KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
Artikel 4 Leiding - Gas
Artikel 5 Waarde - Archeologie 1
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding En Beschrijving Van Het Projectgebied
Hoofdstuk 2 Geldend Planologisch Regime
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Rotonde N239 - Langereis/westfriesedijk
3.2 Fietsbrug Over De Ringsloot
3.3 Fietsoversteek N239 - Alkmaarseweg
3.4 Rotonde N239 - Zuiderzeestraat / Koggenrandweg
3.5 Landschappelijke Inpassing
Hoofdstuk 4 Beleidskaders
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Water
5.2 Ecologie
5.3 Bodem
5.4 Archeologie
5.5 Geluid
5.6 Luchtkwaliteit
5.7 Externe Veiligheid
5.8 Vooronderzoek Conventionele Explosieven
5.9 Vormvrije M.e.r-beoordeling
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Inspraak En Vooroverleg (Maatschappelijke Uitvoerbaarheid)
Hoofdstuk 8 Juridische Aspecten
Bijlage 1 Watertoets
Bijlage 2 Natuurtoets
Bijlage 3 Milieukundig Bodemonderzoek
Bijlage 4 Bureauonderzoek Archeologie
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 6 Notitie Luchtkwaliteit
Bijlage 7 Notitie Externe Veiligheid
Bijlage 8 Vooronderzoek Conventionele Explosieven
Bijlage 9 Aanvullend Natuuronderzoek Ringsloot
Bijlage 10 Nader Onderzoek Diersoorten
Bijlage 11 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 12 Nota Zienswijzen

Maatregelen N239, gemeente Hollands Kroon

Bestemmingsplan - Gemeente Hollands Kroon

Vastgesteld op 16-04-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Maatregelen N239, gemeente Hollands Kroon met identificatienummer NL.IMRO.1911.BPBuitengeb2010hz1-va01 van de gemeente Hollands Kroon;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 afgraven en ophogen van de bodem:

het verrichten van handelingen, waardoor de hoogteligging van een terrein of de bodem van een water (al dan niet tijdelijk) wordt gewijzigd. Hieronder wordt niet begrepen:

  1. a. de werkzaamheden, die in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering worden verricht zoals (diep)ploegen en frezen;
  2. b. het maken van ondiepe (circa 1 meter) en weder te dichten sleuven en gaten voor het leggen van buizen, drainagebuizen en kabels;
  3. c. het reguliere onderhoud aan watergangen binnen het plangebied (baggerwerkzaamheden).

1.6 bestaand

het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een bouwvergunning/omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een vrijstelling op grond van de WRO, een ontheffing op basis van de Wro, of een afwijkingsprocedure op basis van de Wabo;

1.7 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.8 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.9 bevoegd gezag:

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.10 bijbehorend bouwwerk:

aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;

1.11 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.12 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.13 bouwwerk geen gebouw zijnde:

elk bouwwerk geen gebouw zijnde;

1.14 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.15 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    1. 1. de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    1. 1. de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij aanvang van de bouw;
  3. c. indien op het water wordt gebouwd:
    1. 1. het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);

1.16 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeersborden, wegbebakening, bewegwijzering, verlichting, halteaanduiding, parkeerregulerende constructies, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaards, afvalcontainers, zitbanken, plantenbakken, communicatievoorzieningen, gedenktekens en abri's.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstanden:

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot erfafscheidingen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;

2.2 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd )gebouw, waar die afstand het kortst is;

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, hijskranen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel met uitzondering van dakkapellen; daar waar aangekapt wordt aan het bestaande dakvlak wordt de goot niet als goothoogte gerekend;

2.6 high impact zone:

de masthoogte vermeerderd met eenderde van de lengte van het rotorblad van de windturbine;

2.7 hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.8 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.9 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Bij de toepassing ten aanzien van het bouwen binnen bestemmingsvlakken en ten aanzien van het berekenen van de bouwhoogte en oppervlakte worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1 meter wordt overschreden, met dien verstande dat voor ventilatiekanalen, hijskranen en schoorstenen geen beperking geldt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met een doorgaande functie voor zowel het verkeer met een doorgaand karakter als de ontsluiting van aanliggende gronden;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. een brug voor langzaam verkeer ter plaatse van de aanduiding 'brug';
  4. d. bermen en taluds;
  5. e. geluidwerende voorzieningen;
  6. f. verlaadplaatsen voor landbouwproducten,

met de daarbij behorende:

  1. g. groenvoorzieningen;
  2. h. openbare nutsvoorzieningen;
  3. i. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  4. j. waterlopen en –partijen,

met dien verstande dat:

  1. k. in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting, bruggen, voorzieningen voor voetgangers en fietsers, bushaltes e.d. zijn begrepen;
  2. l. de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling, niet in een ingrijpende wijziging van het profiel dan wel in een toename van het aantal rijstroken voorziet.

3.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    1. 1. de bouwhoogte mag niet meer dan 4 m bedragen;
    2. 2. de oppervlakte per gebouw mag niet meer dan 20 m² bedragen.
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. 1. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 10 m bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen mag niet meer dan 4 m bedragen;
    3. 3. de bouwhoogte van een brug ter plaatse van de aanduiding 'brug' mag niet meer dan 6 m bedragen gerekend vanaf het waterpeil;
    4. 4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 6 m bedragen.

3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • het uitzicht van woningen van derden;
  • de waterhuishouding;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van bebouwing.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving als bedoeld lid 3.1 wordt in ieder geval aangemerkt:

  1. a. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 4 Leiding - Gas

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde dubbelbestemming gelden de volgende bouwregels:

  1. a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 4 m.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 voor het bouwen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, conform de bouwregels op grond van de betreffende bestemming, mits de belangen van de gasleiding niet worden geschaad. Alvorens bij de omgevingsvergunning af te wijken winnen burgemeester en wethouder schriftelijk advies in bij de beheerder van de gasleiding.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Waarde - Archeologie 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:

  1. a. Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager:
    1. 1. documentatie of archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden aangetoond dat de archeologische waarden reeds verstoord zijn;
    2. 2. archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
  2. b. Indien uit het in lid 4.2 onder a, sub 2 genoemde archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
    3. 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  3. c. De verplichting onder a geldt niet voor bouwplannen die niet dieper gaan dan 40 cm.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
    2. 2. het graven van watergangen;
    3. 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. 4. het verlagen van het waterpeil.
  2. b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
    1. 1. op basis van documentatie of archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
    3. 3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
      • een verplichting tot het doen van opgravingen; of
      • een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumenten zorg.

Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.

  1. c. Wanneer op grond van de hoofdbestemming eveneens een omgevingsvergunning vereist is voor activiteiten als bedoeld onder a gelden de volgende aanvullende regels:
    1. 1. voor de op grond van de bestemmingen omgevingsvergunningplichtige activiteiten wordt één omgevingsvergunning afgegeven;
    2. 2. bij de beoordeling van de omgevingsvergunningplichtige activiteiten krijgen archeologische belangen voorrang boven de belangen die het omgevingsvergunningstelsel van de hoofdbestemming beoogt te beschermen.
  2. d. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    1. 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    2. 2. het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
    3. 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    4. 4. op archeologisch onderzoek gericht zijn;
    5. 5. die plaatsvinden op gronden waarvoor door de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van documentatie of archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door uitvoering van eerdere werken of werkzaamheden niet langer aanwezig zijn;
    6. 6. die niet dieper gaan dan 40 cm.

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

  1. a. Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 1’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  2. b. Alvorens de sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.

Artikel 6 Waterstaat - Waterkering

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering en de waterbeheersing.

6.2 Bouwregels

  1. a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag op of in de gronden binnen de bestemming ‘Waterstaat - Waterkering’ niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de waterkering, en met uitzondering van bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  2. b. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  3. c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de volgende regel:
    1. 1. de bouwhoogte mag niet meer dan 5 m bedragen.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de desbetreffende waterkering, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 6.2 sub a en lid 6.2 sub b en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde gebouwen worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende dijkbeheerder;
  2. b. het bepaalde in lid 6.2 sub a en lid 6.2 sub c en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende dijkbeheerder.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    1. 1. het afgraven of ophogen van gronden;
    2. 2. het aanbrengen van beplanting.
  2. b. Het onder sub a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    1. 1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
    2. 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
  3. c. De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleen indien door de uitvoering van de in sub a bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, de waterkerende functie niet in onevenredige mate kan worden aangetast.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Bestaande maten

  1. a. Voor een bouwwerk dat krachtens een bouwvergunning of een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan de in hoofdstuk 2 voorgeschreven maximummaten, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan de in hoofdstuk 2 voorgeschreven minimummaten, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
  2. b. ingeval van herbouw is sub a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing indien de herbouw op dezelfde plaats geschiedt;
  3. c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld is het overgangsrecht bouwwerken, zoals opgenomen in dit plan, niet van toepassing.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van ligplaatsen voor woonschepen of seksinrichtingen;
  2. b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van de opslag van afvalstoffen, met uitzondering van mestopslag ten behoeve van een agrarisch bedrijf en afvalstoffen ten behoeve van afvalstoffenverwerkende bedrijven op het bedrijventerrein voor agribusiness en logistiek;
  3. c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van de opslag van in ongerede geraakte voertuigen e.d.;
  4. d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van de standplaatsen voor kampeermiddelen.

Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels

10.1 vrijwaringszone - straalpad

10.2 vrijwaringszone - radar

Ter plaats van de aanduiding 'vrijwaringszone - radar' zijn de gronden tevens bestemd voor de functie van de radar.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van:

  1. a. het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde, gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van openbare nutsdoeleinden of andere naar doelstelling daarmede vergelijkbare instellingen, zoals gasreduceerstations, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en wachthuisjes voor verkeersdiensten, onder de voorwaarde dat:
    1. 1. de inhoud van de gebouwtjes niet meer bedraagt dan 75 m3;
    2. 2. de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
  2. b. afwijkingen van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen en voorgeschreven maten met ten hoogste 10% maar niet meer dan 2 m, en voor kassen, bedrijfsgebouwen en warmtebuffers niet meer dan 5 m, voor zover dit om technische redenen en/of redenen van doelmatigheid noodzakelijk is en uit het oogpunt van welstand en beeldkwaliteit niet bezwaarlijk is.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

12.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 12.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1 met maximaal 10 %, indien dit om constructieve redenen noodzakelijk is.

12.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

12.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

12.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

12.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 12.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Maatregelen N239, gemeente Hollands Kroon.

Hoofdstuk 1 Inleiding En Beschrijving Van Het Projectgebied

De Provincie Noord-Holland is voornemens om de verkeersveiligheid van de N239 tussen Aartswoud en Winkel te verhogen. Daartoe wordt, naast de uitvoering van het regulier groot onderhoud, een aantal maatregelen uitgevoerd. Deze maatregelen zijn de aanleg van twee rotondes, een fietsbrug over de Ringsloot en de aanpassing van de fietsoversteek kruispunt N239 met de Alkmaarseweg. Eén rotonde is gepland ter hoogte van de huidige kruising van de N239 met de Langereis/Westfriesedijk en één rotonde is gepland ter hoogte van de huidige kruising van de N239 met de Zuiderzeestraat/Koggenrandweg. De bestaande brug over de Ringsloot wordt uitgebreid met een aparte fietsbrug om de veiligheid voor de fietsers ten opzichte van de provinciale weg te verhogen. Het kruispunt Alkmaarseweg / Westfriesedijk (N239) zal deels worden gereconstrueerd vanwege de aanpassing van de bestaande fietsoversteek.

