Boezem 2a en Groetpolderweg 31, Winkel
Bestemmingsplan - Gemeente Hollands Kroon
Vastgesteld op 23-06-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 het plan:
het bestemmingsplan Boezem 2a en Groetpolderweg 31 in Winkel van de gemeente Hollands Kroon;
1.2 het bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1911.BPBG2010hz21-va01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:
een in bijlage 1 genoemd dienstverlenend beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.4 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
1.8 afhankelijke woonruimte:
een deel van het hoofdgebouw dan wel een (vrijstaand) bijgebouw bij een hoofdgebouw (dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning) en waarin een gedeelte van de huishouding en/of een zelfstandige huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.9 agrarische medegebruik:
een agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit agrarische gebruik is toegestaan;
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.11 bebouwingspercentage:
een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouw- dan wel bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.12 bed & breakfast:
een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch recreatieve activiteit. Onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;
1.13 beroeps- c.q. bedrijfsoppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bijbehorend bouwwerk:
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
1.17 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.18 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, als mede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.19 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.21 bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.22 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.24 dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst:
- dakkapellen mogen uitsluitend worden uitgevoerd met gesloten zijwanden;
- dakkapellen hebben een maximale hoogte van 1,75 m;
- de afstand tussen de onderkant van de dakkapel en de dakvoet ligt tussen de 0,5 en 1 m;
- de afstand tussen de bovenkant van de dakkapel en de daknok is 0,5 m of meer;
- de afstand tussen de zijkanten van de dakkapel en de zijranden van het dak is 0,5 m of meer;
- de breedte van de dakkapel beslaat ten hoogste 2/3 van de breedte van het dakvlak;
1.25 dakoverstek:
een dak over een ruimte bij een gebouw, welke ruimte niet zodanig door wanden is omgeven, dat deze ruimte als deel uitmakend van het gebouw is aan te merken;
1.26 dienstverlenend bedrijf:
een bedrijf waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kunstgalerieën en expositieruimten, de beoefening van scheppende kunst en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven, met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
1.27 druiplijn:
de horizontale snijlijn van het oplopende dakvlak met het daaronder gelegen buitenwerkse gevelvlak; dit betekent dat in voorkomende gevallen de druiplijn wordt bepaald overeenkomstig het hieronder staande:
1.28 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
1.29 folly:
een bouwwerk dat opzettelijk nutteloos is en geen ander doel dan decoratie dient;
1.30 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.31 geluidgevoelig object:
gebouw dat dient ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.32 hogere grenswaarde:
een maximale waarde voor de geluidsbelasting die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;
1.33 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.34 mantelzorg:
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.35 natuurtoets:
een toets waarbij is onderzocht of op voorhand redelijkerwijs te verwachten is dat een ontheffing op grond van de Wet Natuurbescherming, indien vereist, kan worden verleend;
1.36 openbaar toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
1.37 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
1.38 paardenbak:
een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony’s en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;
1.39 peil:
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij aanvang van de bouw;
- indien in of op het water wordt gebouwd:
- het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.40 permanente bewoning:
bewoning van een verblijf als hoofdverblijf;
1.41 schuilstal:
een bouwwerk dat aan ten minste één zijde geheel open is (geen wand of af te sluiten wand) en uitsluitend dient c.q. wordt gebruikt voor het laten schuilen c.q. huisvesten van zogenoemde boerderijdieren, zoals rundvee, (trek)paarden, pony’s, geiten, schapen;
1.42 spuitvrijezone
binnen de spuitvrijezone is het gebruik maken van gewasbeschermings- en bestrijdingsmiddelen en/of andere verspuitbare middelen die leiden tot schadelijke effecten op het goed woon- en leefklimaat niet toegestaan;
1.43 trainingsmolen:
ruimte in de vorm van een cirkel, waar meerdere paarden tegelijk kunnen stappen, draven of galopperen door aansturing via een computergestuurde bedieningskast;
1.44 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.45 voorerf:
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;
1.46 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.47 voorkeursgrenswaarde:
de maximale waarde voor de geluidsbelasting zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;
1.48 wonen:
bewonen van een woning door één afzonderlijke huishouding;
1.49 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van dakkapellen.
Indien bouwwerken van een platte afdekking worden voorzien, geldt de maximale goothoogte als maximale bouwhoogte.
De goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald door de hoogte van de goot aan de lage zijde van het dak, de bouwhoogte wordt bepaald door de hoogte van de hoge zijde van het dak;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch met waarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van akkerbouw- en tuinbouwbedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
- b. het hobbymatig agrarisch gebruik (waaronder het houden van paarden) en het weiden van paarden ten behoeve van een bedrijfsmatige paardenhouderij dan wel een paardenhouderij als nevenactiviteit;
- c. behoud en versterking van aanwezige cultuurhistorische waarden in de vorm van waardevolle bestaande verkavelingspatronen;
- d. bestaande paardenbakken;
met de daarbij behorende:
- e. groenvoorzieningen;
- f. openbare nutsvoorzieningen;
- g. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- h. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- i. waterlopen- en partijen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving als bedoeld lid 3.1 wordt in ieder geval aangemerkt:
- a. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van glastuinbouw;
- b. het gebruik van gronden ten behoeve van energieopwekking door middel van biomassavergisting;
- c. het plaatsen of geplaatst hebben van tijdelijke en/of permanente boog- en gaaskassen, met een bouwhoogte van meer dan 3 m en/of een oppervlakte groter dan 1.000 m²;
- d. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- e. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van de opslag van goederen en materialen;
- f. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
- g. het gebruik van gronden voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het dempen of (ver)graven van sloten en andere waterlopen;
- 2. het afgraven, ophogen en/of egaliseren van gronden;
- 3. het aanleggen van voet- en fietspaden;
- 4. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen;
- 5. het aanleggen van kavelpaden en andere verhardingen met een oppervlakte groter dan 100 m².
- b. De sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- 1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
- 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- 3. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning;
- 4. die plaatsvinden op gronden waarvoor door de aanvrager van de omgevingsvergunning is aangetoond dat de cultuurhistorisch waardevolle verkavelingspatronen door uitvoering van eerdere werken of werkzaamheden niet langer aanwezig zijn.
- c. De onder sub a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt ten aanzien van cultuurhistorisch waardevolle verkavelingspatronen.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met:
- 1. aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, mits:
- niet meer dan 1/3 deel van het totale oppervlak van de woning, inclusief bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 120 m², voor de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf wordt gebruikt;
- alleen activiteiten worden uitgevoerd die niet meldingplichtig zijn in het kader van de milieuwetgeving en die genoemd zijn in Bijlage 2 bij deze regels, dan wel naar aard en invloed daarmee gelijk te stellen zijn;
- geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
- geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
- het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
- er geen reclame-uitingen groter dan 0,5 m² bij of aan de woning worden geplaatst, met een maximum aantal van 1, onder de voorwaarde dat deze niet verlicht mag zijn;
- degene die het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf uitoefent, tevens de bewoner van de woning is;
- er geen activiteiten ten aanzien van een horecabedrijf of een seksinrichting worden uitgeoefend;
- er geen detailhandel plaatsvindt, anders dan onderschikte detailhandel;
- buitenopslag ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan binnen de grenzen van het achtererfgebied;
- 2. het hobbymatig gebruik voor bed & breakfast voor maximaal 4 personen, met dien verstande dat:
- deze functie uitsluitend in de bestaande woning en/of de bestaande bijbehorende bouwwerken mag worden uitgeoefend;
- er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan;
- permanente bewoning niet is toegestaan;
- geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
- geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
- het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
- 3. het hobbymatig houden van vee (waaronder paarden),
- 1. aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, mits:
met de bijbehorende:
- b. tuinen en erven;
- c. wegen en paden;
- d. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- e. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- f. waterlopen - en partijen.
4.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen van woningen gelden de volgende regels:
- 1. het aantal woningen per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedragen;
- 2. de afstand tussen de naar de weg gekeerde gevel(s) van hoofdgebouwen en de bestemming ‘Verkeer’ dient ten minste 15,0 meter te bedragen;
- 3. woningen dienen vrijstaand dan wel twee aaneen te worden gebouwd, dan wel het bestaande aantal aaneengebouwde woningen indien dat meer is;
- 4. voor de locatie van het hoofdgebouw geldt de bestaande locatie;
- 5. de oppervlakte per hoofdgebouw mag niet meer dan 120 m² bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
- 6. In afwijking van het bepaalde onder 5 geldt voor de locatie aan de Boezem 2a in Winkel een maximale oppervlakte van het hoofdgebouw van 85 m²;
- 7. de gezamenlijke oppervlakte van een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de op grond van het bepaalde onder 5 toegelaten maximale oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met de in sub b, onder 3 toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken;
- 8. In afwijking van het bepaalde onder 7 geldt voor de locatie aan de Boezem 2a in Winkel de bestaande oppervlakte van het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken en bijgebouwen als maximale oppervlakte;
- 9. de goothoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goothoogte indien deze meer is;
- 10. de bouwhoogte mag niet meer dan 9 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
- 11. In afwijking van het bepaalde onder 9 en 10 geldt voor de locatie aan de Boezem 2a in Winkel de bestaande goot- en bouwhoogte als maximum;
- 12. de dakhelling mag niet minder dan 30° bedragen, dan wel ten minste het bestaande aantal graden indien dit minder is;
- 13. de afstand van de niet aaneen gebouwde zijde(n) van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 3 m te bedragen, dan wel ten minste de bestaande afstand indien deze minder is.
