Wijdenes Spaansweg 39, Breezand
Bestemmingsplan - Gemeente Hollands Kroon
Vastgesteld op 20-09-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Wijdenes Spaansweg 39, Breezand van de gemeente Hollands Kroon;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1911.BPKBzandhz001-va01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aan-huis-verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij het woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waaraan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 afhankelijke woonruimte:
een vrijstaand bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.8 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.9 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.10 bestaand:
die situatie zoals die is op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt;
1.11 bestemmingsgrens:
een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak:
een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.16 bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.17 bouwvlak:
een op de verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegelaten;
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.19 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.20 garageactiviteiten:
activiteiten gericht op het uitvoeren van reparatiewerkzaamheden aan machines die van elders worden aangevoerd en niet behoren tot de op het perceel opgeslagen machines;
1.21 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.22 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;
1.23 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.24 horeca:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;
1.25 kampeermiddel:
- a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of caravan;
- b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;
één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.26 opslag:
het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;
1.27 peil:
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd het Nieuw Amsterdams Peil;
1.28 risicovolle inrichting:
een inrichting, waarbij ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.29 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.30 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.31 vrijstaande woning:
woning welke aan beide zijden van de woning niet in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd;
1.32 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 goothoogte van een bouwwerk:
van de horizontale snijlijn van elk dakvlak met elk daaronder gelegen buitenwerks gevelvlak of scheidsmuur tot aan het gemiddelde peil van het aansluitende afgewerkte bouwperceel;
2.3 dakhelling van een bouwwerk:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Hieronder vallen tevens overkappingen en dakoverstekken groter dan 0,5 meter;
2.5 inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 oppervlakte van een overkapping:
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping;
2.7 ondergeschikte bouwdelen:
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers en balkons buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen maximaal 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven die zijn genoemd in de Staat van Bedrijven onder de categorieën 1 en 2 en die ten tijde van het inwerking treden van het bestemmingsplan aanwezig zijn;
- b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag': een bedrijf met uitsluitend opslag van goederen;
met de daarbij behorende:
- c. tuinen, erven en terreinen;
- d. wegen en paden;
- e. groenvoorzieningen;
- f. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- g. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- h. water.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. de milieusituatie;
- c. het uitzicht van woningen;
- d. de verkeersveiligheid.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving wordt in ieder geval aangemerkt:
- a. het gebruik van bedrijfsbebouwing anders dan voor opslag en ondergeschikte reparatiewerkzaamheden aan de opgeslagen goederen;
- b. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van seksinrichtingen en geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
- c. het gebruik van gronden ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
- d. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- e. het gebruik van gronden en bebouwing voor horecadoeleinden;
- f. het gebruik van gronden en bebouwing voor detailhandel en/of garageactiviteiten;
- g. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
- h. het gebruik van gronden voor buitenopslag;
- i. het voeren van reclameuitingen;
- j. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het stallen van onderkomens voor een periode langer dan 8 achtereenvolgende dagen.
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- b. paden;
- c. parkeren.
4.2 Bouwregels
- a. In of op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van erkers en entreepartijen, met dien verstande dat:
- 1. de diepte van erkers en entreepartijen niet meer mag bedragen dan 1,5 m;
- 2. de afstand van erkers en entreepartijen tot aan de bestemmingsgrens van de bestemming ‘Verkeer – Verblijf’ niet minder mag bedragen dan 1,5 m;
- 3. erkers en entreepartijen mogen worden gebouwd aan zowel de voorgevel als een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw;
- 4. de breedte van erkers en entreepartijen aan de voorgevel niet meer mag bedragen dan 2/3 van de breedte van de voorgevel;
- 5. de breedte van erkers en entreepartijen aan de zijgevel van een gebouw niet meer mag bedragen dan 1/3 van de breedte van de zijgevel;
- 6. de bouwhoogte van erkers en entreepartijen niet meer mag bedragen dan 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen mag niet meer bedragen dan 1 m;
- 2. de bouwhoogte van overige erf- en perceelsafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
- 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 1 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- het stallen of laten stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met:
- 1. aan huis verbonden beroepen of bedrijven;
- 2. bed and breakfast;
- 3. mantelzorg.
met de daarbij behorende:
- b. tuinen, erven en terreinen;
- c. wegen en paden;
- d. groenvoorzieningen;
- e. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- f. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- g. water.
5.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen van woningen gelden de volgende regels:
- 1. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- 2. het aantal hoofdgebouwen per bouwvlak bedraagt maximaal één;
- 3. ter plaatse van de aanduiding “vrijstaand” is uitsluitend één vrijstaande woning toegestaan;
- 4. de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw mogen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven goot- en bouwhoogte;
- 5. de dakhelling mag niet minder bedragen dan 40°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
- 6. de afstand van de niet aangebouwde zijde van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens mag niet minder bedragen dan 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt.
- b. Voor het bouwen van dakkapellen op het voordakvlak of een naar openbaar gebied gekeerd zijdakvlak van het hoofdgebouw van een woning gelden de volgende regels:
- 1. per dakvlak van een woning mag ten hoogste 1 dakkapel worden gebouwd;
- 2. de hoogte van de dakkapel mag niet meer dan 1,75 m zijn, gemeten vanaf de voet van de dakkapel;
- 3. de onderzijde van de dakkapel mag niet minder dan 0,5 m en niet meer dan 1 m boven de dakvoet liggen;
- 4. de bovenzijde van de dakkapel mag niet minder dan 0,5 m onder de daknok liggen;
- 5. de zijkanten van de dakkapel mogen niet minder dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak liggen.
- c. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het achtererfgebied, met dien verstande dat deze gezamenlijke oppervlakte nooit meer dan 70 m² mag bedragen;
- 2. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 m, dan wel, ten hoogste 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
- 3. indien vrijstaande bijgebouwen worden voorzien van een kap mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
- 4. indien vrijstaande bijgebouwen plat worden afgedekt, mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan 3,5 m.
- d. Voor het bouwen van dakopbouwen op aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
- 1. aan– en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mogen worden voorzien van een dakopbouw;
- 2. de bouwhoogte van een dakopbouw mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de bouwhoogte van een dakopbouw niet meer mag bedragen dan 2 m onder de bouwhoogte van het hoofdgebouw indien de afstand tussen een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw en een ander hoofdgebouw of een andere aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw minder bedraagt dan 1,5 keer de breedte van een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw;
- 3. de dakhelling van de dakopbouw dient gelijk te zijn aan de dakhelling van het hoofdgebouw;
- 4. ten hoogste één gevel van de dakopbouw mag verticaal worden opgetrokken tot een goothoogte van 6,5 m, met inachtneming van het bepaalde onder 2.
- e. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen mag niet meer bedragen dan 1 m;
- 2. de bouwhoogte van overige erf- en perceelsafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
- 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruiken of laten gebruiken van aan- en uitbouwen en bijgebouwen als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
- b. het gebruiken of laten gebruiken van woningen in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf, zodanig dat de woonfunctie niet in overwegende mate wordt uitgeoefend en er ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit is het geval als:
- 1. de oppervlakte meer bedraagt dan 50 m²;
- 2. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin niet primair is;
- 3. er reclame-uitingen worden gedaan;
- 4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
- 5. er sprake is van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
- 6. buitenopslag van goederen plaats vindt;
- 7. het aan huis verbonden beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door de bewoner;
- c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het stallen van onderkomens voor een periode langer dan 8 achtereenvolgende dagen;
- d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen voor de uitoefening van logies aan huis, zodanig dat:
- 1. dit niet meer is aan te merken als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie;
- 2. de oppervlakte meer bedraagt dan 20% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing, of meer bedraagt dan 50 m²;
- 3. er meer dan 2 kamers voor logies aan huis worden gebruikt;
- 4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt.
5.4 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- 1. het bepaalde in lid 5.3 , sub a, voor het gebruik van aan – of uitbouwen of aangebouwde bijgebouwen als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
- bewoning van een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie;
- er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden;
- de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen het in lid 5.2, sub c en d, gestelde past;
- de oppervlakte die wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, niet meer bedraagt dan de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande of aaneengebouwde bijgebouwen tot een maximum van 100 m²;
- 2. het bepaalde in lid 5.3, sub a, voor het gebruik van een woonunit bij een woning als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
- bewoning van een woonunit noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg, waarbij deze noodzaak dient te zijn aangetoond door een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie;
- er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden;
- de woonunit qua maatvoering binnen het in lid 5.2, sub c en d, gestelde past;
- de woonunit op maximaal 15 m afstand van het hoofdgebouw is gelegen;
- de woonunit verwijderd wordt op het moment dat de mantelzorg is beëindigd.
- 1. het bepaalde in lid 5.3 , sub a, voor het gebruik van aan – of uitbouwen of aangebouwde bijgebouwen als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
- b. Bij een het verlenen van een omgevingsvergunning zoals genoemd in lid 5.4 sub a, mag er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:
- 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 2. het landschaps- en bebouwingsbeeld zoals bedoeld in de welstandsnota en de Beeldvisie Breezand;
- 3. de milieusituatie;
- 4. het uitzicht van woningen;
- 5. de verkeersveiligheid.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruiken en/of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf, met uitzondering van het toegestane gebruik voor bed & breakfast.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 Luchtvaartverkeerzone
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Algemeen
Een omgevingsvergunning , zoals bedoeld in de navolgende leden, kan uitsluitend worden verleend, indien geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. het landschaps- en bebouwingsbeeld zoals bedoeld in de welstandsnota en de Beeldvisie Breezand;
- c. het straat- en bebouwingsbeeld;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de verkeersveiligheid;
- f. de woonsituatie;
- g. de milieusituatie, waaronder de akoestische aspecten;
- h. de waterhuishouding;
- i. het woon- en leefklimaat in de omgeving.