De westelijke rotonde ligt binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Hollands Kroon, evenals een deel van de te realiseren fietsbrug over de Ringsloot. De aanpassing van de fietsoversteek ligt deels in de gemeente Hollands Kroon en deels in de gemeente Opmeer. De oostelijke rotonde valt eveneens binnen de gemeente Hollands Kroon en binnen de gemeente Opmeer.

Voor zowel de te realiseren rotondes N239-Langereis/Westfriesedijk, de N239-Zuiderzeestraat/Koggenrandweg als de fietsbrug over de Ringsloot geldt dat het voornemen niet past binnen het vigerende bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp vastgesteld op 1 oktober 2013 (thans gemeente Hollands Kroon). Daarnaast is het gebied rondom de Koggerandweg gelegen binnen de gemeentegrenzen van Hollands Kroon maar is daar geen bestemmingsplan (digitaal) terug te vinden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet derhalve in een planologisch-juridisch kader dat de bovenstaande ontwikkelingen mogelijk maakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBuitengeb2010hz1-va01_0001.png"
Figuur 1.1: Projectgebied ten opzichte van de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBuitengeb2010hz1-va01_0002.png"

Figuur 1.2: Globale ligging van het plangebied (rood omlijnd). Links: rotonde

N239/Langereis. Midden: fietsbrug Ringsloot en fietsoversteek N239 /

Alkmaarseweg. Rechts: rotonde N239/Zuiderzeestraat. Bron: Globespotter,

2017.

Hoofdstuk 2 Geldend Planologisch Regime

Op dit moment geldt voor het plangebied het bestemmingsplan ‘Buitengebied voormalige gemeente Niedorp’ dat door de gemeenteraad op 1 oktober 2013 is vastgesteld.

Daarnaast geldt het paraplubestemmingsplan ‘Gedeeltelijke herziening bijgebouwenregeling in diverse bestemmingsplannen van Hollands Kroon’.

De locatie van de te realiseren rotonde N239-Langereis/Westfriesedijk kent de volgende bestemmingen (zie ook figuur 2.1):

  • Enkelbestemming Verkeer
  • Enkelbestemming Agrarisch met waarden
  • Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1
  • Dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering

De aanpassing van de kruising naar een rotonde past niet binnen de vigerende bestemming 'Verkeer'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBuitengeb2010hz1-va01_0003.png"

Figuur 2.1: Vigerend bestemmingsplan op locatie te realiseren rotonde.

De locatie van de te realiseren fietsbrug over de Ringsloot kent de volgende bestemmingen (zie ook figuur 2.2):

  • Enkelbestemming Water
  • Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4
  • Dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBuitengeb2010hz1-va01_0004.png"

Figuur 2.2: Vigerend bestemmingsplan op de locatie van de te realiseren fietsbrug.

De aanleg van de fietsbrug over de Ringsloot past niet binnen de vigerende bestemming 'Water'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBuitengeb2010hz1-va01_0005.png"

Figuur 2.3: Vigerend bestemmingsplan ter hoogte van de fietsoversteek N239 -

Alkmaarseweg

De voorgestelde aanpassingen ter hoogte van de fietsoversteek N239 - Alkmaarseweg bevindt zich in de gemeente Opmeer (zuidzijde) en de gemeente Hollands Kroon (noordzijde). In beide gemeenten hebben de bestemmingsplannen een brede strook bestemd als 'Verkeer' waarbinnen de aanpassing van de fietsoversteek te realiseren is.

Een smalle strook is echter gelegen binnen de gemeente Hollands Kroon maar niet bestemd in het bestemmingsplan Buitengebied 2009, voormalige gemeente Wieringermeer, nu gemeente Hollands Kroon. Gelet op de brede bestemming 'Verkeer' zowel ten noorden als zuiden van deze strook grond is de fietsoversteek aan te passen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBuitengeb2010hz1-va01_0006.png"

Figuur 2.4: Vigerende bestemmingsplan op de locatie van de te realiseren rotonde bij

de Koggenrandweg.

De aanleg van de rotonde ligt net buiten het bestemmingsplan Buitengebied van de voormalige gemeente Wieringermeer (noordzijde), maar ligt wel binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Hollands Kroon. Nu er geen vigerende bestemmingsregeling te vinden is wordt dit meegenomen in voorliggend bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Rotonde N239 - Langereis/westfriesedijk

Huidige situatie

Afbeeldingen 3.1 t/m 3.6 geven de huidige situatie van het kruispunt N239 - Langereis/Westfriesedijk weer. De N239 in oost-west richting is de doorgaande weg, waarlangs separaat een fietspad ligt. De Westfriesedijk is de weg richting het noorden. Ook hierlangs ligt separaat een fietspad. Langereis is de weg richting het zuiden. Deze weg kent geen separaat fietspad. Komende vanuit het westen op de N239 is het zicht op verkeer vanuit Langereis beperkt door de flauwe bocht in de N239 en de bomenrij om perceel Langereis 2a.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBuitengeb2010hz1-va01_0007.png"

Figuur 3.1: Tekening huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBuitengeb2010hz1-va01_0008.png"

Figuur 3.2: Luchtfoto huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBuitengeb2010hz1-va01_0009.png"

Figuur 3.3: Zicht vanaf N239 op kruispunt, komende vanuit het oosten. Achter de bomenrij ligt perceel Langereis 2a.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBuitengeb2010hz1-va01_0010.png"

Figuur 3.4: Zicht vanaf N239 op kruispunt, komende vanuit het westen. De flauwe bocht en de bomenrij beperken het zicht op verkeer vanuit Langereis.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBuitengeb2010hz1-va01_0011.png"

Figuur 3.5: In de winter is woning Langereis 2a goed zichtbaar vanaf het kruispunt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBuitengeb2010hz1-va01_0012.png"

Figuur 3.6: 's Zomers is perceel Langereis 2a aan het zicht onttrokken door de bomenrij om het perceel.

Toekomstige situatie

Ter hoogte van het huidige kruispunt wordt een rotonde gerealiseerd, inclusief gescheiden fietsinfrastructuur (zie figuur 3.7). Vanwege de hiervoor benodigde ruimte, wordt beslag gelegd op een klein deel van de agrarische grond aan de noordwestzijde van de te realiseren rotonde. Aan deze noordwestzijde wordt tevens de bestaande watergang verlegd (vergelijk figuur 3.1 en 3.7).

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBuitengeb2010hz1-va01_0013.png"

Figuur 3.7: Nieuwe situatie t.h.v. N239 - Langereis/Westfriesedijk.

3.2 Fietsbrug Over De Ringsloot

Huidige situatie

De brug over de Ringsloot kent in de huidige situatie geen fysieke scheiding tussen auto- en fietsverkeer (zie figuur 3.8 t/m 3.10). Gezien de beperkte breedte van de brug is dat in de huidige situatie ook niet te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBuitengeb2010hz1-va01_0014.png"

Figuur 3.8: Tekening huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBuitengeb2010hz1-va01_0015.png"

Figuur 3.9: Brug over de Ringsloot gezien vanuit oostelijke richting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBuitengeb2010hz1-va01_0016.png"

Figuur 3.10: Brug over de Ringsloot gezien vanuit westelijke richting.

Toekomstige situatie

Ten noorden van de huidige brug wordt, parallel aan deze brug, een separate fietsbrug gerealiseerd over de Ringsloot (zie figuur 3.11). Op die manier wordt het auto- en fietsverkeer fysiek gescheiden. De fietsbrug sluit aan beide zijden van de Ringsloot aan op de huidige fietspaden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBuitengeb2010hz1-va01_0017.png"

Figuur 3.11: Nieuwe situatie fietsbrug over de Ringsloot

3.3 Fietsoversteek N239 - Alkmaarseweg

Huidige situatie

In de huidige situatie is de oversteek over de N239 richting Alkmaarseweg slechts vormgegeven door een smal pad bestaande uit twee achter elkaar liggende betonnen platen. De oversteekbaarheid van de N239 in noord-zuid richting is beperkt.

Voor de bewoners ten zuiden van de N239 wordt gelet op de verkeersveiligheid de oversteekbaarheid aangepast. Gelijktijdig wordt ook op de Alkmaarseweg de verkeersveiligheid voor overstekende fietsers verbeterd door een middeneiland te realiseren waar overstekende fietsers kunnen wachten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBuitengeb2010hz1-va01_0018.png"

Figuur 3.12: Huidige situatie fietsoversteek N239 - Alkmaarseweg

Toekomstige situatie

De focus van de aanpassing van deze kruising ligt op het aanpassen van de fietsoversteek van de Alkmaarseweg.

Het kruispunt Westfriesedijk / Alkmaarseweg blijft op de huidige locatie gepositioneerd. De fietsoversteek blijft ook op de huidige locatie, maar voldoet nu aan de eisen uit de ERBI. Verder zijn er kleine aanpassingen doorgevoerd in de ligging naar de fietsoversteek toe voor een beter zicht op het aankomende verkeer vanaf de kruising. Door de aanpassing aan de fietsoversteekplaats aan de Alkmaarseweg zal de kruising breder worden en zal het horizontale alignement van de Alkmaarseweg en Westfriesedijk aangepast worden.

Het bestaande fietspad ten westen van het kruispunt blijft behouden. Het gedeelte van het fietspad tussen de Westfriesedijk en de Alkmaarseweg (zuidoostzijde) wordt wel aangepast. De aanpassingen zijn ten behoeve van een goede aansluiting met de fietsoversteek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBuitengeb2010hz1-va01_0019.png"

Figuur 3.13: Nieuwe situatie fietsoversteek N239 - Alkmaarseweg

3.4 Rotonde N239 - Zuiderzeestraat / Koggenrandweg

Huidige situatie

Afbeeldingen 3.12 t/m 3.16 geven de huidige situatie van het kruispunt N239 - Zuiderzeestraat/Koggenrandweg weer. De N239 in oost-west richting is de doorgaande weg, waarlangs separaat een fietspad ligt. De Zuiderzeestraat is de weg richting het zuiden. De Koggenrandweg is de weg richting het noorden, die vanaf het kruispunt direct afbuigt naar het oosten. Voor fietsers is er een separate oversteek over de N239 ten oosten van het huidige kruispunt. Ten zuiden van de N239 zijn nabij het kruispunt woningen gesitueerd. Ten noorden van de N239 zijn ter hoogte van het kruispunt agrarische percelen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBuitengeb2010hz1-va01_0020.png"

Figuur 3.14: Tekening huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBuitengeb2010hz1-va01_0021.png"

Figuur 3.15: Luchtfoto huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBuitengeb2010hz1-va01_0022.png"

Figuur 3.16: Zicht vanaf N239 op kruispunt, komende vanuit het oosten. Op de voorgrond de fietsoversteek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBuitengeb2010hz1-va01_0023.png"

Figuur 3.17: Zicht vanaf N239 op kruispunt, komende vanuit het westen.

