KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Woongebied
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
Artikel 9 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Geldend Juridisch-planologisch Kader
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
2.3 Ruimtelijke Kwaliteit
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Erfgoed
4.2 Bodem
4.3 Ecologie
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Geluidhinder
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Water
4.8 Hinder Van Bedrijven
4.9 Parkeren
4.10 Duurzaamheid
4.11 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Toelichting Op Het Juridische Systeem
5.2 Bestemmingsplanprocedure
5.3 Regels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Lijst Aan-huis-verbonden Beroepen En Bedrijven
Bijlage 1 Vlekkenplan Wieringerwerf
Bijlage 2 Stedenbouwkundige Uitwerking
Bijlage 3 Cultuurhistorie
Bijlage 4 Bodemonderzoek Patrijsstraat
Bijlage 5 Asbestonderzoek Patrijsstraat
Bijlage 6 Bodemonderzoek Sternstraat
Bijlage 7 Afdoend Onderzoek Huismus
Bijlage 8 Addendum Boerenzwaluw
Bijlage 9 Ecologie Locatie Patrijsstraat
Bijlage 10 Ecologie Sternstraat
Bijlage 11 Stikstofberekening
Bijlage 12 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 13 Watertoets

Wieringerwerf Sternstraat - Patrijsstraat

Bestemmingsplan - gemeente Hollands Kroon

Vastgesteld op 02-07-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan ''Wieringerwerf Sternstraat - Patrijsstraat'' met identificatienummer NL.IMRO.1911.BPWwrfhz01-va01 van de gemeente Hollands Kroon;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 verbeelding:

de verbeelding van het bestemmingsplan;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid waarbinnen ingevolge de daaraan gekoppelde regels mag worden gebouwd of gebruikt;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:

een in Bijlage 1 genoemd dienstverlenend beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.8 afhankelijke woonruimte:

woonruimte die een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.9 bed & breakfast:

een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van onbijt, als aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch recreatieve activiteit. Onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting in verbandmet het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 bedrijf:

een onderneming waarin doorgaans met economisch oogmerk goederen worden vervaardigd, bewerkt, verwerkt en opgeslagen;

1.12 bestaand:

  1. 1. bij bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  2. 2. bij gebruik: bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.13 bestemmingsgrens:

een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelate;

1.21 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang, van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.22 dakoverstek:

een dak over een ruimte bij een gebouw, welke ruimte niet zodanig door wanden is omgeven, dat deze ruimte als deel uitmakend van het gebouw is aan te merken;

1.23 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.24 dienstverlening:

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;

1.25 erf:

al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.26 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.27 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.28 huishouden:

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen, die een duurzame (gemeenschappelijke) huishouding voer(t)(en) of wil(len) voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan (kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen);

1.29 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.30 ondergeschikte detailhandel:

detailhandelsactiviteiten die aan te merken zijn als rechtstreeks voortvloeiend uit de bedrijfsactiviteiten van een niet-detailhandelsbedrijf en daaraan in bedrijfseconomisch en ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn;

1.31 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.32 peil:

  1. 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij aanvang van de bouw;
  3. 3. indien op het water wordt gebouwd: Het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);

1.33 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.34 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.35 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.36 wonen:

bewonen van een woning door één afzonderlijke huishouding;

1.37 woning:

een gebouw of gedeelte van een gebouw, bestaande uit een complex van ruimten, dat is bedoeld en dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

de goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald door de hoogte van de goot aan de lage zijde van het dak; de bouwhoogte wordt bepaald door de hoogte van de hoge zijde van het dak;

indien bijbehorende bouwwerken van een platte afdekking worden voorzien, geldt de maximale goothoogte als maximale bouwhoogte;

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.6 de horizontale diepte van een gebouw:

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.7 meten:

bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de (digitale) verbeelding.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Woongebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen in een woning;
  2. b. aan huis verbonden beroep en bedrijf;
  3. c. tuinen en erven;
  4. d. wegen, straten en paden;
  5. e. parkeren;
  6. f. groen;
  7. g. speelvoorzieningen;
  8. h. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  9. i. nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits er geen onvenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • het uitzicht van woningen;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 sub 6 en toestaan dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste 8 m mag bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, mits:

  1. a. de verhoging van de bouwhoote niet leidt tot een onevenredige verslechtering van de bezonningssituatie van omliggende percelen;
  2. b. de verhoging van de bouwhoogte niet zorgt voor een onevenredige inbreuk op de privacy bij omliggende percelen;
  3. c. er vooraf een planschadeovereenkomst wordt getekend.

3.4 Gebruiksregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, in strijd met de woonfunctie, wordt in ieder geval aangemerkt:

  1. a. het gebruik van een woning voor recreatieve bewoning;
  2. b. het gebruik van een bijbehorend bouwwerk voor zelfstandige bewoning;
  3. c. het gebruik van een bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • het uitzicht van woningen;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie.

bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. het bepaalde in artikel 3.5 onder c en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk tijdelijk als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt, mits:
    1. 1. dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
    2. 2. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte maximaal 70 m² bedraagt;
    3. 3. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
    4. 4. binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg het gebruik als afhankelijke woonruimte ongedaan wordt gemaakt.
  2. b. afwijken van het bepaalde in artikel 3.5 onder c en toestaan dat naast de in artikel 3.2.3 genoemde oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken een tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning wordt gerealiseerd, mits:
    1. 1. dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
    2. 2. de oppervlakte van de tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning maximaal 70 m² bedraagt;
    3. 3. het in artikel 3.2.3. genoemde bebouwingspercentage in acht wordt genomen;
    4. 4. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
    5. 5. binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg de tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning is verwijderd.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Parkeervoorzieningen

Een omgevingsvergunning voor het (ver)bouwen van een bouwwerk wordt slechts verleend indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van de parkeernormen in de 'Parkeerregels Hollands Kroon 2018', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze regeling gedurende de planperiode, welke door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld.

5.2 Afwijkingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1 indien:

  1. a. het voldoen aan deze regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of;
  2. b. op andere geschikte wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien;
  3. c. strikte toepassing van de nota leidt tot een bijzondere hardheid, die niet door dringende redenen/noodzaak wordt gerechtvaardigd,

onder de voorwaarde dat dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse en met inachtneming van de hardheidsclausule in de 'Parkeerregels Hollands Kroon 2018', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze regeling gedurende de planperiode.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  2. b. het gebruiken en/of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  3. c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van recreatief nachtverblijf, met uitzondering van het toegestane gebruik voor bed & breakfast.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

Mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de waterhuishouding;
  • cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten;
  • het woon- en leefklimaat in de omgeving,

kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. de in het plan gegeven maten, afmetingen, aantal wooneenheden en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen, aantal wooneenheden en percentages, indien dat om constructieve redenen noodzakelijk is;
  2. b. het bepaalde in het plan voor het in geringe mate aanpassen van het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de regels, voor het vergroten van de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten tot maximaal 40 meter.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het college van burgemeester en wethouders kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan ''Wieringerwerf Sternstraat - Patrijsstraat''.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Wieringerwerf is een van de vier hoofdkernen in Hollands Kroon en heeft een belangrijke regionale functie. Om de leefbaarheid en het voorzieningenniveau in deze kern op peil te houden, moeten er voor de toekomst van het dorp gerichte keuzes gemaakt worden voor de inrichting (herstructurering). Om ervoor te zorgen dat er ook in de toekomst fijn gewoond en geleefd kan worden, worden een aantal delen van het dorp aangepakt en vernieuwd.

In 2016 is het 'Vlekkenplan' (Bijlage 1) door de gemeenteraad vastgesteld. Het vlekkenplan is verdeeld in vier deelgebieden met aandachtspunten. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de Patrijsstraat en de Sternstraat. In het vlekkenplan zijn deze locaties onderdeel van deelgebied 2. Voor deelgebied 2 is bepaald dat de focus komt te liggen op:

  • verbeteren verkeerssituatie;
  • verblijfsgebied;
  • leefbaarheid versterken;
  • wonen en werken;
  • shared space.

Het nu voorliggende bestemmingsplan (NL.IMRO.1911.BPWwrfhz01-on01) heeft betrekking op het versterken van de leefbaarheid (wonen) door middel van sloop en de nieuwbouw van 42 woningen op de locatie Patrijsstraat en het realiseren van 14 woningen op de locatie Sternstraat. De locaties zijn in eigendom van stichting Wooncompagnie.

