KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Artikel 12 Wettelijke Regelingen
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Initiatief
1.3 Opzet Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.4 Conclusie
Hoofdstuk 3 Milieuaspecten
3.1 Aanmeldingsnotitie M.e.r.-beoordeling
3.2 Natuurtoets
3.3 Water
3.4 Overige Aspecten
Hoofdstuk 4 Juridische Toelichting
4.1 Regels
4.2 Geometrische Bepaling
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Aan Huis Verbonden Beroepen En Bedrijven
Bijlage 1 Aanmeldingsnotitie M.e.r.-beoordeling
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Digitale Watertoets
Bijlage 4 Natuurtoets
Bijlage 5 Nota Beantwoording Vooroverlegreacties
Bijlage 6 Nota Beantwoording Zienswijzen

Oosterterpweg 20 te Wieringerwerf

Bestemmingsplan - Gemeente Hollands Kroon

Vastgesteld op 24-03-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Oosterterpweg 20 te Wieringerwerf van de gemeente, Hollands Kroon,

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1911.BPLG2009hz0004-va01met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen),

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

een in Bijlage 1 genoemd dienstverlenend beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.8 afgraven en ophogen van de bodem

het verrichten van handelingen, waardoor de hoogteligging van een terrein of de bodem van een water (al dan niet tijdelijk) wordt verlaagd. Hieronder wordt niet begrepen:

  1. a. de werkzaamheden, die in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering worden verricht zoals (diep)ploegen en frezen;
  2. b. het maken van ondiepe (circa 1 meter) en weder te dichten sleuven en gaten voor het leggen van buizen, drainagebuizen en kabels;
  3. c. het reguliere onderhoud aan watergangen (baggerwerkzaamheden).

1.9 afhankelijke woonruimte

woonruimte die een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is

1.10 agrarisch bedrijf

een volwaardig bedrijf in de vorm van een akkerbouwbedrijf, tuinbouwbedrijf of dierhouderijbedrijf, dan wel in de vorm van een combinatie van daarvan;

1.11 agrarisch bouwperceel

gebied bestaande uit het gedeelte van het bouwvlak gelegen achter de voorgevellijn met daarbij gerekend naast- en achtergelegen gebied met een totale oppervlakte van 1,6 ha, gerekend vanaf de uiterste contouren van de bebouwing in de maximale verhouding van 2:1 of 1:2.

1.12 agrarisch gerelateerde bulkgoederen

onverpakte vaste en/of vloeibare goederen die in grote hoeveelheden tegelijk gestort, opgeslagen en vervoerd kunnen worden, zoals cellulose, Stesam® en dierlijke mest.

1.13 agrarisch hulp- en toeleveringsbedrijf

een bedrijf waarbinnen overwegend arbeid wordt verricht of materialen ter beschikking worden gesteld voor de productie van goederen en diensten ten behoeve van agrarische bedrijven. Hieronder wordt mede verstaan het be- en verwerken van agrarisch gelieerde producten alsmede tijdelijke op- en overslag hiervan.

1.14 ambachtelijke bedrijven

bedrijfsactiviteiten waarbij bedrijfsmatig geheel of overwegend door middel van handwerk goederen worden vervaardigd, bewerkt, hersteld en/of geïnstalleerd.

1.15 assimilatiebelichting

kunstmatige belichting van gewassen, gericht op de beïnvloeding van het groeiproces van de gewassen, waarvan het elektrische vermogen op enig moment meer bedraagt dan 20 W/m2.

1.16 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.17 bed & breakfast:

een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch recreatieve activiteit. Onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

1.18 bedrijf

een onderneming waarin doorgaans met economisch oogmerk goederen worden vervaardigd, bewerkt, verwerkt, verhandeld en opgeslagen, danwel diensten worden verleend.

1.19 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bestemd voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.

1.20 bedrijven voor agribusiness en logistiek

bedrijven die direct agrarische producten bewerken of verwerken uit de sectoren akkerbouw, bollenteelt, tuinbouw, glastuinbouw en veeteelt en bedrijven die (mede) de logistiek daarvan verzorgen en bedrijven die een ondersteunende functie vervullen voor de bedrijven op het bedrijventerrein.

1.21 beperkt kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een richtwaarde voor het risico en/of een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.

1.22 bestaand:

het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een bouwvergunning/omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een vrijstelling op grond van de WRO, een ontheffing op basis van de Wro, of een afwijkingsprocedure op basis van de Wabo.

1.23 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.24 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.25 bijbehorende bouwwerk

aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.

1.26 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.27 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.28 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.29 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond.

1.30 bouwperceel agrarisch hulp- en toeleveringsbedrijf

gebied bestaande uit het gedeelte van het bouwvlak gelegen achter de voorgevellijn met daarbij gerekend naast- en achtergelegen gebied met een totale oppervlakte van 1,6 ha, gerekend vanaf de uiterste contouren van de bebouwing in de maximaal verhouding van 2:1 of 1:2.

1.31 bouwperceel agrarisch loonbedrijf

gebied bestaande uit het gedeelte van het bouwvlak gelegen achter de voorgevellijn met daarbij gerekend naast- en achtergelegen gebied met een totale oppervlakte van 1,6 ha, gerekend vanaf de uiterste contouren van de bebouwing in de maximaal verhouding van 2:1 of 1:2.

1.32 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.33 bouwperceelsgrens

een grens van een bouwperceel.

1.34 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.35 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.36 bulkgoederen

onverpakte vaste en/of vloeibare goederen die in grote hoeveelheden tegelijk gestort, opgeslagen en vervoerd kunnen worden, waaronder zand, grond, grind, stenen, graan, afvalwater.

1.37 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst:

  1. a. dakkapellen mogen uitsluitend worden uitgevoerd met gesloten zijwanden;
  2. b. dakkapellen hebben een maximale hoogte van 1,75 m;
  3. c. de afstand tussen de onderkant van de dakkapel en de dakvoet ligt tussen de 0,5 en 1 m;
  4. d. de afstand tussen de bovenkant van de dakkapel en de daknok is 0,5 m of meer;
  5. e. de afstand tussen de zijkanten van de dakkapel en de zijranden van het dak is 0,5 m of meer;
  6. f. de breedte van de dakkapel beslaat ten hoogste 2/3 van de breedte van het dakvlak.

1.38 dakoverstek:

een dak over een ruimte bij een gebouw, welke ruimte niet zodanig door wanden is omgeven, dat deze ruimte als deel uitmakend van het gebouw is aan te merken.

1.39 druiplijn:

de horizontale snijlijn van het oplopende dakvlak met het daaronder gelegen buitenwerkse gevelvlak; dit betekent dat in voorkomende gevallen de druiplijn wordt bepaald overeenkomstig het hieronder staande:

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPLG2009hz0004-va01_0010.jpg"

1.40 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.41 escortbedrijf

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.

1.42 extensieve dagrecreatie

vormen van recreatief (mede)gebruik in een gebied, waarbij de recreatie geen specifiek beslag leg op de ruimte, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

1.43 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.44 geluidgevoelig object

woningen alsmede andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder (hierna:"Wgh") en artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder.

1.45 geluidzoneringsplichtige bedrijven

een bedrijf, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.

1.46 geurgevoelig object

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

1.47 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt.

1.48 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.49 horecabedrijf:

een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie.

1.50 intensieve veehouderij

de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel.

1.51 koel- en sorteerbedrijf

een bedrijf dat is gericht op het opslaan en sorteren van agrarische producten, als dan niet met mechanische koeling, met functiegebonden verhuur en verkoop.

1.52 kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico en/of een risico-afstand is bepaald, die in acht moet worden genomen.

1.53 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied.

1.54 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychologische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.55 mer-grens

de grens zoals bedoeld in het Besluit mer, onderdeel D.

1.56 mestopslagplaats

een constructie van beton, hout of staal, dan wel een aarden put bekleed met folie of beton, dan wel een gemetselde constructie die geheel of gedeeltelijk is ingegraven en wordt omgeven door een grondwal ten behoeve van de opslag van drijfmest. Onder een mestopslagplaats wordt niet begrepen een mestkelder, zijnde een volledig ondergrondse bak, die is gecombineerd met een gebouw.