9.2 Afwijkingsbevoegdheden
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 9.1, bij omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m;
- c. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits de hoogte niet maximaal 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
- d. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
- 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
- 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 15 m bedraagt.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
- a. Het bevoegd gezag kan het plan in die zin wijzigen dat de in het bestemmingsplan opgenomen verwijzing naar wetten, verordeningen, circulaires, publicaties, instanties en dergelijke wordt geactualiseerd. De wijziging wordt uitsluitend toegepast, indien het handhaven van de in de regels opgenomen redactie tot onduidelijkheden en/of onjuistheden leidt. Een eventueel bij de actualisering op te nemen verwijzing naar de aangepaste wetten, verordeningen, circulaires, publicaties en instanties wordt alleen opgenomen, indien deze aanpassingen geen inhoudelijke beleidswijziging betreffen.
- b. Het bevoegd gezag kan mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 2. het landschaps- en bebouwingsbeeld zoals bedoeld in de welstandsnota en de Beeldvisie Breezand;
- 3. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de verkeersveiligheid;
- 6. de woonsituatie;
- 7. de milieusituatie, waaronder de akoestische aspecten;
- 8. de waterhuishouding;
- 9. het woon- en leefklimaat in de omgeving;
het plan wijzigen ten behoeve van een transformatorstation, gasrdukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en andere bouwwerken van openbaar nut tot een maximum inhoud van 400 m3 en een maximum bouwhoogte van 4 meter.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- 1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- 2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 11.1 eerste sublid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- 3. lid 11.1 eerste sublid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- 1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- 2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.2 eerste sublid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- 3. indien het gebruik, bedoeld in lid 11.2 eerste sublid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- 4. lid 11.2 eerste sublid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan: Wijdenes Spaansweg 39, Breezand.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
De Van Lierop Adviesgroep is voornemens de bestaande bebouwing op het perceel Wijdenes Spaansweg 39 te Breezand te slopen en op de locatie één woning te realiseren. De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Breezand'. Binnen de bestemming 'Bedrijf' is het oprichten van een woning niet toegestaan. Dit bestemmingsplan voorziet van het juridische en planologische kader om de bestemming en het gebruik ter plaatse te wijzigen.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Breezand aan de Wijdenes Spaansweg 39. In figuur 1 is een luchtfoto van het plangebied en de omgeving weergegeven. De Wijdenes Spaansweg komt ten zuiden uit op de Zandvaart die in verbinding staat met de N99. Ten oosten van Breezand bevindt zich op ruime afstand de spoorlijn Schagen - Den Helder.
Figuur 1 Luchtfoto van plangebied en omgeving.
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Tot 2012 was Breezand onderdeel van de gemeente Anna Paulowna. Met ingang van 1 januari is die gemeente opgegaan in de nieuwe fusiegemeente Hollands Kroon. In het vigerend bestemmingsplan 'Breezand' (vastgesteld op 30 augustus 2012) heeft het plangebied de bestemming 'Bedrijf', 'Wonen' en 'Tuin' en een vrijwaringszone voor luchtvaartverkeer (zie figuur 2).
Figuur 2 Plangebied (rood) met functies Bedrijf (paars), Tuin (groen) en Wonen (geel)
1.4 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen:
- 1. een verbeelding waarop onder meer de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven;
- 2. regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen;
- 3. een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven.
De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.
De toelichting bestaat uit zes hoofdstukken. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie met daarbij een omschrijving van het plan (toekomstige situatie). Hoofdstuk 3 gaat in op de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 4 worden de noodzakelijke onderzoeken besproken en worden keuzes nader verantwoord. De juridische opzet van het plan wordt in hoofdstuk 5 uiteengezet. Hoofdstuk 6 gaat tot slot in op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Planomschrijving
2.1 Bestaande Situatie
Breezand is centraal gelegen in de Anna Paulownapolder, die een belangrijk tuinbouwgebied vormt. De bebouwing van Breezand laat zich nu ontleden in linten en velden. De linten zijn op te delen in twee typen, linten in de polder en linten in het dorp. De linten in de polder laten zich kenmerken door verspreid liggende boerderijen langs een kaarsrechte polderweg. De linten binnen de bebouwde kom van Breezand bestaan uit gesloten linten van kleinschalige bebouwing met een afwisselend karakter. De bebouwing in de linten bestaat onder andere uit rijen woningen en vrijstaande woningen. Tussen de bebouwing staan ook kleinschalige bedrijfsgebouwen en oude bollenschuren. Het plangebied aan de Wijdenes Spaansweg 39 is een karakeristiek voor de linten in het dorp. Voor de uitstraling van Breezand is vasthouden en waar mogelijk versterken van deze structuur van belang.
Wijdenes Spaansweg
De Wijdenes Spaansweg (figuur 3) kent een redelijk ruim profiel waar de woningen op afstand van de weg staan. De met name vrijstaande huizen en twee-onder-een-kapwoningen staan in een rechte rooilijn. De laanbomen aan weerzijde van de weg worden in het bestemmingsplan 'Breezand' benoemd als landschappelijke elementen. Ten noorden van het plangebied bevindt zich de St-Jan de evangelist en de begraafplaats die een beeldbepalende waarde voor de woonkern worden toegekend. De maximumsnelheid op de Wijdenes Spaansweg is ter plaatse van het plangebied is 30 km/u.
Figuur 3 Dwarsdoorsnede van Wijdenes Spaansweg met rechts het plangebied.
Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Wijdenes Spaansweg. Het perceel wordt begrenst door omliggende woon- en bedrijfspercelen. In de huidige situatie is het perceel bestemd als 'Bedrijf', 'Tuin' en 'Wonen' met hierbij de vrijwaringszone voor luchtvaartverkeer. Van de bestaande woningen en bedrijfspanden is in figuur 4 is een aangezicht van de bestaande situatie weergegeven. In de omgeving van het plangebied bevindt zich een kerk, een basisschool en enkele agrarische bedrijven.
Figuur 4 Aangezicht van het perceel vanaf de Wijdenes Spaansweg
2.2 Toekomstige Situatie
In de toekomst zal de bestaande bebouwing gesloopt worden. Alleen de achterliggende schuur met de bestemming 'Bedrijf' blijft bestaan en blijft dienst doen voor de opslag van landbouwmaterialen en fust. In deze schuur is apparatuur aanwezig dat weinig geluid veroorzaakt.
Op het perceel zal na de sloop een vrijstaande woning worden gerealiseerd. De vrijstaande woning heeft een goothoogte van ca. 4 meter en een nokhoogte van ca. 8 meter. De woning zal aansluiten op het bestaande straatbeeld van de Wijdenes Spaansweg. Bij invulling van het plangebied is rekening gehouden met het karakter van de Wijdenes Spaansweg. Hier wordt door middel van beplanting een groene invulling gegeven aan het voorerf, een erf met een grote afstand van de weg tot de voorgevel als uitgangspunt.
Verkeer en parkeren
De gemeente Hollands Kroon heeft een omgevingsadressendichtheid van 403 adressen per vierkante kilometer. Daarmee valt de gemeente onder stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk'. Voor de ligging in het stedelijk gebied worden bij het bepalen van de parkeerkencijfers de volgende categorieën onderscheiden: centrum, schil centrum, rest bebouwde kom en buitengebied. Gelet op de ligging van het plangebied in de nabijheid van enkele bedrijven, een kerk en een school stelt de gemeente de parkeernorm voor het plan op 2,2 parkeerplaats per woning. Dit is de gemiddelde norm uit vastgestelde bandbreedte van de gemeente. Voor een verdere uitwerking wordt verwezen naar paragraaf 4.8.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR) bevat het ruimtelijk beleid van het rijk als opvolger van de Nota Ruimte (2004). Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte vastgesteld.
In de SVIR is geen specifiek ruimtelijk beleid voor Breezand geformuleerd.
- Wel zijn in de SVIR de dertien onderwerpen aangegeven die het rijk als 'nationaal belang' beschermingswaardig acht. Voor een aantal van deze onderwerpen is reeds een (beschermende) regeling opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, zie hierna).
In de SVIR geeft het rijk aan dat overheden, burgers en bedrijven de ruimte krijgen om oplossingen met betrekking tot ruimte en mobiliteit te creëren. Het rijk gaat daarbij zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten.
Dat komt onder andere tot uiting in de oplossingsrichtingen voor het verstedelijkings- en landschapsbeleid. Dit laat het rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Met betrekking tot gebiedsontwikkeling wordt de daadwerkelijke vraag van bewoners, bedrijven en organisaties leidend. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent onder andere: vraaggericht ontwikkelen en voor zover mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Voor de ruimtelijke onderwerpen die de rijksoverheid van 'nationaal belang' acht, heeft de Minister van Infrastructuur & Milieu een beschermende regeling opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient een gemeentebestuur bij het vaststellen van een ruimtelijk plan de algemene regels van het Barro in acht te nemen. Op 17 december 2011 is het Besluit, houdende algemene regels ter bescherming van nationale ruimtelijke belangen (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening) in werking getreden. Delen van het Barro zijn gereserveerd en door middel van wijzigingen ingevuld. Voor deze onderbouwing is getoetst aan de geconsolideerde versie van 5 juni 2014 digitaal gepubliceerd als “NL.IMRO.0000.IMamGCBarro-5015”.