1.2 Plangebied

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de gronden gelegen aan de Sternstraat en de Patrijsstraat. De exacte ligging van het plangebied blijkt uit de planbegrenzing van de verbeelding van het bestemmingsplan. Navolgende figuur geeft een indicatie van de ligging.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPWwrfhz01-va01_0001.png"

Figuur 1. Ligging plangebieden

1.3 Geldend Juridisch-planologisch Kader

In het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Wieringerwerf', vastgesteld op 27 januari 2011. In dit bestemmingsplan zijn de gronden aangewezen voor 'Wonen'. Navolgende figuur geeft een uitsnede van de plankaart van het bestemmingsplan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPWwrfhz01-va01_0002.jpg"

Figuur 2. Uitsnede bestemmingsplan 'Wieringerwerf' (2017)

Wonen is binnen de huidige bestemming reeds toegestaan. Daarnaast is op de locatie Sternstraat gestapelde bouw toegestaan ter plaatse van een aanduiding. In het bestemmingsplan is ook bepaald dat, tenzij anders is aangegeven op de verbeelding, de toegestane hoogte, goothoogte, dakhelling en inhoud van het hoofdgebouw niet meer bedragen dan de bestaande hoogte, goothoogte, dakhelling en inhoud van het hoofdgebouw ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van het geldende bestemmingsplan. In het bestemmingsplan is geen maximum aantal te realiseren woningen opgenomen. Het planvoornemen wijkt qua maatvoeringen af van de bestaande maatvoeringen en past gelet daarop niet binnen het bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Ook is hier de beeldkwaliteit uiteengezet. Het van toepassing zijnde beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente is in hoofdstuk 3 uitgewerkt. Een omschrijving van de planologisch en milieukundige randvoorwaarden, ook wel omgevingsaspecten genoemd, is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de juridische toelichting van het bestemmingsplan. Als laatste is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied aan de Sternstraat is momenteel onbebouwd. Het plangebied Patrijsstraat kenmerkt zich door 40 rijwoningen in blokken van 4 en 6 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPWwrfhz01-va01_0003.png"

Figuur 3: huidige situatie locatie Sternstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPWwrfhz01-va01_0004.png"

Figuur 4. Huidige situatie Patrijsstraat

2.2 Toekomstige Situatie

Als dorp in de regio moet Wieringerwerf alle zeilen bijzetten om een dynamische kern in Hollands Kroon te blijven. De kwaliteit van de kern van Wieringerwerf staat onder druk door de (landelijke) ontwikkelingen in de detailhandel, een krimpende bevolking en de ruimtelijke kwaliteit van het winkelgebied. In het vlekkenplan, dat in juni 2016 is vastgesteld door de gemeenteraad van Hollands Kroon, worden een aantal kansen en knelpuntenpunten benoemd (zie paragraaf 1.1). In het vlekkenplan is ‘deelgebied 2’ gekarakteriseerd als ‘Wonen in een leefbaar centrum’.

In 2017 heeft er een stedenbouwkundige uitwerking (Bijlage 2) plaatsgevonden van alle deelgebieden genoemd in het vlekkenplan. In deze uitwerking zijn de ruimtelijke ambities beschreven die de samenhang in dit deelgebied borgen. Op het moment dat er daadwerkelijk een ontwikkeling op gang komt zal er een verdiepingsslag worden gemaakt door in samenspraak met de ontwikkelaar de beeldkwaliteitseisen te bepalen zodat een optimale ruimtelijke inpassing wordt gerealiseerd. Toekomstige ontwikkelingen zullen niet meer, zoals in het verleden gebeurde, worden getoetst aan strikte regelgeving met betrekking beeldkwaliteit, maar worden getoetst of de omgeschreven ambities en doelen worden behaald.

De gronden zijn grotendeels in eigendom van Wooncompagnie en in samenspraak is er gekomen tot een gedragen ontwerp voor de vervangende woningen aan de Patrijsstraat. Ook voor de vrijgekomen locatie aan de Sternstraat is een ontwerp gemaakt. Dit heeft geresulteerd in onderstaand (figuur 5) stedenbouwkundig schetsontwerp. Op de locatie Patrijsstraat mogen maximaal 43 woningen gerealiseerd worden en op de locatie Sternstraat maximaal 14 woningen. Per saldo neemt het aantal woningen toe met 13. Net als in het geldende bestemmingsplan wordt voor beide locaties één globale woonbestemming opgenomen omdat de daadwerkelijke inrichting nog niet definitief is. In het bestemmingsplan is wel het maximum aantal woningen per locatie vastgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPWwrfhz01-va01_0005.png"

Figuur 5: schetsontwerp toekomstige situatie

2.3 Ruimtelijke Kwaliteit

De gemeenteraad van de gemeente Hollands Kroon heeft op 19 december 2013 de Welstandsnota Hollands Kroon vastgesteld. In de welstandsnota zijn drie typen gebieden onderscheiden:

  • welstandsvrij;
  • welstandsluw;
  • welstandsintensief.

Het plangebied is gelegen in een welstandsvrij gebied. In deze gebieden worden de bouw- of verbouwplannen niet op welstand getoetst. De initiatiefnemer is zelf verantwoordelijk voor de uiterlijke verschijningsvorm van het bouw- of verbouwplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk, de provincie, eventueel regionaal gevoerd beleid op intergemeentelijk niveau en de gemeente.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13-03-2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet van het rijksbeleid waarbij 13 nationale belangen aan de orde zijn die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het Kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordenig (2011)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijke plan nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.

LADDER VOOR DUURZAME VERSTEDELIJKING
Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Artikel 3.1.6, lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. Per 01-07-2017 is een vereenvoudigde Ladder van toepassing.

De tekst uit het Bro luidt nu als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Uit rechtspraak (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) blijkt dat niet iedere ontwikkeling van onder meer woningbouw als nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Zo is geoordeeld dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als meer dan 11 woningen worden gerealiseerd. Het planvoornemen voorziet in het per saldo toevoegen van 13 woningen maar omdat het geldende bestemmingsplan een globale woonbestemming kent zonder een maximum aantal te realiseren woningen is er feitelijk geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met deze reden hoeft de ladder voor duurzame verstedelijking niet te worden doorlopen. Met het planvoornemen is dan ook sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050 (2018)

De over een aantal jaren verwachte Omgevingswet zal veel bestaande wetgeving op het gebied van de ruimtelijke ordening en milieu vervangen. De Provincie Noord-Holland anticipeert hierop door als eerste stap, samen met stakeholders en inwoners, de Omgevingsvisie NH2050 op te stellen als opvolger van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (met als ondertitel “Kwaliteit door veelzijdigheid”) uit 2010. De omgevingsvisie is vormvrij en bevat een geheel nieuwe, de provincie zelfbindende, visie die gedragen wordt door zoveel mogelijk partijen. Hiervoor zijn verschillende participatievormen ingezet (co-creatie, consultatie) en is zowel online als offline het gesprek met belanghebbenden en belangstellenden aangegaan. De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 door Provinciale Staten (PS) vastgesteld.

Doel van de provincie met de omgevingsvisie is dat iedereen die in Noord-Holland woont, werkt en op bezoek komt een prettige leefomgeving aantreft. Nu, maar ook in de toekomst. De provincie stuurt aan op “balans tussen economische groei en leefbaarheid”, dat als leidend thema wordt gezien. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd.

Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is daarnaast voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Een economisch vitale provincie kan andersom weer bijdragen aan het welzijn en de leefbaarheid. In samenhang bekeken zijn in dit kader randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met grote thema's als klimaatverandering, energietransitie, veranderende economieën, volkshuisvesting, bodemdaling en verminderde biodiversiteit.

In de omgevingsvisie zijn hiervoor vijf samenhangende bewegingen benoemd, op basis van ruim 20 ontwikkelprincipes voor een toekomstige leefomgeving. Het plan is niet strijdig met deze ontwikkelprincipes.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (2019)

In de PRV zijn de provinciale belangen uit de Omgevingsvisie NH2050 uitgewerkt in algemene regels. De laatste wijziging van de PRV is op 14 januari 2019 door Provinciale Staten vastgesteld. De gewijzigde PRV is op 1 februari 2019 in werking getreden. In de PRV is aangesloten bij de Ladder voor duurzame verstedelijking. Verschillende regels zijn opgenomen over onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van een plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. Het bestaand stedelijk gebied is in het provinciale overheidsbeleid beleidsmatig aangewezen voor verdere verstedelijking. De locaties maken reeds onderdeel uit van het stedelijk gebied. Het planvoornemen sluit dan ook aan bij de provinciale verordening.

3.2.3 Provinciale Woonvisie 2010-2020

In september 2010 is de Provinciale woonvisie 2010-2020: Goed wonen in Noord-Holland vastgesteld. Hiermee kiest de provincie wat betreft woningbouw voor een nadruk op de kwaliteit, naast de aantallen woningen. Doelstelling van de visie is dat de inwoners van Noord-Holland in 2020 beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit in een aantrekkelijk woonmilieu. In de woonvisie zijn drie opgaven benoemd waarvoor de provincie zich gesteld weet:

  1. 1. De demografische ontwikkelingen vergrijzing, ontgroening en afnemende groei zijn trends die zich in de gehele provincie voordoen. Tegelijkertijd is een belangrijk kenmerk van die trends dat ze zich overal op een andere manier of snelheid voordoen. Dit maakt afstemmen en beleidsvorming op regionaal niveau des te belangrijker.
  2. 2. Een combinatie van maatschappelijke ontwikkelingen: individualisering en differentiatie van consumentenbehoeften, extramuralisering in de zorg en bewustwording van klimaatproblematiek.
  3. 3. Economische ontwikkelingen en de effecten daarvan op de woningmarkt. De betaalbaarheid en financieringsmogelijkheden staan onder druk, terwijl tegelijkertijd sprake is van vraaguitval en waardedaling in bestaand vastgoed. De precieze consequenties hiervan op de woningmarkt laten zich moeilijk aanzien.