Toekomstige situatie

Ter hoogte van het huidige kruispunt wordt een rotonde gerealiseerd, inclusief gescheiden fietsinfrastructuur (zie figuur 3.16). Vanwege de hiervoor benodigde ruimte, wordt beslag gelegd op de gronden aan de zuidwestzijde ter hoogte van de nutsvoorziening en het openbaar gebied rondom de rotonde (vergelijk figuur 3.12 en 3.16).

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBuitengeb2010hz1-va01_0024.png"

Figuur 3.18: Nieuwe situatie t.h.v. N239-Zuiderzeestraat/Koggenrandweg

3.5 Landschappelijke Inpassing

De ontworpen maatregelen aan de N239 zijn, mede voor informatiebijeenkomsten, uitgewerkt in visualisaties. Naast het technische Voorlopig Ontwerp van de provinciale weg N239 is de landschappelijke inpassing van twee rotondes uitgewerkt in 3D visualisaties.

In het rapport over de landschappelijke inpassing, zie Bijlage 11 zijn de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische randvoorwaarden beschreven. Daarna is de ruimtelijke analyse van de twee rotondes beschreven. Beide invalshoeken beschrijven het basisidee en de schetsontwerpen van twee rotondes. Door middel van enkele 3D visualisaties is de toekomstige inrichting verbeeld.

Hoofdstuk 4 Beleidskaders

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de "kapstok" voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De Structuurvisie is op 13 maart 2012 in werking getreden.

Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen tot aan 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuur-historische waarden behouden zijn.

Voor het plan heeft de SVIR geen directe consequenties.

4.1.2 Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Bij het vaststellen van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met het Barro, inclusief de wijzigingen.

De in het Barro opgenomen regelingen hebben geen consequenties voor het voorliggende bestemmingsplan.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Omgevingsvisie

Op 19 november 2018 hebben de Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie op de fysieke leefomgeving beschreven.

De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kúnnen investeren in een prettige leefomgeving. Omdat het leefbaar houden van de provincie Noord-Holland ook vraagt om grote investeringen in bijvoorbeeld het landschap, natuurontwikkeling en de transitie naar een duurzame energiehuishouding.

5 bewegingen

In de visie zijn 5 bewegingen met ontwikkelprincipes beschreven voor de ontwikkeling van de leefomgeving.

  1. 1. Dynamisch schiereiland. Hierin is het benutten van de unieke ligging van Noord-Holland, te midden van water, leidend.
  2. 2. Metropool in ontwikkeling. Hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad functioneert.
  3. 3. Sterke kernen, sterke regio’s, gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden.
  4. 4. Nieuwe energie, benut de economische kansen van de energietransitie.
  5. 5. Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, staan het ontwikkelen van natuurwaarden en een economisch duurzame agrarische sector centraal.

4.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Deze verordening is vastgesteld op 12 december 2016 door Provinciale Staten en is in werking getreden per 1 maart 2017. De verordening schrijft voor waaraan de inhoud van (gemeentelijke) ruimtelijke plannen, zoals het voorliggende bestemmingsplan, moeten voldoen. In de verordening zijn regels opgenomen voor onderwerpen met heldere criteria, weinig gemeentelijke beleidsvrijheid en een provinciaal belang. De regels in de PRV zijn gebaseerd op de beleidskeuzes in de provinciale Omgevingsvisie. Het gaat daarbij om thema's over bebouwingscontouren, ecologische hoofdstructuur, agrarische bedrijven, kantoren, bedrijventerreinen, detailhandel, waterkeringen et cetera.

De voorgenomen ontwikkeling valt niet onder stedelijke ontwikkeling en betreft een reconstructie van een bestaande weg. Volgens de Verordening Ruimte is het plangebied niet gelegen in gebieden waarvoor specifieke regels worden voorgeschreven vanuit het provinciaal belang. Gelet op het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het provinciaal beleid is de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

Relevante regels

De volgende regels uit de PRV zijn van toepassing op het plangebied:

  • Weidevogelleefgebied (artikel 25);
  • Regionale waterkeringen (artikel 30).

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBuitengeb2010hz1-va01_0025.png"

Figuur 4.1: Ligging provinciaal weidevogelleefgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBuitengeb2010hz1-va01_0026.png"

Figuur 4.2: Ligging regionale waterkering

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Strategische visie gemeente Hollands Kroon

De gemeente beschikt over een “Strategische visie gemeente Hollands Kroon; Ruimte voor rust én dynamiek” (vastgesteld door de raad d.d. 24-05-2012 en laatstelijk geactualiseerd d.d. 26-09-2013) die richtinggevende ideeën over verschillende beleidsterreinen voor de nabije en verdere toekomst bevat. Het doel is vooral het geven van inzicht in waar de gemeenteraad naar streeft. Naast een richtsnoer is de visie een toetsingskader voor beleidsplannen, organisatieontwikkeling en de verdere ontwikkeling van het gemeentelijk dienst-verleningsconcept. Los van de ‘waan van de dag’ kan de raad aan de hand van de strategische visie keuzes op hoofdlijnen maken voor de langere termijn. De visie dient als basis voor de uitvoering van gemeentelijke programma’s in de komende jaren.

4.3.2 Omgevingsvisie Hollands Kroon

De omgevingsvisie is een integrale visie en een helder fundament voor het beleid van de gemeente Hollands Kroon en de uitvoering ervan voor de periode tot 2030. Het betreft naast ruimtelijke ordening ook onderwerpen als veiligheid, economische en technologische ontwikkelingen, natuur, milieu en bereikbaarheid. De omgevingsvisie is op 28 april 2016 vastgesteld door de gemeenteraad.

Ten aanzien van bereikbaarheid is in de Omgevingsvisie beschreven: "Bereikbaarheid via de wegen via het water zijn twee van de sterkste kanten van Hollands Kroon. Onze gemeente is met de auto uitstekend bereikbaar voor de rest van Nederland. Ook binnen de gemeentegrenzen is alles goed bereikbaar als je van Noord naar Zuid gaat. De Oost-West verbindingen kunnen wel beter. Wij blijven garant staan voor de goede bereikbaarheid van de verschillende dorpen, de bedrijventerreinen en het buitengebied. (...) Wij zijn verantwoordelijk voor de bereikbaarheid en verkeersveiligheid. We zijn continue bezig om door allerlei aanpassingen aan de wegen en fietspaden de bereikbaarheid en verkeersveiligheid te verbeteren."

Dit plan past draagt bij aan het verbeteren van de bereikbaarheid, en voldoet derhalve aan de Omgevingsvisie Hollands Kroon.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

De voorgenomen ontwikkeling is op de diverse omgevingsaspecten getoetst aan relevant beleid, wet- en regelgeving. De resultaten van de onderzoeken worden in dit hoofdstuk per omgevingsaspect samengevat. De volledige rapportages zijn als bijlagen bij dit bestemmingsplan opgenomen.

5.1 Water

5.1.1 Wettelijk kader

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.

De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening). De watertoets betekent dat ruimtelijke plannen (waaronder bestemmingsplannen) die vanaf deze datum ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer (bijv. gemeente of projectontwikkelaar) worden overlegd met de waterbeheerder.

Beleid toename verhard oppervlak

In de Keur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) staan de volgende regels omtrent nieuw verhard oppervlak:

Er geldt een vrijstelling van de vergunningplicht van voor het aanbrengen van nieuw verhard oppervlak indien:

  1. 1. de bebouwing of verharding van de onverharde grond door een of meer aaneengesloten bouwplannen met een gezamenlijke oppervlakte minder dan 800 m² bedraagt en;
  2. 2. de aanleg van nieuw verhard oppervlak minder dan 10% van het oppervlak van het desbetreffende peilvak beslaat en;
  3. 3. het desbetreffende watersysteem de toename van de piekafvoer kan verwerken.

In de beleidsregels 'Compensatie verhardingstoename' en 'Alternatieve vormen van waterberging' staat omschreven dat bij een aanleg van extra verhard oppervlak tussen 800 m2 en 2000 m2 er een compensatie wordt geëist van 10%. Dit is het minimaal benodigd oppervlak extra open water, uitgedrukt als percentage van het aan te leggen extra verhard oppervlak. Bij oppervlaktes groter dan 2000 m2 dient er een maatwerkberekening te worden uitgevoerd.

Beleid waterkeringen

In de beleidsnota Waterkeringen 2012-2017 is opgenomen dat de Wieringermeerdijk de status heeft van cultuurhistorisch monument. Dit betekent dat de waterkering zijn functie verloren heeft en geen veiligheidsnorm heeft, maar wel behouden wordt.

De Westfriese Omringdijk speelt nog wel een rol in de compartimentering van Hollands Noorderkwartier. Daarom heeft het hoogheemraadschap in hun Deltavisie vastgelegd dat ze deze compartimentering “veilig wil stellen en (waar mogelijk en kosteneffectief) te optimaliseren”.

In de Keur van het hoogheemraadschap is opgenomen dat een vergunning nodig is om te mogen werken in primaire waterkeringen, regionale waterkeringen en beschermingszones.

5.1.2 Samenvatting onderzoeksresultaten

Voor de realisatie van de maatregelen aan de N239 is een watertoets opgesteld. Deze is als Bijlage 1 toegevoegd bij de toelichting van dit bestemmingsplan.

Toename verharding

De toename aan verharding bedraagt voor de westelijke rotonde 909 m2 en voor de oostelijke rotonde 662 m2. De fietsoversteek N239-Alkmaarseweg heeft een verhard oppervlak van 765 m2. Voor de fietsbrug bedraagt de toename verharding ca. 200 m2. Het betreft hier de aanlandingen van de fietsbrug op de bestaande oevers aan weerszijden. De totale toename verhard oppervlak bedraagt 2.536 m2.

In overleg met het HHNK (d.d. 7-2-2019) is bepaald dat kan worden volstaan met een compensatie van 10% van de toename van het verhard oppervlak. Dit betekent dat in totaal 254 m² aan nieuw oppervlaktewater gegraven moet worden. Dit is 91 m² ten behoeve van de westelijke rotonde, 66 m² voor de oostelijke rotonde, 77 m² voor de fietsoversteek en 20 m² voor de fietsbrug.

Vergraven oppervlaktewater

Voor de constructie van de rotonde aan de Langereis zal een deel van de watergang verlegd moeten worden. Het wateroppervlakte dat gedempt wordt is 286 m2, dit moet in de toekomstige situatie één op één terug gegraven worden.

In het wegontwerp is de watergang verlegd waarbij het nieuwe wateroppervlak 286 m2 bedraagt. Daardoor wordt voldaan aan de 1 op 1 compensatie van het verlies aan oppervlaktewater.