Het plangebied maakt deel uit van de kern Breezand. Op grond van artikel 2.5.12 van het Barro (en kaart 4) is het gebied gelegen in het Waddengebied. Op grond van het Barro dient bij het oprichten van nieuwe bebouwing in het stedelijk gebied de regels ertoe strekken dat de maximaal toelaatbare bouwhoogten aansluiten bij de hoogte van de bestaande bebouwing (artikel 2.5.12 lid 1 onder a).
Er worden door de realisatie van het bouwplan beoogde ontwikkeling geen nationale belangen geschaad.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de plantoelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing.
De ladder voor duurzame verstedelijking is sinds 1 oktober 2012 opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en stelt eisen aan bestemmingsplannen met het oog op een zorgvuldige afweging, transparante besluitvorming en een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.
De ladder voor duurzame verstedelijking heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen en bevat drie treden die doorlopen moeten worden in een ruimtelijke procedure.
De definitie van een stedelijke ontwikkeling is als volgt in het Bro omschreven: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In deze paragraaf wordt beschreven hoe de ladder wordt ingevuld.
Artikel 3.1.6 tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft het volgende voor:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
- a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
- b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
- c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Onderdeel a (Trede 1) verplicht overheden om nieuwe stedelijke ontwikkelingen af te stemmen op de geconstateerde actuele behoefte en de wijze waarop in die behoefte wordt voorzien ook regionaal af te stemmen. Op deze wijze wordt over- en ondercapaciteit zoveel mogelijk voorkomen. Of de behoefte actueel is, wordt onder meer bepaald aan de hand van de vraag of reeds elders in de regio een stedelijke ontwikkeling is gepland of plaatsvindt die in die behoefte kan voorzien. Het passende regionale schaalniveau wordt in het algemeen voornamelijk bepaald door het woon-werkverkeer. De behoefte dient te worden afgewogen tegen het bestaande aanbod.
Onderdeel b (Trede 2) vraagt om te beoordelen of de beoogde ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied in de betreffende regio kan worden gerealiseerd. Dit betekent dat wordt bezien of binnen bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien door middel van herstructurering, transformatie of anderszins. Onderdeel hiervan is dat wordt bekeken of leegstaande verstedelijkingsruimte door het treffen van kwalitatieve maatregelen in de behoefte kan voorzien.
Onderdeel c (Trede 3) bepaalt dat moet worden beoordeeld in hoeverre de ontwikkeling mogelijk is op locaties die al ontsloten zijn of ontsloten worden door verschillende modaliteiten op een schaal die passend is bij de beoogde ontwikkeling. Wat woningbouw betreft betekent dit dat indien in een regio een specifieke behoefte bestaat aan bijvoorbeeld een dorps woonmilieu, kleinschalige locaties of landgoederen, en dit niet in het bestaand stedelijk gebied kan worden gecreëerd, hier elders ruimte voor kan worden gezocht.
Verantwoording
Trede 1:
De ladder voor duurzame verstedelijking richt zich op een regionale behoefte voor stedelijke ontwikkeling op het gebied van wonen, werken, detailhandel en overige voorzieningen. De ladder kent daarbij geen ondergrens. Als er een regionale vraag is, hoe klein deze ook is, dan is in de motivering van de locatiekeuze de ladder van toepassing.
In het voorliggende bestemmingsplan wordt de bestaande woning aan de Wijdenes Spaansweg 39 en het naastliggende gebouw aan de Wijdenes Spaansweg 37 gesloopt. Ter plaatse van beide panden wordt één woning teruggebouwd. Het plan kent geen toename van het aantal woningen, daarnaast wordt het bebouwd oppervlak kleiner. Het voorliggende plan past binnen de kaders van het koersdocument Wonen van de gemeente Hollands Kroon.
Trede 2:
De ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt vinden plaats in het stedelijk gebied van de kern Breezand. Door de sloop van de bestaande bebouwing, het wijzigen van de bedrijfsbestemming naar woonbestemming en het realiseren van een woning is er sprake van herstructurering in Breezand. Door middel van deze herstructurering is er geen ruimte buiten het stedelijk gebied nodig voor woningbouw. Er is daarom sprake van een duurzame stedelijke ontwikkeling.
Trede 3:
Omdat er sprake is van een stedelijke herstructurering en ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied is deze trede niet van toepassing.
Noot: uit recente uitspraken blijkt dat het bouwen van drie woningen geen stedelijke ontwikkeling is in de zin van de ladder (zie AbRvS 18 december 2013, nr. 201302867/1/R4). Ook één woning is geen stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 tweede lid van het Bro (zie AbRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4).
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040
De structuurvisie is op 21 juni 2010 vastgesteld door Provinciale Staten. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening is elke overheidslaag verplicht een structuurvisie op te stellen en haar ruimtelijke belangen te benoemen. Op basis van deze belangen kan elke overheid bepalen welke rol zij voor zichzelf ziet weggelegd en welke instrumenten zij toe wil passen om dit ruimtelijke belang te waarborgen of te bereiken.
De provincie Noord Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik.
Ruimtelijke kwaliteit
De provincie Noord-Holland wil (cultuur)landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerken te koesteren en te benutten bij nieuwe ontwikkelingen. De provincie zorgt dat ontwikkelingen die buiten bestaand bebouwd gebied tot stand moeten komen, plaatsvinden op basis van de karakteristieke eigenschappen, het zogenaamde Landschaps-DNA, van de verschillende landschappen.
Ten behoeve van het behoud en de ontwikkeling van natuurgebieden is de kern van het natuurbeleid de veiligstelling en de ontwikkeling van een netwerk van onderling verbonden natuurgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) inclusief de verbindingszones en nationale parken en Natura 2000 gebieden. De provincie Noord-Holland vindt het belangrijk dat zoveel mogelijk natuur wordt gerealiseerd. Daarom zoekt de provincie actief naar mogelijkheden om aanleg en financiering van natuur mee te koppelen met andere ontwikkelingen.
Duurzaam Ruimtegebruik
Onder duurzaam ruimtegebruik verstaat de provincie Noord-Holland het plaatsen van de juiste functies op de juiste plek. De provincie Noord-Holland wil steden optimaal benutten en de landschappen open houden, maar ook ruimte bieden aan de economie en woningbouw. De provincie Noord-Holland ondersteunt gemeenten door de inzet van de Taskforce Ruimtewinst, Ruimte voor Ruimte-regeling, Herstructurering en Intensivering van Regionale Bedrijventerreinen en Culturele Planologie die zowel binnen als buiten Bestaand Bebouwd Gebied kunnen worden toegepast.
Het voorliggend plan past binnen de doelstellingen van de Structuurvisie. Het huidige agrarische landschap blijft behouden, omdat bestaande bebouwing gebruikt wordt. Er is sprake van duurzaam ruimtegebruik.
3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening
Op 3 februari 2014 heeft Provinciale Staten (PS) van de provincie Noord-Holland de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld. In de verordening zijn verschillende regels opgenomen. Er zijn regels voor het zowel het bestaand bebouwd gebied als het landelijk gebied, regels voor uitsluitend het bestaand bebouwd gebied en regels voor uitsluitend het landelijk gebied. Op verschillende regels die van belang zijn voor het plangebied wordt in het navolgende ingegaan.
Bestaand bebouwd gebied (BBG)
De huidige bebouwing op het perceel is aangemerkt als bestaand bebouwd gebied. Binnen de provinciale verordening wordt onderscheid gemaakt in de ontwikkelingsmogelijkheden binnen het bestaand bebouwd gebied (BBG) en het landelijk gebied.
Het Bestaand Bebouwd Gebied (BBG) op de kaart is alleen illustratief. De tekst in de verordening is leidend voor de begrenzing van Bestaand Bebouwd Gebied (BBG). De kaartweergave (figuur 5) is gebaseerd op artikel 9 uit de PRV en op de vastgestelde gemeentelijke bestemmingsplannen zoals die staan op ruimtelijkeplannen.nl.
De voorgenomen ontwikkeling aan de Wijdenes Spaansweg vindt plaats binnen de BBG waardoor restricties niet van toepassing zijn (figuur 5). De provincie stelt weinig eisen voor bouwen en gebruik binnen BBG. Locaties voor bedrijventerreinen en kantoorlocaties zijn alleen toegestaan binnen het BBG. In het landelijk gebied zijn deze niet toegestaan om onnodige verstedelijking te voorkomen.
Figuur 5 Uitsnede Provinciale Ruimtelijke Verordening met Bestaand Bebouwd Gebied (bron: Provincie Noord-Holland)
Overige provinciale belangen
Het plangebied is niet gelegen in gebieden met een ecologische waarde, nationale en metropolitane landschappen, blauwe ruimte en aardkundige waarden.
