden gebruik

  1. a. Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruik van de gronden en bouwwerken voor:
    1. 1. seksinrichting, prostitutie of erotisch getinte horecabedrijven;
    2. 2. opslag en verkoop van vuurwerk;
    3. 3. het gebruik van een (bedrijfs)woning voor meer dan één huishouden;
    4. 4. commerciële kamerbewoning/-verhuur;
    5. 5. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval en/of bouwmaterialen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
    6. 6. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
    7. 7. het plaatsen van zeecontainers voor de opslag van goederen;
  2. b. onder een gebruik, strijdig met een bestemming, wordt niet verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen.

11.2 Parkeren

Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels

12.1 Vrijwaringszone - Vaarweg

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

13.1 Afwijkingen

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan voor:
    1. 1. het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een bovengrondse inhoud van maximaal 75 m³ en een bouwhoogte van maximaal 4 m;
    2. 2. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met niet meer dan 15%;
    3. 3. overschrijdingen van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover dat van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover dat noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag niet meer dan 15% worden vergroot;
    4. 4. de bouw van reclameobjecten met inbegrip van aankondigingborden, reclamemasten, gevel- en lichtreclames en gebouwenaanduidingen met dien verstande dat de reclameborden geen onevenredig afbreuk doen aan de ruimtelijke situatie en de beeldkwaliteit ter plaatse;
    5. 5. het oprichten van masten en antenne-installaties ten behoeve van (tele)communicatie-doeleinden tot een bouwhoogte van maximaal 40 m waarbij het beleid gericht is op het combineren van deze voorzieningen, met bestaande of nieuw op te richten bebouwing en op een dusdanige situering dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gewenste stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied;
    6. 6. voor het gebruik van de gronden voor opslag en verkoop van vuurwerk na goedkeuring door de Veiligheid Regio Utrecht (VRU) of de opvolger van deze organisatie onder een andere naam;
    7. 7. het gebruik van gebouwen voor kamerverhuur, mits:
      • er sprake is van langdurige leegstand (langer dan 3 maanden);
      • het gebruik voor kamerverhuur geen ontwrichting van de ruimtelijke omgeving en daardoor overlast tot gevolg heeft;
      • het gebruik geen onevenredige nadelige invloed heeft op de afwikkeling van het verkeer, waaronder parkeren;
      • de tijdelijkheid van de kamerverhuur moet aantoonbaar zijn.
  2. b. Afwijking als bedoeld in 13.1 sub a wordt niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de als gevolg van de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
  3. c. De afwijkingsbevoegdheden mogen niet cumulatief worden gebruikt samen met afwijkingsmogelijkheden uit de afzonderlijke bestemmingen uit Hoofdstuk 2 of ten opzichte van een eerder verleende afwijking.

13.2 Voorwaarden afwijking

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 13.1 kan slechts worden verleend, mits:

  1. a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  3. c. de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden alsmede de waarden van karakteristieke of monumentale object, als zodanig op de verbeelding aangegeven, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

13.3 Verkeer

Het bevoegd gezag kan, voor zover de verkeersveiligheid en/of - intensiteit daartoe aanleiding geven, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast;
  2. b. het bepaalde in het plan ten behoeve van verkeerskundige aanpassingen aan bestaande wegen waarbij bestemmingsgrenzen overschreden worden tot een maximum van 2 meter.

Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels

14.1 Algemene wijzigingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  1. a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  2. b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft.

De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 15.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 15.1 sub a met maximaal 10%.
  3. c. Lid 15.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 15.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 15.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Lid 15.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Hortense Kwartier van de gemeente Stichtse Vecht.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan het Domineeslaantje 2 en 4 in Breukelen staan twee voormalige schoolgebouwen De Danne en Vijverhof. Deze scholen zijn niet langer noodzakelijk voor het onderwijs, zodat de locatie vrijkomt voor herontwikkeling. Het plan is opgevat om de gebouwen te slopen en hiervoor in de plaats 27 grondgebonden woningen te realiseren. Het plan is gebaseerd op de stedenbouwkundige visie ‘Rond de Kerkvaart’ en het hierop gebaseerde ruimtelijke kader: 'Domineeslaantje Breukelen, Stedenbouwkundige Randvoorwaarden'. Deze functiewijziging naar wonen sluit goed aan bij het overwegende woonkarakter van dit gebied. Om deze woningbouwontwikkeling mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt tussen de Marijkestraat, het Domineeslaantje, de Kerkvaart en de Kanaaldijk in de bebouwde kom van Breukelen. In westelijke richting ligt het Amsterdam-Rijnkanaal. De monumentale boerderij aan de Marijkestraat 26 ligt ten zuidoosten van het plangebied. De Sluiswachterswoning ligt ten zuidwesten van het plangebied aan het Amsterdam-Rijnkanaal. Een situatietekening is opgenomen in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1904.BPDomineeslntjeBKL-VG01_0001.png"

Figuur 1: Situering plangebied (zwarte stippellijn) en omgeving.

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het volgende bestemmingsplan:

Bestemmingsplan Raadsbesluit Raad van State
“Breukelen Woongebied" 25 juni 2013 18 juni 2014
"Breukelen Woongebied, reparatieplan" 30 juni 2015

Het oprichten van 27 woningen is in strijd met het bestemmingsplan, omdat binnen de bestemming 'Maatschappelijk' geen woningen zijn toegestaan. Voorts wordt de bouwhoogte overschreden. Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het bestemmingsplan voor onderhavig plangebied onherroepelijk van kracht geworden (de beroepschriften hadden betrekking op andere onderdelen van het bestemmingsplan). In figuur 2 is een uitsnede van de verbeelding opgenomen. Om de de ontwikkeling van woningen mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1904.BPDomineeslntjeBKL-VG01_0002.png"

Figuur 2: Verbeelding uitsnede bestemmingsplan Breukelen woongebied. Plangebied zwart omlijnd.

Reparatieplan
In het reparatieplan is de wijzigingsbevoegdheid betreffende Broekdijk 34 aangepast naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 juni 2014. De overige wijzigingen hebben betrekking op het bouwvlak op de percelen Poeldijk 2, Straatweg 163 en 165, de wijzigingsbevoegdheid betreffende Straatweg 27, steigers bij appartementencomplex Straatweg 246 t/m 250 en een aantal begrippen in de regels.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de waterparagraaf. Hoofdstuk 6 omvat de milieuaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Het plangebied ligt ten westen van het historische centrum van Breukelen. De Kerkvaart behoort tot de oudste elementen van de woonkern. De ophaalbrug uit 1891 over de Kerkvaart vormt een waardevolle toevoeging nabij het plangebied. Ten zuidoosten van het plangebied staat een monumentale boerderij aan de Marijkestraat 26. De Sluiswachterswoning ligt ten zuidwesten van het plangebied. In het plangebied zelf staan twee voormalige schoolgebouwen De Danne en Vijverhof in verder een overwegend woongebied met grondgebonden woningen. De schoolgebouwen worden gesloopt ten gunste van een woningbouwontwikkeling, welke aansluit bij de omliggende woonbebouwing.

Het rijksmonument aan de Marijkestraat 26. Het sluiswachtershuisje.

afbeelding "i_NL.IMRO.1904.BPDomineeslntjeBKL-VG01_0003.png"

De Kerkvaart met links de Stationsweg. Domineeslaantje (met rechts plangebied).

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Uitgangspunten En Randvoorwaarden

De gemeenteraad van de voormalige gemeente Breukelen heeft in de Stedenbouwkundige visie 'Rond de Kerkvaart'' stedenbouwkundige uitgangspunten en randvoorwaarden vastgesteld. Als vervolg hierop heeft de raad de visie 'Domineeslaantje Breukelen, Stedenbouwkundige Randvoorwaarden' (oktober 2015) vastgesteld, die als ruimtelijk kader dient voor de ontwikkeling, welke leidraad zijn voor deze planontwikkeling. De stedenbouwkundige randvoorwaarden zijn:

Hoofdstructuur
Kansrijk doorzicht

  • Doorzicht van de Wilhelminastraat naar de monumentale woning op Stationsweg 51. (wens).

Relatie met de omgeving:

  • Inkijk vanuit de bestaande straten en hofjes in het plangebied. (wens).
  • Zichtrelaties met groene openbare zone langs Kerkvaart. (wens).

Structurerend principe

  • Met het creëren van een (minimaal één) doorzicht ontstaat het wenselijk structurerend principe voor de planlocatie: noord -zuid georiënteerde bebouwing (langs het doorzicht, het kanaal of de Marijkestraat) of onderbroken oost-west georiënteerde bebouwing (langs het Domineeslaantje of de Kerkvaart).

Programma

  • Om zo goed mogelijk te kunnen inspelen op de vraag en vanwege het karakter van de locatie, ligt een gevarieerd programma het meest voor de hand.
  • ±30% van het programma dient te worden bestemd voor sociale huurwoningen.
  • Vanwege het kleinschalige karakter van de omliggende bebouwing is er echter géén behoefte aan gebouwen hoger dan twee lagen met kap (appartementen).

Ontsluiting en parkeren
Positionering van de ontsluitingswegen

  • Het plangebied dient te worden ontsloten vanaf het Domineeslaantje, ontsluiting via de Marijkestraat is onwenselijk gezien de functie van schoolfietsroute van deze straat.
  • De hoofdfunctie van de Kanaaldijk is fietsstraat, waarbij auto's (bestemmingsverkeer) worden gedoogd.
  • De zone langs de Kerkvaart blijft autovrij.
  • De ontsluitingswegen in het plangebied zoveel als mogelijk laten samenvallen met de gewenste doorzichten. (wens)

Organisatie van parkeren

  • De parkeerplaatsen langs het Domineeslaantje ten behoeve van bestaande functies moeten worden behouden of gecompenseerd in het plangebied. Als deze worden gecompenseerd in het plangebied, moet dat op korte afstand van het Domineeslaantje zijn.
  • Het parkeren dient te worden opgelost binnen het plangebied, bij voorkeur op eigen kavel, naar de normen en rekenwaarden van de gemeente.
  • Zoveel mogelijk kiezen voor één duidelijke uitstraling per ontsluitingsweg, bijvoorbeeld óf een woonstraat met parkeerkoffers of een achterstraat met parkeren op eigen kavel. (wens)
  • In het geval beiden worden gecombineerd, kiezen voor een erfafscheiding met een gemeenschappelijke taal (zelfde uitstraling garages, hagen of hekwerken). Zodat iedere straat toch één duidelijke uitstraling heeft. (wens)

Langzaam verkeer

  • Aandacht voor de ontsluiting voor langzaam verkeer en een mogelijk recreatief wandelpad door het plangebied. Hierbij dient extra aandacht besteed te worden aan de sociale veiligheid.

Bebouwing

Westelijke rand (Kanaaldijk)

  • Vanuit de geluidsoptiek verdient het de voorkeur om de bebouwing langs het kanaal zoveel mogelijk aaneengesloten te realiseren.
  • Met het proportioneren van de woningen langs de Kanaaldijk moet rekening worden gehouden met het aanzicht op de monumentale Sluiswachterswoning. Deze dient het meest prominente gebouw te zijn gezien vanaf de Amerlandseweg.

Oostelijke rand (Marijkestraat)

  • De bebouwing volgt het principe van vrijstaande en ten opzichte van elkaar verspringende woningen, aansluitend op de bestaande bebouwing langs de Marijkestraat. De rooilijn dient op minimaal 2 m van de bestaande erfgrens te worden gesitueerd.

Midden, noordelijke + zuidelijke rand (Domineeslaantje + Kerkvaart)

Centraal in het plangebied zijn verschillende invullingen mogelijk. Echter zijn hiervoor ook een aantal gedeelde uitgangspunten:

  • De bebouwing heeft altijd een voorkant (of representatieve kopgevel) naar het Domineeslaantje en de Kerkvaart (dus geen achterkanten).
  • In het geval van oost-west georiënteerde bouwblokken worden deze (minimaal één maal) onderbroken door een te realiseren doorzicht. Zo ontstaat een meer kleinschalig en op de (groene) locatie ingepast eindbeeld.
  • Er dient minimaal 2 m afstand te worden gehouden tot de erfgrens van de Sluiswachterswoning.

Groen

Groene randen met eigen kwaliteit

Evenals de bebouwing, hebben de randen van het plangebied ook met betrekking tot het groen ieder hun eigen kwaliteiten/randvoorwaarden:

  • Bomenlaan (behouden) langs de Marijkelaan met (diepe) groene voortuinen en lage of transparante erfafscheiding.
  • Groene zone met enkele bomen in de zone langs de Kerkvaart (behouden).
  • Openbare groene weide in de 25 m zone langs het kanaal.
  • Aandacht voor een goede overgang tussen dit groen en de privéruimte van de bebouwing aan de Kanaaldijk-zijde. (wens)
  • Voor- of zijtuinen aan het Domineeslaantje met een groene erfafscheiding. (wens, het kavel van het Sluiswachterhuisje is hiervoor een goed voorbeeld)

Groen hofje

  • Met het realiseren van één of meer zichtlijnen door het plangebied, ontstaat er een kans om een groen hofje te creëren waarop verscheidene woningen zich kunnen oriënteren en waarmee het groene karakter van het gebied in stand gehouden wordt. (wens)

Daarnaast zijn stedenbouwkundige randvoorwaarden meegegeven met betrekking tot de geluidsbron van het spoor en de A2. Op basis hiervan is een nieuwbouwplan ontwikkeld met een verscheidenheid aan woningtypologieën, onder andere: rijwoningen (zowel koop als sociale huur), twee-onder-een-kapwoning en vrijstaande woningen. Hierbij heeft de architect zich dan ook laten inspireren door de architectuur van het aanwezige Sluiswachtershuisje en het huis Groenzicht aan de Marijkestraat in Breukelen. De nieuwe situatie wordt hieronder beschreven.

