Bestemmingsplan Kluisgat 5 te Wieringerwerf
Bestemmingsplan - gemeente Hollands Kroon
Vastgesteld op 23-05-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 het plan:
het Bestemmingsplan Kluisgat 5 te Wieringerwerf met identificatienummer NL.IMRO.1911.BPLG2009hz012-va01 van de gemeente Hollands Kroon;
1.2 het bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;
1.7 bedrijf:
een onderneming waarin doorgaans met economisch oogmerk goederen worden vervaardigd, bewerkt, verwerkt en/of opgeslagen;
1.8 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.9 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.10 bestaand:
het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een bouwvergunning/omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een vrijstelling op grond van de WRO, een ontheffing op basis van de Wro of een afwijkingsprocedure op basis van de Wabo;
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten , vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.14 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.16 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;
1.18 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.19 dak:
ieder bovenbeëindiging van een gebouw;
1.20 dakoverstek:
een dak over een ruimte bij een gebouw, welke ruimte niet zodanig door wanden is omgeven, dat deze ruimte als deel uitmakend van het gebouw is aan te merken;
1.21 druiplijn:
de horizontale snijlijn van het oplopende dakvlak met het daaronder gelegen buitenwerkse gevelvlak; dit betekent dat in voorkomende gevallen de druiplijn wordt bepaald overeenkomstig het hieronder staande:
1.22 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.23 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;
1.24 kampeermiddel:
een mobiel en/of demontabel kampeermiddel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.25 kantoor:
gebouw ten behoeve van het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in geringe mate rechtstreeks te woord wordt gestaan of geholpen;
1.26 kenniscentrum:
instituut waar technologisch hoogwaardige producten worden getest, geëvalueerd en opgeslagen en productiewijzen worden toegepast die betrekking hebben op windturbines en de daarbij behorende onderdelen;
1.27 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;
1.28 overkapping:
elk bouwwerk dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
1.29 peil:
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
-
de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
-
de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang voor aanvang van de bouw;
-
indien in of op het water wordt gebouwd:
-
de hoogte van het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.30 permanente bewoning:
bewoning van een verblijf als hoofdverblijf;
1.31 recreatieve bewoning:
bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden;
1.32 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.33 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.34 vloeroppervlak:
totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten op de begane grond, de verdiepingen, de zolder en de bijbehorende aan- en uitbouwen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
-
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
-
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van dakkapellen;
Indien bouwwerken van een platte afdekking worden voorzien, geldt de maximale goothoogte als maximale bouwhoogte.
-
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
-
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
-
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
-
de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.
-
meten:
tot of vanuit het hart van een lijn op de (digitale) verbeelding.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Kenniscentrum
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Kenniscentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
een kenniscentrum;
met daaraan ondergeschikt:
-
kantoren, met een gezamenlijk vloeroppervlak van niet meer dan 1.000 m2;
met de daarbij behorende:
-
tuinen, erven en terreinen;
-
groenvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
water;
-
andere bouwwerken.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 3.2.1 sub c, voor het verhogen van de bouwhoogte naar 40 m, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied', onder voorwaarde dat de aanvraag omgevingsvergunning wordt onderbouwd met een landschapsstudie waaruit blijkt dat er sprake is van een in de omgeving passende maatvoering en vormgeving.
3.4 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het landschaps- en bebouwingsbeeld;
-
de milieusituatie;
-
het uitzicht van woningen;
-
de verkeersveiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
-
het gebruik van bebouwing voor permanente dan wel recreatieve bewoning;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het bedrijf.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 3.1, sub a, en bedrijven toestaan die naar aard en invloed op de leefomgeving gelijk zijn te stellen met de bedrijven die zijn genoemd in de milieucategorieën 1 en 2 van de als bijlage 1 opgenomen 'Staat van Bedrijven'.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Parkeervoorzieningen
Een omgevingsvergunning voor het (ver)bouwen van een bouwwerk wordt slechts verleend indien, in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Parkeerregeling Hollands Kroon 2018', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze regeling gedurende de planperiode, welke door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld.
5.2 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1 indien:
-
het voldoen aan deze regel door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
-
op andere geschikte wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien;
-
strikte toepassing van de nota leidt tot een bijzondere hardheid, die niet door dringende redenen/noodzaak wordt gerechtvaardigd;
Onder de voorwaarde dat dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse en met inachtneming van het bepaalde in de 'Parkeerregeling Hollands Kroon 2018', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze regeling gedurende de planperiode.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Parkeervoorzieningen
Een omgevingsvergunning voor het uitbreiden of wijzigen van de functie van een bouwwerk wordt slechts verleend indien, in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Parkeerregeling Hollands Kroon 2018', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze regeling gedurende de planperiode, welke door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld.
6.2 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.1 indien:
-
het voldoen aan deze regel door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
-
op andere geschikte wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien;
-
strikte toepassing van de nota leidt tot een bijzondere hardheid, die niet door dringende redenen/noodzaak wordt gerechtvaardigd;
Onder de voorwaarde dat dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse en met inachtneming van het bepaalde in de 'Parkeerregeling Hollands Kroon 2018', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze regeling gedurende de planperiode.
6.3 Strijdig gebruik
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
-
het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
-
het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
7.1 Vrijwaringszone - radar
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de sociale veiligheid;
-
de verkeersveiligheid;
-
de waterhuishouding;
-
cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten;
-
het woon- en leefklimaat in de omgeving,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
de op de verbeelding aangeduide en/of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, indien dat om constructieve redenen noodzakelijk is;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling of het beloop van vaarwegen in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geeft;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, toiletgebouwtjes, en naar de aard daaraan gelijk te stellen gebouwtjes en andere bouwwerken worden gebouwd, mits:
-
de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m3 bedraagt;
-
de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer dan 15 m bedraagt.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
-
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
-
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
'Regels van het Bestemmingsplan Kluisgat 5 te Wieringerwerf'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Plangebied
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op gronden, op het Waterpark Wieringermeer op het bedrijventerrein Oude Zeug, behorende bij het perceel Kluisgat 5 te Wieringerwerf (bij Kreileroord). Ter plaatse is het Kenniscentrum WMC (Windturbine Materialen en Constructies) gevestigd.
Het kenniscentrum houdt zich bezig met het testen van windmolenbladen van windturbines. Het voornemen is opgevat om een aanzienlijke uitbouw van de bestaande bedrijfsbebouwing te realiseren. In verband met toenemende afmetingen van windturbines is haluitbreiding noodzakelijk om in de toekomst testen te kunnen blijven uitvoeren. De huidige testhal (ook wel vermoeiingslaboratorium genoemd) is namelijk te klein voor het merendeel van de nieuw aangeboden bladen die getest moeten worden.
De kadastrale perceelnummers (sectie L, gemeentecode WRG03) 1016, 1019 en 1023 zijn reeds in eigendom bij het kenniscentrum. Ten behoeve van het planvoornemen is voorts aankoop van delen van de kadastrale percelen 1017 (mandelig), 1018 en 1021 noodzakelijk. Perceelnummer 1020 dient in zijn geheel te worden verworven.