Conclusie
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) wordt onder andere het bestaand bebouwd gebied (BBG) vastgelegd. Wanneer iemand een bepaalde ontwikkeling voornemens is, is het van belang of deze ontwikkeling binnen of buiten het BBG beoogd is. Voor gebieden buiten BBG zijn aanzienlijke restricties opgenomen. De voorgenomen ontwikkeling aan de Wijdenes Spaansweg vindt plaats binnen de BBG waardoor restricties niet van toepassing zijn. De provincie stelt voor bouwen en gebruik binnen BBG eisen ten aanzien van bedrijventerreinen en kantoorlocaties. Voor woningen worden geen aanvullende eisen gesteld.
3.2.3 Provinciale Woonvisie 2010-2020
In de Woonvisie staan drie speerpunten centraal: een betere afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten en vooral voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning, een betere afstemming van voorzieningen in de woonomgeving op de vraag van bewoners en een verbetering van de duurzaamheid van het woningaanbod en woonomgeving.
Ook wordt de omkering van bouwprocessen gestimuleerd: toekomstige bewoners verschijnen niet aan het eind van het proces als koper, maar aan het begin als opdrachtgever (CPO/PO). De provincie ziet zichzelf hierbij vooral expert, procesleider en aanjager. Als regelgever heeft de provincie met de provinciale verordening een instrument in handen.
In de woonvisie van de Provincie Noord-Holland worden drie speerpunten benoemd met daaraan gekoppeld een aantal opgaven.
De provincie heeft als doel gesteld dat in 2020 de inwoners van Noord-Holland over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu beschikken.
Door samen met de regio's Regionale actieprogramma's (RAP's) te ontwikkelen met duidelijke afspraken over de regionale woningbouwprogramma's en deze uit te voeren wil de provincie hieraan een bijdrage leveren.
3.2.4 Onderzoek vraaggestuurd bouwen (Provincie Noord-Holland, 2012)
Het uitgevoerde Onderzoek vraaggestuurd bouwen (Provincie Noord-Holland, 19 september 2012) legt als gevolg van de crisis op de woningmarkt verschillende mismatches bloot tussen vraag en aanbod op de woningmarkt in Noord–Holland en biedt een verdieping op de RAP's.
Met het onderzoek wordt een inzicht geboden in de woningbehoefte van de provincie (en de regio's daarbinnen) op basis van een vraaggestuurde benadering. In tegenstelling tot de aanbodgestuurde benadering vormen hierbij niet de bestaande woningbouwplannen de belangrijkste component (vraag ontstaat waar aanbod wordt gecreëerd), maar wordt ervan uitgegaan dat de toename van de bevolking en dus de woningbehoefte zich concentreert in de gebieden binnen de provincie waar de vraag het grootst is. Het betekent ook dat binnen de provincie gebouwd kan worden op de plekken waar een vraag wordt gezien.
Daarom is de prognose regionaal uitgesplitst. Anna Paulowna (hieronder valt Wijdenes Spaansweg) valt in dit geval binnen de regio Kop van Noord-Holland, en is aangemerkt als 'dorps' woonmilieu. In afwijking van het lange termijnbeeld (tot 2040) zijn er op korte termijn (2012 - 2020) te weinig plannen in het dorpse woonmilieu in de regio. Op langere termijn doet zich hier echter een overaanbod voor.
Een opgave op korte termijn is in dit geval gelegen in het naar voren halen van plannen en in een substitutie van plannen met woonmilieus waar zowel op korte als lange termijn overcapaciteit bestaat . Op langere termijn ligt de opgave in het uitfaseren of verminderen van plannen en het extra aandacht besteden aan ruimtelijk ontwerp (opvullen van lege plekken en knelpunten in plaats van toevoeging uitleggebieden).
Conclusie
Zowel de opgaven op korte termijn als op lange termijn staan de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg. Op korte termijn bestaat er zelfs een ondercapaciteit, waarbinnen de toevoeging van een extra wooneenheid binnen het woonmilieu 'dorps' past. Op lange termijn past de ontwikkeling binnen de strategie: er ontstaat geen nieuw uitleggebied, maar de toevoeging ruimtelijke kwaliteit aan een wooneenheid vindt plaats binnen het bestaande bebouwde gebied.
3.2.5 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
Provinciale Staten hebben in juni 2010 de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie vastgesteld. In dit beleidskader is door de provincie aangegeven welke landschappelijke en cultuurhistorische elementen overwogen moeten worden bij (ruimtelijke) ontwikkelingen en uitgangspunt kunnen zijn voor plannen. De ontwikkelingsgerichte benadering is het uitgangspunt van het beleid: behoud door ontwikkeling.
In de Leidraad wordt ingegaan op de kernkwaliteiten die gelden als basis voor de ruimtelijke kwaliteit van het landschap van Noord-Holland. De provincie onderscheidt er negen:
- Landschapstypen: deze worden voor het grondgebied van de provincie onderverdeeld in 9 hoofdgroepen landschappen;
- Aardkundige waarden: deze worden onderverdeeld in “aardkundige monumenten” (beschermd middels de Provinciale Milieuverordening) en “bijzondere aardkundige waarden” (beleid opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie, zie ook paragraaf 3.2.1).
- Archeologische waarden (zie ook paragraaf 4.1).
- Tijdsdiepte: er moet zorgvuldig omgegaan worden met de bestaande (historische) kenmerken van het landschap. De provincie Noord-Holland wil dat de gelaagdheid van het landschap wordt meegenomen bij ruimtelijke ontwikkeling.
- Historische structuurlijnen: er dient bij nieuwe ontwikkelingen zoveel mogelijk rekening te worden gehouden met de verkavelingsstructuren van het oorspronkelijke landschap.
- Cultuurhistorische objecten.
- Openheid: waarbij thema's zoals verrommeling en verstedelijking een rol spelen, behoud van grootschalige open gebieden.
- Stilte & donkerte.
- Dorps-DNA: de specifieke eigenheid en identiteit van dorpen behouden.
Via de website http://maps.noord-holland.nl/extern/gisviewers/ilc/ zijn deze kernkwaliteiten te raadplegen. Het plangebied maakt deel uit van het stedelijk gebied waarbij er geen kernkwaliteiten van het landschap zijn aangegeven. Door de stedelijkheid is er sprake van een gesloten landschap. Op ruime afstand van het plangebied ligt het aandijkingenlandschap.
3.3 Regionaal Beleid (2011)
In 2011 is door de Regio Kop van Noord-Holland (gemeenten Anna Paulowna, Harenkarspel, Den Helder, Niedorp, Schagen, Texel, Wieringen, Wieringermeer en Zijpe) een Regionaal Actieprogramma (RAP) opgesteld, waarin afspraken zijn gemaakt over de woningproductie in de regio.
Op kwantitatief vlak is binnen het RAP afgesproken dat elke gemeente er voor zorgt niet meer woningen in voorbereiding te hebben, dan de eigen lokale behoefte vraagt. Daarbij is evenwel een overplanning van 30% geaccepteerd (speelruimte). Elke gemeente die méér wil produceren, bespreekt dit binnen de regio. Concreet betekent dit dat de gemeente Hollands Kroon, waaronder Breezand nu valt, tot 2020 2300 - 2400 woningen in voorbereiding kan nemen zonder verdere regiodiscussie. Op basis van de lokale Woonvisie uit 2013 (zie paragraaf 2.4.3) is de omvang van deze opgave achterhaald.
In het RAP is het bouwplan voor Breezand opgenomen in de lijst van woningbouwplannen in de kern Anna Paulowna (bestaand bebouwd gebied). Volgens het RAP ligt er naast het kwantitatieve verhaal vooral een kwalitatieve opgave op het gebied van woningbouw. Er wordt verder aangegeven, in lijn met het provinciale beleid, dat er vraaggericht gebouwd moet worden en niet 'dogmatisch met percentages moet worden omgegaan'. Gemeente en marktpartijen moeten bekijken wat per dorp/wijk/plek nu en straks nodig en gewenst is, en vanuit die optiek plannen primair beoordelen op marktpotentie. Naast “levensloopgeschikt” vormt ook “Duurzaam bouwen” een belangrijk onderdeel van de kwalitatieve opgave van het RAP.
Daarnaast beoogt het RAP ook de leefbaarheid van de kleine kernen in Noord-Holland te waarborgen. Bij leefbaarheid gaat het ook op de kwaliteit van de woonfunctie en de directe woonomgeving, om plaatsen voor ontmoeting, sociaal kapitaal en ontwikkeling van de eigen identiteit van een dorp of wijk. Beperkte nieuwbouw kan een bijdrage leveren aan de leefbaarheid en het in stand houden van voorzieningen in de kernen. Voorts moet elke gemeente die buiten BBG wil bouwen, locatie en programma (kwaliteit en kwantiteit) toelichten aan de regio, waarna een toetsing aan regionale behoefte en door de provincie opgestelde criteria van 'nut en noodzaak' plaatsvindt. De beoogde ontwikkeling vindt echter plaats binnen BBG, waardoor deze toetsing niet aan de orde is.
3.4 Gemeentelijk Beleid
Tot 2012 was Breezand onderdeel van de gemeente Anna Paulowna. Met ingang van 1 januari 2012 is die gemeente opgegaan in de nieuwe fusiegemeente Hollands Kroon, die verder bestaat uit de voormalige gemeenten Wieringen, Wieringermeer en Niedorp.