Waterkering

Op grond van de legger van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier zijn de werkzaamheden op het westelijke kruispunt van de N239 met de Langereis-Westfriesedijk niet gelegen binnen de beschermingszones van een primaire en/of regionale waterkering. Wel is dit wegdeel aangewezen als overige waterkering waar de Keur 2018 van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier op van toepassing is. Voor werkzaamheden in of aan een overige waterkering is een watervergunning noodzakelijk.

De aanleg van de fietsbrug vindt plaats over boezemkanaal de Ringsloot, waar aan weerszijden regionale waterkeringen langs liggen. De werkzaamheden vinden plaats in de kernzone en beschermingszones van deze regionale waterkeringen.

De werkzaamheden voor de rotonde op het kruispunt van de N239 met de Zuiderzeestraat bevinden zich op de primaire waterkering van het hoogheemraadschap. De werkzaamheden vinden plaats in de kernzone en beschermingszones van deze primaire waterkeringen.

5.1.3 Conclusie

De provincie Noord-Holland heeft het project besproken met het Hoogheemraadschap en de opmerkingen meegenomen in de uitwerking van het wegontwerp.

Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft aangegeven geen bezwaar te hebben om de volledige watercompensatie vanwege verhard oppervlakte te realiseren ter hoogte van de westelijke rotonde (rotonde Langereis).

De geplande locatie voor de watercompensatie ten behoeve van toename verharding is ten westen van de Westfriesedijk, van de rotonde Langereis tot de kruising met de N242. De watergang wordt over de gehele lengte van 471 m gemiddeld met ca. 1,15 m verbreed, de totale breedte van de watergang wordt hiermee 3,70 m over de gehele lengte. Het oppervlak nieuw water bij de westelijke rotonde is totaal 540 m². Dit is ten behoeve van toename verhard oppervlak (totaal 254 m²) en demping (286 m²).

Indien noodzakelijk zullen ook de benodigde vergunningen voor realisatie van dit oppervlaktewater worden aangevraagd.

Voor de werkzaamheden is gelet op de waterkering een vergunning in het kader van de Waterwet nodig. Ook moet er afstemming met het hoogheemraadschap plaatsvinden om het ontwerp en de uitvoering van de kunstwerken af te stemmen.

5.2 Ecologie

5.2.1 Wettelijk kader

De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden.

Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het 'Natuurnetwerk Nederland' (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving.

5.2.2 Samenvatting onderzoeksresultaten

Voor realisatie van de maatregelen aan de N239 is een natuuronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 2 toegevoegd bij de toelichting van dit bestemmingsplan.

Soortenbescherming

In het plangebied komen mogelijk beschermde soorten voor die negatieve effecten ondervinden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. In het plangebied zijn mogelijk verblijfplaatsen van kleine marterachtige en rugstreeppadden aanwezig. Ook kan tijdens de realisatiefase de rugstreeppad zijn intreden nemen in het plangebied. Tevens dient tijdens de realisatiefase rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van broedvogels in het plangebied. Verder kunnen er verblijfplaatsen en essentiële vliegroutes van vleermuizen en rugstreeppadden binnen het plangebied aanwezig zijn. Onderstaande tabel vat de conclusies per soortgroep samen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBuitengeb2010hz1-va01_0027.png"

Figuur 5.1: Mogelijk voorkomen van en effecten op beschermde soorten in het plangebied

Gebiedsbescherming

Natuurnetwerk Nederland

Met de voorgenomen ontwikkeling vindt er geen ruimtebeslag plaats in een gebied dat is aangewezen onder het NNN. Ook zijn er geen effecten te verwachten op nabij gelegen NNN gebieden. Ten behoeven van het voornemen is geen compensatie vereist in het kader van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (Artikel 19). Wel dient in het ontwerp van de fietsbrug over de Ringsloot rekening te worden gehouden met de functie van de Ringsloot als ecologische verbindingszone. Ook in de toekomst dient de Ringsloot deze functie te kunnen vervullen.

Weidevogelleefgebieden

Op basis van de huidige gegevens kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een netto positief of negatief effect. Door het voornemen gaat geen of nauwelijks effectieve oppervlakte weidevogelleefgebied verloren. Indien sprake is van een ingreep die netto niet leidt tot verstoring van weidevogelleefgebied is geen sprake van een compensatieplicht (Provinciale verordening artikel 25, lid 3 d). Er zijn geen vervolgstappen aan de orde.

Natura 2000

In de omgeving van het plangebied zijn geen Natura-2000 gebieden gelegen. Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied is de Waddenzee op 16 km afstand. Negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kan worden uitgesloten. Er zijn geen vervolgstappen aan de orde.

5.2.3 Conclusie

Broedvogels

Er zijn geen belemmeringen vanuit de Wet natuurbescherming aan de orde indien ten minste één van de volgende maatregelen genomen worden:

  1. 1. De werkzaamheden aan de bomen en oevers wordt buiten het broedseizoen uitgevoerd (voorkeursmaatregel). Of in deze periode wordt het plangebied ongeschikt gemaakt voor broedvogels.
  2. 2. Het plangebied wordt kort voor aanvang van de werkzaamheden door een erkende ecoloog gecontroleerd op actuele broedgevallen; bij gebleken aanwezigheid van broedende vogels moeten de werkzaamheden worden uitgesteld tot na het broedseizoen.

Vleermuizen

De Ringsloot is aangewezen als ecologische verbindingszone. Het is aannemelijk dat vleermuizen deze verbindingszone gebruiken als vliegroute. Door het ontbreken van andere lijnvormige structuren in de directe omgeving is de Ringsloot mogelijk een essentiële vliegroute. Verder kan het niet op voorhand worden uitgesloten dat er in de brug over de Ringsloot verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Ter hoogte van de andere 2 deelgebieden zijn geen negatieve effecten op vleermuizen te verwachten. Het gebruik van de brug over de Ringsloot door vleermuizen dient nader onderzocht te worden. Zodoende wordt mogelijk de functie van de brug voor deze soorten inzichtelijk en kan bepaald worden of nader onderzoek nodig is. Met betrekking tot de vliegroute dient aan de volgende soort specifieke maatregelen te worden voldaan:

  • Werkzaamheden worden buiten de actieve periode van vleermuizen uitgevoerd (aprilnovember).
  • Wanneer dit niet mogelijk is dienen de werkzaamheden tussen zonsopkomst en zonsondergang te worden uitgevoerd.
  • Tijdens de werkzaamheden mag tussen zonsondergang en zonsopkomst geen kunstmatige verlichting worden gebruikt.
  • Wanneer er tijdens de actieve periode wordt gewerkt mogen er tussen zonsondergang en zonsopkomst ter hoogte van de brug geen obstakels in het water worden geplaatst zoals pontons en/of boten.

De Ringsloot dient te allen tijde de functie van vliegroute te kunnen vervullen.

Kleine marterachtigen

Het voorkomen van verblijfplaatsen van kleine marterachtigen in de bosschages ter hoogte van de brug over de Ringsloot kan niet worden uitgesloten. De functie van de bosschages voor deze soorten is nader onderzocht, zie paragraaf 5.2.5. Zodoende wordt de functie van het plangebied voor deze soorten inzichtelijk en kan bepaald worden of er sprake is van overtredingen uit de Wnb.

Rugstreeppad

Uit gegevens van de NDFF blijkt dat er in de nabijheid van het plangebied beschermde amfibieën zijn waargenomen. Dit betreft de rugstreeppad. Binnen de deelgebieden is geen geschikt biotoop voor de rugstreeppad aanwezig. In de nabijheid van het plangebied is door grondwerkzaamheden een geschikt landbiotoop gecreëerd. De soort kan vanuit hier richting het plangebied trekken. Indien soort specifieke maatregelen worden genomen kan voorkomen worden dat de soort tijdens de realisatiefase alsnog zijn intreden doet en er een overtreding van de Wnb plaatsvindt. De volgende voorzorgsmaatregelen dienen in acht te worden genomen:

  • Tijdens de realisatiefase dient het ontstaan van ondiepe poelen (in greppels en rijsporen) te worden voorkomen;
  • Ontoegankelijk maken van het werkgebied voor rugstreeppadden door middel van een amfibieënscherm;
  • Indien de soort alsnog zijn intrede heeft genomen in het werkterrein dienen de werkzaamheden te worden stilgelegd en wordt een erkend ecoloog ingeschakeld om de dieren weg te vangen en direct op een geschikte locatie in de omgeving weer uit te zetten.

5.2.4 Inspectie kunstwerk Ringsloot

Naar aanleiding van de conclusies uit de Natuurtoets (paragraaf 5.2.3) is aanvullend de flora- en fauna ter plaatse van de Ringsloot onderzocht, zie Bijlage 9.

De inspectie van het huidige kunstwerk van de N239 over de Ringsloot is op 14 februari 2018 uitgevoerd bij circa 0 °C en onbewolkt weer.

Vanuit een boot is geïnspecteerd of in de brug geschikte openingen, holten of scheuren aanwezig zijn waar vleermuizen een verblijfplaats kunnen hebben.

Conclusie

In de brug zijn geen geschikte ruimte aanwezig waar vleermuizen een verblijfplaats kunnen hebben.

Op basis van de uitgevoerde controle zijn voor de voorgenomen werkzaamheden, die plaatsvinden in het kader van een ruimtelijke ingreep, met betrekking tot verblijfplaatsen van vleermuizen vanuit de natuurwetgeving geen beperkingen aan de orde.

De aangetroffen zwaluwnesten zijn van de boerenzwaluw of van de huiszwaluw. Voor beide soorten geldt dat hun nest geen jaarrond beschermde status heeft in de Provincie Noord-Holland. Dit betekent dat zolang de nesten niet in gebruik zijn de nestlocaties ongeschikt of ontoegankelijk voor de zwaluwen gemaakt mogen worden. Zodra de nesten of de nestlocaties in gebruik zijn mogen deze niet verstoord worden en kunnen de werkzaamheden naast de brug niet worden uitgevoerd.

De trend van de boerenzwaluw in de Provincie Noord-Holland is een matige afname. De trend van de huiszwaluw is een matige toename (Bron: Biodiversiteitsgraadmeters Noord-Holland, Alterra-Wageningen UR, 2014). Er kan eenvoudig rekening met de nestlocaties van de zwaluwen worden gehouden door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren (circa maart tot en met juli). Dit heeft dan ook de voorkeur.

De overige randvoorwaarden uit de Natuurtoets (Antea Group 2018) blijven van kracht.

5.2.5 Nader onderzoek diersoorten

Ter hoogte van de Ringsloot is onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van kleine marterachtigen en de waterspitsmuis. Uit de beoordeling van de omgevingsdienst (RUD Noord-Holland Noord) komt deze aanbeveling om dit onderzoek uit te voeren naar voren. Daarnaast is deze conclusie ook al in de natuurtoets opgenomen, zie paragraaf 5.2.3.

Het aanvullend onderzoek naar de marterachtigen en waterspitsmuis is uitgevoerd en als Bijlage 10 opgenomen bij de toelichting van het bestemmingsplan.

Uit het nader onderzoek volgen onderstaande conclusies.