1.57 natuurwetenschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.58 nutsvoorziening

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.59 ondergeschikte detailhandel:

detailhandelsactiviteiten die aan te merken zijn als rechtstreeks voortvloeiend uit de bedrijfsactiviteiten van een niet-detailhandelsbedrijf en daaraan in bedrijfseconomisch en ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn.

1.60 ondersteunende voorzieningen

bedrijven en voorzieningen die faciliterend zijn aan de op het bedrijventerrein aanwezige bedrijven voor agribusiness en logistiek.

1.61 overkapping

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.

1.62 peil

  1. 1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
  • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  1. 2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
  • de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij aanvang van de bouw;
  1. 3. indien in of op het water wordt gebouwd:
  • het Normaal Amsterdams Peil (of een plaatselijk aan te houden waterpeil).

1.63 permanente bewoning

bewoning van een woning als hoofdverblijf.

1.64 plantaardig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf waarbij hoofdzakelijk geteeld wordt in kassen of waarbij een hiermee vergelijkbare methode wordt gevolgd. Voorbeelden zijn de teelt van tulpen en witlof.

1.65 plattelandswoning:

een voormalige agrarische bedrijfswoning die (tevens) door derden mag worden bewoond en die niet wordt beschermd tegen de milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf.

1.66 reëel agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat gelet op het aantal dieren, hoeveelheid grond en/of inrichting past bij ten minste een halve arbeidskracht.

1.67 risicovolle inrichting

een inrichting bij welke volgens wettelijke regelingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.68 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.69 Stesam

organisch restproduct afkomstig van de celluloseproductie dat stuiven van percelen/zandvlaktes tegengaat.

1.70 straatmeubilair

de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeersborden, wegbebakening, bewegwijzering, verlichting, halteaanduiding, parkeerregulerende constructies, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaards, afvalcontainers, zitbanken, plantenbakken, communicatievoorzieningen, gedenktekens en abri's.

1.71 traditionele Wieringermeerboerderij

standaard type boerderij, bestaande uit woonhuis en schuur, gebouwd in de periode 1930 tot 1955, waarbij het woonhuis links of rechts van de schuur werd gebouwd, dan wel los of met een kleine tussenbouw aan de schuur vast of inpandig.

1.72 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.73 veehouderijbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren.

1.74 voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.75 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.76 voorgevellijn

de gevel van een woning of hoofdgebouw, alsmede het verlengde daarvan, langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing de evenwijdige aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft.

1.77 wonen

bewonen van een woning door één afzonderlijke huishouding.

1.78 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming, al dan niet noodzakelijk is.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd )gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van dakkapellen; daar waar aangekapt wordt aan het bestaande dakvlak wordt de goot niet als goothoogte gerekend.

2.5 hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.6 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan:

  1. a. de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en nokrichting van de gebouwen als bedoeld in lid 3.2;
  2. b. de plaats van de gebouwen binnen het bouwvlak;
  3. c. de landschappelijke inpassing van gebouwen en bouwwerken.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 3.2.1 onder a ten behoeve van een vergroting van het agrarisch bouwvlak tot 2 ha onder de voorwaarde dat:
    1. 1. dat de uitbreiding noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering;
    2. 2. de uitbreiding niet stuit op bezwaren van milieuhygiënisch aard;
    3. 3. geen waterhuishoudkundige belangen worden geschaad;
    4. 4. de uitbreiding van de bedrijfsgebouwen landschappelijk wordt ingepast;
  2. b. lid 3.2.1 onder a ten behoeve van het afwijken van de maximale verhouding tussen breedte en diepte van het agrarisch bouwperceel van 1 : 2 (of omgekeerd) onder de voorwaarde dat:
    1. 1. de voorgeschreven verhouding van 1 : 2 (of omgekeerd) leidt tot een onevenredig grote milieuhinder voor de direct omwonenden;
    2. 2. geen waterhuishoudkundige belangen worden geschaad;
    3. 3. de uitbreiding van de bedrijfsgebouwen landschappelijk wordt ingepast;
  3. c. lid 3.2.1 onder e ten behoeve van een vergroting van de oppervlakte van teeltondersteunende kassen tot 4.000 m2 of tot een maximum van 200 m2 per hectare voor bedrijven die groter zijn dan 20 ha onder de voorwaarde dat:
    1. 1. de uitbreiding noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;
    2. 2. geen waterhuishoudkundige belangen worden geschaad;
    3. 3. de uitbreiding van de teeltondersteunende kassen landschappelijk wordt ingepast;
    4. 4. vooraf een ontheffing is verkregen van Gedeputeerde Staten;
  4. d. lid 3.2.2 onder b en toestaan dat de bedrijfswoning op een andere plek wordt herbouwd, mits:
    1. 1. herbouw niet stuit op bezwaren van milieuhygiënisch aard;
    2. 2. herbouw landschappelijk aanvaardbaar is;
  5. e. lid 3.2.2, sub a en toestaan dat één extra bedrijfswoning wordt gebouwd, mits dit noodzakelijk is voor het toezicht;
  6. f. lid 3.2.2, sub h, onder 7, en toestaan dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste 8 m mag bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, mits:
    1. 1. de verhoging van de bouwhoogte niet leidt tot een onevenredige verslechtering van de bezonningssituatie van omliggende percelen;
    2. 2. de verhoging van de bouwhoogte niet zorgt voor een onevenredige inbreuk op de privacy bij omliggende percelen;
    3. 3. er vooraf een planschadeovereenkomst wordt ondertekend.
  7. g. lid 3.2.3 onder a ten behoeve van een bouwhoogte van torensilo's binnen het agrarisch bouwperceel tot een bouwhoogte van ten hoogste 25 m, onder de voorwaarde dat:
    1. 1. de bebouwing op aanvaardbare wijze landschappelijk wordt ingepast;
    2. 2. geen waterhuishoudkundige belangen worden geschaad;
  8. h. lid 3.2.3 onder b ten behoeve van de bouw van mestopslagplaatsen, voor zover als bouwwerk aangemerkt, buiten het agrarisch bouwperceel, onder de voorwaarde dat:
    1. 1. de inhoud niet meer bedraagt dan 3.000 m3;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6 m exclusief afdekking;
    3. 3. situering op het agrarisch bouwperceel om milieutechnische of bedrijfsvoeringstechnische redenen niet mogelijk is;
    4. 4. de gronden niet binnen een afstand van 100 m van woningen en bedrijfswoningen, verblijfsrecreatieterreinen groter dan 2,5 ha en de bestemmingen “natuur” en “bos” groter dan 5 ha liggen;
    5. 5. voor zover noodzakelijk ecologisch onderzoek wordt verricht;
    6. 6. vooraf een beeldkwaliteitplan wordt opgesteld ten behoeve van de landschappelijke inpassing, waarbij uitgangspunt is dat een mestopslag wordt ingepast door middel van een groen aangeklede grondwal.
  9. i. lid 3.2.1 onder a ten behoeve van de oprichting van één schuilhut of melkstal per agrarisch bedrijf buiten het agrarisch bouwperceel, onder de voorwaarde dat:
    1. 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 75 m2;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3,5 m, mits er gebouwd wordt in één bouwlaag met kap;
    3. 3. het gebouw op aanvaardbare wijze landschappelijk wordt ingepast;
  10. j. lid 3.2.3 onder a ten behoeve van de hoogtemaat van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend ten behoeve van zendmasten, tot een hoogte van maximaal 60 m;
  11. k. lid 3.2.1 onder h ten behoeve van een afwijkende dakhelling, mits dit noodzakelijk is ten behoeve van de bedrijfsvoering en landschappelijk.

De omgevingsvergunningen zoals genoemd onder 3.4 e, f en g kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • het uitzicht van woningen;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie.

3.5 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Per agrarisch bouwperceel mag ten hoogte één agrarisch bedrijf worden gevestigd;
  2. b. Binnen de bestemming is geen huisvesting van seizoenarbeiders toegestaan;
  3. c. Wonen in vrijstaande bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan;
  4. d. Binnen deze bestemming is het verboden terreinen te ontgronden.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Waarde - Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

De belangen van de in lid 4.1 bedoelde dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.