Figuur 1. Kadastrale kaart (bron: gemeentenatlas, 2018)
De exacte ligging van het plangebied blijkt uit de planbegrenzing van de verbeelding van dit bestemmingsplan. In navolgende figuur is de ligging van het plangebied aangepijld.
De locatie ligt uitermate gunstig voor het bedrijf vanwege de mogelijkheid van aan- en afvoer van windmolenbladen over water.
Figuur 2. Ligging plangebied (bron: gemeentenatlas, 2018)
1.2 Beschrijving Van Het Planvoornemen
Het planvoornemen van dit bestemmingsplan leidt tot een uitbreiding van de bedrijfsgebouwen van Kenniscentrum WMC op het bedrijventerrein Oude Zeug. In de bestaande situatie is sprake van een bebouwd oppervlak aan bedrijfsbebouwing van ongeveer 2.284 m2. Dit bestemmingsplan maakt een uitbreiding van ongeveer 5.800 m2 aan bebouwing mogelijk. Het totaal bebouwd oppervlak komt daarmee uit op ongeveer 8.100 m2.
Figuur 3 toont de situatie met de bestaande bebouwing en de voorgenomen uitbreiding.
Figuur 3. Situatietekening (bron: Bouwkundig buro Sijnesael & Van Wijck, 25-04-2018)
De bestaande bebouwing heeft een maximale hoogte van 15 meter met een platte afdekking. De uitbreiding van de bedrijfsbebouwing in het verlengde hiervan zal een maximum bouwhoogte kennen van 20 meter, plat afgedekt.
Mogelijk zal in de toekomst aan de 'landzijde' een extra uitbreiding door middel van een aangrenzende bedrijfshal worden gerealiseerd. Vooralsnog wordt gedacht aan een gebouw met een bouwhoogte van 20 meter, schuin oplopend - achter de bestaande bebouwing - naar een maximale bouwhoogte van 40 meter. In dit bestemmingsplan is alvast rekening gehouden met deze uitbreiding. De huidige ontsluitingsweg wordt in het geval van die uitbreiding verlegd naar het westen, zoals op figuur 3 is weergegeven.
Navolgende figuur 4 toont het gevelaanzicht vanaf het IJsselmeer op de bestaande bebouwing (lichte arcering) en de voorgenomen uitbreiding (donkere arcering).
Figuur 4. Toekomstig aanzicht vanaf noordoostzijde (bron: Bouwkundig buro Sijnesael & Van Wijck, 25-04-2018)
WMC heeft de ambitie om de bebouwing duurzaam te realiseren. Dat betekent dat uiteraard aan wetgeving op dit punt zal worden voldaan, maar bovendien zal de CO2 die bij de bouw vrijkomt worden gecompenseerd. Daarnaast heeft het bedrijf het plan om het dak van zonnepanelen te voorzien, waardoor een deel van de benodigde elektriciteit zelf kan worden opgewekt.
1.3 Nut En Noodzaak
Bij de oprichting van Stichting Kenniscentrum WMC in 2003 (mede voortkomend uit de TU Delft) is rekening gehouden met de ontwikkelingen op de markt en de verwachte groei van de lengte van windmolenbladen. Met een lengte van 66 meter was de testhal destijds groot; het idee bestond toen dat er binnen redelijke termijn geen windmolenbladen van meer dan 60 meter op de markt zouden komen.
15 jaar later hebben zich inmiddels veel ontwikkelingen in de sector voorgedaan. De lengte van nieuwe windturbinebladen is daarbij fors toegenomen. Hierdoor mist Kenniscentrum WMC tegenwoordig al een aantal jaren een groot deel van de markt door een te kleine testhal. Dit blijkt uit het moeten afwijzen van een aanzienlijk aantal offerteaanvragen in de afgelopen 3-4 jaar voor bladtesten langer dan 66 meter. Ook is de capaciteit van de concurrentie voor het testen van grotere bladen toegenomen.
Ten behoeve van het nu voorliggende planvoornemen is door een extern adviesbureau een marktanalyse uitgevoerd en een business case opgesteld. Hieruit blijkt dat uitbreiding van de hal noodzakelijk is om de activiteiten van Kenniscentrum WMC voort te kunnen zetten en de continuïteit van de bedrijfsvoering te kunnen waarborgen. Het voortbestaan van Kenniscentrum WMC kan alleen worden gewaarborgd door een investering in een verlenging en vergroting van de testhal.
Figuur 5. Zicht op het te bebouwen plangebied (bron: Kenniscentrum WMC, 2018)
1.4 Relevant Juridisch-planologisch Kader
Het geldende juridisch-planologische kader ter plaatse is het op 9 december 1997 door de raad van de voormalige gemeente Wieringermeer vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied 1996. Het omringende en nadien opgestelde bestemmingsplan Buitengebied 2009 is voorts van invloed op voorliggend bestemmingsplan. In navolgende is op beide plannen ingegaan, evenals de overwegingen die een rol hebben gespeeld om in 2002 tot vrijstelling van het geldende bestemmingsplan over te gaan.
Figuur 6. Fragment van plankaart bestemmingsplan Wieringermeer 1997
Bestemmingsplan Buitengebied 1996
De gronden in het plangebied hebben in het geldende bestemmingsplan Buitengebied 1996 de bestemming 'Jachthaven en Scheepswerf' met de nadere aanduiding "zonering bedrijven". De met deze bestemming aangewezen gronden zijn (blijkens artikel 18, lid 1 van de voorschriften) bedoeld voor de volgende doeleinden:
-
scheepswerf;
-
aan watersport verbonden voorzieningen;
-
jachthaven en winkel;
-
natuurontwikkeling in de vorm van vooroevers en/of eilanden;
-
waterstaatkundige doeleinden, voorzover de gronden als zodanig zijn aangegeven.
Het kenniscentrum is niet passend in deze doeleindenomschrijving van het geldende bestemmingsplan. Een vrijstellingsprocedure (art. 19, lid 2-procedure van de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening, WRO) is daarom in 2002 doorlopen om vestiging van het bedrijf (voor zowel het gebruik als het bouwen) mogelijk te maken. Daarbij hebben onder meer de volgende overwegingen een rol gespeeld om te besluiten vrijstelling te verlenen aan het bouwen van een kantoorruimte met testhal (vermoeiingslaboratorium):
-
dat als gevolg van de ontwikkeling bij Oude Zeug er naast plaats voor een scheepswerf er tevens fysieke ruimte is ontstaan voor andere bedrijvigheid;
-
dat in de partiële herziening Streekplan Noord-Holland Noord is bepaald dat bij Oude Zeug een op elkaar afgestemde ontwikkeling van natuurbouw, recreatie en bedrijvigheid toegestaan is en dat onder deze bedrijvigheid watergerelateerde bedrijvigheid wordt verstaan;
-
dat op grond van het vigerende bestemmingsplan binnen de bestemming naast de scheepswerf uitsluitend aan watersport verbonden voorzieningen zijn toegestaan;
-
dat het vermoeiingslaboratorium als milieucategorie twee ingeschaald kan worden en derhalve qua categorie passend is binnen de vigerende bestemming;
-
dat de te testen rotorbladen dermate groot zijn (60 meter lang en 6 meter breed) dat vervoer over de weg welhaast onmogelijk is en deze aan het water gelegen locatie uitermate geschikt is;
-
dat verder als nevenactiviteit te verwerken onderdelen zoals masten van de naastgelegen jachtwerf worden getest zodat sprake is van watergerelateerde bedrijvigheid;
-
dat met de vestiging van het vermoeiingslaboratorium geen nieuw bedrijventerrein ontstaat.