3.4.1 Strategische visie gemeente Hollands Kroon (2013)
Per 1 januari 2012 vormen de gemeenten Anna Paulowna, Niedorp, Wieringen en Wieringermeer samen de gemeente Hollands Kroon. Een gemeente van circa 47.000 inwoners met veel ruimtelijke, economische en maatschappelijke kwaliteiten en potenties. Om een goede start te kunnen maken is zicht op de gewenste toekomst van belang. Daarom hebben de vier gemeenteraden besloten tot het opstellen van een strategische visie.
De gemeenteraad van de gemeente Hollands Kroon heeft in 2012 aangegeven te strategische visie te willen actualiseren. De geactualiseerde Strategische visie is op 23 september 2013 vastgesteld. Hollands Kroon krijgt te maken met enkele belangrijke demografische ontwikkelingen. De meest in het oog springende verandering is de vergrijzing. Het aandeel 65+ neemt in de komende jaren fors toe. De verwachting is dat in 2030 een kwart van de bevolking 65 jaar of ouder (in 2010 is dit circa 18%).
De ontgroening vindt eveneens plaats, alleen in beperkte mate. Of er sprake zal zijn van een bevolkingskrimp is nog onduidelijk. De verschillende onderzoeken en cijfers spreken elkaar tegen. In de strategische visie wordt vooralsnog uitgegaan van een voorzichtig scenario, namelijk een lichte krimp.
Niet alleen de veranderende bevolkingssamenstelling is een belangrijk gegeven, ook de financiële druk op de gemeente is een ontwikkeling waar rekening mee wordt gehouden. De komende bezuinigingen van de rijksoverheid zullen doorwerken in de gemeentelijke organisatie en de mogelijkheden om ambities te realiseren.
De gemeente Hollands Kroon wil een herkenbare en sterke gemeente in een daadkrachtige regio zijn en dit betekent dat er duidelijke keuzes worden gemaakt. De gemeente zal zich daarbij op drie speerpunten concentreren:
- 1. Ruimte voor identiteitsversterkende economische ontwikkelingen;
- 2. Ruimte voor grote betrokkenheid van burgers en bedrijven;
- 3. Ruimte voor kwalitatief hoogwaardig wonen en leven.
Wonen
De woningbouw in Hollands Kroon kan de komende 6-10 jaar binnen de bestaande kaders (woonvisies, bestemmingsplannen) gerealiseerd worden. De pijlers zijn voornamelijk gericht op de starters, senioren en zorgbehoevenden. Er wordt uitgegaan van realisatie van de huidige harde woningbouwplannen zoals vastgelegd in de woonvisies.
De keuze die voor de toekomst gemaakt moet worden is die van gespreide woningbouw over de verschillende kernen of concentratie van woningbouw op één of meerdere locaties. De gemeente Hollands Kroon richt zich op termijn vooral op de laatste keuze; concentratie. Dit betekent dat er onderscheid is in stabilisatie- en groeikernen. In stabilisatiekernen is bouwen – in eerste instantie via inbreiding waar mogelijk – voor de eigen behoefte aan de orde. De groeikernen zijn ook gericht op bouwen voor 'nieuwkomers'.
De demografische ontwikkelingen en de resultaten van behoefteonderzoeken zijn leidend. Het ontwikkelen van een concept van 'groeikernen' en 'stabilisatiekernen' wordt daarbij niet uitgesloten. Het wonen en leven is bij uitstek weer een thema dat op regionale schaal wordt bekeken.
Toekomstige woningbouw is afhankelijk van de behoefte, onder meer als gevolg van de demografische ontwikkelingen. De opgave is om woningbouw te realiseren onder de voorwaarden van behoud van het karakter van de openheid en rust van het groene, agrarische landschap en de kernen. De gemeente zal moeten doorgroeien en karakteristiek kennen van een 'landschapsgemeente'.
De feiten, cijfers en opvattingen over 'krimp' lopen uiteen. Vooralsnog wordt uitgegaan van een voorzichtig scenario, lichte krimp. Discussies over de betrouwbaarheid van cijfers is van ondergeschikte betekenis. Waar het om gaat is het tijdig anticiperen op ontwikkelingen die voor Hollands Kroon ongewenst zijn. De komende periode ontwikkelt de gemeente een beleidskader gebaseerd op verschillende scenario's van de demografische veranderingen. Hollands Kroon staat voor meer dan woningbouw, het gaat om de kwaliteit van wonen. Dit betekent aandacht voor de kwaliteit van de woon- en leefomgeving, gedifferentieerd bouwen, levensloopbesteding bouwen, een aanbod van een breed assortiment en slimme combinaties met zorg, sport en recreatie.
3.4.2 Welstandsnota (2013)
De gemeente Hollands Kroon werkt vanaf 28 december 2013 met een nieuwe welstandsnota. In deze nota wordt gewerkt met drie verschillende soorten welstandsgebieden:
- a. welstandsvrij;
- b. welstandsluw;
- c. welstandsintensief.
Beoordeling
Afhankelijk van het soort gebied waar het bouwwerk staat, vindt er een beoordeling plaats. Staat het bouwwerk in:
- een welstandsvrij gebied, dan gelden er geen regels, de initiatiefnemer is zelf verantwoordelijk voor het uiterlijk van het bouwwerk;
- een welstandsluw gebied, dan is er een licht preventief welstandstoezicht van toepassing en moet uw plan voldoen aan globale welstandsregels;
- een welstand intensief gebied, dan geldt een speciaal preventief welstandstoezicht.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het welstandsvrije gebied waardoor er geen regels gelden ten aanzien van de welstand (figuur 6). Voor welstandsvrije gebieden geldt dat voor het omgevingsvergunningplichtig bouw- of verbouwplan, er geen preventief welstandstoezicht aan de orde is. Met andere woorden: de omgevingsvergunning voor het bouw- of verbouwplan zal geen welstandstoets ondergaan.
De initiatiefnemer is zelf grotendeels verantwoordelijk voor de uiterlijke verschijningsvorm van het bouw- of verbouwplan. De initiatiefnemer mag altijd informatie inwinnen bij de gemeente Hollands Kroon. Het bouwplan dient overigens wel te voldoen aan de planologische toetsing en bouwtechnische toetsing (bouwbesluit, bouwverordening).
Figuur 6 Uitsnede kaartbeeld Welstandsnota (bron: gemeente Hollands Kroon)
3.4.3 Woonvisie (Koersdocument Wonen, 2013)
Op 19 december 2013 heeft de gemeenteraad van de gemeente Hollands Kroon het koersdocument Wonen vastgesteld. Dit koersdocument is opgebouwd uit:
- het fundament, namelijk een korte schets van hoe de woningmarkt nu werkt;
- de richtinggevende keuzes voor het wonen;
- een uitwerking van de belangrijke thema's voor het wonen in de gemeente;
- de stippen op de kaart waarmee de gemeente, samen met haar woonpartners, werkt aan de opgaven in de gemeente, dit is de routekaart voor het wonen;
- als inhoudelijke basis voor dit koersdocument is onderzoek uitgevoerd naar de woningmarkt in de gemeente Hollands Kroon.
Het huidige woningbouwprogramma vraagt om de beweging van 'meer met minder'. Dit is nodig gezien de demografische ontwikkelingen en de huidige woningmarktsituatie. Keuzes zijn nodig om optimaal aan te sluiten bij de beweging, die er wèl is op de woningmarkt. In de periode 2013 tot 2020 ziet de gemeente ruimte voor het toevoegen van maximaal 1.500 woningen. Gekozen wordt voor nieuwbouw op kansrijke locaties in de vier grote kernen van onze gemeente (dat is kleinschalige projectontwikkeling). In de vier grote kernen bestaat de meeste vraag door de verschillende doelgroepen. In de kleine kernen faciliteren de gemeente vraaggestuurde, particuliere initiatieven (dat is kleinschalige kavelontwikkeling). Het voorgaande vraagt een herijking van het woningbouwprogramma: vanaf de nullijn kijken de gemeente naar welke locaties echt kansrijk zijn en bieden de gemeente ruimte aan de marktvraag. Het voorgaande vraagt ook flexibiliteit in de invulling van woningbouwprojecten en bestemmingsplannen.
Toets
In het Koersdocument Wonen wordt ruimte geboden aan kleinschalige kavelontwikkeling en particuliere initiatieven. In het planvoornemen is geen sprake van uitbreiding van woningen doordat de bestaande woning wordt gesloopt. Het plan voldoet daarmee aan het koersdocument Wonen.
3.4.4 Beleidsvisie Externe Veiligheid 2012-2015
In de beleidsvisie Externe Veiligheid door de gemeenteraad vastgesteld op 30 oktober 2012 is een beeld geschetst hoe de gemeente Hollands Kroon wil omgaan met externe veiligheid. Met dit document is het beleid voor de komende jaren vastgelegd en is een instrument voorhanden welke bij de uitvoering kan worden gebruikt. De gemeentelijke taken die afdelingsoverschrijdend zijn, de verantwoordelijkheden en de wijze van uitvoeren zijn hiermee beschreven. Er zijn vier primaire doelen gesteld.
- Voldoen aan wettelijke bepalingen;
- De gevolgen van incidenten beperken tot een algemeen aanvaard niveau;
- Het ontstaan van nieuwe conflicterende situaties voorkomen;
- Het vastleggen van een lokaal vastgesteld ambitieniveau.