3.2 Nieuwe Situatie

De locatie Domineeslaantje raakt aan de contouren van de historisch gevormde route van de Vecht en de Straatweg en de bijbehorende sfeer van deze historie. Op deze locatie zijn momenteel twee scholen gevestigd. De locatie is gunstig gelegen ten opzichte van het centrum. Ten zuidoosten van de locatie ligt het pand Marijkestraat 26 welke een gemeentelijk monument is. Aan de noordzijde van de Kerkvaart bij het Amsterdam-Rijnkanaal staat een markant voormalig sluiswachtershuisje, een rijksmonument.

afbeelding "i_NL.IMRO.1904.BPDomineeslntjeBKL-VG01_0004.png"

Schoolgebouw, gezien vanaf Stationsweg. Plangebied aan overzijde van het Amsterdam-Rijnkanaal.

Stedenbouwkundig plan
DNA omgeving in relatie tot het plangebied
De dorpskern van Breukelen kenmerkt zich door de doorzichten, gevormd door verspringende rooilijnen van de oude en nieuwe gebouwen. De plekken en straten die er zijn gekomen voelen zo natuurlijk aan, dat het lijkt of ze zijn gegroeid. Dat is in feite ook zo. Huis na huis, straat na straat zijn in loop van tijd Breukelen gaan vormen. Dit gegroeide karakter is minder voelbaar in de wijken die in een relatief kort moment in de timeline van het dorp zijn gebouwd. Deze wijken kenmerken zich vaak door het planmatige, homogene karakter ervan en de 'modegevoeligheid' die daar vaak mee samenhangt.
Het Hortense Kwartier is ook een plek die in één keer zal worden ontwikkeld. Toch heeft de locatie de potentie om de sfeer te bereiken die nu in de dorpskern voelbaar is. Dat komt omdat de verbinding van deze plek met de dorpskern letterlijk getrokken wordt met de Kerkvaart. Een oude historische lijn, waarvan het historische karakter nog steeds te zien is door elementen zoals het Sluiswachtershuisje en de sluis, de witte ophaalbrug, de herenboerderij op de hoek van de Marijkestraat en de Kerkvaart. Deze structuren en gebouwen geven de kans 'aan te haken' en, letterlijk, op verder te bouwen.
Er wordt een verbinding dwars door het plangebied van het Domineeslaantje naar de Kerkvaart gemaakt. Dit binnenstraatje geeft vanuit het Domineeslaantje een doorkijkje naar een karakteristieke woning aan de Stationsweg. Dit binnenstraatje krijgt een terloops karakter, door de gebouwen in de zichtlijn te schuiven. Zo ontstaat er een coulissewerking die dit doorzicht intrigerend maakt. De passant wordt uitgedaagd het Kwartier in te lopen en even op het trapje aan de Kerkvaart in de zon te zitten. Naast de natuurlijke groeistructuur voor de positionering van de woningen en het beeldbepalende doorzicht van de Wilhelminastraat /Domineeslaantje op de Kerkvaart en de Stationsweg zijn er meer bepalende factoren op het Kwartier van toepassing.
De wens voor openbaar groen aan de Kanaaldijk en Kerkvaart is verwerkt evenals de ontsluiting van het Sluiswachtershuisje aan de achterzijde. Bepalen voor de verkaveling zijn verder de geluidbelasting, de hoge druk gasleiding, grens van 10 m uit de Marijkestraat, de waterkering langs de Kerkvaart, alsmede Externe Veiligheid en waterkering langs het Amsterdam-Rijnkanaal. Het stedenbouwkundig plan is opgenomen in figuur 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1904.BPDomineeslntjeBKL-VG01_0005.png"

Figuur 3: Stedenbouwkundig plan.

Bebouwing
In de hoofdopzet van de stedenbouw wordt vastgehouden aan de Stedenbouwkundige randvoorwaarden. De randen van het plangebied en het tussenstraatje hebben ieder hun eigen identiteit gekregen. De kenmerken worden hieronder per gebied omschreven.

Westelijke rand aan de Kanaaldijk: aaneengesloten rij van 6 dijkwoningen in verband met geluid - doorgezakte langskap om ondergeschikt te zijn aan het Sluiswachtershuisje met haar dwarskap - rij eindigt met een dwarskap aan het Domineeslaantje om de symmetrie in het beeld te houden gezamenlijk met het Sluiswachtershuisje - groene openbare boomgaard voor de dijkwoningen.

Noordelijke rand: biedt ontsluiting van het Kwartier - natuurlijke groei - diverse materialen - dwars- en langskappen - voorkant aan het Domineeslaantje - kleinschalig karakter - herinrichting van het Domineeslaantje om de hardheid weg te nemen.

Oostelijke rand: vrijstaande woningen - 10m terug liggend vanaf trottoir - behoud van bomen - verspringen onderling - entree aan Marijkestraat en Domineeslaantje.

Zuidelijke rand: voorkant aan Kerkvaart - openbaar recreatiegebied aan het water voor passanten - behoud van monumentale wilg - verkaveling geënt op Stationsweg - accenten in de gevels die reageren op de monumentale panden in het Kwartier - gelet op waterkering en beschermingszone in relatie tot fundering.

Tussenstraatje: informeel - dorps - langskappen in coulisse met een dwarskap van een vrijstaande woning als einde - doorzicht op Stationsweg - mee-ontworpen erfafscheidingen en garage met zadelkapje - toevoeging van groen in het straatbeeld - voorkant aan autoluw binnenstraatje. Een vogelvluchtperspectief is opgenomen in figuur 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1904.BPDomineeslntjeBKL-VG01_0006.png"

Figuur 4: Vogelvluchtperspectief vanaf de Stationsweg.

Mix sociale huur en vrije sector koop
De opgave voor Hortense Kwartier bestaat uit 30% sociale huurwoningen voor Woningbouwvereniging Vecht en Omstreken. Er is bewust voor gekozen om de 8 woningen te verdelen in het plangebied en niet te clusteren. De architectuur is niet versoberd maar sluit juist aan bij de uitstraling en kwaliteit van de koopwoningen, zodat het Hortense Kwartier één geheel is. Naast de 8 sociale woningen worden er 9 aaneengesloten woningen, 6 twee-onder-één-kapwoningen en 4 vrijstaande woningen gerealiseerd. Door deze mix aan woningtypologieën worden woningen gerealiseerd voor de doelgroepen starters, doorstromers en senioren in de goedkope, middeldure en dure sector.

3.3 Duurzaam Bouwen

Voor de gemeente Stichtse Vecht is duurzame ontwikkeling de ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van de toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen. Vanuit de drie P's; Sociaal (People), Ecologisch (Planet) en Economisch (Profit) heeft de gemeente Stichtse Vecht voor zichzelf een aantal ambities geformuleerd op het gebied van duurzaamheden (Stichtse Vecht Energiek 2014-2020, Samen sterk in Duurzaamheid). Op het gebied van duurzame leefomgeving valt onder andere duurzaam bouwen en wonen.
Duurzaam, milieubewust en levensloopbestendig bouwen met hoge kwaliteit zijn belangrijke speerpunten van gemeente Stichtse Vecht. Dat is vastgelegd in onder andere de Woonvisie zie hiervoor paragraaf 4.3.5. In de duurzaamheidvisie is bovendien de ambitie uitgesproken om de CO2-uitstoot terug te dringen. Dit houdt in dat de CO2-uitstoot 20% lager is in 2020 dan ze in 1990 was. Duurzaam Bouwen levert hieraan een bijdrage. De gemeente wil haar beleid met betrekking tot Duurzaam Bouwen (DUBO) praktische invulling geven. De ambitie bij nieuwbouw is "Nul-op-de-meter" ontwikkelen dit wordt in de geactualiseerde woonvisie opgenomen.

Toetsing planinitiatief aan gemeentelijk beleid

De belangrijkste duurzaamheidsmaatregelen die op woningniveau worden getroffen zijn GPR-ambitie voor het Hortense Kwartier van gemiddeld een 8+. Verwacht wordt op het thema Energie een 9,3 te scoren. Op de overige vier thema's wordt verwacht gemiddeld een 8 te scoren. Bij planuitwerking zijn de volgende maatregelen denkbaar om te komen een verdergaande energiebesparing van de te bouwen woningen:

  • Compact bouwen; hierbij kan er worden gekozen voor een bouwvorm, waarbij de verhouding tussen het gebruiksoppervlak (vloeroppervlak) en het verliesoppervlak (gevels en daken) zo gunstig mogelijk is en de transmissieverliezen worden beperkt.
  • Zongerichte oriëntatie; het zodanig ontwerpen van de woning dat zoveel mogelijk passieve en actieve zonne-energie kan worden benut. Dit kan passief bijvoorbeeld door opwarming door de zon van de woning. Voorbeelden van het actief benutten van zonne-energie zijn zonnepanelen voor elektriciteitsopwekking en zonneboilers voor warmwater.
  • Warmteopwekking door een warmte installatie: Dit betreft het gebruik maken van overige duurzame energiebronnen zoals aardwarmte, koude- of warmteopslag in de bodem, zonne-energie en warmtepompen.

Bij uitwerking van de bouwplannen zal rekening worden gehouden met de duurzaamheidsambities van de gemeente, waaronder het ontwikkelen van woningen die kunnen voldoen aan een EPC van 0. Onderzoek moet uitwijzen of dit haalbaar is. Voor het overige wordt verwezen naar paragraaf 4.3.5.

3.4 Verkeer En Parkeren

Verkeer
Het plangebied ligt ten westen van het centrum van Breukelen. Via erftoegangswegen en gebiedsontsluitingswegen (Straatweg en Brugoprit) is het rijkswegennet (A2) Utrecht/ Amsterdam bereikbaar. De locatie is eveneens ontsloten op het openbaar vervoer. Het NS station Breukelen ligt aan de overzijde van het Amsterdam-Rijnkanaal op circa 1,5 km fietsafstand.

Ook per bus is het gebied goed bereikbaar. Zo ligt er aan de Brugoprit de bushalte Engel de Ruijterstraat met busverbindingen naar Amsterdam Bijlmer ArenA en Utrecht (buslijn 120 van Syntus Bus).

Het Hortense Kwartier zelf is verankerd in een bestaande woonwijk waardoor er gebruik kan worden gemaakt van de aanwezige infrastructuur. Het Domineeslaantje wordt opnieuw ingericht om de hardheid van de grote vlakken verharding terug te dringen. De Kanaaldijk en de Marijkestraat worden beschouwd als fietsstraten waarbij bestemmingsverkeer gedoogd wordt. De Kanaaldijk is zo ingericht dat parkeren hier niet mogelijk is en de bewoners en bezoekers moeten parkeren in het Domineeslaantje, de uit het zicht gepositioneerde parkeerhoven of op privéterrein.

Parkeren
De parkeernorm voor woningen is vastgelegd in de Nota Parkeernormen van de gemeente Stichtse Vecht, zoals vastgesteld door de raad in 2015. Voor het plangebied geldt de norm matig stedelijk. De parkeernormen zijn opgenomen in tabel 3.1.

Tabel 3.1 Parkeernormen (matig stedelijk)

Woningen Norm matig stedelijk Aandeel bezoekers
huurhuis sociale huur 1,7 per woning -
koop tussen-/ hoek 2,0 per woning -
koop twee-onder-één-kap 2,2 per woning -
koop, vrijstaand 2,3 per woning

Op basis van deze normering ontstaat de volgende parkeerbalans (tabel 3.2).

Tabel 3.2 Parkeerbehoefte nieuwe situatie

Functies typologie Parkeernorm Aantal Totaal pp
woningen sociale huur 1,7 8 13,6
woningen tussen-/ hoek 2,0 9 18
woningen twee-onder-één-kap 2,2 6 13,2
woningen vrijstaand 2,3 4 9,2
Compensatie bestaand Domineeslaantje 27-8 19
Totaal 27 73 pp

De parkeerbehoefte wordt gerealiseerd door twee openbare parkeerhoven aan te leggen, welke worden ontsloten via het Domineeslaantje (37 parkeerplaatsen). Voorts wordt langsparkeren mogelijk gemaakt aan het Domineeslaantje (19 parkeerplaatsen). De overige 17 parkeerplaatsen worden aangelegd op eigen terrein bij de woningen, zodat kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte. Aanvullend kan de overcapaciteit in de omgeving worden benut. In figuur 5 is de nieuwe parkeersituatie weergegeven. Bij uitwerking van bouwplannen dient te worden aangetoond dat kan worden voldaan aan voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig voornoemde parkeernormen. In de Algemene gebruiksregels van het bestemmingsplan wordt dit geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1904.BPDomineeslntjeBKL-VG01_0007.png"

Figuur 5: Nieuwe parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Deze hebben betrekking op de volgende onderwerpen:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie.

Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij om:

  • Rijksvaarwegen;
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uizonderlijke universele waarde.

In de derde tranch van 1 februari 2014, zijn de volgende twee nationale belangen toegevoegd:

  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Door de (14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. De planontwikkeling wordt getoetst aan de Ladder zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.

Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de nieuwe Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond. Bij het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt het volgende geconstateerd:

Ad behoefte
Er is sprake van een behoefte. Dit blijkt onder andere uit paragrafen 4.2.1 en 4.3.4. De invulling van het plangebied met aaneengesloten, vrijstaande- en twee-onder-één-kapwoningen voor de doelgroepen starters en doorstromers sluit goed aan op de provinciale en gemeentelijke ambitie, waarbij gestreefd wordt naar duurzame woningen in de woonkern. De gewenste ontwikkeling voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte.

Ad bestaand stedelijk gebied
Bestaand stedelijk gebied wordt in de Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Breukelen (bestaand stedelijk gebied). De invulling van het plangebied met woningen levert vanuit de verstedelijkingsladder geen belemmering op.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De woningbouw is voorts in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Provinciale Structuurvisie 2013-2028

Op 12 december 2016 hebben Provinciale Staten (PS) van Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (Herijking 2016), hierna PRS en de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (Herijking 2016), hierna PRV vastgesteld. In de PRS legt de provincie het ruimtelijke beleid voor de periode 2013-2028 vast. De herijking van het provinciaal ruimtelijk beleid heeft tot doel dat het geheel van ruimtelijk beleid en bijbehorende regels weer actueel is. In de herijking zijn diverse wijzigingen opgenomen. De grotere beleidswijzigingen betreffen de onderwerpen experimenteerruimte, duurzame energie, kernrandzones, detailhandel en landbouw.

Gemeenten kunnen binnen dit beleid onder meer woningen bouwen, natuur aanleggen, bedrijven huisvesten of recreatievoorzieningen ontwikkelen. Het ruimtelijke beleid van de provincie heeft als uitgangspunt: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Gemeenten krijgen hierdoor meer ruimte om, binnen gestelde kaders, zelf beslissingen te nemen. Ruimtelijke kwaliteit staat hierbij voorop.
Provinciale Staten willen de provincie aantrekkelijk houden om te wonen, werken en recreëren. De met vele regiopartijen opgestelde Strategie Utrecht 2040 is daarbij de stip aan de horizon. Het ruimtelijk beleidsvizier is daar op gericht. De doelen uit Strategie Utrecht 2040 vragen om een integrale aanpak die voor het ruimtelijk beleid resulteert in drie pijlers:

  • een duurzame leefomgeving
  • vitale dorpen en steden
  • landelijk gebied met kwaliteit.

Als hoofdlijn voor het verstedelijkingsbeleid richt de provincie zich primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied: op die manier blijven de steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Ten behoeve van de leefbaarheid en bereikbaarheid wil de provincie de verstedelijking zoveel mogelijk koppelen aan haltes en knopen van het openbaar vervoersnetwerk.
Het beleid sluit aan bij de zogenaamde duurzame verstedelijkingsladder, welke is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. De duurzame verstedelijkingsladder houdt in dat, als de behoefte aan de voorgenomen verstedelijking is aangetoond, bij voorkeur wordt gekeken naar de mogelijkheden voor herstructurering of transformatie binnen het bestaand stedelijk gebied.
Binnenstedelijke ontwikkeling is mogelijk zonder de leefbaarheid en de sociale kwaliteit van de leefomgeving aan te tasten. Sterker nog, het kan de stedelijke kwaliteit juist versterken. Mits het gebeurt binnen bepaalde randvoorwaarden, met aandacht voor kwaliteit van zowel de woningen als de woonomgeving.
De planontwikkeling ligt in het binnenstedelijk gebied, waarbij sprake is van een transformatie van twee bestaande schoolgebouwen naar wonen. Dit is in overeenstemming met de ladder van duurzame verstedelijking. In de Provinciale Structuurvisie is het plangebied aangeduid als 'Binnenstedelijke woningbouw'. Een uitsnede van de plankaart is opgenomen in figuur 6.

afbeelding "i_NL.IMRO.1904.BPDomineeslntjeBKL-VG01_0008.png"

Figuur 6: Uitsnede kaart 5 'Wonen en werken'. Het plangebied is zwart omlijnd aangeduid.

Eerste partiële herziening Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028
Op 10 maart 2014 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Eerste partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRSph), de Eerste partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRVph) en de WAV-kaart vastgesteld. In deze partiële herziening (PRSph) zijn aanpassingen opgenomen voor duurzame energie, windenergie, cultuurhistorie (kaart), rode contouren Utrecht en Rhenen, ecologische hoofdstructuur (EHS), militair oefenterrein met natuurwaarden en stiltegebieden. Op de Cultuurhistoriekaart maakt het plangebied onderdeel uit van een uitloper van de Historische buitenplaats in verband met de zuidelijk gelegen Kerkvaart.
De provincie wil, voor zover dit past binnen haar overige ruimtelijk beleid, in de Verordening ruimte bieden voor ontwikkeling, gericht op het creëren van economische dragers voor het behoud van de cultuurhistorische waarden van buitenplaatsen. Daarbij is behoud van de specifieke kenmerken van de zone waarin de buitenplaats ligt het uitgangspunt.
De planontwikkeling is zodanig ontworpen dat deze uitbreiding naadloos aansluit bij de monumentale boerderij aan de Marijkestraat 26 en de Sluiswachterswoning ten zuidwesten van het plangebied aan het Amsterdam-Rijnkanaal zonder dat de cultuurhistorische waarden worden aangetast.

Tweede partiële herziening Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028
Op 3 november 2014 hebben Provinciale Staten de Tweede partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en de Tweede partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 vastgesteld. Hierin is de windenergielocatie te Lage Weide (gemeente Utrecht) geschrapt als specifiek benoemd zoekgebied. In de Verordening is onder meer het artikel om meer ruimte te bieden voor de productie van duurzame energie (artikel 2.9a) aangepast, om dit beleid juridisch te borgen in de regels. Daarnaast zijn de artikelen rond de definitie van stedelijk gebied en het artikel landschappelijke kwaliteit aangevuld. Deze herziening heeft geen betrekking op onderhavig plangebied.

Regionale uitwerking; regio Utrecht
De Regio Utrecht bestaat uit de gemeenten Bunnik, De Bilt, Houten, Nieuwegein, Stichtse Vecht, Utrecht, Vianen, IJsselstein en Zeist. De Regio maakt deel uit van de Noordvleugel van de Randstad en daarmee van het economisch zwaartepunt van Nederland. De regio kent een hoge verstedelijkingsdruk en zal de komende jaren nog sterk groeien. De regio heeft voldoende capaciteit om de binnenstedelijke ambitie van 2/3 van het totale woningbouwprogramma te realiseren.

Het Programma Woningbouw 2013 t/m 2028 (in aantallen woningen) voor de gemeente Stichtse Vecht is vastgesteld op 1.800 waarvan er van 2013 t/m 2016 in totaal 638 zijn gerealiseerd. De woningbouw die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is onderdeel van het gemeentelijke woningbouwprogramma.

Conclusie
Het plangebied ligt binnen de rode contour, waarbij optimaal gebruik wordt gemaakt van de binnenstedelijke ruimte. De planontwikkeling is in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking en de Provinciale Structuurvisie. De planontwikkeling houdt rekening met de uitloper van de historische buitenplaatszone. Er zijn geen strijdigheden met de Provinciale belangen.

4.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Op 12 december 2016 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Verordening Utrecht 2013 (Herijking 2016) vastgesteld, (afgekort PRV). Deze verordening is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De verordening bevat daartoe bepalingen die bij het opstellen van gemeentelijke bestemmingsplannen in acht moeten worden genomen. De verordening heeft alleen betrekking op nieuwe plannen en besluiten. De verordening bevat geen bepalingen die de burger rechtstreeks binden. Normen uit de verordening moeten eerst vertaald worden in een gemeentelijk planologisch besluit.

Artikel 1.7 (Cultuurhistorische hoofdstructuur)
In artikel 1.7 (Cultuurhistorische hoofdstructuur) is vastgelegd dat het plangebied onderdeel uitmaakt van de cultuurhistorische hoofdstructuur (Historische buitenplaatszone). Voor de historische buitenplaatszones is het beleid van enerzijds veiligstellen en anderzijds ruimte bieden voor ontwikkeling een bijzondere opgave. De historische buitenplaatsen vertegenwoordigen bijzondere cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden in de provincie. De historische buitenplaatszones staan tegelijkertijd onder hoge druk, zowel door ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving, als door ontwikkelingen op de buitenplaatsen zelf. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'Cultuurhistorische hoofdstructuur' bevat bestemmingen en regels ter bescherming van de waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur, zoals genoemd in de Bijlage Cultuurhistorie. In artikel 1.7, lid 6 is opgenomen dat een ruimtelijk plan een onderbouwing bevat waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan, een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden en het door de gemeente te voeren beleid ter zake en van de wijze waarop met de bescherming van deze waarden is omgegaan. Bij de beschrijving van de verschillende waarden wordt gebruik gemaakt van de bijlage Cultuurhistorie. In paragraaf 6.2.2 wordt hierop ingegaan.

Artikel 4.1 (Stedelijk gebied)
Bepalingen over verstedelijking (waaronder woningen) zijn vastgelegd in artikel 4.1 (Stedelijk gebied). De planontwikkeling is hiermee in overeenstemming, omdat het plangebied als zodanig is aangewezen en vastgelegd in het GML-bestand en is verbeeld op de kaart Wonen en werken.

In artikel 4.1, lid 3 is vastgelegd dat de toelichting op het ruimtelijk plan een beschrijving bevat van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. In paragraaf 4.3.5 wordt hierop ingegaan.

Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Het uitgangspunt voor het woningbouwprogramma in de PRS en PRV is niet in eerste instantie de woningbehoefte, maar de ruimtelijke mogelijkheden. De provincie acht het een realistisch programma, in die zin dat realisatie in de PRS-periode mogelijk is. De in de PRS en PRV opgenomen woningbouwprogramma’s passen binnen de geprognotiseerde regionale woningbehoefte in de planperiode (Primos 2015). De provinciale, regionale en in veel gevallen ook de lokale woningbehoefte is echter hoger dan het woningbouwprogramma zoals opgenomen in de PRS. Bij het vaststellen van ruimtelijke plannen met woonbestemmingen is het aan gemeenten om de actuele behoefte met recent onderzoek aan te tonen. Door de voortgang van het woningbouwprogramma jaarlijks te monitoren en elke vier jaar te herijken wil de provincie voorkomen dat er een discrepantie ontstaat tussen het provinciale woningbouwprogramma en de behoefte aan nieuwe woningen.

Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van 27 woningen in bestaand stedelijk gebied mogelijk waar tot voor kort twee scholen waren gevestigd. Sprake is van een herstructureringslocatie (sloop leegstaande schoolgebouwen in het binnenstedelijk gebied) ten behoeve van 27 grondgebonden woningen wat is overeenstemming is de ladder. De woningbouw maakt onderdeel uit van het gemeentelijke woningbouwprogramma. Dit wordt toegelicht in 4.3.4. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is deze transformatie in het binnenstedelijk gebied nabij het NS-station van Breukelen uitstekend inpasbaar.

Conclusie
Het oprichten van 27 woningen, waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld, is op grond van artikel 4.1, lid 1 aangewezen als 'Stedelijk gebied'. De woningbouw maakt onderdeel uit van het gemeentelijke woningbouwprogramma. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de provinciale belangen. Eveneens wordt voldaan aan de richtlijnen voor duurzaamheid en de cultuurhistorische hoofdstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1904.BPDomineeslntjeBKL-VG01_0009.png"

Figuur 7: Links uitsnede kaart 4 Cultuurhistorie en rechts kaart 7 Wonen en Werken.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Strategische visie 'Focus op morgen'

De gemeenteraad van Stichtse Vecht heeft op 29 januari 2013 de strategische visie 'Focus op morgen' vastgesteld. De toekomstvisie bevat deze kaders en biedt een meetlat waarlangs, los van de (politieke) waan van de dag bestuurlijke en beleidsmatige keuzes gemaakt kunnen worden. De toekomstvisie bevat vier hoofddelen:

  • een beschrijving van de kernkwaliteiten van Stichtse Vecht;
  • inzicht in de trends en ontwikkelingen waarvoor de gemeente zich gesteld ziet;
  • de opgaven en kansen voor de toekomst;
  • het gevolg geven aan de visie en het verder ontwikkelen van deelvisies op Stichtse Vecht.

De visie vormt ook een basis om met diverse partners ('stakeholders') in gesprek te gaan en te werken aan een offensieve strategische agenda. Het is de taak van het college om deelvisies op te stellen op de diverse beleidsterreinen, voor de korte en middellange termijn waarbij de uitgangspunten van gebiedsgericht werken en de nota burgerparticipatie worden gehanteerd.

Kernkwaliteiten
De kernkwaliteiten van Stichtse Vecht zijn voor een belangrijk deel gevormd door de ligging en de historie van het gebied. Betekenis krijgen deze kernkwaliteiten pas door het belang dat mensen er aan hechten. Mensen beïnvloeden het gebied en het gebied de mensen: het is die wisselwerking die het DNA bepaalt. Het gebied dat de gemeente beslaat is groot en divers: van landelijk en dorps tot stedelijk groot en druk. Toch is een aantal kenmerken te benoemen, dat in het DNA verankerd zit.

Opgaven en kansen
De diversiteit staat onder druk doordat er geen goede doorstroming is op de woningmarkt. Hierdoor zijn er steeds minder huisvestingsmogelijkheden voor starters en ouderen. Een goede verdeling van jong en oud is van cruciaal belang voor de vitaliteit van de samenleving. Samen met partners en ontwikkelaars zal in alle kernen gezocht worden naar mogelijkheden om starters te huisvesten. Zij zorgen voor aanwas van de gemeente. Naast ruimte voor starters is ruimte voor sociale woningbouw en vestigingsmogelijkheden voor middeninkomens nodig. Op deze manier kan de doorstroming worden bevorderd en een diverse bevolkingsopbouw worden nagestreefd. De bouw moet passen binnen de opgave van behoud van de natuurwaarden en het historisch erfgoed in het gebied. Hierbij zal zoveel mogelijk binnenstedelijk naar een oplossing worden gezocht. Ook moet rekening gehouden worden met de identiteit en omvang van de kernen. De rol van de gemeente is hierbij kaderstellend. De gemeente geeft ook ruimte aan zelfbouw en initiatieven die vitaliteit en behoud van historisch erfgoed mogelijk maken. Hierbinnen valt ook de mogelijkheid tot verbreding van het gebruik van buitenplaatsen door meerdere functies toe te laten (denk aan appartementen en andere woonvormen). Zorg voor het behoud en de uitstraling naar buiten toe staat hierbij voorop.

Conclusie
De strategische visie heeft een hoog abstractieniveau waar geen uitspraken worden gedaan op perceelniveau. Gesteld kan worden dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Strategische visie, omdat woningen worden gerealiseerd voor de verschillende doelgroepen, waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande cultuurhistorische waarden in een uitloper van een oude verbindingsas.

4.3.2 Stedenbouwkundige visie 'Rond de Kerkvaart'

In 2009 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Breukelen de Stedenbouwkundige visie 'Rond de Kerkvaart' vastgesteld. De opgave kan in een drietal punten worden samengevat.
In de eerste plaats is het van belang om een pakkende visie te ontwikkelen die een kader kan bieden voor niet alleen drie concrete bouwlocaties (waaronder Domineeslaantje), maar ook voor eventuele andere (latere) ontwikkelingen in het gebied. Om te komen tot een solide inpassing van de locaties in de overkoepelende structuren is het zaak de grote lijn en de dragende structuren te ontdekken in dit deel van Breukelen. In de centrumomgeving zijn deze te herkennen in dragende structuren als de kanaaloevers en de Kerkvaart.
In de tweede plaats is een belangrijk deel van de opgave het waarborgen van een zorgvuldige inpassing van de nieuwbouw in de bestaande woonomgeving. De nieuwbouw zal zich goed moeten inpassen, maar ook niet zonder meer een kopie moeten zijn van wat er naast staat. De nieuwbouw zal altijd een logisch uitvloeisel moeten zijn van de visie. Een goede inpassing vraagt veel van de massaopbouw, hoogte, dakvorm, erfafscheiding en oriëntatie van de nieuwbouw maar ook van de ontsluiting en van de parkeeroplossing.
In de derde plaats ligt hier een bijzondere opgave in de realisatie van een nieuw schoolgebouw op één van de drie locaties. De stedenbouwkundige visie zal een uitspraak doen over de opzet in hoofdlijnen en zowel de kaders als een denkrichting meegeven voor de verdere architectonische uitwerking.

Locatie Domineeslaantje
Het gebied "Rond de Kerkvaart" heeft een zeer goede ligging: centraal, pal naast het gezellige en historische centrum, dichtbij belangrijke uitvalswegen en dichtbij de weidse oevers van het kanaal. Deze centrale ligging wordt in de visie optimaal benut door de dwarsverbanden centraal te stellen.

Met het vrijkomen van de schoollocatie aan het Domineeslaantje ontstaat de kans om van dit gebied echt iets bijzonders te maken en de waardevolle groene sfeer langs alle randen van deze centrale zone ervaarbaar te maken. De locatie is gelegen ten westen van het centrum van Breukelen.

Uitgangspunten
Positionering binnen de stedenbouwkundige visie
In de stedenbouwkundige visie maakt het gebied onderdeel uit van de Groene Strip, de zone waar een bijzondere bebouwingstypologie wordt voorgestaan met ruimte voor groen en boeiende doorzichten tussen de bebouwing.

Stedenbouwkundige uitgangspunten
Voor het plangebied zijn algemene uitgangspunten en bevindingen (waaronder ook milieucontouren) stedenbouwkundige randvoorwaarden opgesteld, welke in 2015 zijn uitgewerkt in ruimtelijke randvoorwaarden voor het plangebied. In paragraaf 4.3.3 wordt hierop ingegaan. Twee 3D-impressies van de huidige situatie locatie en een illustratie van de stedenbouwkundige randvoorwaarden zijn opgenomen in figuur 8.

afbeelding "i_NL.IMRO.1904.BPDomineeslntjeBKL-VG01_0010.png"

Figuur 8: 3d-impressies huidige situatie (links) en illustratie stedenbouwkundige randvoorwaarden (rechts) van de locatie Domineeslaantje.

Conclusie
De woningbouwontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van de stedenbouwkundige visie 'Rond de Kerkvaart'. De planontwikkeling wordt beschreven in paragraaf 3.2. Gesteld kan worden dat de planontwikkeling in overeenstemming is met deze visie.

4.3.3 Domineeslaantje Stedenbouwkundige Randvoorwaarden

Het plangebied is onderdeel van de stedenbouwkundige visie "Rond de Kerkvaart" en wordt aan de zuidelijke zijde begrensd door de Kerkvaart. Een uitwerking van de ruimtelijke randvoorwaarden is vastgesteld in de visie 'Domineeslaantje Stedenbouwkundige Randvoorwaarden' van oktober 2015. De stedenbouwkundige randvoorwaarden zijn opgenomen in een overzichtskaart (figuur 9).

Kenmerken plangebied
De Structuur van lange noord-zuidlijnen (zoals het Amsterdam-Rijn kanaal, Kanaaldijk, Straatweg en Vecht) haaks op de Historische Kerkvaart en de bebouwing gesitueerd aan de Kerkvaart geven het gebied rondom de Kerkvaart en daarmee het plangebied zijn karakter.
De Kerkvaart is een groene laan met aan de zuidzijde voornamelijk 2-onder-1-kap-woningen, terwijl aan de noordelijke zijde, dan wel vrijstaande woningen te vinden zijn, dan wel geschakelde woningen of langgerekte bouwblokken met voorzieningen. Ten westen wordt het plangebied begrensd door het Amsterdam-Rijnkanaal. Het kanaal creëert een open ruimte voor het plangebied waar tegelijkertijd het omgevings-geluid van spoor- en snelweg vrij spel heeft. De oostelijke rand van het plangebied wordt gevormd door de Marijkestraat (een belangrijke (school)fietsroute), begeleid door een karakteristieke bomenlaan. Ten noorden bevindt zich het Domineeslaantje die het beste te typeren valt als een groene woonstraat.
Het plangebied zelf, met het 1-laagse schoolgebouw en de twee monumentale woningen (Marijkestraat 26 en de Sluiswachterswoning) met hun royale buitenruimte, zorgen voornamelijk voor een sterk groen doch ontoegankelijk karakter van het plangebied. In de visie zijn de stedenbouwkundige randvoorwaarden geformuleerd voor de hoofdstructuur, ontsluiting en parkeren, bebouwing, groen en geluid. Deze zijn opgenomen in paragraaf 3.1. Onderhavige planontwikkeling is hieraan getoetst. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de planontwikkeling in overeenstemming is met de visie 'Domineeslaantje Stedenbouwkundige Randvoorwaarden' .

Conclusie
De woningbouwontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van de stedenbouwkundige visie 'Rond de Kerkvaart', zoals opgenomen in paragraaf 3.1. De planontwikkeling wordt beschreven in paragraaf 3.2. Gesteld kan worden dat de planontwikkeling in overeenstemming is met deze visie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1904.BPDomineeslntjeBKL-VG01_0011.png"

Figuur 9: Stedenbouwkundige randvoorwaarden - overzichtskaart.

4.3.4 Woonvisie 2017 - 2022

De gemeenteraad van Stichtse Vecht heeft op 1 juni 2016 de Woonvisie Stichtse Vecht 2017-2022 vastgesteld. De Woonvisie is een visie op hoofdlijnen met duidelijke uitgangspunten en richtlijnen. Met het aannemen van de visie kiest de gemeente voor een negental uitdagingen voor de komende jaren. Deze negen uitdagingen zijn:

  • Samenwerken met corporaties, inwoners en private partijen in een platform;
  • Prioriteit ligt bij bouwen voor eigen inwoners en daarnaast ook voor de regio;
  • Zorgen voor een toekomstbestendige woningvoorraad;
  • Bij nieuwbouw realisatie van 30% sociale huur en koop;
  • Afspraken over bestaande sociale woningvoorraad;
  • Stimuleren voor een groter huuraanbod voor middeninkomens;
  • Ervoor zorgen dat iedereen zo lang mogelijk in zijn vertrouwde omgeving kan blijven wonen;
  • Inzetten op duurzaamheid;
  • Investeren in gebiedsgerichte leefbaarheid en veiligheid.

In algemeenheid zal de bevolking van Nederland de komende jaren verder groeien. De verwachting is er dat dit ook invloed zal hebben op de woningbehoefte in Stichtse Vecht. Bouwen buiten de bestaande rode contouren (begrenzing van het stedelijk gebied) kan in de toekomst ter discussie komen te staan om aan de woningbehoefte te voldoen. Duurzaamheid is een belangrijk speerpunt voor Stichtse Vecht. In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 – 2028 (PRS) wordt voor Stichtse Vecht uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1800 woningen (waarvan 1000 woningen voor eigen behoefte) tot 2028. Stichtse Vecht zet in tot het realiseren van 1.800 woningen tot 2028. Tot 2022 worden 1.400 woningen gerealiseerd. Uit het woningonderzoek blijkt dat 13% van de totale behoefte sociale huur betreft. Het college heeft ervoor gekozen om van alle toe te voegen woningen in ieder geval 13% sociale huur (van 1.800 woningen) te realiseren.

Onderhavige inbreidingslocatie is niet specifiek opgenomen in het nieuwbouwprogramma. Gesteld kan evenwel dat deze woningen onderdeel zijn van de strategische woningbouwplanning, waarbij door herstructurering verrommeling wordt tegengegaan. De woningbouw speelt in op de behoefte aan woningen voor de doelgroepen voor starters, doorstromers en senioren, waarvan 30% sociale huurwoningen voor Woningbouwvereniging Vecht en Omstreken.

Conclusie
De ontwikkelingen die met onderhavig bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt zijn in overeenstemming met de uitgangspunten van de gemeentelijke woonvisie en de deelvisie voor de kern Breukelen. De voorgenomen ontwikkeling en daarmee ook het bestemmingsplan wordt vanuit volskhuisvestelijk oogpunt haalbaar geacht.

4.3.5 Duurzaamheid

Gemeentelijk beleid
De gemeente Stichtse Vecht heeft haar beleid rond duurzaam bouwen onder andere verwoord in de Woonvisie 2017-2022. Hier wordt de inzet binnen de 5 thema's van de tool GPR gebouw vastgesteld op:

  • Thema energie (gemeente heeft geen grondeigendom): 10
  • Thema energie (gemeente heeft wel grondeigendom): 10+
  • Thema toekomstwaarde:8
  • Overige thema's (Milieu, Gezondheid en Gebruikskwaliteit): gemiddeld 8

Bij nieuwbouw streeft de gemeente deze ambitie na en maakt hierover afspraken met woningcorporaties en ontwikkelende partijen en legt dit vast in anterieure overeenkomsten. De gemeente heeft in de locatie binnen het bestemmingsplan een grondeigendom waardoor gestuurd wordt op een GPR score van 10+ binnen het thema energie.

Ambitie
In de Voorjaarsnota 2016 is de ambitie vastgelegd om in 2030 klimaatneutraal te zijn. De definitie is als volgt ingevuld: Op het grondgebied van de gemeente Stichtse Vecht wordt in 2030 evenveel energie duurzaam opgewekt als aan energie wordt verbruikt.

Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij.
Door de toenemende onzekerheid over het aardgas, de effecten van aardgaswinning in Groningen, de toenemende afhankelijkheid van geïmporteerd aardgas en de klimaatdiscussie kiezen project-ontwikkelaars, overheden en netbeheerders vaker voor wijken zonder gasleidingen.
Nederland wil in 2050 volledig duurzaam zijn en heeft ook de klimaatakkoorden (Parijs) getekend. Een van de maatregelen om volledig duurzaam te worden en te stoppen met aardgas. Alternatieven kunnen zijn: volledig elektrisch met een warmtepomp, blokverwarming of wijkverwarming uit duurzame bronnen.

Toetsing plannen aan duurzaamheid
De ambitie is om het Hortense Kwartier maximale toekomstwaarde te bieden met een minimale belasting van het milieu. Hiervoor wordt het Triple-P concept toegepast, wat tevens zijn weerslag in GPR Gebouw software vindt. De belangrijkste duurzaamheidsmaatregelen die op woningniveau worden getroffen zijn GPR-ambitie voor het Hortense Kwartier van gemiddeld een 8+. Verwacht wordt op het thema Energie een 9,3 te scoren. Op de overige vier thema's verwachten wij gemiddeld een 8 te scoren. Indien de corporatie en de particuliere kopers kiezen voor NOM kan een 10+ gescoord worden op Energie en zal de totale GPR-score tevens hoger uitpakken.

Conclusie
De planontwikkeling zal minimaal voldoen aan de bepalingen in het Bouwbesluit. Bij uitwerking van bouwplannen zal rekening worden gehouden met de gemeentelijke uitgangspunten op het gebied van duurzaam bouwen om te kunnen voldoen aan een EPC van 0.

4.3.6 Welstandsbeleid

Aanvragen omgevingsvergunning dienen te worden getoetst aan eisen van welstand. Deze eisen hebben betrekking op het uiterlijk van bouwwerken en de situering van deze bouwwerken in hun omgeving. Gekeken wordt of het bouwwerk dat men wenst te plaatsen op zichzelf of in verhouding tot de omgeving voldoende passend is.
De gemeenteraad van Stichtse Vecht heeft haar welstandsnota in 2013 vastgesteld. Hierin staan algemene criteria omtrent de redelijke eisen van welstand. Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen, die de bestaande structuur van het gebied niet wezenlijk doorbreken. Daarnaast maakt de welstandsnota een onderscheid naar niveau van welstand.

Het plangebied maakt onderdeel uit van een gewoon welstandsniveau in een planmatig woongebied. De waarde van dit gebied is vooral gelegen in het rustige beeld van de straten met het groen van de bomen en in voortuinen. De architectuur is in het algemeen eenvoudig. De dynamiek van het woongebied is gemiddeld. Naast kleine wijzigingen wordt ook hier en daar ook een rij of blok toegevoegd. Voor de inbreiding Rond de Kerkvaart is de visie 'Domineeslaantje Stedenbouwkundige Randvoorwaarden' vastgesteld (2015). Ontwikkelingen op de hierin genoemde locaties worden ook getoetst aan de uitgangspunten van deze visie. (Zie hiervoor paragraaf 4.3.3). Bij de beoordeling zal onder meer aandacht worden geschonken aan het behoud van het straatbeeld met herhaling in rooilijnen en gevelindeling en samenhang in zowel de architectonische uitwerking als het gebruik van materiaal.

Conclusie
De definitieve bouwplannen zullen om advies worden voorgelegd aan de welstandscommissie.

4.4 Conclusie

Het planinitiatief voldoet aan het geschetste rijksbeleid. Sprake is van een duurzame verstedelijking, waarbij rekening is gehouden met de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Er is geen strijdigheid met de rijksbelangen.

De planontwikkeling past binnen het provinciale beleid, zoals dat is vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en provinciale ruimtelijke Verordening. Voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. De herinrichting van het plangebied draagt bij aan het versterken van de kernkwaliteiten van het dorpsgebied in de woonkern met behoud van de cultuurhistorische waarden.
De functiewijzing naar Wonen is tevens in overeenstemming met het gemeentelijke beleid, omdat de bestaande situatie plaats maakt voor een herinrichting overeenkomstig de hiervoor genoemde uitgangspunten van het gemeentelijke beleid. Twee leegstaande schoolgebouwen worden gesloopt om plaats te maken voor 27 woningen, die een bijdrage leveren aan de woningvraag voor de doelgroepen starters, doorstromers en senioren, waaronder 30% sociale woningbouw.

Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal en lokaal vastgesteld beleid.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in onder meer de toelichting bij een bestemmingsplan. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

5.2 Beleid Rijk En Provincie

5.2.1 Rijk

In december 2009 heeft het kabinet het Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.

5.2.2 Provincie

De watersystemen in stedelijk gebied zijn voornamelijk afgestemd op afvoer (bij regen) en aanvoer (in droge perioden) van water. Een dergelijk systeem bezit onvoldoende veerkracht om te kunnen inspelen op de toekomstige ontwikkelingen. Aandachtspunten bij het streven naar een veerkrachtige duurzame inrichting en beheer in zowel bestaand als nieuw stedelijk gebied zijn de realisering van extra open water, de afkoppeling van schoon verhard oppervlak van de riolering, de aanleg van een verbeterd gescheiden rioleringsstelsel, het saneren van vervuilingsbronnen, de realisering van een natuurvriendelijke oeverinrichting en een duurzamer gebruik van (leiding)water (duurzame waterketen).
Vanaf het begin van planvorming dient overleg gevoerd te worden tussen gemeente, waterbeheerders en andere betrokkenen. Doel van dit overleg is gezamenlijk de uitgangspunten en wensen vanuit duurzame watersystemen en veiligheid te vertalen naar concrete gebiedsspecifieke ruimtelijke uitgangspunten. Hierbij geldt dat afwenteling moet worden voorkomen en dat de drietrapsstrategie “vasthouden, bergen en afvoeren” moet worden gehanteerd. Voor nieuw stedelijk gebied, dient rekening te worden gehouden met de eis voor het minimale wateroppervlak ten behoeve van de waterberging; dit moet 10% van het bruto stedelijk gebied worden (inclusief stadsrand).

5.3 Beleid Waterschap Amstel, Gooi En Vecht (Agv)

De locatie ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. De uitvoerende taken worden verricht door Waternet. Het schap is in dit gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk specifiek bouwproject wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bebouwing op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit.

Het Hoogheemraadschap heeft een waterbeheersplan opgesteld. Water, plassen, vaarten, sloten en rivieren moeten geschikt zijn om in en bij te kunnen wonen, werken en recreëren. Daarnaast speelt water een belangrijke rol bij natuur- en milieuontwikkeling. Om dit te bereiken moet water gezond zijn, goed worden beheerd en onderhouden en niet worden belast met vervuilende stoffen. Het waterpeil moet in orde zijn en water moet een thuisbasis zijn voor verschillende planten en dieren. Al deze onderdelen zijn verwerkt in het Waterbeheersplan. Het uitgangspunt van het Waterbeheersplan is meer ruimte voor water om:

  • steden en land in te richten;
  • samen te werken aan gezond en veilig water, dat ook voor volgende generaties beschikbaar is;
  • water te kunnen aan- en afvoeren én te kunnen bergen;
  • wateroverlast tegen te gaan;
  • natuur te ontwikkelen;
  • te recreëren.

Naast het bestemmingsplan is het gestelde in de Keur van het Hoogheemraadschap AGV van toepassing. Voor het keurgebied gelden bepalingen tot het onderhoud en gebruik van wateren, oevers en waterkeringen zowel bovengrond als in de grond.

5.4 Waterhuishouding

Analyse
In het plangebied staan momenteel twee schoolgebouwen die worden gesloopt ten behoeve van 27 woningen.

Waterkering
Langs het Amsterdam-Rijnkanaal en de Kerkvaart ligt een (de beschermingszone van) een regionale waterkering. Hiervoor gelden beperkingen om te bouwen. Deze waterkeringen worden overgenomen op basis van de 'legger' van het hoogheemraadschap en de legger van Rijkswaterstaat.

Hortense Kwartier grenst aan een beschermingszone voor drinkwater in het Amsterdam-Rijnkanaal. In het Beheer- en ontwikkelplan voor de Rijkswateren (BPRW) heeft Rijkswaterstaat drinkwaterinnamepunten vanuit de Rijkswateren vastgelegd. Rijkswaterstaat moet er voor zorgdragen dat in het waterlichaam (waaruit onttrekking plaatsvindt) wordt voldaan aan de doelstellingen voor oppervlaktewaterkwaliteit die zijn vastgelegd in het Besluit kwaliteitseisen en monitoring. Rijkswaterstaat heeft daarom bij drinkwaterinnamepunten in het BPRW ook beschermingszones aangegeven. Dit zijn zones waarin een verontreiniging binnen 6 uur het innamepunt kan bereiken. Binnen deze zones is er daarom verscherpte aandacht voor preventie en beheersing van calamiteiten. Rijkswaterstaat verwacht vanuit het Hortense Kwartier geen invloed op de waterkwaliteit.

Grondwater
Teneinde mogelijke grondwaterverstoringen tegen te gaan wordt in de regelgeving van het voorliggende bestemmingsplan het volgende bij ondergrondse bouwwerken afgedwongen:

  • ondergrondse bouwwerken moeten waterdicht worden uitgevoerd;
  • middels een grondwaterstandberekening dient men aan te tonen dat voldaan wordt aan de grondwaternorm en dat in omliggende, bestaande wijken de grondwaterstand niet onevenredig verslechtert.

Ruimtelijke ontwikkelingen
Elke ruimtelijke ontwikkeling kan invloed hebben op water. Niet alleen bouwen nabij of op een waterkering, maar ook een toename van verhard oppervlak. Een ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: “het standstill beginsel”. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kader van een watertoetsproces moeten de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Voor elke toename van verharding van meer dan 500 m² in stedelijk gebied en 1.000 m² in landelijk gebied is een Watervergunning nodig.

Waterafvoer
Voor het Hortense Kwartier wordt rekening gehouden met de gewenste 'climate-proofheid' in de ontwikkeling. Er wordt gewerkt met water passerende verharding ter plaatse van de parkeerplaatsen in de twee parkeerhoven en op privéterrein. Groenstroken waar mogelijk tussen het parkeren, groen langs de Kerkvaart en openbaar groen langs het kanaal om water te bergen. Hemelwater wat op de dakvlakken van de woningen valt wordt afgekoppeld en geïnfiltreerd op privéterrein.
De nieuwe verbindingsweg met de Kerkvaart wordt als holle weg aangelegd, zodat hij water kan bergen in het midden van de weg en via kolken middels een gescheiden rioolstelsel het te veel aan hemelwater kan overstorten op de Kerkvaart. Hierdoor wordt veel kostbaar schoonwater teruggebracht in de bodem en wordt het riool niet overbelast. Om de kwaliteit te borgen van het afstromende hemelwater worden er geen uitlogende, vervuilende materialen in de gebouwschil toegepast.

Beschrijving waterkwantiteit
Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap dient in beginsel 15% water te worden gecompenseerd wanneer meer dan 1.000 m² verhard oppervlak wordt aangelegd ten opzichte van de oorspronkelijke situatie. De exacte hoeveelheid compensatie is afhankelijk van het bergend vermogen van de bodem in het peilgebied. De berekening van de bestaande en nieuwe situatie is in tabel 5.1 weergegeven. Hierbij wordt opgemerkt dat de tuinen in de nieuwe situatie wordt gerekend met 50% verharding. Het realiseren van watercompensatie is hier niet nodig, omdat het verhard oppervlak in het peilgebied maar met 322 m² toeneemt.

In het kader van de Watertoets is het voorontwerpbestemmingsplan om advies voorgelegd aan Waternet. Voor het Hortense Kwartier is overigens rekening gehouden met de gewenste'climateproofheid' in de ontwikkeling. Zo wordt de nieuwe verbindingsweg met de Kerkvaart als holle weg aangelegd, zodat het water kan worden geborgen in het midden van de weg en via kolken middels een gescheiden rioolstelsel wordt afgevoerd. Het teveel aan hemelwater kan overstorten op de Kerkvaart of het Amsterdam-Rijnkanaal.

Tabel 5.1 Wateropgave.

afbeelding "i_NL.IMRO.1904.BPDomineeslntjeBKL-VG01_0012.png"

Wateradvies
Op basis van de ingevoerde gegevens blijkt dat de ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde van het hoogheemraadschap: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. De ontwikkelingen die door het plan mogelijk worden gemaakt, hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Milieu En Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij deze ruimtelijke ontwikkeling binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

6.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

6.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van de toelichting van dit bestemmingsplan.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Onderzoek/ beoordeling
In dit bestemmingsplan wordt het oprichten van 27 woningen mogelijk gemaakt. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een milieubelastend gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu. Bij deze beoordeling is tevens gebruik gemaakt van alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten'. Onderstaand zijn deze voor de m.e.r-beoordeling belangrijke aspecten op een rijtje gezet, waarmee invulling wordt gegeven aan een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling maakt onderdeel uit van het te nemen besluit. Op die manier wordt officieel kenbaar gemaakt dat de vormvrije m.e.r.-beoordeling heeft plaatsgevonden. In tabel 6.1 is de beoordeling opgenomen.