Op basis van vorengaande opgaven en de ambities zijn drie speerpunten van beleid opgesteld. Dit betreft het verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten (en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning), het verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners en het verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving. Deze speerpunten zijn geconcretiseerd in opgaven voor de periode 2010-2020 die door de provincie en de regio's moeten worden vertaald in afspraken in de Regionale Actie Programma's (RAP's). In paragraaf 3.3 wordt hier nader op ingegaan.

3.2.4 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

In de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (door Provinciale Staten in juni 2010 vastgesteld) is aangegeven welke landschappelijke en cultuurhistorische elementen overwogen moeten worden bij (ruimtelijke) ontwikkelingen en uitgangspunt kunnen zijn voor plannen. De ontwikkelingsgerichte benadering is het uitgangspunt van het beleid: behoud door ontwikkeling. In de leidraad is ingegaan op de kernkwaliteiten die gelden als basis voor de ruimtelijke kwaliteit van het landschap van Noord-Holland. Het provinciale grondgebied is in de leidraad ingedeeld in verschillende landschapstypen. De provincie wenst de Noord-Hollands landschappen optimaal te gebruiken door hun specifieke (kern)kwaliteiten te benutten bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Uit de leidraad blijkt dat het plangebied tot het 'droogmakerijenlandschap' behoort. De algemene ambitie is om ruimtelijke ontwikkelingen:

  • bij te laten dragen aan het zichtbaar en herkenbaar houden van de landschappelijke karakteristiek
  • bij te laten dragen aan het versterken van (de beleving van) openheid en
  • helder te positioneren ten opzichte van de ruimtelijke dragers.

Voorliggend planvoornemen vindt plaats in stedelijk gebied waar in de huidige situatie al wonen is toegestaan. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Wieringerwerf waarbij het van toepassing zijnde landschap in de omgeving geen rol speelt. Ook vinden met dit bestemmingsplan geen grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen plaats waarmee versterking van de geldende kernkwaliteiten van het landschap kan worden nagestreefd.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Regionaal actieprogramma Wonen 2017 - 2020

De provincie Noord-Holland streeft naar het realiseren van voldoende woningen van passende kwaliteit, waarbij zoveel mogelijk in binnenstedelijk gebied wordt gebouwd.

De woningbouwopgaven voor de provincie zijn door de gemeenten in regioverband vastgelegd in Regionale Actieprogramma's (RAP's). De RAP's geven uitvoering aan de provinciale woonvisie en bevatten kwantitatieve en kwalitatieve afspraken. De gemeente Hollands Kroon maakt samen met de gemeenten Texel, Den Helder en Schagen onderdeel uit van de RAP-regio Kop van Noord-Holland.

Het RAP omvat procesafspraken die lopen tot en met 2020. In het RAP worden bestaande regionale afspraken bestendigd. Het gaat hier om de afspraken volgens het Kwalitatief Regionaal Woningbouwprogramma Kop van Noord-Holland (hierna: KWK), het hieraan verbonden Regionaal convenant Woningbouw regio Kop van Noord-Holland, en de afspraken over het levensloopbestendig maken en verduurzamen van de bestaande woningvoorraad. In het RAP worden de diverse onderwerpen samengebracht en integraal op elkaar afgestemd.

Partijen spreken uit dat de regio zich inzet om nu en in de toekomst een aantrekkelijk woongebied te blijven. Dat betekent dat de regio zich minder dan in het verleden richt op de ontwikkeling van nieuwbouwwoningen; de focus heeft op verbetering van de bestaande voorraad en in het verlengde daarvan dat de nieuwbouwwoningen die worden toegevoegd echt complementair zijn aan de bestaande voorraad.

Partijen hebben in het hiervoor benoemde convenant de woningbouwprognose voor de periode 2015 – 2020 bijgesteld. Uitgangspunt is dat in deze periode 2.750 woningen worden toegevoegd in de regio. Voor Hollands Kroon is uitgegaan van een maximaal programma van 800 woningen.

In het Kwalitatief Woningbouwprogramma (KWP) worden de genoemde 800 woningen voor Hollands Kroon verdeeld per kern. Ingediende woningbouwplannen worden getoetst op basis van door de regio vastgestelde objectieve kwaliteitscriteria. Wanneer een plan positief wordt beoordeeld en past binnen de kwantitatieve aantallen, wordt een woningbouwplan opgenomen in het KWP. Dit resulteert in een gezamenlijk en dynamisch overzicht van woningbouwplannen tot 2020 en na 2020.

De toevoeging van 14 woningen ten opzichte van de huidige situatie binnen het deelgebied zijn in het KWP opgenomen. Dit betekent dat binnen de regio overeenstemming bestaat dat zowel op kwantitatief als kwalitatief niveau er behoefte is aan de toevoeging van de woningen.

De herstructurering vindt plaats binnen de kern Wieringerwerf, op bestaande woningbouwlocaties. Er is op deze locaties daarom sprake van een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, zoals in het Besluit ruimtelijke ordening 'bestaand stedelijk gebied' is gedefinieerd. De woningen worden door middel van herstructurering mogelijk gemaakt. Daarmee voorziet dit plan in de behoefte aan woningen binnen bestaand stedelijk gebied.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Strategische visie gemeente Hollands Kroon (2013)

De gemeente beschikt over een Strategische visie gemeente Hollands Kroon; Ruimte voor rust én dynamiek (vastgesteld door de raad d.d. 24-05-2012 en laatstelijk geactualiseerd d.d. 26-09-2013) die richtinggevende ideeën over verschillende beleidsterreinen voor de nabije en verdere toekomst bevat. Het doel is vooral het geven van inzicht in waar de gemeenteraad naar streeft. Naast een richtsnoer is de visie een toetsingskader voor beleidsplannen, organisatieontwikkeling en de verdere ontwikkeling van het gemeentelijk dienstverleningsconcept. Los van de 'waan van de dag' kan de raad aan de hand van de strategische visie keuzes op hoofdlijnen maken voor de langere termijn. De visie dient als basis voor de uitvoering van gemeentelijke programma's in de komende jaren.

3.4.2 Omgevingsvisie gemeente Hollands Kroon (2016)

In de raadsvergadering van 22-11-2016 is de Omgevingsvisie gemeente Hollands Kroon vastgesteld. Hierin staat het ontwikkelen van de fysieke leefomgeving voor op de lange termijn beschreven. In de omgevingsvisie is onder meer op het thema wonen ingegaan. Hiervoor geldt dat de gemeente de focus verlegt naar kwaliteit in plaats van kwantiteit. Meer ruimte voor gewenste ontwikkelingen kan worden geboden als dat nodig is. Ruimte voor kwalitatief hoogwaardig wonen en leven is daarbij het speerpunt voor de gemeente. Voorliggend planvoornemen sluit hierbij aan.

3.4.3 Regeling bijbehorende bouwwerken

Op 24-01-2013 heeft de gemeenteraad van Hollands Kroon de Regeling bij behorende bouwwerken bij woningen vastgesteld. Deze regeling heeft geleid tot uniformering van de verschillende regelingen die er in de voormalige gemeenten Anna Paulowna, Niedorp, Wieringen en Wieringermeer golden ten aanzien van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, bed & breakfast, mantelzorg en aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven. De regeling maakt een onderscheid tussen woningen binnen en buiten de bebouwde kom. De gemeente heeft ervoor gekozen om een ruime regeling vast te stellen die de nodige ruimte biedt voor bouw- en gebruiksregels. Inwoners krijgen binnen hetgeen dat als maximaal ruimtelijk aanvaardbaar wordt geacht de ruimte om hun bouw- en gebruikswensen te realiseren. Per aspect is daarbij uitgegaan van de meest soepele regeling van de vroegere gemeenten, mits deze op zichzelf én cumulatief geen afbreuk doet aan de totale regeling dan wel leidt tot onevenredige beperkingen c.q. belemmeringen voor omliggende percelen. De regeling is verwerkt in voorliggend bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Erfgoed

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.1.1 Archeologie

In de omgevingsvisie Hollands Kroon staat dat Hollands Kroon wordt gekenmerkt door een rijk bodemarchief, waarvan de bewaarcondities over het algemeen gunstig zijn. Er zijn tevens drie archeologische gebieden van provinciaal belang binnen de gemeentegrenzen. Door de provincie Noord-Holland is de Cultuurhistorische Waardenkaart uitgebracht. De Cultuurhistorische Waardenkaart biedt uitgebreide informatie die in de planvorming en de afweging van ruimtelijke ontwikkelingen gebruikt kan worden. Uit de archeologische waardenkaart blijkt dat de archeologisch waardevolle terreinen buiten het bestemmingsplangebied liggen. Gelet hierop mag worden aangenomen dat voor dit bestemmingsplan verder geen rekening hoeft te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische resten in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPWwrfhz01-va01_0006.jpg"

Figuur 6. Provinciaal archeologische gebieden (bron: www.omgevingsvisie.hollandskroon.nl)

Conclusie
Op grond van het bovenstaande kan worden gesteld dat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen niet door archeologische verwachtingswaarden wordt beperkt.

