Onderstation Zuiderdijkweg Medemblik
Bestemmingsplan - gemeente Hollands Kroon
Vastgesteld op 19-10-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Onderstation Zuiderdijkweg Medemblik van de gemeente Hollands Kroon;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1911.BPLG2009hz031-va01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.5 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.6 bedrijf:
een onderneming waarin doorgaans met economisch oogmerk goederen worden vervaardigd, bewerkt, verwerkt, verhandeld en opgeslagen, danwel diensten worden verleend;
1.7 bijgebouw:
bijbehorend bouwwerk, in de vorm van een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw;
1.8 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.9 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.10 bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.11 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.12 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.13 extensieve dagrecreatie:
vormen van recreatief (mede)gebruik in een gebied, waarbij de recreatie geen specifiek beslag leg op de ruimte, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.
1.14 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.15 geluidzoneringsplichtige bedrijven:
een bedrijf, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld;
1.16 kwetsbaar object:
Onder kwetsbaar object wordt verstaan:
- a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde woningen, woonschepen of woonwagens als bedoeld bij beperkt kwetsbaar object;
- b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen;
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
- 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 per object;
- 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
- d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
- e. objecten die met de onder a tot en met d genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
1.17 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied.
1.18 natuurwetenschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
1.19 nutsvoorziening:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;
1.20 risicovolle inrichting:
een inrichting bij welke volgens wettelijke regelingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd )gebouw, waar die afstand het kortst is.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.4 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van dakkapellen; daar waar aangekapt wordt aan het bestaande dakvlak wordt de goot niet als goothoogte gerekend.
2.5 inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. grondgebonden agrarisch bedrijf;
- b. infrastructurele voorzieningen;
- c. waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij behorende:
- d. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
- e. groenvoorzieningen;
- f. erfontsluitingspaden;
- g. bruggen;
- h. waterlopen en waterbergingen;
met daaraan ondergeschikt:
- i. extensieve dagrecreatie.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan:
- a. de landschappelijke inpassing van gebouwen en bouwwerken
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.1 onder de voorwaarde dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het aanleggen van waterbassins en mestbassins;
- 2. het vellen of rooien van houtopstanden met een minimale breedte van 10 m;
- 3. het dempen, graven en vergraven van watergangen, hieronder het aanleggen van dammen en bruggen mede begrepen;
- 4. de aanleg van verharde wandel-, fiets-, en kavelpaden;
- 5. het bebossen of inplanten op gronden die op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van het plan niet bebost of ingeplant waren.
- b. Het lid 3.6 sub a van dit artikel vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, welke uit het oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn.
- c. De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 3.6 sub a zijn slechts toelaatbaar, indien door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke waarde dan wel de waterstaatkundige belangen van de gronden.
- d. Burgemeester en wethouders winnen ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in lid c voor zover het gaat om werkzaamheden zoals bedoeld in lid 3.6 sub a onder 3 advies in bij de waterbeheerder.
Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorzieningen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Nutsvoorzieningen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een elektriciteitsdistributiebedrijf, met een totaal gezamenlijk transformatorvermogen van ten hoogste 100 MVA;
met de daarbij behorende:
- b. gebouwen;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- d. wegen, paden, verhardingen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- h. terreinen.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de milieusituatie;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4.1 onder d, door de gestelde termijn van vier jaar te verlengen met een periode van maximaal twee jaar, indien het elektriciteitsdistributiebedrijf zoals bedoeld in lid 4.1 binnen de periode van vier jaar niet in bedrijf kan worden genomen en/of de sloop door externe omstandigheden niet binnen de periode van vier jaar kan plaatsvinden.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen basisbestemmingen, mede bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
- a. Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager:
- 1. documentatie of archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden aangetoond dat de archeologische waarden reeds verstoord zijn;
- 2. archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
- b. Indien uit het in lid 5.2 onder a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
- 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- c. De verplichting onder a geldt niet voor bouwplannen:
- 1. die betrekking hebben op een oppervlakte van niet meer dan 2.500 m²;
- 2. die betrekking hebben op een oppervlakte van meer dan 2.500 m² maar die niet dieper gaan dan 40 cm.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
- 2. het graven van watergangen;
- 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 4. het verlagen van het waterpeil.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
- 1. op basis van documentatie of archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
- 3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
- een verplichting tot het doen van opgravingen; of
- een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.
- c. Wanneer op grond van de hoofdbestemming eveneens een omgevingsvergunning vereist is voor activiteiten als bedoeld onder a gelden de volgende aanvullende regels:
- 1. voor de op grond van de bestemmingen omgevingsvergunningplichtige activiteiten wordt één omgevingsvergunning afgegeven;
- 2. bij de beoordeling van de omgevingsvergunningplichtige activiteiten krijgen archeologische belangen voorrang boven de belangen die het omgevingsvergunningstelsel van de hoofdbestemming beoogt te beschermen.
- d. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- 2. het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
- 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
- 4. op archeologisch onderzoek gericht zijn;
- 5. die plaatsvinden op gronden waarvoor door de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van documentatie of archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door uitvoering van eerdere werken of werkzaamheden niet langer aanwezig zijn;
- 6. die een oppervlakte van niet meer dan 2.500 m² hebben;
- 7. die oppervlakte hebben van meer dan 2.500 m² maar die niet dieper gaan dan 40 cm.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 4’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
- b. Alvorens de sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
6.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor waterkering.
- b. De belangen van de in lid 6.1 sub a bedoelde dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.
6.2 Bouwregels
Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de hoogte van de bouwwerken niet meer mag bedragen dan 10 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 voor het bouwen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, conform de bouwregels op grond van de betreffende bestemming, mits de belangen van de waterkering niet worden geschaad.
- b. Alvorens bij een omgevingsvergunning af te wijken, zoals bedoeld onder sub a winnen Burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' wijzigen door de bestemmingsaanduiding geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien ter plaatse de waterkerende functie is komen te vervallen, dan wel uit berekeningen is gebleken dat een andere ligging noodzakelijk, c.q. verantwoord is, blijkens een schriftelijke verklaring van de beheerder van de waterkering.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Parkeervoorzieningen
Een omgevingsvergunning voor het (ver)bouwen van een bouwwerk wordt slechts verleend indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van de parkeernormen in de 'Parkeerregels Hollands Kroon 2018', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze regeling gedurende de planperiode, welke door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld.
8.2 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.1 indien:
- c. het voldoen aan deze regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of;
- d. op andere geschikte wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien;
- e. strikte toepassing van de nota leidt tot een bijzondere hardheid, die niet door dringende redenen/noodzaak wordt gerechtvaardigd;
onder de voorwaarde dat dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse en met inachtneming van de hardheidsclausule in de 'Parkeerregels Hollands Kroon 2018', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze regeling gedurende de planperiode.
8.3 Bestaande maten
- a. Voor een bouwwerk dat krachtens een bouwvergunning of een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan de in hoofdstuk 2 voorgeschreven maximummaten, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan de in hoofdstuk 2 voorgeschreven minimummaten, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
- b. ingeval van herbouw is sub a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing indien de herbouw op dezelfde plaats geschiedt;
- c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld is het overgangsrecht bouwwerken, zoals opgenomen in dit plan, niet van toepassing.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Parkeervoorzieningen
Een omgevingsvergunning voor het uitbreiden of wijzigen van de functie van een bouwwerk wordt slechts verleend indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van de parkeernormen 'Parkeerregels Hollands Kroon 2018', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze regeling gedurende de planperiode, welke door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld.
9.2 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.1 indien:
- a. het voldoen aan deze regel door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- b. op andere geschikte wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien;
- c. strikte toepassing van de nota leidt tot een bijzondere hardheid, die niet door dringende redenen/noodzaak wordt gerechtvaardigd;
onder de voorwaarde dat dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse en met inachtneming van de hardheidsclausule in de 'Parkeerregels Hollands Kroon 2018', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze regeling gedurende de planperiode.
9.3 Strijdig gebruik
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen:
- a. het gebruiken dan wel laten gebruiken van gronden of bouwwerken waarbij de parkeergelegenheid die is vereist en aangelegd op grond van artikel 8.1 of 9.1 niet in stand wordt gelaten;
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 Luchtvaartverkeerzone - laagvlieggebied
Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - laagvlieggebied' geldt een laagvliegroute voor straaljagers en helikopters.
10.2 Vrijwaringszone - radar
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van:
- a. het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde, gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van openbare nutsdoeleinden of andere naar doelstelling daarmede vergelijkbare instellingen, zoals gasreduceerstations, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten, onder de voorwaarde dat:
- 1. de inhoud van de gebouwtjes niet meer bedraagt dan 75 m3;
- 2. de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
- b. afwijkingen van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen en voorgeschreven maten met ten hoogste 10% maar niet meer dan 2 m, en voor kassen niet meer dan 5 m, voor zover dit om technische redenen en/of redenen van doelmatigheid noodzakelijk is en uit het oogpunt van welstand en beeldkwaliteit niet bezwaarlijk is.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip vaststelling van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 13.1 sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 13.1 sub a met maximaal 10 %.