In de voorschriften van de geldende bestemming 'Jachthaven en Scheepswerf' in het bestemmingsplan gelden verder de volgende bebouwingsmogelijkheden voor het buitendijks gelegen gebiedsdeel:
-
Gebouwen ten behoeve van de scheepswerf met een oppervlakte van maximaal 1,2 hectare, waarvan de hoogte maximaal 24 meter bedraagt, en twee bedrijfswoningen met elk een inhoud van ten hoogste 450 m3.
-
Gebouwen ten behoeve van de aan watersport verbonden voorzieningen, waarvan de bebouwde oppervlakte ten hoogste 80% van het totaal uitgeefbare terrein van 3,0 hectare bedraagt met een bouwhoogte van maximaal 12 meter.
-
Gebouwen ten behoeve van de jachthaven tot een oppervlakte van maximaal 3.000 m2 en ten behoeve van een winkel tot maximaal 175 m2, waarbij de hoogte niet meer dan 10 meter bedraagt, en één bedrijfswoning met een inhoud van niet meer dan 450 m3.
Geconstateerd mag worden dat het geldende juridisch-planologisch kader om te kunnen bouwen op het bedrijventerrein Oude Zeug, gelet op de huidige bebouwingssituatie, voldoende ruimte laat voor het planvoornemen. De geboden ruimte is thans bij lange niet benut.
Bestemmingsplan Buitengebied 2009
In het kader van de wettelijke actualiseringsplicht op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in opvolging van het Bestemmingsplan Buitengebied 1996 het Bestemmingsplan Buitengebied 2009 bij besluit van 27-10-2011 door de raad van de toenmalige gemeente Wieringermeer vastgesteld. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is hierin niet meegenomen waardoor in het plangebied nog steeds het oude bestemmingsplan Buitengebied 1996 van kracht is.
Figuur 7. Fragment van kaartbeeld bestemmingsplan Buitengebied 2009
In de toelichting van het bestemmingsplan is in paragraaf 5.2 handelend over ontwikkelingen onder het kopje 'Haven Oude Zeug' over de reden hiertoe het volgende opgenomen:
"Voor de haven Oude Zeug (oude werkhaven) is in het vigerende bestemmingsplan een mogelijkheid opgenomen om deze tot een jachthaven te ontwikkelen. Hier is nog geen gebruik van gemaakt. Besloten is om voor deze haven een afzonderlijk bestemmingsplan te maken. Het gebied is dan ook niet meegenomen in onderhavig plangebied."
Daarnaast is relevant dat onder meer door het Ministerie van Defensie in verband met mogelijke radarverstoring van de radarpost van vliegkamp De Kooy bij Den Helder beroep tegen het bestemmingsplan Buitengebied 2009 is ingediend. Dit beroep is door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) toegekend, aangezien diverse mogelijkheden ten behoeve van windmolens werden geboden om hoger te bouwen dan de toegelaten bouwhoogte van 45 m.
Gelet op de bedrijfsactiviteiten van Kenniscentrum WMC en de voorgenomen bouwhoogte van bebouwing tot 40 m heeft deze uitspraak van de ABRvS geen gevolgen voor het plan, want er wordt niet hoger dan 45 meter gebouwd.
Principeverzoek en medewerking
Het planvoornemen is gelet op het geldende juridisch-planologisch kader niet passend binnen de van toepassing zijnde bouw- en gebruiksregels ter plaatse. Er dient daarom een nieuw planologisch- juridisch kader te worden opgesteld. De plannen zijn door initiatiefnemer voorbesproken met de gemeente.
1.5 Leeswijzer
Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het van toepassing zijnde beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet. Een omschrijving van de planologische en milieukundige randvoorwaarden, ook wel omgevingsaspecten genoemd, is opgenomen in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 betreft de juridische toelichting van het bestemmingsplan. Als laatste is in hoofdstuk 5 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk, de provincie, eventueel regionaal gevoerd beleid op intergemeentelijk niveau en de gemeente.
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze structuurvisie staan alle plannen voor ruimte en mobiliteit voor de komende decennia. Met de structuurvisie wordt een vereenvoudiging van de bestaande regelgeving nagestreefd, waarin meer verantwoordelijkheid bij de lagere overheden komt te liggen.
Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk wil inzetten op topsectoren zoals logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw, waar de kracht van Nederland ligt ten opzichte van internationale concurrenten. De bereikbaarheid en mobiliteit van personen en goederen is daarbij van groot belang. Ontwikkelingen in leefbaarheid en veiligheid hangen sterk samen met bevolkingsgroei- en krimp. De veranderende behoeften op het gebied van wonen en werken leggen daarbij een extra druk op een markt waar de totale vraag afneemt: kwaliteit gaat voor kwantiteit.
Het Rijk formuleert de drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
-
het vergroten van de concurrentiekracht;
-
het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
-
het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet op 13 nationale belangen. Hierbuiten hebben decentrale overheden beleidsvrijheid, omdat zij beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Het voorliggende plan heeft geen raakvlakken met nationale belangen uit de SVIR, met uitzondering van nationaal belang 13 betreffende een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming die bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten geldt. Hierop is in navolgende ingegaan.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.
LADDER VOOR DUURZAME VERSTEDELIJKING
Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Artikel 3.1.6, lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. Per 01-07-2017 is een vereenvoudigde Ladder van toepassing. Voor dit bestemmingsplan relevante wijzigingen hierin zijn de volgende:
-
De definities zijn niet gewijzigd, waardoor de uitgezette lijn in de jurisprudentie in stand blijft.
-
De begrippen 'actuele' en 'regionale' (behoefte) zijn geschrapt.
-
De nieuwe Ladder bevat geen treden meer. Treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt.
Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht.
De tekst uit het Bro luidt nu als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Als nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: "de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."
Toetsing en motivering
Voorliggend planvoornemen voorziet in de uitbreiding van het reeds in het projectgebied gevestigde Kenniscentrum WMC. Van belang is of de voorgenomen uitbreiding kan worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling.
Het projectgebied heeft de bestemming 'Jachthaven en Scheepswerf'. Het huidige planologische regime als opgenomen in het geldende bestemmingsplan Buitengebied 1996 biedt de mogelijkheid om ten behoeve van de scheepswerf gebouwen te bouwen tot een oppervlakte van maximaal 1,2 hectare (= 12.000 m2). Ten behoeve van de aan watersport verbonden voorzieningen mogen gebouwen worden gebouwd, waarvan de bebouwde oppervlakte ten hoogste 80% van het totaal uitgeefbare terrein van 3,0 hectare bedraagt (= 24.000 m2).
In de huidige situatie is op bedrijventerrein Oude Zeug in de geldende bestemming 'Jachthaven en Scheepswerf' sprake van een totaal van circa 12.765 m2 aan bebouwing. Hiervan is circa 10.480 m2 ten behoeve van de naastgelegen jachtwerf. Gesteld kan worden dat op basis van het huidige planologische regime er dan ook nog voldoende ruimte over is voor de geplande ontwikkeling van uitbreiding met 5.806 m2. Met het planvoornemen is als zodanig geen sprake van een nieuw planologisch ruimtebeslag.