- b. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij hoofdgebouwen de volgende regels:
- 1. bijbehorende bouwwerken dienen op ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
- 2. in afwijking van het bepaalde onder 1, mag 1 uitbouw vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
- de diepte van de uitbouw mag ten hoogste 1,5 m bedragen;
- de breedte van de uitbouw mag ten hoogste 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;'
- 3. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan de op grond van het bepaalde in sub a, onder 5 toegelaten maximale oppervlakte van het hoofdgebouw, verminderd met de daadwerkelijke oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met:
- 70 m² bij rijenwoning, niet zijnde halfvrijstaande woningen;
- 70 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen kleiner dan 500 m²;
- 100 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 500 m²;
- 125 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 750 m²;
- 150 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 1000 m²;
- de bestaande oppervlakte indien deze meer is dan op grond van het bepaalde onder a t/m e is toegestaan;
- 4. het bebouwingspercentage op een bouwperceel mag ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedragen;
- 5. de goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen dan wel de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, voor zover het aan- en uitbouwen betreft, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen indien deze meer bedraagt;
- 6. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen;
- 7. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6 m bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
- 8. In afwijking van het bepaalde onder 3 geldt voor de locatie aan de Boezem 2a in Winkel de bestaande oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken als maximale oppervlakte;
- 9. In afwijking van het bepaalde onder 6 en 7 geldt voor de locatie aan de Boezem 2a in Winkel de bestaande goot- en bouwhoogte als maximum;
- 10. een dakoverstek mag ten hoogste 0,5 m bedragen;
- 11. ondergronds bouwen is niet toegestaan.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van gebouwen mag niet meer dan 1 m bedragen;
- 2. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
- 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
- d. Bebouwing moet voldoen aan de in paragraaf 3.4 geformuleerde uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan, zoals opgenomen in Bijlage 1 van deze regels.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen van derden;
- de verkeersveiligheid,
- nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 4.2, sub a, onder 2, voor het verkleinen van de afstand van 15,0 meter, met dien verstande dat de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend, indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting minder dan de voorkeurswaarde bedraagt, dan wel in overeenstemming is met een verkregen hogere grenswaarde;
- b. lid 4.2, sub a, onder 4, voor het bouwen van het hoofdgebouw van de woning op een andere locatie dan de bestaande;
- c. lid 4.2, sub b, onder 7 en toestaan dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste 8 m mag bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, mits:
- 1. de verhoging van de bouwhoogte niet leidt tot een onevenredige verslechtering van de bezonningssituatie van omliggende percelen;
- 2. de verhoging van de bouwhoogte niet zorgt voor een onevenredige inbreuk op de privacy bij de omliggende percelen;
- 3. er vooraf een planschadeovereenkomst wordt ondertekend;
- d. lid 4.2, sub c ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden, met dien verstande dat:
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden zoals een paardenbak, trainingsmolen en longeercirkel, niet meer dan 1.250 m² mag bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
- 2. de hoogte van een omheining niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
- 3. ten hoogste 4 lichtmasten ten behoeve van het verlichten van een paardenbak mogen worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen en dat het verlichtingsniveau geen hinder of overlast voor de omgeving met zich mee mag brengen.
De onder a tot en met d genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen van derden;
- de verkeersveiligheid.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 4.5, sub d en toestaan dat een dagrecreatieve voorziening in de vorm van een theetuin, een openbaar toegankelijke bloementuin of een vergelijkbare dagrecreatieve voorziening wordt gerealiseerd, met dien verstande dat:
- 1. de dagrecreatieve voorziening onderschikt dient te zijn aan de woonfunctie;
- 2. de dagrecreatieve voorziening geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;
- 3. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
- 4. er geen meldingplichtige horeca-activiteiten mogen plaatsvinden;
- b. lid 4.5, sub e en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk tijdelijk als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt, mits:
- 1. dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
- 2. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte maximaal 70 m² bedraagt;
- 3. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
- 4. binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg het gebruik van het bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte ongedaan wordt gemaakt;
- c. het bepaalde in lid 4.5, sub g en toestaan dat een bedrijfsmatige bed & breakfast voor maximaal 7 personen wordt toegestaan, met dien verstande dat:
- 1. deze functie uitsluitend mag worden uitgeoefend in de bestaande woning en/of de bestaande bijbehorende bouwwerken;
- 2. er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan;
- 3. permanente bewoning niet is toegestaan;
- 4. geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
- 5. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 6. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
- 7. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.
De onder a tot en met c genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen van derden;
- de verkeersveiligheid.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen basisbestemmingen, mede bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
- a. Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager:
- 1. documentatie of archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden aangetoond dat de archeologische waarden reeds verstoord zijn;
- 2. archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
- b. Indien uit het in lid 5.2 onder a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
- 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- c. De verplichting onder a geldt niet voor bouwplannen:
- 1. die betrekking hebben op een oppervlakte van niet meer dan 2.500 m²;
- 2. die betrekking hebben op een oppervlakte van meer dan 2.500 m² maar die niet dieper gaan dan 40 cm.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
- 2. het graven van watergangen;
- 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 4. het verlagen van het waterpeil.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
- 1. op basis van documentatie of archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
- 3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
- een verplichting tot het doen van opgravingen; of
- een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.
- c. Wanneer op grond van de hoofdbestemming eveneens een omgevingsvergunning vereist is voor activiteiten als bedoeld onder a gelden de volgende aanvullende regels:
- 1. voor de op grond van de bestemmingen omgevingsvergunningplichtige activiteiten wordt één omgevingsvergunning afgegeven;
- 2. bij de beoordeling van de omgevingsvergunningplichtige activiteiten krijgen archeologische belangen voorrang boven de belangen die het omgevingsvergunningstelsel van de hoofdbestemming beoogt te beschermen.
- d. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- 2. het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
- 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
- 4. op archeologisch onderzoek gericht zijn;
- 5. die plaatsvinden op gronden waarvoor door de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van documentatie of archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door uitvoering van eerdere werken of werkzaamheden niet langer aanwezig zijn;
- 6. die een oppervlakte van niet meer dan 2.500 m² hebben;
- 7. die oppervlakte hebben van meer dan 2.500 m² maar die niet dieper gaan dan 40 cm.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 4’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
- b. Alvorens de sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering en de waterbeheersing.
6.2 Bouwregels
- a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag op of in de gronden binnen de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de waterkering, en met uitzondering van bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
- b. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de volgende regel:
- 1. de bouwhoogte mag niet meer dan 5 m bedragen.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de desbetreffende waterkering, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 6.2 sub a en lid 6.2 sub b en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde gebouwen worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende dijkbeheerder;
- b. het bepaalde in lid 6.2 sub a en lid 6.2 sub c en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende dijkbeheerder.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
- 1. het afgraven of ophogen van gronden;
- 2. het aanbrengen van beplanting.
- b. Het onder sub a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
- 1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
- 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
- c. De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien door de uitvoering van de in sub a bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, de waterkerende functie niet in onevenredige mate kan worden aangetast.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Parkeervoorzieningen
Een omgevingsvergunning voor het (ver)bouwen van een bouwwerk wordt slechts verleend indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Parkeerregeling Hollands Kroon 2018', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze regeling gedurende de planperiode, welke door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld.
8.2 Afwijkingsbevoegdheid
- a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.1 indien:
- 1. het voldoen aan deze regel door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. op andere geschikte wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien;
- b. onder de voorwaarde dat dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse en met inachtneming van het bepaalde in de 'Parkeerregeling Hollands Kroon 2018', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze regeling gedurende de planperiode.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen;
- het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
- het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen.
9.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruiken dan wel laten gebruiken van gronden of bouwwerken waarbij de parkeergelegenheid die is vereist en aangelegd op grond van artikel 8.1 niet in stand wordt gelaten.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid; de woonsituatie;
- de milieusituatie, waaronder de akoestische aspecten;
- de waterhuishouding; het woon- en leefklimaat in de omgeving,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de op de verbeelding aangeduide en/of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, uitsluitend indien dat om constructieve redenen noodzakelijk is;
- b. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. het bepaalde in het plan en toestaan de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
- d. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, toiletgebouwtjes, en naar de aard daaraan gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
- 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
- 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 15 m bedraagt.
De onder a tot en met d genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen van derden;
- de verkeersveiligheid.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming wijzigen in:
- a. de bestemming ‘Natuur’ ten behoeve van particuliere natuurontwikkeling, met dien verstande dat een dergelijke wijziging uitsluitend wordt toegepast indien:
- 1. de ontwikkeling betrekking heeft op een gebied dat aansluitend gelegen is aan de
- 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 3. voorafgaand aan de wijziging een inrichtingsplan wordt ingediend waarin wordt aangegeven op welke wijze invulling wordt gegeven aan de natuurfunctie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop de omgevingsvergunning voor het bouwen is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na een tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
“Regels van het bestemmingsplan Boezem 2a en Groetpolderweg 31, Winkel”
Bijlage
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Lijst Aan-huis-verbonden Beroepen En Bedrijven
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemers hebben aan de Boezem 2a in Winkel sinds enkele jaren een recreatiewoning in bezit en in beheer. De verhuur van de woning valt al enige jaren tegen. Dit wordt vooral veroorzaakt door het feit dat het initiatiefnemers aan tijd ontbreekt. Er is onvoldoende tijd over om voldoende aandacht te besteden aan de verhuur en het beheer. Het beheren van één enkele recreatiewoning blijkt lastig tot niet te combineren met het exploiteren van hun grote agrarische ondernemingen.
Mede vanwege dat gegeven hebben initiatiefnemers de wens om de woning op termijn permanent te kunnen gaan bewonen. De huidige bestemming laat dat niet toe.
In overleg met de gemeente hebben initiatiefnemers gezocht naar de mogelijkheid om de bestemming van de recreatiewoning om te zetten in een reguliere woonbestemming. In eerste instantie is aansluiting gezocht bij het transformatie beleid van de gemeente. Waarbij recreatiewoningen omgezet kunnen worden naar permanente woningen.
Toen duidelijk werd dat het niet binnen de kaders van dit beleid zou passen, borrelde in overleg met de gemeente het idee op om een woonbestemming te verplaatsen.
Toevalligerwijs deed zich de situatie voor dat een zoon van initiatiefnemers aan de Groetpolderweg 31 in Winkel eigenaar kon worden van een planologisch bouwrecht voor een woning, naast zijn eigen woning. Dit bouwrecht is daar zeer onlangs heen verplaatst en was nog niet benut.
Zo ontstond het plan om die woonbestemming in te zetten. Om daarmee de bestemming van Boezem 2a naar wonen om te zetten.
De gemeente gaf als eerste reactie aan mee te willen werken, mits er ruimtelijke kwaliteitswinst zou optreden. Zij gaf daarbij aan die kwaiteitswinst nog niet te zien.
In reactie daarop hebben initiatiefnemers een uitgebreide vergelijking van de ruimtelijke effecten aan de gemeente voorgelegd. Deze vergelijking is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting.
De analyse is gebaseerd op de Omgevingsvisie van de gemeente en wat daarin is aangeduid als ruimtelijke kwaliteit (zie onderstaand).
Het plan leidt per saldo tot een positief effect voor de gebruikswaarde, de belevingswaarde als ook de toekomstwaarde.
Voor beide percelen ontstaat een betere gebruikswaarde. Het grootste positieve effect treedt op voor woning Groetpolderweg 31. Het amoveren van de woon- bestemming laat de unieke woonkwaliteit van deze bestaande woning intact. Daarnaast zal de gebruikswaarde van de woonbestemming aan de Boezem, door een kwalitatief veel betere woonomgeving, hoger zijn dan aan de Groetpolderweg.
Ook in de belevingswaarde treedt per saldo een verbetering op. Waarbij het kunnen beleven/herkennen van de cultuurhistorie het sterkst opvalt. Vanuit die beleving en daarmee ook de historische ontstane bebouwingsstructuur past de woonbestem- ming beter in de Boezem dan aan de Groetpolderweg. Hetgeen zich ook vertaalt naar een veel betere verantwoording van de landschappelijke inpassing.
Wat de toekomstwaarde betreft ontstaat er ook een plus. Richting toekomst komt de woonbestemming in de in alle opzichten uitgeboerde Boezem beter tot zijn recht dan in een agrarisch en voor de energieproductie zeer actieve polder. Dat maakt de kans het grootst dat daar een woonbestemming voor bestaande of nieuwe activi- teiten belemmerend is of kan worden. Terwijl in de Boezem het bestaand gebruik, alleen voor wonen, geconserveerd zal blijven.