4.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:

  1. a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 10.000 m² wordt uitgebreid;
  2. b. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 10.000 m² wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld;
  3. c. bouwwerken met een oppervlakte van 10.000 m² of minder;
  4. d. bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 10.000 m² maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, mits:

  1. a. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  2. b. is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  3. c. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
    1. 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. een verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. een verplichting tot het laten begeleiden van het bouwen door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Parkeren

Een gebouw waarbij gelet op de omvang of functie daarvan ruimte nodig is voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen mag alleen worden gebouwd, indien uit de aanvraag om omgevingsvergunning blijkt dat voldoende parkeer- of stallingsruimte wordt gerealiseerd. Er dienen minimaal 5 parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd.

6.2 Bestaande maten

  1. a. Voor een bouwwerk dat krachtens een bouwvergunning of een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan de in hoofdstuk 2 voorgeschreven maximummaten, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan de in hoofdstuk 2 voorgeschreven minimummaten, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
  2. b. ingeval van herbouw is sub a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing indien de herbouw op dezelfde plaats geschiedt;
  3. c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld is het overgangsrecht bouwwerken, zoals opgenomen in dit plan, niet van toepassing.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Parkeren

Het is verboden de in dit plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken zonder te voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

7.2 Gebruik aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Het is verboden (vrijstaande) bijgebouwen, aan- en uitbouwen of een gedeelte van een hoofdgebouw te gebruiken als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 Luchtvaartverkeerzone - laagvlieggebied

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - laagvlieggebied' geldt een laagvliegroute voor straaljagers en helikopters.

8.2 Vrijwaringszone - radar

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van:

  1. a. het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde, gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van openbare nutsdoeleinden of andere naar doelstelling daarmede vergelijkbare instellingen, zoals gasreduceerstations, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en wachthuisjes voor verkeersdiensten, onder de voorwaarde dat:
    1. 1. de inhoud van de gebouwtjes niet meer bedraagt dan 75 m3;
    2. 2. de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
  2. b. afwijkingen van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen en voorgeschreven maten met ten hoogste 10% maar niet meer dan 2 m, en voor kassen niet meer dan 5 m, voor zover dit om technische redenen en/of redenen van doelmatigheid noodzakelijk is en uit het oogpunt van welstand en beeldkwaliteit niet bezwaarlijk is.

9.2 Mantelzorg

9.3 Bed & breakfast

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van de vestiging van bed & breakfast onder de voorwaarde dat:

  1. a. voor de percelen met de aanduiding 'karakteristiek' en/of traditionele Wieringermeerboerderijen de volgende voorwaarden gelden:
    1. 1. maximaal 20 personen mogen worden gehuisvest;
    2. 2. de functie mag in de traditionele Wieringermeerboerderij, c.q. karakteristieke bebouwing worden gevestigd of er dient gebruik te worden gemaakt van de binnen de bestemming toegestane bouwmogelijkheden voor bijgebouwen bij de (bedrijfs)woning;
    3. 3. tussen de gemeente en initiatiefnemer dient een planschade overeenkomst te worden gesloten;
    4. 4. binnen een kamer mag een zelfstandige keukenvoorziening of een gezamenlijke keukenvoorziening worden aangebracht;
    5. 5. permanente bewoning is uitgesloten;
    6. 6. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden en er moet sprake zijn van een acceptabele verkeerssituatie;
    7. 7. er mag geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende en overige nabij gelegen gronden en zich daarop bevinden bouwwerken plaatsvinden;
    8. 8. afstandsnormen ten opzichte van milieuhinderlijke activiteiten dienen in acht te worden genomen.
  2. b. voor percelen met de bestemming Agrarisch niet zijnde aangeduid als traditionele Wieringermeerboerderijen of aangeduid als 'karakteristiek', de volgende voorwaarden gelden:
    1. 1. maximaal 20 personen mogen worden gehuisvest;
    2. 2. gebruik dient te worden gemaakt van de binnen de bestemming toegestane bouwmogelijkheden voor bijgebouwen bij de (bedrijfs)woning;
    3. 3. de afstand tot naastgelegen erven dient minimaal 10 m te bedragen;
    4. 4. permanente bewoning is uitgesloten;
    5. 5. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden en er moet sprake zijn van een acceptabele verkeerssituatie;
    6. 6. de bed & breakfast functie ondergeschikt is aan de woonfunctie;
    7. 7. tussen de gemeente en initiatiefnemer dient een planschade overeenkomst te worden gesloten;
    8. 8. er is geen eigen kookgelegenheid toegestaan;
    9. 9. er mag geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende en overige nabij gelegen gronden en zich daarop bevinden bouwwerken plaatsvinden;
    10. 10. afstandsnormen ten opzichte van milieuhinderlijke activiteiten dienen in acht te worden genomen.

9.4 Transformatorstations

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van de bouw van transformatorstations binnen de bestemmingen Agrarisch, onder de voorwaarde d;at:

  1. a. het aantal transformatorstations niet meer mag bedragen dan 3;
  2. b. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ten hoogste 800 m2 mag bedragen;
  3. c. de bouwhoogte ten hoogste 6 m mag bedragen;
  4. d. aangetoond is dat het transformatorstation noodzakelijk is voor de energievoorziening;
  5. e. de bebouwing op aanvaardbare wijze landschappelijk wordt ingepast;
  6. f. geen waterhuishoudkundige belangen worden geschaad.

9.5 Paardenbakken

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Archeologie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het schrappen van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 11 Algemene Procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit om bij een omgevingsvergunning af te wijken, zoals opgenomen in dit plan, is de in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

Artikel 12 Wettelijke Regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip vaststelling van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 13.1 onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 13.1 onder a met maximaal 10 %.
  3. c. Lid 13.1 onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

Voor het gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 13.2 onder a na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Lid 13.2 onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

13.3 Hardheidsclausule

Indien toepassing van het overgangsrecht voor bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen, kan bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Oosterterpweg 20 te Wieringerwerf.

Vastgesteld door de raad van de gemeente Hollands Kroon in de in de vergadering 24 maart 2016

voorzitter griffier

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Plangeschiedenis

Voor het buitengebied van de voormalige gemeente Wieringermeer is op 27 oktober 2011 het bestemmingsplan Buitengebied 2009 vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Wieringermeer. Met het bestemmingsplan werd voorzien in een actuele planologische regeling voor nagenoeg het hele buitengebied van Wieringermeer.

De locatie Oosterterpweg 20 maakt onderdeel uit van dit vastgestelde bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPLG2009hz0004-va01_0001.png"

Figuur 1.1: uitsnede vigerend bestemmingsplan (www.ruimtelijkeplannen.nl)

Voor het bedrijf dat is gevestigd op deze locatie is de bestemming 'Agrarisch' van toepassing en is een bouwvlak opgenomen dat is gebaseerd op de huidige bebouwing en geen uitbreidingsruimte biedt.

Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' van toepassing waarbij een archeologisch onderzoek verplicht is bij werkzaamheden met een oppervlak groter dan 10.000 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld.

1.2 Initiatief

Maatschap Van Bunderen exploiteert in de huidige situatie op het perceel Oosterterpweg 20 een akkerbouwbedrijf (westelijk deel perceel) en een pluimveetak (oostelijk deel). Het akkerbouwbedrijf zit qua arbeid en inkomen aan het maximum. De maatschap wil het bedrijf verder gaan uitbreiden met vleeskuikens, omdat er dan een betere risicospreiding ontstaat tussen het akkerbouwdeel en het pluimveedeel.

In 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Wieringermeer ten aanzien van een principeverzoek vergroten van een stal voor intensieve veehouderij, beslist om een positieve grondhouding aan te nemen.

Er is sprake van het uitbreiden van het bestaande intensieve veehouderijbedrijf aan de Oosterterpweg 20. Op grond van de provinciale verordening ruimte is het op basis van artikel 26a vierde lid toegestaan om bestaande bedrijven uit te breiden.

Het plan voorziet in de realisatie van maximaal 5.895 m2 aan stalruimte.

Gemeentelijke beleidslijn

Uitgangspunt van het vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied 2009 van de gemeente Hollands Kroon is dat behoudens de 10% groei voor bestaande intensieve veehouderij er in principe geen ruimte is voor groei van (nieuwe) intensieve veehouderij.