Conclusie
Het bouwplan is niet in strijd met de Beleidsvisie, dit wordt nader toegelicht in paragraaf 4.5.
3.5 Conclusie
Beleidsmatig vormt de beoogde ontwikkeling van het woonperceel aan de Wijdenes Spaansweg 39 in Breezand geen belemmering. De beoogde ontwikkeling sluit aan op het hiervoor aangegeven relevante rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid.
Hoofdstuk 4 Planologische Randvoorwaarden
4.1 Archeologie En Cultuurhistorie
4.1.1 Archeologie
Het verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend en in 1998 geratificeerd. Het Verdrag van Malta (ook wel Verdrag van Valletta genoemd) is geïmplementeerd in de Monumentenwet. De wet op de archeologische monumentenzorg is in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. Op 1 september 2007 is de wet als onderdeel van de Monumentenwet in werking getreden. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische materiaal in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Het is verplicht om bij ruimtelijke ontwikkelingen en bij specifieke bodemverstorende activiteiten rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden.
Voor het Breezand-gebied heeft het Steunpunt Cultureel Erfgoed Noord-Holland aangegeven dat, gezien de zeer geringe kans op het aantreffen van archeologische bodemsporen, voor dit gebied geen archeologisch beschermingsregime noodzakelijk is. Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Indien toch archeologische vondsten worden gedaan, bestaat de wettelijke verplichting deze te melden bij het Provinciaal Depot voor bodemvondsten.
Het bestemmingsplan voorziet in de sloop van bestaande bebouwing en de realisatie van een woning op dezelfde locatie als waar nu bebouwing aanwezig is. In het vigerende bestemmingsplan Breezand, onherroepelijk per 30 augustus 2012, is gelet op het bovenstaande ook geen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Er is geen noodzaak tot het uitvoeren van een archeologisch onderzoek.
4.1.2 Cultuurhistorie
Het aspect cultuurhistorie heeft betrekking op aanwezige cultuurhistorische waarden. Meer specifiek heeft dit hoofdzakelijk betrekking op aanwezige monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurhistorische structuren. Aangezien de aanwezige bebouwing geen monumentale status heeft en dit bestemmingsplan geen gevolgen heeft voor andere aanwezige bebouwing en/of structuren, worden geen cultuurhistorische waarden aangetast.
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Hiervoor biedt de uitgave “Bedrijven en milieuzonering” een handreiking voor een verantwoorde inpassing van milieubelastende activiteiten, zoals bedrijven, in de fysieke omgeving of van gevoelige functies, zoals woningen, nabij bedrijven. Voor een breed scala van milieubelastende activiteiten gelden voor de vier ruimtelijke relevante milieuaspecten (geur, stof, geluid en gevaar) richtafstanden. Deze zijn in een richtafstandenlijst opgenomen.
De doelen van milieuzonering zijn:
- het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Uit de richtafstandenlijst blijkt dat met name voor het aspect geluid de grootste afstand moet worden aangehouden. Deze afstand is 30 meter. De afstanden in de richtafstandenlijst van de uitgave “Bedrijven en milieuzonering” geven slechts indicatieve informatie en zijn niet als standaardnorm bedoeld. De informatie heeft geen betrekking op individuele bedrijven of situaties. Binnen bedrijfstypen kunnen zich namelijk grote verschillen voordoen. Specifieke maatregelen of omstandigheden kunnen leiden tot kleinere of grotere afstanden. Een vaste afstand is daarom niet te bepalen. Daarom wordt hieronder op het aspect geluid verder op in gegaan.
Achter de woningbouwlocatie is een relevant bedrijf aanwezig. De initiatiefnemer geeft aan dat de schuur wordt gebruikt voor opslag. Deze feitelijke bedrijfsvoering is voorgelegd aan de RUD Noord-Holland en de gemeente Hollands Kroon. In de schuur zijn niet aangedreven landbouwwerktuigen en fust in de vorm van gaasbakken/kratten aanwezig. In de schuur is geen apparatuur aanwezig dat veel geluid maakt.
Zoals uit het bovenstaande blijkt vindt er in de schuur alleen opslag plaats. Er is geen apparatuur aanwezig dat veel geluid maakt of langdurig gedurende een lange tijd geluid maakt. Gezien het voorgaande zijn voor het aspect geluid alleen de vervoersbewegingen van belang. In de toekomstige situatie zal het aantal transportbewegingen blijven plaatsvinden in de dagperiode. De voorgenomen ontwikkeling zal niet tot verder problemen leiden betreft milieuzonering.
Omdat er aan de achterzijde van de schuur al woningen aanwezig zijn, zijn deze woningen al maatgevend voor het bedrijf en maakt het niet uit wie er in de woning komt te wonen (iemand die wel of geen binding heeft met het bedrijf).
4.3 Bodem
Wettelijk kader
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.
Provincie Noord-Holland
Het beleid van de provincie Noord-Holland gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch bodemonderzoek te worden verricht.
Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden activiteiten hebben plaatsgevonden met een verhoogd risico op bodemverontreiniging dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van geconstateerde belemmeringen uit dat onderzoek, kan vervolgens worden nagegaan welke maatregelen moeten worden genomen om die belemmeringen weg te nemen (functiegericht saneren).
Regionale bodemkwaliteitskaart
De gemeenten Hollands Kroon en Schagen, samen met de gemeenten Den Helder en Texel de regio Kop van Noord-Holland, willen voor het Besluit bodemkwaliteit (hierna aangeduid met 'het Besluit') een gezamenlijk grond- en baggerstromenbeleid opstellen en daarmee volledig overgaan op de regelgeving van het Besluit. Tezamen met de gemeentelijke bodemfunctieklassenkaarten vormt de regionale bodemkwaliteitskaart de basis voor een regionaal grond- en baggerstromenbeleid dat de gemeenten van de regio Kop van Noord-Holland onder het Besluit willen voeren.
Het plangebied is gelegen in de bodemkwaliteitzones (figuur 7):
- Recente bebouwing en buitengebied zand voor bovengrond: 0 meter tot 0,5 meter beneden maaiveld;
- Ondergrond zand voor de ondergrond: vanaf 0,5 tot 2 meter beneden maaiveld.
Figuur 7: Uitsnede regionale bodemkwaliteitskaart voor de bovengrond
(bron: regionale uitvoeringsdienst Kop van Noord-Holland)
Onderzoek
Via de website http://www.rudnhn.nl/kan de bodemkwaliteitskaart worden geraadpleegd. Voor hergebruik van grond gelden onderstaande uitgangspunten:
- er is sprake van een nuttige toepassing.
- het toepassen van grond moet voldoen aan het gemeentelijke grondstromenbeleid. De kwaliteit van de toe te passen grond en de ontvangende bodem op de toepassingslocatie moet bekend zijn. Dit moet worden aangetoond met een binnen het Besluit bodemkwaliteit erkend bewijsmiddel.
- het toepassen van grond moet worden gemeld.
Voor aanvang van de werkzaamheden kan er digitaal een melding worden ingediend van de activiteiten die plaatsvinden op de locatie Wijdenes Spaansweg 39.
Toets
Voor de ontwikkeling is op 8 december 1998 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Vries & van de Wiel bv. De gestelde hypothese, dat ter plaatse van de onderzoekslocatie geen verontreiniging wordt verwacht, wordt met een geplaatste kanttekening bevestigd. Conclusies van dit onderzoek zijn:
- de bovengrond is licht verontreinigd met lood, zink en PAK en niet verontreinigd met de overige parameters;
- de ondergrond is niet verontreinigd;
- het grondwater is licht verontreinigd met chroom en niet verontreinigd met de overige geanalyseerde parameters.
Het uitgevoerde onderzoek geeft een representatief beeld van de bodemkwaliteit zodat er, mede gezien de mate van verontreiniging, geen aanleiding is tot het uitvoeren van een nader onderzoek volgens een aangepaste hypothese. De gemeten gehalten aan verontreinigende stoffen op de onderzoekslocatie in de bodem vormen bij het huidige gebruik geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu en geven op basis van de Wet bodembescherming geen aanleiding tot het treffen van sanerende maatregelen.
Na de sloop van de bebouwing en verhardingen zal de tweede fase van onderzoek worden uitgevoerd. De onderzoeksresultaten vormen ons inziens milieuhygiënisch gezien vooralsnog geen belemmeringen voor de afgifte van een omgevingsvergunning.
Conclusie
Gelet op het van kracht zijnde bestemmingsplan (vastgesteld d.d. 30 augustus 2012) is de bestemming van het perceel 'Bedrijf' en 'Wonen'. Door het voorliggend bestemmingsplan wijzigt het gebruik van de gronden van 'Bedrijf' naar 'Wonen'.
Op basis van de regionale bodemkwaliteitskaart vormt de bodem geen een belemmering voor het bouwplan. Op grond van het uitgevoerde verkennende bodemonderzoek is de grond geschikt voor de beoogde functie voor wonen.
Door de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord wordt aangegeven dat na de sloop van de bedrijfsgebouwen een afsluitend bodemonderzoek dient plaats te vinden om na te gaan of er vervuiling is opgetreden tijdens of na de sloop.