NOTA BENE
Archeologische bescherming blijft op grond van de Erfgoedwet gewaarborgd. Dit betekent dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag (i.c. gemeente Hollands Kroon).

4.1.2 Cultuurhistorie

Als handreiking voor het onderzoek naar cultuurhistorie is de provinciale Leidraad landschap en cultuurhistorie (zie paragraaf 3.2) met bijbehorende digitale informatiekaart beschikbaar. Voor het planvoornemen is deze informatie geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in het plangebied en directe omgeving geen cultuurhistorische aspecten aanwezig zijn die mogelijkerwijs moeten worden beschermd met dit bestemmingsplan.

Daarnaast is er in 2017 een cultuurhistorisch advies en referentie voor herstructurering opgesteld door Steenhuismeurs met betrekking tot herstructurering in Wieringerwerf op verschillende schaalniveaus (Cultureelhistorisch onderzoek Wieringerwerf). Dit onderzoek is in 4 delen opgebouwd:

  1. 1. Ontwikkelgeschiedenis Wieringerwerf;
  2. 2. Kernwaarden Wieringerwerf;
  3. 3. Ontwikkellocaties;
  4. 4. Conclusies en aanbevelingen.

In het advies is ingegaan op de locatie Patrijsstraat. In hoofdstuk 3 en 4 (Bijlage 3) wordt hier nader op ingegaan. In het advies is ingegaan op de kwaliteiten, knelpunten, waardering en fricties van de locatie. Ook worden er aanbevelingen beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPWwrfhz01-va01_0007.png"

Figuur 7: kwaliteiten, knelpunten, waardering en fricties locatie Patrijsstraat

De beschreven aanbeveling luidt:
De woningen aan de Patrijsstraat zijn opvallend door hun architectuur en innovatie. Ze zijn waardevol vanwege de typologie en de gaafheid ervan. Ze behoren tot de eerste groep Airey-woningen in Nederland. Het deel Airey-woningen aan de Sternstraat is grotendeels gesloopt (op een strook na). Behoud van de woningen aan de Patrijsstraat bij herstructurering heeft de voorkeur. De woningen zijn intern makkelijk aan te passen. Onderzoek of uitbreiding/aanpassing van de woningen mogelijk is zonder de waarde ervan te verliezen (bijvoorbeeld upgraden van de energielabel zonder dat de architectonische kwaliteit verloren gaat of vergroten van het woonoppervlak door uitbouw richting het achtererf).

Ander optie is behoud van een zijde van de straat en de herontwikkeling van de overzijde waarbij aansluiting gezocht wordt met het behouden deel. Als er alleen maar enkele blokjes in stand blijven dan is de uitdaging te zorgen dat de nieuwbouw aansluit op de bestaande Aireywoningen (bijvoorbeeld als volgende generatie Aireywoningen, dit betekent aansluiting in de vorm en het materiaal en kleurpallet).

Ongeacht welke keuze gemaakt wordt bij de herstructurering (totale sloop of deels behoud van de woningen) is het de aanbeveling het doorzetten van de ontwerpprincipes van de dorpse bouwkunst. Dat betekent verspringende rooilijn, doorkijkjes tussen stroken, inzetten van voortuinen en een dakkap.

De achterervan van de woningen zijn heel diep. Parkeren kan eventueel in de achterervan opgelost worden. Zo kan de parkeerdruk aan de Patrijsstraat verminderd worden. Er is ruimte tussen de stroken een verbinding te maken voor de auto. Zorg in dat geval bij de herinrichting van de achtererven dat erfafscheidingen meeontworpen worden en het rommelige karakter aangepakt wordt.

Conclusie
Vanwege de woningnood die na de Tweede Wereldoorlog ontstond, zijn er op grote schaal geprefabriceerde woningen gerealiseerd. Een aantal van deze woningen heeft een plaats gekregen in de historische kern van Wieringerwerf: 40 aan de Patrijsstraat en 14 aan de Sternstraat ter hoogte van de Fazantstraat. Deze zogenaamde Airey-woningen staan daarmee symbool voor een specifieke periode uit de Nederlandse bouwgeschiedenis. Aan de Sternstraat staan nu nog 2 Airey-woningen.

In het Cultuurhistorisch onderzoek dat is verricht in het kader van de Herstructurering van Wieringerwerf, staan de kenmerken en de waarde van deze woningen beschreven. Het advies vanuit deze rapportage is om te streven naar het behouden van de woningen aan de Patrijsstraat. Daarnaast wordt in dat onderzoek ook geconcludeerd dat de huidige opzet en bouwkundige staat van de woningen niet meer aansluiten bij de eisen en wensen die nu aan woningen worden gesteld.

Voor de herontwikkeling van het woongebied aan de Patrijsstraat is een zorgvuldige afweging gemaakt tussen het behouden van de woningen in de huidige verschijningsvorm en het herontwikkelen van het volledige gebied waarbij de bestaande woningen worden gesloopt en vervangen door nieuwbouw.

Voor de herontwikkeling is gekozen om de stedenbouwkundige opzet van de bestaande situatie, met als belangrijkste kenmerk de verspringing in de rooilijn, als uitgangspunt te nemen voor een nieuwe ontwikkeling. De overige aanbevelingen vanuit het Cultuurhistorisch onderzoek kunnen bij de uitwerking van de plannen een plaats krijgen om tot een goede ruimtelijke inpassing van de nieuwe woningen te komen.

4.2 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet zijn aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming (Wbb) van toepassing, waarin is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen er sprake is van een saneringsgeval.

Patrijsstraat
Op de locatie is verkennend bodem- en asbestonderzoek (Bijlage 4 en Bijlage 5) uitgevoerd waarbij een beperkte verontreiniging met asbest is vastgesteld. De overige onderzoeksresultaten vormden geen aanleiding voor de uitvoering van nader bodemonderzoek. De verontreiniging met asbest is middels een BUS-melding gesaneerd. Het bevoegd gezag heeft ingestemd met het saneringsresultaat.

Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek en met de uitgevoerde sanering is er geen sprake van een belemmering voor de voorgenomen activiteit.

Sternstraat
Er is een verkennend bodem- en asbestonderzoek perceel I 1629 (voormalige Sternstraat 54-64) te Wieringerwerf uitgevoerd (Bijlage 6). De conclusies uit dit onderzoek zijn:

  • Uit chemische bodemonderzoek blijkt dat er ondanks een lichte verhoging aan PAK in de bovengrond geen aanleiding is tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek;
  • Uit het asbestonderzoek blijkt dat in de bovengrond plaatselijk weliswaar asbest is aangetoond in de fijne fractie, echter ligt het gewogen asbestgehalte ruimschoots onder interventiewaarde. Er is visueel op en in de bodem geen asbest aangetroffen. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft in voldoende mate de situatie ter plaatse van de onderzoekslocatie weer. Op basis van het verkennend onderzoek kan de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie worden beschouwd als ‘asbest vrij’.

PFAS
PFAS zijn stoffen die door mensen zijn gemaakt vanwege hun specifieke eigenschappen. Ze zijn bijvoorbeeld brandwerend of vuil- en waterafstotend. PFAS worden al decennia gebruikt in industriële en andere processen. PFAS zijn in veel producten toegepast. Denk bijvoorbeeld aan antiaanbaklagen in pannen, textiel, cosmeticaproducten en blusschuim. Van een aantal PFAS’en is bekend dat ze negatieve effecten hebben op het milieu. Ze zijn namelijk persistent, mobiel en nauwelijks biologisch afbreekbaar. De stoffen PFOS en PFOA behoren tot de zogenaamde Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS). Dit zijn stoffen die gevaarlijk zijn voor mens en milieu. Inmiddels zijn de meeste toepassingen verboden. Door verspreiding via lucht en water zijn deze stoffen in het milieu terechtgekomen. PFAS worden inmiddels in Nederland, Europa en wereldwijd aangetroffen in bodem, bagger, grond- en oppervlaktewater.