Deze gemeentelijke beleidslijn staat los van de provinciale ruimtelijke verordening en is sec een gemeentelijke aangelegenheid.

Op 26 juni 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hollands Kroon besloten medewerking te verlenen voor de uitbreiding van het bedrijf aan de Oosterterpweg 20. Eén van de voorwaarden is dat er een aanvullende privaatrechterlijke overeenkomst met de agrariërs van de Tussenweg 13 te Middenmeer en Robbenoordweg 15 te Wieringerwerf wordt gesloten zodat geen aanspraak kan worden gemaakt op eerder verkregen rechten.

De gemeente Hollands Kroon als rechtsopvolger van de gemeente Wieringermeer heeft in haar besluit van 26 juni 2012 aangegeven dat voor de locatie een postzegelbestemmingsplan dient te worden opgesteld als wijziging op het vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied. Ter onderbouwing van het bestemmingsplan dienen de daarvoor benodigde onderzoeken te worden verricht.

Verkavelingsopzet

Op basis van bovenstaande uitgangspunten is een nieuwe situatie opgesteld voor het perceel aan de Oosterterpweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPLG2009hz0004-va01_0002.png"

Figuur 1.2: stedenbouwkundige opzet perceel Oosterterpweg 20 te Wieringerwerf

Het plan is om oostelijk van de bestaande stal een tweetal nieuwe stallen te realiseren. Hierdoor wordt het perceel en daarmee ook de inrichting van het bedrijf vergroot. Omdat het bestaande bouwlak eindigt bij de huidige stal is er een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk om het bouwvlak te vergroten.

1.3 Opzet Bestemmingsplan

Net als ieder ander bestemmingsplan, bestaat dit bestemmingsplan uit een toelichting, regels en een verbeelding.

Dit bestemmingsplan heeft als doel de uitbreiding van het pluimveebedrijf aan de Oosterterpweg 20 mogelijk te maken waarbij het maximale ruimtebeslag zoals in paragraaf 1.2 is bepaald het uitgangspunt is.

In de toelichting wordt ingegaan op het beleidskader en de onderzoeken die zijn uitgevoerd ter onderbouwing van de concentratie van de intensieve veehouderij. De regels en de verbeelding bevatten het juridisch-planologisch kader voor het perceel Oosterterpweg 20 en bieden de mogelijkheid tot het uitbreiden van de bestaande bebouwing op deze locatie.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 1 gaat in op de aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan, het plangebied en de opzet van het bestemmingsplan;
  • Hoofdstuk 2 gaat in op de beleidskaders op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau, voor zover betrekking hebbend op de te repareren onderdelen;
  • Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van de relevante milieuaspecten, voor zover betrekking hebbend op de te repareren onderdelen; ;
  • Hoofdstuk 4 geeft de planbeschrijving, in dit geval een korte toelichting per 'reparatie' die plaatsvindt;
  • Hoofdstuk 5 vormt de toelichting op de regels van het bestemmingsplan;
  • Hoofdstuk 6 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Nationale belangen op het gebied zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), dat beschreven wordt in paragraaf 2.1.2.

2.1.2 Barro / Rarro

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening regelen de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied in gemeentelijke bestemmingsplannen door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 17 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn opgenomen:

  • het Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • militaire terreinen en -objecten;
  • de Wadden;
  • de kust (inclusief primaire kering);
  • de grote rivieren;
  • de Werelderfgoederen.
  • reserveringen uitbreidingen weg en spoor;
  • veiligheid vaarwegen;
  • het netwerk voor elektriciteitsvoorziening;
  • de buitendijkse uitbreidingsruimte in het IJsselmeer;
  • bescherming van de (overige) primaire waterkeringen;
  • reservering voor rivierverruiming Maas;
  • de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Vanuit het Barro/Rarro gelden diverse beperkingen voor het grondgebied van de gemeente Hollands Kroon. Relevant in het kader van de voorliggende reparatie is het 'radarverstoringsgebied'. Uit het kaartmateriaal behorende bij het Rarro blijkt dat vliegbasis De Kooy geen radarverstoringsgebied heeft. Wel zijn rondom dit militaire luchtvaartterrein diverse zones gelegen maar deze raken het plangebied niet.

Wel is het plangebied gelegen binnen het radarverstoringsgebied van de vliegbasis Leeuwarden (zie figuur 2.1). Uit het Rarro blijkt dat een radarverstoringstoets moet worden uitgevoerd voor bebouwing door middel van windturbines met een hoogte vanaf 89 m. Het radarverstoringsgebied voor bouwwerken (groen cirkels in figuur 2.1) ligt niet over het plangebied.

De realisatie van de nieuwe stallen voor de uitbreiding van de pluimveehouderij is derhalve niet in strijd met het Barro/Rarro.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPLG2009hz0004-va01_0003.png"

Figuur 2.1: Uitsnede kaartbijlage radarstations Regels algemene regels ruimtelijke ordening (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Daarnaast is het plangebied gelegen binnen een laagvlieggebied voor jachtvliegtuigen en helikopters. Binnen dit gebied geldt dat nieuwe bebouwing niet hoger mag zijn dan 40 meter. Gelet op voorliggend plan wordt ruimschoots aan deze maximale bouwhoogte voldaan.

2.2 Provinciaal Beleid

2.2.1 Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)

Provinciale Staten heeft in februari 2014 de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld. In deze visie wordt aangegeven dat globalisering en klimaatverandering grote gevolgen hebben voor de provincie. Ook veranderingen en trends op nationaal en lokaal niveau hebben grote ruimtelijke impact. In de structuurvisie worden de ruimtelijke opgaven en keuzes aangegeven en wordt geschetst hier de provincie Noord-Holland er in 2040 uit moet komen te zien. Er worden drie belangrijke provinciale ruimtelijke belangen genoemd, te weten de ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. Deze worden vervolgens nader uitgewerkt.

Onder agrarisch bouwperceel wordt in de PRV verstaan: een aaneengesloten stuk grond waarop bebouwing met een hoofdgebouw en bijbehorende gebouwen van een agrarisch bedrijf is toegestaan. Gelet op de kaarten behorende bij de PRV valt de locatie buiten het bestaand bebouwd gebied (BBG) zoals is weergegeven in onderstaande figuur 2.2 en is titel 5 van toepassing. Onder titel 5 in de PRV is het onderwerp Landbouw opgenomen. In artikel 26a lid 4 van het PRV is opgenomen dat uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande intensieve veehouderijen, al dan niet als neventak, uitsluitend mogen worden opgenomen als aan de wettelijke milieu- en dierenwelzijnseis is voldaan, zodat het bedrijf op de huidige locatie op duurzame wijze wordt ontwikkeld. Als de uitbreiding op de huidige locatie niet mogelijk is, kan het bedrijf zich verplaatsen naar een gebied voor grootschalige landbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPLG2009hz0004-va01_0004.png"

Figuur 2.2: Kaart behorende bij de PRV: bestaand bebouwd gebied.

2.3 Gemeentelijk Beleid

2.3.1 Ruimte voor Rust en Dynamiek: Strategische visie gemeente Hollands Kroon (2011)

Per 1 januari 2012 vormen de gemeenten Anna Paulowna, Niedorp, Wieringen en Wieringermeer samen de gemeente Hollands Kroon. Een gemeente van circa 47.000 inwoners met veel ruimtelijke, economische en maatschappelijke kwaliteiten en potenties. Om een goede start te kunnen maken is zicht op de gewenste toekomst van belang. Daarom hebben de vier gemeenteraden besloten tot het opstellen van een strategische visie.

Hollands Kroon krijgt te maken met enkele belangrijke demografische ontwikkelingen. De meest in het oog springende verandering is de vergrijzing. Het aandeel 65+ neemt in de komende jaren fors toe. De verwachting is dat in 2030 een kwart van de bevolking 65 jaar of ouder (in 2010 is dit circa 18%).

De ontgroening vindt eveneens plaats, alleen in beperkte mate. Of er sprake zal zijn van een bevolkingskrimp is nog onduidelijk. De verschillende onderzoeken en cijfers spreken elkaar tegen. In de strategische visie wordt vooralsnog uitgegaan van een voorzichtig scenario, namelijk een lichte krimp.