Wel is sprake van gebruik dat afwijkt van het geldende bestemmingsplan. De geplande aanpassing van het bestaande bedrijf vormt weliswaar een uitbreiding in ruimtelijke zin, maar voegt geen nieuwe activiteit toe. Het bedrijf anticipeert op de ontwikkelingen in de markt. De vraag naar windturbines richt zich in toenemende mate op grotere molens en langere wieken. WMC richt zich op het testen van deze wieken. Om de bedrijfsvoering op termijn niet in gevaar te brengen is aanpassing van de huisvesting noodzakelijk. Het testen van langere wieken past niet in het huidige bedrijfsgebouw. Daarmee is de behoefte aangetoond.
Met de functiewijziging en uitbreiding is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die voorziet in een behoefte. Het plan is daarmee in lijn met de ladder voor duurzame verstedelijking.
Conclusie
Het relevante nationaal belang voor het planvoornemen van dit bestemmingsplan houdt verband met een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming. Geconcludeerd mag worden dat er geen belemmeringen uit oogpunt van rijksbeleid bestaan.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040 (2010)
In de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 21-06-2010) zijn de uitgangspunten en de sturingsfilosofie uit het Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord, het voorheen geldende streekplan, overgenomen. Uitgangspunt voor de structuurvisie is ‘kwaliteit door veelzijdigheid’. Noord-Holland moet aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. Gelet op voorgaande doelstelling heeft de provincie een aantal provinciale belangen aangewezen. De drie hoofdbelangen (ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie. De structuurvisie is uitsluitend bindend voor de provincie zelf en niet voor gemeenten en burgers.
2.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (2018)
Provinciale Staten hebben op 23-04-2018 een gewijzigde Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld die per 02-05-2018 in werking is getreden. In de PRV zijn de provinciale belangen uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 van 2010 uitgewerkt in algemene regels. In de PRV is aangesloten bij de Ladder voor duurzame verstedelijking. Verschillende regels zijn opgenomen over onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van een plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. Het bestaand stedelijk gebied is in het provinciale overheidsbeleid beleidsmatig aangewezen voor verdere verstedelijking. Hiervan is met voorliggend plangebied op het bestaande bedrijventerrein Oude Zeug sprake. Er gelden geen beperkingen vanuit de PRV voor een verdere ontwikkeling van bedrijvigheid op deze locatie.
2.2.3 leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018
In de op 20-04-2018 door Gedeputeerde Staten vastgestelde Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 is een provinciale handreiking gegeven voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, in het landschap. De Leidraad geeft gebiedsgerichte en ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt zo toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. De provincie beoogt hiermee om samen met gemeenten, ontwikkelaars en initiatiefnemers te werken aan het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het landschap en de cultuurhistorie. De Leidraad is in de PRV verankerd in artikel 15 betreffende de ruimtelijke kwaliteitseis.
In de leidraad is ingegaan op de kernwaarden die gelden als basis voor de ruimtelijke kwaliteit van het landschap van Noord-Holland. Daarbij is ingegaan op de dynamiek die zich voordoet en zijn ambities en ontwikkelprincipes geformuleerd. Het provinciale grondgebied is hiertoe in de Leidraad ingedeeld in verschillende ensembles en structuren. Uit de Leidraad blijkt dat de nabij het plangebied gelegen dijk en het achterliggende poldergebied aan het ensemble Wieringen-Wieringermeer zijn toegedeeld maar dat het plangebied met een buitendijkse ligging hier niet bij is ingedeeld. Hiervoor geldt een ligging in de structuur IJsselmeerkust, en meer specifiek het dijktraject Den Oever - Medemblik.
In en in de omgeving van het plangebied zijn geen concrete cultuurhistorische aspecten benoemd die mogelijkerwijs beschermd zouden moeten worden met de voorgenomen ontwikkeling. Daarnaast is het plangebied reeds in gebruik ten behoeve van het kenniscentrum, als onderdeel van een groter en ook reeds bestaand bedrijventerrein. Met voorliggende ruimtelijke ontwikkeling wordt er dan ook van uit gegaan dat geen nieuwe inbreuk op cultuurhistorische of landschappelijke waarden plaatsvindt.
2.2.4 Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018
Op 15-12-2014 is het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Hierin zijn de milieudoelen van de provincie opgetekend en staat beschreven hoe deze moeten worden gerealiseerd en binnen welke termijn. Het milieubeleidsplan vormt voor de provincie de basis voor vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-taken) en om te kijken welke rol het milieu moet spelen in andere beleidsplannen. De basis van het milieubeleidsplan is het nakomen van wettelijke regels en normen. Daarnaast wil de provincie inzetten op meer duurzame, gezonde en veilige ontwikkelingen en het stimuleren van innovatieve oplossingen voor milieuopgaven. De VTH-taken worden door de regionale uitvoeringsdiensten uitgevoerd.
Dit bestemmingsplan is ter toetsing aan de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord (RUD NHN) voorgelegd. Gevraagd is om advies te geven over milieuaspecten die opgenomen zijn in het opgestelde bestemmingsplan. In onderstaande tabel is het advies samengevat.
Melding Activiteitenbesluit | Melding Activiteitenbesluit is nodig bij de aanvraag voor een Omgevingsvergunning. |
Millieueffectrapportage | Akkoord |
Bodem | Geen belemmering, tekst aanvullen |
Bedrijven en milieuzonering | Geen belemmering |
Geluid | Akoestisch onderzoek is niet nodig |
Externe veiligheid | Geen belemmering |
Duurzaamheid | Aandacht besteden aan het aspect duurzaamheid, gebruik als hulpmiddel de brochure 'Duurzaam bouwen en wonen in Noord-Holland |
Natuur | Geen belemmering |
Lucht | Geen belemmering |
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.3.1 Omgevingsvisie gemeente Hollands Kroon (2016)
In de raadsvergadering van 22-11-2016 is de Omgevingsvisie gemeente Hollands Kroon vastgesteld. Hierin staat het ontwikkelen van de fysieke leefomgeving voor op de lange termijn beschreven. In de omgevingsvisie is onder meer op het thema 'bedrijven(terreinen)' ingegaan. Het plangebied ligt op het bedrijventerrein de Oude Zeug.
De gemeentelijke economie wordt grotendeels gevormd uit traditionele, relatief kleine, zelfstandig en op de lokale economie gerichte bedrijven. Dat maakt dat het innovatieve karakter van de bedrijvigheid niet algemeen bekend is. Hollands Kroon beschikt over een uitgebreid aantal diverse bedrijventerreinen, variërend van klein en lokaal tot groot en regionaal.
Voor bedrijventerrein geldt dat de focus van de gemeente ligt op enerzijds het afronden van de uitgifte van de bestaande terreinen. Anderzijds heeft het revitaliseren van terreinen prioriteit. Er wordt door de gemeente verder niet meer op thematische bedrijventerreinen gestuurd. Dit houdt in dat er meer vrijheid en keuzemogelijkheden aan ondernemers wordt geboden. De gemeente juicht het ondernemerschap toe, omarmt de lokale bedrijvigheid en wil hier zo min mogelijk beperkende regels voor opnemen, dus flexibel waar het kan en streng waar het moet. Voorliggend plan is passend in de denklijn van de omgevingsvisie.
2.3.2 Welstandsnota Hollands Kroon (2013)
De Welstandsnota Hollands Kroon (versie 20-11-2013) geeft aan waar bouwplannen bij de welstandstoetsing aan dienen te voldoen. In de welstandsnota worden drie welstandsgebieden onderscheiden, te weten: 1. welstandsvrij, 2. welstandsluw en 3. welstandsintensief. Het plangebied van dit bestemmingsplan is in de welstandsnota als welstandsvrij gebied aangemerkt. Dit betekent dat een omgevingsvergunningsplichtig bouw- of verbouwplan geen welstandstoets ondergaat. De initiatiefnemer is zelf verantwoordelijk voor de uiterlijke verschijningsvorm van het (ver)bouwplan.
Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten
Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voor een planvoornemen blijken. Uitgangspunt is dat er een goede omgevingssituatie bestaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden voortkomend uit de omgevingsaspecten voor het plangebied beschreven en beoordeeld op eventuele beperkingen voor het voornemen.
3.1 Erfgoed
Wet- en regelgeving
De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van erfgoed is per 1 juli 2016 de Erfgoedwet. De kern van deze wet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan vanwege de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient vanwege voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
3.1.1 Archeologie
Toetsing
Ten aanzien van archeologie beschikt de gemeente Hollands Kroon niet over een eigen gemeentelijk toetsingskader voor het plangebied. Thans wordt wel gewerkt aan een archeologische beleidsnota die het gehele grondgebied van de gemeente zal beslaan. Voor de studie naar het archeologisch aspect dient evenwel nog te worden teruggegrepen op andere bronnen.
In het geldende juridisch-planologisch kader voor het plangebied (bestemmingsplan Wieringermeer 1997) is geen archeologische beschermingsregeling aan de gronden van het plangebied verbonden. Uit de Archeologische Monumentenkaart (AMK) kan verder worden afgeleid dat ter plaatse van het plangebied geen sprake is van een archeologisch waardevol gebied. De Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW3) toont voor het water wel een hoge trefkans. De met voorliggend planvoornemen te bebouwen gronden zijn in het verleden opgespoten in het IJsselmeer. Op basis van dit gegeven kan redelijkheidshalve worden gesteld dat ter plaatse van het plangebied geen sprake zal zijn van een hoge trefkans.
Conclusie
Het planvoornemen van dit bestemmingsplan mag wat betreft archeologie uitvoerbaar worden geacht.
NOTA BENE
In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht. Dit betekent dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag (gemeente Hollands Kroon).
3.1.2 Cultuurhistorie
Toetsing
Als handreiking voor het onderzoek naar cultuurhistorie is de provinciale Leidraad landschap en cultuurhistorie (zie paragraaf 2.2.3) met bijbehorende digitale informatiekaart beschikbaar. Voor het planvoornemen is deze informatie geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in het plangebied en directe omgeving geen cultuurhistorische aspecten aanwezig zijn die mogelijkerwijs zouden moeten worden beschermd met dit bestemmingsplan.
Conclusie
Met het planvoornemen van dit bestemmingsplan worden geen onderkende cultuurhistorische waarden verstoord. Dit bestemmingsplan mag dan ook uitvoerbaar worden geacht ten aanzien van het cultuurhistorisch aspect.
3.2 Ecologie
Wet- en regelgeving
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van zowel de soorten- als wel de gebiedsbescherming. Per 01-01-2017 is hiertoe de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht.
Advies natuurwaarden
In verband met de planontwikkeling die met dit bestemmingsplan voorligt, is ter toetsing van de uitvoerbaarheid van het plan een natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Hiervoor is het plangebied op 02-02-2018 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs bv om een indruk te krijgen van de terreinomstandigheden, de omgeving en de voorkomende flora en fauna. De effecten van het planvoornemen op natuurwaarden zijn beoordeeld in relatie tot de Wnb met daaraan gekoppeld het provinciaal gevoerd ruimtelijk natuurbeleid en verordening. De gehele onderzoeksrapportage geldt als bijlage bij deze toelichting. In navolgende is op de belangrijkste resultaten ten aanzien van de gebiedsbescherming en soortenbescherming ingegaan.
GEBIEDSBESCHERMING
Wet natuurbescherming
Het plan veroorzaakt zowel tijdens de aanlegfase als in de gebruiksfase geen (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied IJsselmeer. Het plan is daarmee niet in strijd met de gebiedsbescherming van de Wnb.
Provinciale Ruimtelijke Verordening 2018
Het plan zorgt niet voor een belemmering van de omzetting van de gronden van het NNN naar een natuurfunctie en leidt niet tot negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Het plan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die een negatief effect hebben op weidevogelleefgebieden. De activiteit is op het punt van natuur niet in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2018.
SOORTENBESCHERMING
Zoogdieren - vleermuizen, hermelijn en wezel
Als gevolg van het plan gaat geen essentieel foerageergebied van vleermuizen, hermelijn of wezel verloren. Het plan leidt niet tot verstoring van een vliegroute van meervleermuis of andere vleermuissoorten langs het IJsselmeer. Negatieve effecten op vleermuizen en niet-vrijgestelde grondgebonden zoogdieren treden niet op.
Vogels
Negatieve effecten op vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen treden niet op. Voor de te verwachten vogelsoorten geldt dat, indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden opgestart, in gebruik zijnde nesten van vogels kunnen worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden (Wnb art. 3.1 en 3.5). Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen of door de werkzaamheden voor het broedseizoen op te starten en continu door te voeren. De Wnb kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt evenwel dat het broedseizoen van ongeveer 15 maart tot 15 juli loopt.
Amfibieën en zoogdieren
Het is niet uitgesloten dat verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende amfibieën en grondgebonden zoogdieren worden verstoord of vernietigd. Ook kunnen enkele dieren gedood worden. Voor de te verwachten algemene soorten geldt in de provincie Noord-Holland een vrijstelling van artikel 3.10 lid 1 van de Wnb in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. In het kader van de voorgenomen activiteiten is een ontheffingsaanvraag voor grondgebonden zoogdieren daarom niet nodig.
Conclusie
Uit het onderzoek komt naar voren dat bij uitvoering van het plan rekening moet worden gehouden met het broedseizoen van vogels. In dat geval is het plan uitvoerbaar in het kader van de soortenbescherming van de Wnb. Het plan is voorts uitvoerbaar geacht ten aanzien van de gebiedsbescherming van de Wnb en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.
3.3 Geluidhinder
Wet- en regelgeving
De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai in nieuwe situaties te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. Voor het wegverkeerslawaai is deze norm 48 dB; voor spoorweglawaai bedraagt deze 55 dB en voor industrielawaai is de norm 50 dB(A).
Wanneer binnen een geluidzone langs (spoor)wegen of rondom een geluidgezoneerd industrieterrein nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan.
Toetsing
Met het planvoornemen van voorliggend bestemmingsplan wordt bij recht niet voorzien in het oprichten van nieuwe geluidgevoelige objecten. Ook vinden er geen wijzigingen in toeleidende verkeersinfrastructuur plaats waardoor verkeersstromen in belangrijke mate veranderen ten nadele van geluidgevoelige objecten in de omgeving. In de omgeving van het plangebied is verder ook geen sprake van spoorweglawaai en geluidzones ten behoeve van industrielawaai, afkomstig van een aangewezen gezoneerd industrieterrein. Akoestisch onderzoek is vanwege de voorgenomen ontwikkeling met dit bestemmingsplan dan ook niet nodig geweest.
Conclusie
De uitvoering van het planvoornemen wordt niet belemmerd door het aspect geluidhinder.
3.4 Bodem
Normstelling en beleid
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming (Wbb) van toepassing, waarin is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen er sprake is van een saneringsgeval.
Toetsing
Op de bodeminformatiekaart van Rijkswaterstaat is zoveel mogelijk informatie verzameld over de kwaliteit van de bodem in Nederland. Dit zogeheten bodemloket biedt informatie over bodemonderzoeken en -saneringen die in het verleden zijn uitgevoerd. Ook is er informatie opgenomen over bedrijven of terreinen waar ‘verdachte’ werkzaamheden hebben plaatsgevonden die mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt en waar mogelijk bodemonderzoek moet worden uitgevoerd. Hieruit kan worden opgemaakt dat er geen bodemsaneringen of -onderzoeken bekend zijn of activiteiten waardoor mogelijk sprake is van verontreiniging van de bodem.
Verkennend bodemonderzoek
Omdat er geen actuele bodeminformatie beschikbaar bleek, is ten behoeve van het planvoornemen door Ingenieursbureau Enviso een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De onderzoeksrapportage hiervan d.d. 02-05-2018 is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. In het verkennend bodemonderzoek is geconludeerd dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen beperkingen bestaan voor de voorgenomen bestemmingswijziging en nieuwbouw op de locatie.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem kan dit bestemmingsplan uitvoerbaar worden geacht.
3.5 Externe Veiligheid
Normstelling en beleid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim: Activiteitenbesluit).
Toetsing
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico's te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoond. Voor het plangebied is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. Hieruit is gebleken dat in en in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
3.6 Luchtkwaliteit En Verkeer
Wet- en regelgeving
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.
Projecten met een invloed van ‘niet in betekenende mate’ (nibm) op de luchtkwaliteit zijn vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
-
woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
-
projecten die leiden tot minder dan 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10).
Vorenomschreven grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit komt overeen met een toename van het verkeer met 1.401 auto’s dan wel 109 vrachtwagens per weekdagetmaal. Ook bij een toename van 241 voertuigbewegingen per weekdaggemiddelde, waarbij het aandeel vrachtverkeer 50% bedraagt, is er nog sprake van een concentratietoename die niet groter is dan de grens voor niet in betekenende mate.
Toetsing
Het planvoornemen betreft de uitbreiding van het kenniscentrum WMC vanwege de fors toenemende afmetingen van de te testen windturbines. Voor het planvoornemen wordt niet uitgegaan van een dusdanige toename van het aantal voertuigbewegingen dat de luchtkwaliteit in het geding zou kunnen komen. Het transport van windmolenbladen vindt deels ook via het water plaats. Voor het planvoornemen is derhalve aangenomen dat geen nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt die in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Conclusie
Het planvoornemen wordt niet door de wettelijk gestelde eisen wat betreft het aspect luchtkwaliteit belemmerd en dient te worden beschouwd als een nibm-project.
3.7 Water
Wet- en regelgeving
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate er gevolgen zijn voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema’s waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.
WATERWET
De Waterwet, die per 22-12-2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. Het eerste Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro.
Wateradvies
Het plangebied valt onder jurisdictie van Rijkswaterstaat Midden-Nederland. Het plangebied ligt in een zone die vrijgesteld is van het waterstaatkundig beheer van Rijkswaterstaat. Een zeer klein deel van het plangebied, het noordoosten, valt binnen het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheergebied van Rijkswaterstaat Midden-Nederland. Dit betreft echter niet het gedeelte van het perceel waar de nieuwbouw gerealiseerd zal worden. Voor het grootste deel van het plangebied is Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheerder.
Het plangebied is gelegen in de nabijheid van de primaire waterkering aan de buitendijkse zijde. Er moet rekening worden gehouden met het feit dat in buitendijkse gebieden het hoogheemraadschap niet verantwoordelijk is voor de waterveiligheid en eventuele schade die ontstaat bij wateroverlast.
Gezien de belangen vanuit waterveiligheid (primaire waterkering) is het mogelijk dat Rijkswaterstaat aan het hoogheemraadschap een mandaat afgeeft voor het verlenen van een watervergunning zoals vastgelegd in artikel 6.17 van de Waterwet.
3.8 Bedrijven- En Milieuhinder
Wet- en regelgeving
Bedrijven (of andere milieubelastende bedrijvigheid) in de directe omgeving van woningen of (andere) milieugevoelige gebieden kunnen daar (milieu)hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen bedrijven en woningen noodzakelijk. Er dient te worden aangetoond dat het planvoornemen geen belemmering vormt voor nabijgelegen functies.
Op basis van de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.
Er dient te worden aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied niet wordt belemmerd vanwege de invloedssfeer van bedrijvigheid in de omgeving. Tevens dient te worden aangetoond dat de ontwikkeling geen belemmering vormt voor nabijgelegen functies.
SYSTEMATIEK BEDRIJVEN EN MILIEUZONERING
In de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering worden twee omgevingstypen onderscheiden, te weten:
-
rustige woonwijk en rustig buitengebied;
-
gemengd gebied.
De te accepteren milieuhinder hangt samen met de aard van het gebied. In een gemengd gebied (zoals een centrumgebied in een stad) wordt hinder gemakkelijker geaccepteerd dan in een rustig woongebied.
FUNCTIESCHEIDING
In een rustige woonwijk of rustig buitengebied wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, die in een lijst bij omgevingstype 1 zijn opgenomen, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie tot een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies leidt.
FUNCTIEMENGING
In gemengde gebieden is bij de aanwezigheid en het naast elkaar samengaan van uiteenlopende hinderveroorzakende en hindergevoelige functies sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Hiertoe bestaat de methode dat de bij functiescheiding op grond van de VNG-publicatie aangegeven minimale richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (milieucategorie 1 wordt 0, 2 wordt 1, 3.1 wordt 2, etc.).
Toetsing
In het plangebied is het bestemmingsplan Buitengebied 1996 van de voormalige gemeente Wieringermeer van kracht. Hieruit volgt het juridisch-planologisch kader van functies, bebouwing en werkzaamheden die in de verschillende op de plankaart aangegeven bestemmingen zijn toegelaten.
Het plangebied ligt op een bedrijventerrein in het buitengebied van Wieringerwerf. Ter plaatse is sprake van omgevingstype 1: rustig buitengebied waar functiescheiding voorop staat. Uit het in paragraaf 1.2 opgenomen kaartfragment van de plankaart van het geldende bestemmingsplan kan worden opgemaakt dat in de nabijheid van het plangebied naast de bestemming 'Jachthaven en Scheepswerf' hoofdzakelijk sprake is van agrarische functies en enkele woonbestemmingen.
Op de dijk en aan de overzijde van de dijk zijn op een afstand van minimaal 300 meter van het plangebied de meest nabijgelegen reguliere woningen (woningen met een woonbestemming aan de Noorderdijkweg 9, 10 en 12 en aan Noorderdijkweg 5) gesitueerd. Op kortere afstand van circa 250 meter zijn bedrijfswoningen bij agrarische bestemmingen gesitueerd (betreft Noorderdijkweg 6, 7 en 8-8a).
De activiteiten van het kenniscentrum zijn bij vergunningverlening in 2002 beoordeeld als bedrijvigheid van milieucategorie 2. De aard van de bedrijfsactiviteiten verandert met voorliggend planvoornemen niet. Er mag dan ook van uit worden gegaan dat milieucategorie 2 in de toekomstige situatie toepasselijk is en van toepassing blijft. Voor een dergelijke milieucategorie geldt in het kader van een goede ruimtelijke ordening een minimaal aan te houden richtafstand tot hindergevoelige objecten van 30 meter. Hieraan wordt ruimschoots voldaan.
Conclusie
Het aspect bedrijven- en milieuhinder leidt niet tot belemmeringen voor wat betreft het voornemen van voorliggend bestemmingsplan.
3.9 Landschappelijke Inpassing
In dit bestemmingsplan wordt er een verruiming van de bouwhoogte mogelijk gemaakt ten opzichte van het thans geldende plan. De toegelaten bouwhoogte op grond van het geldende bestemmingsplan bedraagt 12 m. In het plan wordt een bouwhoogte van 20 m toegestaan; nadat het college daarvoor een omgevingsvergunning heeft verleend kan een bouwhoogte van 40 m worden toegestaan. Hieronder is nader ingegaan op de landschappelijke/stedenbouwkundige overwegingen die bij de hoogtebepaling een rol hebben gespeeld.
Bij het bepalen van de vorm en het materiaalgebruik is rekening gehouden met de volgende aspecten:
-
De omvang en het industrieële karakter van de loods is in lijn met de bestaande bedrijfsbebouwing van WMC en van de bedrijfsbebouwing in de buurt, zoals de naastgelegen Jongert scheepswerf.
-
In het ontwerp van de uitbreiding is rekening gehouden met de bestaande loods. De vormgeving is puur functioneel. Vormgeving, materiaalgebruik en kleur sluiten daarbij aan op de bestaande bebouwing.
-
Het incidentele industrieële karakter is kenmerkend voor bedrijventerreinen die grenzen aan het IJsselmeer en de Waddenzee. Op verschillende locaties rondom het IJsselmeer en de Waddenzee zijn dergelijke loodsen gebouwd, zoals scheepswerven (Damen Shiprepair in Harlingen en Feadship in Makkum), De Maxima-energiecentrale bij Lelystad en de loods van Frisia Zout BV in Harlingen.
3.10 Overig
3.10.1 Kabels en leidingen
In het plangebied kan sprake zijn van nutsinfrastructuur zijnde de gebruikelijke aansluitingen betreffende gas, water, elektriciteit, kabel en/of telecom. In en direct rondom het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig die een belemmering voor het voornemen zouden kunnen opleveren.
3.10.2 Parkeren
Kenniscentrum WMC beschikt over een eigen parkeervoorziening van in ieder geval 40 parkeerplaatsen. Uitvoering van het planvoornemen is nodig vanwege de toegenomen afmetingen van de te testen windturbines. Hiermee gaat geen grote toename van het aantal motorvoertuigbewegingen mee gepaard en derhalve ook geen toename van het aantal benodigde parkeerplaatsen. Wat betreft het parkeren geldt verder dat er ruim voldoende plek is om dit ter plekke op eigen terrein / het bedrijventerrein op te lossen. Het planvoornemen mag gelet hierop eveneens aanvaardbaar worden geacht.
3.10.3 M.e.r.-verantwoording
De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-verantwoording houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.
De voorgenomen bouwactiviteit betreffende de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing op het bestaande bedrijfsperceel is geen concreet benoemde activiteit die in kolom D van het Besluit m.e.r. is genoemd. Er is dan ook geen sprake van het overschrijden van drempelwaarden in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Voor het planvoornemen geldt daarom geen plan-MER-plicht en een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is ook niet aan de orde.
Voorts kan op basis van voorgaande verantwoording van de omgevingsaspecten in redelijkheid worden aangenomen dat geen onaanvaardbare milieueffecten in het plangebied hoeven te worden verwacht.
3.10.4 Duurzaamheid
Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema’s: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder deze laatste kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving. Nieuwbouw, zo ook voorliggend planvoornemen voor uitbreiding van bestaande bedrijfsbebouwing, biedt kansen voor duurzaamheid.
Hoofdstuk 4 Juridische Toelichting
4.1 Plansystematiek
Dit bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten voortkomend uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving van de regels en de verbeelding is aangesloten op de meest recente regeling Ruimtelijke Standaarden ruimtelijke ordening en is de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de digitale verplichtingen zoals die per 01-01-2010 van kracht zijn.
SVBP2012
De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit dat er sprake is van een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in artikel 1 aangaande de begrippen. Ook schrijft de SVBP2012 voor op welke wijze er invulling moet worden gegeven aan artikel 2 betreffende de wijze van meten. Vanwege het Bro geldt verder een formulering die ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht eveneens in de planregels moet worden overgenomen.
ANALOOG VS. DIGITAAL BESTEMMINGSPLAN
De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal bestemmingsplan. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is het digitale bestemmingsplan bepalend qua vormgeving en inhoud.
4.2 Toelichting Op De Regels
De hoofdstukindeling van de regels is op een standaardwijze opgesteld, namelijk:
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
ARTIKEL 1: BEGRIPPEN
In artikel 1 van de regels zijn waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Een deel van deze begrippen is voorgeschreven in de SVBP2012.
ARTIKEL 2: WIJZE VAN METEN
De wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden, is opgenomen in artikel 2.
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
De bestemmingsregels in hoofdstuk 2 hebben betrekking op de in het bestemmingsplan gehanteerde bestemmingen en zijn artikelsgewijs in de regels opgenomen. De regels kunnen onder meer bestaan uit de volgende onderdelen:
-
Bestemmingsomschrijving
In de bestemmingsomschrijving is uitgegaan van een volledige opsomming van wat binnen een bestemming functioneel ten aanzien van het gebruik van de gronden is toegestaan. Soms kan het voorkomen dat verschillende functies of bestemmingen naast elkaar zijn toegelaten, soms als primaire bestemming en soms als ondergeschikte bestemming.
-
Bouwregels
De bouwregels bieden voor iedere bestemming het kader in hoeverre er ergens gebouwd mag worden. Er zijn regels gesteld met betrekking tot het oprichten van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bouwregels kunnen eisen wat betreft maatvoering, oppervlakte- en inhoudsbepalingen en aantallen te plaatsen bouwwerken omvatten.
-
Afwijken van de bouwregels
Met het afwijken van de bouwregels wordt geregeld dat door het bevoegd gezag in voorkomende gevallen onder voorwaarden bij verschillende bestemmingen kan worden afgeweken van de eerder opgenomen bouwregels per bestemming.