PFAS zitten ook in Noord-Holland in de grond. Uit onderzoek van de provincie blijkt dat PFOS en PFOA bijna overal in lage gehalten voorkomen. Andere PFAS, zoals GenX, komen in de provincie niet of nauwelijks voor. Deze lage gehalten vormen volgens het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) geen gezondheidsrisico voor mens of milieu.

Achtergrondwaarde PFAS in Noord-Holland:
In Nederland wordt de norm om te bepalen of een bodem wel of niet verontreinigd is, gebaseerd op de aangetroffen achtergrondwaarden. De achtergrondwaarden geven aan hoeveel er van een bepaalde stof in het milieu zit. Voor PFAS bestonden eerder nog geen achtergrondwaarden. De provincie Noord-Holland heeft daarom een achtergrondwaardenonderzoek uitgevoerd. Verspreid over de provincie zijn 100 zogenaamd onbelaste locaties onderzocht. Dit zijn plekken die niet door lokale bronnen verontreinigd zijn. Op basis van dit onderzoek heeft de provincie eigen, provinciale achtergrondwaarden vastgesteld voor PFAS. Zie het Rapport Achtergrondwaarden PFAS Noord-Holland. Uit het rapport blijkt dat rondom Wieringerwerf

De PFAS-norm in Nederland bedraagt 0,8 microgram per kilo grond. Uit het rapport blijkt dat rondom Wieringerwerf de norm tussen de 0,5 en 0,7 bedraagt. Binnen onderhavig project wordt het gebied met een gesloten grondbalans opnieuw ingericht. Gelet hierop is nader onderzoek naar PFAS niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPWwrfhz01-va01_0008.jpg"

Figuur 8: fragment PFAS totaal Noord Holland uit rapport Achtergrondwaarden PFAS Noord-Holland

Conclusie
De onderzoeksresultaten vormen geen belemmeringen voor een toekomstige woonbestemming.

4.3 Ecologie

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming, zoals vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb), Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en de provinciale ruimtelijke verordening. Naast het raadplegen van bronnen is de locatie Patrijsstraat behoeve van de inventarisatie op 22 oktober 2018 en 15 januari 2019 bezocht door een ecoloog van Bureau Aandacht Natuur. Onderstaand gaan wij in op de conclusies en advies uit het rapport. Het volledige rapport voor de locatie Patrijsstraat is als Bijlage 9 toegevoegd als aanvulling op het 'Afdoend onderzoek Huismus' van Els en Linde B.V. van 30 juli 2018 (Bijlage 7). De notitie quickscan voor de Sternstraat is als Bijlage 10 toegevoegd.

Locatie Patrijsstraat
Gebiedsbescherming
Gezien de ligging van de projectlocatie in het centrum van Wieringerwerf, wordt niet verwacht dat er negatieve effecten zijn te verwachten op het Natura 2000 gebied het IJsselmeer. De projectlocatie en de directe omgeving bevatten geen elementen die de specifieke waarden van het Natura 2000 gebieden versterken en hebben dan ook geen functie voor de daarin aanwezige kwalificerende vogelsoorten, habitattypen en habitatsoorten. Tevens vinden de werkzaamheden niet plaats in terreinen die zijn aangewezen als (onderdeel van) NNN, een weidevogelleefgebied of een natuurverbinding. Een nadere of uitgebreide toetsing ten aanzien van de gebiedsbescherming in het kader van de Wet Natuurbescherming is dan ook niet aan de orde.

Soortbescherming
Flora
Met betrekking tot de aanwezige flora zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen binnen de projectlocatie. Aan de hand van huidige verspreidingsgegevens (FLORON/ NDFF, 2017) en groeiplaatsomstandigheden van beschermde plantensoorten, is tevens het voorkomen van, binnen de Wet Natuurbescherming, beschermde plantensoorten binnen de projectlocatie niet te verwachten. Gezien de aanwezige terreintypen binnen de projectlocatie, is een nader onderzoek naar beschermde plantensoorten of een ontheffingsaanvraag in het kader van de Wet Natuurbescherming niet aan de orde.

Vogels
Op en aan de planlocatie zijn enkele algemeen voorkomende broedvogels aangetroffen dan wel te verwachten. Mogelijke nestlocaties van vogelsoorten met een jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaats of sporen die wijzen op hun aanwezigheid, zijn niet waargenomen op of rond de projectlocatie.

Nader onderzoek naar het voorkomen van huismus heeft reeds plaatsgevonden (“Afdoend onderzoek Huismus” van Els & Linde B.V., 30 juli 2018”). Hierin is geconstateerd dat de huidige bebouwing geen vaste rust- en verblijfplaatsen bevatten voor huismus, maar dat er mogelijk enkele broedgevallen aanwezig zijn in bomen of struiken binnen de wijk. Ook aan de hand van het in dit rapport beschreven veldonderzoek, is geconstateerd dat de aanwezige bebouwing niet geschikt is als vaste rust- en verblijfplaats voor huismus, gezien de afwezigheid van pannendaken en of andere holten/nissen in de bebouwing.

Met uitzondering van de mogelijke aanwezigheid van huismus in omliggende straten/woningen, hebben de tuinen geen belangrijke functie voor vogelsoorten met een vaste rust- en verblijfplaats. Met het “afdoend onderzoek huismus van Els & Linde B.V., 30 juli 2018” is echter niet in beeld gebracht, hoe groot de omliggende populatie huismus is. Ook aan de hand van het hier beschreven verkennend onderzoek, kan worden geconstateerd dat er naar alle waarschijnlijkheid een aardige populatie huismus aanwezig is aan de omliggende straten en dat zij deels gebruik maken van de tuinen in de Patrijsstraat als foerageergebied. Aangezien de herinrichting van toepassing is op een relatief klein deel van het leefgebied van huismus (20 erven aan de Patrijsstraat) en er geen vaste rust- en verblijfplaatsen verloren gaan, wordt niet verwacht dat dit een effect zal hebben op de (mogelijk) aanwezige populatie huismus in de omliggende straten. Hiermee wordt niet verwacht dat er effecten optreden aan de aanwezige populatie huismus. Een nader onderzoek of de aanvraag tot ontheffing voor vogelsoorten met een jaarrond beschermde status, is dan ook niet aan de orde.

Addendum Boerenzwaluw
In het addendum (Bijlage 8) is onderbouwd dat de in de quickscan geconstateerde nesten van de boerenzwaluw in de opstallen (permanent) verlaten nesten betreft. Er zijn geen zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden die aanleiding geven om de nesten als jaarrond beschermd te beschouwen. Gelet op deze conclusie is een verklaring van geen bedenkingen niet benodigd.

Zoogdieren
Met uitzondering van vleermuizen worden uitsluitend enkele algemeen voorkomende zoogdieren verwacht binnen de projectlocatie. Hiervoor geldt de algemene vrijstelling bij een ruimtelijke ingreep en/of bestendig beheer. wordt er vanuit gegaan dat de projectlocatie een beperkte functie heeft voor grondgebonden zoogdiersoorten. Andere, zwaar beschermde, soorten waarvoor geen vrijstelling geldt, worden gezien de ligging en het type beheer/onderhoud niet verwacht op de projectlocatie. Met betrekking tot de beschermde (grondgebonden) zoogdieren is een nader onderzoek of ontheffingsaanvraag in het kader van de Wet Natuurbescherming niet aan de orde.

Gezien de situering van de projectlocatie en de aanwezige terreintypen, kan verder worden verwacht dat het projectgebied van enig belang zal zijn voor vleermuizen. Echter ontbreken lijnvormige groenstructuren binnen het plangebied. Met de herinrichting wordt dan ook niet verwacht dat een eventuele vliegroute wordt verstoord of onderbroken door de voorgenomen plannen. Daarbij ontbreken geschikte vaste rust- en verblijfplaatsen voor vleermuizen in de aanwezige bomen, waardoor met de voorgenomen herinrichting geen vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen zullen verdwijnen of worden verstoord. Met betrekking tot het foerageergebied blijven de tuinen van omliggende woningen aan de Meeuwstraat, Professor Granpré Molièrestraat en de Sternstraat gehandhaafd en zal de herinrichting voorzien in nieuwe aanplant van bomen, plantsoenen en hagen (openbaar groen). Hiermee wordt niet verwacht dat er effecten optreden aan de aanwezige populatie vleermuizen in Wieringerwerf. Wel de straat een nieuwe herindeling krijgen en wordt er voorzien in parkeerplaatsen aan de achterzijde van de huidige tuinen. Hierbij zal mogelijk een verbetering worden aangebracht ten aanzien van de openbare verlichting aan de achterzijde van de Patrijsstraat. Vleermuizen kunnen hierbij een negatief effect ondervinden van overmatig gebruik van straatverlichting. Indien in de groene buitenruimte en gebruik wordt gemaakt van in figuur 8 aangegeven armaturen, wordt niet verwacht dat er met de herinrichting een negatief effect optreed ten aanzien van vleermuizen. In dit geval is een nader onderzoek naar het voorkomen van vleermuizen of een ontheffingsaanvraag ten aanzien van het verstoring van functioneel leefgebied van vleermuizen niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPWwrfhz01-va01_0009.png"

Figuur 8. Gunstige en ongunstige toepassingen van verlichting voor vleermuizen en andere nachtdieren

Amfibieën
Met betrekking tot de werkzaamheden kunnen een aantal algemeen voorkomende amfibieën worden verwacht. Voor deze soorten geldt een vrijstelling bij een ruimtelijke ingreep of bestendig beheer. Wel is te allen tijde de zorgplicht zoals bedoelt in Wet Natuurbescherming van toepassing. Verder is aan de hand van recente verspreidingsgegevens bekend dat de beschermde rugstreeppad voorkomt in de omgeving van Anna Paulowna. Echter ontbreekt in de huidige situatie geschikt leefgebied voor de soort. In het kader van de voorgenomen plannen is een nader onderzoek of een ontheffingsaanvraag met betrekking tot rugstreeppad dan ook niet noodzakelijk.

