KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer - Verblijf
Artikel 4 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregeling
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
Artikel 9 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Planvoornemen
1.2 Ligging Van De Planlocatie
1.3 Geldende Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Planbeschrijving
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie
4.2 Cultuurhistorie
4.3 Bodem
4.4 Ecologie
4.5 Water
4.6 Geluid
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Hinder Van Bedrijven
4.9 Magnetische Velden
4.10 Verkeer
4.11 Externeveiligheid
4.12 Duurzaamheid
4.13 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.2 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 Wijze Van Bestemmen
6.1 Toelichting Op De Regels
Bijlage 1 Lijst Aan-huis-verbonden Beroepen En Bedrijven
Bijlage 2 Staat Van Bedrijven
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Van Pomerenstraat

Bestemmingsplan - gemeente Hollands Kroon

Vastgesteld op 13-09-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 het plan

het wijzigingsplan Van Pomerenstraat (Hippolytushoef) met identificatienummer NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-on01van de gemeente Hollands Kroon;

1.2 het bestemmingsplan

het bestemmingsplan Hippolytushoef met identificatienummer NL.IMRO.1911.BPHippolytushoef-va01 van de gemeente Hollands Kroon;

1.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan-huis-verbonden beroep

een in bijlage 1 genoemd dienstverlenend beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 achtererfgebied

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.8 afhankelijke woonruimte

woonruimte die een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.9 agrarisch bedrijf

een volwaardig bedrijf in de vorm van een akkerbouwbedrijf, tuinbouwbedrijf of dierhouderijbedrijf, dan wel in de vorm van een combinatie van daarvan;

1.10 agrarische cultuurgrond

gronden die worden benut voor veeteelt, akker-, weide-, tuin- en bosbouw, waaronder mede begrepen de ondergrond van glasopstanden;

1.11 akkerbouw- en tuinbouwbedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen;

1.12 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.13 bebouwingspercentage

een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel dan wel bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.14 bed & breakfast

een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch recreatieve activiteit. Onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;

1.15 bedrijf

een onderneming waarin doorgaans met economisch oogmerk goederen worden vervaardigd, bewerkt, verwerkt en/of opgeslagen;

1.16 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.17 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.18 beperkt kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.19 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep en/of een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.20 bestaand

het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een bouwvergunning/omgevingsver-gunning voor het bouwen dan wel een vrijstelling op grond van de WRO, een ontheffing op basis van de Wro, of een afwijkingsprocedure op basis van de Wabo;

1.21 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.22 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.23 bijbehorend bouwwerk

aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;

1.24 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.25 bollenteelt

de teelt en vermeerdering van bloembollen in de volle grond;

1.26 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.27 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.28 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.29 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.30 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.31 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.32 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.33 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst:


1. dakkapellen mogen uitsluitend worden uitgevoerd met gesloten zijwanden;

2. dakkapellen hebben een maximale hoogte van 1,75 meter;

3. de afstand tussen de onderkant van de dakkapel en de dakvoet ligt tussen de 0,5 meter en 1 meter;

4. de afstand tussen de bovenkant van de dakkapel en de daknok is 0,5 meter of meer;

5. de afstand tussen de zijkanten van de dakkapel en de zijranden van het dak is 0,5 meter of meer;

6. de breedte van de dakkapel beslaat ten hoogste 2/3 van de breedte van het dakvlak;

1.34 dakoverstek

een dak over een ruimte bij een gebouw, welke ruimte niet zodanig door wanden is omgeven, dat deze ruimte als deel uitmakend van het gebouw is aan te merken;

1.35 dagrecreatie

een recreatieve activiteit waarvoor men ten minste twee uur van huis is, zonder dat daarbij een overnachting elders plaatsvindt; bezoeken aan familie of kennissen zijn daarin niet begrepen;

1.36 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.37 detailhandel in volumineuze artikelen

detailhandel in goederen, die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlakte nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, woning- en tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair;

1.38 dierenhouderijbedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren;

1.39 dienstverlenend bedrijf

een bedrijf waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kunstgalerieën en expositieruimten, de beoefening van scheppende kunst en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven, met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.40 druiplijn

de horizontale snijlijn van het oplopende dakvlak met het daaronder gelegen buitenwerkse gevelvlak; dit betekent dat in voorkomende gevallen de druiplijn wordt bepaald overeenkomstig het hieronder staande;

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0038.jpg"

1.41 erf

de oppervlakte van het bouwperceel voor zover 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw gelegen, niet meegerekend de oppervlakte van het hoofdgebouw;

1.42 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.43 geluidszoneringsplichtige inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.44 gestapelde woning

een woning waarboven en/of waaronder een andere woning is gebouwd of andere woningen zijn gebouwd, dan wel waaronder voorzieningen als winkel, kantoor, zijn gebouwd;

1.45 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt;

1.46 hoofdgebouw

gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.47 horecabedrijf

een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie;

1.48 horecabedrijf, categorie 1

een complementair horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag verstrekken van (niet- of licht alcoholhoudende) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals een automatiek, broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom, ijssalon, petit-restaurant, snackbar, snack-kiosk, tearoom, traiteur en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

1.49 horecabedrijf, categorie 2

een horecabedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, dat voornamelijk is gericht op het verstrekken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals een bar, (grand)café, eetcafé, restaurant, café-restaurant en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf, al dan niet in combinatie met logiesverstrekking of een zalencentrum;

1.50 horecabedrijf, categorie 3

een horecabedrijf, dat voornamelijk is gericht op het 's avonds en/of 's nachts verstrekken van (alcoholische) dranken en waar tevens gelegenheid wordt geboden tot dansen of vergelijkbaar vermaak, zoals een bar-dancing, discotheek, nachtclub en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

1.51 kampeermiddel

een mobiel en/of demontabel kampeermiddel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.52 kantoor

gebouw ten behoeve van het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in geringe mate rechtstreeks te woord wordt gestaan of geholpen;

1.53 kas

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, groenten, bloemen of planten;

1.54 kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.55 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, waaronder kinderopvang, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.56 manege

een bedrijf gericht op het al dan niet in de openlucht bedrijven van de paardensport;

1.57 mantelzorg

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.58 mobiel kampeermiddel

een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan of enig ander onderkomen met de bedoeling deze tijdelijk te plaatsen op een kampeerterrein;

1.59 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt;

1.60 ondergeschikte detailhandel

detailhandelsactiviteiten die aan te merken zijn als rechtstreeks voortvloeiend uit de bedrijfsactiviteiten van een niet-detailhandelsbedrijf en daaraan in bedrijfseconomisch en ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn;

1.61 ondergeschikte horeca

horeca-activiteiten die aan te merken zijn als rechtstreeks voortvloeiend uit de bedrijfsactiviteiten van een niet-horecabedrijf en daaraan in bedrijfseconomisch en ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn;

1.62 onderkomens

voor verblijf geschikte - al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken - voertuigen, vaartuigen, arken, toercaravans, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten;

1.63 overkapping

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.64 paardenfokkerij

een agrarisch bedrijf dat is gericht op het fokken van paarden en/of pony's, de verkoop van gefokte paarden en/of pony's en/of het houden van paarden en/of pony's ten behoeve van de fokkerij;

1.65 paardenhouderij

een bedrijf dat is gericht op het houden, stallen of africhten van paarden en/of pony's, alsmede de handel in paarden en/of pony's, niet zijnde een paardenfokkerij;

1.66 peil

1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;


2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij aanvang van de bouw;


3. indien in of op het water wordt gebouwd de hoogte van het Nieuw Amsterdams Peil;

1.67 perifere detailhandel

volumineuze detailhandel, inclusief detailhandel in volumineuze vakantie-, sport- en recreatieartikelen; hieronder valt ook klein assortiment voor gebruik, installatie, reparatie of onderhoud van deze volumineuze artikelen, zoals bijvoorbeeld touwen, ankers en lakken;

1.68 permanente bewoning

bewoning van een verblijf als hoofdverblijf;

1.69 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.70 recreatieappartement

een deel van een gebouw dat dient als recreatiewoonverblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.71 recreatieve bewoning

bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden;

1.72 risicovolle inrichting

een inrichting, bij welke het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.73 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.74 silo

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient voor het opslaan van mest, veevoeder, graan of andere bulkstoffen ten behoeve van het agrarisch bedrijf;

1.75 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, wel gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.76 vast kampeermiddel

een stacaravan, trekkershut of ander recreatief verblijf op een kampeerterrein, welke naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond (plaatsgebonden) en daardoor als bouwwerk is aan te merken;

1.77 verblijfsrecreatie

het verblijven van personen op plaatsen buiten hun normale omgeving en niet langer dan een (aaneengesloten) jaar, om redenen van vrijetijdsbesteding, zaken en andere doeleinden die niet zijn verbonden met het uitoefenen van activiteiten die worden beloond vanuit de plaats die wordt bezocht;

1.78 voorerfgebied

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

1.79 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.80 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.81 woongebouw

een gebouw dat meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;

1.82 woonschip

een in het water drijvend object, dat dient als woning.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van dakkapellen.


Indien bouwwerken van een platte afdekking worden voorzien, geldt de maximale goothoogte als maximale bouwhoogte.


De goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald door de hoogte van de goot aan de lage zijde van het dak, de bouwhoogte wordt bepaald door de hoogte van de hoge zijde van het dak;

2.3 de dakhelling van een bouwwerk

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.


Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer - Verblijf

3.1 Bestemmmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonstraten;
  2. b. voet- en fietspaden,


waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de ontsluiting van de aanliggende gronden,

met de daarbij behorende:

  1. c. parkeervoorzieningen;
  2. d. groenvoorzieningen;
  3. e. speelvoorzieningen;
  4. f. openbare nutsvoorzieningen;
  5. g. water;
  6. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

  1. a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  2. b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
  1. 1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m2 per nutsvoorziening;
  2. 2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter, danwel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
  1. c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
  • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer bedragen dan 3 meter.