- c. Lid 13.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid ,13.2 sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 13.2 sub a na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Lid 13.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Onderstation Zuiderdijkweg Medemblik, van de gemeente Hollands Kroon.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Liander is verantwoordelijk voor het aanleggen, onderhouden en beheren van gas- en elektriciteitsnetten in (delen van) de provincies Gelderland, Flevoland, Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht en Friesland. Binnen dit verzorgingsgebied transporteert Liander elektriciteit naar ruim 3 miljoen huishoudens, bedrijven en instellingen (peil 31 dec. 2016). Liander werkt iedere dag aan een energievoorziening die iedereen onder gelijke condities toegang geeft tot betrouwbare, betaalbare en duurzame energie. Om dat voor elkaar te krijgen, is het belangrijk om de veiligheid, kwaliteit en capaciteit van de netten op orde te houden. De netinfrastructuur moet nu en in de toekomst aan de capaciteitsbehoefte van de klanten voldoen.
In de netvisie is voorzien om het huidige 50/10kV station Medemblik om te bouwen naar een 20/10kV station, en te voeden vanuit het recent gerealiseerde 150/20kV onderstation te Middenmeer. Door het station Medemblik over te nemen op het onderstation Middenmeer kan het bestaande 50kV-net worden ontlast. Daarnaast staat er op het huidige 50/10kV station Medemblik verouderde installaties, welke aangemerkt zijn om snel te vervangen.
Er is onderzoek gedaan naar het ombouwen van het huidige station op het bestaande perceel. Hieruit is gebleken dat ombouw zeer complex zou zijn op het bestaande terrein, en veel engineerscapaciteit zou innemen. De voorkeur is dan ook om het station 'greenfield' te realiseren naast het huidige bestaande station. Nadat het nieuwe station in bedrijf is genomen kan sloop van het huidige station worden opgestart.
De locatie kent een agrarische bestemming. Het nieuwe onderstation past niet in de huidige agrarische bestemming zowel qua gebruik als de bouwregels. Met het voorliggende nieuwe bestemmingsplan wordt het nieuwe onderstation mogelijk gemaakt.
1.2 Plangebied
Het plangebied ligt aan de zuidzijde van de Zuiderdijkweg direct ten noorden van de stad Medemblik. Het plangebied betreft zowel de locatie van het bestaande en te slopen transformatorstation (oostzijde) en het nieuw te realiseren transformatorstation. Het plangebied ligt weliswaar direct ten noorden van de stad Medemblik maar is gelegen binnen de gemeente Hollands Kroon. De locatie heeft betrekking op verschillende percelen. Deze gronden hebben nu nog een agrarische bestemming en zijn kadastraal bekend onder gemeente Wieringermeer, sectie M, perceelnummers 197, 200, 202 (gedeeltelijk). Op onderstaande luchtfoto is het plangebied aangegeven.
Figuur 1: Luchtfoto plangebied
1.3 Geldend Juridisch-planologisch Kader
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' van de gemeente Hollands Kroon. In dit bestemmingsplan hebben de gronden de bestemming 'Agrarisch' met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering', een bouwvlak met functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - transformatorstation' voor het bestaande transformatorstation. Daarnaast zijn er twee gebiedsaanduidingen van toepassing 'luchtvaartverkeerzone - laagvlieggebied' en 'vrijwaringszone - radar'.
Figuur 2. Fragment vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied 2009'
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting, waarin de achterliggende gedachten bij het bestemmingsplan zijn verwoord. In het eerste hoofdstuk van de toelichting zijn de aanleiding, het doel en het huidig planologisch regime van het bestemmingsplan beschreven. In hoofdstuk twee wordt aandacht besteed aan de huidige en toekomstige situatie van het plan. Hoofdstuk drie omschrijft het relevante beleidskader, waarna de verschillende milieuaspecten die van invloed kunnen zijn op ruimtelijke ontwikkelingen aan bod komen in hoofdstuk vier. Een toelichting op de juridische aspecten van dit bestemmingsplan wordt gegeven in hoofdstuk vijf. Daar wordt ingegaan op verschillende bepalingen per bestemming. Hoofdstuk zes beschrijft de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Er wordt kort ingegaan op de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied. Tevens wordt nut en noodzaak van het plan toegelicht.
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied ligt direct ten zuiden van de Zuiderdijkweg te Wieringerwerf op een afstand van ruim 100 meter ten noorden van het spoor in Medemblik. Het betreffen de gronden van het bestaande transformatorstation en de gronden ten westen van deze locatie waar het nieuwe station wordt gerealiseerd. Deze gronden, ten westen van, het huidige transformatorstation worden momenteel gebruikt als grasland. In figuur 3 is de bestaande situatie weergegeven.
Figuur 3. Bestaande situatie plangebied
2.2 Toekomstige Situatie
Het plan is om een nieuw 20/10kV onderstation te plaatsen direct ten westen van het bestaande onderstation. Er wordt gebouwd conform modulair bouwen. Er worden 3 (open) transformatorcellen geplaatst met daarin 3 transformatoren van 20/10 kV van ieder 20 MVA per stuk. Er is sprake van 60 MVA opgesteld vermogen en 40 MVA gelijktijdig in te schakelen vermogen (n-1 principe). Ook worden er drie schakelinstallaties geplaatst. Het onderstation heeft de afmetingen van 16,88 meter x 38,07 meter met een oppervlakte van in totaal 642 m2. Het onderstation krijgt een hoogte van 4,50 meter. In figuur 2 is de locatie van het nieuwe onderstation getoond. Het nieuwe onderstation zal net als het huidige station ontsluiten op de Zuiderdijkweg. Het terrein van het onderstation is omringd met een hekwerk. Het onderstation is onbemand. Af en toe vindt onderhoud en controle plaats. Op het station komt voldoende ruimte voor het parkeren van de benodigde voertuigen hiervoor. Na realisatie van het nieuw onderstation wordt het huidige gebouw gesloopt.
Daarnaast is de gemeente Medemblik voornemens om het bestaande parkeerterrein op de gronden gelegen tussen de Zuiderdijkweg, de N240 en de Westfriese Omringdijk uit te breiden, zodat de parkeerdruk in het centrum van Medemblik verlicht kan worden. Mogelijk dat de grond waar het huidige onderstation staat, in de toekomst (deels)zal fungeren als parkeerterrein. Deze beoogde plannen voor mogelijke uitbreiding van het parkeerterrein maken echter geen onderdeel uit van dit onderhavige bestemmingsplan. Zodra de plannen van de gemeente Medemblik concreet genoeg zijn zullen deze plannen in een separaat bestemmingsplan worden beschouwd.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Hoofdstuk 3 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt getoetst in hoeverre de voorgenomen ontwikkeling past binnen het door de overheid vastgestelde beleid. Achtereenvolgens wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
De kaders van het rijksbeleid op het gebied van de fysieke leefomgeving zijn opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De NOVI is op 11 september 2020 vastgesteld en is vanaf 12 februari 2021 bindend voor het Rijk als geldende visie onder de Wet ruimtelijke ordening. De NOVI vervangt daarmee de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012).
Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Nederland staat immers voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Het zijn grote en complexe opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen.
De toenemende druk op de fysieke leefomgeving vraagt daarbij om een actievere Rijksoverheid. De NOVI stelt een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Regie vanuit het Rijk betekent echter niet het centraliseren van taken en verantwoordelijkheden; wel het geven van richting op grote opgaven en regie op goed samenspel, zowel publiek als publiek/privaat.
In de NOVI zijn de genoemde opgaven samengevat in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- een duurzaam en economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Om dit te bereiken worden 21 nationale belangen benoemt in de NOVI waarop de nationale overheid zich richt. Deze hebben onder andere betrekking op het zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften, het waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem, het beperken van klimaatverandering, het waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen, het behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang en het verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit. Deze 21 nationale belangen hebben ook een relatie met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie ook navolgende paragraaf 3.1.2.
Betekenis voor het plan
Voorliggend bestemmingsplan sluit aan op het nationale belang ‘realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur’ uit de NOVI. Het nieuwe onderstation is nodig om in de toekomst te kunnen voorzien in de vraag naar elektrisch vermogen in de omgeving. Dit is van belang voor een goed functionerend en betrouwbaar elektriciteitsnetwerk.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Ten behoeve van de bescherming en de verwezenlijking van de nationale belangen, worden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) algemene regels voorgeschreven die bindend zijn voor de lagere overheden zoals provincie en gemeente. Hoewel in het Barro de kaderstellende uitspraken uit de voorheen geldende SVIR werden bevestigd, blijven deze ook onder de NOVI gelden. Uit de NOVI blijkt dat de elektriciteitsvoorziening is aangemerkt als een nationaal belang (zie 3.1.1).