Kleine marterachtigen

Kleine marterachtigen zijn in het projectgebied niet aangetroffen. Het projectgebied heeft geen functie voor de kleine marterachtigen. Met betrekking tot de bunzing, hermelijn en wezel zijn er geen vervolgstappen vanuit de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Waterspitsmuis

In het projectgebied zijn waterspitsmuizen aangetroffen aan de noordoostzijde van de Ringsloot. De soort is gevangen in de ruige vegetatie op het talud van het dijklichaam. Ten westen van de Ringsloot zijn geen exemplaren en keutels aangetroffen. Voor de waterspitsmuis is functioneel leefgebied aanwezig in het projectgebied ten oosten van de Ringsloot.

Als gevolg van de werkzaamheden vindt geen fysieke aantasting plaats van het leefgebied van de waterspitsmuis. Echter, het leefgebied valt wel binnen het projectgebied en hierdoor is verstoring van de soort niet uit te sluiten. Hierdoor vindt een overtredingen van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming (artikel 3.10) plaats.

Ontheffing Wet natuurbescherming

Voorafgaand aan de werkzaamheden is een ontheffing Wnb noodzakelijk. De slagingskans van vergunningverlening voor de waterspitsmuis in onderhavig project is afhankelijk van de mate waarin kan worden voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van een dergelijke vergunning.

Deze voorwaarden betreffen:

  1. 1. het ontbreken van een andere bevredigende oplossing voor het voornemen;
  2. 2. is sprake van een in de wet genoemd belang van het voornemen ('ruimtelijke inrichting' is een geldig belang voor deze artikel 3.10-soort);
  3. 3. het ervoor zorgdragen dat het voornemen geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Aan de voorwaarden onder 1) en 2) is voldaan onder verwijzing naar het proces van planvorming en de projectbeschrijving van het voornemen in deze paragraaf.

Voor voorwaarde 3) 'behoud van de gunstige staat van instandhouding' is het van belang dat geen aantasting plaatsvindt van oppervlakte of kwaliteit van het leefgebied. Dit is in het inrichtingsplan gegarandeerd.

Daarnaast geldt dat vanuit de zorgplicht moet worden voorkómen dat dieren onbedoeld worden gedood door de werkzaamheden buiten de kwetsbare periode (dec-jan-feb + apr-aug) van de waterspitsmuis uit te voeren. De meest geschikte periode is de maanden september – oktober - november.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBuitengeb2010hz1-va01_0028.png"

Tabel: natuurkalender waterspitsmuis (bron: www.mijnrvo.nl)

Indien aan bovenstaande voorwaarden is voldaan, is er geen reden te veronderstellen dat een vergunning Wet natuurbescherming niet kan worden verleend.

5.3 Bodem

5.3.1 Wettelijk kader

In het kader van het vooronderzoek volgens de NEN 5725 zijn de bij de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord bekende bodemdossiers opgevraagd. In geen van deze bodemdossiers blijken relevante onderzoeken te zitten die binnen een afstand van 25 meter van de onderzoekslocatie liggen.

Langs het gehele tracé van 8,5 km is bodemonderzoek uitgevoerd in beide bermen verricht (zigzag-gewijs, om de 100 m per berm een boring). Dit bodemonderzoek is uitgevoerd conform de richtlijnen uit de NEN 5740+A1 (Onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek). Aangezien de locatie al lange tijd in gebruik is als weg, is deze als verdacht op het voorkomen van bodemverontreinigingen aangemerkt. Derhalve is de strategie voor heterogeen verdachte lijnvormige locaties (VED-HE-L) toegepast.

Ter plaatse de te realiseren brug en de rotonde Langereis is waterbodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd volgens de NEN 5720 (Bodem - Waterbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend onderzoek - Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van waterbodem en baggerspecie). Gekozen is voor de strategie met normale onderzoeksinspanning voor lintvormige water (OLN).

5.3.2 Samenvatting onderzoeksresultaten

Het doel van het bodemonderzoek is door middel van het bepalen van de kwaliteit van de (water)bodem vast te stellen of er voor de voorgenomen werkzaamheden maatregelen noodzakelijk zijn in het kader van de Wet Bodembescherming en de CROW 132. Het onderzoek is als Bijlage 3 toegevoegd bij de toelichting van dit bestemmingsplan.

5.3.3 Conclusie

De vooraf opgestelde hypothese 'verdachte locatie' wordt aanvaard, vanwege de aangetroffen bijmengingen (asfalt, baksteen, puin en asbest) en de gemeten licht, matig en sterk verhoogde gehalten aan onderzochte stoffen.

De onderzoeksresultaten geven vanuit de Wet bodembescherming aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat het gehalte aan PAK in de grond ter plaatse van de boringen 22, 53, 105 en 107 de interventiewaarde overschrijdt. Het vervolgonderzoek dient uitsluitsel te geven over de mate en omvang van het (mogelijke) geval van ernstige bodemverontreiniging en de aanwezigheid van risico’s.

Ter plaatse van de boringen 56, 77, 79, 177 en 181 zijn matig verhoogde gehalten aan lood en PAK gemeten. Aangezien deze gehalten in individuele monsters zijn gemeten, de tussenwaarde nét wordt overschreden en omdat dit soort gehalten niet ongebruikelijk zijn langs N-wegen wordt nader onderzoek hier niet noodzakelijk geacht. De werkzaamheden kunnen hier onder basisklasse worden uitgevoerd.

De resultaten van het grondwateronderzoek geven geen aanleiding tot vervolgonderzoek.

Aangezien er bij enkele dammen waarin puinhoudend materiaal is waargenomen licht verhoogde gehalten aan asbest zijn aangetoond wordt gezien het indicatief karakter van dit onderzoek aanvullend onderzoek aanbevolen.

Met uitzondering van het gebied ter plaatse van de boringen 22, 53, 105 en 107 zijn er vanuit de Wet bodembescherming geen belemmeringen voor het uitvoeren van de herinrichting van de N239. De in het kader van de CROW 132 te hanteren veiligheidsmaatregelen zijn weergeven in hoofdstuk 4.2 van het bodemonderzoek (zie Bijlage 3).

Mogelijk dient er bij herinrichtingswerkzaamheden grond of andere materialen van de locatie te worden afgevoerd. Dit onderzoek is niet geschikt om een uitspraak te doen over de hergebruiksmogelijkheden van deze grond of andere materialen buiten de locatie. Hiervoor dient een onderzoek te worden uitgevoerd zoals omschreven in het Besluit bodemkwaliteit. Hergebruik van de vrijkomende grond (zonder bijmengingen) op het onderzoeksterrein is wel mogelijk zonder verder bodemonderzoek uit te voeren.

5.4 Archeologie

5.4.1 Wettelijk kader

Provincie Noord-Holland

De Westfriesedijk is een provinciaal archeologisch aandachtsgebied. De provincie heeft ter bescherming hiervan de Westfriesedijk opgenomen in de Monumentenverordening (2010), wijziging september 2015). Verstoring van de dijk is in strijd met deze verordening. De monumentenverordening is niet concreet over de vraag wat er als verstoring mag worden aangemerkt en wanneer er een monumentenvergunning is vereist.

Gemeente Hollands Kroon

Het plangebied Langereis (deelgebied 1) valt binnen het vigerende bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp (2013). Voor dit deel van het plangebied is een dubbelbestemming archeologie waarde 1 opgenomen. Dit komt omdat het kruispunt op de Westfriesedijk ligt. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij alle bodemingrepen ongeacht de omvang die dieper gaan dan 40 cm. De gecalculeerde omvang van deelgebied 1 is 9.300 m2.

5.4.2 Samenvatting onderzoeksresultaten

Voor realisatie van de maatregelen aan de N239 is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 4 toegevoegd bij de toelichting van dit bestemmingsplan.

Het plangebied ligt in het West Friese zeekleigebied waar vanaf het moment van binnendringen van de zee een natuurlijk proces van ophoging van de bodem ontstaat door afzetting van zeezand en zeeklei alsmede lichte veengroei. In 1500 na Chr. is bijna al het veen verdwenen en is er sprake van een ingedijkt getijdegebied.

Het plangebied ligt op de Westfriesedijk en er is bij bodemingrepen (in principe vanaf maaiveldniveau) een hoge kans op het aantreffen van archeologische resten in relatie tot deze dijk, te dateren in de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Voor alle andere archeologische perioden geldt dat de kans op het verstoren van archeologische resten laag tot zeer laag is.

Addendum

Op verzoek van de Provincie Noord Holland als initiatiefnemer en de Gemeente Opmeer als Bevoegd Gezag is vanwege gebleken omissies in het Archeologische Bureauonderzoek een addendum op het bestaande document vervaardigd. Deze addendum is ook als Bijlage 4 opgenomen bij dit bestemmingsplan.

5.4.3 Conclusie

De conclusie is dat de geplande ingreep in de deelgebieden 1 tot en met 3 strijdig is met de archeologische regelgeving zoals verwoord in de Monumentenverordening van de Provincie alsook in de bestemmingsplannen en/of beleidskaart van de betreffende gemeenten Opmeer en Hollands Kroon. Strijdig gebruik wil zeggen dat het werk niet kan worden uitgevoerd tenzij er in voldoende mate aandacht wordt besteed aan het archeologisch aspect. In de praktijk betekent dit archeologisch vervolgonderzoek.

Westfriese Omringdijk

Ten aanzien van dit laatste moet onderscheid worden gemaakt tussen verwachtingswaarden en vastgestelde waarden. De Westfriese Omringdijk betreft een vastgestelde waarde. Bij ingrepen in de dijk, ook de ingrepen tot 0,5 m –mv, worden gefaseerde ophogingslagen van de dijk aangetroffen die dateren tussen de late middeleeuwen en de nieuwe tijd. De dijk zelf bestaat uit antropogene lagen en is daarmee per definitie archeologisch behoudenswaardig, dit overeenkomstig de waardestelling op de provinciale waardenkaart.

De deelgebieden van het plangebied liggen op de Westfriese Omringdijk en vermoedelijk op de inlaagdijk uit 1334 na Chr. Er bestaat bij bodemingrepen (in principe vanaf maaiveldniveau) een hoge kans op het aantreffen van archeologische lagen en vondsten in relatie tot deze dijk, te dateren in de late middeleeuwen en nieuwe tijd. De dijk zelf bestaat uit antropogene lagen en is daarmee per definitie archeologie. Archeologische resten en vondsten kunnen hier bestaan uit funderingen van bouwwerken, aardewerk, bot, metaal. Voor wat betreft de dijk worden (kleiige) ophogingslagen, wierlagen, houten palissades, stenen bekisting, een paardenpad (halfverhardingslaag) en een klinkerpad verwacht.

Daarnaast kunnen dammen, duikers, en oude oeverbeschoeiingen worden aangetroffen (met name deelgebied 2), alsook restanten van vroegere bakstenen bouwwerken (met name zuidoosthoek deelgebied 3). Binnen een diepte van 2,0 m onder de kruin van de dijk kunnen zowel resten van de middeleeuwse kleidijk en wierriem worden aangetroffen als jongere ophogingen en wegplaveisels. Op de flanken van de dijk (zeezijde) kunnen resten van een stenen zeewering van na 1731 worden aangetroffen en bijbehorende verstevigingslagen.