Het plan komt dus de ruimtelijke kwaliteit ten goede.
Daarnaast is de landschappelijke impact van het aan de Boezem opschalen van de bestaande recreatieve bestemming, met al bestaande bebouwing op een aanwezig erf, naar een woonbestemming, veel kleiner dan van de nieuwe woonbestemming en dus nieuwe woonbebouwing in de Groetpolder.
De ingediende vergelijking leidde bij de gemeente tot een heroverweging. Resulterend in het besluit om alsnog medewerking te verlenen.
Door middel van dit bestemmingsplan wordt de bestemming van de recreatiewoning aan de Boezem 2a omgezet in Wonen en tegelijkertijd wordt planologisch bouwrecht van het perceel aan de Groetpolderweg 31 in Winkel wegbestemd.
De recreatiewoning heeft in het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch met waarden' met de maatvoeringsaanduiding 'maximaal aantal recreatiewoningen 1'. Deze bestemming wordt omgezet in de bestemming 'Wonen'.
In dit bestemmingsplan wordt aangetoond dat het een ontwikkeling is die gelijk staat aan een goede ruimtelijke ordening. Het plan wordt hiertoe getoetst aan het relevante planologisch beleid en relevante omgevings- en milieuaspecten.
1.2 Ligging Plangebieden
De percelen aan de Groetpolderweg 31 en Boezem 2a liggen hemelsbreed circa 2 kilometer uit elkaar.
Afbeelding 1: ligging percelen ten opzichte van elkaar
Het perceel aan de Groetpolderweg, waarop het onbenutte bouwrecht rust, is in afbeelding 2 (linker plaatje) door middel van een gele stippellijn aangegeven. Dit betreft het kadastrale perceel 2904 en een klein strookje grond ten noordwesten van dit kadastrale perceel. Het bouwrecht van dit perceel, voor de te bouwen tweede woning met bijgebouwen, wordt verplaatst naar de Boezem 2a.
Het totale plangebied aan de Groetpolderweg is groter. Dit betreft het rood gemarkeerd gebied. Zie voor de uitleg van de omvang van dit plangebied paragraaf 1.3.
Het perceel aan de Boezem 2a heeft geen eigen kadastraal nummer. Op de rechter afbeelding is door middel van het rode vlak de globale begrenzing van het perceelsgedeelte aangegeven waarop de woonbestemming wordt gelegd. Het totale plangebied is door middel van de rode stippellijn aangegeven. Dit betreft zowel de nieuwe woonbestemming als de spuitvrijezone, die rondom de woonkavel op de gronden 'Agrarisch met waarden', is gelegd. Zie voor de exacte begrenzing van de plangebieden de bij dit bestemmingsplan horende verbeelding.
Afbeelding 2: Ligging en globale begrenzing van het plangebieden
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Het perceel aan de Groetpolderweg 31 ligt in het bestemmingsplan "Zeesluisweg 3 Lutjewinkel en Groetpolderweg 31 Winkel", vastgesteld door de gemeenteraad van Hollands Kroon op 16 april 2020.
Het perceel aan de Groetpolderweg 31 heeft de enkelbestemming 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie-4'. Verder heeft het perceel een bouwvlak en is door de maatvoeringsaanduiding 'maximaal aantal wooneenheden: 2' bepaald dat binnen het plangebied 2 vrijstaande woningen gebouwd mogen worden. Een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan is onderstaand weergegeven.
Afbeelding 3: Uitsnede verbeelding perceel Groetpolderweg 31
Het perceel aan de Boezem 2a ligt in het bestemmingsplan “Buitengebied voormalige gemeente Niedorp”, vastgesteld op 1 oktober 2013 door de gemeenteraad van Hollands Kroon. Hierin heeft het perceel de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden' en de maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal recreatiewoningen: 1". Ten zuiden van de recreatiewoning, aangegeven met de 'golfjes' ligt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Zie voor de bestemmingslegging afbeelding 4.
Afbeelding 4: Uitsnede verbeelding perceel Boezem 2a
De wijziging op het kadastrale perceel 2904 aan de Groetpolderweg 31 en het toevoegen van de woonbestemming aan het perceel aan de Boezem 2a is in strijd met het vigerende bestemmingsplan.
Ook moet de maatvoeringsaanduiding 'maximaal aantal wooneenheden: 2' van het perceel aan de Groetpolderweg 31 worden wegbestemd. Om die reden beslaat het plangebied van de Groetpolderweg ook het perceel waar reeds een woning staat.
Er zijn geen binnenplanse mogelijkheden opgenomen om de bestemmingswijziging van beide percelen mogelijk te maken. Om die reden is de voorliggende bestemmingsplanherziening noodzakelijk.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2, de gebiedsvisie, wordt zowel de huidige als de toekomstige situatie beschreven. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders van het Rijk, de provincie en gemeente beschreven. De aspecten met betrekking tot de milieu- en omgevingsaspecten worden weergegeven in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid. De economische uitvoerbaarheid is beschreven in hoofdstuk 6.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Huidige Situatie
Groetpolderweg
Het plangebied ligt in de Groetpolder. De verkaveling in de polder is zeer regelmatig en gebaseerd op de in de 19e eeuw ideaal geachte kavelvorm met een bepaalde lengte-breedteverhouding. Dit gebied wordt gekenmerkt door de noordoost-zuidwest verkavelingsrichting. De Groetpolder maakt deel uit van het aandijkingenlandschap. Voor dit landschap is de openheid en grootschaligheid kenmerkend. De polder is vooral in gebruik voor de landbouw.
De bebouwing bestaat grotendeels uit (voormalige) boerderijen en boerenbedrijven met een kleine woning en hier en daar een particuliere woning. Alle particuliere woningen zijn van oorsprong gebouwd als bedrijfswoningen.
De verkaveling in smalle lange stroken is duidelijk van invloed geweest op de plaatsing van de bebouwing en de inrichting van de erven.
Het perceel aan de Groetpolderweg, waarop het onbenutte bouwrecht rust, ligt nog braak. Zie ook de navolgende foto. Hierop is ook de bestaande woning te zien die binnen het plangebied valt.
Afbeelding 5: onbebouwd perceel aan de Groetpolderweg (bron: Googlemaps)
Boezem 2a
Het perceel aan de Boezem ligt vlak naast de Langereis. De Langereis functioneert al sinds de 14de eeuw als een belangrijke afwatering van het gebied tussen Veenhuizen en Winkel/Aartswoud.
Dat gebied was ooit het hoogste punt in het veenlandschap en de Langereis was er als zodanig nog niet. In 14de-eeuwse geschriften wordt gesproken van een ‘Wisene’, maar dat is een verbastering van ‘Wijzend’, een grensgebied tussen verkavelingsblokken.
Door de ontwatering verdween het veen in de loop van de eeuwen en zakte de Wisene totdat het een diepe sloot was geworden. In de 14de eeuw stond er zoveel water in het gebied, dat men die sloot – de Langereis – ging gebruiken voor de afwatering.
Dit geschiedde in eerste instantie naar het zuiden toe, naar de Berkmeer en de Heerhugowaard, maar toen men daar met het water in de problemen kwam, werd een andere oplossing gevonden: het water moest naar het noorden lopen.
In 1539 werd besloten het overtollige water bij Aartswoud te spuien in de Zuiderzee. Hiervoor groef men een nieuw stuk sloot van de Langereis naar de Westfriese dijk. Maar omdat het water omhoog gebracht moest worden, was het ook nodig om ernaast flinke kades aan te leggen; daarom ligt de Langereis zo hoog.
De Langereis was daardoor een belangrijke waterloop geworden en tevens goed te bevaren. Bovendien liepen er op de beide kades wegen, die vervoer over land mogelijk maakten. Hierdoor besloten veel bewoners van de polders hun huizen aan weerszijden van de Langereis te bouwen. Er staan nog enkele tientallen mooie oude stolpboerderijen.
Op historische topografische kaarten is te zien dat er omstreeks 1880 op de plaats van de recreatiewoning een boerderij moet zijn gebouwd. Deze boerderij heeft tot aan de jaren vijftig gefungeerd als een volwaardige boerderij. In 1955 is de boerderij door brand fors beschadigd. De boerderij is nooit meer herbouwd. Opvolgende eigenaars hadden allemaal hun eigen invulling met het onroerend goed. Na de aankoop door inititiatiefnemers heeft toenmalig gemeente Niedorp het perceel een recreatieve functieaanduiding gegeven.
Op de locatie aan de Boezem 2a staan drie gebouwen; een recreatiewoning met een opslaghokje en een in 2016 gerealiseerde schuilstal. De bebouwing is bewust bij elkaar gepositioneerd op één erf. Om het geheel een prachtige "landleven" uitstraling te geven.
Het vee, waarvoor de schuilstal is gebouwd, loopt in het bijbehorende weiland van circa 3 hectare.
De navolgende foto's geven een indruk van de huidige situatie.
Afbeelding 6: Foto van de recreatiewoning genomen vanuit het weiland in zuidelijke richting
Afbeelding 7: Foto van de recreatiewoning ingezoomd met rechts het tuinhokje en links de schuilstal
Ten zuidoosten van de recreatiewoning, op de navolgende afbeelding op de voorgrond weergegeven, staat de schuilstal. Deze is hoofdzakelijk gebruikt als schuilgelegenheid voor de schapen en het rundvee. Tegen de schuilstal aan is een afdak aanwezig (zie rechter foto van afbeelding 8).
Afbeelding 8: Foto van de recreatiewoning met schuilstal en afdak genomen vanaf de Langereis in noordelijke richting
De recreatiewoning wordt door middel van een bestaande in- en uitrit ontsloten op de Westfriesedijk. Deze in- en uitrit volstaat ook voor de toekomstige situatie.
2.2 Toekomstige Situatie
Groetpolderweg 31
De fysieke situatie aan de Groetpolderweg 31 blijft ongewijzigd. Door middel van het bestemmingsplan wordt het onbenutte bouwrecht van de locatie wegbestemd. Concreet betekent dit dat de maatvoeringaaduiding 'maximum aantal wooneenheden: 2' komt te vervallen alsmede het bouwvlak dat op het kadastrale perceel 2904 lag.
Omdat binnen het plangebied in de toekomstige situatie nog slechts één woning is toegestaan is het handhaven van het bouwvlak van deze woning niet nodig of gewenst. Dit bouwvlak wordt dus ook wegbestemd. Hiermee herleeft de planologische situatie als die bestond in het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied van de voormalige gemeente Niedorp. De archeologische dubbelbestemming blijft gehandhaafd. Zie ook de navolgende afbeelding.
Afbeelding 9: toekomstige (bestemming) situatie Groetpolderweg 31
De woonbestemming van het perceel Groetpolderweg 31 met bouwvlak blijft gehandhaafd. Dat geldt ook voor de archeologische dubbelbestemming.
Boezem 2a
Op aangeven van de gemeente wordt de bestaande bebouwing in het voorliggende bestemmingsplan vastgelegd alszijnde de maximale bebouwing die op het adres Boezem 2a gerealiseerd mag worden (zowel als hoofdgebouw als bijbehorende erf bebouwing). Het gaat hierbij om de woning met een oppervlakte van 85 m2 en twee bijgebouwen. De schuilstal met afdak heeft een oppervlakte van 85 m2. Het tuinhokje heeft een oppervlakte van 6 m2.
Op de navolgende afbeelding is de ligging van het perceel met de bestemming 'Wonen' weergegeven. De ligging van de woonbestemming is afgestemd op de bestaande bebouwing en voorzieningen. De twee dubbelbestemmingen (archeologie en waterkering) worden 1 op 1 overgenomen op de verbeelding van het perceel aan de Boezem 2a. Rondom de woonbestemming, op de gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden', is een spuitvrijezone opgenomen van 50 meter. Zie voor de spuitvrijezone de bijbehorende verbeelding.
De maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal recreatiewoningen: 1' wordt wegbestemd.
Afbeelding 10: toekomstige (bestemmings) situatie Boezem 2a
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen.
De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
- 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
- 3. sterke en gezonde steden en regio's;
- 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Ad 1 Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland
daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landscha voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
Ad 2 Duurzaam economisch groeipotentieel
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
Ad 3 Sterke en gezonde steden en regio’s
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio’s geborgd.
Ad 4 Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussengebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
- 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten komst gaat van die van toekomstige generaties
Toetsing
De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de omgevingsvisie.
Conclusie
De planontwikkeling is te gering om invloed te kunnen hebben op nationale belangen.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
De hiervoor behandelde structuurvisie is een beleidsstuk zonder bindend karakter voor lagere overheden. Om naleving van deze en andere structuurvisies te kunnen afdwingen, is besloten tot de vaststelling van algemene regels. Deze zijn opgenomen in het " Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro). Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden.
Een deel van het Barro wordt gevormd door de overname van oude planologische kernbeslissingen en beleidsnota's. Deze waren beiden in principe niet bindend, tenzij het onderdelen betrof die door het Rijk werden aangemerkt als "concrete beleidsbeslissing". Deze concrete beleidsbeslissingen bleven van kracht tot de inwerkingtreding van het Barro eind 2012. Bij de continuering van oude planologische kernbeslissingen en beleidsnota's gaat het om:
Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- Kustfundament;
- Grote rivieren;
- Waddenzee en waddengebied;
- Defensie, en
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Op 1 oktober 2012 is een 1e aanvulling op het Barro in werking getreden. Het Barro is met deze aanvulling uitgebreid met de volgende negen onderwerpen:
- Rijksvaarwegen;
- Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
- Elektriciteitsvoorziening;
- Ecologische hoofdstructuur;
- Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
- Veiligheid rond rijksvaarwegen;
- Verstedelijking in het IJsselmeer;
- Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Conclusie
In het Barro zijn geen regels opgenomen die van belang zijn voor het onderhavige plangebied. Het plan is van dien aard dat Nationale belangen zoals gedefinieerd in het Barro niet worden geschaad.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050
Op 19 november 2018 is door Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld.
De hoofdambitie binnen deze visie is om de leefomgeving af te stemmen op de economische groei. Er wordt uitgegaan van de sturingsfilosofie ‘lokaal wat kan, regionaal wat moet’. Belangrijk hierbij zijn de ambities voor:
- een gezonde- en veilige basiskwaliteit van de leefomgeving;
- het faciliteren van ruimtelijke ontwikkelingen onder voorwaarde van behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit;
- volledig klimaatneutraal in 2050, gebaseerd op een maximale inzet of opwekking van hernieuwbare energie.
De planlocaties zijn gelegen in het gebied Noord-Holland-Noord. In de Omgevingsvisie staat vermeld dat dit gebied beschikt over bijzondere eigen kenmerken en kwaliteiten. Zoals (meer) rust, ruimte, groen, natuur en (gezonde) lucht. Die kwaliteiten zijn het waard om te koesteren. Niet alleen voor de inwoners van die gebieden zelf, maar ook voor de inwoners in het drukke zuidelijke deel van de provincie die op zijn tijd een meer landelijke omgeving willen bezoeken. Om daar rust en ruimte te kunnen ervaren of een ander type woonmilieu te zoeken. Om deze kwaliteiten te waarborgen is dynamiek en ontwikkeling in Noord-Holland Noord nodig. Verstedelijking nabij knooppunten van openbaar vervoer en in de omgeving van historische binnensteden en de nodige voorzieningen komt daarvoor het meest in aanmerking.
De Provincie Noord-Holland wil de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied verhogen. Nieuwe bebouwing en beplanting dient daarom zorgvuldig ingepast te worden. Er dient een goede keuze te worden gemaakt in de aard en positionering van nieuwe bebouwing, waarbij geen afbreuk mag worden gedaan aan de bestaande stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke waarden binnen het gebied. Door nieuwe ontwikkelingen goed te laten aansluiten bij de kenmerken van het landschap, wordt nieuwe kwaliteit aan de planlocatie toegevoegd en blijft het karakter van het landschap behouden.
Ten behoeve van het voorliggende plan is de gewenste beeldkwaliteit uitgewerkt. Het beeldkwaliteitsplan is opgenomen als Bijlage 1 bij de regels.
De locatie aan de Groetpolderweg 31 wordt in gebruik genomen als tuin en de beplanting aan de achterzijde wordt uitgedund en verlaagd. Op deze wijze ontstaat er meer doorzicht over de polder en wordt het erf door middel van een transparante groene zone gescheiden van het open landschap wat typerend is voor de boerenerven binnen deze polder.
Voor de locatie aan de Boezem 2A geldt dat de huidige bebouwing wordt gehandhaafd en in gebruik genomen als particuliere woning met een reguliere woonbestemming. In de regels is bepaald dat de bestaande bebouwing niet vergroot mag worden waardoor de openheid van het landschap niet verder wordt belemmerd.
De locatie aan de Boezem 2a ligt binnen de begrenzing van het Bijzonder Provinciaal Landschap (zie ook paragraaf 3.2.2). In het beeldkwaliteitsplan zijn de gewenste uitgangspunten van de beeldkwaliteit uitgewerkt. In de regels is opgenomen dat de bebouwing moet voldoen aan de in paragraaf 3.4 geformuleerde uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan, zoals opgenomen in Bijlage 1 van deze regels. Hierdoor is verzekerd dat deze uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan worden nageleefd. Op deze wijze is verzekerd dat de kernkwaliteiten van het landschap niet worden aangetast door de ontwikkeling van het plan.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkelingen op beide locaties hebben geen negatieve effecten op de ruimtelijke kwaliteit. Op de locatie Groetpolderweg wordt zelfs een verbetering ervaren door de voorgenomen aanpassingen.
De omgevingsvisie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening
Het beleid van de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 is, voor zover het een bindende werking moet hebben, neergelegd in de Omgevingsverordening NH2020 zoals vastgesteld op 22 oktober 2020. Op 17 november is de Omgevingsverordening NH2020 in werking getreden.
De verordening schrijft voor waaraan de inhoud van (gemeentelijke) ruimtelijke plannen, zoals het voorliggende bestemmingsplan, moeten voldoen. In de verordening zijn regels opgenomen voor onderwerpen met heldere criteria, weinig gemeentelijke beleidsvrijheid en een provinciaal belang. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de beleidskeuzes in de provinciale Omgevingsvisie. Het gaat daarbij om thema's over bebouwingscontouren, ecologische hoofdstructuur, agrarische bedrijven, kantoren, bedrijventerreinen, detailhandel, waterkeringen et cetera.
Relevante regels
De volgende regels uit de Omgevingsverordening zijn van toepassing op het plangebied:
- Kleinschalige ontwikkelingen (artikel 6.4);
- Bijzonder provinciaal landschap (artikel 6.46);
- Klimaatadaptie (artikel 6.62)
- Beschermingszone regionale waterkering (artikel 6.77).
Toetsing
Kleinschalige ontwikkelingen
Artikel 6.4 van de Omgevingsverordening gaat in op kleinschalige ontwikkelingen, niet zijnde een kleinschalig woningbouwontwikkeling. Hier kan een ruimtelijke plan onder vallen als:
- a. de ontwikkeling plaatsvindt op een locatie waar een stedelijke functie is toegestaan;
- b. het toegestane bebouwd oppervlak niet wordt vergroot; en
- c. het aantal burgerwoningen niet toeneemt.
Het voorliggende plan is geen kleinschalig woningbouwontwikkeling omdat er per saldo geen woningen bij komen. Bovendien is de bebouwing aan de Boezem 2a al aanwezig.
De stedelijke functie van de Groetpolderweg 31 wordt overgeheveld naar de locatie aan de Boezem 2a. Het staat verder vast dat het bebouwd oppervlak niet wordt vergroot en het aantal burgerwoningen niet toeneemt. Er wordt derhalve voldaan aan de gestelde voorwaarden van artikel 6.4 van de Omgevinsgverordening.
Bijzonder provinciaal landschap
Het plangebied aan de Boezem 2a ligt binnen de grenzen van het 'Bijzonder provinciaal landschap' Abbekerk en omgeving. Een ruimtelijk plan ter plaatse van het werkingsgebied 'Bijzonder provinciaal landschap' bevat regels ter bescherming van de voorkomende kernkwaliteiten.
Abbekerk en omgeving is een oud zeekleilandschap met een op eerdere veenontginningen gebaseerde verkaveling. Een bijzondere kwaliteit zijn de inversiekreekruggen en getijdewelvingen en de typische lange bebouwingslinten op de oorspronkelijke kreekruggen.
Het staat vast dat de voorgenomen ontwikkeling de kernkwaliteiten van dit landschap niet zal aantasten omdat het slechts om een functiewijziging gaat en er geen fysieke veranderingen zullen plaatsvinden binnen het plangebied aan de Boezem 2a. In de regels is de bestaande aanwezige bebouwing vastgelegd als maximum. Uitbreiding van de bebouwing is dan ook niet mogelijk. Door de uitgangspunten van het bijgevoegde beeldkwaliteitsplan (zie Bijlage 1 van de regels) na te leven is bovendien verzekerd dat de kernkwaliteiten van het landschap niet aangetast zullen worden door de voorgenomen ontwikkeling.
Klimaatadaptie
De verordening vraagt in artikel 6.62 om in geval van een nieuwe ruimtelijke ont- wikkeling ook in te gaan op de risico's van de klimaatverandering; bijvoorbeeld dat hoosbuien kunnen leiden tot wateroverlast of dat hittestress op kan treden als gevolg van hogere temperaturen.
Het plan ligt op een hoger gelegen deel in het poldertje; zie hieronder een hoogte- ligging kaart. In de polder is in verhouding met het oppervlakte aan verharding voldoende wateropslagcapaciteit voor regenwater aanwezig. Extreme wateroverlast kan daarom op/in het plangebied niet optreden.
Afbeelding 11: Hoogte kaart
De open ligging in de polder en de rondom vrije ligging van de woning voorkomt dat de dagtemperatuur extreem hoog oplopen kan. Ook zal er in vergelijking met een stadscentrum 's nachts meer afkoeling plaatsvinden. Voor hittestress hoeft daarom niet te worden gevreesd.
Gelet op de locatie van het plangebied in de polder kunnen er geen negatieve gevolgen van klimaatverandering optreden en dus zijn geen maatregelen nodig in het kader van de klimaatadaptie.
Beschermingszone regionale waterkering
Verder ligt het plangebied aan de Boezem 2a in de beschermingszone van een regionale waterkering. Ter plaatse van het werkingsgebied Regionale waterkering voorziet het ruimtelijk plan in bescherming van de waterkerende functie door op deze functie toegesneden bestemmingen en regels.
De bescherming van waterkerende functie is door middel van het handhaven van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' in het voorliggende plan geborgd.
Conclusie
Het omzetten van de recreatieve aanduiding van het plangebied aan de Boezem 2a in een woonbestemming tast de kernkwaliteiten van het bijzonder provinciaal landschap 'Abbekerk en omgeving' niet aan. Verder is de bescherming van de waterkering geborgd door het handhaven van de dubbelbestemming.
Het overhevelen van de stedelijke ontwikkeling van de Groetpolderweg 31 naar de Boezem 2a heeft geen ruimtelijke gevolgen/impact.
Wel treedt er ruimtelijke kwaliteitswinst op, zoals samengevat in paragraaf 1.1 en nader uitgewerkt in bijlage 1. Het waarborgen van de kernkwaliteiten van het landschap is verzekerd doordat in de regels een koppeling is gemaakt met de uitgangspunten het beeldkwaliteistplan.
Het plan is in overeenstemming met artikel 6.4 van de omgevingsverordening.
Er zijn geen maatregelen nodig in verband met de klimaatadaptie; zoals aan de orde gesteld in artikel 6.62.
3.2.3 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
Provinciale Staten hebben in april 2018 de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie vastgesteld. In dit beleidskader is door de provincie aangegeven welke landschappelijke en cultuurhistorische elementen overwogen moeten worden bij (ruimtelijke) ontwikkelingen en uitgangspunt kunnen zijn voor plannen. De ontwikkelingsgerichte benadering is ‘behoud door ontwikkeling’. Er wordt aangegeven in welke mate rekening dient te worden gehouden met de ontwikkelingsgeschiedenis en de ordeningsprincipes van het landschap, de bebouwingskarakteristiek ter plaatste en de inpassing in de wijdere omgeving.
In de Leidraad wordt Noord-Holland onderverdeeld in 20 ensembles en 10 provinciale structuren. Elk ensemble en structuur biedt een beschrijving van de ontstaansgeschiedenis, van de dynamiek en van de belangrijkste drie kernwaarden: karakteristiek, ruimtelijke dragers en openheid en ruimtelijke beleving. Bij het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied moet rekening worden gehouden met de ambities en ontwikkelprincipes die daarbij horen.
Groetpolderweg 31
De planlocatie aan de Groetpolderweg is gelegen binnen het ensemble Wieringen-Wieringermeer. Het betreft een aandijkingenlandschap. In 1847 werd de Groetpolder aangedijkt vanaf het vaste land. De polder is rechtlijnig ingericht met een centraal bebouwingslint in de lengterichting van de polder. Het is een kleine open polder met rondom een ringdijk die een ruimtelijke begrenzing vormt.
Door het verplaatsen van het bouwvlak van de Groetpolderweg naar de locatie Boezem 2A wordt de openheid van het landschap versterkt en dit sluit aan bij het zichtbaar en herkenbaar houden van de landschappelijke karakteristiek binnen de Groetpolder.
Boezem 2a
De planlocatie op het perceel Boezem is gelegen binnen het ensemble West-Friesland West, in het oude zeekleilandschap met hoger gelegen kreekruggen en laaggelegen kommen. Het gebied maakt onderdeel uit van het BPL Abbekerk en omgeving.
De planlocatie ligt aan de rand van dit ensemble waarin de historische structuren overeind zijn gebleven, maar ook ingrijpend is vernieuwd ten tijde van het landinrichtingsproces.
De Bedijkte Boezem is pas in 1893 ontstaan door het bemalen van boezemland en maakt in feite geen onderdeel uit van het oude zeekleilandschap. Tegenwoordig maakt de polder onderdeel uit van de polder Vier Noorder Koggen.
Van oudsher is de bebouwing binnen de Bedijkte Boezem langs de Ringsloot gevestigd en dit is karakteristiek voor deze polder. De bebouwing staat aan de Ringsloot, omdat het vervoer vroeger voornamelijk over het water werd uitgevoerd.
Doordat de polder laat is drooggelegd is er geen bebouwing langs de Westfriese Omringdijk aanwezig wat binnen het oude zeekleigebied wel het geval is met de vele dorpslinten.
Door de bebouwing op het perceel aan de Boezem 2A te transformeren van een recreatiewoning naar een particuliere woning met bouwvlak en bestemming wordt de oorspronkelijke historische bebouwingstructuur teruggebracht. De relatie met de achtergelegen Ringsloot zorgt ervoor dat de ontstaansgeschiedenis van de polder in het landschap zichtbaar is.
Conclusie
Bij de voorgenomen ontwikkeling is rekening gehouden met de cultuurhistorische elementen, de ordeningsprincipes van het landschap en de bebouwingskarakteristiek.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie
De omgevingsvisie is een integrale visie en een helder fundament voor het beleid van de gemeente Hollands Kroon en de uitvoering ervan voor de periode tot 2030.
Het uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is “ontwikkelen met behoud van identiteit en kwaliteit”. Dat betekent dat bij ontwikkelingen de karakteristieke eigenschappen van de verschillende landschappen en de dorpen een rol hebben bij de uitwerking van plannen. En dat identiteit en kwaliteiten is het vertrekpunt van ruimtelijke plannen. Dit zet ontwikkelingen niet op slot.
Ruimtelijke kwaliteit vraagt voortdurend aandacht. De focus op kwaliteit moet in de werkwijze van gebiedsontwikkeling verankerd zijn. De volgende kerngedachten liggen aan deze werkwijze ten grondslag.
- Ruimtelijke kwaliteit is overal en voor iedereen anders,
- Ruimtelijke kwaliteit groeit in een cyclisch planproces,
- Gebruikers staan centraal,
- Rekening houden met de historische context.
De gemeente wil de ruimtelijke kwaliteit en diversiteit van het landschap en de dorpen onderbouwd ontwikkelen, verbeteren en indien nodig transformeren.
Vanuit de Omgevingsvisie:
KADER Wij willen de ruimtelijke kwaliteit en diversiteit van ons landschap en de dorpen onderbouwd ontwikkelen, verbeteren en indien nodig transformeren. Algemeen geaccepteerd is de omschrijving van de bouwstenen van ruimtelijke kwaliteit: Ruimtelijke kwaliteit = gebruikswaarde + belevingswaarde + toekomstwaarde In onze welstandsnota geven we aan welke welstandsregels gelden. Wat is welstand? Dit betekent letterlijk 'het welstaan van initiatieven in hun omgeving. Vrijheid van voorkomen. Goed uiterlijk'. |
Voor woningbouw geldt in het bijzonder dat er behoefte is aan sturen in tijd van robuuste veranderingen. Om deze reden stelt de gemeente kaders die moeten zorgen voor heldere keuzes en tegelijkertijd flexibiliteit, zodat bijsturen waar nodig mogelijk is. Kaders die zijn gestoeld op realisme. Het bijgestelde woningbouwprogramma getuigt daar van. Andere tijden vragen niet alleen om een andere rol van de overheid, maar ook om meer burgerkracht. Hierdoor ontstaat er ook een andere woningbehoefte in het bijzonder in relatie tot zorg.
In de omgevingsvisie valt te lezen welke missie de gemeente er mee heeft.
Wat is de missie van deze omgevingsvisie? Wij willen als regisseur fungeren zonder in detail te bepalen hoe iets eruit moet zien. De verantwoordelijkheid laag leggen, inwoners zelfredzaam maken., ruimte geven aan initiatieven en ervoor zorgen dat bureaucratie wordt verminderd. Wij zeggen: "ja, tenzij". Dit blijkt uit de omgevingsvisie. 'Tenzij' gaat op indien juridische regels in de weg staan of nadelige gevolgen onacceptabel zijn en niet voldoende worden gecompenseerd. Hierdoor willen we flexibeler in kunnen spelen op de veranderingen in de maatschappij. De omgevingsvisie krijgt vooral een uitnodiging, inspirerend en faciliterend karakter waarbij ontwikkelingen door andere partijen opgestart en uitgevoerd kunnen worden binnen vooraf gegeven kaders, zodat ontwikkelingen van onderaf tot stand kunnen komen. Waar mogelijk willen wij bij het realiseren van de kaders en ambities tegelijkertijd het aantal regels verminderen en (eventueel) tegenstrijdigheden in regels wegnemen. In ons omgevingsplan zal dit moeten leiden tot uitnodigingsplanologie. Dat wil zeggen ruimere kaders op hoofdlijnen. In deze visie wordt daartoe een aanzet gegeven. Deze omgevingsvisie is de aanzet om de nieuwe weg in te slaan. Niet de regels staan centraal maar het initiatief! |
In de missie is verwoord hoe de gemeente initiatieven wenst te beoordelen.
Leegstand
Leegstand van gebouwen is de gemeentelijke uitdaging voor de (zeer nabije) toekomst. Leegstaande panden zijn geen onbekend fenomeen in Hollands Kroon. Deze leegstand wordt geleidelijk aan steeds zichtbaarder. Het voorkomen van ‘te veel’ leegstand is noodzakelijk omdat het verschijnsel vervelende neveneffecten kan opleveren voor de leefbaarheid en kwaliteit van het gebied. Hoe om te gaan met het overschot aan waardevolle en minder waardevolle bebouwing in de toekomst, is een strategisch vraagstuk. Iets een andere functie geven (herbestemmen) is slechts één van de opties om leegstand aan te pakken.
Met het toekennen van de woonbestemming aan de recreatiewoning wordt bewerkstelligd dat de woning permanent bewoond mag worden. Dat voorkomt leegstand van de woning in perioden dat deze (in de huidige situate) niet verhuurt wordt.
Conclusie
In Bijlage 1 "Vergelijking ruimtelijke kwaliteit" wordt perceel Boezem 2a vergeleken met die van Groetpolderweg 31.
Zowel voor wat de gebruiks-, de belevings- als ook de toekomstwaarde zorgt het plan voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De woonbestemming is, nu zich de zeer toevallige kans voordoet van het verplaatsen, aan de Boezem 2a in meerdere opzichten beter op zijn plaats dan aan de Groetpolderweg 31.
Het plan sluit daarmee aan bij de uitgangspunten van de omgevingsvisie en zelfs een "tenzij" benadering kan achterwege blijven.
Het college heeft in reactie op het principeverzoek aangegeven alleen in te willen stemmen met het geven van een woonbestemming aan de bestaande bebouwing op Boezem 2a. Daardoor blijft de maximaal toegestane bebouwing ook nog eens aan- zienlijk minder dan de 245 m2 die toegestaan is bij een reguliere woonbestemming.
De bestemmingswijziging heeft als bijkomende positief effect dat leegstand van de woning wordt opgeheven.
3.3.2 Bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp
De locatie aan de Boezem 2a ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp. Hierin heeft de locatie de maat- voeringsaanduiding 'maximum aantal recreatiewoningen: 1'. Binnenplans zijn er geen mogelijkheden om de bestemming van de recreatiewoning om te zetten in een woonbestemming.
Vanwege het ontbreken van een binnenplanse afwijking- of wijzigingsbevoegdheid is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Ook vanwege het feit dat het onbenutte bouwrecht van de locatie aan de Groetpolderweg 31 wegbestemd dient te worden.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Het gaat daarbij (vooral) om de mogelijke effecten van de activiteit dit het plan heeft op de omgeving.
Omdat aan de Groetpolderweg 31 alleen een onbenut bouwrecht wordt wegbestemd en geen fysieke veranderingen plaatsvinden heeft dit deel van het bestemmingsplan uiteraard geen negatieve gevolgen voor de milieu- en omgevingsaspecten. In dit hoofdstuk wordt daarom vooral gefocust op de gevolgen van het bestemmingsplan voor de locatie aan de boezem 2a.
4.1 Verkeer En Parkeren
Verkeer
Voor de locatie aan de Groetpolderweg zou een extra uitrit op de weg worden aangelegd. Dit komt te vervallen. Dat geldt ook voor de extra verkeerbewegingen die zouden optreden door het toevoegen van een extra woning op deze locatie.
De locatie aan de Boezem 2a wordt door middel van een bestaande in- en uitrit vanaf de Westfrieseijk over een verharde weg op de eigen grond bereikt. In de huidige situatie wordt de woning gebruikt als recreatiewoning en dus niet permanent bewoond. In de toekomstige situatie zullen de verkeersbewegingen van en naar de woning iets toenemen. Deze toename is echter gering. De bestaande aansluiting op de Westfriesedijk kan het verkeer in de nieuwe situatie aan. Ook het bestaande wegennet kan deze kleine toename zonder problemen verwerken.
Parkeren
Op basis van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' wordt een parkeernorm van 2,0 tot 2,8 parkeerplaatsen per woning in een niet stedelijk buitengebied gehanteerd.
Bij de woning aan de Boezem 2a, binnen de toekomstige woonbestemming, is meer dan genoeg ruimte voor het parkeren van 2 tot 3 auto's.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Onderzoek
De VNG uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" (2012) geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals hiervoor reeds genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin deze worden gerealiseerd. Hierbij spelen twee vragen en rol:
- 1. past de nieuwe functie in de omgeving (externe werking);
- 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe (interne werking).
Ad 1
In de directe omgeving van de locatie aan de Boezem 2a zijn geen bedrijven aanwezig die hinder zouden kunnen ondervinden van het omzetten van de recreatiewoning in een reguliere woning. Het dichtstbijzijnde bedrijf ligt op een afstand van circa 500 meter ten noordwesten. De ruimtelijke scheiding is voldoende.
De dichtstbijzijnde woning van derden ligt ten westen van de locatie op ruim 100 meter afstand. Deze woning heeft de woonbestemming. Zie ook de navolgende afbeelding.
Afbeelding 12: afstanden bedrijfslocatie tot naastgelegen percelen
De agrarische gronden rondom de woning zijn in eigendom van initiatiefnemers. Het weiland wordt extensief gebruikt voor het weiden van vee. Op het weiland worden geen volveldse bestrijdingsmiddelen toegepast. Eventuele aanwezige distels worden plaatselijk aangestipt met bestrijdingsmiddelen, waarbij geen sprake is op de kans van verwaaien van bestrijdingsmiddelen. De naastgelegen percelen hebben een natuurbestemming. Daar vinden geen bespuitingen plaats.
Teneinde juridisch te borgen dat op de omliggende agrarische gronden geen volveldse bestrijdingsmiddelen toegepast mogen worden is een spuitvrijezone van 50 meter, rondom het woonperceel, opgenomen op de verbeelding. In de regels is vervolgens bepaald dat binnen de spuitvrijezone het gebruik maken van gewasbeschermings- en bestrijdingsmiddelen en/of andere verspuitbare middelen, die leiden tot schadelijke effecten op het goed woon- en leefklimaat, niet is toegestaan.
Met het opnemen van de spuitvrijezone is gewaarborgd dat ter plaatse van de woning sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.
Ad 2
De locatie aan de Boezem 2a ligt niet binnen de hindercirkel van een agrarisch of andersoortig bedrijf. De ruimtelijke scheiding is voldoende zodat gesteld kan worden dat ter plaatse van de woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.3 Externe Veiligheid
Externe veiligheid beschrijft de risico’s die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het beleid met betrekking tot buisleidingen is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico (PR) gaat over de kans om op een bepaalde plaats te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit.
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang.
Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1% letaliteitsgrens, ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
Bij de beoordeling van de verschillende externe veiligheidsaspecten van het plan is alleen de locatie aan de Boezem 2a beoordeeld, omdat hier sprake is van het opnemen van de woonbestemming. Het gaat het om de volgende risicobronnen:
- bedrijven waar handelingen met gevaarlijke stoffen worden uitgevoerd;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg;
- transport van gevaarlijke stoffen door een buisleiding;
- windturbines.
Nagegaan is welke risicobronnen er in de directe omgeving van het plangebied zijn gesitueerd.
Onderzoek
Het plan betreft het verplaatsen van het planologisch bouwrecht voor een burgerwoning naar de Boezem 2a. Met betrekking tot het aspect externe veiligheid is daarom alleen de locatie aan de Boezem 2a relevant. Het plan voorziet niet in de komst van een nieuwe risicorelevante activiteit naar het plangebied. Het plangebied is gelegen buiten de risicocontouren en invloedsgebieden van inrichtingen, windturbines en hoogspanningslijnen. Deze aspecten zijn daarom niet aan de orde.
Transportroutes
Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een transportroute waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het betreft de N239. Omdat het plangebied zich buiten de 200 meter grens bevindt, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
In een beperkte verantwoording worden de volgende aspecten beschouwd:
- a. mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
- b. zelfredzaamheid ten aanzien van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten.
Ad a
Bereikbaarheid hulpverleningsdiensten
De locatie moet bereikbaar zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van calamiteiten het plangebied bereikbaar is. Het plangebied wordt ontsloten door middel van een bestaande in- en uitrit vanaf de Westfrieseijk over een verharde weg door het land. Via deze weg kan het plangebied (de woning) aan de noord-, west- en zuidkant worden bereikt door de brandweer en andere hulpdiensten. Het plangebied voldoet aan een minimale tweezijdige bereikbaarheid.
Bluswatervoorziening
Voor de bestrijding van brand is een bluswatervoorziening nodig. Het plangebied aan de Langereis. Er is binnen 100 meter van de woning voldoende bluswater aanwezig. De bluswatervoorziening is voldoende voor het bestrijden van een brand in het plangebied.
Ad b
De zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in het plangebied in staat zijn zich op eigen kracht (zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten) in veiligheid te brengen door te vluchten of te schuilen in een gebouw. Van belang hierbij is onder andere:
- mogelijkheden voor ontvluchting van gebied
- mogelijkheden voor ontvluchting van gebouwen;
- schuilmogelijkheden in gebouwen
- de mobiliteit van de aanwezigen;
- communicatie en informatie / alarmering.
Binnen het plangebied wordt een recreatiewoning omgezet in een reguliere woonbestemming waarin initiatiefnemers zullen gaan wonen. De initiatiefnemers zijn beiden van middelbare leeftijd (50+) en qua geestelijke en lichamelijke gesteldheid volledig gezond. Zij kunnen derhalve als zelfredzame personen worden aangemerkt. Verder kan worden gesteld dat de woning in geval van een calamiteit via verschillende wegen goed te ontvluchten is.
Op basis van de uitgevoerde risicobeoordeling en beperkte verantwoording groepsrisico - in verband met het transport van gevaarlijke stoffen over de N239 - bestaan er vanuit externe veiligheidsoverwegingen geen belemmeringen voor het plan.
Buisleidingen
In de nabije omgeving van het plangebied is een buisleiding gelegen. Het betreft de buisleiding W-574-02. Omdat het plangebied buiten de 100% letaliteitsgrens ligt, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording waarbij wordt ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid en hulverlening in geval van calamiteit. Zie hiervoor bij ad b.
Het plandeel Boezem 2a kan betrokken raken bij een ramp met een hogedruk aardgasbuisleiding. De woning staat op een relatief korte afstand tot deze buisleiding. Het scenario fakkelbrand is het maatgevend scenario voor dit plandeel. De kans dat het scenario ontstaat is zeer klein.
Grondwerkzaamheden, waarbij de grond dieper wordt beroerd vormt het voornaamste risico op het ontstaan van het scenario. Het rampscenario biedt geen mogelijkheid tot het geven van een waarschuwing vooraf en als de fakkelbrand in de nabijheid van het plan ontstaat dan is de kans op overleven zeer klein. Het plan beïnvloed de omvang van een eventuele ramp in geringe mate aangezien door het plan het aantal personen niet of in zeer geringe mate toeneemt in het plangebied. Immers, in de huidige situatie vindt ook (recreatieve) bewoning plaats. Het groepsrisico zal door het plan niet toenemen.
Bovendien kan de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord de gevolgen van een eventuele ramp in het plangebied en de omgeving bestrijden.
Overig
Tot slot zijn in de directe nabijheid van de Boezem 2a geen windturbines aanwezig die gevaar zouden kunnen opleveren.
Conclusie
Het plangebied is gelegen buiten de risicocontouren en invloedsgebieden van inrichtingen, windturbines en hoogspanningslijnen.
Het plangebied ligt wél binnen de invloedssfeer van de N239 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd en een buisleiding. Uit de beperkte verantwoording van het groepsrisco volgt dat vanuit externe veiligheid geen belemmeringen bestaan voor het plan.
4.4 Geluid
In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn regels opgenomen voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals bijvoorbeeld woningen) door wegverkeer. Het gaat daarbij om de geluidsbelasting in het maatgevende toekomstige jaar. In het algemeen is dit 10 jaar na realisatie of na het akoestisch onderzoek.
De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde. Als aan deze waarde wordt voldaan, is er voor de Wet geluidhinder geen belemmering voor het bouwplan. Onder voorwaarden is een hogere grenswaarde mogelijk. Het onderhavige plan is gelegen buiten de bebouwde kom. In dit geval gelden de volgende grenswaarden:
- Voorkeursgrenswaarde: 48 dB
- Maximale grenswaarde: 58 dB
De Wet geluidhinder gaat ervan uit dat het verkeer in de toekomst stiller wordt, onder andere door Europees bronbeleid. Daarom mogen op de berekende geluidsbelastingen enkele correcties worden toegepast. Er geldt een generieke correctie van 5 dB als het gaat om wegverkeer met een snelheid van minder dan 70 km/u.
Conform artikel 74 Wgh bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone waarbinnen akoestisch onderzoek dient te worden uitgevoerd. Alvorens woningen kunnen worden geprojecteerd, dient te worden onderzocht of aan de normen van de Wgh wordt voldaan. De zonebreedte is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk gebied).
In artikel 1 Wgh zijn de definities opgenomen van onder andere stedelijk en buitenstedelijk gebied. Deze definities luiden:
- stedelijk gebied: het gebied binnen de bebouwde kom met uitzondering van de gebieden binnen de zone van een autoweg of autosnelweg;
- buitenstedelijk gebied: het gebied buiten de bebouwde kom (bepaald door de komgrensborden) en het gebied binnen de bebouwde kom en is gelegen binnen de zone van een autoweg of autosnelweg.
De breedte van de geluidszone van een weg is in tabel 2 weergegeven.
Tabel 2: breedte geluidszone weg
De woning aan de Boezem 2a ligt buiten de zone van 250 meter uit de Westfriesedijk, maar binnen de geluidszone van de Langereis. De afstand tot de Langereis is circa 200 meter.
Gezien de relatief lage verkeersintensiteit van de Langereis en de relatief grote afstand van deze weg tot de woning is de verwachting dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.
Dit wordt bevestigd door de kaart Lden uit de Atlas Leefomgeving (zie de navolgende afbeelding). Uit deze kaart blijkt dat ter plaatse van de woning wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.
Afbeelding 13: kaart Lden van de Atlas Leefomgeving
Conclusie
Het aspect geluid wegverkeer vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.5 Luchtkwaliteit
De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld. Hierbij zijn twee sporen te onderscheiden: het creëren van bestemmingen die potentieel bijdragen aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit en het creëren van bestemmingen die gevoelig zijn voor (een slechte) luchtkwaliteit.
Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een bestemmingsplan vast te stellen of een afwijkingsbesluit te nemen. Deze voorwaarden zijn:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- het project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
- het project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Voor projecten waarvan duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Dit is geregeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM). In de bij het NIBM behorende Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die ingeval van één ontsluitingsweg niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen omvatten. Bij twee ontsluitingswegen mogen uitbreidingslocaties niet meer dan 3.000 woningen bevatten. Voor kantoorlocaties gelegen aan één ontsluitingsweg geldt een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m².
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden omdat deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 ug/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Invloed op luchtkwaliteit als gevolg van extra verkeer
Met behulp van de NIBM-tool van het Rijk is berekend of het initiatief NIBM is, ofwel Niet In Betekende Mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De toename aan verkeersbewegingen geschat op maximaal 6 per etmaal. De toename NO2 en PM10 die daarmee gepaard gaat, is zodanig gering, dat het plan als NIBM valt aan te merken. Zie navolgende berekening met de NIBM-tool.
Uit de berekening blijkt dat het plan de grens van 1,2 ug/m3 voor NO2 en PM10 niet wordt overschreden.
Bovendien blijkt uit de kaart van de Atlas Leefomgeving dat de concentraties van NO2 en PM10 ter plaatse van de Boezem 2a ruim beneden de grenswaarden liggen.
Conclusie
Het aspect "luchtkwaliteit" vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.6 Archeologie En Cultuurhistorie
Archeologie
Als gevolg van het Verdrag van Malta (Valletta) zijn overheden verplicht om in het ruimtelijke beleid zorgvuldig om te gaan met het archeologische erfgoed. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient, voordat er bodemingrepen plaatsvinden, een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd.
De zorgplicht voor het archeologisch erfgoed was tot voor kort vastgelegd in de Monumentenwet uit 1988, met een nadere uitwerking in de Wet op de Archeologische MonumentenZorg (Wamz) uit 2007.
Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden waarmee de Monumentenwet 1988 is vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2022 in werking treedt.
Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet, is in het overgangsrecht van de Erfgoedwet bepaald dat de regels met betrekking tot archeologie uit de Monumentenwet 1988 ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Belangrijke uitgangspunten uit de Monumentenwet 1988, zoals de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem en het inpassen van archeologisch erfgoed in de ruimtelijke ordening en de financiering van onderzoek (‘de verstoorder betaalt’), blijven dus onverminderd van kracht.
Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet, is in het overgangsrecht van de Erfgoedwet bepaald dat de regels met betrekking tot overgangsrecht van de Erfgoedwet bepaald dat de regels met betrekking tot archeologie uit de Monumentenwet 1988 ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Belangrijke uitgangspunten uit de Monumentenwet 1988, zoals de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem en het inpassen van archeologisch erfgoed in de ruimtelijke ordening en de financiering van onderzoek (‘de verstoorder betaalt’), blijven dus onverminderd van kracht.
Onderzoek
Het perceel aan de Groetpolderweg 31 heeft de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 4’ gekregen. Dit betekent dat bij ontwikkelingen groter dan 2500 m² en een diepte van meer dan 40 centimeter een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd of moet worden aangetoond dat de grond al verstoord is.
Het perceel aan de Boezem 2a heeft geen archeologische dubbelbestemming.
Omdat er geen fysieke ingrepen plaats zullen vinden in de bodem is het uitvoeren van archeologisch onderzoek niet aan de orde. Bovendien geldt voor de locatie aan de Boezem 2a geen verplichting tot het uitvoeren van een dergelijk onderzoek vanwege het ontbreken van de dubbelbestemming.
Cultuurhistorie
Op historische topografische kaarten is te zien dat er vanaf omstreeks 1880 aan de boezem 2a een boerderij heeft gestaan. Deze boerderij heeft tot aan de jaren vijftig gefungeerd als een volwaardige boerderij. In 1955 is de boerderij door brand fors beschadigd. De boerderij is nooit meer herbouwd.
De plek aan de Boezem 2a is historisch gezien dus een plek waar bewoning heeft plaatsgevonden.
Zowel op het perceel aan de Boezem 2a als op het perceel aan de Groetpolderweg 31 blijft de situatie ongewijzigd. Van een eventuele aantasting van de karakteristieke verkaveling kan daarom geen sprak zijn. Overigens zijn op de percelen geen cultuurhistorische waarden aanwezig die bescherming vinden binnen het bestemmingsplan.
Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie staan de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.7 Bodem
Voor de vaststelling van een bestemmingsplan dient in verband met de uitvoering een reëel beeld aanwezig te zijn van de bodemkwaliteit voor de gronden waaraan een nieuwe bestemming wordt gegeven. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat de bodemkwaliteit geschikt moet zijn voor de beoogde functie.
Onderzoek
In de huidige situatie wordt de locatie aan de Boezem 2a gebruikt als recreatiewoning. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de gebruiksfunctie van de bestaande bebouwing gewijzigd in wonen.
Omdat de recreatiewoning al (recreatief) werd bewoond en er geen bouwwerkzaamheden plaatsvinden en daarmee ook geen bodemingrepen is het uitvoeren van een bodemonderzoek geen vereiste.
Bovendien is ter plaatse van de woning en de bijbehorende gronden, gelet op de historie, geen sprake geweest van potentiële bodembedreigende activiteiten.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4.8 Ecologie
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten, de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In de Wet natuurbescherming wordt de bescherming van verschillende dieren- en plantensoorten geregeld. Met name bescherming van kwetsbare soorten is hierbij van belang.
De Wet natuurbescherming kent een vergunningplicht. Een vergunning voor een project wordt alleen verleend als de instandhoudingsdoelen van een gebied niet in gevaar worden gebracht en als geen sprake is van mogelijke aantasting van beschermde planten- en dierensoorten of de leefgebieden van deze soorten.
Voor activiteiten is het van belang om te bepalen of deze leiden tot mogelijke schade aan de natuur. Uitgangspunt voor het projectplan is dat geen strijdigheid ontstaat met de wetgeving ten aanzien van de gebiedsbescherming en de soortenbescherming (Wnb).
Gebiedsbescherming
Gebiedsbescherming in Nederland is geregeld middels de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998, welke in 2005 in werking is getreden. De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van gebieden en percelen met de status ´Nationaal Park´, 'Beschermd Natuurmonument' en van gebieden die door de Minister van EL&I zijn aangewezen ter uitvoering van internationale verdragen en verplichtingen, zoals het beschermingsprogramma Wetlands. Op grond van Europese verplichtingen regelt deze wet ook de bescherming van daartoe aangewezen speciale beschermingszones (SBZ) op basis van de Habitat- en Vogelrichtlijn. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in de Europese Unie (EU), opgezet door de lidstaten. Natura 2000 wordt op haar beurt weer gevormd door de in de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn uit 1992 aangewezen gebieden.
Soortenbescherming
De soortenbescherming vindt primair plaats via de Flora- en faunawet. Op grond van deze wet mogen beschermde dieren en planten - die in de wet zijn aangewezen - niet gedood, gevangen, verontrust, geplukt of verzameld worden en is het niet toegestaan om nesten, holen of andere vaste verblijfplaatsen van beschermde dieren te beschadigen, vernielen of te verstoren. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor (bedreigde) soorten die vermeld staan op bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode Lijstsoorten zijn de ontheffingsvoorwaarden zeer streng. De Flora- en faunawet is onverkort van kracht. Dit betekent dat op het moment dat nieuwe activiteiten aan de orde zijn ook - in het kader van de Flora- en faunawet - de mogelijke effecten op de te beschermen soorten worden meegewogen.
De Flora- en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het project moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
N2000
De plangebieden liggen op grote afstand van de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden. De Boezem 2a ligt op circa 11 kilometer afstand van het IJsselmeer. Het dichtstbijzijnde N2000-gebied. Gezien deze afstand worden geen negatieve effecten op de Natura 2000-gebieden verwacht als gevolg van de ontwikkelingen in de plangebieden.
Indirecte gevolgen kunnen optreden door een toename van de stikstofemisse als gevolg van het plan. Door het permanent mogen bewonen van de woning aan de Boezem 2a is een toename van het aantal verkeersbewegingen naar deze locatie te verwachten. In de nieuwe situatie gaan we uit van in totaal 10 verkeersbewegingen met licht verkeer.
De toename van de stikstofemissie treedt alleen op in de gebruiksfase van de locatie aan de Boezem 2a.
Met behulp van het programma Aerius is berekend dat de geringe toename van het aantal verkeersbewegingen geen toename veroorzaakt van de stikstofdepositie in de N2000-gebieden. De Aeriusberekening is als Bijlage 2 aan deze toelichting toegevoegd.
Natuurnetwerk Nederland en Bijzonder Provinciaal Landschap
Onderdelen van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) liggen op korte afstand van het plangebied aan de Boezem 2a. Zie de navolgende afbeelding.
Afbeelding 14: NNN
Het NNN voor de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Omgevingsverordening NH2020. De afweging voor ingrepen in het NNN gaat volgens het “nee, tenzij-principe”. Ingrepen met een negatieve invloed op de wezenlijke kenmerken en waarden mogen niet plaatsvinden, tenzij er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang en indien er geen alternatieven zijn. Indien bij een ingreep schade wordt aangericht aan een NNN-gebied, dan dient dit in ieder geval gemitigeerd te worden. De resteffecten aan verlies van kwaliteit en/of oppervlakte dient te worden gecompenseerd. Daarnaast kan salderen van positieve en negatieve effecten op het NNN uitkomst bieden om projecten in het NNN te realiseren.
De locatie ligt tevens in het Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL) Abbekerk en omgeving.
De NNN en BPL-gebieden hebben een ‘indirecte’ externe werking. Gezien de aard van de ingreep en de ligging worden negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet verwacht.
Soortenbescherming
Omdat er geen fysieke ingrepen plaatsvinden kan op voorhand worden gesteld dat het bestemmingsplan geen negatieve effecten heeft op beschermde dier- en plantensoorten.
Conclusie
Het plan geeft geen negatieve effecten op het NNN en de N2000-gebieden. Ook vindt geen aantasting plaats van (de leefgebieden van) beschermde flora en fauna
4.9 Water
Algemeen
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is de watertoets verplicht voor ruimtelijke plannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: ‘het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten’.
Waterprogramma
In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) verbindt Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) de bouwstenen met de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap. Ze brengen een prioritering aan en geven aan hoe ze in de bouwstenen willen participeren.
Water in het plan/Watertoets
Naast het Waterprogramma beschikt HHNK over een verordening, de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op waterlopen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de waterlopen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Ten zuiden van de woning aan de Boezem 2a is een regionale waterkering aanwezig. Door middel van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' wordt deze waterkering beschermd. Deze dubbelbestemming is in het voorliggende bestemmingsplan gehandhaafd.
In de bouwregels is de maximaal toegestane bebouwing voor de locatie aan de Boezem 2a vastgeteld. Dit betreft de oppervlakte aan bebouwing die ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan feitelijk aanwezig is. Uitbreiding van de bebouwing is dus niet mogelijk.
Via de Digitale Watertoets is het plan kenbaar gemaakt bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Het toetsresultaat is als Bijlage 3 aan deze toelichting toegevoegd.
Op basis van de ingevoerde gegevens heeft HHNK aangegeven dat het plan geen of een geringe invloed heeft op de waterhuishouding. Hierdoor kan de procedure 'Geen waterschapsbelang' worden gevolgd voor de watertoets.
Dit betekent dat er verder geen contact hoeft op te nemen met Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. De standaard waterparagraaf kan worden opgenomen in de toelichting.
Conclusie
De belangen van de regionale waterkering ten zuiden van het plangebied aan de Boezem 2a zijn geborgd door de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering.
De maximale oppervlakte aan bebouwing is in de regels van het bestemmingsplan gemaximeerd. Er is geen uitbreiding van bebouwing mogelijk.
Het plan heeft daarom geen invloed op de waterhuishouding en/of de afvalwaterketen. Het aspect water staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.10 M.e.r-beoordeling
Op grond van de Wet milieubeheer is het verplicht ten aanzien van plannen, gevallen, activiteiten en besluiten die (mogelijk) grote gevolgen kunnen hebben voor het milieu, een procedure voor milieueffectrapportage (m.e.r.) te doorlopen. De m.e.r. is bedoeld om milieubelangen meer expliciet af te wegen bij het opstellen van plannen en het uitvoeren van projecten.
Het Besluit m.e.r. en de Wet milieubeheer zijn per 7 juli 2017 gewijzigd. Gemeenten zijn thans verplicht om voor m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten een expliciet besluit te nemen over het al dan niet opstellen van een milieueffectrapport (Mer).
Betekenis voor het project In het Besluit milieueffectrapportage zijn m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten en indicatieve drempelwaarden opgenomen. Op de D-lijst onder categorie D 11.2 geldt voor het onderdeel ‘aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’ een drempelwaarde van 100 hectare en van 2.000 woningen.
In dit geval is uitsluitende sprake van een gebruikswijziging. Er is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. Het is daarnaast uitgesloten dat belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Er hoeft derhalve geen m.e.r. beoordelingsprocedure te worden gevolgd.
Terzijde wordt opgemerkt dat uit de voorgaande beoordeling van de verschillende milieuaspecten, zoals hiervoor beschreven, de conclusie volgt dat geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden, wordt bevestigd.
4.11 Kabels En Leidingen
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.
Onderzoek
Er zijn geen planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen aanwezig binnen het plangebied.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van initiatief juridisch is vertaald. Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van deze gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken.
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels en ook de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de systematiek en leeswijzer bij de verbeelding en regels en de handhaafbaarheid.
5.2 Verbeelding
De verbeelding geeft de bestemming van de gronden aan. In de planregels staat per bestemming en aanduiding vastgelegd wat de beperkingen en mogelijkheden van de gronden met de bestemming, zoals aangegeven op de verbeelding, zijn.
5.3 Planregels
In dit bestemmingsplan komen de volgende (dubbel)bestemmingen voor:
- Agrarisch met waarden;
- Wonen;
- Waterstaat - Waterkering;
- Waarde - Archeologie 4.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
- Artikel 1: Begrippen
De betekenis aan een aantal in de regels voorkomende begrippen. Hierdoor wordt de interpretatie van de begrippen vastgelegd, waardoor de duidelijkheid wordt vergroot.
- Artikel 2: Wijze van meten
Ten behoeve van een uniforme toepassing van het plan, wordt in dit artikel aangegeven hoe maten als goothoogte, bouwhoogte en dakhelling dienen te worden gemeten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
- Artikel 3: Agrarisch met waarden
De als ‘Agrarisch met waarden’ bestemde gronden zijn aangewezen voor de uitoefening van akkerbouw- en tuinbouwbedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en het hobbymatig agrarisch gebruik (waaronder het houden van paarden) en het weiden van paarden ten behoeve van een bedrijfsmatige paardenhouderij dan wel een paardenhouderij als nevenactiviteit. gebouwen, waaronder kassen en bouwwerken zijn niet toegestaan.
- Artikel 3: Wonen
De als ‘Wonen’ bestemde gronden zijn aangewezen voor wonen, al dan niet in combinatie met aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, het hobbymatig gebruik voor bed & breakfast en het hobbymatig houden van vee. Tevens zijn bij deze bestemming behorende groenvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, verkeers- en verblijfsvoorzieningen en waterlopen en -partijen toegestaan. Er is ter plaatse één woning toegestaan met een maximale goot- en bouwhoogte van 3,5 respectievelijk 9 meter. In de regels is vastgelegd dat de maximale toegestane oppervlakte van het hoofdgebouw 85 m2 is en de maximale oppervlakte van het bijgebouw 85 m2.
- Artikel 4: Waarde – Archeologie 4
De gronden met de bestemming Waarde – Archeologie 4 zijn mede bestemd voor het behoud van aanwezige archeologische waarden. Voor het realiseren van bouwwerken of werkzaamheden die de ondergrond verstoren en dieper gaan dan 40 cm onder maaiveld bij een oppervlak van meer dan 2.500 m2 is nader archeologisch onderzoek nodig.
- Artikel 5: Waterstaat - Waterkering
De waterkerende functie is in het bestemmingsplan bestemd als 'Waterstaat - waterkering' ter bescherming en instandhouding van de waterkering en de waterbeheersing.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In artikel 6, de Anti-dubbeltelregel wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft. Artikel 7 bestaat uit de Algemene bouwregels. Hierin is onder andere bepaald dat bij bouwprojecten voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd moet worden. In artikel 8 Algemene gebruiksregels opgenomen en in artikel 9 bestaat de algemene afwijkigsregels. Hierin is bijvoorbeeld geregeld dat maximaal onder voorwaarden 10% van de maten, afmetingen en percentages genoemd afgeweken mag worden.
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregel
In de Slotregels wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Daarnaast wordt er in dit hoofdstuk ingegaan op grondexploitatie.
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
In artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is voorgeschreven dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor de gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In het onderhavige geval is geen sprake van een bouwplan conform de definitie uit het Bro en is het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig. In het Bro is aangegeven dat bij een gebruikswijziging dat voor andere doeleinden in gebruik of ingericht was, pas sprake is van een bouwplan als ten minste 10 woningen worden gerealiseerd. In het onderhavige geval is slechts sprake van een gebruikswijziging en neemt het aantal woningen niet toe.
De plankosten worden gedragen door de initiatiefnemers. Hetzelfde geldt voor eventuele kosten als gevolg van planschade. Hiervoor zal een overeenkomst tussen initiatiefnemer en de gemeente worden gesloten. Om deze reden is een exploitatieplan niet nodig. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is voldoende gewaarborgd.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Vooroverleg
Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) wordt bij de voorbereiding van het bestemmingsplan vooroverleg gevoerd met de besturen van de instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan betrokken zijn. In dit kader is het plan reeds afgestemd met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK).
Schriftelijk zijn vooroverlegrecatie binnengekomen van de volgende instanties:
- Omgevingsdienst Noord-Holland Noord;
- Veilgheidsregio Noord-Holland Noord.
De binnengekomen overlegreacties zijn als Bijlage 4 en Bijlage 5 aan deze toelichting toegevoegd en hieronder samengevat. Ook is aangegeven of het plan naar aanleiding van de reacties is aangepast.
Omgevigsdienst Noord-Holland Noord
De omgevingsdienst merkt op dat het plangebied aan de Boezem 2a binnen het invloedsgebied van een weg en een buisleiding ligt. Een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico moet daarom worden uitgevoerd.
Verder wordt opgemerkt dat het aangehaalde beleid in de ecologieparagraaf geupate dient te worden.
De verantwoording van het groepsriscico is verwerkt in paragraaf 4.3 'Externe veiligheid' en de wet- en regelgeving voor natuur in paragraaf 4.8 'Ecologie' is geactualiseerd.
Veilgheidsregio Noord-Holland Noord
De Veiligheidsregio merkt op dat de (beperkte) verantwoording van het groepsrisico in verband met de buisleiding niet is uitgevoerd.
De verantwoording van het groepsriscico is verwerkt in paragraaf 4.3 'externe veiligheid'.
Participatie
Initiatiefnemers hebben de buren van het perceel aan de Boezem 2a in Winkel geïnformeerd over de bestemmingswijziging.
Zienswijzen en ambtshalve aanpassingen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft op grond van artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening vanaf 8 maart tot en met 18 april 2022 ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend. Wel is een ambtshalve wijziging noodzakelijk. Hiertoe is de Nota van wijzigingen opgesteld. In de Nota van wijzigingen is beschreven welke ambtshalve aanpassingen in de toelichting, de regels en de verbeelding zijn doorgevoerd. De Nota van Wijzigingen is opgenomen als Bijlage 6 bij deze toelichting.