Ten aanzien van elektriciteitsvoorziening zijn in het Barro regels opgenomen met betrekking tot het hoogspanningsnet en hoogspanningsverbindingen. Hieronder verstaat het Barro:
- hoogspanningsnet: het net met een spanning van ten minste 220 kV en de daarin aanwezige schakel- en transformatorstations en andere hulpmiddelen;
- hoogspanningsverbinding: verbinding met een spanning van ten minste 220 kV en de daarmee verbonden schakel- en transformatorstations en andere hulpmiddelen.
Betekenis voor het plan
Het plan voorziet in de realisering van een 20/10kV onderstation. Dit betreft geen net/verbindingen met een spanning van 220 kV. Derhalve zijn de in het Barro opgenomen regels met betrekking tot de elektriciteitsvoorziening niet van toepassing voor het plan. Met het voorliggende bestemmingsplan zijn ook de overige onderwerpen uit het Barro niet in het geding. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het projectgebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang.
3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening
In het Bro zijn regels opgenomen die eisen stellen aan de inhoud van een toelichting op een bestemmingsplan. Een toelichting dient een verantwoording van de in het plan gemaakte keuzen te bevatten, net als een waterparagraaf, de uitkomsten van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro, de resultaten van verrichte onderzoeken, een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het plan zijn betrokken en de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan. Deze toelichting voldoet daaraan.
Verder dient er sprake te zijn van een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Ruimtelijke plannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling dienen een verantwoording te bevatten aan de hand van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder). Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Artikel 3.1.6, lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. De tekst uit het Bro luidt nu als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als een "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". Daarnaast dient gekeken te worden naar gevormde jurisprudentie. Uit de tot dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van dit begrip blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt. Zo wordt een project vanaf 12 woningen of meer aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Voor overige stedelijke functies wordt gesteld, dat voor andere stedelijke ontwikkelingen in de vorm van een terrein 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Bestaat de andere stedelijke ontwikkeling uit de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2. Door de toevoeging van 'in beginsel' bij iedere ondergrens, lijkt de Afdeling duidelijk te willen maken dat er geen sprake is van ‘harde’ ondergrenzen.
Betekenis voor het plan
Het plan voorziet in de realisering van een 20/10kV onderstation. Gelet op de nota van toelichting van het Bro, het gegeven dat nutsvoorzieningen in het Bro niet zijn gedefinieerd als stedelijke ontwikkeling, de strekking van de regeling in het Bro, die mede gericht is op het tegengaan van leegstand, in combinatie met tot dusver gevormde jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hieromtrent (zie uitspraken van 26 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1123, en 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:465) wordt een onderstation niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Daar komt bij dat de gewenste ontwikkeling nodig is om in de toekomst te kunnen voorzien in de vraag naar elektrisch vermogen in de omgeving. Dit is van belang voor een goed functionerend en betrouwbaar elektriciteitsnetwerk. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing op voorliggend plan.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie NH2050
De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 door Provinciale Staten (PS) vastgesteld. In de Omgevingsvisie NH2050 staat een duurzame ontwikkeling van de fysieke leefomgeving centraal. De leefomgeving is de basis, met een samenleving die wensen en behoeften heeft en de leefomgeving gebruikt voor ruimtelijke- economische ontwikkelingen. De hoofdambitie is gericht op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een belangrijk onderwerp in de omgevingsvisie is de energietransitie. De ambitie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op (een maximale inzet op opwekking van) hernieuwbare energie.
De energietransitie, van energie uit uitputbare bronnen naar energie uit duurzame, hernieuwbare bronnen, is een belangrijke opgave voor de provincie Noord-Holland. Het streven is een maximale opwekking van duurzame energie voor de volledige energievraag in Noord-Holland in 2050. Om dit te realiseren, is de distributie van energie een belangrijke voorwaarde. Met de transitie naar duurzame energie vindt de opwekking op andere plekken plaats, en moet het distributienet hier goed op worden voorbereid. In de omgevingsvisie wordt dan ook aangegeven dat het niet alleen gaat om de opwekking van duurzame energie, maar ook om uitbreiding en aanpassing van de infrastructuur die nodig is om deze energie op een effectieve manier te verdelen.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de ontwikkeling van een nieuw 20/10kV onderstation planologisch mogelijk gemaakt. Dit initiatief levert een bijdrage aan de ambities van de provincie op het gebied van energietransitie en is daarmee in overeenstemming met de Omgevingsvisie.
3.2.2 Omgevingsverordening NH2020
De Omgevingsverordening NH2020, is in oktober 2020 vastgesteld en in werking getreden op 17 november 2020. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De provincie wil ontwikkelingen als woningbouw en windenergie mogelijk maken en het waardevolle Noord-Hollandse landschap beschermen. De 21 nu geldende provinciale verordeningen zijn samengevoegd tot 1 verordening. Hierdoor is het makkelijker geworden om te zien welke regels waar gelden. Bij de omgevingsverordening zit een digitale kaart waarbij de regels direct in beeld komen op een specifieke locatie. In deze verordening worden regels gegeven over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is.
Om na te gaan welke relevante onderwerpen van de omgevingsverordening op het plangebied van toepassing zijn is de digitale viewer van de provincie Noord-Holland geraadpleegd. Hieronder komen de meest relevante onderwerpen uit de verordening in relatie tot het voorliggende plan aan de orde.
Bodemsanering
Dit heeft betrekking op afdeling 4.3 Bodemsanering van de verordening. De hierbij behorende artikelen zijn van toepassing op het moment dat er sprake is van een bodemsanering. Uit paragraaf 4.2 blijkt dat er geen sprake is van sanering en dat afdeling 4.3 daarmee niet van toepassing is op het planvoornemen.
Terreinen binnen de vastgestelde kritische afstand van Natura2000 - Natura2000
Dit heeft betrekking op artikel 4.3 Tijdelijk en uitzonderlijk gebruik helikopters of andere luchtvaartuigen en artikel 4.4 Ontbrandingstoestemming of melding. De realisatie van het 20/10kV onderstation heeft geen betrekking op deze aspecten.
Peilbesluit
Dit heeft betrekking op afdeling 6.10 Water en het daarbij behorende artikel 6.82 Peilbesluit. In dit artikel is bepaald dat de beheerder van de oppervlaktewaterlichamen peilbesluiten dient vast te stellen en is daarmee van toepassing voor het waterschap en heeft geen betrekking op het planvoornemen.
Betekenis voor het plan
De omgevingsverordening staat uitvoering van het planvoornemen niet in de weg.
3.2.3 Beleidsagenda Energietransitie 2016-2020
De Beleidsagenda Energietransitie (2016) is opgesteld met als uitgangspunt een bijdrage te leveren aan het behalen van de doelstellingen van het Rijk bij de Klimaattop in Parijs. Uiteindelijk is het doel voor de provincie een volledig duurzame energievoorziening in 2050. De beleidsagenda kent drie beleidslijnen:
- 1. Energie besparen
- 2. Duurzame energie opwekken
- 3. Warmte en koude
Daarbij zijn er twee doorsnijdende thema's die in elk van de beleidslijnen een belangrijke rol spelen, namelijk: op weg naar een nieuw energiesysteem en innovatie. Tot slot geldt een aantal randvoorwaarden waaraan voldaan moet worden om met het beleid successen te boeken. Dit zijn: Ruimtelijke impact, participatie en communicatie, financiering en monitoring.
Betekenis voor het plan
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de ontwikkeling van een 20/10kV onderstation mogelijk gemaakt. De uitbreiding is noodzakelijk om ook in de toekomst te kunnen voorzien in de groeiende vraag naar elektriciteit in het gebied, mede als gevolg van een duurzame toekomstgerichte energievoorziening. Juist de vraag naar duurzame energie vergt een grotere capaciteit van het elektriciteitsnetwerk. De onderhavige capaciteitsuitbreiding draagt daaraan bij.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie gemeente Hollands Kroon (2021)
De omgevingsvisie is een integrale visie en vormt het fundament voor het beleid van Hollands Kroon en de uitvoering ervan voor de periode tot 2030. Uitdagen om initiatieven te nemen en te realiseren; dat is het doel van deze omgevingsvisie. Een inspiratie- en koersdocument, een kompas voor ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving. Kenmerkend in de visie is het ‘ja, tenzij’ principe.
Hoofdrichtingen van de beleidskeuzes voor de voorgestane ontwikkeling zijn:
- Binnen de gestelde kaders in ruimtelijke plannen wordt ervan uitgegaan dat inwoners en ondernemers zelf zorg dragen voor de landschappelijke inpassing;
- Slimme energie is de toekomst!
Betekenis voor het plan
Het project geeft invulling aan de hiervoor genoemde hoofdrichtingen van de omgevingsvisie. In de Omgevingsvisie is de ambitie opgenomen om uit te groeien naar centrumgemeente voor duurzame energie door kennisclustering en optimalisatie van vestigingslocaties. In 2050 is de gemeente klimaatneutraal. Hiervoor zal meer duurzame energie opwekking nodig zijn, o.a. door groei van de opwekking van zonne-energie op daken. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de ontwikkeling van een nieuw 20/10kV onderstation planologisch mogelijk gemaakt. De uitbreiding is noodzakelijk om ook in de toekomst te kunnen voorzien in de groeiende vraag naar elektriciteit in het gebied, mede als gevolg van een duurzame toekomstgerichte energievoorziening. Dit initiatief levert een bijdrage aan de ambities van de gemeente op het gebied van energietransitie en is daarmee in overeenstemming met de Omgevingsvisie.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
In het kader van de ruimtelijke procedure wordt het project, in het kader van wet- en regelgeving en het kader van een goede ruimtelijke ordening, getoetst op een groot aantal milieu- en omgevingsaspecten. Hieronder is per aspect de betekenis voor het plan aangegeven.
4.1 Erfgoed
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
4.1.1 Archeologie
In de omgevingsvisie Hollands Kroon staat dat Hollands Kroon wordt gekenmerkt door een rijk bodemarchief, waarvan de bewaarcondities over het algemeen gunstig zijn. Op 14 juli 2022 is de beleidskaart Archeologie van de gemeente Hollands Kroon vastgesteld. De kaart met toelichting geeft een overzicht van de bekende archeologische waarden en de verwachte archeologische waarden. Daarnaast geeft de kaart voor elke locatie in onze gemeente aan hoe om te gaan met archeologie bij ruimtelijke ingrepen. Dit schept duidelijkheid en hiermee wordt onnodig archeologisch onderzoek of vernietiging van waardevolle archeologische resten voorkomen.
In het geldende bestemmingsplan is geen archeologische beschermingsregeling voor het projectgebied van kracht. De beleidskaart Archeologie van de gemeente Hollands Kroon geeft aan dat bij ingrepen van meer dan 2.500 m2 en een diepte van 40 cm een archeologisch onderzoek aan de orde is. Van een dergelijk grootschalige ingreep is echter lang geen sprake. Volledigheidshalve is voor deze gronden wel de dubbelbestemming Archeologie opgenomen conform het vastgestelde beleid.
Betekenis voor het plan
Op grond van het bovenstaande kan worden gesteld dat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen niet door archeologische verwachtingswaarden wordt beperkt.
NOTA BENE
Archeologische bescherming blijft op grond van de Erfgoedwet gewaarborgd. Dit betekent dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag (gemeente Hollands Kroon).
4.1.2 Cultuurhistorie
Als handreiking voor het onderzoek naar cultuurhistorie is de provinciale Leidraad landschap en cultuurhistorie met bijbehorende digitale informatiekaart beschikbaar. Voor het planvoornemen is deze informatie geraadpleegd.
Betekenis voor het plan
De locatie is gelegen nabij de Westfriese Omringdijk. De Westfriese Omringdijk is de dijk rond het oude zeekleilandschap van West-Friesland. De dijk beschermt de Westfriezen al sinds de 13e eeuw tegen water en verbindt verschillende gemeenten en landschappen, ieder deel met een eigen karakter. De dijk is met zijn 126 km lengte een tastbaar icoon van de Westfriese identiteit. Deze identiteit bouwt voort op de strijd tegen het water, de pioniersmentaliteit van de bevolking, de Westfriese onafhankelijkheid in vroegere tijden en het kenmerkende landschap.
De Westfriese Omringdijk rijgt verschillende landschapstypen aan elkaar die het resultaat zijn van verschillende fasen van ontginning, drooglegging en aandijkingen. De dijk zelf is door de eeuwen heen, ondanks de ‘permanente verbouwing’ van de dijk en ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving, opvallend goed in zijn oorspronkelijke profiel bewaard gebleven. De Westfriese Omringdijk is beschermd als provinciaal monument.
De dijk is een continu landschappelijk element, maar heeft een samengesteld karakter. Hierdoor zijn er grote verschillen tussen delen van de dijk, zowel in het dwarsprofiel als in het lengteprofiel en de manier waarop het naastgelegen landschap aansluit op de dijk. Op basis van deze verschillen, die mede bepalend zijn voor de identiteit, zijn twaalf verschillende dijktrajecten te onderscheiden: acht in het landelijke gebied en vier in het stedelijk gebied. Deze staan beschreven in het Beeldkwaliteitsplan voor de Westfriese Omringdijk (2009).
In het Beeldkwaliteitsplan zijn twee zones aangewezen die bepalend zijn bij het waarborgen van de openheid en de ruimtelijke relaties. Het betreft de ‘kwaliteitszone’: een zone rondom de dijk tot maximaal 200 meter van de dijk. Deze maat refereert aan de zone van 200 meter die, van oudsher, binnendijks werd vrijgehouden van bebouwing in verband met de stabiliteit van de dijk. Deze zone zorgt er nu voor dat de dijk vandaag de dag nog zo herkenbaar en vrij in het open landschap ligt. Ontwikkelingen die de openheid aantasten worden bij voorkeur niet in deze zone geplaatst. Als er toch ontwikkelingen plaatsvinden moeten deze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van de dijk. De maat van deze zone wordt gemotiveerd vanuit de visuele beleving van openheid vanaf de dijk en vanaf het landschap naar de dijk toe.
Het plan voorziet in de realisatie van een nieuw 20/10kV-station vanwege de toenemende vraag naar elektriciteit. Dit station kan vanwege de aanwezige hoogspanningsverbinding(en) enkel in de nabijheid van het huidige onderstation Medemblik gerealiseerd worden aangezien hier de voorzieningen zijn getroffen. Het bestaande onderstation zal worden gesloopt na realisatie en inwerking treding van het nieuwe 20/10kV-station.
Voor wat betreft de cultuurhistorische aspecten is het van groot belang dat het monument de Westfriese Omringdijk en het zicht om de dijk en Medemblik zo veel mogelijk onaangetast blijven. Het realiseren van het nieuwe station en de sloop van het huidige station leidt niet tot een (verdere) aantasting van het de Westfriese Omringdijk en het zicht om de dijk en Medemblik dan in de huidige situatie al het geval is. De ontsluiting vindt, net als in de huidige situatie, plaats via de Zuiderdijkweg. Er vinden geen ingrepen in of direct nabij het monument en de ontwikkeling leidt daarom ook niet tot een aantasting van het monument de Westfriese Omringdijk. Hieruit blijkt dat het aspect cultuurhistorie uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.
4.2 Bodem
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet zijn aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming (Wbb) van toepassing, waarin is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen er sprake is van een saneringsgeval.
De locatie valt in kwaliteitsklasse landbouw en natuur van de bodemkwaliteitskaart 2016. Deze kwaliteit is geschikt voor de beoogde functie. In de omgeving zijn geen verontreinigingen aangetroffen en in het historisch bodembestand zijn op en in de directe omgeving van de locatie geen vermeldingen. Op basis van de beschikbare gegevens kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit naar verwachting geschikt is voor het voorgenomen gebruikt.
Daarnaast zijn er situaties waarvoor geen onderzoek naar de bodemgesteldheid hoeft te worden uitgevoerd. Dit betreft bouwwerken waarin niet dagelijks gedurende enige tijd dezelfde mensen verblijven, bijvoorbeeld om te werken of onderwijs te geven of te genieten. Bij ‘enige tijd’ moet gedacht worden aan een verblijfsduur van twee of meer uren per (werk)dag waarbij het niet gaat om een enkele keer twee of meer uren, maar om een meer structurele aanwezigheid (over een langere periode dan één dag) van dezelfde mensen in het gebouw. Daar is bij gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen geen sprake van. Bij dit soort gebouwen is het gezondheidsrisico voor mensen verwaarloosbaar. Er is een bodemonderzoek nodig wanneer een bouwwerk wordt aangemerkt als een verblijfsruimte waar (nagenoeg) voortdurend mensen verblijven. Daar is geen sprake van in onderhavige situatie.
Betekenis voor het plan
Voor het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Stantec BV. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt de locatie in milieuhygiënisch opzicht geschikt geacht voor de huidige en toekomstige bestemming. Vervolgonderzoek is niet nodig. De onderzoeksresultaten vormen geen belemmeringen voor de beoogde herontwikkeling. Het volledige bodemonderzoek is als Bijlage 1 bijgevoegd.
4.3 Ecologie
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming. In het kader van een separaat op te stellen bestemmingsplan om een bestaand parkeerterrein in de gemeente Medemblik uit te breiden en twee nieuwe parkeerterreinen aan te leggen met in totaal 380 parkeerplaatsen heeft een ecologische inventarisatie plaatsgevonden. Onderhavig plangebied voor het onderstation is gelegen in dit gebied en zodoende kan gebruik gemaakt worden van dit onderzoek.
Naast het raadplegen van bronnen is de locatie ten behoeve van de inventarisatie op 16 oktober 2019 bezocht door een ecoloog van Bügel Hajema Adviseurs. Onderstaand is ingegaan op de conclusies en advies uit het rapport. Het volledige rapport is als Bijlage 2 toegevoegd.
Soortenbescherming
Toetsing
Er gaan geen jaarrond beschermde vogelnesten verloren als gevolg van de werkzaamheden in het plangebied. Bij uitvoering van het plan verandert het plangebied als foerageergebied voor vogels met jaarrond beschermde nesten, maar zal niet geheel ongeschikt worden. Bovendien is in de directe omgeving van het plangebied in ruime mate alternatief en deels hoogwaardiger foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op vogels met jaarrond beschermde nesten treden niet op.
Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van algemene vogelsoorten worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.
Met de uitbreiding en aanleg van de parkeerterreinen gaan geen vleermuisverblijfplaatsen verloren.Het plangebied zal naar verwachting na de herinrichting niet ongeschikt worden voor de te verwachten vleermuissoorten die rondom graslanden foerageren. Bovendien is in de directe omgeving van het plangebied in ruime mate alternatief foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op het foerageergebied van vleermuizen treden niet op.
Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene zoogdiersoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Noord-Holland. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.
Gebiedsbescherming
Toetsing
Gezien de relatief grote afstand tot het Natura 2000-gebied en de aard van het plan kunnen de meeste effecten in het kader van de Wnb op voorhand worden uitgesloten.
Het NNN in Noord-Holland kent geen externe werking. Met de uitvoering van de plannen gaat geen NNN verloren, waardoor negatieve effecten hierop kunnen worden uitgesloten. Weidevogelleefgebieden zullen eveneens geen verstoring ondergaan, gezien de relatief grote afstand tot het plangebied.
Stikstof
Om aan te kunnen tonen wat de stikstofdepositie van de beoogde nieuwbouw- en sloopwerkzaamheden zijn, gerelateerd aan de realisatie van een nieuw 20/10kV elektriciteitsstation aan de Zuiderdijkweg 23 te Wieringerwerf, zijn berekeningen uitgevoerd met de AERIUS calculator. Het dichtstbij gelegen stikstofgevoelige Natura 2000 gebied is de Waddenzee op circa 18 kilometer van het projectgebied.
Er zijn twee berekeningen uitgevoerd. Een voor de werkzaamheden gerelateerd aan de bouw van het nieuwe 20/10kV elektriciteitsstation, met als uitgangspunt start bouw in 2024. De andere berekening is uitgevoerd voor werkzaamheden gerelateerd aan sloop van het huidige 50/10kV elektriciteitsstation (startdatum 2027). De sloopwerkzaamheden aan het (huidige) 50/10kV elektriciteitsstation kunnen pas aanvangen nadat het nieuw te realiseren 20/10kV elektriciteitsstation in bedrijf is genomen.
De stikstofdepositie van de gebruiksfase is niet berekend. In de gebruiksfase is er sprake van een onderstation en deze functie heeft geen uitstoot. In het onderstation zijn structureel geen personen aanwezig. Er vinden slechts periodiek onderhoudswerkzaamheden plaats. Dit is overeenkomstig de activiteiten die bij het huidige 50/10kV elektriciteitsstation plaatsvinden. Er is geen sprake van een verkeersaantrekkende werking. Onderzoek in de vorm van een Aeriusberekening voor de gebruiksfase is dan ook niet noodzakelijk.
Ten behoeve van een worst-case benadering zijn de kengetallen doorgerekend binnen één bouwjaar, waarin de betreffende bouwwerkzaamheden en verkeersbewegingen van het project zijn gemodelleerd. De bestaande situatie c.q. uitgangssituatie is 0, en daarmee is deze berekening tegelijkertijd ook de verschilberekening. In de gebruiksfase wordt geen NH3 of NOx stikstof uitgestoten. Uit de berekening volgt dat er geen natuurgebieden zijn met een stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Voor het aspect stikstofdepositie is geen vergunning of VVGB voor de Wnb gebiedenbescherming benodigd. De Aeriusberekening is als Bijlage 3 bijgevoegd.
Betekenis voor het plan
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Van het doen van aanvullend onderzoek en de aanvraag van een ontheffing op grond van de Wnb is in voorliggende situatie geen sprake. Wel dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels. In dit bestemmingsplan wordt de locatie van het huidige station wegbestemd naar agrarisch. Het aanwezige gebouw en het gebruik blijft beschermd door het overgangsrecht. Op het moment dat het nieuwe station is gerealiseerd en in werking is zal het huidige station worden gesloopt. Dit station is nu niet meegenomen in de ecologische beoordeling. Voorafgaand aan de sloop van het huidige station zal te zijner tijd een ecologische quickscan worden uitgevoerd, om uit te sluiten dat de verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming niet worden overtreden. Het plan is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.
4.4 Hinder Van Bedrijven
De ruimtelijke ordening stelt zich tot doel een goede kwaliteit van leefomgeving te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van voldoende afstand tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen anderzijds. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie.
Onderstaande tabel geeft de relatie weer tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk.
Figuur 4. Bedrijven en milieuzonering (bron: VNG, Brochure Bedrijven en milieuzonering, 2009)
Betekenis voor het plan
Het plangebied ligt in het buitengebied. De omgeving heeft een agrarisch karakter. Er zijn geen woningen in de nabijheid gelegen. Het nieuwe onderstation zal maximaal 100 MVA opgesteld vermogen bevatten. Hiermee valt het nieuwe onderstation in milieucategorie 3.1 (elektriciteitsdistributiebedrijven met een transformatorvermogen van 10 t/m 100 MVA). Voor milieucategorie 3.1 geldt een indicatieve afstand van 50 m ten opzichte van gevoelige bestemmingen (in het referentiegebied rustige woonwijk). De dichtstbijzijnde woningen liggen ruim buiten deze afstand. Zie figuur 4. In figuur 5 is aangegeven dat er ook een hinderafstand vanwege gevaar is bij een elektriciteitsdistributiebedrijf. Deze afstand bedraagt in dit geval 30 m.
Figuur 5. milieucategorie van een elektriciteitsdistributiebedrijf (bron: VNG, Brochure Bedrijven en milieuzonering, 2009)
Binnen de richtafstand van 50 (geluid) en 30 (gevaar) meter zijn geen woningen gelegen. De dichtstbijzijnde woningen zijn op minimaal 120 meter gesitueerd. Bij de in de VNG brochure opgenomen richtafstanden wordt uitgegaan dat de installaties worden uitgevoerd volgens de 'stand der techniek'. Bij dit soort installaties is mogelijk op grotere afstand dan de richtafstand een brom-/zoemtoon waar te nemen die sterk piekt bij 100 Hz. De VNG-richtlijn gaat ervan uit dat op 50 meter afstand wordt voldaan aan een richtwaarde van 45 dB(A) etmaalwaarde. Dat zal dan ook uitgangspunt moeten zijn bij het verder uitwerken van de plannen (geluideisen aan leveranciers). Uitgaande van die 45 dB(A) mogen we ervan uitgaan dat in de nachtperiode op 50 meter afstand geluidniveaus optreden van ten hoogste 35 dB(A) inclusief toeslag voor tonaal geluid. In de praktijk dus een waarde van 30 dB(A) zonder toeslag. Bij de woningen zal dit nog 7 à 8 dB lager zijn (vanwege de grotere afstand; 50 naar 120 meter). Bij 100 Hz (relevant voor LFG) zal dan ten hoogste 41 à 42 dB optreden buiten de woning (invallend op de gevel). Binnen de woningen zullen de geluidniveaus dan ten hoogste circa 23 dB bedragen bij 100 Hz. Dit is ruimschoots lager dan de Vercammencurve en in de buurt van de gehoordrempel.
Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Vanuit milieuzonering is er geen belemmering ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.
4.5 Geluidhinder
De Wet geluidhinder (Wgh) vormt het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid en bevat een stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie.
Wegverkeer
In de Wet geluidhinder is bepaald dat het bevoegd gezag bij vaststelling van een bestemmingsplan de wettelijke grenswaarden in acht moet nemen. Toetsing aan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de Wet geluidhinder vindt plaats per weg. Het geluidsniveau ten gevolge van het wegverkeer dient op de gevels van nieuwe (of te wijzigen) woningen in de geluidzone van een weg te voldoen aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (voorheen: voorkeursgrenswaarde). Deze bedraagt 48 dB. Indien dit geluidsniveau wordt overschreden kan de gemeente een hoger geluidsniveau toestaan, de zogenaamde "Hogere waarde". De Hogere waarde mag enkel worden verleend indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat bron-, overdrachts- of gevelmaatregelen om het geluidsniveau terug of onder de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting te brengen niet mogelijk zijn. Aan de Hogere waarde is een maximum verbonden. Voor de nieuwbouw van woningen in binnenstedelijke situaties is dit 63 dB en in buitenstedelijke situaties is dit 53 dB. Deze niveaus zijn na aftrek van de correctie conform artikel 110g van de Wet geluidhinder.
Industrielawaai
Op basis van artikel 40 van de Wet geluidhinder kunnen (delen van) industrieterreinen worden aangewezen als gezoneerd industrieterrein met een zonegrens. Dit betreft industrieterreinen waarop zich gronden bevinden die zijn aangewezen voor mogelijke vestiging van zogenaamde "zware lawaaimakers" als genoemd in artikel 41 lid 3 van de Wet geluidhinder en artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Buiten de zonegrens mag de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB niet te boven gaan.
Luchtverkeerslawaai
Op grond van artikel 8.30a van de Wet luchtvaart stelt de minister elk vijfde kalenderjaar een geluidsbelastingkaart vast. Die heeft betrekking op de gemiddelde geluidsbelasting over een etmaal (Lden) en 's nachts (Lnight) veroorzaakt door de luchthaven op woningen en bij Algemene Maatregel van Bestuur aan te wijzen categorieën van andere geluidgevoelige gebouwen.
Betekenis voor het plan
Een nutsvoorziening is geen geluidgevoelige bestemming. De aspecten wegverkeerslawaai en luchtvaartverkeerslawaai zijn daarom niet relevant voor het onderhavige bestemmingsplan.
Het nieuwe onderstation zal maximaal 100 MVA opgesteld vermogen bevatten. Omdat hiermee onder de 200 MVA opgesteld vermogen wordt gebleven is er geen sprake van een geluidzoneringplichtige inrichting in het kader van de Wet geluidhinder en hoeft er geen geluidscontour bepaald te worden.
Vanuit de Wet geluidhinder is geen onderzoek naar wegverkeerslawaai, luchtvaartlawaai of industrielawaai nodig en volstaat de milieuzonering die in de paragraaf 4.4 is beschreven.
4.6 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of lpg. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. De veiligheidsrisico's in het kader van externe veiligheid worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico en een groepsrisico. De normen voor het plaatsgebonden en het groepsrisico hebben tot doel een voldoende veiligheidsniveau te garanderen voor de burger als persoon, dan wel deel uitmakend van een groep.
Wet- en regelgeving
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving, waaraan een ruimtelijk besluit moet worden getoetst. Voor het planvoornemen zijn de volgende besluiten relevant:
- Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi): Met het Bevi en bijbehorende regeling (Revi) zijn de plaatsgebonden risiconormen en de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico met betrekking tot risicovolle bedrijven wettelijk vastgelegd.
- Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt): In het per 01-04-2015 in werking getreden Bevt met bijbehorend informatiesysteem Basisnet staan de gegevens over het transport van gevaarlijke stoffen over grote vaar-, spoor- en autowegen opgenomen.
- Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb): Op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico en de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Het Bevb heeft een rechtstreekse werking.
- Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim; beter bekend als het Activiteitenbesluit): Het activiteitenbesluit en de daarbij behorende regeling is de opvolger van een groot aantal Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB). In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, zoals veiligheidsafstanden waaraan voldaan moet worden.
Daarnaast biedt www.risicokaart.nl inzicht in risicosituaties in de leefomgeving. Dit instrument kan gebruikt worden als informatievoorziening om te helpen bij het voorkomen, bestrijden en beperken van de gevolgen van rampen en zware ongevallen.
Betekenis voor het plan
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van een onderstation mogelijk. Het station is geen Bevi-inrichting. Een onderstation is bovendien geen (beperkt) kwetsbaar object zoals bedoeld in de wetgeving rondom externe veiligheid. Het onderstation valt daarom niet onder de werkingssfeer van de wetgeving inzake externe veiligheid. Er is daarom geen onderzoek nodig voor het aspect externe veiligheid.
Verder is op basis van de landelijke risicokaart onderzocht of er risicobronnen in de omgeving van het transformatorstation zijn die van belang zijn in het kader van de externe veiligheid. Hieruit is gebleken dat er in de directe omgeving van het plangebied geen Bevi-inrichtingen aanwezig zijn, waarvan de plaatsgebonden risicocontour en het invloedsgebied voor het groepsrisico het plangebied overlappen.
Uit de risicokaart blijkt dat ten zuiden van het plangebied risicobronnen zijn gelegen waarvan de risicocontouren of invloedsgebieden over de ontwikkeling vallen. De (mogelijke) relevante risicobronnen voor de ontwikkeling zijn:
- transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Figuur 6. Uitsnede Risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)
Onder het plangebied zijn een drietal buisleidingen gesitueerd. Het Bevb geeft de eisen en veiligheidsafstanden voor buisleidingen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten. Onder het Bevb vallen leidingen met aardgas, aardolieproducten en overige gevaarlijke stoffen. De veiligheidsafstanden zijn weergegeven met de plaatsgebonden risicocontour 10-6/jr. De norm voor het PR is een harde norm (grenswaarde) voor kwetsbare objecten. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze als richtwaarde. Een bestemmingsplan dat de aanleg van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object mogelijk maakt, bevat een verantwoording van het groepsrisico binnen het invloedsgebied van de buisleiding.
Een onderstation is niet genoemd in de opsomming van beperkt kwetsbare objecten in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bevi. Gelet op het feit dat het onderstation geen verblijfsruimte is waar (nagenoeg) voortdurend mensen verblijven maar slechts incidenteel verblijven, kan het ook niet met een beperkt kwetsbaar object gelijkgesteld worden (zie de Nota van toelichting van het Bevi, Staatsblad 2004, nr. 250, p. 28-29). Op deze locatie zijn er dan ook geen risico's voor de veiligheid van personen of groepen van personen. Nu er geen sprake is van een (beperkt) kwetsbaar object is een verantwoording van het groepsrisico niet nodig.
4.7 Elektromagnetische Velden
Voor de blootstelling, kortdurend of langdurend, aan magnetische velden zijn in Nederland geen wettelijke grenswaarden vastgesteld. Wel hebben het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM), het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en de Europese Commissie adviezen gegeven voor grenswaarden voor de blootstelling aan magnetische velden.
Voor 50 Hz magnetische velden volgt uit de richtlijn van de Europese Commissie als advies een grenswaarde van 100 microtesla voor de hele bevolking. Dit advies is gebaseerd op de aanbevelingen van de International Commission on Non- Ionizing Radiation Protection (ICNIRP) en worden tevens onderschreven door de World Health Organization en de Nederlandse Gezondheidsraad.
Betekenis voor het plan
Liander zorgt dat alle installaties die het in beheer heeft hieraan voldoen en dat burgers niet worden blootgesteld aan magnetische velden van meer dan 100 microtesla. Ook het ontwerp van het nieuwe onderstation bij de Zuiderdijkweg voldoet ruimschoots aan de grenswaarde van 100 microtesla voor blootstelling in de openbare ruimte. Bij andere transformatorstations is aangetoond dat de magneetveldcontour van 100 microtesla zich zeer nauw beperkt rondom de transformatoren, transformatorkabels, schakelinstallaties en rails. De 100 microtesla magneetveldzone blijft binnen de erfgrenzen van het station en buiten de erfgrenzen wordt het referentieniveau van 100 microtesla vrijwel nooit overschreden. Gelet op de afstand van minimaal 120 meter tussen het station en de dichtstbijzijnde woningen kan de op deze wijze bepaalde omvang van de 100 microtesla magneetveldcontour dus gezien worden als een veilig en toekomstbestendig maximum.
4.8 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (hierna: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritieke stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Voor andere in de Wm genoemde stoffen, wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan aan de vereisten.
Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien deze voldoen aan één van deze voorwaarden:
- er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project 'in niet betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.
Betekenis voor het plan
Het bestemmingsplan voorziet in een nieuw onderstation. Er worden geen ontwikkelingen toegelaten die leiden tot een substantiële toename van verkeer. Enkel voor de aanleg en het onderhoud zijn tijdelijk extra verkeersbewegingen noodzakelijk. Het project beïnvloedt dan ook niet in betekenende mate de luchtkwaliteit in de zin van het Besluit. Daarom hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan. Vanuit het aspect luchtkwaliteit is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
4.9 Water
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen waarin is aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate er gevolgen zijn voor de waterhuishouding. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect.
Het onderstation heeft een oppervlakte van 642 m2. Inclusief verhard buitenterrein komt de totale verharding uit op 1.220 m2. De direct naast het nieuw te realiseren onderstation gesitueerde bestaande gebouw wordt gesloopt. Dit huidige gebouw heeft inclusief verharding een oppervlakte van 1450 m2. Per saldo is er sprake van een afname van het verhard oppervlakte.
4.9.1 Watertoets
Op 14 april 2022 is de digitale watertoets doorlopen. Op basis van het planvoornemen heeft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) bepaald dat bepaalde aspecten van het plan een zodanige invloed hebben op de belangen van het hoogheemraadschap dat de normale procedure moet worden gevolgd. Het plan heeft een beperkte invloed op het watersysteem en/of afvalwaterketen welke ondervangen kan worden met standaard maatregelen. In het resultaat van de watertoets zijn maatregelen in de vorm van deeladviezen opgenomen. Hieronder worden de gegeven deeladviezen uit de watertoets weergegeven. Het volledige advies is als Bijlage 4 aan de toelichting toegevoegd.
Advies verharding en compenserende maatregelen 0-800
Uit de watertoets blijkt dat er per saldo geen sprake is van een toename van bebouwing en/of verharding. Omdat dit een dermate klein gevolg heeft voor de waterhuishoudkundige situatie hoeven er geen compenserende maatregelen getroffen te worden
Waterkwaliteit en riolering (niet gemengd stelsel zd opw)
Op de locatie is geen gemeentelijke riolering aanwezig waarop het afvalwater kan worden geloosd. Er is sprake van afvalwater. Het afvalwater zal via een IBA (septic tank) op het oppervlaktewater worden geloosd.
Geen verontreininging
Binnen het plan is er geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (RWZ I). Dit betekent dat we voor de nieuwe ontwikkeling adviseren om een gescheiden stelsel aan te leggen. Zoals hiervoor aangegeven wordt een gescheiden riolering aangelegd.
Betekenis voor het plan
Uit het oogpunt van het aspect water gelden geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen, mits de adviezen uit de watertoets gevolgd worden.
4.9.2 Advies watertoets HHNK
Op 9 mei 2022 heeft het HHNK advies uitgebracht naar aanleiding van de ingediende watertoets en is ingegaan op onderstaande aspecten:
Waterveiligheid
Profiel van vrije ruimte (PVVR)
Voor de waterveiligheid is het van belang dat de waterkering voldoende stabiliteit houdt, en dat in de toekomst de waterkering zo eenvoudig mogelijk via een grondoplossing kan worden versterkt. Daarom moet volgens het beleid van HHNK nieuwe bebouwing buiten het zogenaamde profiel van vrije ruimte (PVVR) blijven. Dit is de ruimte reservering voor toekomstige dijkversterking in grondoplossing (in dit geval voor de komende 100 jaar). Soms is deze ruimte gebaseerd op een berekening, soms op basis van vuistregels. In dit geval is dat op basis van een vuistregel.
Locatie nieuwe onderstation
Het nieuwe gebouw moet minimaal 100 meter uit de buitenteen van de waterkering liggen. Het huidige, maar ook het nieuwe gebouw, valt binnen deze zone. HHNK schat in dat de beoogde locatie van het nieuwe gebouw op ongeveer 80 meter ligt van de buitenteen van de waterkering.
Berekenen profiel van vrije ruimte
Het profiel van vrije ruimte is hier bepaald op basis van een vuistregel. Mogelijk kan HHNK met een minder brede zone uit. Dat kan worden getoetst/beoordeeld door te laten uitrekenen wat het profiel van vrije ruimte op deze locatie zou moeten zijn. De gegevens die nodig zijn voor zo'n berekening (opbouw, grondsamenstelling, maatvoering van de toetsing, etc.) kunnen worden aangeleverd door het hoogheemraadschap.
Door Sweco is een notitie opgesteld met als doel het afleiden van een lokaal berekend PVVR op de locatie van het nieuwe station, om zo een beoordeling te geven of de beoogde locatie raakt aan het PVVR van de primaire waterkering. Met het door Sweco berekende PVVR kan worden geconcludeerd dat het onderstation niet in conflict zal komen met een toekomstige dijkversterking, aangezien deze buiten het PVVR valt. De notitie is besproken met het HHNK en het HHNK kan instemmen met de berekening en de daaraan gekoppelde conclusies. De PVVR Wieringermeerdijk is als Bijlage 5 bijgevoegd.
Begroeiing binnen PVVR talud/binnenberm
Bij verwijdering van het oude gebouw zal er nieuwe beplanting worden aangebracht. Voor overslag en erosiebestendigheid is een gesloten bekleding nodig op het binnentalud en de onderberm. Ook dient de dijk toekomstig te kunnen worden versterkt met een grondoplossing. Eventuele beplanting kan mogelijk niet tegen ophoging met grond, op de wortels. Het is onwenselijk om dieper wortelende beplanting op/in de waterkering te hebben. De aan te brengen beplanting bestaat uit gras. Er wordt geen diep wortelende beplanting aangebracht.
Waterkwantiteit
Door het plan zal er geen toename zijn aan verhard oppervlakte dat leidt tot versnelde afvoer van hemelwater. Er hoeven daarom geen watercompenserende maatregelen te worden genomen.
4.10 Verkeer En Parkeren
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op het inzichtelijk maken van de verkeersstromen en het beoordelen van het verkeerskundig functioneren.
Voorliggend plan heeft betrekking op de realisatie van een onderstation. Er zijn structureel geen personen aanwezig. Er vinden slechts periodiek onderhoudswerkzaamheden plaats. De ontsluiting van het perceel vindt net als in de huidige situatie plaats op de Zuiderdijkweg. Deze ontsluiting wijzigt niet tengevolge van het planvoornemen. Omdat er enkel sprake is van periodiek onderhoud heeft de functiewijziging geen invloed op de verkeerintensiteit van de Zuiderdijkweg. Er is geen sprake van een verkeersaantrekkende werking. Het plan vormt geen belemmering voor de verkeersveiligheid. Het planvoornemen zorgt niet voor structureel extra parkeerbehoefte. Ten tijde van het periodiek onderhoud kan gebruik gemaakt worden van de aanwezige parkeermogelijkheden op het terrein.
4.11 Duurzaamheid
Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema's: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder deze laatste kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving.
Bij de ontwikkeling van een nieuw gebouw is het uitgangspunt om zoveel mogelijk duurzaam te bouwen. Gemeente Hollands Kroon heeft zich in het gemeentelijk duurzaamheidsprogramma uitgesproken voor een energiezuinige en duurzame bebouwde omgeving. De gestelde doelen daarbij zijn o.a.:
- energiebesparing;
- toepassing van duurzame energie;
- energieneutraal en klimaatbestendig.
Het planvoornemen heeft betrekking op de transitie naar verdere modernisering en verduurzaming van de energievoorziening. Het planvoornemen past binnen de duurzaamheidsuitgangspunten van de gemeente.
4.12 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
De m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken. Het aanpassen of realiseren van een onderstation is geen activiteit die is genoemd in de C of D-lijsten van het Besluit m.e.r.. Er is geen (vormvrije) m.e.r.-beoordeling voor het plan nodig. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is daarom niet aan de orde. Gelet op de kenmerken van het project zullen ook geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Eén en ander blijkt tevens uit dit hoofdstuk waarbij uitgebreid is ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Toelichting Op Het Juridische Systeem
In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke ontwikkeling juridisch is vertaald.
Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van deze gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en geeft uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de systematiek en leeswijzer bij de verbeelding en regels en de handhaafbaarheid.
5.2 Planprocedure
In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de planprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:
Terinzageleggingsfase
Het ontwerpbestemmingsplan wordt na aankondiging in het gemeenteblad en de website www.officielebekendmakingen.nl voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.
Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste twaalf weken vast.
Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt en wordt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage gelegd. Dit gebeurd als volgt:
- Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het college het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging zes weken na vaststelling.
- Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan eventuele zienswijzen van GS en/of de ILT wordt het vaststellingsbesluit uiterlijk twee weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk twee weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Uiterlijk zes weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Indien geen beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan is ingediend, is het bestemmingsplan na afloop van de beroepstermijn onherroepelijk.
5.3 Regels
De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier hoofdstukken:
- 1. In de Inleidende regels zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.
- 2. In de Bestemmingsregels zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. In paragraaf 5.2.2 volgt in het kort een nadere toelichting op de bestemmingen.
- 3. In de Algemene regels staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende algemene bouw- en gebruiksregels. De afwijkingsmogelijkheden in de verschillende bestemmingen en de algemene afwijkingsregels zorgen voor enige flexibiliteit van het plan. De algemene afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht, zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.
- 4. Tenslotte bevat het bestemmingsplan nog Overgangs- en slotregels. Dit betreft artikelen onder het overgangsrecht met betrekking tot bouwwerken en gebruik en de slotregel.
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
BEGRIPPEN
In dit artikel worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Een deel van deze begrippen is voorgeschreven in de SVBP2012.
WIJZE VAN METEN
De wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden, is voor een belangrijk deel voorgeschreven in de SVBP2012. Deze regels zijn overgenomen in artikel 2 van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In deze paragraaf zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitbepalingen opgenomen. De toekenning van bestemmingen tot een bepaald perceel is gebaseerd op het gewenste gebruik en een verantwoorde inpassing.
Het plan kent de enkelbestemming 'Bedrijf - Nutsvoorzieningen' en de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.
BEDRIJF - NUTSVOORZIENINGEN
In de enkelbestemming 'Bedrijf - Nutsvoorzieningen' worden bouwregels gesteld voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde. Tevens zijn er nadere eisen en specifieke gebruiksregels opgesteld.