3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de milieusituatie;
  • het uitzicht van woningen;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de waterhuishouding;
  • de woonsituatie,


nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen, al dan niet in combinatie met:
  1. 1. aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, mits:
  • niet meer dan 1/3 deel van het totale oppervlak van de woning, inclusief bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 75 m², voor de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf wordt gebruikt;
  • alleen activiteiten worden uitgevoerd die niet meldingplichtig zijn in het kader van de milieuwetgeving en die genoemd zijn in bijlage 1 bij deze regels, dan wel naar aard en invloed daarmee gelijk te stellen zijn;
  • geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
  • geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk maken;
  • er geen reclame-uitingen groter dan 0,5 m² bij of aan de woning worden geplaatst, met een maximum aantal van 1, onder de voorwaarde dat deze niet verlicht mag zijn;
  • degene die het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf uitoefent, tevens de bewoner van de woning is;
  • er geen activiteiten ten aanzien van een horecabedrijf of een seksinrichting worden uitgeoefend;
  • er geen detailhandel plaatsvindt, anders dan onderschikte detailhandel;
  • er geen buitenopslag ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf plaatsvindt;
  1. 2. het hobbymatig gebruik voor bed & breakfast voor maximaal 4 personen, met dien verstande dat:
  • deze functie uitsluitend in de bestaande woning en/of de bestaande bijbehorende bouwwerken mag worden uitgeoefend;
  • er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan;
  • permanente bewoning niet is toegestaan;
  • geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
  • geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
  • het parkeren op eigen erf plaatsvindt,



en tevens voor:

  1. b. bijbehorende bouwwerken bij woningen,


met de daarbij behorende:

  1. c. tuinen en erven;
  2. d. groenvoorzieningen ter plaatse van de functieaanduiding 'groen';
  3. e. openbare nutsvoorzieningen ter plaatse van de functieaanduiding 'nutsvoorziening';
  4. f. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  5. g. parkeervoorzieningen ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeerterrein';
  6. h. water;
  7. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. 1. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. 2. de gezamenlijke oppervlakte van een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de op grond van het bepaalde onder 1, vermeerderd met de in sub b, onder 3 toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken;
  3. 3. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 10, met dien verstande dat de voorgevel in de naar een weg gekeerde bouwgrens moet worden gebouwd;
  4. 4. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding aangegeven goot- en bouwhoogte;
  1. b. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. 1. bijbehorende bouwwerken dienen op ten minste 1 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  2. 2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan de op grond van sub a, verminderd met de daadwerkelijke oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met:
      • I. 70 m² bij halfvrijstaande woningen op bouwpercelen kleiner dan 500 m²;
      • II. 100 m² bij halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 500 m²;
      • III. 125 m² bij halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 750 m²;
      • IV. 150 m² bij halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 1000 m²;
  1. 3. het bebouwingspercentage op een bouwperceel mag ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedragen;
  2. 4. de goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag ten hoogste 3 meter bedragen, dan wel niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw voor zover het aan- en uitbouwen betreft;
  3. 5. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag ten hoogste 3 meter bedragen;
  4. 6. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 6 meter bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 meter lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  5. 7. een dakoverstek mag ten hoogste 0,5 meter bedragen;
  6. 8. ondergronds bouwen is niet toegestaan.
  1. c. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
  1. 1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m2 per nutsvoorziening;
  2. 2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter.
  1. d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan, niet meer mag bedragen dan 1 meter;
  2. 2. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  3. 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.

4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de milieusituatie;
  • het uitzicht van woningen;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de waterhuishouding;
  • de woonsituatie,


nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • het uitzicht van woningen;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie,


bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, sub b onder 6 en toestaan dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste 8 meter mag bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 meter lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, mits:

  1. 1. de verhoging van de bouwhoogte niet leidt tot een onevenredige verslechtering van de bezonningssituatie van omliggende percelen;
  2. 2. de verhoging van de bouwhoogte niet zorgt voor een onevenredige inbreuk op de privacy bij omliggende percelen;
  3. 3. er vooraf een planschadeovereenkomst wordt ondertekend.

4.5 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving wordt in ieder geval begrepen:

  1. a. het gebruik van bebouwing voor recreatieve bewoning;
  2. b. het gebruik van een bijbehorend bouwwerk voor zelfstandige bewoning;
  3. c. het gebruik van een bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:

  1. 1. het bepaalde in lid 4.5, sub c en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk tijdelijk als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt, met dien verstande dat:
  1. a. dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
  2. b. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte maximaal 70 m² bedraagt;
  3. c. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
  4. d. binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg het gebruik als afhankelijke woonruimte ongedaan wordt gemaakt;
  1. 2. het bepaalde in lid 4.5, sub c en toestaan dat naast de in lid 4.2, sub b, onder 2 genoemde oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken een tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning wordt gerealiseerd, met dien verstande dat:
  1. a. dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
  2. b. de oppervlakte van de tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning maximaal 70 m² bedraagt;
  3. c. het in lid 4.2, sub b, onder 3 genoemde bebouwingspercentage in acht wordt genomen;
  4. d. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  5. e. binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg de tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning is verwijderd.


Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, mag er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • het uitzicht van woningen;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregeling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  • het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
  • het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidszoneringsplichtige inrichtingen.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de waterhuishouding;
  • cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten;
  • de woonsituatie,


bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, indien dat om constructieve redenen noodzakelijk is;
  2. b. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. d. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 15 meter mag bedragen en voor een antenne voor telecommunicatie tot een bouwhoogte van 25 meter;
  5. e. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
  1. 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
  2. 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 15 meter bedraagt.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
  1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  1. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  2. c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als:


'Regels van het wijzigingsplan Van Pomerenstraat (Hippolytushoef) -Gemeente Hollands Kroon'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Planvoornemen

Het planvoornemen betreft de realisatie van 10 twee-onder-een-kap-woningen aan de Van Pomerenstraat in Hippolytushoef.

1.2 Ligging Van De Planlocatie

De planlocatie ligt in het centrum van Hippolytushoef, op de plaats van een voormalig schoolgebouw (MAVO Wiringherlant). Het plangebied ligt tussen de Van Pomerenstraat en de Parklaan in Hippolytushoef. Voor het overige vormen omliggende erven de begrenzing van het plangebied. Het gebied is voor het grootste deel braakliggend, dat wil zeggen vrij van bebouwing maar met bomen en struweel. Voor een deel is het plangebied nog in gebruik als parkeerterrein. Het parkeerterrein vervult onder andere een functie voor het nabijgelegen zorgcentrum Noorderbreedte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0001.jpg"

Figuur 1 | planlocatie

1.3 Geldende Bestemmingsplan

Het perceel valt in het bestemmingsplan 'Hippolytushoef' (vastgesteld op 10 november 2011) en heeft de bestemming 'Maatschappelijk' met de nadere aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1'. De bestemming van de gronden met de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1' kan door het bevoegd gezag worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen' middels een wijzigingsplan. Met het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid geeft de gemeente aan dat de bestemming 'Maatschappelijk' in de visie van de gemeente mag worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. Aan de wijziging verbindt de gemeente echter wel een aantal voorwaarden. Deze voorwaarden zijn in de toelichting en de regels van het bestemmingsplan opgenomen.


Een wijzigingsbevoegdheid wordt opgenomen om nieuwe ontwikkelingen kenbaar te maken die die bij het opstellen van het bestemmingsplan nog niet geheel duidelijk zijn. De wijzigingsbevoegdheid mag geen structurele wijzigingen van het bestemmingsplan mogelijk maken. De onderliggende bestemming blijft gelden tot van de wijziging gebruik is gemaakt.


De haalbaarheid van een wijzigingsbevoegdheid moet in het bestemmingsplan aangetoond worden. Het verschil met de uitwerkingsplicht is dat een plan met een wijzigingsbevoegdheid zelf al een compleet bestemmingsplan is waarop bouwvergunningen kunnen worden verleend. Daarnaast is het een bevoegdheid en niet een verplichting. Burgemeester en wethouders mogen gebruik maken van de bevoegdheid maar zijn het niet verplicht. Het wijzigingsplan gaat deel uit maken van het bestemmingsplan (moederplan). Met de wijziging van de bestemming vervalt derhalve alleen de onderliggende bestemming uit het moederplan.

Toelichting bestemmingsplan 'Hippolytushoef'


Op de locatie van de voormalige RSG Wiringherlant (wijzigingsgebied 1) is wijziging naar woningbouw mogelijk ten behoeve van de bouw van maximaal 20 vrijstaande, geschakelde, dubbele en rijenwoningen of 30 gestapelde woningen. Daarvoor mag maximaal 55% van het terrein worden bebouwd. De gebouwen mogen maximaal een goothoogte van 6 m en een bouwhoogte van 10 m hebben. In het gebied moeten naast de parkeerplaatsen voor de woningen maximaal 25 parkeerplaatsen voor openbaar gebruik (Zorgcentrum Noorderbreedte) worden aangelegd en moet het opgaand groen zo veel mogelijk worden gehandhaafd. Verder is aanvullend ecologisch onderzoek noodzakelijk en moet worden overlegd met het HHNK over de waterhuishouding. Er moeten voldoende mogelijkheden voor parkeren op eigen erf worden geschapen.'


