KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Verkeer -Parkeren-
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Antidubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Verkeer En Parkeren
4.2 Wegverkeerslawaai
4.3 Luchtkwaliteit
4.4 Bedrijven En Milieuhinder
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Kabels En Leidingen
4.7 Bodem
4.8 Water
4.9 Ecologie
4.10 Archeologie
4.11 Duurzaamheid
4.12 Vormvrije-mer
Hoofdstuk 5 Juridische Regeling
5.1 Algemeen
5.2 Inleidende Regels
5.3 Bestemmingsregels
5.4 Algemene Regels
5.5 Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
7.2 Inspraak
Bijlage 1 Memo Wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Memo Beoordeling Effecten Stikstof
Bijlage 3 Stikstofberekening Verschil Huidig En Toekomstig
Bijlage 4 Stikstofberekening Beoogde Situatie
Bijlage 5 Stikstofberekening Aanlegfase
Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 7 Verkennend Archeologisch Onderzoek
Bijlage 8 Quickscan Ecologie
Bijlage 9 Aanvullend Onderzoek Ecologie

Dominee van Schuylenburglaan

Bestemmingsplan - Gemeente Stichtse Vecht

Vastgesteld op 02-10-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Dominee van Schuylenburglaan met identificatienummer NL.IMRO.1904.BPDvSchhuylenlnTHN-VG01 van de gemeente Stichtse Vecht.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan-huis-verbonden bedrijf

een bedrijf dat in een (gedeelte van) of bij een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten, door de gebruik(st)er van de woning, dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingsplichtig is en waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.6 aan-huis-verbonden beroep

het uitoefenen van een vrij of zelfstandig beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op persoonlijk, zakelijk, administratief, educatief, juridisch, medisch, therapeutisch, ontwerptechnisch, kunstzinnig gebied, of daarmee gelijk te stellen activiteiten, waaronder een atelier, kapper, schoonheidsspecialiste, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er, dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingsplichtig is en waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 afhankelijke woonruimte

een gebouw bij een woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.8 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.9 archeologische waarde

de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.

1.11 bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bevoegd gezag

het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.15 bijgebouw

een op zich zelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, zonder directe verbinding met het hoofdgebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.16 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.17 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop (ingevolge de regels) krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.

1.19 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.20 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.21 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.22 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met ten minste twee wanden omsloten ruimte vormt.

1.23 hoofdgebouw

gebouw dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.24 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert; hieronder wordt niet verstaan een groep personen die een huis bewonen waar sprake is van bedrijfsmatige kamerverhuur.

1.25 huishouding

regeling van het huishouden, familieleven, huisgezin.

1.26 onderkomen

een voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, woonketen en soortgelijke verblijfsmiddelen, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.27 onevenredig

niet in een zodanige verhouding staande tot een andere grootheid als gepast of wenselijk wordt geacht.

1.28 peil

  1. 1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. 2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

1.29 perceel

begrensd stuk land of water, kavel.

1.30 perceelsgrens

een grens van een perceel.

1.31 plankaart

de analoge en digitale verbeelding van de bestemming(en) bij dit bestemmingsplan.

1.32 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.33 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.34 voorgevelrooilijn

een naar de weg of het openbaar gebied gekeerde bouwgrens; bij percelen op de hoek van straten/paden geldt dat langs beide straten/paden een voorgevelrooilijn is gelegen.

1.35 woning of wooneenheid

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen;

met de daarbij behorende:

  1. b. groenvoorzieningen en water;
  2. c. toegangspaden tot gebouwen en in- en uitritten;
  3. d. parkeervoorzieningen;
  4. e. overige functioneel met de bestemming 'Tuin' verbonden voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming en aanduidingen worden gebouwd, waarbij:

  1. a. de hoogte vóór de voorgevel niet meer dan 1 m bedraagt;
  2. b. de hoogte achter de voorgevel niet meer dan 2 m bedraagt;
  3. c. de hoogte van een overkapping niet meer dan 3 m bedraagt en de oppervlakte daarvan niet meer is dan 10 m².

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder a sub 1 ten behoeve van de bouw van erkers en tochtportalen aansluitend aan een op het perceel gelegen (hoofd)gebouw tot een grondoppervlak van niet meer dan 6 m² en een hoogte van niet meer dan 3 m.

Artikel 4 Verkeer -Parkeren-

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. b. groenvoorzieningen;
  2. c. overige functioneel met de bestemming 'Verkeer' verbonden voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Er mag niet worden gebouwd.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen dan wel bedrijfsmatige activiteiten aan huis;

met de daarbij behorende:

  1. b. erven;
  2. c. toegangspaden tot gebouwen en in- en uitritten;
  3. d. groenvoorzieningen en water;
  4. e. overige functioneel met de bestemming 'Wonen ' verbonden voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. a. hoofdgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd mogen worden;
  2. b. per bouwvlak niet meer dan het aantal woningen wordt gebouwd overeenkomstig de binnen dit bouwvlak op de verbeelding aangegeven aanduiding “maximum aantal wooneenheden”;
  3. c. de inhoud van het hoofdgebouw maximaal 600 m³ bedraagt;
  4. d. de goothoogte en bouwhoogte van het hoofdgebouw maximaal respectievelijk 6 m en 10 m bedraagt, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven.

ten aanzien van bijbehorende bouwwerken:

  1. e. de gezamenlijke oppervlakte maximaal 50% van de oppervlakte van het aansluitend aan de woning gelegen bouwperceel bedraagt;
  2. f. de goothoogte en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken respectievelijk maximaal 3 m 5 m bedraagt;
  3. g. de afstand tussen bij de woning behorende bijgebouwen en de voorgevelrooilijn van de woning ten minste 1 m bedraagt;

ten aanzien van bouwwerken geen gebouwen zijnde:

  1. h. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal:
    1. 1. 1 m op de gronden vóór de naar het openbaar gebied gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
    2. 2. 2 m op de overige gronden.
  2. i. pergola's 2,7 m
  3. j. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2 m

5.3 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:
    1. 1. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor seksinrichting, prostitutie.
  2. b. Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
    1. 1. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep dan wel bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 33% van de maximaal toegestane bebouwing met een maximum van 50 m² tenzij anders is aangegeven middels de maatvoeringsaanduiding 'maximum oppervlakte aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten'; in het kader van deze activiteiten is geen horeca en detailhandel toegestaan.

5.4 Afwijken van de gebruiksregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het in gebruik nemen (van een deel) van het hoofdgebouw of de bijbehorende bouwwerken als extra wooneenheid ten behoeve van mantelzorg mits:
    1. 1. de mantelzorg noodzakelijk is en dat blijkt uit een medische of sociale indicatie. Indien er sprake is van een ouder - kindrelatie, waarbij de ouder(s) 65 jaar of ouder is (zijn), is geen medische of sociale indicatie noodzakelijk;
    2. 2. het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken bereikbaar is en blijft voor hulpdiensten;
    3. 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
    4. 4. de oppervlakte welke wordt gebruikt als extra wooneenheid voor mantelzorg niet meer bedraagt dan 80 m².
  2. b. Het bevoegd gezag kan de onder a bedoelde omgevingsvergunning intrekken na beëindiging van de mantelzorg;
  3. c. Na het intrekken van de omgevingsvergunning, zoals bedoeld onder b, is degene aan wie de omgevingsvergunning was verleend of diens rechtsopvolger, en indien sprake was van afhankelijke woonruimte, verplicht de als dan strijdige situatie te zijner keuze hetzij in de vorige toestand te herstellen, hetzij met het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de in of op de grond aanwezige archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.

6.3 Toelaatbaarheid

  1. a. Bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen zijn op de in lid 6.1 bedoelde gronden slechts toelaatbaar, indien het betreft:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het peil, niet wordt uitgebreid;
    2. 2. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd;
    3. 3. een bouwwerk niet groter dan 50 m²;
    4. 4. een bouwwerk dat tot 0,3 m diep kan worden gerealiseerd.

