Verblijfsrecreatieterrein Gageldijk 71
Bestemmingsplan - Gemeente Stichtse Vecht
Vastgesteld op 31-05-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Verblijfsrecreatieterrein Gageldijk 71 van de gemeente Maarssen.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1904.BPGageldijk71MVP-VG01 met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.5 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op dan wel bij een terrein bestemd voor een huishouding waarvan huisvesting daar, gelet op de bedrijfsvoering in overeenstemming met de bestemming, noodzakelijk is.
1.6 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.7 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.8 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.9 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.10 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.11 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.12 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.13 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.14 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.15 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.16 erotisch getinte horeca
een horecaonderneming die tot doel heeft het daarbinnen doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotisch-pornografische aard en tevens het bedrijfsmatig ten behoeve van verbruik ter plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken. Hieronder vallen eveneens een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.
1.17 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.18 hoofdgebouw
gebouw dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.19 nutsvoorziening
voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.
1.20 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.
1.21 peil
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.22 permanente bewoning
het gebruiken van een recreatieverblijf en/of kampeermiddel als hoofdverblijf; onder hoofdverblijf wordt in dit verband verstaan: de plaats die feitelijk het centrum vormt van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene; van een hoofdverblijf is in ieder geval sprake indien de betrokkene gedurende een aaneengesloten periode van 180 dagen per kalenderjaar tenminste 2/3 van die tijd het adres van het recreatieverblijf c.q. het kampeermiddel als woonadres in gebruik heeft.
Onder permanente bewoning wordt tevens verstaan het gebruik van het recreatieverblijf en kampeermiddel door seizoensarbeiders.
1.23 recreatieverblijf
een gebouw, zoals een stacaravan, een chalet, mobilehome, trekkershut, recreatiewoning of een zomerhuis, dat bestemd is voor verblijfsrecreatie.
1.24 sanitaire voorzieningen
bouwwerken ten behoeve van de lichamelijke verzorging, waaronder toiletgelegenheden, verkleedruimten en douches.
1.25 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen:
- a. een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
- b. een seksbioscoop of sekstheater;
- c. een seksautomatenhal;
- d. een seksclub of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar of in combinatie met een sekswinkel.
1.26 standplaats
de gronden waarop een recreatieverblijf of kampeermiddel en bijbehorende voorzieningen aanwezig mogen zijn.
1.27 verblijfsrecreatie
recreatief nachtverblijf, waarbij overnacht wordt in kampeermiddelen en/of recreatieverblijven.
1.28 voorgevelrooilijn
een naar de weg of het openbaar gebied gekeerde bouwgrens; bij percelen op de hoek van straten/paden geldt dat langs beide straten/paden een voorgevelrooilijn is gelegen.
1.29 woonadres
- a. het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
- b. het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
2.2 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de beganegrondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)
wordt gemeten binnenwerks met dien verstande, dat de totale vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, horecaondernemingen (of horecagelegenheden), winkels of bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten, worden opgeteld.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen,
- b. met de daarbij behorende:
- 1. groenvoorzieningen en water;
- 2. verhardingen, bermstroken, wegen, voet- en fietspaden;
- 3. speelvoorzieningen;
- 4. kunstobjecten en straatmeubilair;
- 5. nutsvoorzieningen;
- 6. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- 7. overige functioneel met de bestemming 'Groen' verbonden voorzieningen.
3.2 Bouwregels
op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met dien verstande, dat:
- 1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer bedraagt dan 1,5 m;
- 2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 5 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Onverminderd het bepaalde in Artikel 8 van deze regels is het in ieder geval verboden de gronden te gebruiken voor het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Recreatie-3
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie-3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsrecreatie;
- b. met de daarbij behorende:
- 1. recreatieverblijven;
- 2. parkeervoorzieningen en straatmeubilair;
- 3. groenvoorzieningen en water;
- 4. wegen, voet- en fietspaden;
- 5. overige functioneel met de bestemming 'Recreatie-3' verbonden voorzieningen zoals een receptie en een kantine;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is niet meer dan één (1) bedrijfswoning toegestaan;
- d. elk recreatieverblijf dient te voorzien in de noodzakelijke parkeervoorzieningen, waarbij per recreatieverblijf ten minste 1,5 parkeerplaatsen gerealiseerd dienen te worden;
- e. de bedrijfswoning dient te voorzien in de noodzakelijke parkeervoorzieningen, waarbij ten minste 2 parkeerplaatsen gerealiseerd dienen te worden.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
a. | op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat ondergronds bouwen niet is toegestaan en voorts, dat: | |||
b. | ten aanzien van gebouwen: | |||
1. | bedrijfsgebouwen (receptie en kantine) en recreatieverblijven worden gebouwd binnen het bestemmingsvlak; | |||
2. | het grondoppervlak van de bedrijfsgebouwen en de bedrijfswoning niet meer bedraagt dan 420 m²; | |||
3. | van de bedrijfsgebouwen ten hoogste één kantine mag worden gebouwd, waarvan de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 500 m²; | |||
4. | de goothoogte en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen niet meer bedraagt dan respectievelijk 6 m en 10 m; | |||
5. | de grondoppervlakte van recreatieverblijven niet meer bedraagt dan 75 m²; | |||
6. | de goothoogte en bouwhoogte van recreatieverblijven niet meer bedraagt dan respectievelijk 3 m en 6 m; | |||
7. | het maximale aantal toegestane recreatieverblijven binnen het betreffende bestemmingsvlak bedraagt ten hoogste het met de maatvoeringaanduiding aangegeven aantal; | |||
8. | één (1) bijgebouw dan wel overkapping bij een recreatieverblijf mag worden opgericht waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 10 m² en de goothoogte niet meer dan 2,75 m; | |||
9. | de goothoogte en bouwhoogte van de bedrijfswoning niet meer bedraagt dan respectievelijk 6 m en 10 m; | |||
10. | voor de bouw van bedrijfswoningen de volgende voorwaarden gelden: | |||
• | de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 600 m³; | |||
en bovendien geldt dat: | ||||
• | bij iedere bedrijfswoning op het bijbehorende erf erfbebouwing mag worden opgericht, waarbij: | |||
- | de bouwwerken minimaal 1 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning worden geplaatst; | |||
- | de gezamenlijke grondoppervlakte van erfbebouwing niet meer bedraagt dan 50 m²; | |||
- | de hoogte van vrijstaande erfbebouwing niet meer bedraagt dan 5 m; | |||
- | de goothoogte van aangebouwde erfbebouwing ten hoogste gelijk is aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning; | |||
c. | ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde: | |||
• | de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer bedraagt dan: | |||
- | 1 m op de gronden vóór de naar een openbare weg gekeerde gevel; | |||
- | 2 m op de overige gronden; | |||
- | de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 2,5 m en van een pergola 2,7 m. |
4.3 Specifieke gebruiksregels
Onverminderd het bepaalde in Artikel 8 van deze regels is het in ieder geval verboden recreatieverblijven te gebruiken of te laten gebruiken voor permanente bewoning.Hieronder wordt tevens verstaan het gebruik van recreatieverblijven en kampeermiddelen door seizoensarbeiders.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
5.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor het behoud van de aanwezige archeologische waarden of de naar verwachting aan te treffen archeologische waarde welke niet beschermd zijn ingevolge de Wet op de archeologische monumentenzorg.
- b. Secundair zijn de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden bestemd voor de doeleinden als omschreven in het voor de betreffende bestemming geldende artikel, waarbij het bepaalde in dat artikel van overeenkomstige toepassing is.
5.2 Bouwregels
- a. Op de in lid 5.1 onder a bedoelde gronden zijn geen bouwwerken toegestaan.
- b. In afwijking van het bepaalde in lid 5.2 onder a mogen gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken, ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen worden gebouwd, indien en voor zover het belang van de archeologische waarden hierdoor niet onevenredig wordt geschaad. Bij die belangenafweging wordt advies gevraagd aan een deskundige inzake archeologie. Ten behoeve van deze secundaire bestemmingen mag gebouwd worden conform het bepaalde in de betreffende bestemmingsbepalingen.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, waarbij de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' wordt geschrapt, indien uit nader onderzoek is gebleken, dat, hetzij geen sprake is van een gebied met archeologische waarde, hetzij handhaving van de bestemming niet langer noodzakelijk wordt geacht.
- b. Burgemeester en wethouders geven uitsluitend toepassing aan het bepaalde in lid 5.4 onder a na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Algemeen
- a. De in deze regels opgenomen bepalingen ten aanzien van bouwgrenzen zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen met betrekking tot:
- 1. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;
- 2. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de voorgevelrooilijn niet meer dan 12 cm bedraagt;
- 3. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, erkers, balkons, galerijen en luifels, mits zij de voorgevelrooilijn met niet meer dan 50 cm overschrijden;
- 4. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden;
- 5. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de voorgevelrooilijn met meer dan 1 m overschrijden;
- 6. vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen;
- 7. dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties.
- b. Vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen, die deel uitmaken van een gebouw, mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden opgericht en mogen de voor dat gebouw toegestane maximale hoogte met niet meer dan 5 m overschrijden.
- c. Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 3,5 m en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst.
- d. Bergbezinkbassins (dan wel andere waterstaatkundige werken) ten behoeve van de opvang van water (waaronder rioolwater) mogen worden gebouwd en aangelegd zowel boven- als ondergronds.
7.2 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van het overschrijden van de bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, met maximaal 1,5 m, indien het betreft:
- a. overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee gebouwen;
- b. toegangen van bouwwerken;
- c. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;
- d. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen;
- e. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
- f. balkons en galerijen;
- g. luifels, reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;
- h. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen;
- i. kelderingangen en kelderkoekoeken.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
- a. Het is verboden gronden of bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of voor een doel in strijd met een bestemmingsplan. Onder gebruik in strijd met de bestemmingen de daarbij behorende regels wordt in ieder geval verstaan gronden of bouwwerken te gebruiken als seksinrichting en erotisch getinte horeca.
- b. Een gedraging in strijd met een regel dat is verbonden aan een krachtens deze regels verleende vergunning is verboden.
- c. Overtreding van een verbod als bedoeld onder a of b is een strafbaar feit.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
- a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan voor:
- 1. het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een bovengrondse inhoud van maximaal 75 m³ en een goothoogte van maximaal 4 m;
- 2. afwijkingen van maten, zoals opgenomen in deze regels, met maximaal 15%, deze afwijking is niet van toepassing op de maximale inhoud van recreatieverblijven;
- 3. overschrijdingen van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover dat van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover dat noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag niet meer dan 15% worden vergroot;
- 4. de bouw van reclameobjecten met inbegrip van aankondigingsborden, reclamemasten, gevel- en lichtreclames en gebouwenaanduidingen, met dien verstande dat de reclameborden geen onevenredige afbreuk doen aan de ruimtelijke situatie en de beeldkwaliteit ter plaatse;
- 5. het oprichten van masten en installaties ten behoeve van (tele)communicatiedoeleinden tot een hoogte van maximaal 40 m waarbij het beleid gericht is op het combineren van deze voorzieningen, op een koppeling van voorzieningen met bebouwing en op een dusdanige situering dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gewenste stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied.
- b. Afwijken als bedoeld onder a wordt niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
- c. De afwijkingsbevoegdheid mag niet cumulatief worden gebruikt ten opzichte van een eerder verleende omgevingsvergunning. Deze afwijking is niet van toepassing op de maximale inhoud van recreatieverblijven.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
- a. Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:
- 1. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van het openbaar nut, zoals wachthuisjes, ambulanceposten, telefooncellen, gemaalgebouwtjes en nutsgebouwtjes, waarbij de inhoud niet meer dan 100 m³, de goothoogte niet meer dan 3,5 m en de bouwhoogte niet meer dan 4,5 m mag bedragen, voor zover deze op grond van Artikel 9 (Algemene afwijkingen) onder a, niet kunnen worden gebouwd;
- 2. het wijzigen van de voorgeschreven maatvoering voor bouwwerken, zoals opgenomen in deze regels, met niet meer dan 20%, indien in verband met ingekomen bouwaanvragen waarvan de realisering ruimtelijk wenselijk of noodzakelijk is, deze wijzigingen nodig zijn, mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ter plaatse aanwezige beeldkwaliteit;
- 3. het wijzigen op de verbeelding van de situering en/of de vorm van bouwvlakken en bestemmingsgrenzen van de bestemmingen zoals genoemd in hoofdstuk 2 indien in verband met ingediende aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen zulks ruimtelijk wenselijk of noodzakelijk is, mits:
- het totale bebouwingsoppervlak dat voor bebouwing in aanmerking komt zoals aangewezen op de verbeelding niet wordt vergroot;
- indien blijkt dat de oppervlakte van bouwvlakken of bestemmingsvlakken niet voldoende is om de maximale toegestane maatvoering voor bebouwing te realiseren behoort een vergroting, in tegenstelling tot het eerste aandachtsstreepje, wel tot de mogelijkheden;
- geen afbreuk wordt gedaan aan de ter plaatse aanwezige beeldkwaliteit;
- de ruimtelijke kwaliteit en beleving daardoor verbetert;
- het bepaalde in de Natuurbeschermingswet in acht wordt genomen.