4.4 Ecologie
Wettelijk kader
Ten aanzien van natuurwaarden zijn zowel gebiedsbescherming (Natuurbeschermingswet en Ecologische Hoofdstructuur) als soortbescherming (Flora- en faunawet) van belang.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- 1. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- 2. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- 3. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder 1. en 2. bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder 3. bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt, waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen. Speciale beschermingszones maken onderdeel uit van een samenhangend Europees ecologisch netwerk: Natura2000. Dit netwerk is vergelijkbaar met de Nederlandse Ecologische Hoofdstructuur, echter op Europees niveau.
Natuurnetwerk Nederland
Het doel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN; voorheen Ecologische Hoofdstructuur) is het realiseren en in stand houden van een duurzaam functionerend natuurnetwerk. Dit maakt instandhouding, vermeerdering en verspreiding van kwetsbare en zeldzame dier- en plantensoorten mogelijk. Het levert daarmee een bijdrage aan het behoud van de Nederlandse biodiversiteit. Het beleid met betrekking tot het NNN is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijk kenmerkende natuurwaarden. Dit beleid is vastgelegd in de Nota Ruimte en werkt volgens een beschermings-stappenplan. Als er aantasting plaatsvindt, kan het project of ingreep alleen onder specifieke voorwaarden doorgaan. Het bevoegde gezag moet er op toezien dat door de initiatiefnemer van een nieuw plan, project of handeling, hiernaar onderzoek wordt verricht.
Flora en fauna
Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van wilde dier- en plantensoorten. In de wet zijn de voormalige Jacht- en Vogelwet opgenomen, alsmede de soortbeschermingsparagrafen uit de Natuurbeschermingswet. Tevens is een deel van de verplichtingen op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn opgenomen. De Flora- en faunawet verbiedt om dieren te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren. Ook legt de wet de zorgplicht van de burger voor de flora en fauna vast. Er zijn vrijstellingsbepalingen, onder andere in verband met de jacht en de schadebestrijding. Afwijkingen van de verbodsbepalingen zijn mogelijk, indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.
Toets
Door Antea Group is een natuurtoets uitgevoerd (april 2015) en opgenomen in Bijlage 2. Het onderzoek is opgedeeld in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Voortkomend uit de soortenbescherming komen een aantal verplichte voorwaarden in het kader van de Flora- en faunawet.
Gebiedsbescherming: Natuurnetwerk Nederland
Binnen het plangebied is geen NNN-gebied (voorheen EHS) aanwezig. Er is van directe aantasting van de NNN dan ook geen sprake. Ook heeft de planontwikkeling geen negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland buiten het plangebied. Er is daarom geen noodzaak voor een compensatieplan.
Gebiedsbescherming: Natuurbeschermingswet 1998:
Er is geen natuurgebied in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Natura 2000-gebied) in de directe omgeving van het plangebied aanwezig. Vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden en de omvang van de ontwikkeling kunnen effecten op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.
Soortenbescherming
Kort samengevat is het resultaat van de toetsing aan de soortenbescherming dat in het plangebied beschermde soorten kunnen voorkomen die de voorgenomen ontwikkeling kunnen beïnvloeden. Het betreft het mogelijk voorkomen van zwaar beschermde vleermuizen (Tabel 3). Daarnaast moet rekening gehouden worden met algemene broedvogels.
Vleermuizen
Het aanwezige te slopen gebouw binnen het plangebied vormt een potentieel geschikte verblijfplaats voor vleermuizen. Vleermuizen zijn zwaar beschermde soorten en staan vermeld op Tabel 3 van de Flora- en faunawet en Bijlage IV van de Habitatrichtlijn. In verband met de mogelijke effecten die de planontwikkeling kan hebben op de hier potentieel aanwezige vleermuissoorten, is het uitvoeren van een nader onderzoek noodzakelijk om hier inzicht in te krijgen. In de Natuurtoets (zie Bijlage 2, paragraaf 7.2.3) wordt het nader onderzoek volgens de geldende protocollen uiteengezet en wordt de eventueel door te lopen juridische procedure nader toegelicht.
Voor de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt in voorliggend bestemmingsplan is een aanvullend vleermuisonderzoek uitgevoerd. Het vleermuisonderzoek is als Bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen.
Op basis van het uitgevoerde vleermuisonderzoek kan in alle redelijkheid worden gesteld dat de voorgenomen plannen weinig of geen invloed zullen hebben op de vleermuisactiviteiten die zijn vastgesteld binnen het plangebied. Voor wat betreft vleermuizen zijn er geen belemmeringen te verwachten ten aanzien van de Flora- en faunawet.
Algemene broedvogels
Voor de voorgenomen werkzaamheden waarbij groenelementen verwijderd of aangepast worden, dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen (globaal half maart tot en met juli).
Er zijn geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet aan de orde indien ten minste één van de volgende maatregelen genomen worden:
- 1. De werkzaamheden aan de groenelementen wordt buiten het broedseizoen uitgevoerd (voorkeursmaatregel). Of in deze periode wordt het plangebied ongeschikt gemaakt voor broedvogels.
- 2. Het plangebied wordt kort voor aanvang van de werkzaamheden door een erkende ecoloog gecontroleerd op actuele broedgevallen; bij gebleken aanwezigheid van broedende vogels moeten de werkzaamheden worden uitgesteld tot na het broedseizoen.
Conclusie
Voor de ontwikkeling zijn geen belemmeringen uit het oogpunt van ecologie te verwachten.
4.5 Externe Veiligheid
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag van of handeling met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is wet- en regelgeving van toepassingen. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichting (Bevi). Het beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Het beleid voor buisleidingen is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR (10-6/jaar) geeft inzicht in de kans op overlijden van een individu op een bepaalde afstand van een risicovolle activiteit. Het GR wordt bepaald door de aanwezige mensen in de nabijheid van een eventueel ongeval bij een risicovolle activiteit en geeft het aantal mogelijke (dodelijke) slachtoffers weer. Ten aanzien van het PR geldt dat er bij besluitvorming op een ruimtelijk plan een grenswaarde in acht dient te worden genomen (kwetsbaar object) danwel met een richtwaarde rekening dient te worden gehouden (beperkt kwetsbaar object). Voor het GR geldt een oriënterende waarde (Bevi) of een oriëntatiewaarde (Bevt).
Met behulp van de landelijke risicokaart (www.risicokaart.nl) kan een overzicht verkregen worden van de in een bepaald gebied aanwezige inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Hieruit blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichting of transportroutes zijn gelegen (zie figuur 8). Er zijn geen externe veiligheidsrisico's voor het planvoornemen. De voorgenomen ontwikkeling vormt voor het aspect externe veiligheid geen belemmering.
Figuur 8 Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)
4.6 Geluid
Wettelijk kader
In het kader van het ruimtelijke besluit (Wro) dat in verband met deze planvorming wordt genomen, dient een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai plaats te vinden.
Het doel van het akoestisch onderzoek is het berekenen van de toekomstige geluidbelasting (2025) vanwege de omliggende wegen op de gevels van de geplande nieuwbouw. De berekeningsresultaten zijn getoetst aan de volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geldende grenswaarden. Wanneer de in de Wgh gestelde grenswaarden worden overschreden, dient beoordeeld te worden of er maatregelen ter beperking van het geluid mogelijk zijn en/of er een hogere grenswaarde moet worden vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Daar het nog niet concreet is op welke locatie de bedrijfswoning exact gesitueerd wordt, is middels geluidcontouren inzichtelijk gemaakt waar deze woning met of zonder ontheffing (hogere waarde) gebouwd mag worden.
Onderzoek
Door Antea Group is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en opgenomen in Bijlage1. De uitkomsten van het onderzoek zijn hieronder beschreven.
Wijdenes Spaansweg
Voor het aan het perceel grenzende gedeelte van de Wijdenes Spaansweg geldt een maximum snelheid van 30 km/uur. In de zin van de Wet geluidhinder zijn dergelijke wegen niet-zoneplichtig en kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten. Vanuit het oogpunt van een 'goede ruimtelijke ordening' zijn deze toch akoestisch onderzocht. Als gevolg van het wegverkeer op de Wijdenes Spaansweg is de geluidbelasting binnen het plangebied lager dan 48 dB. Het inpassen van de woning ten opzichte van de Wijdenes Spaansweg ontmoet derhalve geen bezwaren.
Burgemeester Lovinkstraat
Als gevolg van het wegverkeer op de Burgemeester Lovinkstraat is de geluidbelasting binnen het plangebied lager dan 48 dB. Het inpassen van de woning ten opzichte van de Burgemeester Lovinkstraat ontmoet derhalve geen bezwaren.
Zandvaart
Als gevolg van het wegverkeer op de Zandvaart is de geluidbelasting binnen het plangebied lager dan 48 dB. Het inpassen van de woning ten opzichte van de Zandvaart ontmoet derhalve geen bezwaren.
Conclusie
De woning is akoestisch inpasbaar vanaf de voorgenomen voorgevellijn. Als gevolg van het wegverkeer op de Wijdenes Spaansweg, Zandvaart en de Burgemeester Lovinkstraat is de geluidbelasting binnen het plangebied lager dan 48 dB. Voor het aan het perceel grenzende gedeelte van de Wijdenes Spaansweg geldt een maximum snelheid van 30 km/uur. In de zin van de Wet geluidhinder is deze weg niet-zoneplichtig.