Een klein deel van de werkzaamheden bij deelgebied 1 wordt uitgevoerd op oud land, ofwel landzijde van de Westfriese Omringdijk. Het betreft het uitgraven van een nieuwe teensloot en aanvullen van de dijk aan de noordwesthoek van het kruispunt. Op deze plaats is er een verwachting voor het aantreffen van archeologische resten uit het laat neolithicum. Deze resten kunnen bestaan uit een humeuze laag (vegetatielaag of cultuurlaag) met daarin archeologische grondsporen en vondsten. Onder gunstige grondwaterstand kunnen deze vondsten ook organische resten behelzen. De resten kunnen worden aangetroffen tussen maaiveld en 1,5 m diepte (exacte diepte niet bekend). Eventuele verstoring bestaat in dit gebied uit verploeging en lage grondwaterstand, waardoor het eventuele archeologische niveau sterk gedegradeerd is geraakt. Het is echter niet bekend of deze vindplaats zich op deze plaats voortzet - de archeologische resten zijn tot nog toe immers alleen aan de overzijde van de dijk in de Groetpolder aangetroffen. Voor het opsporen van deze mogelijke nederzettingsresten (met archeologische laag) wordt geadviseerd om een karterend booronderzoek uit te voeren.

Advies Archeologie West-Friesland, Westfriese Omringdijk

Op basis van het addendum blijkt dat in het verleden reeds twee profielen van de coupure door het provinciaal monument zijn gedocumenteerd. Dat gebeurd op de destijds gangbare wijze. Deze is volgens de huidige standaarden niet afdoende.

Mits de nieuwe doorsnijding van de dijk ongeroerde stukken aansnijdt, heeft een hernieuwde documentatie van de profielen bij Dijkpaal 9 en Dijkpaal 10 nut. Dit zal echter op basis van de ingrepenkaart moeten worden bezien. Mocht het tot onderzoek komen dan geldt het onderstaande.

Deelgebied 3, rotonde N239 - Koggenrandweg - Zuiderzeestraat

Aan de landszijde van de dijk in deelgebied 3 kunnen resten worden aangetroffen van het dijkmagazijn en het is niet uitgesloten dat zich op deze plaats resten bevinden van de middeleeuwse kerk en/of kerkhof van het oorspronkelijke dorp (Aartswoud of De Gou), dat mogelijk na het terugzetten van de dijk in 1334 naar achteren is verplaatst.

Advies Archeologie West-Friesland, Binnendijkse historische bebouwing

Gezien de bodemingreep voor de aanleg van de rotonde binnendijks en de verwachting van historisch structuren alhier, dient serieus rekening te worden gehouden met de resten van historische gebouwen van Aartswoud. Deze bevinden zich, mits niet verstoord, in de bovenste lagen van het huidige pakket. In diepere lagen kunnen resten van een mogelijk kerkhof en wellicht een kerk worden aangetroffen. Deze worden echter gezien de voorgenomen ontgravingsdiepte niet aangesneden door de wegaanleg en de infra. Het advies is om de gebouwen en erven van Herberg de Rode Leeuw, het Dijkmagazijn en Stolpboerderij (kavel 82) in de vorm van een archeologische begeleiding te onderzoeken.

Een archeologisch onderzoek in het kader van de AMZ-cyclus is daarom vereist. Dit archeologisch onderzoek dient te bestaan uit een archeologische begeleiding van de bouwwerkzaamheden. Als leidraad voor het onderzoek dient een Programma van Eisen te worden opgesteld en door het bevoegd gezag te worden goedgekeurd.

Archeologie West-Friesland kan een PvE vervaardigen en/of dergelijk onderzoek uitvoeren, maar het kan ook door een gecertificeerd archeologisch bedrijf worden uitgevoerd. De kosten van een dergelijk onderzoek zijn, conform de Erfgoedwet (hoofdstuk 9 § 1), voor rekening van de initiatiefnemer.

Na het onderzoeken van de archeologische waarden kan het plangebied worden vrijgegeven met betrekking tot het aspect archeologie. De provincie Noord-Holland heeft als initiatiefnemer van het project de opdracht aan Archeologie Westfriesland gegeven voor het maken van een PvE.

5.5 Geluid

5.5.1 Wettelijk kader

De berekende geluidbelasting dient getoetst te worden aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder. Indien de (voorkeurs)grenswaarde wordt overschreden, dient beoordeeld te worden of maatregelen ter beperking van het geluid mogelijk zijn. Als maatregelen niet mogelijk zijn, kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld door gedeputeerde staten.

Bij reconstructie is de normering afhankelijk van de situatie voor het wijzigen. De ten hoogste toelaatbare geluidbelastingen bij wijzigingen op of aan een weg zijn vermeld in de artikelen 100, 100a en 100b. In de onderstaande tabel zijn deze waarden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBuitengeb2010hz1-va01_0029.png"

Figuur 5.2: Grenswaarden voor woningen bij reconstructie

Ingevolge artikel 110g van de Wet geluidhinder dient het resultaat van berekening en meting van de geluidbelasting vanwege wegverkeer te worden gecorrigeerd met een aftrek in dB. De hoogte van de aftrek is geregeld in artikel 3.4 van het 'Reken- en meetvoorschrift geluid 2012'.

Cumulatie

Indien een geluidgevoelige bestemming waarvoor een hogere grenswaarde wordt vastgesteld in de zone van meerdere geluidbronnen (wegverkeer, railverkeer, luchtvaartverkeer en/of industrie) ligt, dient inzichtelijk gemaakt te worden hoe hoog de gecumuleerde geluidbelasting is. De gecumuleerde geluidbelasting wordt berekend met de rekenmethode die in het 'Reken- en meetvoorschrift geluid 2012' is vastgelegd, rekening houdend met de dosiseffect relaties van de verschillende bronsoorten. Het bevoegd gezag moet dan een oordeel vellen over de hoogte van deze geluidbelasting. Een wettelijke toets aan een grenswaarde voor deze gecumuleerde geluidbelasting is niet aan de orde.

5.5.2 Samenvatting onderzoeksresultaten

In totaal zijn 68 woningen of andere (geluidgevoelige) bestemmingen beoordeeld op het geluideffect als gevolg van de wijzigingen aan de N239. Onder deze wijzigingen wordt de realisatie van de in hoofdstuk 1 beschreven rotondes verstaan. De fietsbrug over de Ringsloot is geen geluidsbron (weg) in de zin van de Wet geluidhinder als het gaat om wegverkeerslawaai, en is dus buiten beschouwing gelaten bij het akoestische onderzoek. Het akoestisch onderzoek is als Bijlage 5 opgenomen bij de toelichting van het bestemmingsplan.

Wijzigingen op of aan de N239

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op en de wijziging van de N239 zal toenemen met ten hoogste 1,19 dB ter plaatse van de gevels van de bestaande woningen en andere (geluidgevoelige) bestemmingen. De toename bedraagt daarmee minder dan 2 dB en is er geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Verdere toetsing kan achterwege blijven.

Wijzigingen op of aan de Westfriesedijk-Langereis

Het blijkt dat de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op en de wijziging van de Westfriesedijk-Langereis zal toenemen met ten hoogste 0,93 dB ter plaatse van de gevels van de bestaande woningen en andere (geluidgevoelige) bestemmingen. De toename bedraagt daarmee minder dan 2 dB en is er geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Verdere toetsing kan achterwege blijven.

Wijzigingen op of aan de Alkmaarseweg

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op en de wijziging van de Alkmaarseweg zal toenemen met ten hoogste 1,28 dB ter plaatse van de gevels van de bestaande woningen en andere (geluidgevoelige) bestemmingen. De geluidbelasting blijft onder de drempelwaarde van 48 dB van de Wet geluidhinder. Daarnaast bedraagt de toename minder dan 2 dB en is er geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Verdere toetsing kan achterwege blijven.

5.5.3 Conclusie

Het aspect geluid is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.6 Luchtkwaliteit

5.6.1 Wettelijk kader

De belangrijkste wet- en regelgeving voor het milieuaspect luchtkwaliteit is vastgelegd in 'Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer (Wm). In artikel 5.16, lid 1 van de Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer aannemelijk is dat aan één of meer van onderstaande grondslagen wordt voldaan:

  • Er wordt voldaan aan de in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarden;
  • Het besluit leidt (per saldo) niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • Het besluit draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10);
  • Het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (ook wel NSL genoemd).

Specifieke uitvoeringsregels zijn vastgelegd in besluiten (AMvB's) en ministeriële regelingen. Het gaat daarbij onder meer om het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en het Besluit gevoelige bestemmingen.

In samenhang met Titel 5.2 zijn de (Europese) grenswaarden voor de concentraties van luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht vastgelegd in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Deze grenswaarden zijn gericht op de bescherming van de gezondheid van mensen. In onderstaande tabel zijn de grenswaarden weergegeven.

Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) maatgevend. Voor deze stoffen is de kans het grootste dat de bijbehorende grenswaarden worden overschreden. Overschrijding van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie

NO2 (200 µg/m3 ) is, in relatie tot wegverkeer, redelijkerwijs uitgesloten. Dergelijke hoge concentraties doen zich niet voor langs wegen en uit metingen over een periode van 10 jaar blijkt dat overschrijding van de uurnorm voor NO2 niet meer aan de orde is.

Net als voor de jaargemiddelde concentratie PM10, is voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5 ook een grenswaarde vastgesteld (25 µg/m3 ). PM2,5 is een deelverzameling van PM10 en de PM10- en PM2,5-concentraties zijn dan ook sterk aan elkaar gerelateerd. Uitgaande van de huidige kennis over emissies en concentraties van PM2,5 en PM10 kan worden gesteld dat, als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarden voor PM2,5 zal worden voldaan.

Voor de overige luchtverontreinigende stoffen waarvoor grens- of richtwaarden zijn opgenomen in de Wm, zijn de laatste jaren nergens in Nederland overschrijdingen opgetreden van deze waarden en de concentraties vertonen een dalende trend.

Dit beeld wordt bevestigd door metingen van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit van het RIVM. Het is dan ook aannemelijk dat een overschrijding van de voor deze (overige) stoffen vastgestelde grens- en richtwaarden, als gevolg van een besluit, redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 bevat voorschriften voor het meten en berekenen van de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er is onder andere voorgeschreven waar en hoe de luchtkwaliteit vastgesteld dient te worden en er zijn enkele standaardrekenmethoden voorgeschreven. Daarnaast is benoemd dat voor berekeningen gebruik gemaakt dient te worden van de generieke invoergegevens die jaarlijks worden vastgesteld door het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Tot deze gegevens behoren onder andere de emissiefactoren voor het wegverkeer, de grootschalige achtergrondconcentraties en meteorologische gegevens.