- b. Burgemeester en wethouders geven geen toepassing aan deze wijzigingsbevoegdheid, genoemd in Artikel 10 lid a onder 3 dan na schriftelijk advies van een onafhankelijk deskundige op dit gebied.
Artikel 11 Algemene Procedureregels
- a. Op de voorbereiding van een besluit tot afwijking zoals opgenomen in deze regels, gelden de volgende procedureregels:
- 1. het ontwerpbesluit wordt bekendgemaakt op de gebruikelijke manier (in het huis-aan-huisblad);
- 2. na bekendmaking ligt het ontwerpbesluit met de daarbij behorende stukken gedurende 2 weken ter inzage;
- 3. binnen de ter inzage termijn kunnen belanghebbende zienswijzen naar voren brengen;
na de ter inzage termijn beslissen burgemeester en wethouders.
Deze procedure is niet van toepassing op de afwijking zoals bedoeld in artikel 7.2 (afwijken van algemene bouwregels) en de afwijkingen zoals bedoeld in Artikel 9 (algemene afwijkingsbevoegdheid) van deze regels. Daarvoor geldt geen bijzondere procedure.
- b. Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van (de regels van) dit bestemmingsplan (op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening) is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.
Artikel 12 Overige Regels
De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Verblijfsrecreatieterrein Gageldijk 71'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Grenzend aan de Maarsseveense Plassen ligt aan de Gageldijk 71 een camping die is voorzien van een aantal, over het algemeen laagwaardige, verblijfsrecreatieve eenheden. Het recreatieterrein is om meerdere kwaliteits- en exploitatieredenen toe aan een herinrichting en kwaliteitsverbetering. Deze verblijfsrecreatieve eenheden voldoen niet meer aan de hedendaagse (brand)veiligheidseisen en bovendien vindt er in sommige gevallen permanente bewoning plaats. Het plangebied wordt begrensd door de Maarsseveense Plassen in het noorden en de Gageldijk in het zuiden. Het terrein wordt aan de westzijde begrensd door een agrarisch bedrijf (met kassen) en een bestaande camping aan de oostzijde (zie figuur 1.1). De groene afscheiding van de omgeving, zoals in het vigerende bestemmingsplan aangegeven, is niet (meer) aanwezig, mede waardoor de recreatieve belevingswaarde van het terrein laag is (zie figuur 1.2). Topparken B.V. is voornemens dit verblijfsrecreatieterrein opnieuw in te richten waarbij een upgrading van de verblijfsaccommodatie en het voorkomen van permanente bewoning voorop staan. De kansen voor een nieuwe invulling zijn goed omdat er ruime mogelijkheden voor dagrecreatieve activiteiten aanwezig zijn in de directe omgeving.
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan Herenweg-Gageldijk e.o. dat door de raad van de gemeente Maarssen op 28 september 1998 is vastgesteld en op 17 april 1999 is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht. Op basis van dit bestemmingsplan is ter plaatse van het plangebied een camping (50 eenheden) toegestaan. Op deze gronden is verblijfsrecreatie in de vorm van zomerhuizen toegestaan alsmede één dienstwoning, bedrijfsgebouwen en een kantine met een bedrijfsvloeroppervlak van ten hoogste 500 m². De initiatiefnemer is voornemens ter plaatse van het plangebied - binnen de mogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan biedt - recreatiewoningen te realiseren. Om tot een exploiteerbaar geheel te kunnen komen zijn circa 40 recreatiewoningen noodzakelijk. Ruimtelijk en kwalitatief hoogwaardig zijn 40 recreatiewoningen alleen te realiseren in een geschakelde setting. Ingevolge het vigerende bestemmingsplan zijn op het terrein echter geen geschakelde recreatiewoningen toegestaan aangezien bepaald is dat de onderlinge afstand tussen de recreatiewoningen ten minste 5 m dient te bedragen.
Aangezien het hiertoe ingediende principeverzoek d.d. 12 mei 2009 voldoet aan de door de gemeente gestelde (ruimtelijke) randvoorwaarden, is het college van burgemeester en wethouders voornemens de herinrichting van dit recreatieterrein, door het opstellen en in procedure brengen van voorliggend bestemmingsplan, mogelijk te maken. Op grond van de benodigde onderzoeken is een verantwoorde basis voor een bestemmingsregeling ontworpen, waarbij planologisch-juridisch de herinrichting van het verblijfsrecreatieterrein mogelijk wordt gemaakt.
1.2 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan bevat het relevante beleidskader. Hoofdstuk 3 behandelt de ruimtelijke analyse van het plangebied. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van relevant onderzoek naar onder andere milieuaspecten. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. De economische uitvoerbaarheid is opgenomen in hoofdstuk 6 en de maatschappelijke uitvoerbaarheid in hoofdstuk 7.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Inleiding
Beleidskader en nieuwe Wro
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze gaat uit van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering). Het beleid wordt opgenomen in structuurvisies. Normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan en/of in algemene regels die overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen.
Streekplannen en planologische kernbeslissingen zijn vanaf 1 juli 2008 gelijkgesteld aan structuurvisies. Het overgangsrecht van de Wro regelt dat concrete beleidsbeslissingen van Rijk en provincie overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen. De Nota Ruimte bevat geen concrete beleidsbeslissingen. De inhoud van het bestemmingsplan moet echter nog steeds in overeenstemming zijn met de Nota Ruimte en het provinciale ruimtelijke beleid. In dit hoofdstuk wordt voor dit bestemmingsplan hierop nader ingegaan.
Het Rijk werkt momenteel aan een vertaling van hun beleid in algemene regels. Dit is de (ontwerp) AMvB Ruimte. De provincie heeft het streekplan in 2009 vastgesteld als structuurvisie, dat door middel van de Provinciale Ruimtelijke Verordening doorwerkt in bestemmingsplannen.
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante vigerende ruimtelijke beleidskader. Aangezien dit bestemmingsplan een recreatieve ontwikkeling mogelijk maakt gaat dit hoofdstuk ook in op het beleidskader wat betreft recreatie en toerisme. Andere sectorale beleidskaders komen in met name hoofdstuk 3 aan de orde. Het in dit hoofdstuk samengevatte beleidskader is niet uitputtend.
Paragraaf 2.2 besteedt aandacht aan het rijksbeleid. Het provinciaal beleid wordt weergegeven in paragraaf 2.3 en het gemeentelijk beleid in paragraaf 2.4. Paragraaf 2.5 bevat de conclusies ten aanzien van het beleidskader voor het plangebied.
2.2 Rijksbeleid
Nota Ruimte (2006)
In de Nota Ruimte worden vier algemene doelen geformuleerd: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid.
De Nota Ruimte zet onder meer in op het volgende:
- efficiënt en zo mogelijk meervoudig ruimtegebruik, echter geen rode contouren om de kernen;
- gemeenten moeten de mogelijkheid hebben om de eigen natuurlijke aanwas op te vangen;
- veel sterker sturende rol van water bij de ruimtelijke inrichting;
- ruimte voor de recreatiesector om zich tot een economische drager van (delen van) het platteland te ontwikkelen.
Het plangebied ligt in de, in de Nota Ruimte aangewezen, Rijksbufferzone Utrecht-Hilversum en Nationaal Landschap Groene Hart en De Nieuwe Hollandse Waterline. Het bieden van voldoende mogelijkheden voor (dag-)recreatie in de groene ruimte binnen of nabij de stedelijke netwerken is een belangrijke doelstelling van het beleid in deze gebieden. Het ruimtelijke beleid voor de rijksbufferzones vraagt enerzijds om het tegengaan van ongewenste stedelijke ruimtelijke ontwikkelingen en anderzijds om het stimuleren van functies die bijdragen aan de dagrecreatieve mogelijkheden en het groene karakter van de gebieden. Kleinschalige verblijfsrecreatie is overigens toegestaan. Voor Nationale Landschappen staat het behoud, beheer en versterking van kenmerkende (cultuur)historische en landschappelijke kwaliteiten centraal.
Ontwerp AMvB Ruimte (29 mei 2009)
Kern van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vooraf kenbaar maken en aangeven via welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het Rijk geeft dit aan in de AMvB Ruimte.
De AMvB Ruimte omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte PKB's (planologische kernbeslissingen) die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
Op het plangebied zijn twee artikelen uit de AMvB Ruimte van toepassing:
Artikel 3.1 Rijksbufferzones
Het plangebied is aangewezen als Rijksbufferzone. Het tegengaan van verstedelijking en het stimuleren van (dag)recreatieve mogelijkheden en het groene karakter van het gebied staan hier centraal. Nieuwbouw ten behoeve van stedelijke functies, waaronder complexen van recreatiewoningen is niet toegestaan. Aangezien het in dit geval gaat om vervangende nieuwbouw, waarbij het aantal recreatiewoningen afneemt, past de ontwikkeling in het beleid dat geldt voor Rijksbufferzones.
Artikel 3.3 Nationale landschappen
Het plangebied ligt in de Nationale landschappen Het Groene Hart en De Nieuwe Hollandse Waterlinie. Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten. Kernkwaliteiten van het plangebied zijn 'openheid', 'groen en overwegend rustig karakter' en 'samenhangend systeem van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen'. Behoud, beheer en versterking van deze kwaliteiten staat centraal. De ontwikkeling aan de Gageldijk houdt rekening met de aanwezige kwaliteiten door handhaving van de al aanwezige groenstructuur/begroeiing rondom het plangebied.
Beleidsregel permanente bewoning van recreatiewoningen
Het beleid voor recreatiewoningen is op 11 november 2003 door de minister van VROM toegelicht in de beleidsbrief 'Permanente bewoning van recreatiewoningen'. Kern van het probleem is dat het permanent bewonen van recreatieverblijven in bestemmingsplannen niet is toegestaan, maar dat het desondanks in de praktijk voorkomt. Juridisch gezien gaat het bij permanente bewoning van recreatieverblijven niet om de duur ervan (permanent of tijdelijk), maar om strijdigheid van de activiteit met de geldende planregels, in dit geval de bestemming 'Recreatie'.
Indien een gemeente in voorkomende gevallen kiest voor een recreatiebestemming, dan dient door middel van een actief handhavingsbeleid de eventuele onrechtmatige bewoning actief te worden bestreden. De exploitant van het complex is eveneens verantwoordelijk voor het voorkómen van onrechtmatig gebruik van de recreatieverblijven op zijn complex. In de praktijk blijkt onrechtmatig gebruik van recreatieverblijven onder meer voor te komen op complexen die na realisatie als afzonderlijke (recreatie)woningen worden verkocht. Hierdoor, maar ook mede vanwege het karakter van de bebouwing op dergelijke complexen, is vervolgens de stap naar de onrechtmatige bewoning daarvan snel gezet. Dergelijke complexen voorzien veeleer in de behoefte om in een aantrekkelijke omgeving te wonen in plaats van het bedienen van de recreatieve markt. Van belang hierbij is het borgen van voldoende verblijfsrecreatief aanbod en het borgen en ontwikkelen van de kwaliteit en leefbaarheid van het landelijk gebied.
Om dit voor toekomstige situaties te voorkomen dienen gemeenten, bij een positieve planologische beoordeling van een aanvraag voor een recreatiecomplex, in het bestemmingsplan een voorziening te treffen waardoor de recreatieverblijven op dergelijke complexen, ook na eventuele verkoop, voor de recreatie bestemd en beschikbaar blijven.
2.3 Provinciaal Beleid
Streekplan Utrecht 2005-2015
Het ruimtelijk beleid van de provincie is neergelegd in het in 2005 vastgestelde Streekplan. Na inwerkingtreding van de Wro (juli 2008) heeft het Streekplan de status van Structuurvisie. Uitgangspunt voor recreatie en toerisme in het streekplan vormt de benutting van de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en de toeristisch-recreatieve kwaliteiten verder te versterken. Daarvoor is zowel kwalitatief en kwantitatief een inhaalslag nodig: voldoende aanbod, bereikbaarheid, toegankelijkheid en diversiteit.
Om in de behoefte van recreanten te voldoen en om eventuele negatieve effecten op andere functies te kunnen beperken is onderscheid gemaakt in de mate van intensiteit van het recreatief gebruik: de recreatieve hoofdstructuur. De provincie is hiertoe onderverdeeld in recreatief kerngebied: op de Utrechtse Heuvelrug en bij de Vinkeveense Plassen vormt recreatie een zeer belangrijke functie. In het recreatief ontwikkelingsgebied krijgt de dagrecreatieve functie de komende jaren versterking. Daarnaast bevinden zich in de provincie nieuwe of te versterken concentratiepunten in de stadsrandgebieden van Utrecht en Amersfoort, de polder Groot-Mijdrecht en de zuidoostranden van de Heuvelrug. Voor het overige is het landelijk gebied van voor recreatief medegebruik aangewezen. Het gaat hier vooral om wandelen, fietsen en vormen van plattelandstoerisme.