6.4 Uitzonderingen

  1. a. In afwijking van het bepaalde in lid 6.2 mogen gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen worden gebouwd, indien:
    1. 1. op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden door het bouwen dan wel door de directe of indirecte gevolgen daarvan niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
    2. 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door het bouwen dan wel door de directe of indirecte gevolgen daarvan niet worden of kunnen worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden gericht op:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen van opgravingen; of
      • de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.6 Wijzigingsbevoegdheid

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
    1. 1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
      • op de betrokken locaties geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
      • handhaving van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' niet langer noodzakelijk wordt geacht;
      • wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld;
    2. 2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' toe te kennen aan gronden grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
  2. b. Burgemeester en wethouders geven uitsluitend toepassing aan het bepaalde in lid 6.6 sub a onder 1 na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Algemene regel

Geen bouwwerk of complex van bouwwerken mag worden opgericht indien daarvoor een bestaand bouwwerk of complex van bouwwerken met daarbij behorende perceel, hetzij niet langer zou blijven voldoen aan het plan, hetzij in grotere mate zou gaan afwijken van het plan.

8.2 Bestaande afwijkende maatvoering

  1. a. In die gevallen dat de bestaande goot- en boeiboordhoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand tot enige aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet en/of Wabo tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goot- en boeiboordhoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan;
  2. b. in die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet en/of Wabo tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
  3. c. ingeval van herbouw zijn de leden a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  4. d. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing, tenzij er expliciet melding is gemaakt in het bestemmingsplan van een beleidswijziging die een andere maatvoering rechtvaardigt.

8.3 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's, koekoeken en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Parkeren

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van:

  1. a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  2. b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  3. c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal 10 m.

10.2 Vereisten afwijking

Afwijking als bedoeld in artikel 10.1 kan slechts worden verleend, mits:

  1. a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

11.1 Algemene wijzigingen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen waarbij het bestemmingsvlak met ten hoogste 10% mag worden vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Dominee van Schuylenburglaan'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft de opdracht ontvangen voor het ontwerp en realisatie van 10 woningen in Tienhoven. Op de betreffende locatie staan in de huidige situatie 8 twee-onder-één-kap woningen die gesloopt zullen worden en vervangen door 10 nieuwbouw woningen.

De woningbouwontwikkeling past niet (geheel) binnen de bestaande juridische-planologische kaders van het vigerend bestemmingsplan Landelijk Gebied Maarssen. Op de locatie zijn de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen-2' van toepassing. De woningen passen qua bouw- en goothoogte binnen de bestaande regels. De woningen passen echter niet binnen de bouwvlakken en daarmee ook niet geheel binnen de bestemming 'Wonen-2'. Verder vindt een verdichting plaats in aantal woningen en parkeerplaatsen. Om het plan passend te maken zal het vigerende bestemmingsplan voor deze locatie worden herzien middels een postzegelbestemmingsplan.

1.2 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 komt het bouwplan aan de orde. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied en het planvoornemen. Vervolgens zijn in hoofdstuk 4 de relevante omgevingsaspecten beschreven. Hoofdstuk 5 gaat kort in op de financiële uitvoerbaarheid en tenslotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Tienhoven

Tienhoven is een dorp in de provincie Utrecht, in de regio Vechtstreek, gemeente Stichtse Vecht.

De omgeving biedt een overvloed aan cultuur, historie, natuur en recreatie.

De belangrijkste ontsluitingswegen in de omgeving zijn de Nieuweweg, de Maarsseveenseweg en de N402. Via deze wegen zijn de rijkswegen te bereiken.

Plangebied

Het plangebied bestaat uit 8 twee-onder-één-kap woningen, gebouwd in 1957.

De woningen hebben een eenvoudige uitstraling, met een ruime voortuin.

De woningen staan met de voorgevel gericht op de Dominee van Schuylenburglaan. Deze weg loopt dwars door het plangebied, zie figuur 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1904.BPDvSchhuylenlnTHN-VG01_0001.png"

Figuur 2.1: Huidig plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1904.BPDvSchhuylenlnTHN-VG01_0002.png"

Figuur 2.2: Huidige situering van de woningen.

2.2 Toekomstige Situatie

De 8 twee-onder-één-kap woningen worden gesloopt. In de plaats komen 10 woningen voor de sociale sector. Vier twee-onder-één-kap en 2 blokken geschakelde woningen met ieder 3 woningen, zie figuur 2.3. Elke woning krijgt een eigen bergingsruimte. Verder worden er 16 parkeerplaatsen gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1904.BPDvSchhuylenlnTHN-VG01_0003.png"

Figuur 2.3: Beoogde situering.

afbeelding "i_NL.IMRO.1904.BPDvSchhuylenlnTHN-VG01_0004.png"

Figuur 2.4: Impressies ruimtelijke massa's plangebied.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Door het rijk is op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De forse bezuinigingsopgave maakt dat er scherp geprioriteerd moet worden. De ambities spelen voornamelijk in op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Hoofdlijn in de structuurvisie vormt de decentralisatie. Het Rijk geeft ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, om zelf beslissingen te nemen en om ruimte te geven aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Rijk legt met het Barro de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het eerste deel is 30 december 2011 in werking getreden.

Sinds 1 oktober 2012 is in het Barro de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Het bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moeten worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

In het Barro zijn onder meer rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, buisleidingen, primaire waterkeringen, erfgoederen, kustfundamenten en diverse concrete nationale ruimtelijke projecten zoals het Project Mainportontwikkeling Rotterdam aangewezen als nationaal belang.

Een eerste aanvulling op het Barro is op 1 oktober 2012 van kracht geworden. In deze aanvulling zijn onderwerpen geregeld als electriciteitsvoorziening, ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament, veiligheid rond rijksvaarwegen en een aantal andere, meer gebiedsgerichte zaken.

Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht.

Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat de ladder voor duurzame verstedelijking doorloopt.

In het Bro is bepaald dat:

“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Op basis van vaste jurisprudentie blijkt dat er bij woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. In voorliggende geval is sprake van het realiseren van 10 woningen. Hiermee kan de ontwikkeling aan de Ds. Van Schuylenburglaan niet worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling en is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

Conclusie

De ontwikkeling is niet in strijd met rijksbelangen. De ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing, omdat de ontwikkeling niet gerekend kan worden tot een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 – 2028

Provinciale Staten van Utrecht hebben op 4 februari 2013 de Provinciale Structuurvisie 2013-2028 (PRS) vastgesteld. In deze structuurvisie is het ruimtelijk beleid voor de provincie Utrecht beschreven voor de periode tot 2028. De PRS is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is opgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid in de verordening, welke bindend is voor de gemeenten. In paragraaf 3.2.2 wordt nader ingegaan op de verordening.

In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:

  • een duurzame leefomgeving;
  • vitale dorpen en steden;
  • landelijk gebied met kwaliteit.

Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats.

Verstedelijking (duurzame verstedelijkingsladder)

De provincie Utrecht richt zich in haar verstedelijkingsbeleid primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied: op die manier blijven steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Ten behoeve van de leefbaarheid en bereikbaarheid wordt verstedelijking zoveel mogelijk gekoppeld aan haltes en knopen van het openbaar vervoersnetwerk. Voor een aantrekkelijke provincie zijn vitale steden en dorpen belangrijk.

De combinatie van historische bebouwing, de aanwezigheid van onder andere culturele voorzieningen, winkels, horeca en uitgaansmogelijkheden, diverse woningtypes, verschillende vormen van werkgelegenheid, sport- en ontspanningsmogelijkheden en groen in de nabijheid draagt bij aan deze vitaliteit. Het beleid sluit aan bij de zogenaamde duurzame verstedelijkingsladder uit het Besluit ruimtelijke ordening zoals reeds beschreven in paragraaf 3.1.2. Concreet hanteert de provincie Utrecht de volgende voorkeursvolgorde voor stedelijke ontwikkelingen: eerst de mogelijkheden van herstructurering of transformatie, dan de mogelijkheden in de nabijheid van halten en knopen van het OV-netwerk, dan de overige mogelijkheden in het stedelijk gebied (binnen de rode contouren), en als laatste uitbreiding.