Regels bestemmingsplan 'Hippolytushoef'


Het bevoegd gezag kan overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
2. het straat- en bebouwingsbeeld;
3. de verkeersveiligheid;
4. de waterhuishouding;
5. cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten;
6. het woon- en leefklimaat in de omgeving,


de bestemming 'Maatschappelijk' op de gronden ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1", de bestemming 'Maatschappelijk' op de gronden ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1", wijzigen ten behoeve van de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:

  1. 1. ten hoogste 55% van het gebied mag worden bebouwd;
  2. 2. het aantal vrijstaande, geschakelde, twee-onder-één-kap- en rijenwoningen niet meer mag bedragen dan 20 danwel het aantal gestapelde woningen mag niet meer mag bedragen dan 40;
  3. 3. er vrijstaande woningen, twee-onder-een kap woningen, rijwoningen en gestapelde woningen mogen worden gebouwd;
  4. 4. de maximale goothoogte niet meer mag bedragen dan 6 meter;
  5. 5. de maximale bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 10 meter;
  6. 6. ten behoeve van de woningen binnen het gebied waarvoor de wijzigingsbevoegdheid geldt, voldoende parkeerplaatsen op eigen erf worden geschapen en daarnaast minimaal 25 parkeerplaatsen voor Zorgcentrum Noorderbreedte;
  7. 7. er vooraf inventariserend archeologisch veldonderzoek plaatsvindt door een erkend bedrijf voor het uitvoeren van archeologische opgravingen, volgens de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en de provincie Noord-Holland;
  8. 8. de herinrichting van het gebied plaatsvindt op basis van een beeldkwaliteitsplan, waarbij rekening wordt gehouden met cultuurhistorische waarden in en in de omgeving van het gebied;
  9. 9. er vooraf (aanvullend) ecologisch onderzoek plaatsvindt; indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft, zal de (bouw)werkzaamheid pas kunnen plaatsvinden nadat een ontheffing casu quo vrijstelling op grond van de Flora- en faunawet is verkregen;
  10. 10. over de waterhuishouding vooraf overleg plaatsvindt met het Hoogheemraadschap;
  11. 11. voor het overige de bestemmingsregels van de bestemming 'Wonen' van overeenkomstige toepassing zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0002.jpg"
Figuur 2 | verbeelding bestemmingsplan 'Hippolytushoef'


Ten aanzien van de regels geldt het bestemmingsplan 'Hippolytushoef 2013' (herzieningsplan). In dit bestemmingsplan is de nieuwe regeling voor bijbehorende bouwwerken, bed & breakfast, mantelzorg en beroepen/bedrijven aan huis van de gemeente Hollands Kroon geïntegreerd. Ook is de op dat moment meest actuele lijst van standaard begrippen voor bestemmingsplannen in de gemeente Hollands Kroon opgenomen en is in het plan een aantal omissies hersteld, met name ten aanzien van de koppeling tussen de maatvoeringen op de verbeelding en de regels.

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels en een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het wijzigingsplan.


Het toepassen van de wijzigingsbevoegdheden dient samen te gaan met een goede ruimtelijke onderbouwing. In een dergelijke onderbouwing dient uiteengezet te worden of er vanwege de voorgenomen wijzigingen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In voorliggende toelichting van het wijzigingsplan is de uitvoerbaarheid van het planvoornemen in het kader van de goede ruimtelijke ordening aangetoond. Omdat in moederplan al veel informatie is opgenomen, is het wijzigingsplan zo beknopt mogelijk gehouden.

De toelichting van dit wijzigingsplan is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een planbeschrijving en in hoofdstuk 3 een beschrijving van het beleid op rijks, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau, dit voor zover er nieuw beleid of aanvullend c.q. gewijzigd beleid is vastgesteld in de periode tussen vaststelling van het moederplan en het opstellen van het wijzigingsplan. In hoofdstuk 4 komen de verschillende omgevingsaspecten aan bod. Onderbouwd wordt waarom het wijzigingsplan op het gebied van de verschillende omgevingsaspecten uitvoerbaar is en waarom wordt voldaan aan de wet- en regelgeving op het gebied van geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijfszonering, water, flora en fauna en archeologie.

In hoofdstuk 5 van het wijzigingsplan wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Bij de maatschappelijke uitvoerbaarheid wordt de bestemmingsplanprocedure omschreven. Tevens zijn hier de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro opgenomen.


In hoofdstuk 6 is de wijze van bestemmen aangegeven. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe voorliggend plan juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de planverbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. De regels geven de eisen waaraan binnen de bestemming moet worden voldaan. Naast inleidende regels wordt binnen dit deel van het bestemmingsplan inhoud gegeven aan de bestemmingsregels, de algemene regels (bouwregels, gebruiksregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels) en de overgangs- en slotregels. De regels van voorliggend wijzigingsplan zijn afgestemd op de (wijzigings)regels uit het moederplan (bestemmingsplan 'Hippolytushoef'). De regels zijn verder zodanig vormgegeven dat deze voldoen aan het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Planbeschrijving

Het planvoornemen betreft de realisatie van 10 twee-onder-een-kap-woningen aan de Van Pomerenstraat in Hippolytushoef. De woningen worden gerealiseerd in een jaren '30 stijl, zoals ook aanwezig in de omgeving van het plangebied.


Om in de parkeerbehoefte van de woningen te voorzien worden aan de Van Pomerenstraat extra parkeervakken aangelegd. Deze parkeervakken worden haaks op de weg gelegd, gelijk en tussen de bestaande vakken. In totaal worden 12 extra parkeervakken gerealiseerd. Het totaal aantal parkeerplaatsen gaat hiermee van 17 naar 29 stuks. Tussen de parkeerplaatsen en de erven van woningen ligt een trottoir. Daarnaast is er per woning parkeergelegenheid op eigen erf, op de oprit voor de garages. In totaal worden hiermee 22 extra parkeerplaatsen gerealiseerd, hetgeen resulteert in een parkeernorm van 2,2 parkeerplaats per woning.


De terreinen ten zuiden van de woonkavels blijven ongewijzigd. Hier dienen in ieder geval 25 parkeerplaatsen te worden behouden voor de parkeerbehoefte van de functies in de omgeving. In totaal zijn 26 parkeerplaatsen aanwezig. In het verlengde van de symmetrieas van het parkeerterrein wordt een voetpad tussen het parkeerterrein van zorgcentrum Noorderbreedte en de Van Pomerenstraat gerealiseerd. Het bestaande trafostation aan de Van Pomerenstraat blijft op de huidige locatie aanwezig.


Het exploitatiegebied is figuur 3 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0003.jpg"
Figuur 3 | Inrichtingsvoorstel planvoornemen

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Moederplan

  • Nota Ruimte
  • Nota Mobiliteit
  • Nationaal Waterplan 2009-2015


Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)


Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. In de Structuurvisie laat het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies. Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.


De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's, onder andere de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving, de agenda Landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Het Rijk stelt ambities voor Nederland in 2040. De ambities spelen in op de (inter)nationale ontwikkelingen op het gebied van ruimtelijke en mobiliteitsopgaven richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.


Het Rijk formuleert in de Structuurvisie drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  1. 1.
    1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  2. 2.
    2. Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  3. 3.
    3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.


Besluit algemene regels ruimtelijke ordening 2011


Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang.

Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere planologische kernbeslissingen (pkb's) met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.


Het kabinet heeft een Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte opgesteld (SVIR) waarin een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau wordt gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, maar daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.


Ladder duurzame verstedelijking


In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder kent drie treden die achter elkaar dienen te worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0004.jpg"
Figuur 4 | Ladder duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke of infrastructureel ontwikkeling mogelijk maakt, bevat minimaal een beschrijving:

  1. 4.
    1. waarom de ontwikkeling voorziet in een actuele, regionale behoefte;
  2. 5.
    2. in hoeverre deze ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied is te realiseren door herstructurering, transformatie of anderszins;
  3. 6.
    3. waaruit blijkt dat de ontwikkeling passend is ontsloten indien blijkt dat het planvoornemen niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.
  4. 7.

Modernisering Monumentenwet (MOMO)(2012)

De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft op 1 januari 2012 tot een wijziging van art. 3.6.1, lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geleid. Ieder (bestemmings)plan dient nu tevens een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. In de toelichting van een ruimtelijk plan dient daarom een beschrijving opgenomen te worden van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten (archeologie) rekening is gehouden. Hierbij dient tevens de historische (stede)bouwkunde en historische geografie te worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven dient te worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze worden geborgd in het bestemmingsplan.


Besluit ruimtelijke ordening (Bro)


Op grond van het Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding en de waterveiligheid, dat wil zeggen het grondwater, het oppervlaktewater en de aanwezige waterkeringen. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan de aspecten waterhuishouding en waterveiligheid.


Conclusie


Het rijksbeleid staat de bouw van 10 woningen binnen de kern van Hippolytushoef niet in de weg. Het plan voorziet in een binnenstedelijke, regionale behoefte.


In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de duurzaamheid van de ontwikkeling (ladder duurzame verstedelijking) en de cultuurhistorische context waarbinnen ontwikkeld wordt. Tevens is in dit hoofdstuk een aparte paragraaf opgenomen aangaande de watertoets.

3.2 Provinciaal Beleid

Moederplan:

  • Structuurvisie en Provinciale verordening
  • Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2013
  • Waterplan 2010 - 2015 (2009)
  • Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
  • Nota aardkundige monumenten Noord-Holland
  • Provinciale milieuverordening
  • Ecologische Hoofdstructuur Noord-Holland, staand van zaken, herijking en toekomst (2010)
  • Goed Wonen in Noord-Holland, Provinciale woonvisie 2010-2020 (2010)



Structuurvisie Noord-Holland 2040


De provinciale structuurvisie is op 21 juni 2010 vastgesteld. Een eerste partiële herziening is vastgesteld op 23 mei 2011. De structuurvisie geeft de ruimtelijke ambities van de provincie Noord-Holland. De provincie is veelzijdig, met een aantal belangrijke economische motoren van Nederland, bruisende steden, natuurparken, strand en open grasland vol weidevogels. Dit bijzondere karakter wil de provincie bewaken. Tegelijkertijd zijn er ontwikkelingen als globalisering, klimaatverandering en trends zoals vergrijzing en krimp die een grote ruimtelijke impact hebben.