In het streekplan van de provincie Utrecht is het plangebied aangegeven als 'Landelijk gebied 1'. Dit gebied grenst aan stedelijk gebied en is onder andere zoekgebied voor het versterken van recreatieve en toeristische voorzieningen die gebonden zijn aan de ligging nabij het stedelijk gebied (golfterreinen, dagrecreatie- en verblijfsrecreatieterreinen, Randstadgroenstructuur).
Ten aanzien van de verblijfsrecreatie wil de provincie meewerken aan de vestiging of uitbreiding van kleinschalige verblijfsrecreatie, voor zover dit de agrarische bedrijfsvoering niet onevenredig belemmert en het bijzondere waarden niet aantast. Om recreatiewoningen beschikbaar te houden voor verblijfsrecreatie, is permanente bewoning ongewenst. Het Rijk heeft een kader geformuleerd voor het al dan niet toestaan van permanente bewoning van recreatiewoningen (beleidsbrief d.d. 11 november 2003). De provincie Utrecht geeft invulling aan dit rijkskader in de beleidsregels permanente bewoning recreatiewoningen.
Beleidsregels recreatiewoningen provincie Utrecht 2004
Gedeputeerde Staten (GS) van Utrecht hebben in oktober 2004 beleidsregels vastgesteld over wanneer een recreatiewoning omgezet kan worden naar een reguliere woning. De provincie Utrecht vindt permanente bewoning ongewenst en kiest voor 'meestal niet'. In het onderhavige geval wordt niet voorzien in de omzetting van recreatiewoningen in reguliere woningen. Hier wordt verder ook niet op ingegaan.
Beleidslijn nieuwe Wet ruimtelijke ordening, juni 2008
Doel van deze Beleidslijn is om, ook na inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008, slagvaardig het Streekplan Utrecht 2005-2015 als beleidskader te kunnen blijven toepassen. De Beleidslijn maakt daarbij duidelijk wat de partners in de buitenwereld onder de nieuwe Wro van de provincie mogen verwachten: het provinciaal belang wordt gemarkeerd en de inzet van de nieuwe Wro-instrumenten wordt vastgelegd. Met nadruk geldt dat deze Beleidslijn géén nieuw beleid bevat: de beleidsdoelen zoals deze zijn vastgelegd in het Streekplan worden niet gewijzigd.
Uitvoering Beleidslijn nieuwe Wet ruimtelijke ordening
De Uitvoering beleidslijn nieuwe Wet ruimtelijke ordening geeft uitvoering aan het Streekplan 2005-2015. De Uitvoering beleidslijn nieuwe Wet ruimtelijke ordening is een beleidsneutrale omzetting van de handleiding bestemmingsplannen 2006. Samen met het Streekplan, de Beleidslijn nieuwe Wet ruimtelijke ordening vormt de Uitvoering beleidslijn nieuwe Wet ruimtelijke ordening het beoordelingskader voor gemeentelijke ruimtelijke plannen. Met betrekking tot het opnieuw inrichten van het plangebied en het upgraden van de daar aanwezige bebouwing is het volgende van belang.
Bouwen in bebouwingslinten
Om bebouwingslinten buiten de rode contour te laten wordt vooral ruimte gegeven voor landelijke, grondgebonden (doorgaans agrarische) functies. Verdichting op beperkte schaal is niet uitgesloten, mits voldaan aan het volgende:
- bebouwing mag niet plaatsvinden buiten de begrenzing van de bestaande bebouwingsconcentratie;
- kwaliteitsverbetering betekent: koppeling nieuwbouw aan sanering of ingrijpende transformatie;
- grootte en verschijningsvorm van de nieuwbouw moeten passen binnen het omringende landschap en de bestaande bebouwing; een beeldkwaliteitplan vormt daarbij een nuttig hulpmiddel;
- cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
- de inhoud van bebouwing moet aansluiten bij de omliggende bebouwing.
Hierbij geldt wel dat bestaande andere gebruiksvormen duurzaam moeten kunnen blijven functioneren en daarvoor ook enige ontwikkelings- en/of uitbreidingsruimte krijgen.
Permanente bewoning van recreatiewoningen tegengaan
Ten aanzien van bestaande verblijfsrecreatieterreinen stelt de Uitvoering beleidslijn nieuwe Wet ruimtelijke ordening dat deze als zodanig worden bestemd. Permanente bewoning van recreatiewoningen moet daarbij worden tegengegaan en nieuwe situaties worden voorkomen. Per gemeente verschilt de schaal van het probleem aanzienlijk en passende maatregelen en lokaal maatwerk zijn hierbij mogelijk.
Voor permanent bewoonde recreatiewoningen buiten de kwetsbare gebieden en Nationale Landschappen, is onder bepaalde rijks- en provinciale voorwaarden een bestemmingswijziging mogelijk. Volgens geldend provinciaal beleid moet de woning de huidige omvang behouden, en is uitbreiding niet aan de orde. Woningen van minder dan 250 m³ mogen worden uitgebreid tot een maximale omvang van 250 m³.
Beleidsplan Recreatie en Toerisme
Kernpunt van het recreatieve en toeristische beleid voor de provincie is de kwantitatieve en kwalitatieve verbetering en uitbouw van het voorzieningenniveau.
2.4 Regionaal Beleid
Regionaal Structuurplan 2005-2015
Het Bestuur Regio Utrecht (BRU) heeft op 21 december 2005 het Regionaal Structuurplan 2005-2015 (RSP) vastgesteld. Hierin staat in grote lijnen hoe de regio Utrecht zich in de komende tien jaar moet gaan ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, groen en bereikbaarheid.
Het structuurplan signaleert mede door de achterstand in de uitvoering van lopende groenprojecten en veranderingen in de vrijetijdsbesteding een duidelijk tekort aan recreatiemogelijkheden. Met de verdere stedelijke groei zal het tekort toenemen. Het verminderen van dit tekort is een opgave voor het nieuwe RSP. Daarnaast hebben ontwikkelingen in de landbouw, de realisering van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), de toegenomen aandacht voor cultuurhistorie en de eisen van duurzaam waterbeheer verstrekkende gevolgen voor de inrichting en het gebruik van het buitengebied.
Het plangebied en omgeving zijn in het Regionaal Structuurplan aangegeven als landelijk dorpsmilieu en recreatiegroen.
Bij landelijk dorpsmilieu ligt het accent op wonen en een lage graad van functiemenging. De woningvoorraad kenmerkt zich door veel laagbouw en vrijstaande woningen met tuin in het luxe segment. Kantoren of kleinschalige kantoorruimten komen voor. De bereikbaarheid per auto domineert boven bereikbaarheid met de fiets of openbaar vervoer.
Bij recreatiegroen gaat het onder andere om recreatiegebieden in het landelijk gebied aansluitend aan stedelijk gebied, met een grote stedelijke invloed door een afwisseling van verschillende functies. Hierbij zijn functies zoals (dag)recreatieterreinen, recreatief groen, fiets- en wandelpaden, begraafplaatsen, sportcomplexen, maneges, volkstuincomplexen, agrarisch gebruik, kleine natuurgebieden en ecologische verbindingszones en mogelijkheden voor verblijfsrecreatie denkbaar.
2.5 Gemeentelijk Beleid
Ruimtelijke structuurvisie Maarssen (2005)
De in 2005 vastgestelde Ruimtelijke structuurvisie Maarssen vormt het richtinggevende kader voor ruimtelijke uitgangspunten en ontwikkelingen, ook bij bestemmingsplannen. Het accent van de ruimtelijke structuurvisie van Maarssen ligt op cultuurhistorie en kwaliteit. Hiermee wordt gekozen voor het leggen van een verband tussen cultuurhistorie en kwaliteit enerzijds en de ruimtelijke ontwikkeling anderzijds.
Het gebied van de Maarsseveense Plassen en de lintbebouwing aan de Herenweg-Gageldijk staan sterk onder druk van de stadsrand van Utrecht. In de lintbebouwing hebben zich in de loop der jaren diverse functies gevestigd zoals woningen, ambachtelijke bedrijfjes, glastuinbouwbedrijven en recreatieve functies. De structuurvisie erkent daarnaast dat langs de Grote Plas (waaronder de Gageldijk) op diverse plaatsen sprake is van (ongewenste) permanente bewoning van verblijfsrecreatieve eenheden. Volgens de structuurvisie is een tegen deze ontwikkeling in gericht beleid om financiële redenen niet realistisch.
Position Paper Permanente bewoning van recreatieverblijven in het plangebied Maarsseveense Plassen e.o.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan Herenweg-Gageldijk e.o. in 1997 liep de gemeente tegen de problematiek aan van de permanente bewoning op de terreinen aan de Gageldijk. Met Position Paper (20 mei 2008) bepaalt de gemeente Maarssen haar standpunt inzake bestaande permanente bewoning van recreatieverblijven.
In de Position Paper neemt de gemeente het volgende standpunt in:
'Op het moment dat een recreatieverblijf wordt vervangen door een nieuw recreatieverblijf of ingrijpend wordt vernieuwd dan wel dat er langdurig niemand staat ingeschreven op het adres, vervalt het recht van permanente bewoning en vallen de gebruikers terug op de feitelijke verblijfsrecreatieve bestemming.'
Bestemmingsplan Herenweg-Gageldijk e.o.
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan Herenweg-Gageldijk e.o. dat door de raad van de gemeente Maarssen op 28 september 1998 is vastgesteld en op 17 april 1999 is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht. Op basis van dit bestemmingsplan vigeert ter plaatse van het plangebied de bestemming Verblijfsrecreatie, camping en de bestemming Tuin of onbebouwd erf. Deze gronden zijn bestemd voor een camping met de daarbij behorende gebouwen, dienstwoningen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en overige voorzieningen. Daarnaast zijn de gronden over een zone van 5 m gemeten uit de bestemmingsgrenzen uitsluitend bestemd voor afschermende beplanting.
Op deze gronden is verblijfsrecreatie toegestaan, waarbij geldt dat:
- maximaal 50 standplaatsen voor bouwwerken, zoals zomerhuizen, stacaravans en mobilhomes zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'Terrein voor standplaatsen';
- de maximale oppervlakte van zomerhuizen, stacaravans en mobilhomes ten hoogste 75 m² bedraagt;
- de maximale goot- en bouwhoogte van zomerhuizen en trekkershutten ten hoogste 3 m respectievelijk 6 m bedraagt;
- de maximale bouwhoogte van stacaravans en mobilhomes ten hoogste 3,5 m bedraagt;
- de onderlinge afstand tussen de zomerhuizen, stacaravans en mobilhomes ten minste 5 m bedraagt;
- één dienstwoning is toegestaan met een inhoud van maximaal 600 m³ binnen het op de plankaart aangegeven bebouwingsvlak;
- bedrijfsgebouwen zijn toegestaan binnen de op de plankaart aangegeven bebouwingsvlakken;
- van de bedrijfsgebouwen ten hoogste een kantine met een bedrijfsvloeroppervlak van 500 m² is toegestaan;
- voor bestaande bedrijfsgebouwen en dienstwoning als uitgangspunt voor de maatvoering, de bestaande maatvoering geldt zoals deze bestond ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan Herenweg-Gageldijk e.o.;
- voor nieuwe bedrijfsgebouwen en dienstwoning als uitgangspunt voor de maatvoering een goothoogte van maximaal 6 m en een bouwhoogte van maximaal 10 m geldt;
- binnen de bestemming ten minste 1,2 parkeerplaatsen per standplaats worden gerealiseerd;
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste 2 m mag bedragen met uitzondering van pergola's (maximaal 2,7 m).
Actuele overige beleidsuitgangspunten inzake recreatiewoningen
Het CROW geeft criteria voor parkeerkencijfers voor woningen, echter niet voor recreatiewoningen. Een aanvaardbare norm wordt 1,5 parkeerplaats per recreatiewoning geacht, overeenkomend met het parkeerkencijfer voor eenvoudige niet stedelijke permanent bewoonde woningen.
In recente gemeentelijke bestemmingsplannen wordt de maatvoering van bijgebouwen vastgelegd (10 m² met een goothoogte van 2,75 m), dit is niet het geval in het vigerende bestemmingsplan.