Voorliggend plan is te classificeren als ‘herstructurering’, en voldoet daarmee aan het provinciaal verstedelijkingsbeleid.

Wonen

Voor wat betreft woonmilieus is er vooral vraag naar centrumstedelijke, dorpse en groenstedelijke woonmilieus. Het plan voorziet in een dorps/groenstedelijk woonmilieu en voldoet daarmee aan dit aspect van het provinciaal beleid.

Conclusie

Het beoogde initiatief is passend binnen de Ruimtelijke Structuurvisie van de provincie Utrecht. Er is geen sprake van verstedelijking in het landelijk gebied. Onderhavig bestemmingsplan ziet immers op een (her)ontwikkeling binnen de rode contour. Het initiatief ziet voorts op gronden die reeds bestemd zijn als ‘Wonen’ en ‘Tuin’. Het landelijk gebied blijft derhalve gevrijwaard van een ruimteclaim.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (Herijking 2016)

De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013, herijking 2016 (PRV) is op 12 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht. De PRV bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen zoals opgenomen in de structuurvisie.

Verstedelijking

Onder verstedelijking wordt nieuwe vestiging van woningen, niet-agrarische bedrijven, detailhandel en voorzieningen verstaan. Verstedelijking is in principe, op enkele uitzonderingen na, alleen toegestaan binnen de rode contour (de begrenzing van het stedelijk gebied).

Onderstaand is een uitsnede van de kaart ‘Rode contouren’ opgenomen, behorende bij de PRV. Hierop is de rode contour weergegeven van Tienhoven en Oud-Maarsseveen. Het plangebied is gelegen binnen de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.1904.BPDvSchhuylenlnTHN-VG01_0005.png"

Figuur 3.1: Rode contour Tienhoven en Oud-Maarsseveen.

Binnen de planlocatie gelden de volgende aanduidingen:

Beschermingszone drinkwaterwinning

De Verordening bepaalt het volgende. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘beschermingszone drinkwaterwinning’ bevat bestemmingen en regels die het waterwinbelang beschermen indien nieuwe functies een verontreinigingsrisico vormen voor het grond- en oppervlaktewater. Voorts dient de toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘beschermingszone drinkwaterwinning’ een beschrijving te bevatten van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het waterwinbelang rekening is gehouden.

In paragraaf 4.8 (water) is nader ingegaan op de manier waarop in dit plan rekening is gehouden met het belang van de grondwaterbescherming.

Overstroombaar gebied

De Verordening bepaalt het volgende. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘overstroombaar gebied’ bevat bestemmingen en regels die rekening houden met overstromingsrisico’s. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks is dit ook van toepassing op individuele woningen en bedrijven. De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘overstroombaar gebied’ bevat een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het overstromingsrisico is omgegaan.

De gemeente Stichtse Vecht heeft geen beleid hoe er met het overstromingsrisico omgegaan moet worden. In paragraaf 4.8 (water) is nader ingegaan op de manier waarop in dit plan rekening is gehouden met de waterbelangen.

Cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS)

Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘Cultuurhistorische hoofdstructuur’ bevat bestemmingen en regels ter bescherming van de waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur.

Plangebied maakt volgens de provinciale verordening aangemerkt deel uit van gebied met militair erfgoed.

Militair erfgoed: behoud door ontwikkeling is het uitgangspunt. Er is ruimte voor ontwikkelingen, inclusief verstedelijking, gericht op het creëren van economische kostendragers indien deze bijdragen aan het herstel van de cultuurhistorische waarde van het militair erfgoed. Bij ruimtelijke ontwikkelingen in de nabijheid van de linies is het behouden van de openheid van de voormalige inundatiegebieden en van de samenhang tussen de elementen van de linie van groot belang. De linies zijn bepalend voor de ontwikkelingsrichting en vorm van verstedelijking en grootschalige infrastructuur.
De cultuurhistorische waarde van de linies ligt met name in:

  • de hoofdweerstandslijn inclusief de daarbij behorende elementen en, indien aanwezig, voorposten en stoplijn;
  • de inundatiegebieden en bijbehorende elementen;
  • de accessen en verdedigingswerken.

Kernkwaliteiten landschap

Plangebied valt binnen het landschap wat door de provincie Utrecht is aangemerkt als Groene hart.

Voor het landschap Groene Hart wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden:

  1. 1. openheid;
  2. 2. (veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.);
  3. 3. landschappelijke diversiteit;
  4. 4. rust & stilte.

Bij ontwikkelingen in het landschap van het Groene Hart staat het bevorderen van de diversiteit op het schaalniveau van de verschillende typen landschap centraal. Daarbij dienen de kernkwaliteiten gerespecteerd en benut te worden om de contrasten tussen de verschillende typen landschap te behouden.

Conclusie

Voor het handhaven van de kwaliteit van het landelijk gebied en het stimuleren van het binnenstedelijk bouwen hanteert de provincie de rode contour als grens voor onder andere woningbouw. Onderhavige ontwikkeling vindt plaats binnen de rode contour. Omdat er geen sprake is van verstedelijking in het landelijk gebied, dan wel met andere in de verordening aangeduide waarden, is er geen sprake van strijdigheid met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 “Focus op morgen”, Toekomstvisie Stichtse Vecht 2013-2040

De toekomstvisie is vastgesteld door de gemeenteraad op 29 januari 2013. Stichtse Vecht ligt tussen Utrecht en Amsterdam in en fungeert als een rustpunt. Zowel recreatief als op woongebied. De komende jaren gaat de vergrijzing hard en als er niets wordt gedaan loopt het aantal inwoners terug. Omdat dit direct gevolgen heeft voor de vitaliteit van de kernen, de kwaliteit en betaalbaarheid van maatschappelijke voorzieningen, is beperkte bouw noodzakelijk. Niet als doel op zich maar als een logische ontwikkeling.

Het landschap blijft open en groen. De gemeente dient een open gebied te blijven met kleinschalige woonkernen. Dat betekent voor de toekomst dat de raad ervoor heeft gekozen geen grote, nieuwe en op zichzelf staande uitbreidingslocaties te willen. Wel zal beperkt bouwen toegelaten worden, waarbij het buitengebied zoveel mogelijk wordt ontzien. Om het inwoneraantal stabiel te houden is - gelet op de demografische ontwikkelingen - extra woningbouw noodzakelijk.

Conclusie

Voorliggend initiatief past binnen de uitgangspunten en de visie, omdat het een kleinschalige ontwikkeling is binnen al bestaand bebouwd gebied.

3.3.2 Woonvisie 2017-2022

De gemeenteraad van Stichtse Vecht heeft op 1 juni 2016 de Woonvisie Stichtse Vecht 2017-2022 vastgesteld. De Woonvisie is een visie op hoofdlijnen met duidelijke uitgangspunten en richtlijnen. Met het aannemen van de visie kiest de gemeente voor een negental uitdagingen voor de komende jaren. Deze negen uitdagingen zijn:

  • Samenwerken met corporaties, inwoners en private partijen in een platform;
  • Prioriteit ligt bij bouwen voor eigen inwoners en daarnaast ook voor de regio;
  • Zorgen voor een toekomstbestendige woningvoorraad;
  • Bij nieuwbouw realisatie van 30% sociale huur en koop;
  • Afspraken over bestaande sociale woningvoorraad;
  • Stimuleren voor een groter huuraanbod voor middeninkomens;
  • Ervoor zorgen dat iedereen zo lang mogelijk in zijn vertrouwde omgeving kan blijven wonen;
  • Inzetten op duurzaamheid;
  • Investeren in gebiedsgerichte leefbaarheid en veiligheid.

Woningbouwplanning

De gemeente wil bij de woningbouwplanning rekening houden met de natuurlijke ontwikkeling van de bevolking, mede in het belang van het voorzieningenniveau.