De gemeente Hollands Kroon wil een herkenbare en sterke gemeente in een daadkrachtige regio zijn en dit betekent dat er duidelijke keuzes worden gemaakt. De gemeente zal zich daarbij op drie speerpunten concentreren:

  1. 1. Ruimte voor identiteitsversterkende economische ontwikkelingen;
  2. 2. Ruimte voor grote betrokkenheid van burgers en bedrijven;
  3. 3. Ruimte voor kwalitatief hoogwaardig wonen en leven.

2.3.2 Welstandsnota (2013)

De gemeente Hollands Kroon werkt vanaf 28 december 2013 met een nieuwe welstandsnota. In deze nota wordt gewerkt met drie verschillende soorten welstandsgebieden:

  1. 1. welstandsvrij;
  2. 2. welstandsluw;
  3. 3. welstandsintensief.

Beoordeling

Afhankelijk van het soort gebied waar het bouwwerk staat, vindt er een beoordeling plaats. Staat het bouwwerk in:

  • een welstandsvrij gebied, dan gelden er geen regels, de initiatiefnemer is zelf verantwoordelijk voor het uiterlijk van het bouwwerk;
  • een welstandsluw gebied, dan is er een licht preventief welstandstoezicht van toepassing en moet uw plan voldoen aan globale welstandsregels;
  • een welstand intensief gebied, dan geldt een speciaal preventief welstandstoezicht.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het welstandsluwe gebied waardoor er een licht preventief welstandstoezicht aan de orde is. Met andere woorden: de omgevingsvergunning voor het bouw- of verbouwplan moet voldoen aan globale welstandsregels.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPLG2009hz0004-va01_0005.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPLG2009hz0004-va01_0006.png"

Figuur 2.3: Uitsnede welstandsnota gemeente Hollands Kroon met in rood kader het plangebied

De welstandsregels waar het bouw- of verbouwplan aan moet voldoen zijn:

  • geen grove ontkenning of vernietiging van architectonische bijzonderheden bij aanpassing van een initiatief;
  • geen grove inbreuk op wat in de omgeving gebruikelijk is;
  • geen materiaalgebruik wat in de omgeving ongebruikelijk is;
  • geen toepassing van felle of contrasterende kleuren;
  • geen toepassing van opdringerige reclames;
  • Deze regels zijn beperkt en hebben als doel excessen te voorkomen.

De initiatiefnemer is zelf grotendeels verantwoordelijk voor de uiterlijke verschijningsvorm van het bouw- of verbouwplan. De initiatiefnemer mag altijd informatie inwinnen bij de gemeente Hollands Kroon. Het bouwplan dient overigens wel te voldoen aan de planologische toetsing en bouwtechnische toetsing (bouwbesluit, bouwverordening).

Toetsing

Het plan voorziet in de renovatie van de bestaande stal en hetzelfde uiterlijk de realisatie van twee nieuwe stallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPLG2009hz0004-va01_0007.png"

Figuur 2.4: Doorsnede van de nieuwe pluimveestallen (F en G) en de bestaande stal (E)

2.3.3 Beleidsvisie Externe Veiligheid 2012-2015

In de beleidsvisie Externe Veiligheid door de gemeenteraad vastgesteld op 30 oktober 2012 is een beeld geschetst hoe de gemeente Hollands Kroon wil omgaan met externe veiligheid. Met dit document is het beleid voor de komende jaren vastgelegd en is een instrument voorhanden welke bij de uitvoering kan worden gebruikt. De gemeentelijke taken die afdelingsoverschrijdend zijn, de verantwoordelijkheden en de wijze van uitvoeren zijn hiermee beschreven.

Er zijn vier primaire doelen gesteld.

  1. 1. Voldoen aan wettelijke bepalingen;
  2. 2. De gevolgen van incidenten beperken tot een algemeen aanvaard niveau;
  3. 3. Het ontstaan van nieuwe conflicterende situaties voorkomen;
  4. 4. Het vastleggen van een lokaal vastgesteld ambitieniveau.

Conclusie

Het bouwplan is niet in strijd met de Beleidsvisie.

2.3.4 Parkeren

Uitgangspunt van het parkeerbeleid van de gemeente Hollands Kroon is dat het parkeren waar mogelijk op het eigen perceel moet plaatsvinden. Bij de ontwikkeling van het pluimveebedrijf aan de Oosterterpweg 20 zal op eigen terrein worden voorzien in de parkeerbehoefte.

2.4 Conclusie

Beleidsmatig vormt de beoogde uitvoering van dit bestemmingsplan geen belemmering. De beoogde ontwikkeling sluit aan op het hiervoor aangegeven relevante rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 3 Milieuaspecten

Voor de vergroting van het pluimveebedrijf aan de Oosterterpweg 20 zijn diverse onderzoeken verricht en zijn ook een aantal noodzakelijke vergunningen verkregen. In dit hoofdstuk worden de onderzoeken samengevat en wordt waar nodig verwezen naar de volledige onderzoeken die als bijlage bij dit bestemmingsplan zijn gevoegd.

3.1 Aanmeldingsnotitie M.e.r.-beoordeling

Voor de uitbreiding van de pluimveetak van de maatschap Van Bunderen is het noodzakelijk om een MER-beoordelingsprocedure te doorlopen. Deze start met het indienen van de aanmeldnotitie die als bijlage 1 bij deze toelichting is opgenomen. In de notitie zijn de milieugevolgen van het gewenste bedrijf in kaart gebracht en wordt onderzocht of er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor een MER nodig zou kunnen zijn.

Conclusie

In de Wet milieubeheer wordt gesproken over bijzondere omstandigheden die kunnen leiden tot een besluit waarin bepaald is dat voor de gevraagde bedrijfsactiviteiten een MER opgesteld dient te worden.

In de aanmeldingsnotitie zijn alle relevante milieuaspecten in kaart gebracht het gaat hierbij achtereenvolgens (zie ook bijlage 1) om:

  • Beschrijving van de activiteiten in relatie tot de MER-richtlijn;
  • Kwetsbare gebieden (Wet ammoniak en veehouderij), Natura 2000-gebieden;
  • Ammoniakemissie;
  • IPPC-richtlijn;
  • Geuremissie en belasting;
  • Vogel- en Habitatrichtlijn, stikstofdepositie;
  • Geluid;
  • Luchtkwaliteit;
  • Bodem;
  • Water;
  • Samenhang met andere activiteiten/ cumulatie;
  • Bijzondere risico's en afwijkende omstandigheden.

Gelet op alle genoemde feiten wordt geconcludeerd dat ten aanzien van het gewenste bedrijf op de locatie aan de Oosterterpweg 20 te Wieringerwerf er geen sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden. Het uitvoeren van een MER is niet noodzakelijk.

Eind 2013 is de aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling gepubliceerd en bekend gemaakt via ondermeer de Staatscourant. Tegen de aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling en het voornemen om geen MER uit te voeren zijn geen zienswijzen ingediend.

3.2 Natuurtoets

Het bureau Hamabest Ecologie BV heeft voor het perceel Oosterterpweg 20 te Wieringerwerf (gemeente Hollands Kroon) een quickscan flora en fauna uitgevoerd in het kader van de Flora- en faunawet en overige (natuur)wetgeving.

Het plangebied ligt ten oosten van de bebouwde kern van Wieringerwerf en betreft een graanakker en een bomensingel. Het plangebied is niet gelegen in of nabij (binnen een straal van 3.000 meter) de Ecologische Hoofdstructuur of een Natura2000-gebied.

De aanleiding voor het uitvoeren van onderhavige quickscan is de gewenste realisatie van twee vleeskuikenstallen. Deze ingreep valt binnen de Flora- en faunawet onder het belang j: de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling.

Onderhavige quickscan is gebaseerd op een bronnenonderzoek en een veldbezoek. Dit veld bezoek heeft op 29 juli 2014 plaatsgevonden. Op basis van onderhavige quickscan is beoordeeld of er voor de voorgenomen ingreep in het plangebied procedurele gevolgen zijn betreffende de Flora- en faunawet.

In onderstaande tabel zijn de bevindingen samengevat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPLG2009hz0004-va01_0008.png"

Figuur 2.6: Tabel samenvatting quickscan Oosterterpweg 20 te Wieringerwerf

3.3 Water

3.3.1 Beleid en regelgeving

In de waterparagraaf van het bestemmingsplan werken de doelstellingen van de Europese (Kaderrichtlijn Water) en die van het nationale en provinciale waterbeleid, voor zover voor het plangebied relevant, door.

Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Deze moet ervoor zorgen, dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 (uitstel mogelijk tot 2027) op orde is. De KRW heeft als doelstelling landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater te beschermen om:

  • van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren;
  • de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen;
  • het aquatisch milieu in stand te houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging;
  • de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.

Door de KRW heeft Nederland een resultaatsverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit èn ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde KRW-waterlichamen, zijn hiertoe doelen opgesteld. De (bindende) maatregelen om de doelen te bereiken zijn vastgelegd in de stroomgebiedsplannen. Voor de overige wateren geldt minimaal het 'stand-still' principe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.

Nationaal Bestuursakkoord Water Actueel (NBW)

Vanuit het NBW ligt er de opgave om in 2015, met een doorkijk naar 2050, het watersysteem op orde te hebben. De doelstelling vanuit het NBW is het water zoveel mogelijk vast te houden, vervolgens te bergen en als laatste af te voeren. Er zijn normen opgesteld, waar het watersysteem straks aan moet voldoen. In onderhavig bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen waarin is beschreven wat de gevolgen voor de waterhuishouding zijn en hoe water is vastgelegd in dit bestemmingsplan. Hiermee wordt voldaan aan de eisen van het NBW.

Waterplan 2010-2015

De provincie heeft haar waterbeleid samengevat in het Waterplan 2010-2015. In dit plan worden vier uitgangspunten gehanteerd:

  • klimaatbestendig waterbeheer;
  • water medesturend in de ruimte;
  • centraal wat moet, decentraal wat kan;
  • gebiedsgerichte en resultaatgerichte benadering.

Voor het plangebied betekent dit met name dat rekening moet worden gehouden met extremere klimaatscenario's en dat om verdroging tegen te gaan zoveel mogelijk water in de bodem moet worden teruggebracht. Tegelijkertijd moet rekening worden gehouden met intensievere neerslaggebeurtenissen om overlast in extreme situaties te voorkomen.

Waterbeheerplan 2010-2015 (Hoogheemraadschap)

In het Waterbeheersplan 2010-2015 'Van veilige dijken tot schoon water' beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Deze taken worden de komende periode sterk beïnvloed door de klimaatverandering en de uitgangspunten van de Europese Kaderrichtlijn Water.

Het kerndoel is vierledig:

  • het op orde houden van het watersysteem en dit onder dagelijkse omstandigheden doelmatig en integraal beheren;
  • De verontreiniging van het watersysteem door directe en indirecte lozingen voorkomen en/of beheersbaar te houden;
  • Het op orde houden van de primaire waterkeringen en overige waterkeringen met een veiligheidsfunctie en deze onder dagelijkse omstandigheden doelmatig beheren;
  • Het in stand houden en ontwikkelen van een calamiteitenorganisatie die onder bijzondere omstandigheden onmiddellijk operationeel is en die beschikt over actuele calamiteitenbestrijdingsplannen voor veiligheid, wateroverlast en waterkwaliteit;

3.3.2 Watertoets

Door de bundeling van bestaande stalrechten op de locatie aan de Oosterterpweg 20 te Wieringerwerf neemt in het totale buitengebied het verharde oppervlakte niet toe. Wel wordt op de locatie Oosterterpweg 20 nieuwe bebouwing opgericht.

Voor de uitbreiding van het bouwvlak aan de Oosterterpweg 20 is de digitale watertoets doorlopen.

Langs de Oosterterpweg is een afvalwatertransportleiding gelegen. Deze leiding is niet voorzien van een dubbelbestemming Leiding - Riool in het vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied 2009. Gelet op de geplande nieuwbouw van de pluimveestallen vinden er geen werkzaamheden plaats in de nabijheid van deze transportleiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPLG2009hz0004-va01_0009.png"

Figuur 3.1: Projectie van het perceel en de zone ter bescherming van de afvalwatertransportleiding (bron: Hoogheemraadschap)

Wel zal voor het transport een in- en uitrit worden gerealiseerd aan de oostelijke zijde van het perceel tegenover de meest oostelijk te bouwen nieuwe stal. Voor de realisatie van deze in- en uitrit is overleg noodzakelijk met de gemeente Hollands Kroon (wegbeheerder) en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (leidingbeheerder).

Algemeen

De realisatie van de pluimveestallen en de aanpassingen aan het perceel Oosterterpweg 20 vindt niet plaats binnen de beschermingszones van een waterkering.

Wel zal voor de nieuwe oostelijke ontsluiting van het perceel een watergang moet worden overbrugd. Gelet op de omgeving en diverse andere perceelsontsluitingen kan een dergelijke perceelsontsluiting door middel van een duiker worden uitgevoerd zodat de doorstroming van het watersysteem wordt gewaarborgd.

Aandachtspunten bij werkzaamheden

Van belang voor de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan zijn onderstaande thema's.

Beheer en onderhoud waterlopen

Alle werkzaamheden binnen een zone van 5 meter van de insteek van waterlopen zijn vergunningplichtig, omdat deze invloed kunnen hebben op de water aan- en afvoer, waterberging of het onderhoud. Voorkomen dient te worden dat waterlopen niet meer goed bereikbaar zijn voor zowel regulier als periodiek onderhoud (maaien en baggeren), omdat deze worden ingesloten door de nieuwe ontwikkeling/bebouwing. Dit geldt met name in het stedelijk gebied, waar het hoogheemraadschap de ambitie heeft om het onderhoud van gemeenten en particulieren over te nemen. Indien er ter plaatse geen varend onderhoud wordt uitgevoerd, dient een obstakelvrije zone van tenminste 5 meter aangehouden te worden.

Waterkwaliteit en riolering

De ambitie van het hoogheemraadschap is om 100% van het hemelwater van nieuwe oppervlakken te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage.

Afvalwater

Een grote toename van afvalwater kan consequenties hebben voor de rioolzuiveringsinstallatie.

In de aanmeldingsnotitie MER-beoordeling (Bijlage 1) wordt ingegaan op het aspect water (paragraaf 8.2). Het lozen van afvalwater vanuit een veehouderij op de gemeentelijke riolering of het oppervlaktewater is in zijn algemeenheid niet toegestaan. Dat heeft tot gevolg dat in de veehouderijsector het afvalwater geloosd wordt op de mestkelders. Het afvalwater dat buiten de inrichting vrijkomt wordt geloosd in een spoelwaterput. Het betreft dan schrobwater uit de stallen. Het hemelwater wordt geloosd op een sloot.

In voorliggend plan zal al het relevante bedrijfsafvalwater dat binnen de stallen vrijkomt worden opgevangen en afgevoerd naar de spoelwaterput. Het afvalwater in de mestkelders zal (indien van toepassing) conform de regels van het Besluit dierlijke meststoffen worden behandeld en afgevoerd. De gevolgen voor het watersysteem en de mogelijke gevolgen voor de bodem (verzuring en eutrofiering) zijn hiermee voldoende gewaarborgd.

Aandachtspunten bebouwing

Het Hoogheemraadschap adviseert om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen. Het bouwplan voldoet hieraan.

Waterverbruik

Het toekomstige waterverbruik kan worden gebaseerd op de normen welke staan vermeld in de Kwantitatieve Informatie Veehouderij (KWIN) en wordt ingeschat op circa 75.000 m3 op jaarbasis. Er wordt gebruik gemaakt van leidingwater. Op drinkwaterverbruik kan niet bezuinigd worden.

Aandachtspunten Watertoets

Voor wat betreft de waterhuishouding zijn voor deze ontwikkeling een drietal aspecten relevant die aandacht verdienen:

Aanwezigheid van een afvalwatertransportleiding van het hoogheemraadschap

Aan de zuidzijde van de Oosterterpweg ligt (tussen rijbaan en watergang) een afvalwatertransportleiding van het hoogheemraadschap. In een zone van 5 meter aan weerszijden van het hart van deze leiding gelden beperkingen voor (bouw)werkzaamheden. Het plan voorziet echter niet in bebouwing in de nabijheid van deze leiding. Er wordt echt wel een inrit gerealiseerd die deze leiding kruist. Op voorhand zijn er geen belemmeringen te verwachten voor de realisatie van deze inrit.