2.6 Conclusie
Voornemen
De initiatiefnemer is voornemens ter plaatse van het plangebied circa 40 recreatiewoningen met de daarbij behorende gebouwen binnen het op de verbeelding aangegeven bebouwingsvlak, één dienstwoning met een inhoud van maximaal 600 m³ binnen het op de verbeelding aangegeven bebouwingsvlak, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en overige voorzieningen te realiseren. De bedrijfsgebouwen (bedrijfswoning, receptie en kantine) hebben een maximale grondoppervlakte van 420 m². Ter plaatse van de bedrijfsgebouwen worden een receptie en een kantine met een bedrijfsvloeroppervlak van maximaal 500 m² gerealiseerd. De maximale oppervlakte van de recreatiewoningen bedraagt ten hoogste 75 m². De maximale goot- en bouwhoogte van de recreatiewoningen zal ten hoogste 3 m respectievelijk 6 m bedragen. De bijgebouwen zullen niet groter zijn dan 10 m² qua oppervlak met een goothoogte van maximaal 2,75 m. Voor de nieuw te realiseren bedrijfsgebouwen en de dienstwoning wordt als uitgangspunt voor de maatvoering een goothoogte van maximaal 6 m en een bouwhoogte van maximaal 10 m gehanteerd. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde zal ten hoogste 2 m bedragen met uitzondering van pergola's (maximaal 2,7 m). Daarnaast voorziet het inrichtingsplan (ter plaatse van het terrein met de recreatiewoningen) in een groenzone met afschermende beplanting van 5 m gemeten uit de bestemmingsgrenzen teneinde het terrein met de recreatiewoningen goed landschappelijk in te passen.
Conclusies van toetsing aan het beleid
- In het onderhavige geval betreft het een bestaand recreatieterrein met kampeermiddelen waarbij de standplaatsen werden verhuurd. De initiatiefnemer beoogt een kwaliteitsverbetering te realiseren door geschakelde recreatiewoningen mede ten behoeve van de verhuur te realiseren. Kwaliteitsverbetering van recreatieterreinen past in het beleid van de diverse overheden.
- Aan de realisering van recreatiewoningen wordt de eis verbonden van recreatief gebruik. De initiatiefnemer is voornemens om permanente bewoning tegen te gaan op het terrein door onder andere een gebruiksverbod in de regels van het bestemmingsplan op te nemen.
- Aangezien de initiatiefnemer voornemens is om alle aanwezige opstallen te verwijderen en het terrein met kwalitatief hoogwaardige recreatieve verblijfseenheden in te richten, vervallen eventuele rechten van permanente bewoning (Position Paper) waardoor het recreatieve karakter van het gebied weer nieuw leven wordt ingeblazen.
- Aan alle voorwaarden van het vigerende bestemmingsplan wordt met het inrichtingsplan voldaan, op twee punten na. Aan de voorwaarde (onderlinge afstand tussen de zomerhuizen, stacaravans en mobilhomes ten minste 5 m bedraagt) zoals genoemd in het vigerende bestemmingsplan wordt niet voldaan aangezien de initiatiefnemer voornemens is recreatiewoningen in geschakelde vorm te realiseren, teneinde zowel voldoende kwaliteit als exploiteerbaarheid te bereiken. Daarnaast is de begrenzing van de aanduiding voor standplaatsen iets opgerekt in de richting van de voorzijde van het perceel. Hiertoe wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld.
- De voorgestelde maatvoering voor de recreatiewoningen (maximale oppervlakte 75 m², maximale goot- en bouwhoogte respectievelijk 3 en 6 m) is op basis van het vigerende bestemmingsplan toegestaan. In verband met de inperking van de bestaande bouwmogelijkheden (van 50 recreatiewoningen naar maximaal 40 recreatiewoningen), de rechten die ontleend worden aan het bestaande bestemmingsplan en de in het nieuwe bestemmingsplan op te nemen juridische regeling om permanente bewoning tegen te gaan (zie hieronder), wordt handhaving van de vigerende maatvoering aanvaardbaar geacht.
- Verdichting (zoals genoemd in de Uitvoering beleidslijn nieuwe Wet ruimtelijke ordening van de provincie Utrecht) is niet aan de orde daar sprake is van een afname van het aantal recreatiewoningen. In de huidige situatie bedraagt het grondoppervlak van de recreatiewoningen (50 x 75 m²) 3.750 m². In de nieuwe situatie bedraagt het grondoppervlak van de recreatiewoningen (40 x 75 m²) en de bergingen (40 x 10 m²) circa 3.400 m². De overige voorzieningen zoals de dienstwoning, receptie, kantine en dergelijke, worden conform de maatvoering zoals deze geldt op basis van het vigerende bestemmingsplan opgericht. Het aandeel bebouwd oppervlak neemt per saldo af. Hiermee wordt invulling gegeven aan het beleid om verstening in het buitengebied tegen te gaan.
- In aanvulling op de voorschriften van het vigerende bestemmingsplan wordt in de regels van het onderhavige bestemmingsplan de maximale maatvoering van bijgebouwen opgenomen.
- De in het vigerende bestemmingsplan vereiste aantal parkeerplaatsen van 1,2 is te gering voor de huidige tijd; aangesloten zal moeten worden op actuele parkeerkencijfers van het CROW te weten 1,5 parkeerplaatsen per recreatiewoning.
- Het college van burgemeester en wethouders heeft bij besluit van 14 juli 2009 ingestemd met het opstarten van een procedure voor een bestemmingsplanherziening op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro), onder de voorwaarden dat1:
- 1. de ruimtelijke onderbouwing (zoals verwoord in het principeverzoek d.d. 12 mei 2009) op de aangegeven punten wordt aangepast en wordt verwerkt in een toelichting met bijbehorende plankaart en regels conform de Wro/Bro en de gemeentelijke standaarden;
- 2. het bestemmingsplan een gebruiksverbod bevat om permanente bewoning tegen te gaan, die aansluit bij de recente gemeentelijke bestemmingsplannen;
- 3. de nog te verrichten onderzoeken geen belemmering voor de ontwikkeling zullen opleveren;
- 4. het kostenverhaal en andere afspraken zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro worden verzekerd in een overeenkomst dan wel een exploitatieplan.
- 1. Gemeente Maarssen, Principebesluit herinrichting recreatieterrein Gageldijk 71, 22 juli 2009, kenmerk 2525.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Analyse
3.1 Inleiding
Voor het plangebied wordt de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied beschreven en geanalyseerd. Deze analyse vormt de basis voor de bestemmingsregeling. De uitgangspunten hebben onder andere betrekking op de te beschermen en de te versterken ruimtelijke karakteristieken en de bebouwingsmogelijkheden. In dit hoofdstuk wordt allereerst een beschrijving gegeven van de huidige situatie en vervolgens het inrichtingsplan dat leidend is geweest voor het opstellen van dit bestemmingsplan.
3.2 Huidige Situatie
De ontwikkelingslocatie betreft een in verval geraakte camping met dienstwoning/bebouwing aan de Gageldijk 71 te Maarssen. Het plangebied is gelegen aan de Maarsseveense Plassen en wordt ontsloten via de Gageldijk aan de zuidzijde. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door een agrarisch bedrijf (met verouderde kassen) en een bestaande camping aan de oostzijde. De nu aanwezige stacaravans en zomerhuizen (recreatiewoningen) voldoen niet meer aan de hedendaagse (brand)veiligheidseisen en bovendien vindt er permanente bewoning plaats. Deze permanente bewoning is in strijd met het vigerende beleidskader waaronder het bestemmingsplan welke uitsluitend verblijfsrecreatie toestaat. Het plangebied wordt ontsloten door een centraal pad, met aan weerszijden van dit pad tuinen, met stacaravans. De stacaravans zijn met hun bijgebouwen tot aan de erfgrens gesitueerd. Dit is in strijd met het vigerende bestemmingsplan waarbij de gronden over een zone van 5 m gemeten uit de bestemmingsgrenzen uitsluitend bestemd zijn voor afschermende beplanting bestaande uit gebiedseigen sortiment (loofhoutsoorten als meidoorn, sleedoorn, vogelkers, kornoelje en dergelijke).
Nabij de entree bevinden zich twee relatief grote gebouwen. Het gebouw het dichtst bij de entree bestaat uit een kantine, één dienstwoning en bedrijfsruimte, het verderop gelegen gebouw betreft een grote schuur die eveneens dienst doet als bedrijfsruimte behorende bij het bestaande verblijfsrecreatieterrein.
3.3 Beschrijving Inrichtingsplan
Verblijfsrecreatie
Topparken B.V. is voornemens het terrein geheel opnieuw in te richten als verblijfsrecreatieterrein met recreatiewoningen, die via een centrale - zich over het terrein slingerende - ontsluitingsweg op de Gageldijk worden aangesloten (zie figuur 3.1). In totaal zullen er maximaal 40 recreatiewoningen (in plaats van 50 eenheden volgens het vigerende bestemmingsplan) gerealiseerd worden.
Er zijn in verband met de geringe omvang van het terrein en de exploiteerbaarheid ervan, door middel van toeristisch verhuur, circa 40 recreatiewoningen nodig. Het is niet mogelijk om kwalitatief hoogwaardige recreatiewoningen vrijstaand te realiseren, daartoe ontbreekt de ruimte. Daarom is gekozen voor een geschakelde opstelling. De 40 recreatiewoningen zullen worden opgedeeld in rijen, die geschakeld langs de ontsluitingsweg gesitueerd zullen worden. De recreatiewoningen zullen elk een grondoppervlakte hebben van maximaal 75 m² exclusief bijbehorende bijgebouwen (bergingen) die een grondoppervlakte hebben van maximaal 10 m². Deze bergingen zijn te bereiken via achterompaden. Tussen de recreatiewoningen is ruimte beschikbaar voor speel- en parkeervoorzieningen tussen het groen in het openbaar gebied. Voorzien zal worden in 1,5 parkeerplaats per recreatiewoning. Dat betekent dat er voor elke woning 1 parkeerplaats is dicht bij de woningen en dat er voor bezoekers nog 18 parkeerplaatsen extra beschikbaar zijn.
Centrale voorzieningen
Ter plaatse van de huidige vervallen centrale voorzieningen zullen dezelfde functies worden teruggebouwd binnen de bestaande bouwmogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan biedt. Bij de entree wordt voorzien in één dienstwoning met receptie, kantoor en bergruimte ten behoeve van de verhuur van de recreatiewoningen. Daarnaast zal ook een centrale ontmoetingsruimte of kantine voor de gasten van het terrein worden gerealiseerd. De bestaande schuur wordt vervangen. Bij de dienstwoning wordt voorzien in 2 parkeerplaatsen.
Landschappelijke inpassing
Het terrein wordt, vanaf de Gageldijk gezien, ingepast in de bebouwingsstrook door een terug liggende rooilijn en de groene invulling met tuin naar de Gageldijk toe. Dit betekent een aanzienlijk vriendelijker aanzien dan in de huidige situatie. Langs de perceelgrens wordt voorzien in een groenstrook van 5 m breed, zodat het terrein met de recreatiewoningen afgescheiden wordt van zijn omgeving en er een groene recreatieve sfeer heerst. Dit is met name van belang voor de westzijde van het plangebied waarbij de kassen op deze wijze uit het zicht kunnen worden gehouden.
Welstandsnota
In de welstandsnota worden gebieden en hun welstandsniveaus beschreven. Daarbij wordt aangegeven welke waarden moeten worden beschermd. Ook wordt aangegeven wat dit praktisch betekent voor de beoordeling van bouwplannen. Het plangebied maakt in de Welstandnota geheel deel uit van welstandsgebied 'Recreatiezone Plassengebied'. Het welstandsgebied 'Recreatiezone Plassengebied' bevat de gebieden die van oudsher worden getypeerd als slagenlandschap en veenplassengebied. Het open karakter van het polderlandschap geldt als uitgangspunt, daarbij rekening houdend met bestaande zichtlijnen.
Voor het gehele plangebied geldt het reguliere welstandsniveau. Bij het regulier welstandsniveau gaat het om gebieden met een eigen te onderscheiden en gewaardeerde ruimtelijke kwaliteit. Het welstandstoezicht is gericht op het handhaven van deze kwaliteit.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
Teneinde de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling te toetsen is een aantal onderzoeken uitgevoerd voor de relevante (milieu)aspecten. De onderzoeken zijn gebiedsdekkend van aard waarbij in de deelconclusies van iedere onderzoeksparagraaf aangegeven wordt of het deelaspect de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de volgende aspecten: water, verkeer en parkeren, wegverkeerslawaai, luchtkwaliteit, bedrijven en milieuhinder, externe veiligheid, flora en fauna, bodem, archeologie en cultuurhistorie.
4.2 Watertoets
Waterbeheer en watertoets
Het is wettelijk verplicht een watertoets uit te voeren. Dit is een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. De watertoets heeft als doel het voorkomen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.
Het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht is verantwoordelijk voor de zorg voor waterkeringen (voorkomen van overstromingen door dijkdoorbraak), de kwaliteit van oppervlaktewater (sloten), het waterpeil (voorkomen van wateroverlast) en het zuiveren van afvalwater. In het plangebied verzorgt het Hoogheemraadschap (door middel van haar uitvoeringsorganisatie Waternet) de zuivering van afvalwater. De zorg voor afvalwater (volksgezondheid), hemelwater en grondwater (voorkomen overlast) binnen het plangebied valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Maarssen. In het kader van de watertoets is over deze ruimtelijke ontwikkeling overleg gevoerd met de waterbeheerder, waarna de opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in deze waterparagraaf.