Er wordt nagestreefd om in een tijdsbestek van 5 jaar de woningvoorraad voldoende uit te breiden om passend wonen voor iedereen in Stichtse Vecht mogelijk te maken. De lokale woningbehoefte is in ruimtelijk opzicht in te passen op de beschikbare locaties binnen de rode contour.

Duurzaamheid

In de Woonvisie 2017-2022 heeft de gemeente Stichtse Vecht tevens haar beleid rond duurzaam bouwen verwoord. Bij nieuwbouw streeft de gemeente deze ambitie na en maakt hierover afspraken met woningcorporaties en ontwikkelende partijen en legt dit vast in anterieure overeenkomsten.

Conclusie

Beoogde ontwikkeling vindt binnen de rode contour plaats en sluit aan de op huidige standaarden binnen de woningbouw.

De inrichting van dit bestemmingsplan sluit aan bij de ambities van de woonvisie.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Verkeer En Parkeren

Toekomstige situatie

Het plangebied wordt ontsloten op de Dominee van Schuylenburglaan, wat in oostelijke richting ontsluit op de Laan van Niftarlake. In zuidelijke richting wordt ontsloten op de Maarsseveensevaart vanwaaruit Maarssen kan worden bereikt en kan tevens worden ontsloten op de rijksweg A2. In noordelijke richting vanuit het plangebied wordt via de Nieuweweg Breukelen en tevens Maarssen bereikt.

In de voormalige situatie waren 8 woningen aanwezig. De herontwikkeling naar 10 woningen leidt tot een dusdanig beperkte verkeerstoename wat zal opgaan in het heersende verkeersbeeld.

Parkeren

De parkeerbehoefte dient te worden voorzien binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan. In de huidige situatie beschikken de acht woningen ieder over één eigen parkeerplaats. De overige parkeerbehoefte wordt voorzien in de openbare ruimte. In de toekomstige situatie worden 2 woningen extra gerealiseerd. De parkeerbehoefte voor deze extra woningen dient te voldoen aan de parkeernormen zoals opgenomen in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) Stichtse Vecht (juli 2015), zie tabel 4.1. Om tot de juiste parkeernorm te komen geldt voor de kern Tienhoven een niet-stedelijk karakter, het plangebied is gelegen in het restgebied van de bebouwde kom.

Tabel 4.1 Parkeernorm woningen

Woningen Parkeernorm
sociale huurwoningen 1,7 per woning

Wanneer de norm van 1,7 parkeerplaatsen per extra woning wordt toegepast, is de parkeerbehoefte 17 parkeerplaatsen. De huidige 8 parkeerplaatsen worden openbaar. Daarnaast worden nog 8 parkeerplaatsen in het openbaar gebied gerealiseerd.

Binnen het plangebied worden dus 16 parkeerplaatsen gerealiseerd. De gemeente acht dit voldoende, omdat het aantal parkeerplaatsen ten opzichte van de huidige situatie fors toeneemt.

Conclusie

De herontwikkeling naar 10 woningen leidt tot een zeer beperkte verkeerstoename wat zal opgaan in het heersende verkeersbeeld en er wordt voldaan aan de berekende parkeerbehoefte.

4.2 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. Woningen zijn geluidgevoelige functies waarvoor, indien gelegen binnen de geluidzone van gezoneerde wegen, het akoestisch klimaat aannemelijk dient te worden gemaakt.

Onderzoek

Aan de Dominee van Schuylenburglaan worden 8 twee-onder-één-kap woningen gesloopt, in plaats daarvoor komen 10 nieuwe woningen. De nieuwe woningen bestaan uit 4 twee-onder-één-kap woningen en 6 geschakelde woningen. Nieuwe woningen zijn geluidgevoelige functies waarvoor het akoestisch klimaat aannemelijk dient worden gemaakt. Akoestisch onderzoek is noodzakelijk volgens de Wet geluidhinder (Wgh) indien de nieuwe woningen zijn gelegen binnen de geluidzone van een gezoneerde weg (50 km/u of hoger). De woningen worden mogelijk gemaakt binnen de bebouwde kom van Tienhoven, waar een 30 km-zone van toepassing is.

Buiten de bebouwde kom is de Middenweg gelegen, met een maximum snelheid van 60 km/u en een geluidzone van 250 meter. Het plangebied is gelegen binnen deze zone. Gemotoriseerd verkeer is echter, behoudens bestemmingsverkeer, verboden op deze weg. Hierdoor zal de verkeersintensiteit op deze weg dusdanig laag zijn dat akoestisch onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening, op basis van een goede ruimtelijke ordening wordt de akoestische situatie in beeld gebracht ten gevolge van de ontsluitende weg van de kern, de Laan van Niftarlake (30 km/u). Daarnaast wordt ook rekening gehouden met het lokale verkeer (inclusief planontwikkeling) dat gebruik maakt van de Ds. Van Schuylenburglaan.


Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode 2 (SRM 2) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluid 2012. De berekeningen zijn opgenomen in bijlage 1.

Conclusie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie is de akoestische situatie berekend ten gevolge van het verkeer op de Laan van Niftarlake en Ds. Van Schuylenburglaan.

Hieruit blijkt dat de richtwaarde van 48 dB wordt overschreden op de zijgevels van de oostelijke woningen. De geluidbelasting bedraagt ten hoogste 53 dB, de maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB wordt niet overschreden. De overige woningen zijn verder gelegen van de Laan van Niftarlake. Op de voor- en achtergevels van deze woningen wordt de richtwaarde dan ook niet overschreden. Bron- en overdrachtsmaatregelen om de geluidbelasting ten gevolge van deze overschrijding te reduceren stuiten op bezwaren van stedenbouwkundige, financiële en verkeerskundige aard.

Aangezien de maximaal aanvaardbare waarde niet wordt overschreden en met de beschreven maatregelen qua privacyscherm en indeling van de woning voldaan kan worden aan het gemeentelijk hogere waarde beleid, wordt geconcludeerd dat bij de woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat.

4.3 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof toetsing van grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer per jaar meer dan 50 µg/m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg/m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In het Besluit 'niet in betekenende mate' is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • Een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van 10 grondgebonden woningen. Dit aantal woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De beoogde ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied te geven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Laan van Niftarlake (als maatgevende doorgaande weg ten oosten van het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen zijn 17,57 µg/m³ voor NO2, 17,99 µg/m³ voor PM10 en 11,07 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 7 dagen.

De WHO en GGD hanteren advieswaarden voor fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2).

Een concentratie van boven de 10 microgram per kuub PM2,5 wordt door de landelijke GGD bestempelt als zijnde milieugezonheidkwaliteit “matig” en boven de 15 microgram als zijnde “zeer matig”.

Een concentratie van boven de 20 microgram per kuub voor PM10 wordt door de landelijke GGD bestempelt als zijnde milieugezondheidkwaliteit “matig” en boven de 30 microgram als zijnde “zeer matig”.

Een concentratie van boven de 20 microgram per kuub voor stikstofdioxide (NO2) wordt door de landelijke GGD (handboek voor een gezonde inrichting van de leefomgeving) bestempelt als zijnde

milieugezondheidkwaliteit “matig”.

Deze waarden liggen dus lager dan de wettelijke grenswaarden.

Conclusie

Alleen voor PM2,5 wordt net niet voldaan aan de advieswaarde van de WHO en GGD. Beleidsnormen en advieswaarden zijn vrijblijvender dan de wettelijke grenswaarden. Er is geen directe resultaatsverplichting, zoals bij grenswaarden wel het geval is.

Omdat direct langs de Laan van Niftarlake wel aan de wettelijke grenswaarden wordt voldaan, zal ook ter plaatse van het hele plangebied sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.4 Bedrijven En Milieuhinder

Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden.

Onderzoek

Gezien de omliggende functies kan het gebied worden getypeerd als 'rustige woonwijk'. Op circa 45 meter ten westen van het plangebied zijn voetbalvelden gelegen van voetbalvereniging VIOD. Een dergelijke inrichting is gelegen in milieucategorie 3.1 met een maatgevende richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid. Aan de richtafstand wordt niet voldaan. Tussen het plangebied en de voetbalvelden is hoge bebouwing gelegen. Gezien de geluidsafschermende werking van de hoge bebouwing is ter plaatse van het plangebied geen geluidshinder te verwachten afkomstig van de voetbalvelden. Op circa 70 meter ten noorden van het plangebied is Basisschool de Klaroen gelegen. De VNG-publicatie houdt voor basisscholen een richtafstand van 30 meter aan voor geluid. Hier wordt aan voldaan.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de (nog te realiseren) woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat in de omgeving geen bedrijven aanwezig zijn die door de voorgenomen ontwikkeling in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

4.5 Externe Veiligheid

Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen;

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek en conclusie

In en nabij het plangebied zijn geen risicobronnen gelegen. Daarnaast vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, per spoor of over het water. Het aspect externe veiligheid staat daarom ook de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Kabels En Leidingen

Normstelling en beleid

Voor hoogspanningslijnen is het beleidskader beschreven in het ‘Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen’ (Min. VROM d.d. 5 oktober 2005). Hierin adviseert de Staatssecretaris van VROM het in acht nemen van een veiligheidszone, waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Voor zendmasten (omroep/GSM/UMTS) zijn in de EU-publicatie 1999/519/EG blootstellingslimieten aanbevolen voor personen die permanent in de nabijheid van zendmasten verblijven. Nederland heeft deze aanbeveling overgenomen en opgenomen in de Telecommunicatiewet.

Onderzoek en conclusie

Er zijn in de omgeving van het plangebied geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Op https://www.antennebureau.nl/onderwerpen/algemeen/antenneregister blijkt dat in de omgeving van het plangebied evenmin zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.

Er zijn verder geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving aanwezig.

4.7 Bodem

Normstelling en beleid

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.

Onderzoek

Op 8 december 2016 is door Van Dijk geo- en milieutechniek b.v. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 6) op de locatie Dominee van Schuylenburglaan 1 t/m 8 te Tienhoven.

Op deze locatie is sloop en nieuwbouw voorzien.

Op basis van de voorhanden gegevens wordt de toplaag (tot 0,3 m-mv) van de onderzoekslocatie verdacht geacht voor verontreiniging met organochloorbestrijdingsmiddelen (OCB).

Uit de analyseresultaten blijkt dat de toplaag van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie licht verontreinigd is met enkele zware metalen, PAK, PCB en plaatselijk (centrale-zuidzijde) met OCB (dieldrin, DDE en DDT). De onderlaag is hooguit licht verontreinigd met kwik en minerale olie (natuurlijke herkomst). De vastgestelde verontreinigingen zijn vermoedelijk te relateren aan van oudsher gebruik van het terrein.

Daarnaast is de zandige onderlaag ter plaatse als gevolg van de AS3000-correctie licht verontreinigd met PCB. Voor een nadere toelichting van deze verontreiniging wordt verwezen naar paragraaf 4.4 van bijlage 6.

Het grondwater is als gevolg van de AS3000-correctie licht verontreinigd met dichlooretheen. Voor een nadere toelichting inzake de licht verhoogde gehalten wordt verwezen naar paragraaf 4.4 van bijlage 6.

Conclusie

Met betrekking tot de vastgestelde milieuhygienische kwaliteit van de bodem ter plaatse kan worden geconcludeerd dat er, gezien de geringe mate van verontreiniging, milieuhygienisch geen bezwaar is tegen de toekomstige nieuwbouw.

4.8 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van voorliggend plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Waterschap Hollandse Delta en de gemeente Nissewaard nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

Keur en algemene regels Waterschap Amstel, Gooi en Vecht

In de Keur staat wat er wel en niet mag in watergangen, waterkeringen, bergingsgebieden en ondersteunende kunstwerken en met grondwater. Met die regels beschermt het waterschap de dijken, sloten, waterstanden en grondwaterstanden. Ook bevat de Keur regels voor de toename van het verhard oppervlak. Zo mogen bepaalde activiteiten bij wateren en dijken, of een toename van het verhard oppervlak alleen worden uitgevoerd als het waterschap daarvoor een vergunning heeft verleend. Hiermee worden risico's op wateroverlast of gevaren voor de dijken voorkomen.

In bepaalde gevallen gelden algemene regels in plaats van de vergunningplicht. In deze algemene regels worden minder risicovolle activiteiten toegestaan zonder dat er vooraf toestemming hoeft te worden gevraagd aan het waterschap. Wel gelden er meestal voorwaarden en moet er achteraf een melding worden gedaan.

Langs oppervlaktewaterlichamen kan aan één zijde of aan beide zijden een onderhoudsstrook liggen. Deze onderhoudsstroken, welke zijn vastgelegd in de legger, hebben tot doel dat doelmatig onderhoud met groot materieel door het waterschap kan worden uitgevoerd. Het plaatsen van een object of bouwwerk binnen deze onderhoudsstrook kan dan ook tot gevolg hebben dat het onderhoud vanaf de betreffende zijde van het water wordt belemmerd. De vraag of doelmatig onderhoud kan worden uitgevoerd is daarom bepalend voor het al dan niet verlenen van een watervergunning.

Huidige situatie

In de huidige situatie bestaat het plangebied uit 8 twee-onder-één-kap woningen, met tuin. Deze worden gesloopt en hier komen tien woningen voor terug. Aan de noordelijke rand van het plangebied is een watergang gelegen.

Bodem en grondwater

Volgens de bodemdata.nl bestaat de bodem ter plaatse uit veraarde bovengrond op veen op zand. Er is sprake van grondwatertrap (lll). Dat wil zeggen dat de hoogste grondwaterstand zich boven de 40 cm beneden de maaiveldhoogte bevindt en de laagste tussen de 80 - 120 cm beneden het maaiveld.

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied is geen watergang aanwezig. Aan de noordelijke rand van het plangebied is wel een watergang gelegen.

Op circa. 150 meter ten oosten van het plangebied, zijn de Tienhovensche Plassen gelegen.

Veiligheid en waterkeringen

Volgens de legger van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht zijn er geen waterkeringen in het plangebied gelegen, zie figuur 4.1. Ten opzichte van het plangebied ligt in het oosten een secundaire kering onder het beheer van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1904.BPDvSchhuylenlnTHN-VG01_0006.png"

Figuur 4.1: Uitsnede legger waterkeringen.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Het gebied buiten de rode contour van Tienhoven is door de provincie Utrecht aangewezen als Topgebied. Hierop sluit het Natura-2000 gebied Oostelijke Vechtplassen aan, zie figuur 4.2. Dit zijn gebieden die van een hoge ecologische waarde zijn en waar de waterkwaliteit van die aard dient te zijn, dat het bijdraagt aan de beoogde ecologische waarde van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1904.BPDvSchhuylenlnTHN-VG01_0007.png"

Figuur 4.2: Tienhoven en de ecologisch waardevolle gebieden rondom.

Afvalwaterketen en riolering

Gemeenten hebben op grond van de Wet milieubeheer (Wm) een zorgplicht voor de inzameling van stedelijk afvalwater en op grond van de Waterwet een zorgplicht voor hemelwater en een zorgplicht voor grondwater. Deze drie zorgplichten worden de gemeentelijke watertaken genoemd. De wijze waarop een gemeente invulling geeft aan de zorgplichten wordt weergegeven in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP).

De gemeente Stichtse Vecht heeft met het GRP 2017-2021 de beleidsvoornemens en (bijbehorende) maatregelen voor inzameling, transport en (lokale) verwerking van stedelijk afval-, hemel- en grondwater vastgelegd. Klimaatadaptatie heeft de hoogste prioriteit en is een speerpunt in het GRP 2017-2021.

Nieuwbouw

In lijn met de landelijke inzichten/voorschriften worden bij de aanleg van nieuwbouwlocaties duurzame systemen toegepast, waarbij vuil- en schoonwater gescheiden blijft. Hiermee worden stankklachten en of verontreinigingen van sloten en bodem voorkomen.

Toekomstige situatie

De huidige 8 woningen worden gesloopt en hier komen 10 woningen voor terug. Dit geeft een toename in verharding van circa 98 m2. Aan de oostenlijke grens van het plangebied worden 6 parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit brengt een verharding met zich mee van 72 m2. Hiermee komt de totale toename aan verharding ten opzichte van de oude situatie op 170 m2.

Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht heeft bepaald dat een watervergunning nodig is om meer dan 5000 m2 verharding aan te leggen buiten stedelijk gebied, of meer dan 1000 m2 verharding binnen stedelijk gebied. Je hebt echter geen vergunning nodig als je voorzieningen aanbrengt zoals een infiltratiebekken of zeer doorlatende verharding, waarmee al het regenwater wordt opgevangen.

Beoogde ontwikkeling blijft ruimschoots onder de grenswaarden van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht.

Verder wordt het plangebied ingericht volgens de gemeentelijke standaarden uit het GRP 2017-2021.

Grondwaterbeschermingsgebied

Het plangebied is gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. De nieuwe functie is wonen. Deze functie is geen bedreiging voor de grondwaterkwaliteit en –kwantiteit. Er zal geen emissie van stoffen in de bodem plaatsvinden. Er zal als gevolg van deze functie geen grondwateronttrekking plaatsvinden. De woningen worden niet onderkelderd zodat de grondwaterstromingen niet of nauwelijks worden verstoord.

Conclusie

Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling.

4.9 Ecologie

Normstelling en beleid

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028

In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 – 2028 zijn het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en de Groene Contour (GC) vastgelegd. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een netwerk van groene gebieden, voorheen bekend als de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het NNN wordt beschermd via het planologisch kader. Het NNN is verankerd in de bestemmingsplannen waarin de regels uit de provinciale Verordening ruimte zijn verwerkt. Het ruimtelijke beleid voor het NNN kent het “nee, tenzij” principe en is gericht op ‘behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke waarden en kenmerken’ van het NNN.

De Groene Contour (GC) bestaat uit gebieden waar kansen liggen voor het realiseren van duurzame ecologische kwaliteiten, die het functioneren van het NNN kunnen versterken. De gebieden maken geen onderdeel uit van het NNN, omdat er geen overheidsmiddelen beschikbaar zijn om de nieuwe natuur in deze gebieden binnen afzienbare tijd te realiseren. Binnen deze gebieden zijn onomkeerbare ingrepen en processen die de ambitie om natuur te ontwikkelen onmogelijk maken niet toegestaan, tenzij deze ingrepen voortkomen uit een groot openbaar belang en alternatieven ontbreken.

Compensatie van het verlies aan mogelijkheden om natuur te ontwikkelen is daarbij een voorwaarde.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Plangebied ligt op ongeveer 80 meter van het Natura-2000 gebied Oostelijke Vechtplassen, zie figuur 4.3. De ontwikkeling leidt gezien de ligging in de bebouwde kom en de kleinschaligheid niet tot negatieve effecten op de waterhuishouding, verstoring, areaalverlies of versnippering van dit gebied.

Om de effecten als gevolg van de toenemende stikstofemissies te kunnen beoordelen zijn stikstofberekeningen uitgevoerd voor de bouwfase en de gebruiksfase. De bouwfase is voor deze situatie maatgevend. Uit de berekening voor de bouwfase blijkt een toename van 0,53 mol/ha/jr. op habitattype Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden. Aangezien de grenswaarde van dit natura 2000-gebied is verlaagd naar 0,05 geldt een vergunningplicht voor projecten met een bijdrage boven de 0,05 mol/ha/jr. Voor de benodigde ontwikkelingruimte wordt voor de vaststelling van het bestemmingsplan een vergunning Wet natuurbescherming aangevraagd voor het project.

De memo beoordeling stikstof is opgenomen in bijlage 2. De berekening voor aanlegfase in bijlage 3, de berekening voor de beoogde situatie in bijlage 4 en de verschilberekening huidige en toekomstige situatie in bijlage 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.1904.BPDvSchhuylenlnTHN-VG01_0008.png"

Figuur 4.3: Uitsnede Natura-2000 gebied Oostelijke Vechtplassen en plangebied (rode cirkel).

Het gebied buiten de rode contour van Tienhoven is tevens aangemerkt als Natuurnetwerk Nederland., zie figuur 4.4. Beoogde ontwikkeling heeft geen invloed op dit gebied. Negatieve effecten kunnen worden uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1904.BPDvSchhuylenlnTHN-VG01_0009.png"

Figuur 4.4: Aangewezen gebied Natuurnetwerk Nederland en plangebied (blauwe cirkel).

Soortenbescherming

Op 18 november 2016 is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd (zie bijlage 8).

Het plangebied bevindt zich op korte afstand van het Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen. Om negatieve effecten op de voor het gebied aangewezen broedvogels en vissoorten te voorkomen moeten de volgende maatregelen in acht worden genomen:

  • sterk geluidsproducerende werkzaamheden vermijden. Bijvoorbeeld eventueel benodigde heiwerkzaamheden voor de nieuwbouw uitvoeren middels methoden die minder geluid produceren zoals trillen of boren;
  • geluidproducerende werkzaamheden zoveel mogelijk buiten het gevoelige broedseizoen uitvoeren;
  • uitstraling van eventuele verlichting tijdens nachtelijke werkzaamheden vermijden. Dit betekent dat de verlichting uitsluitend op het werk moet zijn gericht en geen uitstraling naar het natuurgebied mag plaatsvinden.

In de bebouwing zijn potentiele verblijfplaatsen van huismus, gierzwaluw en vleermuizen aanwezig. Er is nader onderzoek nodig om aanwezigheid al dan niet te kunnen uitsluiten. Daarnaast zijn de volgende maatregelen van belang:

  • Om effecten op broedende vogels te voorkomen dienen werkzaamheden waarbij bomen, struiken en nestkasten worden verwijderd, buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd. Voor het broedseizoen geldt geen vaste periode. Het verschilt per soort. Veel vogelsoorten broeden ongeveer tussen 15 maart en 15 juli. Indien werken buiten het broedseizoen niet mogelijk is, moet door een ter zake kundige worden gecontroleerd of er in de te verwijderen bomen, struiken en nestkasten broedende vogels aanwezig zijn. Indien effecten op broedende vogels niet kunnen worden uitgesloten mag er niet gewerkt worden.
  • Om effecten op algemeen beschermde soorten kleine grondgebonden zoogdieren zoveel mogelijk te beperken dienen de werkzaamheden waarbij vegetatie wordt verwijderd van één kant uit te worden uitgevoerd zodat aanwezige dieren de kans krijgen te vluchten. Dit valt onder de zorgplicht (artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming).
  • Om effecten op algemeen beschermde soorten amfibieën zoveel mogelijk te beperken dienen de werkzaamheden waarbij vijvers worden gedempt bij voorkeur buiten de gevoelige voortplantingsperiode en de winterrust te worden uitgevoerd (voorkeur voor september/oktober of maart) , zodat aanwezige dieren in de gelegenheid zijn om te ontkomen. Dit valt onder de zorgplicht (artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming).
  • Mogelijk indirecte effecten als verstoring door licht kunnen voorkomen worden door in de periode april tot en met november tussen zonsopgang en zonsondergang te werken. Indien in deze periode toch gebruik moet worden gemaakt van kunstlicht, dient gebruik te worden gemaakt van gerichte verlichting waarbij aangrenzende bebouwing, beplanting, bomen en watergangen onverlicht blijven.

In deze quickscan wordt aanbevolen om aanvullend onderzoek uit te voeren naar huismussen,

gierzwaluwen en vleermuizen. Dit zijn beschermde soorten in het kader van de Wet

natuurbescherming.

Dit aanvullend onderzoek is uitgevoerd op 13 november 2017, zie bijlage 9. Hier zijn de volgende bevindingen uit gekomen:

Binnen de te slopen gebouwen zijn geen verblijven aangetroffen van vleermuizen, huismussen of gierzwaluwen. De voorgenomen werkzaamheden leiden dan ook niet tot het verlies van vaste verblijfplaatsen van vleermuizen of vogels met jaarrond beschermde nesten.

Voor de uitvoering van de werkzaamheden is geen ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming benodigd. Wel dienen de maatregelen uit de quickscan in acht te worden genomen.

Conclusie

Het gestelde bij zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming staat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.

4.10 Archeologie

Normstelling en beleid

Erfgoedwet

Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Besluit ruimtelijke ordening

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk bestemmingsplan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.

Gemeentelijk beleid
Conform de Erfgoedwet is iedere gemeente verplicht om zorg te dragen voor het in of op haar grondgebied gelegen archeologische en cultuurhistorische erfgoed.

Voor de voormalige gemeenten Maarssen, Loenen, Abcoude en Breukelen is een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart gemaakt. Het resultaat is een inhoudelijk onderbouwd beleidsstuk dat zoveel als mogelijk recht doet aan de bestuurlijke wens om ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken voor de inwoners van de gemeente én de bescherming van het archeologische erfgoed van gemeente Stichtse Vecht te regelen voor latere generaties.

Onderzoek

Plangebied valt volgens de gemeentelijke Archeologische Verwachtingkaart onder een ontginningsbasis. Hiervoor geldt een hoge archeologische verwachting voor resten van bewoning vanaf de Late Middeleeuwen, zie figuur 4.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.1904.BPDvSchhuylenlnTHN-VG01_0010.png"

Figuur 4.5: Uitsnede Archeologische Verwachtingkaart en plangebied (rode cirkel).

Het plangebied valt onder de categorie 'Ontginningsas hoog' aldus de gemeentelijke Beleidsadvieskaart. Hiervoor geldt dat wanneer sprake is van een bodemverstoring met een oppervlakte van meer dan 50 m2 en een diepte van meer dan 30 cm, archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

In het kader van de beoogde ontwikkeling is op 24 februari 2017 een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 7). Hieruit is het volgende advies gekomen:

In de huidige situatie staan er binnen het plangebied al woningen. Deze worden gesloopt en daar komen weer woningen voor terug.

Indien de nieuwbouw exact ter plaatse van de huidige bebouwing zal komen zal de verstoring waarschijnlijk beperkt zijn. Het is echter niet uitgesloten dat onder de huidige bebouwing nog resten van oudere bebouwing aanwezig zijn. Indien de nieuwbouw deels buiten de huidige zal komen zullen de mogelijke archeologische waarden worden verstoord.

Er dient rekening te worden gehouden met een archeologische begeleiding bij de ondergrondse sloop van de huidige bebouwing en het uitgraven van de bouwput voor de nieuwbouw. De werkwijze bij deze archeologische begeleiding dient te worden beschreven in een door de gemeente goedgekeurd Programma van Eisen.

Conclusie

De dubbelbestemming 'Archeologie-2' is gehandhaafd binnen het plangebied.

De gemeente kan bij de verlening van de omgevingsvergunning 'bouwen' nadere eisen stellen, zoals de eerder gestelde archeologische begeleiding.

4.11 Duurzaamheid

Normstelling en beleid

Landelijke ambitie

Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasvrij maatschappij.

Door de toenemende onzekerheid over het aardgas, de effecten van aardgaswinning in Groningen, de toenemende afhankelijkheid van geïmporteerd aardgas en de klimaatdiscussie kiezen projectontwikkelaars, overheden en netbeheerders vaker voor wijken zonder gasleidingen.

Nederland wil in 2050 volledig duurzaam zijn en heeft ook de klimaatakkoorden (Parijs) getekend. Een van de maatregelen om volledig duurzaam te worden en te stoppen met aardgas. Alternatieven kunnen zijn: volledig elektrisch met een warmtepomp, blokverwarming of wijkverwarming uit duurzame bronnen.

De wet Voortgang Energietransitie is 3 april 2018 aangenomen door de eerste kamer. Dit betekent dat

vanaf 1 juli 2018 geen vergunningen meer mogen worden afgegeven voor nieuwbouw die wordt

aangesloten op een gasnet, tenzij de gemeente hiervoor om zwaar wegende redenen ontheffing voor

verleend. De criteria om te toetsen of ontheffing zou mogen worden verleend worden vastgelegd in een

ministeriële regeling die momenteel wordt opgesteld. Om deze en andere redenen is het uiterst raadzaam om huidige ontwerpen zonder gasaansluiting te ontwikkelen.

Gemeentelijke ambitie

In de Voorjaarsnota 2016 is de ambitie vastgelegd om in 2030 als gemeente Stichtse Vecht klimaatneutraal te zijn. De definitie is als volgt ingevuld: “Op het grondgebied van de gemeente Stichtse Vecht wordt in 2030 evenveel energie duurzaam opgewekt als aan energie wordt verbruikt”.

De ambitie is om bij nieuwbouw nul-op-de-meter (NOM)-woningen te realiseren door bij woningbouwprojecten waar de gemeente over eigen grond beschikt en voor woningbouwcorporaties bij het selecteren van ontwikkelende partijen nul-op-de-meter als voorwaarde mee te nemen. Rekening moet worden gehouden met financiële haalbaarheid waarbij ook lagere woonlasten, en marktconforme prijzen voor dit type woning meegenomen moeten worden in de afweging.

Als de gemeente geen eigenaar is van de grond, wordt de ambitie uitgesproken en worden ontwikkelaars gestimuleerd duurzame (NOM) te ontwikkelingen. Indien het woningbouwplan groter dan 25 woningen is moet een ‘energievisie’ worden opgesteld.

Ambitie vertaald

De gemeente Stichtse Vecht heeft haar beleid rond duurzaam bouwen onder andere verwoord in de Woonvisie 2017-2022.

Van de vijf thema’s zet de gemeente Stichtse Vecht in op:

  • Thema energie (gemeente heeft geen grondeigendom): 10
  • Thema energie (gemeente heeft wel grondeigendom): 10+
  • Thema toekomstwaarde: 8
  • Overige thema’s (Milieu, Gezondheid en Gebruikskwaliteit): gemiddeld 8

Bij nieuwbouw streeft de gemeente deze ambitie na en maakt hierover afspraken met woningcorporaties en ontwikkelende partijen, welke worden vastgelegd in de anterieure overeenkomst.

Toetsing

Het plan voorziet in ontwikkeling van minder dan 25 woningen door een particuliere ontwikkelaar. Hierdoor is het opstellen van een energievisie niet noodzakelijk. Tevens dient er voldaan te worden aan de wettelijke eisen gesteld aan nieuwbouw van woningen. In onderstaand kader zijn de eisen voor 2017 opgenomen:

  1. 1. Minimale isolatiewaarden (Rc) voor dichte uitwendige scheidingsconstructies, per onderdeel van de schil - 4,5 voor gevel, 6 voor het dak en 3,5 voor de vloer;
  2. 2. Een maximale U-waarde van 1,65 voor ramen (glas en kozijn) en deuren;
  3. 3. Een maximale EPC waarde afhankelijk van het type gebouw. De EPC dient berekent te worden middels de EPG methodiek. Voor woningen is dit 0,4.

Met de ontwikkelaar is in de anterieure overeenkomst afgesproken dat de nieuwe woningen aan de eisen van BENG voldoen.

BENG staat voor ‘bijna energieneutraal gebouw’. In BENG wordt de energieprestatie van een gebouw uitgedrukt met drie indicatoren:

  • De energiebehoefte van het gebouw.
  • Het primair fossiele energiegebruik.
  • Het aandeel hernieuwbare energie.