De toename van het verhard oppervlak

Indien een plan voorziet in een verhardingstoename die groter is dan 800m2 dan is het op basis van de Keur (2009) van het hoogheemraadschap verplicht om te compenseren. Ter plaatse geldt een compensatiepercentage van 11%.

Het plan voorziet in twee nieuwe stallen die een gezamenlijk oppervlak hebben van circa 3.950 m2. Daarnaast worden de erfverhardingen uitgebreid met circa 400 m2. Het totale verharde oppervlak bedraagt circa 4.350 m2. In dat geval dient het plan te voorzien in de aanleg van 479 m2 extra oppervlaktewater, gemeten op de waterlijn. Op basis van het wateradvies van het hoogheemraadschap vindt de compensatie bij voorkeur plaats in het plangebied zelf of aangrenzend daarin.

Door de realisatie van 479 m2 aan oppervlaktewater kan, mede gelet op de omgeving, worden voldaan aan deze eis/ berekening. Het plan voldoet middels watercompensatie aan de nu geldende eisen. Bij de vergunningaanvraag zal naar verwachting nieuw beleid van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier van kracht zijn waardoor de watercompensatie ook kan worden uitgevoerd door middel van infiltratiekoffers tussen de stallen.

Realiseren van een inrit over een bestaande secundaire waterloop

Ten behoeve van de ontwikkeling wordt een nieuwe inrit gerealiseerd. Hiervoor wordt een bestaande dam over enige meters in oostelijke richting verplaatst.

Op basis van artikel 4.2.4 van de Beleidsregels Keurontheffingen (hoogheemraadschap) geldt dat de aan te leggen duiker een minimale inwendige diameter moet hebben van 0,5 meter en een maximale lengte van 15 meter. Hieraan zal worden voldaan. Normaliter staat het hoogheemraadschap maximaal één toegangsdam per perceel toe. Aangezien het in dit geval gaat om het opschuiven van een bestaande toegangsdam, kan het hoogheemraadschap akkoord gaan met deze toegangsdam (blijkend uit het wateradvies van 6 augustus 2014). Voorwaarde is wel dat de bestaande dam (die nu nog toegang geeft tot het agrarische perceel aan de oostzijde) wordt verwijderd.

Watervergunningplicht

Gezien het feit dat het plan voorziet in meer dan 800 m2 nieuw verhard oppervlak en er een dam + duiker ter plaatse van een watergang wordt gerealiseerd, geldt naast de ruimtelijke procedure ook een watervergunningplicht voor dit plan. Deze watervergunning dient te zijn verleend voor de start van (bouw)werkzaamheden.

3.4 Overige Aspecten

In de aanmeldingsnotitie MER-beoordeling (zie Bijlage 1) wordt ingegaan op de overige thema's. Kort samengevat worden in deze paragraaf de conclusie weergegeven.

3.4.1 Geluid

Voor de inrichting is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2). Het akoestisch onderzoek is als paragraaf 8.5 geluid opgenomen in de aanmeldingsnotitie MER-beoordeling.

Door het bureau Cauberg-Huygen is de uitbreiding van het bedrijf aan de Oosterterpweg beoordeeld. Het doel van het onderzoek is het bepalen van de optredende geluidniveaus ten gevolge van de inrichting op de nabijgelegen woningen. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen de beoordeling van directe hinder (langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau) en indirecte hinder. De berekende geluidniveaus worden in dit onderzoek beoordeeld volgens de systematiek uit de ‘Handreiking industrielawaai en vergunningverlening’ (1998). De mogelijke indirecte hinder is berekend en getoetst volgens systematiek van de Circulaire Indirecte Hinder.

De berekeningen zijn uitgevoerd volgens de ‘Handleiding meten en rekenen industrielawaai’ (1999).

Conclusie

Uit het akoestisch onderzoek blijkt voor de maximale representatieve bedrijfssituatie het volgende:

  • het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) op de gevels van de onderzochte woningen voldoet tijdens de dag-, avond- en nachtperiode aan de voorgestelde richtwaarden voor een ‘landelijk gebied’;
  • Ter plaatse van de onderzochte woningen is geen sprake van indirecte hinder;
  • Het maximale geluidniveau (LAmax) op de gevels van woningen voldoet aan de maximaal toelaatbare grenswaarde uit de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening.

Tijdens het incidenteel verladen en vervoeren van kuikens tijdens de nachtperiode bedraagt de geluidbijdrage op de gevels van de woningen ten hoogste:

  • 33 dB(A) voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau;
  • 50 dB(A) voor het maximale geluidniveau.

Na het realiseren van de beoogde uitbreiding voldoet de geluidbijdrage van de gehele inrichting aan de richtwaarden voor een ‘landelijke gebied’ en is er geen sprake van mogelijke indirecte hinder.

3.4.2 Luchtkwaliteit

Binnen de inrichting kan stof vrijkomen bij met name het afleveren van veevoeder en door het ventileren van de stallen. Door tijdens het afvullen van de voersilo's gebruik te maken van een soort doekfilter, zal de stofemissie bij deze activiteit gering zijn. De Wet luchtkwaliteit (opgenomen in de Wm) stelt grenswaarden voor de concentratie van fijn stof ter hoogte van beoordelingslocaties (woningen van derden). De luchtkwaliteit wordt in hoge mate bepaald door de achtergrondconcentraties. Lokale bronnen kunnen zorgen voor een extra bijdrage aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit. De belangrijkste lokale bronnen voor de emissie van fijn stof (PM10) zijn het wegverkeer, het scheepvaartverkeer en lokale puntbronnen. De grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van Pno in de lucht is 40 µg/m3. De dagnorm voor P11410 bedraagt 50 gg/m3. Deze norm mag niet meer dan 35 keer per jaar worden overschreden.

In het kader van dit MER-beoordelingsdocument is voor de gewenste situatie, met behulp van het ISL3a-model, de PM10-concentratie berekend. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteitsnormen voor PM10 (fijnstof) in de gewenste situatie niet worden overschreden. Het aantal dagen dat de dagnorm wordt overschreden bedraagt 7,6 dagen. Dit blijft onder norm van 35 overschrijdingsdagen. De berekening is als bijlage bij de aanmeldingsnotitie gevoegd (zie Binnen de inrichting kan stof vrijkomen bij met name het afleveren van veevoeder en door het ventileren van de stallen. Door tijdens het afvullen van de voersilo's gebruik te maken van een soort doekfilter, zal de stofemissie bij deze activiteit gering zijn. De Wet luchtkwaliteit (opgenomen in de Wm) stelt grenswaarden voor de concentratie van fijn stof ter hoogte van beoordelingslocaties (woningen van derden). De luchtkwaliteit wordt in hoge mate bepaald door de achtergrondconcentraties. Lokale bronnen kunnen zorgen voor een extra bijdrage aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit. De belangrijkste lokale bronnen voor de emissie van fijn stof (PM10) zijn het wegverkeer, het scheepvaartverkeer en lokale puntbronnen. De grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van Pno in de lucht is 40 µg/m3. De dagnorm voor P11410 bedraagt 50 gg/m3. Deze norm mag niet meer dan 35 keer per jaar worden overschreden.

In het kader van dit MER-beoordelingsdocument is voor de gewenste situatie, met behulp van het ISL3a-model, de PM10-concentratie berekend. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteitsnormen voor PM10 (fijnstof) in de gewenste situatie niet worden overschreden. Het aantal dagen dat de dagnorm wordt overschreden bedraagt 7,6 dagen. Dit blijft onder norm van 35 overschrijdingsdagen. De berekening middels ISL3a is als bijlage bij deze notitie gevoegd (zie Bijlage 1).

3.4.3 Bodem

Voor de opslag van de diverse milieugevaarlijke stoffen zijn diverse bodembeschermende voorzieningen, zoals een lekbak en afgesloten kasten (o.a. medicijnen, bestrijdingsmiddelen en reinigingsmiddelen) toegepast. Daarnaast worden / zijn de vloeren in de stallen mestdicht uitgevoerd. De afgewerkte olie wordt opgeslagen boven een vloeistofdichte lekbak.