In de structuurvisie beschrijft de provincie hoe en op welke manier ze met deze ontwikkelingen en keuzes omgaat en schets ze hoe de provincie er in 2040 uit kan komen te zien. De provincie heeft drie hoofdbelangen die samen de ruimtelijke hoofddoelstelling vormen van de provincie Noord-Holland. Deze drie hoofdbelangen zijn: Ruimtelijke kwaliteit, Duurzaam Ruimtegebruik en Klimaatbestendigheid. Onder deze hoofdbelangen vallen een twaalftal onderliggende ruimtelijke belangen. Deze belangen zijn uitgewerkt en gekoppeld aan instrumenten die door de provincie kunnen worden ingezet om deze tot uitvoering te brengen. De volgende belangen zijn onderscheiden:


" ruimtelijke kwaliteit: behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschap, Behoud en ontwikkeling van natuurgebieden, Behoud en ontwikkeling van groen om de stad;


" duurzaam ruimtegebruik: milieukwaliteiten, Behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, Voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting, Voldoende en gedifferentieerde ruimte voor economische activiteiten en Voldoende en gedifferentieerde ruimte voor recreatieve en toeristische voorzieningen;


" klimaatbestendigheid: voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, Voldoende en schoon drink-, grond- en oppervlaktewater en Voldoende ruimte voor het opwekken van duurzame energie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0005.jpg"
Figuur 5 | Situering planlocatie op visiekaart

Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)


De juridisch bindende Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is op 3 februari 2014 opnieuw door Provinciale Staten vastgesteld. Deze vaststelling betreft een beleidsarme wijziging ten opzichte van de eerder vastgestelde verordening op 21 juni 2010. In deze verordening is aangegeven voor welke onderdelen uit de structuurvisie als algemene regel noodzakelijk is voor de doorwerking van het provinciale ruimtelijke beleid.


Op grond van de PVR voorziet een nieuw bestemmingsplan in beginsel niet in nieuwe verstedelijking in het landelijk gebied. Het mogelijk maken van vaste staplaatsen wordt gezien als nieuwe verstedelijking. De provincie wil op deze onderdelen sturen omdat die de openheid van het landelijk gebied kunnen beïnvloeden. De raad van de gemeente Hollands Kroon kan pas het nieuwe bestemmingsplan vaststellen indien:

  1. 1.
    1. de noodzaak van verstedelijking is aangetoond;
  2. 2.
    2. de beoogde verstedelijking niet kan worden gerealiseerd door herstructurering, intensivering, combinatie of transformatie;
  3. 3.
    3. de ruimtelijke kwaliteitseisen zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie worden in acht genomen.


De ontwikkeling dient te voldoen aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (PS 21 juni 2010) ten aanzien van:

  1. a.
    a. de kernkwaliteiten van het de landschapstype en aardkundige waarden;
  2. b.
    b. de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur;
  3. c.
    c. de openheid van het landschap daarbij inbegrepen stilte en duisternis;
  4. d.
    d. de historische structuurlijnen;
  5. e.
    e. cultuurhistorische objecten;


GS kunnen tot slot nadere regels stellen inzake de aard, omvang en locatie van de nieuwe verstedelijking. GS kunnen advies vragen bij de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling. Hierbij speelt de impact op het open landschap een belangrijke rol.


Herstructurering, intensivering, combinatie of transformatie?


Het planvoornemen betreft het herstructureren van een bestaand terrein binnen de kern van Hippolytushoef. Er is dus feitelijke sprake van zowel herstructurering, intensivering als transformatie.


Ruimtelijke kwaliteitseisen


De provincie omschrijft ruimtelijke kwaliteit aan de hand van kernkwaliteiten van het landschap. Het plangebied aan de Van Pomerenstraat is gelegen binnen de gebieden die de provincie aanduidt als Bestaand Bebouwd gebied (BBG). De gebiedsbegrenzing is indicatief.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0006.jpg"

Figuur 6 | Bestaand Bebouwd Gebied (BBG) - indicatief

Wieringen is een voormalig eiland, en bestaat uit pleistocene afzettingen (stuwwal, keileem en dekzand). De stuwwallen behoren tot de hogere delen van Noord-Holland. De stuwwallen zijn al vroeg ontgonnen en hebben een kleinschalige opbouw. De stuwwallen worden gerekend tot het keileemlandschap. Het keileemlandschap bestaat voor het grootste deel uit open tot zeer open gebied. Kenmerkend zijn het glooiend reliëf, de onregelmatige wegstructuren en verkavelingen, het kleinschalige, historische karakter en de geconcentreerde bebouwing. Ook kenmerkend zijn de tuunwallen (gestapelde grasplaggen), die bij gebrek aan sloten de scheiding vormden tussen de graslandpercelen. Hippolytushoef maakt onderdeel uit van een oud Kleileemlandschap. De gebieden die in de provinciale structuurvisie als zodanig zijn aangegeven staan op onderstaande afbeelding.


afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0007.png"

Figuur 7 | Landschapstype - Kleileemlandschap

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0008.jpg"

Figuur 8 | Aardkundig monument (bruin) - aardkundig waardevol gebied (oker)

De kernkwaliteiten van de ondergrond, het landschaps-DNA en Dorps-DNA zal door deze ontwikkeling niet worden aangetast. De ontwikkeling zoekt aansluiting bij het Dorps-DNA van Hippolytushoef als lintdorp door in haar opzet rekening te houden met de algemene kenmerken van een lintdorp.


De algemene kenmerken van een lintdorp zijn:

  • Lineaire nederzetting;
  • Weg vormt de ruimtelijke structuurdrager;
  • Kronkelende wegen;
  • Grillige verkaveling- en bebouwingsstructuur;
  • Woningen zijn op de weg georiënteerd;
  • Ter hoogte van de kern (kerk) staat de bebouwing dichter bij elkaar dan verder van de kern af;
  • Vanaf het lint zijn doorzichten naar het open, kleinschalige landschap met zijn onregelmatige verkavelingstructuur.



Conclusie provinciaal beleid


De ontwikkeling betreft de herontwikkeling van een binnenstedelijke locatie en houdt bovendien rekening met de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap, de ordeningsprincipes van het landschap, de bebouwingskarakteristieken, de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving en de bestaande kwaliteiten van het gebied.

3.3 Regionaal Beleid

Moederplan:

  • Regionale visie bedrijventerreinen Kop van Noord-Holland


Regionaal convenant woningbouw regio Kop van Noord-Holland (2015)


Met het regionaal convenant woningbouw regio Kop van Noord-Holland beogen partijen een actieve regionale samenwerking te voeren ten behoeve van een optimale ruimtelijke ontwikkeling van de woningmarkt. Hiervoor hebben de partijen afspraken gemaakt over het verminderen van de geprogrammeerde woningaantallen en het verbeteren van de kwaliteit van woningbouwlocaties en productmarktcombinaties aansluitend bij de vraag naar nieuwbouwwoningen en woningtypen in de regio Kop van Noord-Holland. Regiogemeenten hebben daarbij een nadere uitwerking gemaakt van de nog te ontwikkelen woningbouwlocaties, uitgaande van de situatie dat in de periode van 2014 tot 2020 maximaal 2.750 woningen worden toegevoegd in de Kop van Noord-Holland. Eén en ander heeft geresulteerd in een gezamenlijk en dynamisch overzicht van woningbouwplannen tot 2020 en na 2020. Met de ondertekening hebben regiogemeenten zich ertoe verplicht om woningbouwplannen te ontwikkelen die in het programma zijn opgenomen, dit onder voorbehoud van instemming door de gemeenteraden.


Regiogemeenten hebben zich middels ondertekening verder verbonden aan het hanteren van het regionale afwegingskader (Afwegingskader Kwalitatief Woningbouwprogramma van de Kop).


Regiogemeenten streven er verder naar om, in eerste instantie binnen de eigen gemeente, samen met betrokken ontwikkelaars en woningbouwcorporaties te komen tot het afvoeren van de geschrapte woningbouwplannen die niet passen in het Regionaal Kwalitatief Woningbouwprogramma voor de Kop van Noord-Holland (KWK).


Waterbeheersplan 2010-2015


In het waterbeheerplan 'Van veilige dijken tot schoon water' beschrijft het hoogheemraadschap de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water.


Het kerndoel is vierledig:

  1. 1.
    1. het op orde houden van het watersysteem en dit doelmatig en integraal beheren;
  2. 2.
    2. de verontreiniging van het watersysteem voorkomen en beheersbaar houden;
  3. 3.
    3. het op orde houden van de primaire waterkeringen en overige waterkeringen met een veiligheidsfunctie en deze doelmatig beheren;
  4. 4.
    4. het in stand houden en ontwikkelen van een calamiteitenorganisatie.