In artikel 5.19, lid 2 van de Wm is vastgelegd op welke plaatsen geen beoordeling van de luchtkwaliteit plaats hoeft te vinden. Dit zogenaamde toepasbaarheidsbeginsel beschrijft dat de luchtkwaliteit niet beoordeeld hoeft te worden op onder andere locaties die zich bevinden in gebieden waartoe leden van het publiek geen toegang hebben en waar geen vaste bewoning is. Dit geldt ook voor terreinen waarop één of meer inrichtingen zijn gelegen en de rijbaan van wegen.

Op locaties waar de luchtkwaliteit wel beoordeeld moet worden, wordt deze beoordeeld op plaatsen waar significante blootstelling van mensen plaatsvindt. Hierbij wordt gekeken naar het zogenaamde blootstellingscriterium, zoals dat is opgenomen in artikel 22 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. Het gaat om blootstelling gedurende een periode die, in vergelijking met de middelingstijd van de grenswaarde (jaar, etmaal, uur), significant is. Dit betekent bijvoorbeeld dat op een plaats waar een burger langdurig wordt blootgesteld (onder meer bij woningen) getoetst moet worden aan de jaargemiddelde grenswaarden.

5.6.2 Samenvatting onderzoeksresultaten

In het kader van de herinrichting van een tweetal kruispunten en het aanleggen van een fietsbrug van de N239 is een beoordeling uitgevoerd naar de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Deze beoordeling is noodzakelijk voor de te doorlopen ruimtelijke procedure in de gemeenten Hollands Kroon en Opmeer en is opgenomen als Bijlage 6.

Bij de beoordeling is gekeken naar de huidige concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2.5) ter hoogte van de N239 en het effect die de voorgenomen wijzigingen hebben op de luchtkwaliteit. Uit deze beoordeling volgt dat het aannemelijk is dat de jaargemiddelde concentraties voor NO2, PM10 en PM2,5 door de wijzigingen aan de N239 de grenswaarden niet zullen overschrijden.

5.6.3 Conclusie

Op basis van deze beschouwing van de luchtkwaliteit kan worden geconcludeerd dat het aannemelijk is dat, na realisatie van de voorgenomen wijzigingen uiterlijk op 1 januari 2020, wordt voldaan aan de grenswaarden. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer staat verdere besluitvorming dan ook niet in de weg.

5.7 Externe Veiligheid

5.7.1 Wettelijk kader

Het juridisch kader voor externe veiligheid wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het juridisch kader staan de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico centraal.

Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Plaatsgebonden Risico

Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het plaatsgebonden risico kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde plaatsgebonden risico. Binnen de zogenaamde 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het groepsrisico is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het groepsrisico kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN-curve. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. In veel gevallen geldt tevens een 'verantwoordingsplicht', wat betekent dat op basis van de rekenkundige omvang en/of toename van het groepsrisico, tevens verantwoording moet worden gegeven over onder meer de mate van toepassen van risico reducerende maatregelen en de mate waarin zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid worden geborgd. De veiligheidsregio wordt, voorafgaand aan het besluit, in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen. Voor de precieze verwoording en nadere details wordt verwezen naar de betreffende Besluiten.

5.7.2 Samenvatting onderzoeksresultaten

Er is een toets op externe veiligheid uitgevoerd (zie Bijlage 7), hierbij is onder andere gebruik gemaakt van gegevens uit de Risicokaart. De resultaten van deze toets worden in de onderstaande alinea’s beschreven.

Beleidskaders

De gemeente Hollands Kroon heeft een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. De ontwikkelingen zijn daarom getoetst aan het gemeentelijk geldende beleid ten aanzien van externe veiligheid en zijn hiermee niet in strijd.

Bevi-bedrijven

Er zijn grenzend aan de N239 geen Bevi-bedrijven aanwezig. Op ruime afstand van het plangebied ligt een benzineservicestation ’t Paadje B.V., een aardolie- en aardgaswinning installatie en een rundveefokkerij. De hindercontouren van deze bedrijven liggen niet over het plangebied van de rotondes en fietsbrug heen gelet op de zeer grote afstand tot het plangebied.

Transport gevaarlijke stoffen over de weg

Provinciale Staten van Noord-Holland hebben een besluit genomen ten aanzien van het transport van gevaarlijke stoffen over N-wegen. De N239 is in dat besluit aangewezen als vrijgestelde transportroute.

Transport gevaarlijke stoffen over het water

Door het plangebied N239 loopt geen route voor het transport van gevaarlijk stoffen over het water. Het plangebied N239 bevindt zich niet in het invloedsgebied van routes voor het transport van gevaarlijk stoffen over het water.

Hoogspanningsverbinding en straalpaden

In het plangebied van de N239 zijn geen bovengrondse hoogspanningsverbinding van TenneT gelegen. In het plangebied ter hoogte van de rotonde N239 - Koggenrandweg - Zuiderzeestraat is een straalpad aanwezig. Ter plaatse van het straalpad geldt een hoogtebeperking (artikel 27.4 van het bestemmingsplan Buitengebied 2009, voormalige gemeente Wieringermeer) van 23 meter ten opzichte van NAP. Deze hoogtebeperking bedraagt in het bestemmingsplan Landelijk Gebied Opmeer 2014 (artikel 41.6) 17 meter ten opzichte van NAP.

Buisleidingen

Het plangebied N239 bevat geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijk stoffen. Ter hoogte van km 16,75 ligt onder de N239 een gasleiding van de Gasunie met een doorsnede van 6 inch (15,24 cm) en een druk van 40 bar.

De buisleiding heeft een invloedsgebied van 70 meter. Het invloedsgebied van de buisleiding overlapt voor een gedeelte het plangebied, maar binnen dit gebied worden geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt (het groepsrisico blijft daarmee buiten beschouwing). Wel zullen, mede in verband met de KLIC-melding, de werkzaamheden aan de weg worden besproken met de Gasunie. Aan de weg worden ter hoogte van km 16,75 geen werkzaamheden voorzien anders dan het wegfrezen van de bestaande verharding en het aanbrengen van een nieuwe deklaag.

Vuurwerkverkooppunt

Er zijn geen vuurwerkverkooppunten in het plangebied aanwezig. Het plangebied N239 bevindt zich niet in het invloedsgebied van vuurwerkverkooppunten.

5.7.3 Conclusie

In de trajectdelen van het plangebied N239 bevinden zich geen Bevi-bedrijven. De verder gelegen risicobronnen ten opzichte van de N239 zijn niet relevant in het kader van het onderhavige plangebied en kunnen verder buiten beschouwing worden gelaten.

Op en rondom de N239 worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een toename van de risico’s zoals deze bij externe veiligheid beschouwd worden. Er worden geen objecten gerealiseerd nabij risicobronnen waarbij personen aanwezig kunnen zijn, anders dan verkeersdeelnemers.

Ten aanzien van de aanpassing aan de N239, wordt tevens opgemerkt dat deze geen invloed heeft op de beoordeling van de externe veiligheidssituatie, aangezien verkeersdeelnemers niet worden beschouwd bij de analyse met betrekking tot het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Wel zullen, mede in verband met de liggen van kabels en leidingen (KLIC-melding), de werkzaamheden aan de N239 ter hoogte van km 16,75 besproken moeten worden met de Gasunie. De gasleiding op deze locatie kruist de N239. In het wegontwerp worden ter hoogte van km 16,75 geen werkzaamheden voorzien onder de bestaande wegverharding anders dan het wegfrezen van de bestaande verharding en het aanbrengen van een nieuwe deklaag. Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de aanpassingen van de N239.

Advies RUD

Het plangebied is niet relevant voor het aspect externe veiligheid. Het plan hoeft daarom niet te worden voorgelegd aan Veiligheidsregio Noord-Holland Noord.

5.8 Vooronderzoek Conventionele Explosieven

5.8.1 Wettelijk kader

De aanleiding van het vooronderzoek zijn de grondroerende werkzaamheden bij het aanleggen van een tweetal rotondes in de N239 in de gemeenten Hollands Kroon en Opmeer (Noord- Holland). Het is niet bekend of er rekening gehouden dient te worden met het aantreffen van conventionele explosieven (CE) uit de Tweede Wereldoorlog in deze gebieden.

Indien er CE aanwezig zijn in de bodem van de te onderzoeken gebieden, dan bestaat de mogelijkheid op een ongecontroleerde detonatie van een of meerdere CE. Op basis van de Arbowetgeving en de Openbare Orde en Veiligheid dienen alle risico’s vooraf de voorgenomen werkzaamheden in kaart te worden gebracht waarbij de risico’s zoveel mogelijk moeten worden ingeperkt. Aan de hand van een vooronderzoek CE (zie Bijlage 8) is bepaald of er sprake is van een risico op het aantreffen van CE alsmede waar er een risico is op het aantreffen hiervan.

5.8.2 Samenvatting onderzoek

Het doel van dit vooronderzoek CE is het vaststellen of er in de geraadpleegde bronnen indicaties zijn waaruit blijkt dat (delen van) het onderzoeksgebied tijdens de Tweede Wereldoorlog betrokken is (zijn) geweest bij oorlogshandelingen waardoor er (mogelijk) CE op/in de bodem zijn achtergebleven. Indien er indicaties zijn dat (delen van) het onderzoeksgebied betrokken (zijn) is geweest bij oorlogshandelingen dan wordt het (de) verdachte gebied(en) horizontaal afgebakend en worden de volgende zaken vastgesteld:

  • Soort(en) en sub-soorten aan te treffen CE;
  • Hoeveelheid aan te treffen CE;
  • Verschijningsvorm aan te treffen CE;
  • Maximale en minimale diepteligging CE.

5.8.3 Conclusie

Op basis van de geraadpleegde bronnen, de beoordeling en evaluatie van de indicaties is vastgesteld dat het onderzoeksgebied Doorstromingsmaatregelen N239 in de gemeenten Hollands Kroon en Opmeer (Noord-Holland) niet betrokken is geweest bij oorlogshandelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog waardoor CE in de bodem achtergebleven zijn. Dit geldt voor alle drie de deelgebieden. Voor de drie deelgebieden geldt dat er in de geraadpleegde bronnen geen aanwijzingen zijn dat tijdens de Tweede Wereldoorlog CE zijn ingezet en in de bodem zijn achtergebleven.

Op basis van de resultaten van dit vooronderzoek en de conclusies is het onderzoeksgebied onverdacht verklaard op het aantreffen van CE in de bodem. Het is niet noodzakelijk om vervolgstappen te ondernemen in de CE-opsporing voorafgaand aan de voorgenomen grondwerkzaamheden in onderzoeksgebied N239 - Langerijs in de gemeenten Hollands Kroon en Opmeer (Noord-Holland).

5.9 Vormvrije M.e.r-beoordeling

Wet- en regelgeving

Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. De belangrijkste wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarde in onderdeel D. Dit betekent dat voor activiteiten die genoemd staan in het Besluit m.e.r. (bijvoorbeeld woningbouw, kantoren, bedrijven, recreatie, etc.) maar onder de gestelde indicatieve drempelwaarden zitten toch een beoordeling nodig is of sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze beoordeling heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Inhoudelijk is deze beoordeling gelijk aan een m.e.r.-beoordeling (die uitgevoerd moet worden bij activiteiten uit onderdeel D die wel boven de drempelwaarden zitten), maar de enige procedurele verplichting die er voor geldt is dat het opgenomen moet worden in de toelichting van het betreffende besluit.