Als gevolg van het toepassen van deze beschermende voorzieningen, zal het risico op bodemverontreiniging gering zijn en wordt een verwaarloosbaar bodemrisico bereikt (als bedoeld in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming).

3.4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op situaties waar een incident met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden waardoor mensen, die verder niets risicovols met de risicodragende activiteit te maken hebben, om het leven zouden kunnen komen.

Nu de ontwikkeling de uitbreiding van stallen ten behoeve van pluimvee betreft, langdurig verblijf van personen niet aan de orde is en geen bedrijvigheid ontstaat waarbij met gevaarlijke stoffen worden verwerkt, geproduceerd of opgeslagen, is externe veiligeheid voor deze ontwikkeling niet relevant.

Door VR NHN is de locatie van het plangebied getoetst op het aspect externe veiligheid. Hierbij is gebruik gemaakt van de gegevens zoals weergegeven op de provinciale professionele risicokaart.Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van Bevi-bedrijven, hoge druk buisleidingen en transportroutes voor gevaarlijke stoffen (over weg, water en spoor). De normen voor het plaatsgebonden risico vormen geen belemmering voor het plangebied en een verantwoording van het groepsrisico is niet vereist.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.4.5 Stikstofdepositie

Op de peildatum 10 juni 1994 was er nog geen milieuvergunning verleend voor het houden van vleeskuikens op het onderhavige bedrijf. De depositie vanuit het bedrijf bedraagt op deze peildatum dan ook 0. Op 25 augustus 1998 is een milieuvergunning verleend voor het houden van 45.000 vleeskuikens. Deze vergunning, met het toen vergunde dieraantal en stalsysteem, is geldig op de peildatum 7 december 2004.

Middels het programma AAgro-stacks zijn berekeningen gemaakt van de ammoniakdepositie op de voornoemde peildata. Ook is een berekening gemaakt van de depositie in de gewenste situatie. De resultaten van de berekeningen zijn in de onderstaande tabel weergegeven.

Depositie 1994 Depositie 2004 °It Depositie gevraagd '..•ii,
Duinen Den Helder- Callantsoog Nvt 0,06 0,05
Zwanenwater en . Petterierdijnen 0 0,07 0,05
Sehoorlse Duinen ,. Nvt 0,08 0,06

Uit het bovenstaande tabel blijkt dat ten opzichte van de relevante peildata de toename van ammoniakdepositie kleiner is dan 0,051 mol/ha/jaar. De provincie Noord-Holland, bevoegd gezag inzake de Natuurbeschermingswet 1998, hanteert als beleid dat een toename van minder dan 0,051 mol als verwaarloosbaar moet worden beschouwd. Dit wordt ondersteund door jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 juni 2013 (nummers 201200593/1/R2, 201205887/1/R2 en 201300402/1/R2).

Gezien het bovenstaande zijn significant negatieve effecten van ammoniakdepositie vanuit de inrichting op voorhand uit te sluiten.

3.4.6 Geur

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij in werking getreden. De Wet geuremissie uit veehouderij dient te warden getoetst aan de voornoemde wet- en regeling.

Op grond van artikel 3, lid 2 geldt dat de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij, buiten de bebouwde kom ten minste 50 meter bedraagt. De omliggende agrarische bedrijfswoningen liggen op meer dan 50 meter afstand..

De geurbelasting opde stankgevoelige objecten (burgerwoningen) in de omgeving van de onderhavige inrichting zijn berekend door toepassing van het verspreidingsmodel 'V-Stacks vergunningen', deze berekening is opgenomen in de aanmeldingsnotitie (zie Bijlage 1).

Geconcludeerd moet worden dat voldaan wordt aan de bepalingen uit de Wet geurhinder en veehouderij. Er hoeft niet gevreesd te worden voor een ontoelaatbare (toename van) geurhinder, omdat uit de berekeningen blijkt dat de nonnen niet worden overschreden. Er wordt in de gewenste situatie ruimschoots voldaan aan de normen zoals opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij.

Hoofdstuk 4 Juridische Toelichting

Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de eisen die gelden voor het opstellen van bestemmingsplan, zoals neergelegd in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP). Voor dit bestemmingsplan is gebruikt gemaakt van de SVBP 2012.

4.1 Regels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken:

  • Inleidende regels (hoofdstuk 1);
  • Bestemmingsregels (hoofdstuk 2);
  • Algemene regels (hoofdstuk 3);
  • Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4).

INLEIDENDE REGELS

In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard dat voorkomt in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "wijze van meten” opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden. De begrippen zijn afgestemd op de 'standaard begrippenlijst' die de gemeente Hollands Kroon hanteert.

BESTEMMINGSREGELS

In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen opgenomen. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Hieronder worden de verschillende bestemmingen die onderdeel uitmaken van dit bestemmingsplan kort toegelicht.

Agrarisch

De bestemming "Agrarisch" is opgenomen voor de ontwikkeling aan de Oosterterpweg 20 te Wieringerwerf. Deze bestemming is op basis van het vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied en de 1e herziening daarvan opgenomen. Voor het perceel is tevens de aanduiding 'intensieve veehouderij' opgenomen.

ALGEMENE REGELS

In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsregels, algemene regels gesteld die van toepassing kunnen zijn binnen meerdere bestemmingen.

De belangrijkste toevoeging aan dit hoofdstuk betreft opname van een radarverstoringstoets in artikel 8.2 van de regels. Voor het gehele plangebied geldt een bouwverbod voor het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde hoger dan 89 m. Dit verbod geldt niet voor het vervangen/vernieuwen van bestaande bouwwerken. Artikel 8.2 bevat een afwijkingsbevoegdheid om het bouwverbod te doorbreken. Een afwijking kan slechts vergund worden nadat Defensie een positief advies heeft uitgebracht.

OVERGANGS- EN SLOTREGELS

In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. In de slotregel is de officiële naamgeving van het bestemmingsplan vastgelegd. Onder deze aam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.

4.2 Geometrische Bepaling

Voor het verbeelden van de geometrisch bepaalde bestemmingen is een topografische ondergrond gebruikt. Met behulp van lijnen, coderingen en arceringen is aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn met aanduidingen nadere regels aangegeven.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Exploitatieverplichting

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om - indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten -deze te verhalen op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

Voor de planontwikkeling is tussen de gemeente Hollands Kroon en de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten voor het kostenverhaal. Er is derhalve geen noodzaak om een exploitatieplan vast te stellen.

Conclusie

Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

5.2.1 Vooroverleg en inspraak

Artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn met de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het bestemmingsplan in het geding zijn. In dat kader is het voorontwerp verzonden aan de volgende instanties:

  1. 1. Veiligheidsregio Noord-Holland Noord
  2. 2. Brandweer;
  3. 3. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier;
  4. 4. Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland-Noord;
  5. 5. Provincie Noord-Holland.

De genoemde instanties hebben alleen een reactie ingediend. De samenvatting en beantwoording van de ingekomen reacties is opgenomen in bijlage 5 bij deze toelichting. Daarbij is ook aangeven of de reactie gevolgen heeft voor het bestemmingsplan en zo ja, welke.

5.2.2 Ontwerp bestemmingsplan

Op basis van de vooroverlegreacties en ambtshalve wijzigingen (ondergeschikte tekstuele wijzigingen) is het ontwerpbestemmingsplan opgesteld. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij de gemeenteraad naar voren kunnen worden gebracht.

Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn zienswijzen ontvangen die zijn beantwoord in de Nota zienswijzen die als bijlage 6 bij deze toelichting is gevoegd. Daarbij is ook aangegeven of de zienswijze gevolgen heeft voor het bestemmingsplan en zo ja, welke.

Bijlage 1 Aan Huis Verbonden Beroepen En Bedrijven

Bijlage 1 Aan huis verbonden beroepen en bedrijven

Bijlage 1 Aanmeldingsnotitie M.e.r.-beoordeling

Bijlage 1 Aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Digitale Watertoets

Bijlage 3 Digitale watertoets

Bijlage 4 Natuurtoets

Bijlage 4 Natuurtoets

Bijlage 5 Nota Beantwoording Vooroverlegreacties

Bijlage 5 Nota beantwoording vooroverlegreacties

Bijlage 6 Nota Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 6 Nota beantwoording zienswijzen