Het hoogheemraadschap adviseert in het kader van de watertoets over de functiegeschiktheid en de inrichting van het watersysteem, over maatregelen die nodig zijn om het watersysteem op orde te houden en over het garanderen van de waterveiligheid. Het waterplan is een integraal plan waarin het hoogheemraadschap en een of meerdere gemeenten afspraken vastleggen over diverse waterthema's. In de planperiode worden met alle gemeenten afspraken gemaakt over het opstellen van waterplannen. Het hoogheemraadschap neemt actief deel aan

planvormingsprocessen op het gebied van natuur, landschap, cultuurhistorie en recreatie waarin waterkeringen een belangrijke rol spelen. Binnen zijn bevoegdheid zorgt het hoogheemraadschap ervoor dat bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen het bestaande beschermingsniveau behouden blijft. Het hoogheemraadschap maakt in de planperiode een actuele kaart waarop het beschermingsniveau tegen wateroverlast in 2015 staat aangegeven. De waterkwaliteit mag niet verslechteren ten opzichte van peiljaar 2000. Beheer en inrichting worden afgestemd op het halen van de doelen, zonder dat daarbij wateroverlast optreedt.


Conclusie regionaal beleid


Het regionale beleid staat de bouw van 10 woningen binnen de kern van Hippolytushoef niet in de weg. Voor wat betreft de watercompensatie en de waterveiligheid heeft het HHNK een belangrijke functie. Het HHNK is in het kader van de watertoets betrokken bij de planvorming en bovendien één van de overlegpartners. Voor wat betreft de watertoets zijn de resultaten opgenomen in paragraaf 4.5 van dit wijzigingsplan.

3.4 Gemeentelijk Beleid

Moederplan:

  • Ontwikkelingsvisie Wieringen (1996);
  • Welstandsnota (2004);
  • Wieringen, Waddeneiland, Beleidsnota;
  • Cultuurhistorie 2008;
  • Woonvisie 2008+;
  • Beeldkwaliteitsplan Wieringen 2009.

Omgevingsvisie Hollands Kroon


De omgevingsvisie op basis van het nieuwe omgevingsrecht is hangende dit initiatief nog in bewerking, maar er is wel al heel veel informatie gedeeld. Op de website: www.toekomsthollandskroon.nl is deze informatie verwerkt in verschillende scenario's. Concrete beleidslijnen op de verschillende thema's dienen nog te worden gemaakt en ook de toekomstige rol van de gemeente (een actieve of regisserende rol) is nog niet duidelijk.
Strategische visie gemeente Hollands Kroon (2013)


In de Strategische visie gemeente Hollands Kroon, Ruimte voor Rust én Dynamiek geeft de gemeente haar visie en richting gevende uitspraken tot 2020.


De strategische visie concentreert zich op drie speerpunten:

  1. 1.
    1. Ruimte voor identiteitversterkende economische ontwikkelingen
  2. 2.
    2. Ruimte voor grote betrokkenheid van burgers en bedrijven
  3. 3.
    3. Ruimte voor kwalitatief hoogwaardig wonen en leven


De ambitie is om de meest aantrekkelijke woon- en leefgemeente Noord-Holland Noord te worden.


De leidende en verbindende principes / kernwaarden zijn:

  1. 4.
    1. Duurzaamheid
  2. 5.
    2. Kwaliteit voor kwantiteit
  3. 6.
    3. Koppelingen slimme combinaties


Ten aanzien van woningbouw stelt de strategische visie dat er wordt uitgegaan van realisatie van de huidige harde woningbouwplannen zoals vastgelegd in de woonvisies. Daarbij richt de gemeente zich op concentratie van bebouwing, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen stabilisatie- en groeikernen. In stabilisatiekernen is bouwen voor de eigen behoefte aan de orde, in eerste instantie via inbreiding. In groeikernen is ook ruimte voor nieuwkomers. In z'n algemeenheid staat Hollands Kroon voor méér dan woningbouw, het gaat om de kwaliteit van wonen. Dit betekent aandacht voor de kwaliteit van de woon- en leefomgeving, gedifferentieerd bouwen, levensloopbesteding bouwen, een aanbod van een breed assortiment en slimme combinaties met zorg, sport en recreatie.


Welstandsnota (2013)


De welstandsnota van de gemeente Hollands Kroon kent een onderscheid in deelgebieden. Voor de deelgebieden gelden verschillende welstandsregimes. Er zijn drie deelgebieden te onderscheiden: gebieden met een welstandsvrij regime, gebieden met een welstandsluw regime en gebieden met een welstandsintensief regime. Voor welstandsvrije gebieden geldt dat voor omgevingsvergunningsplichtige bouw- of verbouwplannen geen preventief welstandstoezicht aan de orde is. Met andere woorden: de omgevingsvergunning voor het bouw- of verbouwplan zal geen welstandstoets ondergaan en de initiatiefnemer is zelf verantwoordelijk voor de uiterlijke verschijningsvorm van het bouw- of verbouwplan. Voor welstandsluwe gebieden is een licht preventief welstandstoezicht van toepassing. Met andere woorden: de omgevingsvergunning voor het bouw- of verbouwplan moet voldoen aan globale welstandsregels. Deze regels zijn beperkt en hebben als doel excessen te voorkomen. Voor welstandsintensieve gebieden is een speciaal preventief welstandstoezicht aan de orde. De regels zijn omschreven in de welstandsnota.


In de welstandsnota kan worden verwezen naar welstandsregels die zijn opgenomen in andere beleidsdocumenten, zoals een beeldkwaliteitsplan. Een dergelijk document (of het betreffende onderdeel daaruit) wordt daardoor geacht deel uit te maken van de welstandsnota. Het beeldkwaliteitsplan is geen alternatief voor de welstandstoets. Een beeldkwaliteitsplan wordt gemaakt om de randvoorwaarden vast te leggen voor een nieuwe ontwikkeling en bevat criteria die er op zijn gericht bij de nieuwbouw trouw te blijven aan het stedenbouwkundig ontwerp.


Voor initiatieven waarvoor een nieuw ruimtelijk plan wordt opgesteld, omdat er een strijdigheid is met het vigerende planologisch beleid, dient het bijbehorende beeldkwaliteitsplan zich te conformeren aan het, in de welstandsnota, vastgestelde gebiedsbeleid. Ligt het initiatief in een welstandsvrij gebied, dan zal het beeldkwaliteitsplan geen eisen voor welstand opleggen. Voor een initiatief gelegen in het gebied welstandsluw gebied, zal het beeldkwaliteitsplan enkel zeer algemene regels met betrekking tot welstand vormgeven, of de regels zoals in deze welstandsnota gelden, overnemen. Voor de initiatieven gelegen in een welstandsintensief gebied, kan het beeldkwaliteitsplan "nieuwe" welstandsregels stellen.


De planlocatie voor onderhavig planvoornemen valt binnen een gebied waarvoor een welstandsvrij regime geldt. Het beeldkwaliteitsplan voor de ontwikkeling zal om die reden geen globale of specifieke eisen voor welstand op kunnen leggen. Het beeldkwaliteitsplan is hiermee zuiver en alleen bedoeld om invulling te geven aan het stedenbouwkundig plan. Na realisatie gelden als gevolg van de ligging in een welstandsvrij gebied geen eisen, niet ten aanzien van het voorkomen van excessen, maar ook niet ten aanzien van de bouw van dakkapellen, aan- en uitbouwen, gevelwijzigingen en erfafscheidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0009.jpg"
Figuur 9 | Welstandsgebieden

Conclusie gemeentelijk beleid


Het gemeentelijke beleid staat de bouw van 10 woningen binnen de kern van Hippolytushoef niet in de weg.


Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

Regelgeving


Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) in werking getreden. Deze nieuwe wet maakt deel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van de WAMZ is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De WAMZ verplicht gemeenten rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden en bescherming te bieden aan deze waardevolle gebieden.


Onderzoek


Het Rijk heeft ervoor gekozen een belangrijk deel van de zorgtaak voor archeologische resten bij gemeenten te leggen. De raad van de voormalige gemeente Wieringen heeft in dat kader de beleidsnotitie 'Wieringen, Waddeneiland. Beleidsnota Cultuurhistorie, gemeente Wieringen, 2008' (Cultureel Erfgoed Noord-Holland, thans Cultuurcompagnie) vastgesteld. De beleidsnotitie beschrijft hoe de gemeente omgaat met de cultuurhistorie en archeologie binnen de grenzen van de voormalige gemeente. De Beleidsnota Cultuurhistorie verwacht in de bebouwde kom van Hippolytushoef (zowel binnen als buiten de historische kern) sporen vanaf de vroege middeleeuwen. Aangezien er over bodemverstoringen weinig bekend is, kan niet worden uitgesloten dat zich onder de bebouwing nog intacte archeologische sporen bevinden.


Uit een globaal bureauonderzoek uitgevoerd door Vestigia bv [CIS-nummer 31241] blijkt dat in het gehele gebied sporen van menselijke activiteiten in de prehistorie en middeleeuwen te verwachten zijn. Deze sporen bevinden zich in de top van de keileem en het dekzand. Ook kunnen zich in het mariene pakket hier bovenop scheepswrakken bevinden. Het globaal bureauonderzoek heeft geen duidelijke gegevens opgeleverd met betrekking tot verstoringen van de bodem binnen het gebied.