4.7 Luchtkwaliteit
Met wet- en regelgeving wil de overheid een goede luchtkwaliteit bewerkstelligen en de burgers beschermen tegen de schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. Verontreiniging is afkomstig van verschillende bronnen, zoals het gemotoriseerde verkeer, industriële en agrarische inrichtingen en achtergrondconcentraties van verontreinigende stoffen. De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging moet worden meegenomen in de afweging of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening en moet afgewogen worden of het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren.
De Wet luchtkwaliteit, in werking getreden in november 2007, voorziet in de mogelijkheid dat voor kleinere projecten, de zogenaamde 'niet in betekenende mate' bijdragende projecten, geen afzonderlijke maatregelen meer getroffen behoeven te worden om aan de grenswaarden te voldoen. Het begrip niet in betekenende mate (NIBM) wordt nader uitgewerkt in de uitvoeringsregels. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
De functiewijziging wordt niet gezien als een ontwikkeling waarbij de luchtkwaliteit in het gedrang komt. Het plan zal niet voor overschrijdingen van de grenswaarden zorgen en niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht. Ook is het niet opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of het Regionaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit regio Noordvleugel (RSL-NV).
Het bouwwerk ligt niet binnen de onderzoekszone van 300 meter van de N99 conform het Besluit gevoelige bestemmingen. De grenswaarde wordt niet overschreden.
Het project valt onder de regeling NIBM. Een verdere toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. De voorgenomen ontwikkeling vormt voor het aspect lucht geen belemmering.
4.8 Verkeer En Parkeren
4.8.1 Verkeer
Als gevolg van de bestemmingswijziging verandert de bedrijfsvoering van bedrijf in wonen. De transportbewegingen van een (gemiddeld) bedrijf dat mogelijk is op basis van het vigerende bestemmingsplan komt te vervallen. In plaats van een bedrijf wordt er een woning gerealiseerd waardoor de verkeersaantrekkende werking wordt verminderd. Aangezien de schuur achter op het perceel wordt gebruikt voor de opslag van materialen zal maximaal enkele malen per week een vervoersbeweging plaatsvinden. Door deze geringe verkeersaantrekkende werking zijn geen problemen te verwachten voor het aspect verkeer. Het aantal verkeersbewegingen valt immers in het niet bij de aanwezige verkeersintensiteiten op de omliggende infrastructuur.
4.8.2 Parkeren
Parkeren zal net als in de huidige situatie op eigen erf gebeuren. Ook op dit vlak zijn geen verdere maatregelen nodig. Dit aspect vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
4.9 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Een belangrijk nieuw element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Vroeger kon worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was. Onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Deze motivering moet op basis van dezelfde criteria als de m.e.r.-beoordeling. De diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten. Door Infomil wordt dit de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd.
De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan de m.e.r.. Dit kan zijn in de vorm van een motivering dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten (en er dus geen m.e.r. (beoordeling) is uitgevoerd) of in de vorm van een beschrijving van de resultaten van de m.e.r. (beoordeling).
Concreet voor deze situatie betekent dit dat allereerst gekeken moet worden of sprake is van een of meerdere activiteiten, zoals genoemd in de D-lijst, die door middel van dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. In casu is sprake van de een bestemmingswijziging. De bestemmingswijziging zoals in deze ontwikkeling plaats heeft valt niet onder de D-lijst en is daarmee niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.
4.10 Water
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling dient nauwkeurig onderzocht te worden of er ook waterbelangen in het geding zijn. De watertoets heeft tot doel om te komen tot een goed functionerend en beheersbaar ontwerp van de waterhuishouding en de riolering voor het plangebied, dat aansluit op het vigerende beleid van het rijk, de provincie, het waterschap en de gemeente. Hiertoe worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor het ontwerp vroegtijdig in het ruimtelijk planproces uitgewerkt en kunnen eventuele kansen of knelpunten in dit stadium worden gesignaleerd.
Het plangebied is een reeds bestaande locatie waar alle voorzieningen zoals riolering aanwezig zijn en goed functioneren. Het plan voorziet niet in het toevoegen van verhard oppervlak, het betreft immers een functiewijziging van de bestaande bebouwing. Gelet de omvang van de ontwikkeling (minder dan 500 m2 wordt verhard) en het feit dat de locatie nagenoeg verhard gebied is in de huidige situatie zorgt het plan niet voor strijdigheden met de waterhuishouding en is het plan passend.
Wateradvies korte procedure
Via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl) is aan Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier gevraagd een reactie te geven op het plan Wijdenes Spaansweg 39 in het kader van de watertoets. In onderstaande paragraaf zijn de maatregelen die het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier adviseert om wateroverlast te voorkomen en het water in de sloten schoon te houden opgenomen.
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Met ingang van 22 december 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 'Van veilige dijken tot schoon water' bepalend voor het waterbeleid binnen ons beheersgebied. Dit plan beschrijft het waterbeheer en vormt de basis voor de watertaken die het waterschap heeft: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.
Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2009. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels die op de website van het HHNK kunnen worden gevonden (https://www.hhnk.nl/portaal/keur_41208/). Omdat het plangebied niet is gelegen in de nabijheid van watergangen en waterkeringen is de Keur niet van toepassing voor dit project.
Verharding en compenserende maatregelen
Uit het plan blijkt dat er geen / slechts in zeer beperkte mate sprake is van een toename van de verharding. Omdat dit een dermate klein gevolg heeft voor de waterhuishoudkundige situatie hoeven er geen compenserende maatregelen uitgevoerd te worden.
Waterkwaliteit en riolering
Dit komt overeen met de ambitie van het hoogheemraadschap om 100% van het hemelwater van nieuwe oppervlakken te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage.
U heeft aangegeven dat er binnen het plan geen sprake is van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi). Dit betekent dat we voor de nieuwe ontwikkeling adviseren om een gescheiden stelsel aan te leggen.
Wij adviseren om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.
Tot Slot
De initiatiefnemer van het plan is zelf verantwoordelijk voor de regeling, financiering en de realisatie van alle maatregelen die voortvloeien uit het plan. Mocht de inhoud van het plan wijzigen, dan verzoeken wij u vriendelijk ons een geactualiseerde versie toe te sturen. Ook ontvangen wij graag een exemplaar van het definitieve en goedgekeurde plan, dit zal in het kader van het vooroverleg over het bestemmingsplan plaatsvinden.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding aangegeven bestemmingen. Aangezien dit plan voorziet in een functiewijziging, die mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan 'Breezand', is zoveel mogelijk aangesloten bij de voorschriften van dat bestemmingsplan.
De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1
Dit hoofdstuk bevat de inleidende regels die bestaat uit de "begrippen" en de "wijze van meten". Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
Hoofdstuk 2
Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bestemmingsregels. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden. In dit bestemmingsplanzijn drie bestemmingen opgenomen. De bestemming Bedrijf, Tuin en Wonen.
In de bestemming 'Bedrijf' is opslag toegestaan. Verder zijn diverse voorzieningen toegestaan, zoals groen- en verblijfsvoorzieningen. In de bouwregels is opgenomen aan welke maatvoering de bebouwing moet voldoen. Onder voorwaarden kan hiervan worden afgeweken. In de specifieke gebruiksregels is bepaald wat onder strijdig gebruik verstaan dient te worden. Zo is het niet mogelijk om de bedrijfsbebouwing voor een ander gebruik dan opslag te gebruiken. Onder voorwaarden is het mogelijk om van de specifieke gebruiksregels af te wijken. Tot slot is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
De bestemming 'Tuin' geldt voor de aan de straat gelegen tuinen bij woningen. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van erkers en entreepartijen. Dit is zo geregeld om te voorkomen dat voortuinen volgebouwd worden en het straatbeeld veranderd. Bij het begrenzen van de bestemming is rekening gehouden met de regels voor vergunningvrij bouwen uit de Wabo.
De bestemming 'Wonen' is gericht op de woonfunctie. Deze bestemming ligt op de woningen die niet aan het lint liggen. Er wordt door het gebruik van aanduidingen onderscheid gemaakt voor vrijstaande woningen ten opzichte van andere woningtypen. Voor vrijstaande woningen zijn in de bestemming aparte bouwregels opgenomen.
Hoofdstuk 3
Het derde hoofdstuk bevat de algemene regels. Het gaat hier om de anti-dubbeltelregel, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.
Hoofdstuk 4
Tenslotte bevat hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten het overgangsrecht en de titel. De redactie hiervan is wettelijk voorgeschreven en dienovereenkomstige overgenomen.
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Voorliggend plan voor de functiewijziging van het perceel gelegen aan de Wijdenes Spaansweg 39 te Breezand is een particulier initiatief. De kosten die verband houden met de bestemmingsplanprocedure, alsmede de uitvoering van het plan, komen voor rekening van de initiatiefnemer J.F. van Lierop & Zn.
Kostenverhaal door middel van een exploitatieplan of -overeenkomst zijn niet noodzakelijk. Er wordt een anterieure overeenkomst gesloten met alle grondeigenaren, waarin ook eventueel planschadeverhaal in geregeld is.
Gezien het bovenstaande wordt de beoogde ontwikkeling economisch uitvoerbaar geacht.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het ontwerp bestemmingsplan is conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gedurende 6 weken ter inzage gelegd vanaf dinsdag 3 mei tot en met maandag 13 juni 2016. Binnen de zienswijzentermijn zijn er geen zienswijzen ontvangen.
Het bestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Hollands Kroon op 20 september 2016.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijven
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek