KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Artikel 6 Waarde - Beschermd Dorpsgezicht
Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Artikel 12 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
4.2 Milieu
4.3 Waterhuishouding
4.4 Ecologie
4.5 Archeologie
4.6 Cultuurhistorie
4.7 Duurzaamheid
4.8 Leidingen
5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Verbeelding
5.3 Planregels
5.4 Wijze Van Bestemmen
6 Economische Uitvoerbaarheid
7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
7.2 Vooroverleg
7.3 Zienswijzen

Dorpsstraat 61 Nigtevecht

Bestemmingsplan - Gemeente Stichtse Vecht

Vastgesteld op 31-10-2017 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Dorpsstraat 61 Nigtevecht met identificatienummer NL.IMRO.1904.BPDorpsstraat61NTV-VG01 van de Gemeente Stichtse Vecht;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis verbonden beroep:

het uitoefenen van een vrij of zelfstandig beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op persoonlijk, zakelijk, administratief, educatief, juridisch, medisch, therapeutisch, ontwerptechnisch, kunstzinnig gebied, of daarmee gelijk te stellen activiteiten, waaronder een atelier, kapper, schoonheidsspecialiste, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er, dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingsplichtig is en waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 aan huis verbonden bedrijf:

een bedrijf dat in een (gedeelte van) of bij een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten, door de gebruik(st)er van de woning, dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingsplichtig is en waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.8 achtergevelrooilijn:

de lijn waarin de achtergevel van het (hoofd)gebouw is gelegen alsmede het verlengde daarvan;

1.9 archeologisch deskundige:

professioneel archeoloog die op basis van de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of Programma’s van Eisen op te stellen en te toetsen;

1.10 ander-werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid;

1.11 archeologisch onderzoek:

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse archeologie;

1.12 archeologisch rapport:

in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden;

1.13 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende of te verwachten archeologische relicten;

1.14 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;

1.15 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.16 bestaand:

  1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 bijgebouw:

een op zich zelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, zonder directe verbinding met het hoofdgebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.21 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.22 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.26 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.27 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een bedrijfs- of beroepsactiviteit;

1.28 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij afnemers rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;

1.29 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.32 horeca:

een bedrijf waar hoofdzakelijk dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, zoals een café, restaurant, hotel, pension, en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.33 overkapping:

een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats en dat, voor zover gebouwd vóór (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren;

1.34 peil:

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.

1.35 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.36 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.37 speelvoorziening:

een voorziening in de woonomgeving, die erop gericht is om in de openlucht speel- en recreatiemogelijkheden te bieden;

1.38 staat van bedrijfsactiviteiten:

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;

1.39 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.40 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt;

1.41 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Algemeen

2.2 Ondergeschikte bouwdelen:

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden stoepen, stoeptreden, trappen, funderingen, kelderkoekkoeken, erkers, pilasters, kozijnen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, luifels en balkons buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1,5 m bedraagt en overige ondergeschikte bouwonderdelen, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.

2.3 Meten:

Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen;
  2. parkeren, met uitzondering van gronden binnen het beschermd dorpsgezicht, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein'.
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de in of op de grond aanwezige archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

  1. op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie' mogen geen bouwwerken worden gebouwd;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a zijn bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen op de in artikel 5 lid 1 bedoelde gronden slechts toelaatbaar, indien het betreft:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het peil, niet wordt uitgebreid;
    2. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd;
    3. een bouwwerk waarbij de diepte van de bodemverstoring niet meer dan 0,3 m bedraagt.

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Waarde - Beschermd Dorpsgezicht

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van de met het beschermd dorpsgezicht verbonden cultuurhistorische waarde, zoals nader omschreven in het beeldkwaliteitplan beschermd dorpsgezicht e.o. Nigtevecht en in de toelichting op het beschermd dorpsgezicht Nigtevecht.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van gronden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht'. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.

6.4 Afwijken van de bouwregels

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Artikel 7 Waterstaat - Waterkering

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de waterkering, met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals dijken, duikers, keerwanden en merktekens.

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 7 lid 2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de beheerder van de waterkering.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 eerste lid Wet ruimtelijke ordening wordt in elk geval verstaan:
  1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van:
  1. in het plan genoemde goot- en boeiboordhoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10 % van de goot- en boeiboordhoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  2. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  3. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden ten behoeve van liftschachten, kelderingangen en hellingbanen;
  4. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40,0 m;
  5. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal 10,0 m.

10.2 Vereisten afwijking

Een afwijking als bedoeld in artikel 10 lid 1 kan slechts worden verleend, mits:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 11 Algemene Procedureregels

11.1 Beoordeling

Bij de beoordeling van aanvragen voor omgevingsvergunningen, het verlenen van afwijkingen, het toepassen van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen in de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' worden de cultuurhistorische waarden van het beschermde dorpsgezicht zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 mede in overweging genomen.

11.2 Monumentencommissie

Bij de beoordeling van aanvragen voor het verlenen van afwijkingen, omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en omgevingsvergunningen voor het slopen van een bouwwerk in de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' dient advies bij de monumentencommissie ingewonnen te worden.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Samenvallende bestemmingen

Voor zover de aangegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
  1. in de eerste plaats de regels van artikel 7 ('Waterstaat - Waterkering');
  2. in de tweede plaats de regels van artikel 6 ('Waarde - Beschermd dorpsgezicht').

12.2 Parkeernormen

Een omgevingsvergunning voor het oprichten van gebouwen en bouwwerken ten dienste van de bestemming kan alleen worden verleend indien in, op of onder het gebouw dan wel op het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort, in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien, conform de parkeernormen zoals opgenomen in het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan Stichtse Vecht 2013, deel B: Nota Parkeernormen, vastgesteld door de raad op 29 september 2015 of de opvolger daarvan. Indien de nota niet voorziet in een parkeernorm voor een specifieke functie, stelt het bevoegd gezag een parkeernorm vast.

12.3 Afwijken van de parkeernormen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 12 lid 2 indien:
  1. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte redelijkerwijs niet kan worden verlangd; of
  2. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10 %.
  3. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Dorpsstraat 61 Nigtevecht'.

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Vanwege de nieuwbouw van de samenwoonschoolaccommodatie aan de Petersburg in Nigtevecht is de oude schoollocatie van de inmiddels gesloopte Christelijke basisschool De Flambouw aan de Dorpsstraat 61 vrijgekomen voor herontwikkeling naar woningbouw.
De gemeente Stichtse Vecht heeft een aantal omwonenden en geïnteresseerde inwoners van Nigtevecht betrokken om mee te denken over de randvoorwaarden voor deze transformatie van de locatie naar woningbouw. Op 26 mei 2016 heeft een eerste bijeenkomst in het Dorpshuis plaatsgevonden waarin met bewoners een aantal randvoorwaarden en uitgangspunten zijn besproken. In een tweede bijeenkomst op 5 september 2016 zijn deze uitgangspunten samen met bewoners door middel van een maquette vertaald naar ruimtelijke modellen. Na afloop is unaniem één voorkeursmodel gekozen voor maximaal 4 (half)vrijstaande woningen, dat vervolgens vertaald is in nadere randvoorwaarden in het document 'Stedenbouwkundige Randvoorwaarden' voor de schoollocatie Nigtevecht (Buro MA.AN, d.d. 12 januari 2017). Belangrijke randvoorwaarde voor de bewoners is dat het bestaande aantal langsparkeerplaatsen ter hoogte van het plangebied gehandhaafd blijft en het parkeren voor de nieuwe woningen op eigen terrein plaatsvindt. Het college heeft op 14 februari 2017 het document vastgesteld, waarmee de stedenbouwkundige randvoorwaarden en de beeldkwaliteitseisen zijn vastgelegd.
De beeldkwaliteitseisen bieden een toetskader voor o.a. de welstandscommissie. Het document vormt tevens een actualisatie van de reeds eerder opgestelde ‘Bouwenvelop en Stedenbouwkundige uitgangspunten, Nigtevecht, Dorpsstraat 61’ (SAB, d.d. 2009) en de 'Ruimtelijke analyse, voormalige schoollocatie te Nigtevecht’ (LA4SALE, d.d. 2011). Voor wat betreft de beeldkwaliteit betreft dit document een uitwerking van het ‘Beeldkwaliteitplan, beschermd dorpsgezicht e.o. Nigtevecht’ (SAB, d.d. 2009).
Het document 'Stedenbouwkundige Randvoorwaarden' dient als basis voor onderhavig bestemmingsplan, waarmee de ontwikkeling van 4 (half)vrijstaande woningen mogelijk wordt gemaakt.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Dorpsstraat 61 in Nigtevecht. Het plangebied grenst aan de historische dorpskern en ligt aan de noordelijke binnendijkse zijde van de Dorpsstraat. Het gebied vormt een onderdeel van het beschermd Dorpsgezicht volgens het ‘Beeldkwaliteitplan beschermd dorpsgezicht e.o. Nigtevecht’ (2009).
afbeelding
Globale ligging plangebied (rode druppel, bron: maps.google.nl)
afbeelding
Begrenzing plangebied (witte omkadering, bron: maps.google.nl)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Nigtevecht'. De gemeenteraad heeft dit bestemmingsplan vastgesteld op 26 januari 2010. Het plangebied is in dit plan voorzien van de bestemming 'Maatschappelijk' met een maximum goot- en bouwhoogte van 3,0 m respectievelijk 3,5 m en een maximum bebouwingspercentage van 50 % binnen het aanwezige bouwvlak.
afbeelding
Uitsnede geldend bestemmingsplan met plangebied (rode omkadering)
Daarnaast is het plangebied voorzien van de volgende dubbelbestemmingen:
  • Waarde - Archeologie;
  • Waterstaat - Waterkering;
  • Waarde - Beschermd dorpsgezicht.
Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is het niet toegestaan om woningen op te richten. Daarom zal het bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied moeten worden herzien ex artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening om de gewenste bouw van 4 (half)vrijstaande woningen mogelijk te maken. Daarnaast wordt rekening gehouden met de aanwezige dubbelbestemmingen.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale, en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevatten hoofdstuk 6 en 7 achtereenvolgens de economische uitvoerbaarheid respectievelijk de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de het vooroverleg en de zienswijzen zijn opgenomen.

2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het kavel dat in het plangebied valt, volgt de oude onderliggende landschapsstructuur. Het plangebied heeft zowel kenmerken van de dorpskern als het landschap in zich. In de gedraaide richting van het kavel van de schoollocatie ten opzichte van de Dorpsstraat is de voormalige kavelstructuur van het polderlandschap af te lezen. De bebouwing aan de overzijde van het plangebied sluit juist weer aan op de aaneengesloten bebouwing van de historische dorpskern parallel aan de Vecht.
Kenmerken dorpskern:
  • contrast in bebouwing tussen noord- en zuidzijde (binnen- als buitendijkse zijde);
  • geparcelleerd gevelbeeld (van unieke panden);
  • aan de zuidzijde meer aaneengesloten (dichte)bebouwing, overwegend aanlendend, met de rooilijn van de gebouwen tot op de straat;
  • aan de binnendijkse zijde meer onderbroken bebouwing, vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen, met een meer groen karakter door voortuinen.
Kenmerken boerderijen en landgoederen:
  • Bebouwing voornamelijk aan de binnendijkse zijde, zichtrelaties vanaf de Klompweg naar de Vecht.
  • Vrijstaand hoofdgebouw, met bijgebouw(en) geschakeld of achterop het kavel.
  • ‘Polderstructuur ontmoet dorpsstraat’. Rooilijn van de bebouwing is gedraaid ten opzichte van de Dorpsstraat.
Het plangebied bestond voorheen uit de volgende elementen:
  • Een schoolgebouw bestaande uit één bouwlaag met aangebouwde gebouwen.
  • Een plantsoen voor de school met grasveld, diverse bomen en bosschages, waaronder drie beuken, een Amerikaanse eik, twee sparren en een fruitboom.
  • Een bestraat speelplein naast en achter de gebouwen.
  • Een enkel steens vrijstaand bijgebouw.
Inmiddels is alle bebouwing in het plangebied gesloopt en alle beplanting uit het plangebied verwijderd, behoudens de fruit(noten)boom aan de straatzijde.

2.2 Toekomstige Situatie

De stedenbouwkundige randvoorwaarden in deze paragraaf komen voort uit het document 'Stedenbouwkundige Randvoorwaarden' voor de schoollocatie Nigtevecht (Buro MA.AN, d.d. 12 januari 2017, zie ook toelichting paragraaf 1.1 voor meer uitleg over de totstandkoming daarvan). Het gekozen voorkeursmodel heeft als basis gediend voor de nadere detaillering van de randvoorwaarden. De hoofduitgangspunten van dit voorkeursmodel zijn:
  • Bestaande langsparkeerplaatsen behouden;
  • Parkeren voor de nieuwe woningen op eigen terrein en zoveel mogelijk uit het zicht, naar voorbeeld van de drie nieuwe woningen aan de Dorpsstraat;
  • Vier vrijstaande woningen, de twee middelste kavels mogelijk ook als halfvrijstaande woningen te realiseren;
  • Groene voortuinen;
  • Groene, bij voorkeur mee ontworpen, erfafscheidingen;
  • Eén bouwlaag met een kap, waarbij de middelste woningen een hogere goot- en/of bouwhoogte mogen hebben;
  • Kaprichting overwegend dwars op de straat;
  • Wisselende (voorgevel)rooilijnen.

2.2.1 Stedenbouwkundige randvoorwaarden

Randvoorwaarden kavels - indeling, bouwvlak en rooilijn
De randvoorwaarden ten aanzien van de globale indeling van het terrein ten behoeve van woningbouw zijn:
  • Vier in oppervlakte zoveel als mogelijk gelijkwaardige kavels;
  • Zo recht mogelijke kavels, met een zo klein mogelijke hoekverdraaiing: de zuidelijke kavel heeft daardoor een bredere voortuin en een smallere achtertuin en de noordelijke kavel heeft daardoor juist een smallere voortuin en een bredere achtertuin;
  • Uitgangspunt zijn vier vrijstaande woningen, maar voor de middelste twee woningen mag ook worden gekozen voor twee halfvrijstaande woningen;
  • Het bouwvlak voor vrijstaande woningen bevindt zich op 2,0 m uit de kavelgrens (bijgebouwen uitgezonderd).
De randvoorwaarden ten aanzien van de positionering van de gebouwen zijn:
  • De rooilijnen liggen minimaal 7,0 m terug ten opzichte van het trottoir met uitzondering van de zuidelijke kavel;
  • Onderling verspringen de rooilijnen minimaal 1,0 m;
  • Voor de buitenste twee kavels zijn de rooilijnen gedraaid ten opzichte van de straat waarmee ze reageren op de omliggende bebouwing en onderliggende landschappelijke structuur;
  • De rooilijnen van de zijgevels zijn vrij, maar dienen tenminste 2,0 m afstand tot de erfgrens te behouden;
  • Bijgebouwen (en garages) worden aan één zijde tegen of achter het hoofdgebouw gebouwd, tenminste 7,0 m achter de voorgevel en over minimaal 2,0 m verbonden met het hoofdvolume.
  • Aandacht voor goede bezonning van de nieuwe en bestaande kavels.
afbeelding
Randvoorwaarden verkeer - parkeren op kavel
Voor het parkeren wordt het parkeerbeleid conform het GVVP gehanteerd met als norm:
  • 2,4 parkeerplaats per woning: 4 x 2,4 = 9,6 parkeerplaatsen in totaal). Het aantal parkeerplaatsen ten behoeve van de huidige functie (4 parkeerplaatsen voor een totaal van vijf leslokalen (0,8 parkeerplaats per leslokaal)) mag hiervan worden afgetrokken: in totaal moeten er dus 9,6 - 4,0 = 5,6 parkeerplaatsen worden gerealiseerd;
  • Parkeren dient opgelost te worden op eigen terrein, waarbij uitgegaan wordt van de volgende rekenwaardes: 2 parkeerplaatsen op een lange oprit met een garage hebben een rekenwaarde van 1,3 parkeerplaats per woning en 2 parkeerplaatsen op een lange brede oprit van minimaal 4,5 m breed met een garage hebben een rekenwaarde van 1,8 parkeerplaats per woning;
  • Gezien de relatief smalle kavels is het toegestaan om maximaal één auto in de voortuin te parkeren. Deze parkeerplaats dient zoveel mogelijk uit het zicht te worden gesitueerd (bijvoorbeeld door er een haag voor te plaatsen);
  • De opritten worden zo gerealiseerd dat er in de straat ruimte is voor 5 langsparkeerplaatsen ter hoogte van het plangebied. Er wordt hierbij rekening gehouden met de uitrij-mogelijkheden vanaf de kavels;
  • Bezoekersparkeren wordt opgelost binnen het plangebied;
  • Aanvullend uitgangspunt voor het parkeren is dat er vier eigen opritten worden gerealiseerd en de bestaande notenboom op de erfgrens met het openbaar gebied behouden blijft.
afbeelding
Randvoorwaarden groen - groen karakter voortuinen
Een onderscheidende kwaliteit binnen de dorpskern van Nigtevecht zijn de diepe groene voortuinen aan de noordzijde van het bebouwingslint. Gecombineerd met de bomen in het straatprofiel zorgt dit voor een groene uitstraling. De uitstraling van de te realiseren woonkavels moet de groene kwaliteit versterken met als uitgangspunten:
  • Een haag als erfscheiding (in ieder geval aan de voorzijde) en een groene inrichting van de voortuin;
  • Het inzetten van hagen om de parkeerplaatsen op eigen terrein aan het zicht te onttrekken;
  • Zo min mogelijk verharding in de voortuin;
  • Per kavel minimaal één boom in de voortuin, als vervanging voor bestaande bomen;
  • De notenboom in het bestaande straatprofiel blijft bij voorkeur behouden;
  • Bijgebouwen worden aan slechts één kant van het hoofdvolume toegestaan. Zo ontstaan ‘groene’ doorzichten langs de woningen;
  • Nieuwe ontwikkelingen hebben aandacht voor het hoogteverschil tussen het plangebied en de bestaande kavels ten noorden van het plangebied.
afbeelding
Beeldkwaliteit - architectuur
Bouwhoogte
  • Een maximum bouwhoogte van één laag met kap, aansluitend op de omliggende bebouwing.
  • De goothoogte varieert per woning (minimaal 2,5 - maximaal 4,5 m);
  • De nokhoogte (= bouwhoogte) varieert per woning (minimaal 5,0 - maximaal 8,0 m).
Kapvorm/ richting
  • De hoofd- en bijgebouwen zijn voorzien van een kap, die bij voorkeur ‘(ongeveer dwars)’ op de straat staat. De richting wijkt daarmee bewust af van de meest voorkomende kaprichting aan de binnendijkse zijde van de Dorpsstraat en maakt zo de koppeling tussen dorpsstructuur en polderlandschap;
  • Het type kap/kopgevel varieert per woning en sluit aan op de bestaande kap- en geveltypologie in de omgeving. De kappen hebben een duidelijke nok (geen plat dak). Voorbeeldtypen zijn: mansardekap, zadeldak, puntgevel, tuitgevel.
Architectonische accenten & details
De gevels zijn voorzien van minimaal twee architectonische accenten aansluitend op de typerende accenten in de omgeving:
  • (Doorgestoken) dakkapel, steekkap, erkers, uitspringende of terugliggende entree(s);
  • Tenminste één architectonisch detail aansluitend op de typerende details in de omgeving: raamluiken, siermetselwerk, reliëf in de gevel, rond venster, verbijzondering raampartijen of voordeur, verbijzondering van de goot of lijst- en sierwerk.;
  • Pyramidale gevelindeling.
Materiaalgebruik
  • Rood-roodbruin metselwerk (met lichte voeg);
  • Hollandse keramische dakpan.
Kleurgebruik:
Kleurgebruik aansluitend op dorpsbeeld:
  • Monumentengroen.
  • Crème wit.
  • Grijs.
  • Donkerrood.
  • Bentheimer.
  • (Natuurlijk gelakt) hout.
Randvoorwaarden beeldkwaliteit - erf
Erfafscheiding
  • Groene hagen (voorzijde) of gesnoeide bomen.
Erfinrichting
  • Groene voortuinen (zo min mogelijk verharding);
  • Parkeerplaatsen op eigen terrein op informele (half)verharding.

2.2.2 Voorbeeldverkaveling

In het document 'Stedenbouwkundige randvoorwaarden' is een voorbeeldverkaveling opgenomen. De voorbeeldverkaveling toont een mogelijke uitwerking van het verkavelingsplan voor het plangebied.
De hoofdgebouwen hebben in dit voorbeeldplan een beukmaat van 6,6 m, waarbij de diepte van de woningen
varieert van 12,0 m tot 15,0 m diep. De inhoud van de woningen varieert zo van ± 340 m³ tot ± 620 m³.
De voorbeeldverkaveling toont daarnaast de uitgangspunten (wensen) ten aanzien van de uiteindelijke
kapvorm en kaprichting:
  • Variatie in kapvorm;
  • Variatie in kleur dakpannen;
  • Kaprichting bij voorkeur (ongeveer) dwars op de straat.
afbeelding
Impressie voorbeeldverkaveling (d.d. 12 januari 2017)
Om er voor te zorgen dat gewenste beeldkwaliteit ook daadwerkelijk gerealiseerd wordt, is het in de regels tot strijdig gebruik verklaard om de gronden en gebouwen in het plangebied te gebruiken overeenkomstig de bestemmingsregels, indien de beeldkwaliteit niet voldoet aan de bladen ‘Randvoorwaarden groen – groen karakter voortuinen’, ‘Randvoorwaarden beeldkwaliteit – architectuur’ en ‘Randvoorwaarden beeldkwaliteit – erf’ uit het document ‘Schoollocatie Nigtevecht | Stedenbouwkundige Randvoorwaarden’, d.d. januari 2017 dat als bijlage bij de regels is gevoegd.

2.2.3 Verkeer en parkeren

3 Beleidskader

3.1 Nationaal Beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Planspecifiek
Aangezien de beoogde ontwikkeling geen rijksverantwoordelijkheid omvat, zijn er geen raakvlakken met de SVIR.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen binnen 'De Stelling van Amsterdam', die is aangewezen als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde. De aanwijzing vanuit het Barro werkt door in de provinciale verordening. Uit toelichting paragraaf 3.2.2 blijkt dat er in het plangebied geen sprake is van de waarden die kenmerkend zijn voor 'De Stelling van Amsterdam', omdat het plangebied in het verleden al bebouwd is geweest en is gelegen binnen bestaand bebouwd gebied. De ontwikkeling is daarmee niet strijdig met het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling en behoefte
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Aangezien bij dit plan slechts vier woningen worden gerealiseerd is er geen verantwoording noodzakelijk in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. Desondanks kan het volgende hierover gezegd worden:
De provincie Utrecht heeft onderzoek gedaan naar de marktpotentie voor de verschillende gemeenten en dit vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (PRS). Als gevolg van dit onderzoek is voor de gemeente Stichtse Vecht een binnenstedelijk woningbouwprogramma van 1.800 woningen geformuleerd, waarvan 1.000 woningen voor eigen behoefte. De gemeente Stichtse wenst tot 2022 1.400 woningen en tot 2028 1.800 woningen te realiseren. Bij de herijking van de PRS in 2016 is gebleken dat een aantal beoogde woningbouwlocaties is gestagneerd, waardoor dit programma nog niet is gerealiseerd. De voorliggende ontwikkeling past binnen het programma om zoveel mogelijk binnenstedelijk het woningbouwprogramma te realiseren.
Bestaand stedelijk gebied
Het plangebied is op de provinciale contourenkaart gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. De sloop van het verouderde schoolgebouw en de bouw van 4 woningen op deze locatie betreft een transformatieopgave.
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal Beleid

Provinciale Staten hebben in 2013 de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. De PRS en de PRV worden elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast c.q. herijkt. Provinciale Staten hebben de herijking van de PRS en de PRV op 12 december 2016 vastgesteld en in werking getreden op 19 januari 2017.

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (herijking 2016)

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.
De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten. Bij de structuurvisie zijn verschillende kaarten opgenomen. Navolgend worden alleen de voor het plangebied relevante kaartlagen besproken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Binnen de provincie zijn enkele cultuurhistorische hoofdstructuren (CHS) aangewezen. Het plangebied valt op de kaart 'cultuurhistorie' binnen de aanduidingen 'CHS - Militair erfgoed' en 'CHS - Historische buitenplaatszone'.
Historische buitenplaatszones
Voor de historische buitenplaatszones is het provinciale beleid van enerzijds veiligstellen en anderzijds ruimte bieden voor ontwikkeling een bijzondere opgave. De historische buitenplaatszones staan onder hoge druk, zowel door ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving, als door ontwikkelingen op de buitenplaatsen zelf. De provincie wil, voor zover dit past binnen het overige provinciale ruimtelijk beleid, ruimte bieden voor ontwikkeling, gericht op het creëren van economische dragers voor het behoud van de cultuurhistorische waarden van buitenplaatsen. Daarbij is behoud van de specifieke kenmerken van de zone waarin de buitenplaats ligt het uitgangspunt.
Omdat het plangebied volgens de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht zelf geen onderdeel uitmaakt van een historische buitenplaats en ook niet binnen het invloedsgebied ervan is gelegen, kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied passend zijn binnen de buitenplaatszone.
Militair erfgoed
De Stelling van Amsterdam is een verdedigingslinie (kringstelling) rond de hoofdstad, aangelegd aan het eind van de negentiende eeuw. Het betreft een 135 km lange gesloten ring van dijken, dammen, sluizen, forten en inundatiegebieden, ingepast in het landschap. De forten markeren de plaats van de linie in het landschap. Zij liggen in de oksel van hoofdweerstandlijn en accessen (zwakke plekken in de inundatie, veelal dijken langs rivieren en droogmakerijen). Het zuidelijke deel van de verdedigingsring ligt in de provincie Utrecht. De voormalige schootsvelden rondom de forten zijn vaak nog onbebouwd en hebben weinig opgaande begroeiing (de ‘verboden kringen’ rond de forten kenden strenge bouwbeperkingen). De openheid van de voormalige inundatiegebieden versterkt de beleving van de linie. De Stelling van Amsterdam staat op de werelderfgoedlijst van UNESCO.
Omdat het plangebied volgens de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht zelf geen onderdeel uitmaakt van 'De Stelling van Amsterdam', kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied passend zijn binnen het militair erfgoed.
Ruimte bieden voor duurzame energie
Voor een duurzame leefomgeving is het belangrijk dat we rekening houden met de veranderingen die op ons afkomen. Een belangrijk onderdeel hiervan is de verandering van het klimaat en de steeds beperkter wordende beschikbaarheid van fossiele brandstoffen. De provincie wil hiermee rekening houden en er op inspelen door enerzijds ruimtelijke maatregelen te nemen die ervoor zorgen dat we beter om kunnen gaan met de klimaatverandering en anderzijds energiebesparing en het gebruik van duurzame energiebronnen te stimuleren. Hierbij vindt de provincie het ook belangrijk dat de leefomgeving gezond, veilig en aantrekkelijk blijft.
De provincie streeft bij gebiedsontwikkelingen naar zelfvoorzienendheid voor energie. De provincie neemt bij verstedelijking en renovatie, herstructurering, transformatie en uitbreiding hiervan de voorwaarde op dat gemeenten en initiatiefnemers in ruimtelijke plannen dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en de inzet van duurzame energie, waarbij onder meer wordt gedacht aan toepassing van restwarmte, Warmte Koude Opslag en aardwarmte, zonne-energie en biomassa (zie verder toelichting paragraaf 4.7).
Gezonde, veilige en aantrekkelijke leefomgeving
Voor het realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving is samenhang tussen ruimtelijke ordening en milieu belangrijk. Daarom zijn milieukwaliteiten als externe veiligheid, geluid, geur, lucht en donkerte, evenals bodem en water voor de provincie integraal onderdeel van gebiedsontwikkelingen. De provincie vraagt gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen aandacht te besteden aan de leefomgevingskwaliteit.
Uit toelichting paragraaf 4.2 blijkt dat de milieukwaliteiten in het plangebied niet in het geding zijn.
Binnenstedelijke woningbouw
Met het stedelijk programma in de PRS beoogd de provincie een woningbouwprogramma van 1.800 woningen in het stedelijk gebied op diverse (binnenstedelijke) locaties in de gemeente Stichtse Vecht. Het voorliggende planvoornemen past binnen dit programma.
De voorgenomen ontwikkeling is daarmee passend binnen de PRS.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 - 2028 (herijking 2016)

De Provinciale Ruimtelijke Verordening bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.
De PRV geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan. Soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de PRV ook regels die voortvloeien uit het Barro. Bij de verordening zijn verschillende kaarten opgenomen. Navolgend worden alleen de voor het plangebied relevante kaarten besproken.
Planspecifiek
Kaart cultuurhistorie
Uit de kaart 'Cultuurhistorie' blijkt dat het plangebied valt binnen de aanduidingen 'CHS - Militair erfgoed' en 'CHS - Historische buitenplaatszone'. Op grond van artikel 1.7 bevat een ruimtelijk plan bestemmingen en regels ter bescherming van de waarden van de cultuurhistorische hoofdstructuur. Daarnaast bevat een ruimtelijk plan geen nieuwe bestemmingen en regels die leiden tot een onevenredige aantasting van in het plangebied voorkomende waarden van de cultuurhistorische hoofdstructuur.
Zoals in toelichting paragraaf 3.2.1 al aangegeven kan uit de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht opgemaakt worden dat het plangebied geen onderdeel uitmaakt van een historische buitenplaats en ook niet binnen het invloedsgebied ervan is gelegen. Tevens maakt het plangebied zelf geen onderdeel uit van 'De Stelling van Amsterdam'. Wel is het plangebied gelegen binnen het beschermd dorpsgezicht van Nigtevecht. In de planuitwerking (zie toelichting paragraaf 2.2.1) en wat betreft cultuurhistorie (zie toelichting paragraaf 4.6) is hiermee rekening gehouden.
kaart bodem en water
De zuidzijde van het plangebied valt op deze kaart binnen de aanduiding 'vrijwaringszone versterking regionale waterkering'. In artikel 1.12 staat dat een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘vrijwaringszone versterking regionale waterkering’ bestemmingen en regels bevat die de waterkerende functie beschermen en voorzien in een vrijwaringszone aan weerszijden van de waterkering. Om deze regionale waterkering te beschermen is in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' uit het geldende bestemmingsplan overgenomen.
kaart wonen en werken
Het plangebied valt op deze kaart binnen de aanduiding 'stedelijk gebied'. Een ruimtelijke besluit voor dergelijke gronden, kan volgens artikel 4.1 bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking.
Aanvullend het bovenstaande stelt de PRV nog enkele voorwaarden aan ruimtelijke plannen. Zo dient een voorliggend plan een omschrijving te omvatten hoe omgegaan is met archeologie, duurzame energiebronnen en bijvoorbeeld energiebesparing. Verder dient in het voorliggende plan een mobiliteitstoets opgenomen te zijn. Hoofdstuk 4 van deze toelichting is zodanig opgesteld dat deze voldoet aan de voorwaarden vanuit de PRV. Omdat daarbij in voorliggende en voorgaande paragraaf reeds is aangetoond dat de voorliggende ontwikkeling passend is binnen het provinciale beleid vormt de PRV geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Focus op morgen, Toekomstvisie Stichtse Vecht 2013-2040

Op 29 januari 2013 heeft de gemeenteraad van gemeente Stichtse Vecht de toekomstvisie "Focus op Morgen" vastgesteld. De visie is gericht op de periode 2013 - 2040 en vormt een opmaat naar een nieuwe structuurvisie. De toekomstvisie is niet geldend als structuurvisie en daarom niet bindend maar inspirerend en verleidend.
De toekomstvisie richt zich op opgaven verdeeld in mensen, gebied, economische vitaliteit en bestuurlijke opgaven. In de verwoording van het gebiedsbeleid gaat de toekomstvisie in op woningbouw. Als gevolg van de vergrijzing zal het inwonersaantal terug lopen als er niets gebeurd. Omdat dit direct gevolgen heeft voor de vitaliteit van de kernen, de kwaliteit en betaalbaarheid van maatschappelijke voorzieningen, wordt beperkte bouw noodzakelijke ontwikkeling. Niet als doel op zich maar als een logische ontwikkeling.
Planspecifiek
In de toekomstvisie wordt beperkt bouwen toegelaten, mits het buitengebied zoveel mogelijk wordt ontzien. De visie erkent dat, gelet op de demografische ontwikkeling, extra woningbouw noodzakelijk is. De voorkeur gaat daarbij uit naar verdere verdichting van het binnenstedelijk gebied. Daarbij moet rekening gehouden worden met de identiteit en omvang van de kernen. Voorliggend plan voorziet in een zodanige ontwikkeling en is derhalve in lijn met het gestelde in de toekomstvisie.

3.3.2 Woonvisie 2017 - 2022

Op 1 juni 2016 heeft de gemeenteraad de Woonvisie 2017 - 2022 vastgesteld. Hierin beschrijft de gemeente Stichtse Vecht haar ambitie op het gebied van wonen in de gemeente. De gemeente omschrijft haar ambitie door middel van negen beleidsuitspraken:
  1. samenwerken met corporaties, inwoners en private partijen in een platform;
  2. prioriteit ligt bij bouwen voor eigen inwoners en daarnaast ook voor de regio;
  3. zorgen voor een toekomstbestendige woningvoorraad;
  4. bij nieuwbouw realisatie van 30 % sociale huur en koop;
  5. afspraken over bestaande sociale woningvoorraad;
  6. stimuleren voor een groter huuraanbod voor middeninkomens;
  7. ervoor zorgen dat iedereen zo lang mogelijk in zijn vertrouwde omgeving kan blijven wonen;
  8. inzetten op duurzaamheid;
  9. investeren in gebiedsgerichte leefbaarheid en veiligheid.
Planspecifiek
In aansluiting op beleidsuitspraak 2 wil de gemeente samen met de ontwikkelaars in de sociale en particuliere woningbouw afspraken maken die ertoe leiden dat de gemeente Stichtse Vecht steeds meer toegegroeid naar de gewenste eindsituatie. De gemeente gaat niet zelf woningen bouwen, maar geeft ontwikkelaars ruimte. In de praktijk zijn echter weinig concrete bouwlocaties aanwezig, en dan ook nog beperkt wat betreft het aantal te realiseren woningen. De gemeente zal waar mogelijk zoveel mogelijk woningen binnen de rode contouren realiseren.
Op basis van het woningmarktonderzoek 2016 komt de lokale woningbehoefte van de gemeente voor 2020 en 2025 uit op respectievelijk circa 580 en 1010 woningen. Deze behoefte is hoofdzakelijk terug te voeren op een groei van het aantal huishoudens als gevolg van de vergrijzing en de huishoudensverdunning. Het aantal eenpersoonshuishoudens en gezinnen zonder kinderen stijgt ten gevolge daarvan de komende jaren. De afname van het aantal gezinnen met kinderen wordt voor 2025 geraamd op 252 huishoudens. Zo is de komende jaren sprake van een bescheiden autonome toename van het aantal inwoners en een matige groei van het aantal huishoudens in Stichtse Vecht.
De 4 (half)vrijstaande woningen dragen bij aan een versterking van het beschermd dorpsgezicht van Nigtevecht en een beperkte uitbreiding van de voorraad aan dure woningen.
Duurzaamheid
Duurzaamheid is een belangrijk uitgangspunt. In de woonvisie betekent dit aandacht voor duurzaam bouwen door het verminderen van de milieubelasting van de woning (energiebesparing). Het gaat echter ook over de kwaliteit van de woningen zelf en daarmee ook over het wooncomfort en de betaalbaarheid van de totale woonlasten. In toelichting paragraaf 4.7 is nader ingegaan op het aspect duurzaamheid.

4 Milieu- En Omgevingsaspecten

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etcetera) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vijf mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht;
  5. aan de hand van een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 kan geconcludeerd worden dat het plan mogelijk m.e.r.-plichtig is.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen. Omdat er slechts maximaal 4 woningen worden toegevoegd kan afgezien worden van een m.e.r.-beoordeling en kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r. beoordeling. Ook bestaat geen noodzaak voor het uitvoeren van een passende beoordeling. De vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt gevormd door de hiernavolgende paragrafen. Daarin worden geen belangrijke nadelige milieugevolgen gesignaleerd. Deze gevolgen kunnen derhalve worden uitgesloten; een nadere m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.

4.2 Milieu

4.2.1 Bodem

In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Er is een verkennend bodemonderzoek (Econsultancy, nr. 3531.001, d.d. 4 april 2017) uitgevoerd in het plangebied.
Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.
De bovengrond bestaat voornamelijk uit matig siltig, matig fijn zand. Deze zandlaag is plaatselijk matig humeus, zwak grindig en zwak schelphoudend. Hieronder bevindt zich een sterk zandige kleilaag. In de diepere ondergrond (vanaf 3,0 m -mv) bestaat de bodem uit matig siltig, matig fijn zand. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.
Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. Wel is door de opdrachtgever aangegeven dat bij de graafwerkzaamheden in het kader van de sloop van de voormalige Flambouwschool door het sloopbedrijf een oude buis naar boven gehaald is die asbest bevatte. Deze buis was bij het graven per ongeluk geraakt en is naar boven gehaald. Deze naar bovengehaalde buis maakt volgens verwachting van het sloopbedrijf mogelijk deel uit van een langer buistraject naar de weg toe. Echter, bij de gemeente Stichtse Vecht (afdeling kabels & leidingen) is geen informatie beschikbaar omtrent de mogelijke herkomst van de aanwezige asbesthoudende rioolbuis. Vooralsnog gaat Econsultancy er vanuit dat de asbesthoudende rioolbuis nog (nagenoeg) intact. Bij eventuele graafwerkzaamheden ter plaatse van deze rioolbuis adviseert Econsultancy deze buis op regiebasis te verwijderen conform de geldende wet- en regelgeving.
In de bovengrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. In de ondergrond zijn eveneens geen verontreinigingen geconstateerd.
Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Deze metaalverontreiniging is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater.
Gelet op het regionale karakter van de lichte metaalverontreiniging met barium in het grondwater en het ontbreken van verontreinigingen in de grond kan de onderzoekslocatie als "onverdacht" ten opzichte van haar omgeving worden beschouwd. Er bestaan volgens Econsultancy met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem dan ook géén belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging, alsmede de nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.2 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
De voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van woningen. Daarmee worden nieuwe gevoelige bestemmingen toegevoegd aan het plangebied.
Het plangebied ligt buiten de wettelijke geluidzones van de Kanaaldijk Oost en de Provinciale weg (N523). De Eilandseweg, gelegen aan de overzijde van de Vecht in de gemeente Nederhorst Den Berg, is slechts toegankelijk voor bestemmingsverkeer en is akoestisch gezien niet relevant voor het plan. Toetsing aan de Wet geluidhinder kan voor deze wegen achterwege blijven.
In de directe nabijheid van het plan bevinden zich wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur, die van invloed kunnen zijn op de geluidsbelasting. Dit betreft voornamelijk de Dorpsstraat, de Nieuweweg en de Garstenstraat. Akoestisch onderzoek is ingevolge de Wgh voor deze wegen niet verplicht, maar is vaak wel nodig in het kader van een goed woon- en leefklimaat. Gezien het feit dat de 30 km/uur wegen een lage verkeersintensiteit hebben, zal voldaan kunnen worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Voor het aspect geluid is derhalve sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.3 Luchtkwaliteit

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
De realisatie van 4 (half)vrijstaande woningen op de locatie kan, gezien de zeer beperkte omvang (< 1.500 woningen), aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daarmee op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse. In toelichting paragraaf 2.2.3.1 is bovendien aangetoond dat het aantal voertuigbewegingen vanwege de bestemmingsplanherziening afneemt, waardoor de luchtkwaliteit ter plaatse zelfs verbetert.
Aan de andere kant wordt 'wonen' in het Besluit gevoelige bestemmingen niet gezien als een gevoelige bestemming. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is echter, met behulp van de Atlas Leefomgeving (van o.a. ministerie van I&M en het RIVM), wel gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Uit raadpleging hiervan blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m³ voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. Ook de norm van 25 µg/m³ voor PM2,5 wordt gerespecteerd.
Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.4 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
In de directe omgeving van het perceel Dorpsstraat 61 te Nigtevecht zijn geen bedrijven gevestigd die van invloed zijn op het betreffende perceel. Er is een goed woon- en leefklimaat in het plangebied gewaarborgd.
Op basis van het voorgaande vormt het aspect milieuzonering daarom geen belemmering voor de realisatie van het initiatief en is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.2.5 Externe veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen daadwerkelijk geen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
afbeelding
Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (rode omkadering)
Bedrijven – Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Er zijn in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven gevestigd die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het plan maakt de vestiging van risicobedrijven niet mogelijk.
Bedrijven – Overige veiligheidswetgeving
Er zijn in de directe omgeving geen bedrijven gevestigd met een overig veiligheidsrisico. Propaantanks zijn in het bedrijvenbestand van de omgevingsdienst in dit gedeelte van de gemeente Stichtse Vecht niet bekend.
Transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water
Er moet rekening gehouden worden met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en water. Wegen, spoorwegen en waterwegen met structureel en grootschalig vervoer van gevaarlijke stoffen liggen niet in de buurt van het plangebied of in ieder geval op een afstand die groter is dan 200 m, zodat er geen ruimtelijke consequenties zijn.
Gemeentelijke routering
Voor de gemeentelijke en provinciale wegen is in de gemeente Stichtse Vecht een routering voor gevaarlijke stoffen vastgesteld. Deze route loopt niet langs of door het plangebied.
Voor noodzakelijk transport ten behoeve van laden en/of lossen van gevaarlijke stoffen buiten de vastgestelde routes is een ontheffing nodig. Aan deze ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden om een veiligere leefomgeving te realiseren.
Er kan langs het plangebied dus wel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden van de niet-routeplichtige stoffen (zoals benzine) en routeplichtige stoffen (zoals propaan), maar de frequentie daarvan is (door het lokale karakter van het transport) dermate laag dat daardoor geen risico’s ontstaan die ruimtelijk relevant zijn.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Er moet rekening worden gehouden met transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. Volgens de 'provinciale risicokaart' ligt er in of nabij het plangebied geen buisleiding voor transport van gevaarlijke stoffen. Het gasnet voor huishoudens en bedrijven valt niet binnen het kader van externe veiligheid.
Elektromagnetische straling
Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken.
Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in (de omgeving van) het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Waterhuishouding

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Daarom is het belangrijk om, waar mogelijk, te werken volgens de volgende principes:
  1. afkoppelen van schoon hemelwater zodat dit niet in het vuilwaterriool komt en waardoor het vuile water geconcentreerder wordt waardoor verwerking ervan beter verlopen kan;
  2. opvangen en vasthouden van gebiedseigen water. Dit door middel van infiltratie in de bodem in het plangebied (als dat kan) of anders infiltratie in de omgeving en / of het 'getrapt' afvoeren via opvangbekkens naar het oppervlaktewater;
  3. goed zorgen voor (de mogelijkheden voor) waterinfrastructuur zoals dijken langs de kust, rivieren en andere waterwegen.
Watertoets
De watertoets is een standaard overleg met het waterschap dat gevoerd moet worden wanneer de planologische situatie op een locatie wijzigt. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet zorgt namens het waterschap voor schoon oppervlaktewater, veilige dijken en het waterpeil in de sloten en vaarten. Het verzorgingsgebied van Waternet omvat de gemeente Amsterdam en een groot gebied in de provincie Utrecht en Noord Holland. Het beleid van AGV is verwoord in het Waterbeheerplan en diverse beleidsnota’s. In de keur van het waterschap zijn geboden en verboden opgenomen voor de bescherming van de functionaliteit van waterlopen en waterkeringen. Met de Keur wil het waterschap de waterkwaliteit verbeteren, de doorstroming in sloten veilig stellen en de dijken sterk houden. Bij de Keur horen Keurkaarten met informatie over wateren en waterkeringen.
In de legger van het waterschap worden gegevens vastgelegd over de locatie van wateren, dijken en kunstwerken, aan welke eisen deze moeten voldoen (diepte, hoogte, sterkte etc.) en de onderhoudsverplichtingen. De legger dient als basis voor de vergunningverlening door de waterbeheerder.
Het waterschap hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 1.000 m² verharding in stedelijk gebied 10 % daarvan gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg.
Planspecifiek
Verharding
Onderhavig plan betreft de nieuwbouw van 4 (half)vrijstaande woningen op een voormalige schoollocatie. In navolgende tabel is een overzicht opgenomen waarbij de huidige situatie (voor de sloop van de bebouwing van de school) en de toekomstige situatie (uitgaande van de voorbeeldverkaveling in toelichting paragraaf 2.2.2) met elkaar vergeleken worden:
Huidige situatie (m²) Toekomstige situatie (m²)
Dakoppervlak (m²) 732 450
Terreinverhardingsoppervlak (m²) 913 989
Subtotaal (m²) 1.645 1.439
Onverhard (m²) 454 660
Totaal (m²) 2.099 2.099
Voor de hoeveelheid terreinverharding in het plangebied in de toekomstige situatie wordt uitgegaan van maximaal 60 % van het onbebouwde deel van het plangebied.
Omdat er sprake is van een afname aan verharding (660 - 454 = 206 m²), hoeft er geen compensatie plaats te vinden in de vorm van extra oppervlaktewater voor waterberging.
Hemelwater
De hemelwaterafvoer van de nieuwe woningen wordt afgekoppeld om te infiltreren in de bodem. Er wordt daarnaast geen gebruik gemaakt van uitlogende bouwmaterialen. Dit leidt per saldo tot minder emissie en zorgt bovendien voor een minder grote belasting van de afvalwaterketen.
Afvalwater
De woningen worden aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel in de Dorpsstraat.
Legger
Het (zuid)oostelijk deel van het plangebied is gelegen in de binnenbeschermingszone van een secundaire waterkering. Daarom is dit deel van het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering', die overgenomen is uit het geldende bestemmingsplan.
Vanwege de ligging van het plangebied in de beschermingszone van een waterkering, zijn de bouwplannen vergunningplichtig op grond van de Keur AGV. Volgens de beleidsregels van de Keur AGV is in een beschermingszone van een waterkering voor het oprichten van nieuwe bebouwing, de verbouw van bestaande bebouwing, het verwijderen van werken, of graven in de bodem een Waterwetvergunning noodzakelijk. Uit de Beleidsregels Keurvergunningen van de Keur AGV volgt dat de werken inclusief de fundering buiten het keurprofiel en buiten het profiel van vrije ruimte moeten worden geplaatst. Tevens moet worden aangetoond dat het bouwwerk bestand is tegen periodieke dijkversterkingen.

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Het juridisch kader voor gebiedsbescherming is de Wet Natuurbescherming. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Voorafgaand aan de sloop van alle bebouwing en het verwijderen van (vrijwel) alle beplanting in het plangebied eind 2016 is er onderzoek gedaan naar de ecologische waarden.
Quickscan flora en fauna
Er is een quickscan ecologie (RPS advies- en ingenieursbureau bv, nr. 1600290A00-R16-254, d.d. 24 maart 2016) uitgevoerd in het plangebied.
Vleermuizen
De gewone dwergvleermuis, kleine dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, tweekleurige vleermuis, meervleermuis en de laatvlieger hebben mogelijk verblijfplaatsen op de projectlocatie. Door het slopen van het schoolgebouw worden de mogelijke verblijfplaatsen vernietigd waardoor er sprake is van een negatief effect. Aanvullend onderzoek dient uitgevoerd te worden om vast te stellen of vleermuissoorten daadwerkelijk de projectlocatie gebruiken als verblijfplaats.
Zolang bij de werkzaamheden in de actieve periode van vleermuizen (april tot en met november) geen breed uitstralende bouwverlichting wordt toegepast tussen zonsondergang en zonsopkomst, is er geen sprake van een negatief effect bij foeragerende en langs vliegende vleermuizen.
Vogels
De voorgenomen werkzaamheden hebben geen negatief effect op de jaarrond beschermde vogels. Bij het uitvoeren van de werkzaamheden in de wintermaanden is geen verstoring van broedende vogels aan de orde. Bij eventuele uitvoering in de periode maart - augustus kan verstoring van broedende vogels aan de orde zijn. Op de lange termijn worden geen negatieve effecten verwacht.
Overige soorten
Door afwezigheid van bepaalde biotopen is het voorkomen van o.a. beschermde vaatplanten, reptielen, amfibieën, vissen en ongewervelden niet aan de orde.
Vleermuisonderzoek
Naar aanleiding van de resultaten van de quickscan is er een aanvullend vleermuisonderzoek (Econsultancy, nr. 1056.001.01, versie D1, d.d. 28 oktober 2016).
Verblijfplaatsen binnen de onderzoekslocatie
Zomer-/kraamverblijfplaatsen
Tijdens de uitgevoerde veldrondes (15 mei 2016 - ochtendronde, 12 juli 2016 - ochtendronde en 23 juli 2016 - avondronde) zijn geen in- of uitvliegende vleermuizen uit het gebouw waargenomen. Aangezien dit niet is waargenomen fungeert de basisschool niet als zomer- of kraamverblijf voor vleermuizen.
Paar-/baltsverblijf
Tijdens de laatste twee veldbezoeken in het najaar (24 augustus 2016 - avondronde en 28 september 2016 - avondronde) is gekeken of er paarverblijfplaatsen van vleermuizen op de onderzoekslocatie zijn. Het waarnemen van baltsende vleermuizen duidt op een paarverblijf in de directe omgeving. Op de onderzoekslocatie zijn geen baltsende vleermuizen waargenomen waardoor met zekerheid gesteld kan worden dat er geen paarverblijf aanwezig is.
Verblijfplaatsen buiten de onderzoekslocatie
Tijdens de veldbezoeken zijn geen vleermuizen buiten de onderzoekslocatie waargenomen.
Foeragerende / passerende vleermuizen
Tijdens de veldbezoeken zijn binnen de onderzoekslocatie geen foeragerende of passerende vleermuizen waargenomen.
Vliegroutes
Vleermuizen maken veelal gebruik van lijnvormige (donkere) landschapselementen als houtsingels, beken en lanen om zich te verplaatsen tussen verblijfplaatsen en foerageergebieden. Dergelijke potentiële vliegroutes zijn op de onderzoekslocatie niet aanwezig. Dit wordt bevestigd doordat tijdens de veldbezoeken geen overvliegende vleermuizen zijn waargenomen.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Archeologie

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan en de delen van de Monumentenwet die niet in de Erfgoedwet staan, maar in de Omgevingswet opgenomen zullen worden, blijven tot aan die tijd nog van kracht. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
In het plangebied geldt volgens het geldend bestemmingsplan ‘Nigtevecht’ een dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’. Dit betekent dat in het kader van de voorgenomen herontwikkeling voor de aanvraag van een omgevingsvergunning een archeologische waardestelling nodig is. Hiervoor dient een archeologisch vooronderzoek te worden uitgevoerd. Een dergelijk onderzoek (Transect, nr. 1209, d.d. 24 augustus 2017) is uitgevoerd in het plangebied.
Op basis van het archeologisch vooronderzoek is vastgesteld dat het plangebied een middelhoge archeologische verwachting heeft op de aanwezigheid van nederzettingsresten uit de periode IJzertijd – Late Middeleeuwen. Deze verwachting hangt samen met de ligging van het plangebied in een zone net achter de oever van de rivier de Vecht, waarbij in het oostelijk deel van het plangebied oeverafzettingen zijn aangetroffen tijdens het booronderzoek. Ook resten uit de Nieuwe tijd zijn niet uit te sluiten, hoewel het plangebied op topografisch kaartmateriaal uit het begin van de 19e eeuw niet bebouwd was. De ligging van het plangebied nabij de historische kern, in combinatie met het aantreffen van puin tijdens het booronderzoek in het uiterste zuidoosten van het plangebied (buiten het oorspronkelijke bouwvlak van de school), maken de aanwezigheid van oudere funderingsresten uit de 18e eeuw of eerder mogelijk. Aanwijzingen voor diepe verstoringen van het plangebied zijn er tot slot niet, hetgeen overeenkomt met de gegevens uit het bouwarchief.
Advies
De middelhoge verwachting leidt ertoe dat in het plangebied met de aanwezigheid van archeologische resten rekening gehouden moet worden. Ten behoeve van de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt daarom aanbevolen om in het kader van de herontwikkeling geen gravende bodemingrepen uit te voeren beneden 0,3 m beneden het huidige maaiveld en de dubbelstemming Waarde- Archeologie te handhaven. Dit omdat op basis van onderhavig onderzoek de afwezigheid van archeologische resten niet kan worden aangetoond. Hiervoor dient vervolgonderzoek plaats te vinden indien de diepte van 0,3 m zal worden overschreden.
Geadviseerd wordt om de archeologische verwachting uit dit rapport te toetsen (het vaststellen of en in hoeverre sprake is van een vindplaats in het plangebied) door middel van een IVO, karterende/waarderende fase. Dit onderzoek kan het beste plaatsvinden met behulp van proefsleuven (IVO-P). Vanwege de (deels) afgetopte oeverafzettingen worden archeologische waarden vooral in de vorm van sporen verwacht, die alleen door middel van gravend onderzoek in kaart kunnen worden gebracht. Karterend booronderzoek is gericht op het opsporen van sites waar vondstmateriaal wordt verwacht, echter is de verwachting dat dit materiaal mogelijk is verdwenen door de aftopping. Om deze reden kan het vervolgonderzoek het beste plaatsvinden in de vorm van gravend onderzoek door middel van proefsleuven. Na afloop van dit onderzoek kan de dubbelbestemming archeologie worden opgeheven wanneer er nauwelijks of geen sprake zou zijn van een waardevolle vindplaats. Ook kan voor de overige delen worden bepaald of aanvullend onderzoek daar nodig is en zo ja, in welke vorm. Voor een proefsleuvenonderzoek dient, evenals ander gravend onderzoek, de werkwijze te worden vastgelegd in een Programma van Eisen (PvE), dat door de gemeente Stichtse Vecht dient te worden beoordeeld en goedgekeurd.
De noodzaak van een gravend (vervolg)onderzoek wordt mede bepaald door de aard en diepte van de geplande ingrepen in relatie tot de diepteligging van de archeologische niveaus. Dit laat ruimte om eventueel aanwezige archeologische resten in te passen op een archeologievriendelijke manier. Het (beperkt) ophogen van de te bebouwen locaties behoort hier tot de mogelijkheden. Heipalen, mits sprake is van een voldoende afstand tussen de onderlinge palen (3 m), wordt geadviseerd te gedogen, aangezien met deze tussenafstand een archeologisch bodemarchief voldoende behouden en bereikbaar blijft voor toekomstige generaties.
Bovenstaand advies vormt een selectieadvies. Op grond van de resultaten van het rapport en het advies zal het bevoegd gezag (de gemeente Stichtse Vecht) een selectiebesluit nemen over de daadwerkelijke omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied.

4.6 Cultuurhistorie

Het aspect cultuurhistorie betreft het cultureel erfgoed met betrekking tot historische geografie en historische bouwkunde. Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in de diverse ruimtelijke plannen. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Planspecifiek
Het plangebied maakt onderdeel uit van het beschermd dorpsgezicht van Nigtevecht. In het kader van het geldende bestemmingsplan is een 'Beeldkwaliteitplan beschermd dorpsgezicht e.o. Nigtevecht' (SAB, d.d. 2009) opgesteld. Het beeldkwaliteitplan beperkt zich tot de historische kern en de direct hieraan grenzende gebieden (“beschermd dorpsgezicht e.o.”) omdat dit deel van het dorp het meest kwetsbaar is voor veranderingen en eventuele toekomstige ontwikkelingen.
afbeelding
Stedenbouwkundige eenheden, deelgebieden in beschermd dorpsgezicht e.o. in Nigtevecht
Met name de ontstaansgeschiedenis van het dorp heeft bijgedragen tot het ontstaan van een aantal zogenaamde stedenbouwkundige eenheden. Elke stedenbouwkundige eenheid wordt gekenmerkt door de samenhang tussen de bebouwde en onbebouwde ruimte. De bebouwing binnen zo’n stedenbouwkundige eenheid is vaak uit dezelfde periode. De eenheid is terug te zien in het kleur- en materiaalgebruik, de detaillering en soms de inrichting van een gebied. Deze hebben binnen een stedenbouwkundige eenheid vaak dezelfde, specifieke eigenschappen.
Op voorgaande kaart zijn de verschillende stedenbouwkundige deelgebieden ingetekend. De karakteristieken van deze stedenbouwkundige eenheden en de ligging ervan maken Nigtevecht uniek. De kaart laat drie hoofddeelgebieden en drie kleinere deelgebieden zien die allen verschillen van elkaar. De Dorpsstraat is een asymmetrische straat die gebouwd is op de oeverwallen van de Vecht. De ligging in de bocht van de Vecht geeft Nigtevecht een bijzondere kwaliteit. De kleinschaligheid en de diversiteit van de bebouwing is een kwaliteit die ook in de toekomst gewaarborgd moet worden. In de oude dorpskern hebben alle huizen een individueel karakter. De bestaande historische bebouwingsstructuur is een belangrijk referentiekader voor de toekomst.
Het beeldkwaliteitplan benadrukt de verschillen in karakteristiek tussen de binnen- en buitendijkse bebouwing en de afwijkende positie van het plangebied binnen het beschermd Dorpsgezicht.
De asymmetrische opbouw van het dwarsprofiel van de Dorpsstraat met aan de ene kant bebouwing met een voorerf en aan de andere kant bebouwing zonder voorerf bepalen in grote mate het karakter van de openbare ruimte in het historische deel van Nigtevecht. Van belang voor dit kenmerkende karakter is de begrenzing van de binnendijks gelegen voortuinen in de vorm van smeedijzeren hekken, heggen of gesnoeide bomen. Karakteristiek voor Nigtevecht is de bebouwing langs de Vecht die met de achterkant naar de rivier gericht is.
De binnendijkse bebouwing aan de Dorpsstraat is de oudste bebouwing van Nigtevecht en sluit aan bij het agrarische karakter van het dorp. Kenmerkend zijn de diepe, groene voortuinen. De bebouwing is kleinschalig en bestaat grotendeels uit éénlaagse gebouwen met een kap. Zo af en toe is een oude boerderij onderdeel geworden van de lintbebouwing. Het merendeel van de bebouwing is vrijstaand.
De school is het enige pand dat afwijkt van deze historische structuur. Het pand verschilt van de overige bebouwing door de geringere hoogte, het grote perceeloppervlak en de van de weg afgekeerde oriëntatie.
Om de kenmerkende karakteristiek van het binnendijkse deel te waarborgen is het belangrijk de groene voortuinen te behouden. Door de toenemende parkeerdruk op het gebied worden veel voortuinen verhard om op eigen erf te kunnen parkeren. Dit gaat ten koste van het groene karakter.
Samengevat vormen de volgende punten uit het 'Beeldkwaliteitplan beschermd dorpsgezicht e.o.' (voor zover haalbaar) de hoofduitgangspunten voor de stedenbouwkundige randvoorwaarden (zie verder toelichting paragraaf 2.2.1):
  • Entree en voorkant aan de straatzijde;
  • (Overwegend) vrijstaande bebouwing, afstand van bebouwing tot zijerfgrens is gevarieerd;
  • Geen verharding in de voortuin, alleen informele (half)verharding;
  • Kleinschalige bebouwing met individueel karakter;
  • Erfafscheiding in de vorm van een groene haag of een laag metalen hekwerk.

4.7 Duurzaamheid

Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 20 % reductie van de CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990. In 2020 dient verder de bijdrage van duurzame energie 14 % van het totale energieverbruik te zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 30 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren.
Energie (EPC)
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. De energie efficiëntie wordt uitgedrukt in de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Vanaf 1 januari 2015 geldt voor woningen een wettelijke EPC van 0,4. In 2020 wordt deze verder aangescherpt en streeft men naar een EPC = 0,0. Bij een EPC van 0 is een gebouw energieneutraal.
Milieuprestatie Gebouw (MPG)
Vanaf 2013 geldt vanuit het Bouwbesluit de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning Bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen (groter dan 100 m²).
Provinciaal energiebeleid
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie. Bijbehorende kaders zijn vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013. Het plangebied is gelegen binnen stedelijk gebied. Ten aanzien hiervan geldt dat bij de toelichting op een ruimtelijk plan een beschrijving bevat op welke wijze rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.
Gemeentelijk energiebeleid
Gemeente Stichtse Vecht heeft haar beleid voor duurzaam bouwen beschreven in de Woonvisie 2017-2022 (vastgesteld op 1 juni 2016).
De ambitie is om bij nieuwbouw nul-op-de-meter (NOM) woningen te realiseren. Dit houdt in dat over het hele jaar de energieopwekking gelijk is aan het totale energieverbruik van een woning. Dit is alleen mogelijk bij een EPC < 0. Bij een woning met EPC = 0 wordt (alleen) gebouw gebonden energie duurzaam opgewekt. Bij een NOM-woning dient tevens het gebruikersdeel te worden opgewekt, waardoor een negatieve EPC-score noodzakelijk is.
Vanaf 2017 gelden de volgende ambitieniveaus voor GPR Gebouw:
  • Thema energie (gemeente heeft geen grondeigendom): 10
  • Thema energie (gemeente heeft wel grondeigendom): 10+
  • Thema toekomstwaarde: 8
  • Overige thema’s (Milieu, Gezondheid en Gebruikskwaliteit): gemiddeld 8
GPR Gebouw
Een meetinstrument voor duurzame ontwikkeling en het benutten van het besparingspotentieel is GPR Gebouw. GPR Gebouw is een manier om duurzaam bouwen te concretiseren en doet dit door een rapportcijfer te geven op vijf thema’s: Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. Hierbij geldt, hoe hoger het cijfer, hoe duurzamer het gebouw. Door de GPR Gebouw in te vullen wordt meer nagedacht over duurzaamheid tijdens het ontwerpen en (ver)bouwen van gebouwen. GPR Gebouw kan ook gebruikt worden om bestaande woningen en gebouwen te verduurzamen. Na invoering van gegevens in GPR Gebouw betreffende de woningen worden prestaties zichtbaar op de thema’s Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde.
Planspecifiek
Er is sprake van een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan. Dat betekent dat er (energiezuinige) nieuwbouw wordt mogelijk gemaakt. Tijdens het verdere ontwerp van de ontwikkeling zal aandacht worden besteed aan de GPR. In de aanvraag omgevingsvergunning zal de GPR score inzichtelijk worden gemaakt. Daarmee is voor een ieder helder hoe de verschillende thema's scoren.

4.8 Leidingen

In het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen zoals rioolpersleidingen of waterleidingen gelegen. Er bevinden zich ook geen hoogspanningsverbindingen in de omgeving van het plan.
Het aspect leidingen vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk 2 geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk 2. Ten slotte regelt hoofdstuk 4 de overgangs- en slotbepalingen.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

5.4 Wijze Van Bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende enkel- en dubbelbestemmingen:
Tuin
Deze bestemming betreft de niet openbare gronden (de openbare gronden hebben veelal de bestemming groen), die 'tuin' zijn in de gebruikelijke betekenis van het woord en die dat dienen te blijven. Op gronden met deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' zijn parkeerplaatsen toegestaan.
Wonen
Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd waarbij het maximum aantal wooneenheden en de bouwwijze op de verbeelding zijn weergegeven. Daarnaast is de figuur 'gevellijn' op de verbeelding opgenomen om te waarborgen dat de hoofdgebouwen in of binnen 2,0 m achter deze lijn gebouwd worden, waarbij de rooilijnen van de verschillende woningen onderling over minimaal 1,0 m moeten verspringen.
Binnen de bouwregels wordt een onderscheid gemaakt tussen gebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Van al deze bouwwerken is in artikel 1 een omschrijving opgenomen. Voor deze bouwwerken gelden maxima ten aanzien van maatvoering. Voor alle woningen zijn binnen het bouwvlak maximale goot- en boeiboordhoogtes en maximale bouwhoogtes opgenomen. Onder goothoogte wordt ook boeiboordhoogte verstaan. De boeiboordhoogte is de maximale hoogte bij een plat dak. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen zowel binnen en buiten het bouwvlak worden gerealiseerd. De maatvoering voor deze bouwwerken is uitgeschreven in de regels. Van belang hierbij is het begrip bouwperceel. Het bouwperceel bestaat uit het bouwvlak en het overige deel van de bestemming 'Wonen'. Belangrijk is dat de bestemming 'Tuin' niet tot het bouwperceel wordt gerekend. Het bouwvlak mag voor 100 % worden bebouwd. Voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak geldt dat maximaal 50 % van het bouwperceel zonder bouwvlak mag worden bebouwd met een absoluut maximum van 50 m². Voor de bebouwingsnormen ten aanzien van situering van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen wordt aangesloten bij het afwijkingenbeleid dat de gemeente hanteert. De enige toevoeging hierbij is dat een afstand van minimaal 1,0 m moet worden aangehouden tussen vrijstaande bijgebouwen en aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en overige vrijstaande bijgebouwen. Het opnemen van deze normen in de planregels beoogt met name te voorkomen dat een bouwperceel volledig wordt bebouwd en dat stedenbouwkundig gezien ongewenste situaties ontstaan. Ook is net als bij alle overige bestemmingen waar gebouwen zijn toegestaan een regeling voor ondergronds bouwen opgenomen.
De regels bij deze bestemming bieden de mogelijkheid tot het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep en bedrijf. Dit komt tegemoet aan de wens van veel mensen om op kleine schaal voor zichzelf te beginnen. Dergelijke aan huis verbonden beroepen en bedrijven zijn niet milieuhinderlijk voor de omgeving. Om te zorgen dat er geen activiteiten die milieuhinderlijk zijn worden gerealiseerd, is gekozen om alleen activiteiten toe te staan die vallen onder categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten die als bijlage aan dit bestemmingsplan is toegevoegd. Het enige effect is een bezoeker die het beroep of bedrijf aan huis bezoekt. Het extra verkeer dat een dergelijk bezoek met zich meebrengt, valt weg tegen het overige verkeer dat een woonwijk of -buurt kent. Daarnaast is het van belang dat de activiteit een ruimtelijke uitwerking of uitstraling moet hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is en dat de activiteit kleinschalig blijft. De woonfunctie dient primair te blijven. Dit houdt in dat de bewoner de woning slechts voor een beperkt deel van de bebouwing mag gebruiken voor de activiteit. Grootse reclameborden of neonreclame en andere opvallende uitingen ten behoeve van het beroep dat wordt uitgeoefend zijn uiteraard niet toegestaan.
Om er voor te zorgen dat gewenste beeldkwaliteit ook daadwerkelijk gerealiseerd wordt, is het in de regels tot strijdig gebruik verklaard om de gronden en gebouwen in het plangebied te gebruiken overeenkomstig de bestemmingsregels, indien de beeldkwaliteit niet voldoet aan de bladen ‘Randvoorwaarden groen – groen karakter voortuinen’, ‘Randvoorwaarden beeldkwaliteit – architectuur’ en ‘Randvoorwaarden beeldkwaliteit – erf’ uit het document ‘Schoollocatie Nigtevecht | Stedenbouwkundige Randvoorwaarden’, d.d. januari 2017 dat als bijlage bij de regels is gevoegd.
Ten slotte is er nog een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het toestaan van kleinschalige verblijfsrecreatie, uitsluitend in de vorm van 'bed & breakfast'. Aan deze bevoegdheid zijn voorwaarden gesteld.
Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)
Voor het behoud van eventuele archeologische waarden is in het bestemmingsplan een dubbelbestemming opgenomen. Indien de bodem dieper dan 30 cm – mv wordt geroerd, dan dient archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden. Indien hierbij behoudenswaardige archeologische resten worden aangetroffen dan dienen deze behouden te blijven door middel van planaanpassing (‘behoud in situ’) of een archeologische opgraving (‘behoud ex situ’). Het archeologisch onderzoek dient volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en door een gecertificeerde instantie te worden uitgevoerd.
Waarde - Beschermd dorpsgezicht (dubbelbestemming)
Het bestemmingsplan is gericht op het veiligstellen en zo mogelijk versterken van de binnen het beschermd dorpsgezicht voorkomende cultuurhistorische waarden, zoals deze zijn omschreven in de omschrijving van het beschermd dorpsgezicht en het beeldkwaliteitplan beschermd dorpsgezicht e.o. Nigtevecht (zie verder toelichting paragraaf 4.6).
Uiteraard zijn de onderliggende bestemmingen ook van toepassing zolang deze in overeenstemming zijn met het bepaalde in de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht'. De dubbelbestemming is echter primair.
Wel is de regeling uit het geldende bestemmingsplan 'Nigtevecht' aangepast omdat het plangebied niet op de kappenkaart en de gevelwandtekening voorkomt. Ook zijn er geen waardevolle bomen ter hoogte van het plangebied aanwezig die op de bomenkaart behorende bij het beschermd dorpsgezicht van Nigtevecht zijn aangegeven.
Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)
De Vecht stroomt langs Nigtevecht evenals het Amsterdam-Rijnkanaal. Voor het behoud van de waterkering geldt dat in het bestemmingsplan hiervoor een beschermende regeling is opgenomen. In principe mogen alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gerealiseerd, mits wordt voldaan aan de maximale bouwhoogte. Voor het realiseren van gebouwen is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarbij vooraf instemming van de waterbeheerder noodzakelijk is. Tevens is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen om de waterkering te beschermen tegen de verschillende werken en werkzaamheden.

6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 3°van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan heeft gelet op artikel 6.2.1 Bro betrekking op een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan. Er worden immers vier woningen gebouwd.
De gemeente is eigenaar van alle gronden in het plangebied, waarmee de kosten door middel van de verkoop van de kavels gedekt zijn. Het bestemmingsplan is hierdoor financieel uitvoerbaar.

7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Algemeen

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

7.2 Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is op 10 april 2017 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan 7 instanties en organisaties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Er zijn 3 overlegreacties ontvangen. De resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro zijn in een nota inspraak- en overlegreacties samengevoegd en als separate bijlage bij de toelichting opgenomen (zie bijlage 5).

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan Dorpsstraat 61 Nigtevecht heeft van vrijdag 2 juni 2017 tot en met donderdag 13 juli 2017 voor een periode van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is één zienswijze ingediend op het ontwerpbestemmingsplan. In de Nota zienswijzen is de zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan kort samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie. Per zienswijze wordt aangegeven of deze aanleiding geeft tot een aanpassing in het bestemmingsplan. Tevens komen in de Nota zienswijzen de ambtshalve wijzigingen in het plan aan de orde. De Nota zienswijzen is in een separate bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.