-
Specifieke gebruiksregels
Met specifieke gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval tot strijdig met het in de bestemmingsomschrijving toegestane gebruik wordt gerekend.
-
Afwijken van de gebruiksregels
Met het afwijken van de gebruiksregels bestaat voor het bevoegd gezag de mogelijkheid om van de specifieke gebruiksregels af te wijken.
Met dit bestemmingsplan is sprake van het toepassen van één bestemming, te weten: ARTIKEL 3: Bedrijf - Kenniscentrum
Met dit bestemmingsplan is gekozen voor een maatwerkbestemming ten behoeve van het kenniscentrum en het mogelijk maken van het voorgenomen plan van uitbreiding.
In de bestemmingsomschrijving is vastgelegd dat de gronden in het plangebied aangewezen zijn voor bedrijfsgebouwen ten behoeve van een kenniscentrum voor het testen van windmolenbladen met daaraan ondergeschikt kantoorruimte, van ten hoogste 1.000 m2 vloeroppervlak.
In de bouwregels is vastgelegd dat de bedrijfsgebouwen binnen het op de verbeelding aangeduide bouwvlak dienen te worden gebouwd. De maximale bouwhoogte zal niet meer bedragen dan in de diverse maatvoeringsvlakken in het bouwvlak is aangeduid (maxima van 15 m en 20 m).
Het college kan, nadat hiervoor een omgevingsvergunning is verleend, toestaan dat in het vlak dat op de verbeelding is aangegeven met de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsbevoegdheid', een bouwhoogte van 40 m toestaan. In dat geval zal via een landschapsstudie in beeld moeten worden gebracht hoe de uitbreiding in het landschap kan worden ingepast.
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
Hoofdstuk 3 van de bestemmingsregels omvatten de algemene regels. De algemene regels gelden in het algemeen voor het gehele bestemmingsplan en staan min of meer los van de specifieke bestemmingsregels en worden om die reden altijd in een apart hoofdstuk opgenomen.
ARTIKEL 4: ANTI-DUBBELTELREGEL
De anti-dubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.
ARTIKEL 5: ALGEMENE BOUWREGELS
In de algemene bouwregels is een regeling opgenomen die waarborgt dat voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd ten behoeve van het planvoornemen.
ARTIKEL 6: ALGEMENE GEBRUIKSREGELS
Ook in de algemene gebruiksregels is een regeling ten aanzien van het treffen van parkeervoorzieningen opgenomen. Daarnaast is geregeld welk gebruik in ieder geval tot strijdig gebruik met de in het plan opgenomen bestemming wordt gerekend.
ARTIKEL 7: ALGEMENE AANDUIDINGSREGELS
In de algemene aanduidingsregels is de relatie met de toegepaste gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - radar" gelegd. Een regeling is getroffen die er op toeziet dat geen radarverstoring plaatsvindt.
ARTIKEL 8: ALGEMENE AFWIJKINGSREGELS
De algemene afwijkingsregels bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en bieden ruimte om bepaalde voorzieningen te kunnen realiseren.
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
ARTIKELEN 9 EN 10: OVERGANGSRECHT EN SLOTREGEL
Overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht en de SVBP2012 zijn de overgangs- en slotregels in de afsluitende artikelen van de regels opgenomen.
4.3 Overige Aspecten
Additionele voorzieningen
In het bestemmingsplan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, verhardingen, bermen, geluidswerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke bij de bestemming inbegrepen zonder dat dit uitdrukkelijk wordt vermeld.
Handhaving
Het bestemmingsplan geeft de gewenste planologische situatie voor het plangebied aan. Bestemmingsplannen zijn bindend voor de overheid en de burger. Enerzijds kan de overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen, anderzijds vormt het bestemmingsplan een juridisch kader voor burgers waaruit deze kan afleiden wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, op de in eigendom zijnde dan wel de naastgelegen buurpercelen, in de directe woon- en leefomgeving.
4.4 Bestemmingsplanprocedure
In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:
Voorbereidingsfase
De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro haar voornemen beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. De gemeente geeft een reactie op mogelijke reacties die voor zover noodzakelijk worden verwerkt in de regels en verbeelding.
Terinzageleggingsfase
Na de aankondiging in de Staatscourant en op de website www.officielebekendmakingen.nl wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.
Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.
Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Dit gebeurt als volgt:
-
Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging 6 weken na vaststelling.
-
Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan eventuele zienswijzen van GS en/of de ILT wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Belanghebbenden zijn diegenen die tegen het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze hebben ingediend en diegenen die hebben aangetoond in redelijkheid niet in de mogelijkheid zijn geweest om een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan in te dienen.
Indien geen beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan is ingediend, is het bestemmingsplan na afloop van de beroepstermijn onherroepelijk.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
Grondexploitatie
Op grond van artikel 6.12 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 Bro aangegeven. Op basis van het hierin in lid c gestelde (“de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte of met één of meer woningen”) wordt het planvoornemen van dit bestemmingsplan als bouwplan aangemerkt.
Doel van een grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal, waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.
Onderzoeks- en plankosten
De kosten voor realisatie, alsook de kosten voor de noodzakelijke onderzoeken, vanwege dit bestemmingsplan worden door de initiatiefnemer gedragen. De kosten voor de gemeente betreffen de gebruikelijke kosten voor de planbegeleiding.
Planschade
Door het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan voor de betreffende gronden is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden door de bestemmingsplanherziening, omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt.
Conclusie
Het kostenverhaal, evenals de afwenteling van de planschade, zal worden geregeld in een tussen de gemeente en de initiatiefnemer te ondertekenen afzonderlijke exploitatieovereenkomst. Op basis van deze overweging moet het planvoornemen van dit bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht. De exploitatiekosten zijn derhalve anderszins verzekerd. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet, als onderdeel van de Wro, is dan ook niet noodzakelijk. Voorgaande betekent dat dit bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.2.1 Overleg ex. art. 3.1. Bro en inspraak
In het kader van het bestuurlijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is dit bestemmingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid worden gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen.
Met de Provincie Noord-Holland, het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) en Rijkswaterstaat is vooroverleg gepleegd. De Provincie heeft in een reactie aangegeven dat ze geen reden hebben tot het maken van opmerkingen ten aanzien van het plan. Het HHNK heeft aangegeven dat voor de aspecten waterkwaliteit en waterkwantiteit Rijkswaterstaat het bevoegd gezag is. Voor de waterveiligheid is HHNK bevoegd gezag. Rijkswaterstaat heeft gereageerd dat het gebied grotendeels is vrijgesteld van waterstaatkundig beheer van Rijkswaterstaat. Slechts een klein deel van het plangebied, het noordoosten, valt binnen het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheergebied van Rijkswaterstaat Midden-Nederland. Dit betreft echter niet het gedeelte van het perceel waar de nieuwbouw gerealiseerd zal worden. Voor het grootste deel van het plangebied is Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheerder.
die in dit plan zijn verwerkt. Deze opmerking is in dit plan verwerkt.
5.2.2 Tervisielegging ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan wordt na behandeling van de ingekomen overlegreacties ter visie gelegd. Binnen de termijn van tervisielegging kunnen belanghebbenden zienswijzen op het plan naar voren brengen. Te zijner tijd zal hiervan verslag worden gedaan.