Houtopstanden
De aanwezige beplanting ligt binnen de bebouwde kom (Boswet) en valt hiermee niet onder het beschermingsregime van de Wet Natuurbescherming. Een nadere toetsing, uitwerking of kapmelding ten aanzien van houtopstanden is dan ook niet aan de orde. Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.

Locatie Sternstraat
Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat aanvullend onderzoek in het kader van de Wet Natuurbescherming niet noodzakelijk is. Met inachtneming van de algemene zorgplicht en het broedseizoen1 is een ontheffing van de Wet Natuurbescherming op voorhand niet nodig.Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wet Natuurbescherming nodig en is het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.

Stikstof
Een AERIUS-berekening van de stikstofuitstoot van het planvoornemen moet uitwijzen of er negatieve effecten in het kader van de Wnb beschermde gebieden zullen optreden. Op basis daarvan kan worden bepaald of vervolgstappen nodig zijn, zoals het aanvragen van een vergunning van de Wnb. Op 10 februari 2020 is de berekening stikstofdepositie voor onderhavig project (beide locaties) uitgevoerd (Bijlage 11). De berekening met AERIUS genereert een gml bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen natuurgebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar.

Conclusie
Op basis van de uitgevoerde inventarisatie en stikstofberekening is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.4 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of lpg. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. De veiligheidsrisico's in het kader van externe veiligheid worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico en een groepsrisico. De normen voor het plaatsgebonden en het groepsrisico hebben tot doel een voldoende veiligheidsniveau te garanderen voor de burger als persoon, dan wel deel uitmakend van een groep.

Wet- en regelgeving
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving, waaraan een ruimtelijk besluit moet worden getoetst. Voor het planvoornemen zijn de volgende besluiten relevant:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi): Met het Bevi en bijbehorende regeling (Revi) zijn de plaatsgebonden risiconormen en de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico met betrekking tot risicovolle bedrijven wettelijk vastgelegd.
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt): In het per 01-04-2015 in werking getreden Bevt met bijbehorend informatiesysteem Basisnet staan de gegevens over het transport van gevaarlijke stoffen over grote vaar-, spoor- en autowegen opgenomen.
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb): Op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico en de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Het Bevb heeft een rechtstreekse werking.
  • Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim; beter bekend als het Activiteitenbesluit): Het activiteitenbesluit en de daarbij behorende regeling is de opvolger van een groot aantal Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB). In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, zoals veiligheidsafstanden waaraan voldaan moet worden.

Onderzoek
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierop staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven. Om na te gaan of voor het planvoornemen van dit bestemmingsplan ook aandachtspunten op het vlak van externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd (zie figuur 9). Hieruit blijkt dat op een minimale afstand van 370 meter (gemeten van de locatie Sternstraat) een tankstation met LPG is gesitueerd. Zoals blijkt uit de risicokaart liggen de risicocontouren niet over beide locaties en vormen dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPWwrfhz01-va01_0010.jpg"

Figuur 9. Uitsnede Risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

Het plangebied is gelegen op een minimale afstand van circa 275 meter van een transportroute voor gevaarlijke stoffen over wegen (Rijksweg A7). Over de A7 vindt transport plaats van vloeibare brandstoffen. Maatgevend voor het groepsrisico is het aantal GF3 transporten (577 transporten per jaar, omvang invloedsgebied 355 meter) en de bevolking in het gebied. Gezien de afstand tussen de projectlocaties en de weg en de geringe toename van de bevolkingsdichtheid van dit planvoornemen kan worden gesteld dat het planvoornemen geen effect heeft op de hoogte van het groepsrisico langs de A7.

De afstand tot de A7 is groter dan 200 meter. Op grond van artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes is daarom geen verantwoording van het groepsrisico vereist.

Veiligheidsregio Noord-Holland Noord
Omdat het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de A7 is de veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen. De veiligheidsregio heeft aangegeven dat er geen advies rampenbestrijding en zelfredzaamheid worden opgesteld in het kader van externe veiligheid.

Conclusie
Wat betreft externe veiligheid is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.5 Geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) is erop gericht om de geluidhinder vanwege spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai in nieuwe situaties te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. Voor het wegverkeerslawaai is deze norm 48 dB; voor spoorweglawaai bedraagt deze 55 dB en voor industrielawaai is de norm 50 dB(A).

In opdracht van de gemeente Hollands Kroon is door de omgevingsdienst Noord Holland Noord (OD NHN) een akoestisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van de voorgenomen herstructurering van de kern van Wieringerwerf. Het onderzoek richt zich in de eerste plaats op de geluidbelasting vanwege het verkeer op de A7 en het effect van de maatregelen die mogelijk getroffen kunnen worden om deze geluidbelasting te beperken. Ook zal worden ingegaan op het effect op de geluidbelasting vanwege het verkeer op de gemeentelijke wegen dat de voorgenomen herinrichtingen met zich meebrengen.

Onderstaand gaan wij in op de uitkomsten van het akoestisch onderzoek die betrekking hebben op de Patrijs- en de Sternstraat. Het plangebied ondervindt een niet-relevante geluidbelasting vanwege het verkeer op de A7. Niet-relevant wil zeggen een geluidbelasting niet hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Uit het onderzoek met betrekking tot gemeentelijke wegen kan onder meer worden geconcludeerd dat het merendeel van de voorgenomen ontwikkelingen niet of nauwelijks een toename van de geluidbelasting tot gevolg heeft. Vanuit akoestisch oogpunt is er geen belemmering van deze ontwikkelingen. Met de realisatie van een mogelijke expeditiestraat tussen de winkels aan de Terpstraat en de woningen aan de Patrijsstraat zal de geluidbelasting veroorzaakt door de voertuigen die de winkels bevoorraden voor een aantal woningen de waarde van 48 dB overschrijden (voorkeursgrenswaarde). Voor deze woningen dient een hogere waarde procedure doorlopen te worden. De maximaal toegestane waarde van 63 dB wordt niet overschreden.

Conclusie
Wat betreft geluidhinder is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.6 Luchtkwaliteit

Het plan dient te voldoen aan regels voor luchtkwaliteit. Aangetoond moet worden dat er geen normen worden overschreden. Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer.

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. De eerste verlenging liep tot en met 31 december 2016. De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft het NSL voor een tweede maal verlengd, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het Besluit tweede verlenging NSL is per 1 januari 2017 in werking getreden.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd. PM10 en PM2,5 hangen overigens sterk samen. De fractie PM2,5 is onderdeel van het PM10. Wanneer de luchtkwaliteit aan de PM10 normen voldoet wordt ook aan de PM2,5 normen voldaan.

Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen, wat overeenkomt met 1,2 ìg/m3 (Grenswaarde in 2017 is 1.241 auto's dan wel 109 vrachtwagens per weekdagetmaal).

De voorgaande vrijstellingsregeling voor woningbouwprojecten is van toepassing op het planvoornemen van dit bestemmingsplan. In het plan worden 40 woningen afgebroken en worden 57 gerealiseerd. Op grond van de CROW publicatie moet rekening worden gehouden met 7,3 ritten per etmaal per woning. Dit houdt een toename in van ongeveer 124 ritten per etmaal. Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPWwrfhz01-va01_0011.png"

Figuur 11. resultaten NIBM0-tool

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.

Conclusie
Dit bestemmingsplan wordt niet door wettelijk gestelde eisen wat betreft het aspect luchtkwaliteit belemmerd.

4.7 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen waarin is aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate er gevolgen zijn voor de waterhuishouding. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het initiatief van dit bestemmingsplan is in het kader van de watertoets op 13-09-2019 via de digitale watertoets aangemeld. In Bijlage 13 zijn de stukken met betrekking tot de watertoets opgenomen. Op basis van de aangeleverde gegevens bij Wetterskip Fryslân is met de digitale watertoets geconstateerd dat een 'korte procedure' kan worden gevolgd.