De cultuurhistorische waardenkaart van de Provincie Noord-Holland laat zien dat het plangebied onderdeel uitmaakt van een gebied met archeologische verwachtingswaarden. Specifiek voor Wieringen is een archeologische verwachtingenkaart Wieringen samengesteld. Volgens de CHW-kaart zijn binnen de locatie Wiringherlant sporen te verwachten vanaf de vroege middeleeuwen. De locatie Wiringherlant ligt niet binnen een archeologisch monument.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0010.jpg"

Figuur 10 | Archeologische verwachtingenkaart Wieringen

In het kader van het bestemmingsplan 'Hippolytushoef' is in juni 2009 archeologisch bureauonderzoek gedaan voor een aantal locaties waaronder de locatie Wiringherlant aan de Parklaan. Het bureauonderzoek is verricht door De Steekproef B.V. (Steekproefrapport 2009-06/10). Doel van het onderzoek was het verzamelen van kennis teneinde een uitspraak te kunnen doen over eventuele aanwezigheid van archeologische grondsporen. Indien een redelijke kans bestaat op dergelijke waarden, kan worden geadviseerd om een veldonderzoek middels grondboringen te doen. Op basis van het archeologisch bureauonderzoek is geconcludeerd dat een inventariserend archeologisch veldonderzoek in de vorm van grondboringen nodig is om archeologisch resten en sporen aan te tonen. Door de vrij hoge ligging op een stuwwal en de aanwezigheid van dekzand boven de keileem, is oorspronkelijk een podzolprofiel gevormd. Dit betekent dat de bodem in het verleden gedurende langere tijd droog genoeg moet zijn geweest voor bewoning vanaf de steentijd en dat uit alle perioden archeologische resten aanwezig kunnen zijn.


Naar aanleiding van het bureauonderzoek is in september 2009 een verkennend archeologisch onderzoek op een aantal locaties verricht waaronder de locatie Wiringherlant aan de Parklaan. Dit onderzoek is eveneens verricht door De Steekproef B.V. (Steekproefrapport 2009-08/07, zie bijlage 2). Het doel van het verkennend booronderzoek was het toetsen van het op basis van het eerder door De Steekproef verrichte bureauonderzoek opgestelde archeologisch verwachtingsmodel. De resultaten van het verkennende booronderzoek bevestigen dat oorspronkelijk podzolbodems aanwezig zijn geweest binnen elk van de zes onderzochte locaties. De mate van intactheid hiervan loopt per locatie echter sterk uiteen. Ter plaatse van de locatie Wiringherlant blijkt de bodem dermate sterk verstoord te zijn dat archeologische sporen hier nauwelijks in situ bewaard kunnen zijn gebleven. Van de oorspronkelijk bodem rest op deze beide locaties nauwelijks nog iets. Verstoring heeft plaatsgevonden tot in de onderlaag van keileem. De bovenlaag van zand is volledig vermengd met brokken humeus zand en brokken keileem. In dit uit brokken bestaande pakket komen moderne insluitsels voor zoals antraciet, plastic en vensterglas. Archeologische indicatoren zijn niet aangetroffen. Uit de aanwezigheid van moderne insluitsels blijkt dat het hier om een in de twintigste eeuw geroerd pakket gaat. De verstoring hangt hiermee samen met de voormalige inrichting van de locatie met een school.


De Steekproef B.V. adviseert voor dit terrein geen archeologisch vervolgonderzoek te doen. Indien toch archeologische materialen en/of sporen aangetroffen worden, dienen deze gemeld te worden bij de gemeente Wieringen conform Monumentenwet 1988, laatste wijziging van 1 september 2007, paragraaf 7, artikel 53 en verder.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0011.jpg"
Figuur 11 | Boorpuntenkaart locaties Wiringherlant en Noorderlicht

Uitvoerbaarheid


Voor het gebied is in het kader van het bestemmingsplan 'Hippolytushoef' uitgebreid onderzoek verricht. Na een bureauonderzoek is verkennend onderzoek verricht middels boringen. Op basis van de bevindingen is geadviseerd om geen archeologisch vervolgonderzoek te doen. De ondergrond is hiervoor te sterk verstoord. Extra aanvullend onderzoek zal geen andere resultaten geven dan eerder verkregen vanuit het verkennend archeologisch onderzoek middels boringen. Om te voorkomen dat bij ontgravingsvondsten toch archeologische waarden worden aangetast, dient een archeoloog toezicht te houden bij het ontgraven van de bouwput. Bij het aantreffen van archeologische resten (bijvoorbeeld: grondverkleuringen, aardewerk, vuursteen enz.), geldt volgens de Monumentenwet 1988, art. 53 en 54, een meldingsplicht. Het planvoornemen is uitvoerbaar ten aanzien van het aspect 'Archeologie'.

4.2 Cultuurhistorie

Regelgeving


De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft op 1 januari 2012 tot een wijziging van art. 3.6.1, lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geleid. Ieder (bestemmings)plan dient nu tevens een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. In de toelichting van een ruimtelijk plan dient daarom een beschrijving opgenomen te worden van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten (archeologie) rekening is gehouden. Hierbij dient tevens de historische (stede)bouwkunde en historische geografie te worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven dient te worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze worden geborgd in het bestemmingsplan.


Onderzoek


Het eiland Wieringen is ontstaan door de opstuwing van keileem tijdens de voorlaatste ijstijd. Dit keileem is daarna afgedekt met zandgronden. Dit zorgde ervoor dat het veen, dat aan het begin van de jaartelling het voormalige eiland omringde, op het hooggelegen deel van Wieringen geen kans had.


Niet het hele grondgebied van Wieringen bleef droog. Rond de tiende eeuw ontstonden daarom alleen op de hooggelegen gronden nederzettingen, die wat betreft vorm en grootte samenhingen met de hoogteligging. Hippolytushoef is één van deze nederzettingen. Ondanks erosie, de invloed van de mens en de zee, is de hoge ligging van Wieringen nog steeds een feit. Daarmee doet Wieringen zijn naam eer aan. De naam Wieringen is ontleend aan het Oudfriese woord 'wird', dat hoogte betekent. De eerste wegen op het eiland hadden over het algemeen een kronkelend karakter, omdat ze de hoogtes van het land volgden. Deze doorgaande wegen, de Gemeenelandsweg, de Koningsweg, de Belt en de Elft, zijn kenmerkend voor de landschapsontwikkeling van Wieringen en redelijk zeldzaam.


Door de aanleg van dijken werden steeds meer gronden geschikt voor bewoning en landbouw. De belangrijkste bestaansbronnen tot de twintigste eeuw wateren de veeteelt en de visserij. De oudste huizen van Wieringen zijn dan ook vooral boerderijen. Tot 1850 bleef het eiland nogal geïsoleerd en was er nauwelijks sprake van immigratie. Omstreeks die periode kwam het eiland tot bloei als gevolg van de opkomst van de visserij. Had Wieringen in 1850 nog circa 1670 inwoners, in 1920 was dat bijna verdubbeld tot 3000.


Sinds de afsluiting van het Amsteldiep en de aanleg van de oostelijke Wieringermeerdijk naar Medemblik in 1930, werd Wieringen over land bereikbaar. In 1926 werd begonnen met de aanleg van de Afsluitdijk, waardoor veel Zuiderzeewerkers naar Wieringen kwamen. Met de voltooiing van de Afsluitdijk is Wieringen sinds 1932 met Friesland verbonden vanaf Den Oever. Door de betere bereikbaarheid groeide de Wieringer bevolking verder. In 1950 was de bevolking gegroeid tot 7000 inwoners. De afsluiting van de Zuiderzee heeft geen invloed gehad op het historische bebouwingspatroon. Hippolytushoef en Den Oever bleven de grootste kernen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0012.jpg"

Figuur 12 | Het voormalige eiland Wieringen met de oude wegen (in rood)

De cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Holland geeft inzicht in de cultuurhistorische waarden. Uit figuur 13 zijn de historische structuurlijnen en objecten te herleiden. Voorbeelden van historische structuurlijnen op Wieringen zijn de Wierdijk en de Afsluitdijk. Historische objecten op Wieringen presenteren zich onder andere in de vorm van kerken en stolpboerderijen. Geen van de historische structuurlijnen en objecten bevinden zich in de buurt van het plangebied.

Uit figuur 14 valt tevens af te leiden dat er in de omgeving van het plangebied ook geen rijksmonumenten zijn gelegen. Omdat dorpen in z'n algemeenheid steeds meer op elkaar zijn gaan lijken, heeft de provincie in de cultuurhistorische waardenkaart tevens de aanduiding 'Dorps-DNA' opgenomen. Dit moet er toe leiden dat het Dorps-DNA, de karakteristieke en streekeigen dorpsstructuur, als drager voor ontwikkelingen wordt gebruikt en nieuwbouw meer aansluit op de eigenheid van het dorp en zich niet afkeert van het landschap. De provincie wil ontwikkelingen voorkomen die leiden tot 'harde' dorpsranden die vanuit het omliggende landschap een vervreemdend beeld opleveren en ontwikkelingen stimuleren die bijdragen leveren in de ruimtelijke variatie en identiteit van de regio's. De dreiging dat de verschillende karakteristieke landschappen verloren gaan en een toenemende eenvormigheid van de leefomgeving ontstaat wordt zo afgewend.

Hippolytushoef is volgens de kaart aangeduid als 'lintdorp'. Deze dorpen zijn ontstaan door het aaneengroeien van verschillende linten. Om die reden wordt ook wel gesproken over een 'samengesteld lintdorp'. Om de specifieke eigenheid en identiteit van dorpen te waarborgen hanteert de Provincie Noord-Holland als algemeen beleidsuitgangspunt dat de ontwikkeling buiten Bestaand Bebouwd Gebied (zie kaart PRVS Structuurvisie Noord-Holland 2040) rondom dorpen zich rekenschap geeft van de karakteristieken van de historisch gegroeide dorpsstructuur, bewoningsvorm en landschappelijke context. De provincie Noord-Holland zal bij het beoordelen van ruimtelijke plannen mee laten wegen: 1] of de bestaande ruimtelijke kernkwaliteiten van het dorp adequaat in beeld zijn gebracht 2] of nieuwe ontwikkelingen hier rekenschap van geven. Omdat de ontwikkeling een inbreiding betreft is de beleidslijn niet van toepassing. Bovendien ligt de ontwikkeling niet aan één van de linten die de basis vormen voor het dorp. Eerder maakt ze deel uit van de latere uitbreidingen, uit de vooroorlogse en naoorlogse periode. Omdat het plangebied op de grens van 'jaren'20-30 en jaren '50 architectuur ligt, is er om die reden ook voor gekozen de twee-onder-één-kap-woningen vorm te geven als jaren '30 woning. Met deze vormgeving wordt aangesloten bij de historische groei van het dorp en de dorpse morfologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0013.jpg"

Figuur 13 | Historische structuurlijnen en objecten

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0014.jpg"

Figuur 14 | Rijksmonumenten en Dorps DNA



Uitvoerbaarheid


Het plan betreft nieuwbouw op een inbreidingslocatie buiten de historische linten van Hippolytushoef. Ter plaatse of in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen historische structuurlijnen, historische objecten of monumenten. Aangesloten wordt op de stijlkenmerken van nabijgelegen bebouwing uit de jaren'30. Het planvoornemen is uitvoerbaar ten aanzien van het aspect 'Cultuurhistorie'.