Om te bepalen of een activiteit m.e.r.-plichtig, m.e.r.-beoordelingsplichtig of vormvrij m.e.r.-beoordelingsplichtig kan het schema op de volgende pagina gebruikt worden.

Toetsing

Voor de toets aan het Besluit milieueffectrapportage geldt een bestemmingsplan in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ook als een plan waarvoor deze toetsing voorgeschreven is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBuitengeb2010hz1-va01_0030.png"

Figuur 5.3: Schema m.e.r.-beoordeling

De voorgenomen activiteiten (zoals hierboven beschreven onder: voorgenomen activiteiten) zijn getoetst aan de m.e.r.-regelgeving (waarbij m.e.r. staat voor milieueffectrapportage) zoals vastgelegd in de Wet Milieubeheer en het Besluit m.e.r. Plannen of besluiten leiden tot m.e.r.-verplichtingen als:

  1. 1. de voorgenomen ontwikkelingen opgenomen zijn in het besluit m.e.r. (op de zogenaamde C- of D-lijst) zie www.overheid.nl;
  2. 2. negatieve effecten op Natura2000-gebied niet op voorhand uit te sluiten zijn en een passende beoordeling moet worden doorlopen in het kader van de Natuurbeschermingswet.

ad.1: In het eerste geval moet afhankelijk van de aard, omvang en wijze van vastleggen in het plan of besluit een m.e.r.-procedure, m.e.r.-beoordelingsprocedure of vormvrije m.e.r.-beoordelingsprocedure worden doorlopen. De voorgenomen activiteiten zijn niet specifiek opgenomen in de C- of D-lijst van de bijlage van het Besluit-m.e.r. Voor de wijziging of uitbreiding van een weg bestaande weg (categorie D1.2) is de toetsdrempel: in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een weg met tracélengte van 5 kilometer of meer.

De voorgenomen activiteiten in dit bestemmingsplan vinden plaats op de N239 waarbij de drempel niet wordt overschreden. Daarnaast voorziet het plan niet in uitbreiding van de weg, deze blijft 1 x 1 rijbaan houden.

ad.2: In het tweede geval moet in het kader van het plan of besluit een plan-m.e.r. procedure worden doorlopen. Van belang bij de m.e.r.-toets is dat niet alleen nieuwe ontwikkelingen worden beschouwd, maar ook "nog niet benutte planologische ruimte", dat wil zeggen ontwikkelingsruimte die al eerder bestemd is, wordt overgenomen, maar nog niet concreet is gerealiseerd. Gelet op de toets (Natuurtoets Antea Group, zie Bijlage 2) aan de Wet natuurbescherming (beoordeling noodzaak passende beoordeling) en de Wet milieubeheer, is het uitvoeren van een MER niet noodzakelijk. Significante negatieve effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten, waardoor een passende beoordeling en MER niet noodzakelijk zijn.

Wetswijziging

Met ingang van 16 mei 2017 is er een directe werking van het Europees recht van toepassing voor alle ruimtelijke besluiten.

Voor de gewijzigde Besluit m.e.r. geldt geen overgangsrecht. Dat kan betekenen dat voor aanvragen voor 16 mei 2017 ook de nieuwe regels gelden.

Er geldt een verplichte procedure voor een vormvrije m.e.r.-beoordeling die bestaat uit onderstaande stappen:

  • Door de initiatiefnemer dient een aanmeldingsnotitie te worden opgesteld.
  • Het bevoegd gezag dient binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
  • De initiatiefnemer dient het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag toe te voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).

Conclusie

Gelet op de toets aan het Besluit m.e.r. en de bijbehorende C- en D-lijst van het Besluit m.e.r. is het uitvoeren van vormvrije m.e.r-beoordeling niet noodzakelijk.

Gelet op de toets aan de Natuurbeschermingswet (beoordeling noodzaak passende beoordeling) en de Wet milieubeheer, waaronder luchtkwaliteit, is het uitvoeren van een MER niet noodzakelijk. Significante negatieve effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten, waardoor een passende beoordeling en MER niet noodzakelijk zijn.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan de financiële uitvoerbaarheid voldoende verzekerd moet zijn. De kosten voor de maatregelen van de N239 worden door de provincie Noord-Holland gedragen. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van het plan voldoende verzekerd en is er geen risico voor de betrokken gemeenten.

Hoofdstuk 7 Inspraak En Vooroverleg (Maatschappelijke Uitvoerbaarheid)

De provincie Noord-Holland heeft bij het tot stand komen van het wegontwerp om de N239 aan te passen diverse bijeenkomsten georganiseerd om omwonenden en belangstellenden te informeren.

Om te komen tot een gedragen wegontwerp wordt het schetsontwerp N239 voorgelegd aan omwonenden, bedrijven en belangenverenigingen. De input uit de omgeving is meegenomen en verwerkt in het Voorlopig Ontwerp (VO) van de N239. Het Voorlopig Ontwerp van de weg is ook de basis voor voorliggend bestemmingsplan.

Vooroverleg

In het kader van artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerp bestemmingsplan voorgelegd aan de overlegpartners. De gemeente Opmeer, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en de provincie Noord-Holland zijn geconsulteerd. De reacties zijn verwerkt in voorliggend ontwerpbestemmingsplan.

De provincie Noord-Holland heeft op woensdag 10 oktober 2018 een inloopbijeenkomst over de herinrichting van de provinciale weg N239 georganiseerd. Deze avond, in de gemeente Opmeer, is georganiseerd omdat in die gemeente het voorontwerpbestemmingsplan voor de maatregelen aan de N239 ter inzage was gelegd.

In de uitnodiging van de avond is aangegeven dat de herinrichting van de N239 erop gericht is om straks de verkeersveiligheid verder te verbeteren en het waarborgen van de doorstroming en de leefbaarheid in het gebied. Tegelijk met de herinrichting zal de provincie noodzakelijk onderhoud uitvoeren aan de weg en aan diverse kunstwerken, waaronder de brug over de Ringsloot.

Tijdens de inloopbijeenkomst hebben de aanwezigen de uitvoeringstekeningen en impressies kunnen bekijken van onder andere voorgenomen aanleg van twee rotondes en de geplande nieuwe fietsersbrug over de Ringsloot. De inpassing van de maatregelen is ook als Bijlage 11 opgenomen bij dit bestemmingsplan.

Zienswijzen

In het kader van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het ontwerp bestemmingsplan gedurende een periode van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegd.

Gedurende de periode van 9 mei tot en met 19 juni 2019 is het plan ter inzage gelegd en is er één zienswijze ontvangen. De beantwoording van deze zienswijze is opgenomen als Bijlage12 bij dit bestemmingsplan. De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassingen aan het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 8 Juridische Aspecten

De juridische regeling van dit inpassingsplan bestaat uit de verbeelding en de planregels. Op de verbeelding zijn de bestemmingen per locatie weergegeven. In de planregels zijn die bestemmingen van bouw- en gebruiksregels voorzien. De opzet van de planregels is verder als hieronder weergegeven.

Artikel 1: Begrippen

In dit artikel zijn diverse begrippen gedefinieerd om verschil in interpretatie uit te kunnen sluiten.

Artikel 2: Wijze van meten

In dit artikel zijn regels opgenomen over hoe gemeten moet worden. Hiermee kan verschil in interpretatie worden uitgesloten.

Artikel 3: Verkeer

In het artikel Verkeer is het nieuwe ruimtebeslag van de rotonde N239 - Langereis/Westfriesedijk vastgelegd. Binnen dit ruimtebeslag liggen ook de bijbehorende voorzieningen binnen deze bestemming zoals kruisende watergangen, fietspaden, groen (bermen) en water (wegsloten). Dit artikel bestaat uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

Artikel 4 t/m 6: Leiding - Gas, Waarde – Archeologie - 1 en Waterstaat – Waterkering.

In deze artikelen zijn de zogenaamde dubbelbestemmingen geregeld. De waterkeringen en gebieden met een middelhoge en hoge archeologische trefkans hebben een planologische beschermingszone van variabele breedte en diepte. Daarnaast is de dubbelbestemming voor de gasleiding opgenomen.

Artikel 7: Anti- dubbeltelregel

De anti- dubbeltelregel is opgenomen om te voorkomen dat grond die eerder voor bouwplannen is aangemerkt, niet nogmaals in de beoordeling mag worden betrokken.

Artikel 8: Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van gebouwen die op grond van een verleende vergunning kunnen worden gerealiseerd en nog niet in het bestemmingsplanproces zijn meegenomen.

Artikel 9: Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is het strijdig gebruik van gebouwen en onbebouwde gronden geregeld, waardoor bijvoorbeeld een seksinrichting of straatprostitutie expliciet uitgesloten kan worden als een mogelijkheid voor het plangebied.

Artikel 10: Algemene aanduidingsregels

In de algemene aanduidingsregels zijn aanduidingen opgenomen die in meerdere bestemmingen vallen. In dit bestemmingsplan gaat het om een straalpad.

Artikel 11: Algemene afwijkingsregels

Voor kleinschalige afwijkingen van de planregels is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Dit biedt enige flexibiliteit aan het plan, zonder de rechtszekerheid van betrokkenen tekort te doen.

Artikel 12: Overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht geregeld, zowel qua gebruik als qua bouwen. Het zorgt ervoor dat duidelijk vastligt hoe in een overgangssituatie van de ene planologische situatie naar de andere planologische situatie met de afwijkingen (ten opzichte van wat was toegestaan) moet worden omgegaan. Een afwijking ten opzichte van wat planologisch was toegestaan mag bijvoorbeeld blijven bestaan, maar niet worden vergroot.

Artikel 13: Slotregel

De slotregel bevat de citeertitel van het plan.

Bijlage 1 Watertoets

Bijlage 1 Watertoets

Bijlage 2 Natuurtoets

Bijlage 2 Natuurtoets

Bijlage 3 Milieukundig Bodemonderzoek

Bijlage 3 Milieukundig bodemonderzoek

Bijlage 4 Bureauonderzoek Archeologie

Bijlage 4 Bureauonderzoek archeologie

Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 5 Akoestisch onderzoek

Bijlage 6 Notitie Luchtkwaliteit

Bijlage 6 Notitie luchtkwaliteit

Bijlage 7 Notitie Externe Veiligheid

Bijlage 7 Notitie externe veiligheid

Bijlage 8 Vooronderzoek Conventionele Explosieven

Bijlage 8 Vooronderzoek conventionele explosieven

Bijlage 9 Aanvullend Natuuronderzoek Ringsloot

Bijlage 9 Aanvullend natuuronderzoek Ringsloot

Bijlage 10 Nader Onderzoek Diersoorten

Bijlage 10 Nader onderzoek diersoorten

Bijlage 11 Landschappelijke Inpassing

Bijlage 11 Landschappelijke inpassing

Bijlage 12 Nota Zienswijzen

Bijlage 12 Nota zienswijzen