In het kader van die procedure bericht het hoogheemraadschap het volgende:
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen. Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels die u op onze website kunt vinden (https://www.hhnk.nl/portaal/keur_41208/).

Verharding en compenserende maatregelen
Uit uw gegevens blijkt dat er geen / slechts in zeer beperkte mate sprake is van een toename van de verharding. Omdat dit een dermate klein gevolg heeft voor de waterhuishoudkundige situatie hoeven er geen compenserende maatregelen uitgevoerd te worden.

Waterkwaliteit en riolering
U heeft aangegeven dat er binnen het plan geen sprake is van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (RWZI). Dit betekent dat we voor de nieuwe ontwikkeling adviseren om een gescheiden stelsel aan te leggen.

Wij adviseren om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.

Conclusie
Op basis van het voorgaande wordt de uitvoerbaarheid van het planvoornemen niet belemmerd door het aspect water.

4.8 Hinder Van Bedrijven

Bedrijven of andere milieubelastende bedrijvigheid in de directe omgeving van woningen of andere milieugevoelige gebieden kunnen daar (milieu)hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen bedrijven en woningen noodzakelijk. Er dient te worden aangetoond dat het planvoornemen geen belemmering vormt voor nabijgelegen functies.

Om te bepalen of aan dat criterium kan worden voldaan heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) uitgegeven. Daarin zijn richtafstanden opgenomen per bedrijfscategorie. Wanneer de afstand tussen een bedrijf en een gevoelig object groter of gelijk is aan de richtafstand die bij de betreffende bedrijfscategorie hoort, is dat een goede aanwijzing dat er geen sprake is van onevenredige bedrijfshinder. De publicatie van de VNG is niet bindend maar is enkel een hulpmiddel. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden.

In de genoemde VNG-publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype ‘rustige woonwijk of rustig buitengebied’ wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Hiertoe mogen de aangegeven minimale richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (milieucategorie 1 wordt 0, 2 wordt 1, 3.1 wordt 2, et cetera).

Onderzoek
Het plangebied van dit bestemmingsplan kan als omgevingstype gemengd gebied worden aangemerkt; de locaties zijn gelegen in het centrum van Wieringermeer en in de directe omgeving zijn naast wonen ook centrumfuncties (oa detailhandel), maatschappelijke functies en dienstverlenende functies toegestaan en aanwezig. Dit is af te leiden van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan (zie figuur 2). Volgens de VNG brochure geldt in beginsel een minimale richtafstand van 30 meter voor dergelijke functies. Omdat er sprake is van gemengd gebied kan de richtafstand met één afstandsstap worden verkleind naar een minimale richtafstand van 10 meter. Omdat er al woningen stonden waar de bedrijven rekening mee dienden te houden en de nieuwe woningen op de nagenoeg dezelfde plek worden teruggebouwd, worden de hiervoor genoemde bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt en is en blijft er sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie
Op basis van het bovenstaande wordt het planvoornemen niet door het aspect bedrijfshinder belemmerd.

4.9 Parkeren

Aan de Patrijsstraat worden 40 woningen afgebroken en 42 nieuwe woningen gerealiseerd. Daarbij wordt het gemotoriseerde verkeer achter de woningen langs geleid. Daar wordt tevens de parkeergelegenheid gerealiseerd. Aan de Sternstraat worden 14 woningen gerealiseerd. In deze notitie is de met de woningbouw samenhangende parkeerbehoefte berekend.

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is gebruik gemaakt van de Parkeerregels Hollands Kroon 2018. De in deze regels gehanteerde parkeerkencijfers zijn gebaseerd op het gemiddelde van de minimale en maximale parkeerkencijfers die worden gehanteerd in CROW-publicatie 317 (Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie). De te hanteren parkeerkencijfers zijn daarnaast afhankelijk van de kenmerken van de locatie. Wieringerwerf en de specifieke locaties hebben de volgende kenmerken:

  • Stedelijkheidsgraad: 4 (weinig stedelijk).
  • Stedelijke zone: schil rond centrum.

Voor de in dit project betreffende woningen worden uit deze beleidsregels de volgende parkeernormen aangehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPWwrfhz01-va01_0012.png"

Figuur 12. Parkeernormen woningen

De woningen en parkeervoorzieningen zijn op de in onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPWwrfhz01-va01_0013.png"

Figuur 13. Locatie woningen en parkeervoorzieningen

Op basis van de uitgangspunten van dit plan is de parkeerbehoefte berekend in onderstaande tabel. Daaruit blijkt dat de totale parkeerbehoefte 102 parkeerplaatsen is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPWwrfhz01-va01_0014.png"

Figuur 14. Parkeerbehoefte

Parkeervoorzieningen
Patrijsstraat oostzijde
In het plan is voorzien in de realisatie van 79 parkeerplaatsen ten behoeve van 21 te realiseren woningen aan de oostzijde van de Patrijsstraat. De parkeerbehoefte in de Patrijsstraat oostzijde bedraagt op grond van de beleidsregels van de gemeente slechts 38 parkeerplaatsen en daarmee is het aantal te realiseren parkeerplaatsen ruim voldoende.

In de huidige situatie is echter voorzien in een pad tussen de woningen aan de Patrijsstraat en de Sternstraat. Over dit pad is het toegestaan om met motorvoertuigen ter rijden. Een groot deel van de huidige bewoners aan deze delen van de Patrijsstraat en Sternstraat gebruiken dit pad om een garage/parkeerplaats te bereiken. Dit houdt in dat de nieuw aan te leggen parkeerplaatsen ook een functie hebben voor de woningen aan de westkant van de Sternstraat. Aan dit deel van de Sternstraat zijn 25 woningen gesitueerd. Uitgaande van de norm van 1,8 parkeerplaatsen per woning waarvan 0,6 in de Sternstraat zelf betekent dit dat de bewoners Sternstraat 30 van de nieuw te realiseren parkeerplaatsen benutten. De totale parkeerbehoefte bedraagt hiermee 68 parkeerplaatsen wat inhoudt dat aan de oostzijde van de Patrijsstraat voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.

Patrijsstraat westzijde
In het plan is voorzien in de realisatie van 50 parkeerplaatsen ten behoeve van 21 te realiseren woningen aan de oostzijde van de Patrijsstraat. De parkeerbehoefte in de Patrijsstraat westzijde bedraagt op grond van de beleidsregels van de gemeente slechts 38 parkeerplaatsen en daarmee is het aantal te realiseren parkeerplaatsen ruim voldoende. De 12 overige parkeerplaatsen zouden eventueel benut kunnen worden door bewoners van de Meeuwstraat.

Sternstraat (Meeuwstraat-Fazantstraat)
In het plan is voorzien in de realisatie van 14 parkeerplaatsen ten behoeve van 14 te realiseren woningen aan de oostzijde van de Sternstraat. De parkeerbehoefte van deze woningen bedraagt op grond van de beleidsregels van de gemeente 26 parkeerplaatsen en is daarmee is het aantal te realiseren parkeerplaatsen onvoldoende. In de directe omgeving van deze locatie (Fazantstraat) is weinig parkeergelegenheid voorhanden (maximaal 4 parkeerplaatsen). Het gebruikmaken van het overschot aan parkeerplaatsen in de Patrijsstraat ligt op grond van de afstand tussen beide locaties niet voorhanden. Dit houdt in dat in principe extra parkeergelegenheid moet worden gerealiseerd in de vorm van vier parkeerplaatsen. Dit houdt in dat in principe extra parkeergelegenheid moet worden gerealiseerd in de vorm van vier parkeerplaatsen.

Deze locatie betreft echter nieuwbouw waarbij overwogen wordt deze te realiseren voor specifieke doelgroepen, zoals ouderen of sociale woningbouw. Hiervan uitgaande mag uit worden gegaan van 1,2 parkeerplaatsen per woning. De parkeerbehoefte bedraagt op grond hiervan 17 parkeerplaatsen. Inclusief de parkeergelegenheid aan de Fazantstraat is er ook voor deze locatie voldoende parkeergelegenheid.

Uit de parkeerbehoefteberekening blijkt dat op grond van de door de gemeente Hollands Kroon vastgestelde parkeernormen voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd nabij de nieuwbouwlocatie aan de Sternstraat indien de woningen worden gerealiseerd voor specifieke doelgroepen, bijvoorbeeld ouderen of sociale woningbouw.

Conclusie
Vanuit het aspect parkeren is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

4.10 Duurzaamheid

Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema's: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder deze laatste kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving.

Bestemmingsplannen kunnen echter beperkt worden gehanteerd om duurzame energieaspecten te regelen. Voor eventuele ambitieuze duurzame energiedoelstellingen dienen dan ook extra instrumenten, zoals privaatrechtelijke overeenkomsten, ingezet te worden. De plaatsing van zonnecollectoren en fotovoltaïsche cellen op daken in het plangebied is gewoon mogelijk binnen de regels van dit bestemmingsplan. In het plan is aandacht besteed aan het aspect duurzaamheid door warmtepompen en zonnepanelen toe te passen.