Waterbeleid
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW, 2000) schrijft voor dat in 2015 alle waterlichamen een 'goede ecologische toestand' (GET), en voor sterk veranderde/kunstmatige wateren een 'goed ecologisch potentieel' (GEP) moeten hebben bereikt. De chemische toestand moet voor alle waterlichamen (natuurlijk en kunstmatig) in 2015 goed zijn.
Nationaal beleid
Het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel (NBW-actueel, 2008) is een overeenkomst tussen het Rijk, de provincies, het InterProvinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Het beleid van 'Waterbeheer 21e eeuw' en de Europese 'Kaderrichtlijn Water' zijn belangrijke peilers van het akkoord. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. Eén en ander is een logisch vervolg en nadere uitwerking van het vigerende beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding (1998).
Provinciaal beleid
In het Waterhuishoudingsplan 2005-2010 zijn de hoofdlijnen van het waterbeleid in de provincie Utrecht vastgelegd. De doelstelling van het plan is: een veilig en bewoonbaar land. De provincie streeft daarom naar gezonde en veerkrachtige watersystemen en naar een duurzaam gebruik van water voor mens en natuur. Water raakt iedereen: het gaat om veiligheid, duurzaam gebruik en kwaliteit voor mens en natuur. Er zijn veel verschillende belangen, zoals landbouw, natuur en wonen, die hun eigen wensen en eisen hebben voor het waterbeheer. De provincie speelt een belangrijke rol bij de keuzes tussen ruimte, water en milieu. Met ingang van 2010 treedt het nieuwe Provinciaal waterplan 2010-2015 in werking. Dit plan heeft als ondertitel: 'richting robuust'. Hiermee wordt aangegeven dat duurzame en robuuste watersystemen nodig zijn voor het waarborgen van een aantrekkelijke woon-, werk- en leefomgeving. In dit plan zijn op basis van toekomstverkenning drie hoofdthema's benoemd:
- veiligheid: preventie, gevolgenbeperkingen rampenbeheersing bij overstromingen;
- kwaliteit en kwantiteit: voldoende en schoon oppervlakte- en grondwater en water voor natuur;
- gebruik en Beleving: mooier water, vaar- en zwemwater.
Beleid waterbeheerder
In het Waterplan Amstel, Gooi en Vecht 2006-2009 is het beleid van het Hoogheemraadschap in deze periode beschreven. Het Hoogheemraadschap maakt in de betreffende periode een omschakeling naar en nieuwe manier van werken. Daarbij wordt de Europese kaderrichtlijn Water geïmplementeerd, worden acties opgezet om klimaatsverandering en de wateroverlastproblemen het hoofd te kunnen bieden en wordt gestreefd naar kosteneffectieve maatregelen voor de afvalwaterketen. Met ingang van 2010 treedt het nieuwe Waterbeheerplan 2010-2015 in werking.
In de Handleiding Watertoets & Vergunningverlening uit 2003 van het Hoogheemraadschap zijn de uitgangspunten aangegeven voor het afstemmen van ruimtelijke plannen op het watersysteem. Het Hoogheemraadschap gaat bij de ontwikkeling van nieuwe stedelijke functies uit van 10% open water of zoveel als uit een nadere berekening nodig blijkt.
Huidige situatie waterhuishouding
Het plangebied ligt in het landelijk gebied ten zuiden van de Grote Maarsseveense Plas, dit is een zwemplas. Binnen het plangebied bevinden zich 50 zomerhuizen met een totaal bebouwingsoppervlak van circa 3.750 m² exclusief de overige voorzieningen zoals de dienstwoning, receptie, kantine en dergelijke. Naast de bebouwing is vrijwel het gehele terrein verhard in de vorm van parkeerplaatsen, terrassen en wegen. De maaiveldhoogte bedraagt circa NAP 0 m en de bodem bestaat uit veen. Volgens de Bodemkaart van Nederland is in het plangebied sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand hier van nature minder dan 0,4 m onder het maaiveld ligt, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0,5 m en 0,8 m onder het maaiveld ligt. Het plangebied ligt niet in een van de beschermende zones rond het waterwingebied Bethunepolder.
Het plangebied maakt onderdeel uit van de Polder Buitenweg, in het betreffende peilgebied wordt een zomerpeil van NAP -0,8 m en een winterpeil van NAP -0,95 m gehandhaafd. Langs de noordzijde van het plangebied bevindt zich een watergang die wordt aangemerkt als primaire watergang. Verder bevindt zich binnen of direct langs het plangebied geen oppervlaktewater. De Grote Maarsseveense Plas, ten noorden van het plangebied, is aangeduid als waterlichaam volgens de KRW. De Gageldijk wordt aangemerkt als een tertiaire waterkering.
De bebouwing in het plangebied is aangesloten op een drukriool. Dit drukriool voert het afvalwater vanuit het plangebied af naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie Utrecht. Schoon hemelwater wordt vanuit het plangebied afgevoerd naar het oppervlaktewater.
Toekomstige situatie
De bestaande zomerhuizen in het plangebied worden gesloopt en vervangen door maximaal 40 nieuwe recreatiewoningen. In de nieuwe situatie bedraagt het grondoppervlak van de recreatiewoningen (40 x 75 m²) en de bergingen (40 x 10 m²) circa 3.400 m². De overige voorzieningen zoals de dienstwoning, receptie, kantine e.d. worden conform de maatvoering zoals deze geldt op basis van het vigerende bestemmingsplan opgericht. Het aandeel bebouwd oppervlak neemt hiermee per saldo af. De parkeerplaatsen worden uitgevoerd in de vorm van grastegels. Ten slotte zal rond het terrein een groenstrook worden ingericht. Het verhard oppervlak zal daarom ook afnemen, waardoor compensatie in de vorm van nieuw open water niet aan de orde is.
Voor de bouwwerkzaamheden worden duurzame niet-uitloogbare bouwmaterialen toegepast (dus geen zink, lood, koper, en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien desondanks uitloogbare materialen worden gebruikt, worden deze voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.
De recreatiewoningen worden aangesloten op het bestaande drukriool waardoor het afvalwater naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie Utrecht wordt afgevoerd. Hiermee wordt voldaan aan de richtlijn van het Hoogheemraadschap om ten minste 60% van het regenwater van verhard oppervlak af te koppelen van de riolering. Schoon hemelwater wordt vanuit het plangebied afgevoerd naar het oppervlaktewater. Hemelwater dat op de grastegels van de parkeerplaatsen valt, infiltreert of stroomt oppervlakkig af naar het oppervlaktewater.
Langs de primaire watergang ten noorden van het plangebied dient een strook met een breedte van ten minste 5 m te worden vrijgehouden van bebouwing. Dit is bepaald in de Keur van het Hoogheemraadschap, de strook dient voor het onderhoud van de watergang. Het bestemmingsplan houdt hier eveneens rekening mee.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling die door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, geen negatieve gevolgen heeft voor de bestaande waterhuishoudkundige situatie. De ontwikkeling voldoet dan ook aan de doelstellingen van duurzaam waterbeheer.
4.3 Verkeer En Parkeren
Het vigerende bestemmingsplan gaat uit van een parkeernorm van minmaal 1,2 parkeerplaatsen per standplaats. Voor het parkeren binnen het plangebied is in aansluiting op de CROW parkeerkencijfers een parkeernorm aangehouden van 1,5 per recreatiewoning en 2 voor de dienstwoning. Dit komt neer op 40 x 1,5 + 2 = 62 parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen zullen deels naast de dienstwoning en deels in de open ruimten tussen de recreatiewoningen gerealiseerd worden. Hiermee wordt voldaan aan de voor het plangebied geldende actuele parkeernormen. Het plangebied zal op de Gageldijk worden ontsloten. De ontsluiting verandert hiermee niet ten opzichte van de bestaande situatie. De verkeersbewegingen naar de openbare weg toe worden in de bestaande situatie gegenereerd door 50 eenheden die deels permanent bewoond worden. In de nieuwe situatie gaat het om maximaal 40 eenheden die recreatief worden gebruikt, zodat aanzienlijk minder verkeersbewegingen worden verwacht.
4.4 Wegverkeerslawaai
De maximaal 40 nieuw te bouwen verblijfseenheden zullen de voorheen toegestane 50 verblijfseenheden vervangen. De verblijfseenheden worden niet aangemerkt als geluidsgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder. Daarnaast worden de verblijfseenheden op dezelfde afstand van de Gageldijk gesitueerd waardoor een toename van wegverkeerslawaai is uitgesloten. De dienstwoning, die wel als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt ingevolge de Wet geluidhinder, wordt op dezelfde locatie als de bestaande dienstwoning teruggebouwd. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling wat betreft wegverkeerslawaai geen belemmeringen geeft ten aanzien van de Wet geluidhinder.
4.5 Luchtkwaliteit
Normstelling en beleid
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 48 µg/m³ | tot en met 10 juni 2011 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 75 µg/m³ | tot en met 10 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10.
Onderzoek
Ruimtelijke ontwikkelingen die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit dienen te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wlk. Ontwikkelingen die een verwaarloosbare bijdrage hebben op de luchtkwaliteit in de omgeving zijn op grond van het Besluit 'Niet in betekenende mate' vrijgesteld van een dergelijke toetsing. Aangezien het aantal verkeersbewegingen van en naar het recreatieterrein niet zal toenemen is de ontwikkeling vrijgesteld van toetsing aan de Wlk. Bovendien is de toetsingsgrens bijvoorbeeld voor woningbouw gesteld op een woonwijk van 1.500 woningen met één ontsluitingsweg of voor een kantoorontwikkeling op 100.000 m² vloeroppervlakte. Er kan met zekerheid gesteld worden dat de herontwikkeling van dit recreatieterrein bij lange na niet in de buurt komt van deze ondergrenzen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter wel een afweging plaats te vinden ten aanzien van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Hiervoor zijn de achtergrondconcentraties van de luchtkwaliteit ter plaatse in beeld gebracht. Voor de maatgevende stoffen stikstofdioxide en fijn stof gaat het in 2009 om een jaargemiddelde achtergrondconcentratie van 25,4 respectievelijk 24,7 µg/m³ (bron: www.saneringstool.nl).
Daarmee wordt ruimschoots aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit voldaan. In de omgeving van het plangebied is de N230 gelegen, maar gezien de afstand (ruim 200 m) en de achtergrondconcentraties wordt in het plangebied voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit en is een goede leefkwaliteit voor wat betreft luchtkwaliteit voldoende gegarandeerd. Zodoende zal het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormen bij de ontwikkeling van het plangebied.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
4.6 Bedrijven En Milieuhinder
Normstelling en beleid
Ten aanzien van de voorgestelde ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door omliggende bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de recreatiewoningen/dienstwoning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009).
Milieuzonering beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek
In de directe omgeving van het terrein bevinden zich enkele bedrijven. Op het naastgelegen perceel, de Gageldijk 67 worden caravans opgeslagen. Het bedrijf heeft de agrarische functie reeds verloren. Bij dit bedrijf zullen alleen overdag en slechts incidenteel activiteiten plaatsvinden. Zodoende zal het bedrijf geen onaanvaardbare hinder veroorzaken ter plaatse van het recreatieterrein. Op circa 50 m ten oosten van het recreatieterrein is een handel in motorfietsen en scooters gesitueerd. Op circa 100 m ten oosten ligt het sloopbedrijf Venus BV. Voor beide bedrijven wordt daarmee voldaan aan de richtafstand uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Bovendien bevinden zich op korte afstand van de bedrijven woningen waarmee de bedrijven in hun bedrijfsvoering rekening mee dienen te houden. Zodoende zullen de bedrijven in de omgeving van het recreatieterrein geen onaanvaardbare milieuhinder veroorzaken.
Er is in deze situatie feitelijk geen sprake van functiewijziging van het terrein; de huidige functie is recreatie en dat blijft het ook in de nieuwe situatie. Ook de bedrijfswoning is reeds als zodanig bestemd en zal op dezelfde locatie herbouwd worden. De wijziging heeft slechts betrekking op de wens om de recreatiewoningen geschakeld te bouwen. Dit leidt er niet toe dat de huidige situatie wijzigt voor wat betreft de wederzijdse invloed van het recreatieterrein en de omliggende bedrijven.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuhinder de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
4.7 Externe Veiligheid
Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen dient aandacht te worden besteed aan de risico's als gevolg van:
- bedrijven waar opslag, gebruik, en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor en water en door buisleidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt een onderscheid gemaakt in een plaatsgebonden risico (PR) en een groepsrisico (GR). Voor het PR geld een grenswaarde van 10-6. Voor het GR geldt, bij ontwikkelingen binnen het invloedsgebied, een verantwoordingsplicht.