Tabel 6.1: m.e.r.-beoordeling

Projectnaam Bestemmingsplan Hortense Kwartier
Kenmerken van het project
Omvang van het project (relatie met drempel D lijst) D 11.2 stedelijk ontwikkelingsproject (drempelwaarde 2.000 woningen).
Initiatief: Een onderwijsgebouw wordt gesloopt om plaats te maken voor vier woningen.
Cumulatie met andere projecten Nee
Gebruik van natuurlijke hulpbronnen Grond, cement, stenen, hout, staal
Productie van afvalstoffen Nee
Verontreiniging en hinder Geluid, luchtkwaliteit zijn binnen wettelijke normen
Risico voor ongevallen Nee
Plaats van project
Bestaand grondgebruik Maatschappelijke doeleinden
Relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied Geen natuurlijke hulpbronnen in het gebied
Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, waaronder speciale beschermingszones (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn) In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen speciale beschermingszones aangewezen in het kader van de Wet natuurbescherming, zodat uit dien hoofde geen beperkingen zijn
Kenmerken van het potentiële effect
Bereik van het effect In samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijk effect op bevolking
Grensoverschrijdende karakter van het effect Nee
Orde van grootte van en de complexiteit van het effect Gering. Er worden alleen 27 woningen gebouwd
Waarschijnlijkheid van het effect N.v.t.
Duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect Gelet op kleinschaligheid verwaarloosbaar effect
Effecten Natura2000 gebieden. In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen speciale beschermingszones aangewezen in het kader van de Wet natuurbescherming, zodat uit dien hoofde geen beperkingen zijn. In paragraaf 6.3 wordt hierop ingegaan
Cultuurhistorische- en archeologische waarden De cultuurhistorische waarden worden niet aangetast. Dit is beschreven in paragraaf 6.2
CONCLUSIE De realisatie van de beoogde planontwikkeling leidt niet tot relevante milieueffecten die in een m.e.r. nader onderzocht moeten worden. Een m.e.r. is niet noodzakelijk

Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.

6.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.2 vermeld.

Tabel 6.2: Richtafstanden en omgevingstype

Milieucategorie Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m

Onderzoek/ beoordeling
Dit bestemmingsplan voorziet in het oprichten van 27 woningen in de bebouwde kom. Naast woningen is er op de Domineeslaantje 21 een bedrijf in milieucategorie 2 planologisch mogelijk. Voorts zijn er bedrijven gevestigd aan de Wilhelminalaan 39a, 43 en 43a. Aan de Stationsweg 63 is op de begane grond van een appartementencomplex Scouting Niftarlake aanwezig. Ten westen van het plangebied ligt het Amsterdam-Rijnkanaal, zodat het gebied kan worden getypeerd als "gemengd gebied".

Het perceel Domineeslaantje 21 heeft de bestemming 'Bedrijf' waar bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 zijn toegestaan. Ook zijn bedrijven gevestigd aan de Wilhelminalaan 39a en 43. Deze bedrijfspercelen liggen op een afstand van minimaal 20 m ten opzichte van het bouwvlak van de dichtstbijzijnde nieuwe woningen. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 m in gemengd gebied. In het verleden was aan Domineeslaantje 21 hier een aannemersbedrijf gevestigd. Bij de Omgevingsdienst regio Utrecht is er nu geen bedrijf bekend. Op de Wilhelminalaan 43a ligt de gemeentewerf (categorie 3.1). Deze bedrijfsactiviteit ligt op circa 38 meter van het plangebied. Voor gemengd gebied geldt een richtafstand van 30 meter, zodat deze activiteit evenmin een belemmering vormt. De scouting valt onder milieucategorie 1 met een richtafstand van 0 m in gemengd gebied.

Tussen deze bestaande milieubelastende activiteiten en de woningbouwontwikkeling staan overigens op kortere afstand al woningen, welke maatgevend zijn in de bestaande situatie, zodat de woningen geen belemmeringen vormen voor deze activiteiten. Bovendien is uit eerder onderzoek van de Omgevingsdienst regio Utrecht (2014) gebleken dat er de directe omgeving geen inrichtingen aanwezig zijn in het kader van de Wet milieubeheer of het Activiteitenbesluit.

Resumerend kan worden gesteld dat de aanwezige bedrijvigheid in de omgeving niet gehinderd wordt door realisatie van deze woningbouw, zodat er vanuit milieuzonering geen bezwaren bestaan tegen deze planontwikkeling.

Conclusie
Uit de inventarisatie is gebleken dat er geen relevante milieubelastende activiteiten in de nabijheid van de woningbouw zijn gevestigd. Andersom geredeneerd is er geen aanleiding om aan te nemen dat de woningen milieuhygiënische knelpunten opleveren voor bestaande bedrijven en Scouting in de directe omgeving. De woningen hebben een goed woon- en leefklimaat. Vanuit milieuzonering bestaan er geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.

6.1.3 Geluid

Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

Wettelijk kader railverkeerslawaai
Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register.

Wettelijk kader industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Verkeerslawaai
De relevante rijksweg in de directe omgeving van het plangebied is rijksweg A2. Verder ligt het plangebied in de geluidzone van de Amerlandseweg, welke ten zuiden overgaat in de Brugoprit en ten noorden in de Kanaaldijk West en de Merwedeweg. De overige wegen zijn ingericht als 30km/ uur gebieden. In deze situatie is sprake van bestaande wegen en nieuwe woningen.
De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen bedraagt (inclusief aftrek) 48 (dB) Lden met een maximale ontheffingswaarde van 53 dB voor de rijksweg en de overige wegen 63 (dB) Lden. Indien de gemeten belasting genoemde waarde overschrijdt, dient in eerste instantie onderzocht te worden of maatregelen mogelijk zijn die de geluidsbelasting verlagen tot de voorkeursgrenswaarde of minder.
In verband met het vorenstaande is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door M+P raadgevende adviseurs B.V. te Aalsmeer (rapport van 23 november 2017, rapportnummer M+P.JJP.17.02.2, Bijlage1). Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 (dB) Lden voor de woningen ten gevolge van de relevante wegen in de omgeving maximaal Lden = 53 dB bedraagt (na aftrek artikel 110g Wgh). Hiermee wordt de maximale ontheffingswaarde van 53 dan wel 63 dB niet overschreden.
Bron- en overdrachtsmaatregelen zijn ondoelmatig, waardoor een verbeterde geluidswering van de gevel nodig is om te voldoen aan de wettelijke eisen aangaande het binnenniveau. Bovendien moet de woningplattegrond dusdanig ontworpen zijn dat minimaal 30% van de verblijfsruimten, inclusief minimaal een slaapkamer, aan de geluidsluwe gevel gelegen is.

Railverkeerslawaai
De nieuwbouwlocatie is gelegen binnen de zone van het spoorwegtraject Utrecht - Amsterdam. Het spoor met dit traject heeft op basis van het geluidproductieplafond een geluidzone van 900 meter. Daarom is de geluidsbelasting als gevolg van het spoorwegverkeerslawaai op het plangebied berekend. De geluidbelasting op de gevels van de woningen vanwege het railverkeer bedraagt ten hoogste 56 dB. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB met 1 dB overschreden.

Industrielawaai
Het plangebied ligt niet in de zone van een gezoneerd industrieterrein. Industrielawaai vormt daarmee geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Conclusie
Voor de woningen dient een hogere grenswaarde van 53 dB vanwege de relevante wegen te worden aangevraagd. Vanwege de spoorlijn dient een hogere grenswaarde van 56 dB te worden aangevraagd. Deze procedure is gelijktijdig gestart met de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan. Het besluit hogere waarden geluid is bijgevoegd bij de Regels als Bijlage 2.
Bij het indienen van de omgevingsvergunning dient op basis van de berekende gecumuleerde geluidbelasting, de geluidwering van de gevels te worden bepaald en getoetst aan de gestelde geluidwering eisen van het Bouwbesluit 2012. Dit rapport zal ter goedkeuring worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. Bij realisatie van het bouwplan wordt hiermee rekening gehouden. Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, nadat een procedure hogere grenswaarde is gevoerd in verband met wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

6.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek/ beoordeling

Verkennend bodemonderzoek
Bij een bestemmingsplan dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In verband met de grondtransactie is al een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 uitgevoerd door PJ Milieu B.V. te Nijkerk (rapport van 22 maart 2016, kenmerk 1607601A, Bijlage 2). Doel van het onderzoek is het vaststellen van de algemene chemische kwaliteit van de bodem om te bepalen of de locatie geschikt is voor het beoogde gebruik. Het bodemonderzoek dient geschikt te zijn voor aanvragen omgevingsvergunning (activiteit bouwen). Op basis hiervan kan het volgende worden geconcludeerd (overgenomen uit rapport).

  • Deellocatie A: Voormalige ondergrondse tank. De hypothese 'verdachte locatie' houdt geen stand. Geen van de onderzochte parameters is aangetoond in een gehalte boven de streef-/achtergrondwaarde.
  • Deellocatie B: Gedempte sloot. De hypothese 'verdachte locatie' houdt geen stand. In de aangetroffen gebiedsvreemde zandlaag en het grondwater is geen van de onderzochte parameters aangetoond in een gehalte boven de streef-/achtergrondwaarde. Op basis van de resultaten van de overige deellocaties is het echter wel aannemelijk dat de hier aanwezige (gebiedseigen) kleiige bodemlaag met bijmengingen aan puin- en kooldeeltjes wel licht verhoogde gehalten aan diverse parameters bevat.
  • Deellocatie C: Overige onverdacht terrein. De hypothese 'onverdachte locatie' houdt geen stand. In de vaste bodem zijn diverse parameters aangetoond in gehalten boven de achtergrondwaarden. Plaatselijk (boringen 309 en 318) worden matig tot sterk verhoogde gehalten nikkel, lood en/of zink aangetoond in de vaste bodem.
  • Deellocatie D: Voormalige boomgaard. De hypothese 'verdachte locatie' houdt stand. Diverse aan de boomgaard te relateren onderzochte parameters zijn aangetoond in een gehalte boven de achtergrondwaarde.
  • Deellocatie E: Voormalige spuiterij, hout- en metaalbewerking en verfopslag. De hypothese 'verdachte locatie' houdt stand. Diverse onderzochte parameters zijn aangetoond in een gehalte boven de streef-/achtergrondwaarde. Vermoedelijk zijn de aangetoonde licht verhoogde gehalten echter te wijten aan de algemene kwaliteit van de bovengrond ter plaatse en niet aan de voormalige aanwezigheid van de spuiterij, hout- en metaalbewerking en verfopslag.

Nader milieukundig bodemonderzoek
In verband met de resultaten van het verkennend bodemonderzoek is een nader milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd VanderHelm Milieubeheer B.V. te Berkel en Rodenrijs (rapport van 1 februari 2018, projectcode 20171964, Bijlage 3). Op basis hiervan kan het volgende worden vastgesteld (overgenomen uit rapport).

Geconcludeerd wordt dat sprake is van een "geval van ernstige bodemverontreiniging" zoals beschreven in de Wet Bodembescherming. Ter onderbouwing van bovenstaand wordt tevens geconcludeerd dat:

  • de bovengrond heterogeen sterk sterk verontreinigd is met zware metalen (lood en zink);
  • de omvang van de aangetroffen verontreinigingen nog niet in voldoende mate is vastgesteld. Nader onderzoek kan hierover uitsluitsel geven.

Aanbevelingen
Aanbevolen wordt eerst aanvullend nader bodemonderzoek uit te voeren naar de omvang van de aangetroffen verontreinigingen. Om de locatie geschikt te maken voor het beoogde gebruik dient de verontreiniging met zware metalen gesaneerd te worden. De keuze van de saneringsvariant (bijvoorbeeld ontgraven of isoleren) dient afgestemd te worden op de wensen van de opdrachtgever en de herinrichtingsplannen. De verwachting is dat deze sanering onder de Regeling Uniforme Sanering (door middel van een “BUS-melding”) verricht kan worden (categorie “immobiel”).

Conclusie
Nader bodemonderzoek is nodig om de omvang van de verontreinigingen in kaart te brengen. Sanering dient plaats te vinden aan de hand van een door bevoegd gezag Wet bodembescherming in te dienen BUS-Melding (categorie immobiel). Initiatiefnemer heeft hiervoor een budget gereserveerd in de grondexploitatie.

Bij de aanvraag omgevingsvergunning dient ter plaatse van de bebouwing een aanvullend bodemonderzoek naar asbest (volgens NEN 5707) te worden uitgevoerd. Dit onderzoek naar asbest in de bodem dient te worden uitgevoerd na de sloop van de bebouwing.

Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen dient een verkennend bodemonderzoek volgens NEN 5740 ter plaatse van de huidige bebouwing te worden aangeleverd.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid van het bevoegd gezag.

Voor de bestemmingswijziging is de bodem voldoende is onderzocht. Voor het overige zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteiten op het onderhavige plangebied.

6.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.

Tabel 6.3: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

stof jaargemiddelde uurgemiddelde 24-uursgemiddelde Opmerkingen
NO2 40 µg/m3 200 µg/m3 n.v.t. Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden
PM2,5 25 µg/m3 n.v.t. n.v.t. n.v.t.
PM10 40 µg/m3 n.v.t. 50 µg/m3 24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden

Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:

  1. a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt; en
  2. b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft; en
  3. c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht; (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10, PM2,5) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.)
  4. d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten (projecten In Betekenende Mate of IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.

Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Onderzoek/ beoordeling
Met het plan wordt beoogd in totaal 27 woningen te realiseren. Het aantal woningen valt ruim onder de grens van 1500 woningen die opgenomen is in het Besluit NIBM, waarvoor met zekerheid kan worden gesteld dat de 3% grenswaarde voor verontreinigende stoffen niet overschreden wordt. Er zijn daarom geen berekeningen nodig ten behoeve van het bestemmingsplan.
De luchtkwaliteit wordt in het kader van goede ruimtelijke ordening ook beschouwd met behulp van de meest recente versie van de online kaarten uit het Geoloket van de ODRU. Deze zijn opgenomen in bijgevoegde memo van M+P raadgevende adviseurs B.V. te Aalsmeer (rapport van 23 november 2017, rapportnummer M+P.JJP.17.02.3, Bijlage 4). Uit dit rapport blijkt dat op de locatie van het bestemmingsplan voor alle beschouwde stoffen in zowel 2015 als 2025 wordt voldaan aan de grenswaarden die zijn gesteld in de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit). De concentraties bevinden zich voor NO2 en PM10 ruim onder de grenswaarde van 40 µg/m³. Voor PM2.5 bevinden de concentraties zich ruim onder de grenswaarde van 25 µg/m³.
Naast de wettelijke grenswaarden is er ook sprake van een advieswaarde voor fijn stof (PM10) welke wordt aangehouden door onder andere de GGD en de WHO. Deze bedraagt 20 µg/m³ en is daarmee ruim lager dan de grenswaarden gesteld in de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit). Ter plaatse van het bestemmingsplan bevindt de concentratie PM10 zich in 2015 tussen de 22 en 24 µg/m³, in 2025 is dit 20 tot 22 µg/m³. Daarmee zijn de concentraties hoger dan de advieswaarde van 20 µg/m³. De concentraties nemen in de toekomst toe af, de verwachting is dat deze trend zich doorzet.
Nabij het bestemmingsplan ligt het Amsterdam-Rijnkanaal. Op dit kanaal is sprake van professionele binnenvaart (vracht) waardoor ook vervuilende stoffen worden uitgestoten. De uitstoot van de scheepvaart is verdisconteerd in de achtergrondconcentraties, en dus meegenomen in de door de ODRU opgestelde kaarten voor de luchtkwaliteit. Aangezien het plan dichtbij het kanaal ligt en de achtergrondconcentraties gemiddelden voor een vlak van een km² betreffen, kan het in de praktijk voorkomen dat de concentraties van de vervuilende stoffen bij het bestemmingsplan hoger zijn dan de gemiddelde voor het betreffende kilometervlak. In een uiterst geval kan dit resulteren in een overschrijding van de 24-uurswaarde voor PM10 of de uurgemiddelde grenswaarde voor NO2. Van deze overschrijdingen zijn er echter een aantal toegestaan.

Conclusie
De ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van verontreinigende stoffen in de buitenlucht. In de omgeving van het plangebied worden grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit niet overschreden. De realisatie van het plan wordt conform Titel 5.2 van de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen) toelaatbaar geacht.

6.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek / beoordeling

Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van dit Besluit beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.

Transport over water
Het Amsterdam-Rijnkanaal ligt op circa 25 meter van het plangebied. In het Basisnet Water is de het Amsterdam-Rijnkanaal als zwarte vaarweg aangemerkt. Over dit kanaal worden structureel en grootschalig gevaarlijke stoffen getransporteerd.

Plaatsgebonden risico
In het Basisnet Water dient een veiligheidszone van 0 meter te worden aangehouden. Het plangebied ligt hier buiten, zodat er geen strijd ontstaat met grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico
Voor het groepsrisico geldt als uitgangspunt dat de personendichtheid onder de 1.500 pers/ha. moet blijven om onder de oriënterende waarde voor het groepsrisico te blijven. Dit groepsrisico wordt bepaald tot een afstand van 200 meter uit het kanaal. Dit is het geval voor het plangebied, zodat in dit specifieke geval met name de kwalitatieve kant van de verantwoording van het groepsrisico moet worden beschreven. In paragraaf 6.1.6.1 wordt hierop ingegaan.

Plasbrandaandachtsgebied
In het Basisnet Water dient een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter te worden aangehouden. Binnen deze zone mogen geen kwetsbare objecten mogelijk worden gemaakt. Het plangebied ligt buiten deze zone, zodat er geen strijd ontstaat met het plasbrandaandachtsgebied. Voor het Amsterdam-Rijnkanaal geldt overigens een vaarwegklasse VI, waarvoor een vrijwaringsgebied geldt van 25 meter vanaf de begrenzingslijn van de vaarweg.

Transport over spoor
Het plangebied ligt buiten 200 m afstand van de spoorlijn Amsterdam/ Utrecht. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
Op de Brugoprit aan de overzijde van het Amsterdam-Rijnkanaal ligt op circa 150 m afstand van het plangebied een route gevaarlijke stoffen met een risicocontour (PR10-6) van 0 meter. De verantwoording van het groepsrisico is opgenomen in 6.1.6.1.

Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de AMvB Buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in de AMvB. Er ligt in het zuidwestelijk deel van het plangebied een aardgastransportleiding van Stedin. Deze leiding valt niet binnen het kader van externe veiligheid en er geldt dus op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen geen plicht om deze op te nemen in het bestemmingsplan. De verantwoording van het groepsrisico is opgenomen in 6.1.6.1. Voor het overige liggen er in de directe nabijheid geen leidingen, die voor externe veiligheid relevant zijn.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Elektromagnetische straling
Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

Risicokaart Utrecht
De risicokaart Utrecht geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Risicokaart (figuur 10) zijn er in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1904.BPDomineeslntjeBKL-VG01_0013.png"

Figuur 10: Uitsnede risicokaart Utrecht (plangebied zwart aangeduid).

6.2 Archeologie En Cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

Onderzoek/ beoordeling
De voormalige gemeente Breukelen heeft samen met Abcoude, Loenen en Maarssen archeologische kaarten laten maken (2010). De huidige gemeente Stichtse Vecht heeft deze kaart opnieuw vastgesteld. In deze kaarten staat waar de kans het grootst is om archeologisch materiaal te vinden.

Op de archeologische (verwachtings)waardenkaart wordt aangegeven uit welke periode archeologische resten verwacht worden en eventueel het type archeologische resten. Op de archeologische beleidskaart staan voor de verschillende verwachtingszones de eisen ter behoud van archeologische waarden aangegeven. Het plangebied is op de archeologische verwachtingswaardenkaart aangeduid als bebouwing op een stroomgordel of crevasse, middelhoge archeologische verwachting vanaf IJzertijd (figuur 11). In het bestemmingsplan 'Breukelen Woongebied' is dit als zodanig vastgelegd door de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3' op te nemen. Onderzoek is nodig voor plangebieden gelijk of groter dan 1.000 m² en als er dieper in de grond wordt geroerd dan 0,3 m. In verband hiermede is een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1904.BPDomineeslntjeBKL-VG01_0014.png"

Figuur 11: Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart.

6.2.1 Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek archeologie

Hamaland Advies te Zelhem heeft een Bureauonderzoek en Verkennend Booronderzoek Archeologie uitgevoerd (rapport van 22 maart 2016, projectnummer 161186, Bijlage 6). Uit dit onderzoek is het volgende gebleken (overgenomen uit rapport).

Bureauonderzoek
Het bureauonderzoek toont aan dat voor het plangebied een verwachting geldt op archeologische resten uit alle perioden vanaf het Laat Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd. Het onderzoek toont tevens aan dat er ook een middelhoge archeologische verwachting geldt voor de perioden IJzertijd tot en met Vroege Middeleeuwen en een hoge verwachting voor de Late Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd. Archeologische spoor- en/of vondstniveaus worden verwacht vanaf het maaiveld tot in het pleistocene zand op meer dan 5,80 m-mv. Hierbij liggen potentiële archeologische niveaus uit de Romeinse Tijd en Middeleeuwen in de kleilagen tot 1,0 m-mv. IJzertijdvondsten worden in de top van de zandige (oever)afzettingen vanaf ca. 1,0 m-mv verwacht. Eventuele Prehistorische vondsten liggen onder de veenlagen en in de top van het pleistocene zand op een diepte van meer dan 5,80 m-mv. Door het bouwrijp maken van de locatie in verband met de bouw van de SBO De Vijverhof kan de bodem verstoord zijn tot op onbekende diepte. Door de nieuwe ontwikkeling op het plangebied worden mogelijke archeologische niveaus verstoord tot op een diepte van ca. 1,50 m-mv.

Veldonderzoek
Uit het booronderzoek blijkt dat de bovenlaag bestaat uit een bruingrijze humeuze iets zandige en puinhoudende klei. Het betreft de top van de komafzettingen van de Oud-Aa die vanaf de Nieuwe Tijd zijn omgewerkt. Daaronder is tot een diepte variërend van 60 cm-mv (boring 6) tot meer dan 200 cm (boring 3) een pakket komafzettingen van de Oud-Aa aangetroffen die voor de bedijkingen in de Late Middeleeuwen zijn afgezet. Tot een diepte van circa 70 cm-mv bestaat dit pakket uit grijze iets kalkhoudende klei die geleidelijk overgaat in een pakket grijze iets roestige en kalkrijke klei en zavel. Onder de komafzettingen zijn beddingafzettingen van blauwgrijs niet geoxideerd fijn siltig zand met fijne schelpresten aangetroffen. De aangetroffen afzettingen behoren tot de Formatie van Echteld. In boring 1, 2 en 5 zijn in de basis van het profiel enkele verspoelde veenbrokjes aangetroffen. Dit betreft vermoedelijk verspoeld Hollandveen dat secundair is afgezet.

Selectieadvies
Op grond van het ontbreken van aanwijzingen voor een archeologische vindplaats (nederzetting) in- of in de omgeving van het plangebied en het overwegend dynamische en natte milieu waarin de bodem binnen de geplande verstoringsdiepte van 150 cm-mv gevormd is, acht het adviesbureau een vervolgonderzoek niet nodig. Met de geplande bodemingrepen gaan geen behoudenswaardige archeologische waarden verloren. Wel bestaat er een geringe trefkans op scheepsresten en afvaldumps die in de beddingafzettingen aanwezig kunnen zijn, maar die niet of nauwelijks met booronderzoek op te sporen zijn. Indien tijdens de graafwerkzaamheden bewerkt hout, houtconcentraties of concentraties van aardewerkscherven of andere mobilia zoals slakmateriaal, houtskoolfragmenten e.d. worden aangetroffen, dan wordt geadviseerd om direct contact te zoeken met de gemeente Stichtse Vecht en de archeologen van de ODRU, zodat de vondsten KNA conform gedocumenteerd kunnen worden.

Conclusie
Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Stichtse Vecht heeft het plangebied een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. In verband hiermee is archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Uit de resultaten hiervan blijkt dat er geen vervolgonderzoek nodig is. De in het rapport genoemde aanbevelingen zullen worden overgenomen. Gelet op de resultaten van het onderzoek is het niet langer noodzakellijk om de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' in de regels en op de verbeelding op te nemen.

Indien bij uitvoering van de werkzaamheden archeologische vondsten worden aangetroffen, is de initiatiefnemer op grond van art. 5.10 van de Erfgoedwet verplicht deze te melden bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Om praktische redenen kan deze melding worden gedaan bij de gemeente Stichtse Vecht.

6.2.2 Cultuurhistorie en monumenten

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. In het plangebied staat geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. De nieuwbouw is zodanig ontworpen dat de cultuurhistorische waarden rondom het gebied blijven behouden, waaronder de monumentale boerderij aan de Marijkestraat 26 en de zuidwestelijk gelegen Sluiswachterswoning.

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

6.3 Flora En Fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische hoofdstructuur (EHS), of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied ligt in de nabijheid een Vogel- en Habitatrichtlijngebied, te weten het gebied "Oostelijke Vechtplassen". Deze Oostelijke Vechtplassen bestaan uit een reeks van laagveengebieden tussen de Vecht en de oostrand van de Utrechtse heuvelrug. In het gebied bevinden zich door turfwinning ontstane meren en plassen, meest met een zandondergrond, sommige aanzienlijk verdiept door zandwinning. De combinatie van rivierinvloeden en invloeden van het watersysteem van de zandgronden heeft een rijke schakering van typen van moeras en moerasvegetaties doen ontstaan. In het gebied zijn twee belangrijke gradiënten te onderscheiden: van noord naar zuid loopt een gradiënt van meer gesloten gebied (bos) naar meer open landschap (grasland, trilveen en rietland), terwijl van west naar oost een gradiënt is te zien van toenemende kwel (in petgaten en trilvenen).
Deze Speciale Beschermingszone (SBZ) Oostelijke Vechtplassen is een belangrijk broedgebied voor broedvogels van rietmoerassen (roerdomp, purperreiger) en zeer belangrijk voor broedvogels van moerassen met veel waterriet en lange oeverlijnen (woudaap, grote karekiet). Ook van enig belang als broedgebied voor enkele andere moeras- en watervogels (porseleinhoen, zwarte stern, ijsvogel). Het plangebied ligt ten westen van deze beschermingszone op circa 1,7 km. Dit Natura2000-gebied wordt door het oprichten van 27 woningen niet beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht als gevolg van deze functiewijziging. Ook heeft de planontwikkeling geen nadelige gevolgen voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de ecologische hoofdstructuur van de provincie Utrecht. Het NNN ligt op meer dan 500 m ten westen van het plangebied (figuur 12).

afbeelding "i_NL.IMRO.1904.BPDomineeslntjeBKL-VG01_0015.png"

Figuur 12: Kaart Natura 2000-gebied. Het gebied "Oostelijke Vechtplassen" is donkergroen aangeduid. Het NNN is lichtgroen weergegeven (plangebied met rode stip aangeduid).

6.3.1 Flora- en faunatoets

Bij een bestemmingsplanwijziging moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft VanderHelm Milieubeheer B.V. te Berkel en Rodenrijs een ecologische Quickscan uitgevoerd (rapport van 3 augustus 2017, projectcode 20171166, Bijlage 7). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport):

Resultaten
Beschermde soorten

  • Huismus (aangetroffen). Het uitvoeren van een soortgericht onderzoek om de aan-/afwezigheid van nesten en functionele leefomgeving van de huismus is nodig.
  • Algemene broedvogels (verwacht). De werkzaamheden dienen in de winter buiten het broedseizoen te worden uitvoeren. Indien de werkzaamheden in het voorjaar en/of de zomer moeten worden uitgevoerd dient het projectgebied en de directe omgeving (‘invloedsfeer van de werkzaamheden’) voorafgaand aan de werkzaamheden te worden gecontroleerd op broedvogels. Indien broedende vogels aanwezig zijn dient door een deskundig ecoloog te worden bepaald of de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder overtreding van de Wet natuurbescherming.
  • Gewone dwergvleermuis/ Ruige dwergvleermuis/ Laatvlieger / Meervleermuis (verwacht). Het uitvoeren van een soortgericht onderzoek om de aan-/afwezigheid van voortplantings- en rustplaatsen van de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger en meervleermuis in het gebouw is nodig. Dit onderzoek dient te worden uitgevoerd conform het vleermuisprotocol (2017) in de periode mei tot en met september. Vervolgens kan worden bepaald of het aanvragen van een ontheffing op de Wet natuurbescherming noodzakelijk is.
  • Ringslang (verwacht). Het uitvoeren van een soortgericht onderzoek om de aan-/afwezigheid van voortplantings- en rustplaatsen van de ringslang is nodig.
  • Algemene soorten en vrijgestelde grondgebonden zoogdieren en amfibieën (verwacht).
    1. 1. Voldoende zorg in acht nemen voor alle in het wild voorkomende flora en fauna. Aanwezige dieren de tijd gunnen om te kunnen vluchten.
    2. 2. Indien men onverwachts strikt beschermde soorten aantreft een deskundig ecoloog raadplegen om af te stemmen hoe een overtreding van de Wet natuurbescherming kan worden voorkomen.
    3. 3. Bij twijfel over de aanwezigheid van beschermde soorten de hulp van een deskundige inroepen.

Beschermde gebieden

  • Natura 2000–gebied. Geen effecten te verwachten. Vervolgstappen zijn dan ook niet noodzakelijk.
  • Natuurnetwerk Nederland. Geen effecten te verwachten. Vervolgstappen zijn dan ook niet noodzakelijk.
  • Beschermd weidevogelgebied. Het projectgebied is niet gelegen in of nabij een beschermd weidevogelgebied.

Beschermde houtopstanden

  • De bomen ten zuiden van het projectgebied maken geen deel uit van beschermde houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming. Voor het kappen van de bomen is dan ook geen melding noodzakelijk in het kader van artikel 4.2 van de Wet natuurbescherming. Voor het kappen van de bomen is een omgevingsvergunning activiteit kappen vereist.

Aanbevelingen

  • Kappen bomen. Indien besloten wordt om bomen te kappen dient te worden bepaald of de bomen geschikt zijn als voortplantings- en rustplaats voor vleermuizen. Hiervoor kan in eerste aanleg een onderzoek naar holtes worden uitgevoerd met behulp van een boomcamera. Indien geschikte holtes aanwezig zijn dient een soortgericht onderzoek naar vleermuizen te worden uitgevoerd conform het vleermuisprotocol 2017. Daarnaast kunnen de bomen langs de sloot dienen als vliegroute. Indien deze bomen worden gekapt dient hier een onderzoek plaats te vinden naar de aanwezigheid van een vliegroute of dient een mitigatieplan te worden opgesteld. In dit mitigatieplan wordt beschreven welke maatregelen moeten worden genomen om te voorkomen dat een eventueel aanwezige vliegroute wordt verstoord.

Algemene Zorgplicht
De Wet natuurbescherming erkent de intrinsieke waarde van het in het wild levende dier. Dat betekent dat voor de wet alle dieren van onvervangbare waarde zijn en dat mensen daar niet onzorgvuldig mee mogen omspringen. Vanuit deze gedachte is de zorgplicht in de wet opgenomen. De zorgplicht houdt in dat iedereen ‘voldoende zorg’ in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten (en dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving. Dit is een algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt. Concreet betekent dit dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de Flora- en faunaregelgeving nader onderzoek noodzakelijk is naar de soortenbescherming van de huismus, vleermuizen en ringslang. De resultaten hiervan worden verwerkt, voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Voor de gebiedsbescherming zijn er geen beperkingen aan deze nieuwbouwontwikkeling. Bij uitwerking van de bouwplannen zullen de in het rapport genoemde aanbevelingen worden overgenomen.

6.4 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten

6.4.1 Kabels en leidingen

In het zuidwestelijk gedeelte van het plangebied ligt een gasleiding, welke als dubbelbestemming is opgenomen. Voor het overige liggen er naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante gas- en watertransportleidingen waarvoor een beschermende regeling nodig is.

Hoofdstuk 7 Juridische Opzet

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling en de regels.

7.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.

7.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

7.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

7.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Groen

De groenstructuur is ondergebracht binnen de bestemming 'Groen'. Deze bestemming regelt het openbaar groen met de daarbij behorende voorzieningen. Water, voet- en fietspaden, speelvoorzieningen en speelvelden zijn hier toegestaan.

Artikel 4 Tuin
De tuinen vormen een belangrijk onderdeel van de beeldkwaliteit van het plan. Door de bestemming 'Tuin' op te nemen in het bestemmingsplan wordt deze drager van de groenstructuur juridisch planologisch verankerd. Op deze gronden mogen bij recht geen gebouwen worden opgericht. Onder voorwaarden zijn erkers en toegangsportalen toegestaan, alsmede andere bouwwerken (bouwwerken, geen gebouwen zijnde).

Artikel 5 Verkeer
De gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn bestemd voor wegen, straten en paden en de bijbehorende bermen, met hoofdzakelijk een verkeersfunctie. Daarnaast zijn bijbehorende voorzieningen zoals parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden en groenvoorzieningen, alsmede een steiger/ vlonder aan de Kerkvaart, toegestaan.

Artikel 6 Wonen

De op de kaart voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van personen. Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken, zoals aan- of uitbouwen, bijgebouwen en andere bouwwerken. In de planregels zijn onder meer de toegestane hoogte van de hoofdgebouwen vastgelegd. Met betrekking tot de situering van de hoofdgebouwen zijn op de verbeelding bebouwingsvlakken ingetekend, waarin de hoofdgebouwen gesitueerd dienen te worden.

Artikel 7 Leiding - Water
Deze dubbelbestemming geldt voor de waterleiding in het plangebied. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden opgericht. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming mogen een maximale bouwhoogte hebben van 3 meter. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken voor het bouwen van bouwwerken ten dienste van andere onderliggende bestemmingen. Daarnaast is het verboden om zonder omgevingsvergunning werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren.

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering
In het belang van de aanwezige waterkeringen, met bijbehorende beschermingszone(s) in het plangebied is er een beschermingszone opgenomen. Deze strook is mede bepalend voor het waterkerend vermogen en de stabiliteit van de waterkering. De betreffende gronden zijn aangewezen voor waterkeringsdoeleinden. Deze gronden zijn als zodanig bestemd in combinatie met andere aan deze gronden gegeven bestemmingen.

7.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 9 Antidubbeltelbepaling
Het artikel 'Antidubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 10 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. Voorts zijn in de regels de parkeernormen vastgelegd overeenkomstig de gemeentelijke parkeernota.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels
In het voorliggende bestemmingsplan is een gebiedsaanduiding opgenomen voor de vaarwegzone langs het Amsterdam-Rijnkanaal overeenkomstig het bepaalde in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening om het belang van een vlotte en veilige doorvaart voor de scheepvaart te borgen. Voor een klasse VI vaarweg als het Amsterdam-Rijnkanaal geldt conform het Barro een zone van 25 meter aan weerszijde van het kanaal.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht.
Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
In het artikel 'Algemene wijzigingsregels' is de mogelijkheid opgenomen om een aantal standaard wijzigingen in het plan aan te brengen, indien blijkt dat daaraan in de toekomst behoefte bestaat. De bevoegdheid is gebaseerd op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wro. De wijzigingsregels bieden in aanvulling op de afwijkingsregels mogelijkheden voor bestemmingswijzigingen, verschuivingen van bestemmingsgrenzen en bebouwingsmogelijkheden voor nutsvoorzieningen. Ook is er een regel opgenomen die voorziet in een bijstelling van de opgenomen bouwregels indien daaraan bij de uitvoering van het plan behoefte zou bestaan.
Aan toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient, evenals bij de toepassing van een afwijkingsbevoegdheid, een belangenafweging ten grondslag te liggen. Overeenkomstig de jurisprudentie is deze bevoegdheid van burgemeester en wethouders of van de gemeenteraad aan (objectieve) grenzen gebonden.

7.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 15 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 16 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

7.4 Handhaving Bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  1. 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
  2. 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan
    De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
  3. 3. Realistische en inzichtelijke regeling
    Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  4. 4. Actief handhavingsbeleid
    Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

8.1 Financiële Haalbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten exploitatieovereenkomst, waaronder ook de afwikkeling van planschade. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Betrokkenheid

9.1 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan een aantal personen en/of instanties.

De Gasunie heeft medegedeeld dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van haar dichtstbij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

De provincie Utrecht heeft medegedeeld dat het plan geen aanleiding geeft opmerkingen te plaatsen in het kader van het provinciaal belang zoals dat is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013 (herijking 2016).

De Veiligheidsregio Utrecht heeft een positief advies gegeven. Er zijn geen aanvullende maatregelen noodzakelijk in het kader van de Externe veiligheid.

Waternet heeft bericht dat initiatiefnemer in een eerder stadium overleg heeft gehad over dit plan. De opmerkingen van Waternet zijn goed overgenomen in het plan. Waternet heeft geen aanvullende opmerkingen, zodat er vanuit waterstaatkundige overwegingen geen bezwaren zijn tegen de in het bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.

Rijkswaterstaat constateert dat de vrijwaringszone voor de vaarweg is opgenomen op de verbeelding, alsook de dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering voor gronden die onderdeel uitmaken van de waterkering (inclusief beschermingszones). Zij heeft enkele opmerkingen gemaakt op de toelichting met betrekking de beschermingszone voor drinkwater in het Amsterdam-Rijnkanaal, lozing hemelwater op oppervlaktewater en luchtkwaliteit. Deze opmerkingen zijn verwerkt in de plantoelichting.

9.2 Zienswijzen

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan met ingang van 16 maart 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn 4 schriftelijke zienswijzen ontvangen. De Nota zienswijzen is opgenomen in Bijlage 8.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Besluit Hogere Waarden Wet Geluidhinder

Bijlage 2 Besluit hogere waarden Wet geluidhinder

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 3 Nader Bodemonderzoek

Bijlage 3 Nader bodemonderzoek

Bijlage 4 Onderzoek Luchtkwaliteit

Bijlage 4 Onderzoek luchtkwaliteit

Bijlage 5 Onderzoek Externe Veiligheid

Bijlage 5 Onderzoek Externe Veiligheid

Bijlage 6 Bureauonderzoek En Verkennend Booronderzoek Archeologie

Bijlage 6 Bureauonderzoek en verkennend booronderzoek archeologie

Bijlage 7 Quick Scan Flora- En Faunatoets

Bijlage 7 Quick scan Flora- en faunatoets

Bijlage 8 Nota Zienswijzen

Bijlage 8 Nota zienswijzen