4.11 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

De m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken. De realisatie van woningen valt onder onderdeel 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit mer (categorie D.11.2) betreft: “De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen”. Volgens de nota van toelichting op het Besluit m.e.r. en diverse jurisprudentie is er sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Gelet op hetgeen is vermeld in de voorgaande paragrafen en de reeds bestaande planologische mogelijkheden tot het realiseren van woningen zonder maximum kan gesteld worden dat het planvoornemen zich niet als een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van categorie D.11.2 kwalificeert. Het bestemmingsplan geeft geen aanleiding voor een vervolgonderzoek in het kader van een m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Toelichting Op Het Juridische Systeem

In de voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de omgevingsaspecten. In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de bestemmingen (de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden) toegelicht en wordt aangegeven hoe de uitgangspunten hun juridische vertaling in het eigenlijke plan hebben gekregen. De bepalingen die betrekking hebben op de te onderscheiden bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd.

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast.

De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal raadpleegbaar bestemmingsplan. Het digitale plan verschaft de burger 'online' informatie over het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale plannen zijn per 01-01-2010 verplicht op grond van de Wro. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is de digitale versie bepalend qua vormgeving en inhoud.

5.2 Bestemmingsplanprocedure

In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:

Voorbereidingsfase
De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro haar voornemen (vaak als een concept- dan wel voorontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Ingekomen reacties worden voor zover noodzakelijk verwerkt in de regels en verbeelding.

Daarnaast kan een voorontwerpplan in de inspraak worden gebracht om belangstellenden de mogelijkheid te bieden om op het plan te reageren. Hiervoor is in geval van voorliggend plan niet gekozen.

Terinzageleggingsfase
Het ontwerpbestemmingsplan wordt na aankondiging in de Staatscourant, huis-aan-huis en de website www.officielebekendmakingen.nl voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.

Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.

Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Dit gebeurd als volgt:

  • Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging 6 weken na vaststelling.
  • Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan eventuele zienswijzen van GS en/of de ILT wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Belanghebbenden zijn diegenen die tegen het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze hebben ingediend en diegenen die hebben aangetoond in redelijkheid niet in de mogelijkheid zijn geweest om een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan in te dienen.

Indien geen beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan is ingediend, is het bestemmingsplan na afloop van de beroepstermijn onherroepelijk.

5.3 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier hoofdstukken:

  1. 1. In de Inleidende regels zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.
  2. 2. In de Bestemmingsregels zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. In paragraaf 5.2.2 volgt in het kort een nadere toelichting op de bestemmingen.
  3. 3. In de Algemene regels staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende algemene bouw- en gebruiksregels. De afwijkingsmogelijkheden in de verschillende bestemmingen en de algemene afwijkingsregels zorgen voor enige flexibiliteit van het plan. De algemene afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht, zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.
  4. 4. Tenslotte bevat het bestemmingsplan nog Overgangs- en slotregels. Dit betreft artikelen onder het overgangsrecht met betrekking tot bouwwerken en gebruik en de slotregel.

Hoofdstuk 1: Inleidende regels
BEGRIPPEN
In dit artikel worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Een deel van deze begrippen is voorgeschreven in de SVBP2012.

WIJZE VAN METEN
De wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden, is voor een belangrijk deel voorgeschreven in de SVBP2012. Deze regels zijn overgenomen in artikel 2 van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In deze paragraaf zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welke gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitbepalingen opgenomen. De toekenning van bestemmingen tot een bepaald perceel is gebaseerd op het gewenste gebruik en een verantwoorde inpassing.

BESTEMMING WOONGEBIED
De bestemming "Woongebied" is een ruim opgestelde regeling waarbinnen de te realiseren woningen vallen maar ook tuinen, erven, wegen, nutsvoorzieningen, water en parkeren. De maximale bouwhoogte en het maximum aantal woningen zijn op de verbeelding weergegeven. De woonbestemming is verder ook zoveel als mogelijk afgestemd op de regels van de omliggende woonbestemmingen op grond van het geldende bestemmingsplan. In de regels zijn voorts nadere voorwaarden voor het bouwen en gebruik vastgelegd.

Hoofdstuk 3: Algemene regels
Hoofdstuk 3 van de bestemmingsregels omvatten de algemene regels. De algemene regels gelden in het algemeen voor het gehele bestemmingsplan en staan min of meer los van de specifieke bestemmingsregels en worden om die reden altijd in een apart hoofdstuk opgenomen.

ARTIKEL 6 - ANTI-DUBBELTELREGEL
De anti-dubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.

ARTIKEL 7 - ALGEMENE BOUWREGELS
In de algemene bouwregels is de regeling parkeren van het bestemmingsplan opgenomen.

ARTIKEL 8 - ALGEMENE GEBRUIKSREGELS
In de algemene gebruiksregels is geregeld welk gebruik in ieder geval tot strijdig gebruik met de in het plan opgenomen bestemmingen wordt gerekend.

ARTIKEL 9 - ALGEMENE AFWIJKINGSREGELS
De algemene afwijkingsregels bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en bieden ruimte om bepaalde voorzieningen te kunnen realiseren.

ARTIKEL 10 - ALGEMENE WIJZIGINGSREGELS
De algemene wijzigingsregels bieden de mogelijkheid voor burgemeester en wethouders om de in het plangebied opgenomen bestemming onder voorwaarden te wijzigen ten behoeve van de aanleg van of een wijziging in de bestaande infrastructuur.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
ARTIKEL 11 EN 12: OVERGANGSRECHT EN SLOTREGELS
Overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht en de SVBP2012 zijn de overgangs- en slotregels in de afsluitende artikelen van de regels opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangegeven. Voorliggend bestemmingsplan leidt tot de bouw van woningen. Het planvoornemen is derhalve een bouwplan op grond van artikel 6.2.1 Bro.

Doel van een grondexploitatieregeling is het aantonen van de financiële haalbaarheid, het verzekeren van het kostenverhaal en het bieden van aanvullende sturingsmogelijkheden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In beide gevallen kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Het plan wordt door een private partij ontwikkeld. Wat betreft de ontwikkeling zal er voor de vaststelling van het bestemmingsplan een anterieure overeenkomst zijn gesloten waarin het verplicht kostenverhaal is afgedekt. De exploitatie ligt geheel in handen van en is voor risico van de ontwikkelende partij. Deze partij draagt alle kosten van de realisatie van het plan.

De kosten voor het voorliggende bestemmingsplan en de daarbij behorende noodzakelijke onderzoeken worden deels door de initiatiefnemer gedragen. De betaling van de kosten die de gemeente heeft gemaakt is verzekerd in de anterieure overeenkomst en/of via leges.

Door het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor de betreffende gronden bestaat de mogelijkheid dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1. Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend. De mogelijke kosten die samenhangen met deze tegemoetkoming in de planschade worden door de initiatiefnemer gedragen. De vergoeding van eventuele planschade is geregeld in de anterieure overeenkomst.

Op basis van deze overwegingen mag het plan economisch uitvoerbaar worden geacht. Dit betekent dat de uitvoering van het voorliggende plan niet door een onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan wordt voor overleg aangeboden aan de reguliere bestuurlijke overlegpartners. Ter zijner tijd worden binnengekomen reacties in deze paragraaf vermeld.

Bijlage 1 Lijst Aan-huis-verbonden Beroepen En Bedrijven

Bijlage 1 Lijst aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven

Bijlage 1 Vlekkenplan Wieringerwerf

Bijlage 1 Vlekkenplan Wieringerwerf

Bijlage 2 Stedenbouwkundige Uitwerking

Bijlage 2 Stedenbouwkundige uitwerking

Bijlage 3 Cultuurhistorie

Bijlage 3 Cultuurhistorie

Bijlage 4 Bodemonderzoek Patrijsstraat

Bijlage 4 Bodemonderzoek Patrijsstraat

Bijlage 5 Asbestonderzoek Patrijsstraat

Bijlage 5 Asbestonderzoek Patrijsstraat

Bijlage 6 Bodemonderzoek Sternstraat

Bijlage 6 Bodemonderzoek Sternstraat

Bijlage 7 Afdoend Onderzoek Huismus

Bijlage 7 Afdoend onderzoek Huismus

Bijlage 8 Addendum Boerenzwaluw

Bijlage 8 Addendum Boerenzwaluw

Bijlage 9 Ecologie Locatie Patrijsstraat

Bijlage 9 Ecologie locatie Patrijsstraat

Bijlage 10 Ecologie Sternstraat

Bijlage 10 Ecologie Sternstraat

Bijlage 11 Stikstofberekening

Bijlage 11 Stikstofberekening

Bijlage 12 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 12 Akoestisch onderzoek

Bijlage 13 Watertoets

Bijlage 13 Watertoets