4.3 Bodem

Regelgeving


De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.


In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening dient het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel te worden voorkomen. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied voor verblijfsrecreatie.


Onderzoek


Uit de bodemkaart van de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord blijkt dat er in het verleden onderzoek heeft plaatsgevonden op een deel van het terrein. Onderzocht is verricht in een gebied van 250 m2. Het betreft een verkennend bodemonderzoek voor de locatie, uitgevoerd conform NEN 5740. Uit het verkennend bodemonderzoek is gebleken dat er ter plaatse weliswaar een vervuiling aanwezig is maar dat de vervuiling niet ernstig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0015.jpg"
Figuur 15 | Uitsnede bodemkaart RUD

Om actueel inzicht in de kwaliteit van de bodem ter plaatse van het plangebied te verkrijgen is in maart 2016 door Prommenz B.V. een verkennend bodemonderzoek verricht.


Ter bepaling van de onderzoeksstrategie is vooronderzoek conform NEN 5725 uitgevoerd. Op basis hiervan is voor het verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 de onderzoeksstrategie 'onverdachte locatie (ONV)' gehanteerd.


De veldwerkzaamheden hebben plaatsgevonden op 29 februari 2016. Bij de visuele inspectie van het maaivels zijn geen asbestverdachte fragmenten aangetroffen. Omdat er tevens geen sprake was van bouw- en sloopafval is tijdens de uitvoering van het onderzoek geen asbestonderzoek gedaan conform NEN 5707 en/of NEN 5897. Verder zijn geen zintuiglijke waarnemingen gedaan die op voorhand hebben kunnen duiden op de aanwezigheid van een mogelijke bodemverontreiniging.


De grondmonsters en het grondwater zijn in het laboratorium geanalyseerd op het 'AS3000 standaardpakket bodem' respectievelijk 'AS3000 standaardpakket grondwater'. Op basis van de toetsing van de analyseresultaten aan de Circulaire Bodemsanering 2013 blijkt dat de bovengrond van de onderzoekslocatie als "niet verontreinigd" wordt gekwalificeerd. Alle gemeten parameters bevinden zich beneden de achtergrondwaarde. Op basis van de toetsing van de analyseresultaten aan de Circulaire Bodemsanering 2013 blijkt dat de ondergrond (van 0,5 tot 0,7 meter beneden maaiveld) ter plaatse van mengmonster MM03 als "licht verontreinigd" wordt gekwalificeerd. De parameter PCB (som 7) overschrijdt de achtergrondwaarde. Op basis van de toetsing van de analyseresultaten aan de Circulaire Bodemsanering 2013 blijkt dat de ondergrond (van 0,5 tot 2,0 meter beneden maaiveld) ter plaatse van mengmonster MM04 als "matig verontreinigd" wordt gekwalificeerd. De parameter PCB (som 7) overschrijdt de tussenwaarde. Naar aanleiding van het laatste resultaat heeft uitsplitsing van de deelmonsters plaatsgevonden. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het gehalte van de parameter PCB (som 7) enkel in de bodemlaag van 0,5 tot 1,0 meter beneden maaiveld verhoogd is aangetroffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0016.png"
Figuur 16 | Grondboringen en peilbuizen

Geconcludeerd wordt dat de bovengrond, van 0 tot 0,5 meter beneden maaiveld, als 'niet verontreinigd' wordt gekwalificeerd. Omdat in de ondergrond, heterogeen verdeeld over de locatie, lichte verontreinigingen aan PCB's zijn aangetoond, wordt aanbevolen om tijdens de graafwerkzaamheden rekening te houden met deze verontreiniging. Er is geen wettelijk noodzaak om deze grond af te voeren naar een erkent verwerker. Voorafgaand aan hergebruik dient de af te voeren grond gekeurd te worden conform het Besluit bodemkwaliteit.


Ten aanzien van het grondwater wordt geconcludeerd dat deze eveneens is te kwalificeren als "licht verontreinigd", dit ten gevolge van verhoogde concentraties aan barium zink en naftaleen.


Uitvoerbaarheid


Het planvoornemen is uitvoerbaar ten aanzien van het aspect 'Bodem'. De bodemkwaliteit vormt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering voor de voorgenomen nieuwbouw en het toekomstige gebruik als wonen met tuin. De onderzoeksmethodiek en een specificatie van de onderzoeksresultaten zijn opgenomen in het onderzoeksrapport 'Verkennend bodemonderzoek Parklaan te Hippolytushoef, 14047.rapport.01, Prommenz B.V. d.d. 25 april 2016) zoals opgenomen in bijlage 1 bij dit wijzigingsplan.

4.4 Ecologie

Regelgeving


De Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn met de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet (Ffw) op 1 april 2002 en de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw) op 1 oktober 2005 in de Nederlandse wet- en regelgeving verwerkt.


De Ffw is gericht op het beschermen en het behouden van de goede staat van instandhouding van in het wild levende plant- en diersoorten en hun directe leefomgeving. Uitgangspunt hierbij is het zogenoemde 'nee, tenzij-principe'. Dit betekent dat werkzaamheden en dergelijke in beginsel niet zijn toegestaan. Onder voorwaarden kan hier op grond van een vrijstelling of ontheffing van worden afgeweken. In de Ffw is onder andere bepaald dat eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten te handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en fauna, gedwongen is dergelijk handelen of nalaten achterwege te laten. Dit voor zover dit in redelijkheid van hem kan worden gevraagd. Diegene moet alle maatregelen nemen die in redelijkheid van hem kunnen worden gevraagd om die nadelige gevolgen te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken.


De Nbw is gericht op het beschermen van (natuur)gebieden. Deze natuurgebieden betreffen onder andere de zogenoemde Speciale Beschermingzones op grond van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Samen worden deze gebieden aangeduid als het Natura 2000-netwerk. Voor de bescherming van deze natuurgebieden is in de Nbw uitgebreide wet- en regelgeving opgenomen.


Een andere vorm van gebiedsbescherming komt voort uit aanwijzing van een gebied als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot frustratie van de natuurdoelen. Anders dan bij gebied- en soortbescherming is de status als EHS niet verankerd in de natuurwetgeving, maar dient het belang in de planologische afweging een rol te spelen. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag.


Onderzoek


In het kader van het bestemmingsplan Hippolytushoef is onderzoek verricht naar de natuurwaarden in het gebied. Ten aanzien van de verschillende soortengroepen is aangegeven in hoeverre vervolgstappen dienen te worden genomen. Voor een viertal soortengroepen is een specifieke uitspraak gedaan. Voor vleermuizen is aangegeven dat nader onderzoek met betrekking tot het plangebied Wiringherlant dient te worden verricht. Voor de overige zoogdieren is destijds geconstateerd dat geen vervolgstappen hoeven te worden genomen en dat deze groep onder de vrijstelling valt. Dit geldt ook voor de amfibieën. Voor vogels is geconcludeerd dat bij werkzaamheden rekening dient te worden gehouden met het broedseizoen. De vraag is in hoeverre de situatie ten opzichte van die in 2010 is gewijzigd. Om inzicht te verkrijgen is een verkennend onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet gedaan. Het onderzoek is verricht door Merijn Volkers van Bureau Aandacht Natuur. Ten behoeve van het onderzoek zijn recente literatuur- en verspreidingsgegevens aangaande beschermde soorten geraadpleegd. Bovendien is de projectlocatie bezocht. Het veldbezoek is bedoeld om inzicht te krijgen in het (mogelijk) voorkomen van binnen de Flora- en faunawet beschermde planten- en diersoorten. Het veldbezoek heeft plaatsgevonden op 16 maart 2016. De projectlocatie is overdag bezocht.