Onderzoek
Op het perceel aan de Gageldijk 77 bevindt zich een bovengrondse propaantank. Aangezien de propaantank niet onder het Bevi valt gelden de toetsingsafstanden uit het Activiteitenbesluit. Voor deze tank geldt een PR 10-6-contour van 50 m. Deze contour reikt echter niet tot het recreatieterrein. Daarnaast geldt ten opzichte van de propaantank geen relevant GR.
Binnen een afstand van 200 m van het plangebied zijn geen waterwegen en spoorwegen met structureel en grootschalig vervoer van gevaarlijke stoffen gelegen. Over de N230 worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De PR 10-6-contour is niet buiten de weg gelegen. De PR 10-8-contour, indicator voor de omvang van het invloedsgebied van het GR, ligt op 200 m van de wegas. Daarmee reikt de contour niet tot het plangebied. Een nadere toetsing is derhalve niet nodig.
In de omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waar rekening mee moet worden gehouden bij de planvorming. Bovendien leiden de ontwikkelingen binnen het plangebied tot een afname van de personendichtheid en het GR. Het aspect externe veiligheid levert derhalve geen belemmeringen op voor de ontwikkeling van het terrein.
Conclusie
De ontwikkelingen in het plangebied zullen geen invloed hebben op de hoogte van het GR. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering oplevert voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
4.8 Flora En Fauna En Ecologie
In deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Voor de toetsing aan de Flora- en faunawet (Ffw) is het uitgebreide onderzoek beschreven in Bijlage 1.
Gebiedsbescherming
De planlocatie vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Mogelijke negatieve beïnvloeding van het Natura 2000-gebied door recreatieve druk is niet te verwachten. Immers het plangebied had reeds een verblijfsrecreatieve bestemming op basis waarvan de plaatsing van 50 verblijfsrecreatieve eenheden mogelijk is. In het voorliggende plan wordt het maximale aantal terug gebracht tot 36 verblijfsrecreatieve eenheden. Er zal geen water onttrokken of toegevoegd worden aan de nabijgelegen plassen (behoren tot Natura 2000-gebied) als gevolg van de bedrijfsvoering.
Geluids- of lichtverstoring als gevolg van de planontwikkeling zal ten opzichtte van de bestaande situatie minimaal zijn en gezien de tussenliggende buffers zoals de watergang en opgaand groen (tussen de Maarsseveense Plassen en het plangebied) geen negatieve effecten met zich meebrengen op het nabijgelegen Natura 2000-gebied.
Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Gezien de afstand (1 km) tot de dichtstbijzijnde ecologische verbindingszone (relatief grote afstand) is de verwachting dat er geen verstoring vanuit het plangebied op de ecologische verbindingszone zal zijn.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Ffw nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend. Voor de betreffende planontwikkeling zal geen ontheffing nodig zijn voor de soorten uit categorie 1 waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten of door minimaal 20 m rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren.
Er zijn tijdens het vleermuizenonderzoek geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen in het plangebied. Het plangebied is alleen marginaal foerageergebied (in de nabije omgeving is geschikter foerageergebied aanwezig) voor de gewone dwergvleermuis en daarmee hoeft voor de betreffende planontwikkeling geen ontheffing aangevraagd te worden voor vleermuizen.
De rugstreeppad (categorie 3) is een soort die snel nieuwe leefgebieden bezet en de kans bestaat dat deze door toekomstige grondwerkzaamheden gebruik zal gaan maken van delen van het plangebied, die op dit moment nog ongeschikt zijn. Voor deze zwaar beschermde soort geldt dat indien deze soort zich vestigt, een ontheffing in het kader van de Ffw aangevraagd moet worden. Om vestiging van deze soort (en daarmee een ontheffingprocedure) te voorkomen, kunnen de betreffende delen waar grondwerkzaamheden plaatsvinden voorafgaand aan de grondwerkzaamheden volledig worden afgeschermd met antiworteldoek. De antiworteldoek dient een hoogte van 40/50 cm te hebben en dient 5 cm in de grond te worden geplaatst. Op deze manier kunnen de rugstreeppadden er geen gebruik van maken. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de gunstige staat van instandhouding van geen van de soorten in gevaar komen. Naar verwachting zal een eventuele ontheffing van de Ffw dan ook worden verkregen.
Conclusie
- De Natuurbeschermingswet zal genoemde planontwikkeling niet in de weg staan.
- Voor de Ffw geldt dat de planwerkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart t/m 15 juli) opgestart dienen te worden of door minimaal 20 m rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren.
- De rugstreeppad is een soort die snel nieuwe leefgebieden bezet en de kans bestaat dat deze door toekomstige grondwerkzaamheden gebruik zal gaan maken van delen van het plangebied, die op dit moment nog ongeschikt zijn. Voor deze zwaar beschermde soort geldt dat indien deze soort zich vestigt, een ontheffing in het kader van de Ffw aangevraagd moet worden. Om vestiging van deze soort (en daarmee een ontheffingprocedure) te voorkomen, kunnen de betreffende delen waar grondwerkzaamheden plaatsvinden voorafgaand aan de grondwerkzaamheden volledig worden afgeschermd met antiworteldoek. De antiworteldoek dient een hoogte van 40/50 cm te hebben en dient 5 cm in de grond te worden geplaatst. Op deze manier kunnen de rugstreeppadden er geen gebruik van maken.
- Tevens zal de toekomstige groeninrichting tuinen en een toevoeging van een groenstrook met gebiedseigen assortiment van circa 5 m breed langs de buitenrand van het recreatieterrein naar verwachting voor een hogere natuurwaarde kunnen zorgen. Dit in tegenstelling tot de huidige situatie waarbij de bebouwing tegen de erfgrens is aangebouwd. Verwacht wordt dat de ontwikkelingen voorzien in een verbetering van de inrichting met meer kansen voor natuurwaarden (insecten, vogels, zoogdieren en amfibieën) binnen het plangebied.
- Indien de juiste maatregelen (zie het voorgaande) worden getroffen zal de Ffw de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
4.9 Bodem
Toetsingskader
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse van de beoogde ontwikkeling te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.
Onderzoek
Ten behoeve van het bestemmingsplan is op het perceel Gageldijk 71 een verkennend bodemonderzoek2 uitgevoerd conform NEN 5740 (zie Bijlage 3). Op basis van het vooronderzoek is de onderzoeksstrategie onverdacht aangehouden waarbij extra aandacht is besteed aan het voorkomen van bodemverontreiniging ter hoogte van de aangetroffen stookolievaten en ter hoogte van een mogelijk gedempte watergang aan de oostzijde van het plangebied. Op het perceel zou een ondergrondse brandstoftank aanwezig zijn, de locatie daarvan is echter onbekend.
Uit de analyse van de monsters komt naar voren dat de toplaag van de bodem aan de zuidwestzijde van het plangebied plaatselijk sterk verontreinigd is met zink en matig verontreinigd met lood. De omvang van deze verontreinigingen, in het horizontale vlak, is niet bekend. In het verticale vlak beperkt de verontreiniging zich tot een diepte van 0,5 m. De verontreinigingen met zink en lood zijn te relateren aan de bijmengingen met puin. Het grondwater is ter plaatse van de onderzoekslocatie licht verontreinigd met xylenen en er is een overschrijding van de somparameter voor ethyleenoxide geconstateerd. Het blijkt dat er geen gechloreerde koolwaterstoffen in verhoogde concentraties zijn aangetroffen.
Vanwege de vastgestelde sterke verontreiniging met zink en de matige verontreiniging met lood aan de zuidwestzijde van het plangebied is mogelijk sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Er is daarom nader onderzoek verricht dat specifiek is gericht op het vaststellen van de omvang van de bodemverontreiniging met lood en zink (zie Bijlage 4)3. Uit het nader onderzoek vloeit voort dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met lood en zink aan de zuidwestzijde van het plangebied. De noodzaak tot het nemen van sanerende maatregelen is voor de huidige situatie niet spoedeisend. Aangezien de verontreiniging onderdeel uitmaakt van een nieuwbouwlocatie zal het bevoegd gezag in het kader van de bouwvergunning een sanerende maatregel eisen. Een dergelijke maatregel kan zijn het geheel verwijderen van de verontreiniging of het isoleren van de verontreiniging middels een fundament of wegverharding. De uiteindelijk te nemen saneringsmaatregel dient aan het bevoegd gezag kenbaar te worden gemaakt middels een saneringsplan. De Milieudienst Noord-West Utrecht heeft het verkennend en nader bodemonderzoek (in opdracht van de gemeente Maarssen) beoordeeld (zie Bijlage 5)4. Zij geven per brief aan dat mogelijk sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met lood en zink aan de zuidwestzijde van het plangebied. Een bouwvergunning kan pas worden verleend nadat de provincie Utrecht in een beschikking heeft uitgedrukt dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging of dat de provincie Utrecht een saneringsplan of BUS melding heeft goedgekeurd.
Conclusie
Het nadere bodemonderzoek en het saneringsplan worden voorgelegd aan het bevoegde gezag. In de economische haalbaarheid van het plan is rekening gehouden met deze bodemsanering. Het aspect bodemkwaliteit vormt na de goedkeuring van het saneringsplan en de uitvoering van de bodemsanering geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen in dit bestemmingsplan.
- 2. Van Dijk geo- en milieutechniek, verkennend bodemonderzoek herinrichting camping Nooit gedacht gageldijk 71 te Maarssen, 750076, 12 augustus 2008.
- 3. Van Dijk geo- en milieutechniek, nader bodemonderzoek herinrichting camping Nooit gedacht gageldijk 71 te Maarssen, 750076, 3 december 2009.
- 4. Brief Milieudienst Noord-West Utrecht, beoordeling verkennend en nader bodemonderzoek herinrichting camping Nooit gedacht gageldijk 71 te Maarssen, kenmerk 2009-3087, 9 december 2009.
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
Regelgeving en beleid
Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis in Nederland. Het Verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van deze archeologische waarden. Nederland heeft het Verdrag van Malta in 1992 ondertekend en in 1998 geratificeerd. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Onderzoek
Bestaande archeologische waarden dienen te worden beschermd. Op basis van de provinciale waardenkaarten en de website van Kich is geen archeologische waarde toegekend aan het plangebied. Hiertoe is geen nader onderzoek vereist voor eventueel uit te voeren grondwerkzaamheden. Echter de gemeente heeft eigen beleid in ontwikkeling (zie figuur 4.2). Uit onderzoeken is gebleken dat de lintbebouwing langs de Gageldijk archeologische waarden kan bevatten. In het verleden zijn door de bestaande bebouwing van dienstwoning en schuren archeologische vindplaatsen mogelijk al aangetast. Een verkennend archeologisch bodemonderzoek op deze locaties is niet mogelijk doordat ter plaatse reeds bebouwing aanwezig is. In overleg met de gemeente Maarssen is bepaald dat een archeoloog aanwezig dient te zijn bij de afbraak van de bestaande bebouwing in de zone langs de Gageldijk, zodat eventuele vondsten bij de fundering tijdig ontdekt worden. Eventuele vondsten gedaan tijdens de planuitvoering (inrichting gehele recreatieterrein) vallen onder de meldingsplicht zoals vastgelegd in artikel 53 van de Wet op de archeologische monumentenzorg.
Legenda:
Beige: Lage archeologische verwachting voor resten uit alle perioden.
Groen: Ontginningsbasis: Hoge archeologische verwachting voor resten van bewoning vanaf de late middeleeuwen.
Figuur 4.1 Uitsnede archeologische verwachtingskaart gemeente Maarssen (concept 16 april 2009)
Conclusie
Het aspect archeologie en cultuurhistorie levert geen belemmering op voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
4.11 Eindconclusie
Op basis van de onderzochte informatie worden geen bijzondere belemmeringen verwacht voor de ontwikkeling van het plangebied ten aanzien van de milieu- en overige aspecten.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze is vormgegeven.
5.1 Verantwoording Planvorm
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader waarbinnen in dit plangebied een herontwikkeling kan worden gerealiseerd. Het plan heeft de vorm van een globaal eindplan op basis van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde nieuwe ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemming of andere planologisch–juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na herinrichting van het plangebied, een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Deze planvorm biedt flexibiliteit voor de beoogde ontwikkeling en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de bewoners en gebruikers van de aangrenzende gebieden.
Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008), de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP2008) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2008). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de op 1 oktober 2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
5.2 Opbouw Regels
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en het gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
5.3 De Bestemmingen
In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen opgenomen. In deze paragraaf wordt in alfabetische volgorde kort ingegaan op de inhoud van de verschillende bestemmingen.
Groen
Langs het plangebied (ter plaatse van het terrein met de recreatieve verblijfseenheden) wordt een groenstrook/randbeplanting aangebracht van minimaal 5 m teneinde het recreatieterrein op een herkenbare landschappelijke wijze in te passen zodat enerzijds de recreatieve verblijfseenheden vanuit de omgeving niet zichtbaar zijn en anderzijds het recreatieterrein is afgeschermd van zijn omgeving. Ter plaatse van het bebouwingslint langs de Gageldijk is een smallere groenstrook geprojecteerd. Aan de afschermende beplantingsstrook is de bestemming 'Groen' toegekend. Het parkeren van motorvoertuigen, auto's en dergelijke, is binnen deze bestemming niet toegestaan, ook niet op eventueel aangebrachte verhardingen. Het parkeren van een voertuig is niet 'ten dienste van' de groenbestemming. Een wandelpad echter wel. Ter bescherming van de afschermende beplantingsstrook is een vergunningsstelsel opgenomen.
Recreatie-3
De gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor verblijfsrecreatie door middel van recreatiewoningen. Bij het recreatiegebied zijn ondersteunende voorzieningen aanwezig, zoals een kantine en een receptiegebouw. Deze voorzieningen moeten gesitueerd worden binnen het bestemmingsvlak. Per recreatiewoning is maximaal één bijgebouw dan wel overkapping toegestaan met een oppervlakte van maximaal 10 m². De goot- en bouwhoogten zijn opgenomen in de regels. Onder het recreatieverblijf mag geen kelder worden gerealiseerd. Tevens is op het terrein maximaal één bedrijfswoning toegestaan.
Het parkeren van de recreanten en hun bezoekers moet op eigen terrein worden opgevangen. De recreatieverblijven mogen niet worden gebruikt ten behoeve van permanente bewoning. Onder permanente bewoning wordt verstaan het gebruik als woonadres als bedoeld in de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (Wet GBA), waaronder wordt verstaan:
- a. het gebruik van het woonadres als hoofdverblijf, dat wil zeggen dat het adres het centrum vormt van de sociale en maatschappelijke activiteiten van de bewoner;
- b. het in de periode van 180 dagen ten minste de helft van die tijd ter plaatse nachtverblijf houdt, terwijl betrokkene(n) niet elders daadwerkelijk over een woonadres beschikt.
Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)
Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen is een deel van het plangebied voorzien van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Voor deze gronden geldt dat slopen en een aantal genoemde werken en werkzaamheden, waarbij archeologische waarden in het geding kunnen zijn, slechts mogelijk is indien begeleiding door een archeologische deskundige plaatsvindt.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst afgesloten inzake de ontwikkeling. De kosten en opbrengsten van het project komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiermee is het plan financieel uitvoerbaar. Er is geen exploitatieplan (als bedoeld in artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening) vastgesteld, omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Inspraak
In de voorbereidingsprocedure van dit (postzegel)bestemmingsplan is enkel formeel vooroverleg gevoerd. Er is geen inspraak conform de gemeentelijke inspraakverordening verleend omdat bij postzegelbestemmingsplannen de wijzigingen over het algemeen van beperkte aard en omvang zijn. Aangezien er in het kader van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan nog zienswijzen kunnen worden ingediend, zullen de belangen van derden hiermee niet worden geschaad.
7.2 Overleg
Het voorontwerpbestemmingsplan Verblijfsrecreatieterrein Gageldijk 71 is in het kader van vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro aan de overlegpartners toegezonden. Van de navolgende instanties zijn reacties ontvangen.
- VROM-Inspectie Noord-West;
- Provincie Utrecht;
- Waternet.
De ontvangen vooroverlegreacties zijn hieronder samengevat weergegeven en van een gemeentelijke reactie voorzien.
Volgnummer : 1
VROM-Inspectie, Directie Uitvoering, Regio afdeling Noord-West, Postbus 1006, 2001 BA Haarlem
Samenvatting
Indiener verzoekt de toelichting aan te passen en het beleid betreffende Rijksbufferzones en Nationale Landschappen, op basis van de Nota Ruimte en de ontwerp AMvB Ruimte, toe te voegen.
Beantwoording
Indiener merkt terecht op dat het beleidskader aanvulling verdient. Het rijksbeleid zal dan ook worden aangevuld met het beleid met betrekking tot Rijksbufferzones en Nationale Landschappen.
Conclusie
Het rijksbeleid wordt aangevuld in hoofdstuk 2 van de toelichting.
Volgnummer : 2
Provincie Utrecht, Postbus 80300, 3508 TH Utrecht
Samenvatting
Indiener verzoekt het ruimtelijk beleidskader aan te vullen met het van toepassing zijnde beleid met betrekking tot Rijksbufferzones en Nationale Landschappen. Daarnaast wordt in overweging gegeven de inrichting van het terrein nog eens te bezien, in verband met eventuele zichtlijnen die in het huidige ontwerp onmogelijk worden gemaakt. Indiener merkt tot slot op dat de beplanting inheems en streekeigen moeten zijn.
Beantwoording
Indiener merkt terecht op dat het beleidskader aanvulling verdient. Het rijksbeleid zal dan ook worden aangevuld met het beleid op Rijksbufferzones en Nationale Landschappen. De inrichting van het terrein is nader bezien maar wordt niet aangepast, aangezien er onvoldoende mogelijkheden overblijven om een groene recreatieve sfeer te creëren en aantasting van de bestaande groenstructuren niet gewenst is.
Conclusie
Het rijksbeleid wordt aangevuld in hoofdstuk 2 van de toelichting.
Volgnummer : 3
Waternet, Planadvies en vergunningen, Postbus 94370, 1090 GJ Amsterdam
Samenvatting
Indiener geeft aan dat de reactie van 23 september 2009 goed is verwerkt in het voorontwerpbestemmingsplan. Daarnaast adviseert indiener het terrein op te hogen en kruipruimteloos te bouwen om zodoende vochtproblemen te voorkomen.
Beantwoording
De reactie wordt ter kennisgeving aangenomen.
Conclusie
De reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Bijlage 1 Onderzoek Flora En Fauna En Ecologie
Flora en fauna en ecologie
In deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen wat ecologie betreft moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied is gelegen aan de Gageldijk 71 te Maarssen. De planlocatie bestaat uit een loods, stacaravans en zomerhuizen en een clubgebouw. De loods is enkelwandig. Het clubgebouw is grotendeels dichtgespijkerd en mist enkele dakpannen op de hoeken. De stacaravans en zomerhuizen zijn van beperkte omvang, van plaatmateriaal en bezitten platte daken. In het clubgebouw heeft brand gewoed.
Beoogde ontwikkelingen
Het plangebied zal opnieuw ingericht worden met recreatiewoningen en bijbehorende voorzieningen. De voorgenomen ontwikkelingen kunnen als volgt worden omschreven:
- kappen opgaand groen;
- sloop van loods, stacaravans en zomerhuizen en clubgebouw;
- grondwerkzaamheden;
- de bouw van recreatiewoningen en bijbehorende voorzieningen;
- nieuwe groeninrichting.
Toetsingskader
Beleid
Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS)
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS.
Natuurbeleidsplan Ecologische Infrastructuur
In het gemeentelijk natuurbeleidsplan is gekozen de ecologische infrastructuur in Maarssen op te zetten voor de doelgroep dagvlinders. De voornaamste redenen daarvoor zijn, dat dagvlinders vanwege allerlei bedreigingen beschermt dienen te worden en hoge eisen stellen aan hun omgeving en ook andere soorten daarom zullen profiteren van maatregelen die voor dagvlinders genomen worden. De ecologische infrastructuur heeft betrekking op het stedelijk gebied. Daaromheen liggen door de provincie aangegeven kern- en natuurontwikkelingsgebieden. De ecologische structuur die in eerste instantie gerealiseerd moet worden, maakt deel uit van de ecologische verbindingszone tussen het Vechtplassengebied en het veenweidegebied. Via Park Vechtenstein loopt deze verbinding naar de Sweserengseweg en van daar via de Zuilense Ring naar de Maarsseveense Plassen. De overhoeken tussen de op- en afritten van de Zuilense Ring ter hoogte van de Sweserengseweg hebben betekenis als 'stepping stone' tussen verschillende leefgebieden waar een soort zich blijvend kan vestigen. De bermen van de Zuilense Ring vormen in het beleidsplan een van de corridors, dat wil zeggen lijnvormige verbindingsroutes, waarlangs soorten zich kunnen verplaatsen tussen verschillende leefgebieden.
Normstelling
Flora- en faunawet (Ffw)
Voor de soortenbescherming is de Ffw van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:
- nesten van blauwe reiger, spechten, uilen en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd;
- nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep;
- nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals ooievaar, torenvalk, kerkuil, steenuil, zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Voor de gebiedsbescherming vormt de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw) het juridisch kader. Onderzocht moet worden of de ontwikkeling negatieve effecten kan hebben op beschermde gebieden (binnen en buiten plangebied). De Nbw onderscheidt drie soorten gebieden:
- a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
- Vogel- habitatrichtlijngebieden
Onderzocht moet worden of het bestemmingsplan gevolgen heeft voor de aangewezen gebieden (verslechtering- of verstoringstoets). Voor nieuwe bestemmingsplannen die significante gevolgen voor het betrokken gebied kunnen hebben, moet een 'passende beoordeling' worden gemaakt van de gevolgen die het plan voor het gebied kan hebben. Een dergelijke beoordeling kan achterwege blijven, indien reeds eerder een relevante beoordeling is gemaakt, het bestemmingsplan een 'herhaling' of 'voortzetting' van een vroeger plan is en een nieuwe beoordeling geen nieuwe gegevens en inzichten zou opleveren. Indien uit de 'passende beoordeling' blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet kunnen worden ontzien, zal aan het bestemmingsplan vanwege de Natuurbeschermingswet 1998 goedkeuring worden onthouden. Dit tenzij uit de beoordeling blijkt dat er geen alternatieven zijn en er voor het project dwingende redenen bestaan van groot openbaar belang, daaronder begrepen redenen van sociale of economische aard5.
- Beschermde natuurmonumenten
Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten handelingen te (doen) verrichten, die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, het landschap, de natuurwetenschappelijke waarde, de dieren en de planten in deze gebieden. Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan wordt nagegaan of de Nbw de uitvoering van het plan in de weg staat. Dit zal zich voordoen, wanneer de uitvoering van het plan tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning zal worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
De planlocatie aan de Gageldijk vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000, maar is wel op 500 m afstand gelegen van het Natura 2000-gebied 'Oostelijke Vechtplassen', zie figuur B1.1.
Figuur B1.1 Het plangebied (zwarte cirkel) ten opzichtte van de Natura 2000-gebieden (rood en blauw gestreept)
Natura 2000-gebied 'Oostelijke Vechtplassen'
De Oostelijke Vechtplassen bestaan uit een reeks van laagveengebieden tussen de Vecht en de oostrand van Utrechtse heuvelrug. In het gebied bevinden zich door turfwinning ontstane meren en plassen, meest met een zandondergrond, sommige aanzienlijk verdiept door zandwinning. De combinatie van rivierinvloeden en invloeden van het watersysteem van de zandgronden heeft een rijke schakering van typen van moeras en moerasvegetaties doen ontstaan. In het gebied zijn twee belangrijke gradiënten te onderscheiden: van noord naar zuid loopt een gradiënt van meer gesloten gebied (bos) naar meer open landschap (grasland, trilveen en rietland), terwijl van west naar oost een gradiënt is te zien van toenemende kwel (in petgaten en trilvenen). Belangrijk broedgebied voor broedvogels van rietmoerassen (roerdomp, purperreiger) en zeer belangrijk voor broedvogels van moerassen met veel waterriet en lange oeverlijnen (woudaap, grote karekiet). Ook van enig belang als broedgebied voor enkele andere moeras- en watervogels (porseleinhoen, zwarte stern, ijsvogel).
Onderstaand de tabellen met alle habitattypen en/of habitatsoorten en tabellen met broedvogelsoorten en niet-broedvogelsoorten waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen.
Habitattypen
H3140 - Kranswierwateren
H3150 - Meren met krabbenscheer
H4010B - Vochtige heiden (laagveengebied)
H6410 - Blauwgraslanden
H7140A - Overgangs- en trilvenen (trilvenen)
H7140B - Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden)
H7210 - *Galigaanmoerassen
H91D0 - *Hoogveenbossen
Habitatsoorten
H1042 - Gevlekte witsnuitlibel
H1082 - Gestreepte waterroofkever
H1134 - Bittervoorn
H1149 - Kleine modderkruiper
H1163 - Rivierdonderpad
H1318 - Meervleermuis
H1340 - *Noordse woelmuis
H1903 - Groenknolorchis
H4056 - Platte schijfhoren
Broedvogelsoorten
A021 - Roerdomp
A022 - Woudaapje
A029 - Purperreiger
A119 - Porseleinhoen
A197 - Zwarte Stern
A229 - IJsvogel
A292 - Snor
A295 - Rietzanger
A298 - Grote karekiet
Niet-broedvogelsoorten
A017 - Aalscholver
A041 - Kolgans
A043 - Grauwe Gans
A050 - Smient
A051 - Krakeend
A056 - Slobeend
A059 - Tafeleend
A068 - Nonnetje
Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS)
Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS), zie figuur 2 PEHS-kaart. De dichtstbijzijnde gebieden die tot de PEHS behoren zijn allen op minimaal 1 km afstand gelegen van de planlocatie.