WATERSTAAT- WATERKERING
In de dubbelbestemming 'Waterstaat- Waterkering' worden bouwregels gesteld. De dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterkering’ is gelegd op de beschermingszone langs de primaire waterkeringen. In dit geval geldt dat bouwwerken binnen deze bestemming slechts mogen worden opgericht, indien de belangen van de waterkering dat toelaten.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Hoofdstuk 3 van de bestemmingsregels omvatten de algemene regels. De algemene regels gelden in het algemeen voor het gehele bestemmingsplan en staan min of meer los van de specifieke bestemmingsregels en worden om die reden altijd in een apart hoofdstuk opgenomen.
ARTIKEL 6 - ANTI-DUBBELTELREGEL
De anti-dubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.
ARTIKEL 6 - ALGEMENE BOUWREGELS
In de algemene bouwregels is de regeling parkeren van het bestemmingsplan opgenomen.
ARTIKEL 7 - ALGEMENE GEBRUIKSREGELS
In de algemene gebruiksregels is geregeld welk gebruik in ieder geval tot strijdig gebruik met de in het plan opgenomen bestemmingen wordt gerekend. Ook zijn hier regels opgenomen omtrent het waarborgen van voldoende parkeergelegenheid.
ARTIKEL 8- ALGEMENE AANDUIDINGSREGELS
Aanvullend op de (algemene) bouwregels gelden bijzondere bouwbepalingen die met een aanduiding in
de geometrische plaatsbepaling zijn weergegeven, waaronder de aanduidingen 'luchtvaartverkeerszone- laagvlieggebied' en 'vrijwaringszone - radar'.
ARTIKEL 9 - ALGEMENE AFWIJKINGSREGELS
De algemene afwijkingsregels bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en bieden ruimte om bepaalde voorzieningen te kunnen realiseren.
ARITKEL 10 - ALGEMENE PROCEDUREREGELS
Dit artikel regelt de procedure die burgemeester en wethouders dienen te volgen indien toepassing wordt gegeven aan de in dit plan opgenomen afwijkingsregels.
ARTIKEL 11 - OVERIGE REGELS
In de overige regels is omschreven dat verwijzingen naar wettelijke regelingen gelezen moeten worden zoals deze luiden op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
ARTIKEL 11 EN 12: OVERGANGSRECHT EN SLOTREGELS
Overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht en de SVBP2012 zijn de overgangs- en slotregels in de afsluitende artikelen van de regels opgenomen.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 6.12 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Wat onder grondexploitatie als een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 Bro aangegeven. Hieruit blijkt dat het planvoornemen van deze ruimtelijke onderbouwing niet als bouwplan wordt aangemerkt.
Een gebouw dat met ten minste 1.000 m2 bruto vloeroppervlakte wordt uitgebreid, wordt wel als bouwplan aangemerkt. Het voorliggende planvoornemen is echter dusdanig beperkt dat derhalve niet van een bouwplan kan worden gesproken. Er hoeft daarom geen exploitatieplan in het kader van de Grondexploitatiewet als onderdeel van de Wro te worden opgesteld.
De kosten voor de bouw, alsook de kosten voor de noodzakelijke onderzoeken, worden door de initiatiefnemer gedragen. De kosten voor de gemeente betreffen de gebruikelijke kosten voor de planbegeleiding. Deze kunnen worden gedekt uit de legesheffing. Initiatiefnemer van het planvoornemen is een private partij. De kosten voor realisatie van het planvoornemen komen voor rekening van de initiatiefnemer.
Door het vaststellen van het bestemmingsplan is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het projectgebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt. Afspraken over de mogelijke kosten die samenhangen met deze tegemoetkoming in de planschade zijn in de tussen initiatiefnemer en gemeente overeengekomen anterieure overeenkomst opgenomen.
De huidige coalitie van de gemeente Hollands Kroon werkt volgens het principe van brede welvaart. Naast materiële welvaart gaat het ook om zaken als gezondheid, onderwijs, milieu en leefomgeving, sociale cohesie, persoonlijke ontplooiing en (on)veiligheid.
Liander werkt iedere dag aan een energievoorziening die iedereen onder gelijke condities toegang geeft tot betrouwbare, betaalbare en duurzame energie. Om dat voor elkaar te krijgen, is het belangrijk om de veiligheid, kwaliteit en capaciteit van de netten op orde te houden. De netinfrastructuur moet nu en in de toekomst aan de capaciteitsbehoefte van de klanten voldoen.
Het nieuwe onderstation is nodig om in de toekomst te kunnen voorzien in de vraag naar elektrisch vermogen in de omgeving. Dit is van belang voor een stabiel en goed functionerend en betrouwbaar elektriciteitsnetwerk. Gelet hierop draagt het initiatief bij aan de brede welvaart.
Voorgaande betekent dat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het voorbereiden van het ontwerpbestemmingsplan bestaat uit het opstellen van de toelichting, de regels en het tekenen van de verbeelding (de plankaart). In deze fase worden meestal ook de benodigde onderzoeken uitgevoerd. Nadat het ontwerpbestemmingsplan ambtelijk is getoetst en akkoord bevonden, beslist het college uiteindelijk of het plan ter inzage gelegd mag worden. Dit is een wettelijk verplichte stap. Het bestemmingsplan wordt daarnaast ook voor overleg aangeboden aan de reguliere bestuurlijke overlegpartners. Te zijner tijd worden binnengekomen reacties in deze paragraaf vermeld.
Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende een termijn van 6 weken ter inzage worden gelegd. Gedurende deze termijn worden belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen tegen het voorgenomen besluit. Nadat de ingekomen zienswijzen zijn beantwoord, stelt de gemeenteraad vast. Na publicatie van het vastgestelde bestemmingsplan start de beroepstermijn van zes weken. Het vaststellingsbesluit staat open voor beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Overleg omgeving
In december 2022 is een informatiebrief verstuurd naar de omwonenden. In deze brief is onder andere de het nut- en noodzaak, wat er gaat gebeuren en hoe het nieuwe elektriciteitsstation er uit komt te zien toegelicht. Daarnaast is aangekaart dat een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk is om de bouw van het nieuwe station planologisch mogelijk te maken. Hierbij is aangegeven dat de aangeschreven personen wederom bericht krijgen zodra het bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd. Daarnaast is ter informatie de stadsraad Medemblik en Volkstuinvereniging De Zaaier op de hoogte gesteld van de beoogde plannen. Er is vooralsnog geen reactie binnen gekomen op de verstuurde berichtgeving.
Vooroverleg
Op basis van het concept-ontwerp van voorliggend bestemmingsplan is vooroverleg gevoerd met de volgende overleginstanties:
- Gemeente Medemblik;
- Provincie Noord-Holland;
- Tennet;
- Liander;
- Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK).
De gemeente Medemblik heeft een inhoudelijke reactie gegeven. Aan de opmerkingen van de gemeente Medemblik is tegemoet gekomen door in paragraaf 2.2 nader in te gaan op het planvoornemen van de gemeente Medemblik om het bestaande parkeerterrein op de gronden gelegen tussen de Zuiderdijkweg, de N240 en de Westfriese Omringdijk uit te breiden en de samenhang van deze ontwikkeling met het onderstation. Het HHNK heeft ook een inhoudelijke reactie gegeven. Paragraaf 4.9 is aangevuld waar nodig. Hiermee is tegemoet gekomen aan de gemaakte opmerkingen.
De Provincie Noord-Holland en Liander hebben geen inhoudelijke reactie gegeven en van Tennet is geen reactie ontvangen. Tot slot is het bestemmingsplan beoordeeld door de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord. Het bestemmingsplan is op ondergeschikte onderdelen gewijzigd naar aanleiding van deze reacties. De overlegreacties van de gemeente Medemblik en het HHNK zijn als bijgevoegd.
Raadsvaststelling
Het college van burgemeester en wethouders heeft het ontwerpbestemmingsplan Onderstation Zuiderdijkweg Medemblik van 17 april 2023 tot en met 29 mei 2023 ter inzage gelegd. Binnen deze termijn zijn vier gelijkluidende zienswijzen ingediend. De zienswijze is ingediend door bewoners van de Zuiderdijkweg.
Deze zienswijzen zijn van een reactie voorzien in de Nota beantwoording Zienswijzen die onderdeel uitmaakt van het raadsbesluit. De ingediende zienswijzen leiden tot een aanpassing van het bestemmingsplan. Gelet op de beantwoording van de zienswijzen zijn de regels en verbeelding ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan op de volgende punten aangepast:
- de bouwhoogte van transformatorruimten is aangepast naar ten hoogste 5 m (artikel 4.2.2 lid c);
- de maximale bouwhoogte voor gebouwen is op de verbeelding aangepast naar 5 meter (verbeelding);
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van bliksemafleiding is aangepast naar ten hoogste 8 meter (artikel 4.2.2 lid b)
Het bestemmingsplan is op 19 oktober 2023 gewijzigd vastgesteld. Het raadsbesluit is opgenomen in Bijlage 7 bij deze toelichting.
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 2 Ecologische Inventarisatie
Bijlage 2 Ecologische inventarisatie
Bijlage 3 Aeriusberekening
Bijlage 4 Watertoets
Bijlage 5 Pvvr Wieringermeerdijk
Bijlage 5 PVVR Wieringermeerdijk