Voor deze indicatoren worden afzonderlijke eisen bepaald. Deze worden wettelijk vastgelegd en komen in de plaats van de huidige EPC. De BENG-indicatoren hebben alleen betrekking op gebouwgebonden energiestromen inclusief tapwaterverwarming. De energie voor verlichting wordt bij woningbouw buiten beschouwing gelaten. Ook huishoudelijke apparaten tellen niet mee.

afbeelding "i_NL.IMRO.1904.BPDvSchhuylenlnTHN-VG01_0011.png"

Conclusie

De tien nieuwbouw woningen zullen voldoen aan de eisen van de BENG-indicatoren. Hiermee wordt ingespeeld op zowel de landelijke als gemeentelijke ambitie op het gebied van duurzaamheid.

4.12 Vormvrije-mer

Normstelling en beleid

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 7 juli 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2).

De aard en omvang van dit project zijn zodanig klein, dat het project niet zou moeten worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in categorie D 11.2 van het Besluit m.e.r..

Ter plaatse van het plangebied is er een toename van 2 woningen. In plaats van 4 x 2 onder 1 kap woningen worden er straks 2 x 2 onder 1 kap woningen gebouwd en 2 x 3 onder een kapwoningen gebouwd. De ruimtelijke uitstraling wijzigt niet zodanig dat hier kan worden gesproken van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit m.e.r. Verder wordt de ontwikkeling ook niet in de zin van het Bro aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Ondanks dat het begrip stedelijke ontwikkeling zoals vermeld in het Bro als in het Besluit m.e.r. twee afzonderlijke begrippen zijn, wordt bij beiden wel gekeken naar de aard en omvang van een project.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling wordt niet gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in categorie D 11.2 van het Besluit m.e.r.. Daarom hoeft niet getoetst te worden aan het Besluit m.e.r..

Hoofdstuk 5 Juridische Regeling

5.1 Algemeen

Voor de opbouw van een bestemmingsplan is door het Ministerie van I&M een standaard ontwikkeld, de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.

De hoofdstukindeling bestaat uit:

  1. 1. Inleidende regels;
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels;
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

Het bestemmingsplan is gedetailleerd van aard.

5.2 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

De in de regels gebruikte begrippen zijn hierin omschreven ter voorkoming van misverstanden of verschil in interpretatie.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit betreft een omschrijving van de wijze waarop het meten dient plaats te vinden.

5.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

Gronden die direct aan de openbare weg liggen en bijvoorbeeld bij een woning liggen (voor- of zijtuin) hebben de bestemming 'Tuin' gekregen. De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en parkeren bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

Artikel 4 Verkeer -Parkeren-

De parkeerplaatsen aan de oostelijke zijde van het plangebied hebben de bestemming 'Verkeer -Parkeren-'. De voor 'Verkeer -Parkeren' aangewezen gronden zijn bestemd voor parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en overige functioneel met de bestemming 'Verkeer' verbonden voorzieningen.

Artikel 5 Wonen

De bouwpercelen hebben de bestemming 'Wonen'. Op deze gronden zijn hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen toegestaan binnen het bouwvlak.

Per bouwvlak mag uitsluitend het maximu aantal wooneenheden worden gebouwd zoals op de verbeelding weergegeven. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte is ook op de verbeelding weergegeven.

De bij de woning bijbehorende bijgebouwen mogen op ten minste 1 m afstand van de voorgevelrooilijn worden gerealiseerd.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

In dit artikel is de bescherming van de archeologische waarde van gronden in het plangebied geregeld met een zogenoemde dubbelbestemming. Hierin is nadrukkelijk gesteld dat gebouwen (die op basis van de bestemmingen mogelijk zijn) op gronden met een archeologische verwachtingswaarde, ter bescherming van die waarden, moeten worden gebouwd binnen de bebouwingsgrenzen. Voorts is een groot aantal werken en werkzaamheden opgenomen.

Voor het verlenen van een vergunning dient advies te worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

De dubbelbestemmingen met betrekking tot archeologie zijn opgesteld op basis van de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Stichtse Vecht. Hierop zijn gebieden met een verschillende archeologische verwachtingswaarde en het beleid ten aanzien van deze gebieden weergegeven.

5.4 Algemene Regels

Antidubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een bouwvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels

Deze algemene regels zijn van belang voor een juiste interpretatie van de bestemmingsregels. Het betreft hier onder andere de overschrijding van bouwgrenzen. Ook is duidelijk vastgelegd hoe met ondergronds bouwen moet worden omgegaan.

Algemene gebruiksregels

In deze regels wordt bepaald dat waar naar wettelijke regelingen wordt verwezen, het algemene gebruik bedoeld wordt zoals bepaald op het moment van vaststelling van het plan. In dit bestemmingsplan is hier een parkeerregeling opgenomen.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingen betreffen bijvoorbeeld het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut, het overschrijden van bebouwingsgrenzen, beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen en het oprichten van masten en antennes tot een bepaalde bouwhoogte.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel zijn algemene wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders om het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut, het overschrijden van bebouwingsgrenzen en beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen mogelijk te maken.

5.5 Overgangs- En Slotregels

Overgangsrecht en Slotregel

De overgangsbepalingen zijn conform het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling van deze afdeling is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. Hieronder valt onder meer de bouw van een of meer woningen, alsmede de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. In het voorliggende bestemmingsplan wordt het realiseren van 10 woningen beoogd.

Echter in de Wro is tevens opgenomen dat kan worden afgeweken van de verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is. Dit is het geval indien de gemeente en de initiatiefnemer en/of de ontwikkelende partij een anterieure overeenkomst hebben gesloten over de verdeling van kosten bij de grondexploitatie. Voor het onderhavige bestemmingsplan is gekozen voor een anterieure overeenkomst.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept van het ontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de diverse instanties. Er is een reactie ontvangen van vier verschillende instanties. De reacties hebben niet tot aanpassingen in het plan geleid. De reacties zijn kort in deze paragraaf benoemd.

N.V. Nederlandse Gasunie

Het plangebied valt buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen aardgastransportleiding. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling. Er is geen belang in het ontwerpbestemmingsplan.

Provincie Utrecht

De provincie Utrecht heeft geen aanleiding opmerkingen te plaatsen in het kader van het provinciaal belang .

Waternet, waterschap Amstel, Gooi en Vecht

Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen zijn er geenn bezwaren zijn tegen de herinrichting die voorliggend plan mogelijk maakt.

Veiligheidsregio Utrecht

Alle relevante zaken ten aanzien van externe veiligheid zijn meegenomen in het concept ontwerpbestemmingsplan. Binnen het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig waarvoor een verantwoordingplicht geldt voor het groepsrisico. Daarnaast is de bereikbaarheid goed en zijn de aanwezige bluswatervoorzieningen voldoende. Er is dan ook geen aanleiding te adviseren over het nemen van eventuele maatregelen.

7.2 Inspraak

Het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken zal gedurende een periode van 6 weken ter inzage liggen in het gemeentehuis van Stichtse Vecht. De procedure van afdeling 3.4 Awb is van toepassing.

Bijlage 1 Memo Wegverkeerslawaai

Bijlage 1 Memo wegverkeerslawaai

Bijlage 2 Memo Beoordeling Effecten Stikstof

Bijlage 2 Memo beoordeling effecten stikstof

Bijlage 3 Stikstofberekening Verschil Huidig En Toekomstig

Bijlage 3 Stikstofberekening verschil huidig en toekomstig

Bijlage 4 Stikstofberekening Beoogde Situatie

Bijlage 4 Stikstofberekening beoogde situatie

Bijlage 5 Stikstofberekening Aanlegfase

Bijlage 5 Stikstofberekening aanlegfase

Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 6 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 7 Verkennend Archeologisch Onderzoek

Bijlage 7 Verkennend archeologisch onderzoek

Bijlage 8 Quickscan Ecologie

Bijlage 8 Quickscan ecologie

Bijlage 9 Aanvullend Onderzoek Ecologie

Bijlage 9 Aanvullend onderzoek ecologie