Figuur B1.2 Het plangebied (zwarte cirkel) ten opzichtte van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (zie legenda)
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997, www.ravon.nl, FLORON, 2002 en www.waarnemingen.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven. Via het Natuurloket (www.natuurloket.nl) kan een indicatie worden verkregen van de beschikbaarheid van soortengegevens bij verschillende Particuliere Gegevensbeherende Organisaties (PGO's). Tevens is op 18 en 25 mei 2009 een aanvullend vleermuizenonderzoek uitgevoerd (Adviesbureau Mertens, 2009) met behulp van een batdetector.
Flora
Volgens het Natuurloket zijn twee licht beschermde en drie rode lijstsoorten aangetroffen binnen het kilometerhok waarvan het plangebied deel uitmaakt. Gezien de voorkomende biotopen en het beheer (grotendeels gecultiveerde soorten en verharding) is hier alleen een licht beschermde soort als de grote kaardenbol te verwachten. Zwaar beschermde soorten zijn hier niet te verwachten.
Fauna
- Zoogdieren
Het natuurloket geeft aan dat zoogdieren niet onderzocht zijn binnen het betreffende kilometerhok.
Het buitengebied van Maarssen is rijk aan zoogdieren. Gezien de aanwezige gevarieerde biotopen in de nabije omgeving en de verspreidingsgegevens zijn de volgende soorten te verwachten: ree, mol, egel, gewone bosspitsmuis, waterspitsmuis, noordse woelmuis, dwergmuis, veldmuis, bosmuis, hermelijn, wezel, bunzing, rosse woelmuis, woelrat, en haas. Zwaar beschermde soorten als de waterspitsmuis en noordse woelmuis (habitatrichtlijnsoort) zijn in de nabij gelegen Molenpolder (www.waarnemingen.nl) waargenomen, maar deze soorten zijn gezien de voorkomende biotopen (gebouwen, verharding en gecultiveerde elementen) op de planlocatie zeker niet te verwachten. Soorten als mol, egel, dwergmuis, veldmuis, bosmuis en woelrat kunnen het plangebied gebruiken als onderdeel van hun leefgebied.
De volgende beschermde soorten vleermuizen zijn uit de regio bekend: gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, watervleermuis, meervleermuis, laatvlieger en gewone grootoorvleermuis (Limpens et. al., 1997). Gezien de voorkomende biotopen op de planlocatie als gebouwen en bomen, dit kan mogelijk deel uitmaken van het leefgebied van vleermuizen, is op 18 en 25 mei 2009 een aanvullend vleermuizenonderzoek uitgevoerd (Adviesbureau Mertens, 2009)6 met behulp van een batdetector (zie Bijlage 2). Er zijn tijdens dit vleermuizenonderzoek geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen in het gebied aan de Gageldijk 71 te Maarssen. Het plangebied is alleen marginaal foerageergebied voor de gewone dwergvleermuis. De beplantingsrand langs de Maarsseveenseplas is wel een (potentieel) belangrijk gebied voor vleermuizen. De rand is echter buiten het plangebied gelegen.
- Vogels
Volgens het Natuurloket zijn broedvogels goed onderzocht binnen het betreffende kilometerhok. Er zijn geen gebouwbewonende soorten te verwachten in de loods, stacaravans en zomerhuizen en een clubgebouw. De loods is enkelwandig. In het clubgebouw heeft een brand gewoed. De stacaravans en zomerhuizen zijn van plaatmateriaal gemaakt en bezitten platte daken. Allen zijn ongeschikt voor gebouwbewonende soorten. Mogelijk is de opgaande begroeiing wel geschikt voor algemene broedvogels als merel, pimpelmees, koolmees en roodborst.
- Amfibieën
Het Natuurloket geeft aan dat amfibieën slecht onderzocht zijn binnen het betreffende kilometerhok. In het plangebied zijn waarnemingen (www.waarnemingen.nl en ravon) van meerdere soorten algemene amfibieën bekend als bruine kikker, groene kikker, gewone pad en kleine watersalamander bekend.
Uit de omgeving van het plangebied (onder andere Polder de Gagel) zijn waarnemingen van de rugstreeppad en heikikker bekend (Bureau Waardenburg, 2007). De verwachting is echter dat deze soorten geen gebruikmaken van het plangebied op dit moment, daarvoor ontbreken de voor deze soorten geschikte biotopen. Bij graafwerkzaamheden kan de rugstreeppad wel aangetrokken worden en het plangebied betreden en dit als winterverblijfplaats gaan gebruiken.
- Reptielen
Volgens het Natuurloket zijn reptielen goed onderzocht binnen het betreffende kilometerhok. Volgens waarnemingen.nl zijn er meerdere waarnemingen van ringslang in de nabije omgeving van het plangebied bekend en komt ringslang vrij algemeen voor in het buitengebied van Maarssen (www.ravon.nl). Tevens is de hazelworm hier aangetroffen (www.ravon.nl). Genoemde soorten hebben voorkeur voor goede waterkwaliteit en afwisselende biotopen en migratieroutes naar de zandige natuurgebieden. Genoemde biotopen komen echter niet voor binnen het plangebied en deze soorten zijn ook niet te verwachten op de planlocatie.
- Insecten en overige soorten
Het Natuurloket geeft aan dat insecten slecht onderzocht zijn binnen het betreffende kilometerhok.
In het buitengebied van Maarssen komen meerdere algemene vlindersoorten als citroenvlinder, dagpauwoog, kleine vos en bont zandoogje voor (www.waarnemingen.nl). Genoemde soorten zijn ook op de planlocatie te verwachten. Er zijn hier geen zwaar beschermde soorten te verwachten.
In de onderstaande tabel is aangegeven welke soorten wettelijk beschermd zijn en in welke beschermingsregime zij vallen.
vrijstellingsregeling Ffw/licht beschermde soorten | ontheffingsregeling Ffw/zwaar beschermde soorten | |
categorie 1 | categorie 2 | categorie 3 |
grote kaardenbol mol, egel, dwergmuis, veldmuis, bosmuis en woelrat gewone pad, groene en bruine kikker, kleine watersalamander | alle inheemse vogels | alle vleermuizen rugstreeppad (bij graafwerkzaamheden) |
Toetsing
Gebiedsbescherming
De planlocatie vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Mogelijke negatieve beïnvloeding van het Natura 2000-gebied door recreatieve druk is niet te verwachten. Immers het plangebied had reeds een verblijfsrecreatieve bestemming voor 50 verblijfsrecreatieve eenheden en in het voorliggende plan wordt het maximale aantal terug gebracht tot 36 verblijfsrecreatieve eenheden. Er zal geen water onttrokken of toegevoegd worden aan de nabijgelegen plassen (behoren tot Natura 2000-gebied) als gevolg van de bedrijfsvoering.
Geluids- of lichtverstoring als gevolg van de planontwikkeling zal ten opzichtte van de bestaande situatie minimaal zijn en gezien de tussenliggende buffers als watergang en opgaand groen (tussen de Maarsseveense Plassen en het plangebied) geen negatieve effecten met zich meebrengen op het nabijgelegen Natura 2000-gebied.
Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Gezien de afstand (1 km) tot de dichtstbijzijnde ecologische verbindingszone (relatief grote afstand) is de verwachting dat er geen verstoring vanuit het plangebied op de EVZ zal zijn.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Ffw nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend. Voor de betreffende planontwikkeling zal geen ontheffing nodig zijn voor de soorten uit categorie 1 waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten of door minimaal 20 m rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren.
Er zijn tijdens het vleermuizenonderzoek geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen in het gebied aan de Gageldijk 71 te Maarssen. Het plangebied is alleen marginaal foerageergebied (in de nabije omgeving is geschikter foerageergebied aanwezig) voor de gewone dwergvleermuis en daarmee hoeft voor de betreffende planontwikkeling geen ontheffing aangevraagd te worden voor vleermuizen.
De rugstreeppad (categorie 3) is een soort die snel nieuwe leefgebieden bezet en de kans bestaat dat deze door toekomstige grondwerkzaamheden gebruik zal gaan maken van delen van het plangebied, die op dit moment nog ongeschikt zijn. Voor deze zwaar beschermde soort geldt dat indien deze soort zich vestigt, een ontheffing in het kader van de Ffw aangevraagd moet worden. Om vestiging van deze soort (en daarmee een ontheffingprocedure) vervolgens te voorkomen, kunnen de betreffende delen waar grondwerkzaamheden plaatsvinden voorafgaand aan de grondwerkzaamheden volledig worden afgeschermd met antiworteldoek. De antiworteldoek dient een hoogte van 40/50 cm te hebben en dient 5 cm in de grond te worden geplaatst. Op deze manier kunnen de rugstreeppadden er geen gebruik van maken.
Tevens zal de toekomstige groeninrichting tuinen en een toevoeging van een groenstrook met gebiedseigen assortiment van circa 5 m breed langs de buitenrand van het recreatieterrein naar verwachting voor een hogere natuurwaarde kunnen zorgen. Dit in tegenstelling tot de huidige situatie waarbij de bebouwing tegen de erfgrens is aangebouwd. Verwacht wordt dat de ontwikkelingen voorzien in een verbetering van de inrichting met meer kansen voor natuurwaarden (insecten, vogels, zoogdieren en amfibieën) binnen het plangebied.
Zorgplicht
In de Ffw staat ook het principe van 'zorgvuldige handelen' beschreven. Dit is gericht op het voorkomen van onnodige slachtoffers (ook als geldt voor deze soorten een vrijstelling). Uit het oogpunt van zorgvuldig handelen is het wenselijk om ruim voorafgaande aan de feitelijke ingreep gefaseerd te kappen, waar ingrepen zullen plaatsvinden. Hierdoor wordt het gebied minder geschikt als leefgebied voor kleine zoogdieren, vogels en amfibieën. Deze zullen wegtrekken of zich niet vestigen. De kans op het onbewust doden van deze toch (algemene) dieren is daardoor duidelijk geringer en hiermee kan worden voldaan aan de doelstelling ten aanzien van het zorgvuldig handelen, zoals vastgelegd in de Ffw.
Conclusie
- De Natuurbeschermingswet zal genoemde planontwikkeling niet in de weg staan.
- Voor de Ffw geldt dat de planwerkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart t/m 15 juli) opgestart dienen te worden of door minimaal 20 m rondom een nest geen werkzaamheden uit te voeren.
- De rugstreeppad is een soort die snel nieuwe leefgebieden bezet en de kans bestaat dat deze door toekomstige grondwerkzaamheden gebruik zal gaan maken van delen van het plangebied, die op dit moment nog ongeschikt zijn. Voor deze zwaar beschermde soort geldt dat indien deze soort zich vestigt, een ontheffing in het kader van de Ffw aangevraagd moet worden. Om vestiging van deze soort (en daarmee een ontheffingprocedure) te voorkomen, kunnen de betreffende delen waar grondwerkzaamheden plaatsvinden voorafgaand aan de grondwerkzaamheden volledig worden afgeschermd met antiworteldoek. De antiworteldoek dient een hoogte van 40/50 cm te hebben en dient 5 cm in de grond te worden geplaatst. Op deze manier kunnen de rugstreeppadden er geen gebruik van maken.
- Tevens zal de toekomstige groeninrichting tuinen en een toevoeging van een groenstrook met gebiedseigen sortiment van circa 5 m breed langs de buitenrand van het recreatieterrein naar verwachting voor een hogere natuurwaarde kunnen zorgen. Dit in tegenstelling tot de huidige situatie waarbij de bebouwing tegen de erfgrens is aangebouwd. Verwacht wordt dat de ontwikkelingen voorzien in een verbetering van de inrichting met meer kansen voor natuurwaarden (insecten, vogels, zoogdieren en amfibieën) binnen het plangebied.
- Indien de juiste maatregelen (zie het voorgaande) worden getroffen zal de Ffw de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
- 5. Voor gebieden waarin een 'prioritair type' natuurlijke habitat of een 'prioritaire soort' voorkomt, kan goedkeuring worden verleend, indien er geen alternatieven zijn en er voor het plan redenen zijn die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of voor het milieu gunstige effecten. Behalve om deze redenen kan goedkeuring - bij het ontbreken van alternatieven - ook worden verleend, indien er dwingende redenen zijn van groot openbaar belang en daarover advies is ingewonnen bij de Europese Commissie.
- 6. Adviesbureau Mertens BV, Aanvullend vleermuizenonderzoek, juni 2009.
Bijlage 2 Aanvullend Vleermuizenonderzoek
Bijlage 2 Aanvullend vleermuizenonderzoek
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 4 Nader Bodemonderzoek
Bijlage 4 Nader bodemonderzoek