Soortenonderzoek: De Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) is de meest omvangrijke landelijke informatiebron van verspreidingsgegevens en bevat betrouwbare waarnemingen van planten en dieren in een bepaald gebied. Informatie is op te vragen via Het Natuurloket. Uit een 'beknopte eenmalige levering' van het kilometerhok 126-546 blijkt dat er zowel rode-lijstsoorten als Flora- en faunawetsoorten tabel 1, 2 en 3 voorkomen (zie bijlage 1 'Tabel flora en fauna NDFF'). Ook zijn Flora- en faunawet vogels en Habitatrichtlijnen bijlage II en IV soorten aangetroffen. Het aantal soorten varieert en is in meer of minder mate onderzocht. Goed onderzocht zijn de categorieën 'Vaatplanten, vogels, vissen, dagvlinders en libellen'. Een deel van het kilometerhok valt echter buiten de bebouwde kom van Hippolytushoef. De verwachting is dan ook dat de waarnemingen vooral daar hebben plaatsgevonden. Dit geldt met name voor de waargenomen vogelsoorten, amfibieën en vissen. In het plangebied zelf komen, met uitzondering van vleermuizen, mogelijk alleen licht beschermde zoogdiersoorten voor, zoals huisspitsmuis en egel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0017.jpg"

Figuur 17 | Kilometerhok 126-546 i.r.t. omgeving

Veldbezoek: Uit het veldbezoek (d.d. 16 maart 2016) door een ecoloog blijkt dat het plangebied een beperkte natuurwaarde heeft. Het terrein bestaat voornamelijk uit gras met solitaire bomen zoals Paardenkastanje, Gewone Plataan, Hollandse (Lei)linde, Amerikaanse Es en Veldesdoorn. Aan de randen van het terrein zijn wat verruigde groenstroken aanwezig. Dit betreffen korte randen aan de achterzijde van de bebouwing aan de Parklaan, en enkele bomen en struiken, met een ondergroei van klimop en braam. Achtererfgrenzen van omliggende woningen worden hiermee uit het zicht onttrokken. Gedeeltelijk gaat deze beplanting op in de beplanting op aanliggende erven. Aan de van Pomerenstraat ligt een klein plantsoen met een aantal doorgeschoten sierheesters.


Binnen het plangebied ligt aan de Parklaan een parkeerterrein voor zorgcentrum Noorderlicht. Aan de Van Pomerenstraat zijn eveneens een aantal bestaande parkeervakken aanwezig, maar verder is er sprake van een braakliggend terrein, bestaande uit een kort gemaaid grasveld. De voormalige bebouwing van RSG Wiringherlant is volledig gesloopt. Wat resteert, is een transformatorgebouwtje.


Tijdens het veldonderzoek zijn met uitzondering van een aantal vogelsoorten geen beschermde soorten aangetroffen. Hieronder wordt per soortgroep verder uitgewerkt welke soorten zijn aangetroffen, dan wel zijn te verwachten en welke de vervolgstappen noodzakelijk zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0018.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0019.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0020.jpg"

Figuur 18 | Foto's plangebied

Vleermuizen: Met het veldonderzoek in 2010 was de bebouwing van RSG Wiringherlant nog niet gesloopt. Destijds is dan ook aangegeven dat voorafgaande aan de sloop eerst nader onderzoek zou moeten worden uitgevoerd om vast te stellen of en zo ja van welke soorten vleermuizen verblijfplaatsen in spouwmuren of onder dakpannendaken aanwezig zijn. Omdat bebouwing inmiddels is gesloopt, wordt aangenomen dat onderzoek in dit kader heeft plaatsgevonden. Echter zijn de gegevens van dit onderzoek bij ons niet bekend en kan geen beeld worden verkregen van de aanwezige vleermuissoorten.


Met het veldbezoek van 16 maart 2016 zijn de aanwezige bomen geïnspecteerd op de aanwezigheid van (potentieel) geschikte verblijfplaatsen voor boombewonende vleermuizen. Met uitzondering van enkel ondiepe holtes zijn geen boomholtes aangetroffen die geschikt kunnen zijn als vleermuisverblijfplaats. Wel kan worden verwacht dat de locatie geschikt is als foerageergebied voor vleermuizen. De locatie vormt, in samenhang met de omliggende tuinen, een brede groenstrook in het centrum van Hippolytushoef. De opgaande beplantingen aan de zijde van de Parklaan blijven gehandhaafd en er zullen alleen een aantal bomen verdwijnen aan de noordzijde van het plangebied. De planlocatie bestaat verder uit een open grasveld. De daarin aanwezige groenstructuren betreffen een korte bomenrij en het plantsoen aan de van Pomerenstraat. Hierbij wordt niet verwacht dat deze een belangrijke functie heeft voor vleermuizen.


Overige zoogdieren: De conclusie ten aanzien van overige zoogdieren blijft ongewijzigd. Met uitzondering van enkele algemeen voorkomende soorten zoals huisspitsmuis, bosmuis en/of egel, worden er geen strikt beschermde (grondgebonden) zoogdieren verwacht. In dit deel van Noord-Holland is bekend dat de soort waterspitsmuis voorkomt in de omgeving van Hippolytushoef, echter ontbreekt geschikt habitat van deze soort binnen of direct rondom de projectlocatie.


Vogels: Voor vogels geldt dat hoofdzakelijk algemene soorten van steden en dorpen zijn te verwachten. Met het veldonderzoek zijn de soorten houtduif, Turkse tortel, merel, ekster, heggemus, vink en koolmees waargenomen. Vogelsoorten met een jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaats of sporen die wijzen op hun aanwezigheid zijn niet aangetroffen. Binnen de projectlocatie bevinden zich geen gebouwen die mogelijk een geschikte broedlocatie bevatten van soorten als huismus en gierzwaluw. Andere jaarrond beschermde vogelsoorten die binnen de bebouwde kom een vaste rust- en verblijfplaats kunnen hebben zijn ransuil en sperwer. Binnen de projectlocatie zijn met uitzondering van een eksternest geen (mogelijke) nestlocaties van deze soorten aangetroffen. Binnen de projectlocatie zijn tevens enkele met klimop begroeide bomen / boomkronen aanwezig. Met klimop begroeide boom(kroon)en kunnen nestgelegenheid bevatten van genoemde vogelsoorten, echter zijn er geen sporen (braakballen of uitwerpselen) aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van de ransuil of sperwer. Daarbij is van de sperwer niet bekend dat deze in Hippolytushoef een broedlocatie heeft (Scharringa, 2010). Van ransuilen daarentegen zijn er in Hippolytushoef verschillende roest- en broedplaatsen bekend (waarnemingen.nl / Scharringa 2010). De betreffende, met klimop begroeide bomen, liggen echter niet binnen het plangebied voor de nieuwbouw, maar vallen buiten het ontwikkelingsgebied.


Voor alle beschermde inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Flora- en faunawet een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen (dat voor de meeste soorten loopt van maart tot en met juli) uitgevoerd mogen worden. Binnen de Flora- en faunawet is geen sprake van datumgrenzen, van belang is of een broedgeval wordt verstoord of niet.


Flora: Binnen het projectlocatie zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen dan wel te verwachten. Het grasveld valt onder het reguliere maaibeheer van de gemeente waardoor er een korte grasvegetatie aanwezig is, waar beschermde soorten geen groeiplaats kunnen hebben. Daarbij bevat het projectgebied op een aantal plaatsen een opgaande beplanting met als ondergroei soorten van een rijke en verstoorde bodem zoals braam, klimop, grote brandnetel en speenkruid. Op de projectlocatie zijn dan ook geen vegetatietypen waargenomen waarbij verwacht wordt dat zwaarder beschermde soorten (tabel 2) zoals orchideeën (rietorchis) voorkomen. Wel kan worden verwacht dat binnen de locatie een algemeen voorkomende soort als gewone vogelmelk voorkomt. Nader onderzoek of een ontheffingsaanvraag is niet aan de orde.


Overige beschermde soorten: Andere beschermde soorten dan hierboven genoemd zijn niet aangetroffen op de projectlocatie. Aangezien waterelementen ontbreken binnen en in de directe omgeving van de projectlocatie, wordt niet verwacht dat deze een functie zal hebben voor amfibieën. Mogelijk kunnen vanuit eventueel aanwezige tuinvijvers in de aanliggende woonwijk, algemeen voorkomende beschermde amfibieën zoals bruine kikker en gewone pad worden aangetroffen in de groenstrook.


Ook is het voorkomen van de strikt beschermde rugstreeppad bekend uit dit deel van Noord-Holland. De rugstreeppad wordt, gezien de ligging in de dorpskern en de aanwezige habitattypen, niet verwacht binnen of in de directe omgeving van de projectlocatie. Nader onderzoek of een ontheffingsaanvraag met betrekking tot rugstreeppad is dan ook niet aan de orde.


Overige beschermde soorten (vissen, reptielen, dagvlinders, libellen, kevers en andere ongewervelde) worden op grond van de huidige verspreidingsgegevens en habitatvoorkeuren eveneens niet verwacht. Nader onderzoek naar andere beschermde soorten dan hierboven genoemd is dan ook niet noodzakelijk. Echter kunnen veranderingen in de situatie binnen het plangebied of in de planvorming altijd leiden tot andere inzichten en daarmee tot wijziging van deze conclusies.


Gebiedsbescherming: De projectlocatie is niet gelegen in of direct aan de rand van een Natura 2000 gebied en maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS), een ecologische verbindingszone of een Nationaal Landschap.. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is de Waddenzee. De afstand vanaf de projectlocatie tot aan de rand van het Natura 2000 gebied betreft circa 1 kilometer. Verwacht wordt dat de voorgenomen herinrichting van het projectgebied geen negatieve effecten zullen hebben op het hiervoor genoemde Natura 2000 gebied. De onderzoekslocatie en de directe omgeving bevatten geen elementen die de specifieke waarden van het Natura 2000 gebied versterken en hebben dan ook geen functie voor de daarin aanwezige kwalificerende soorten of habitattypen. Verder zullen de voorgenomen werkzaamheden naar verwachting geen negatief effect hebben op het Natura 2000 gebied, vanwege de aard en omvang van de locatie en de ligging in het dorp Hippolytushoef. Hierbij is tevens uitgesloten dat het plangebied valt binnen een weidevogelkerngebied of een foerageergebied voor overwinterende ganzen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0021.jpg"
Figuur 19 | Ligging t.o.v. ecologische hoofdstructuur, weidevogelgebieden en Natura 2000 gebieden

Uitvoerbaarheid


Naar aanleiding van het hierboven beschreven onderzoek zijn naast de groep van vogels en vleermuizen uitsluitend algemeen voorkomende beschermde soorten aangetroffen dan wel te verwachten.


Vleermuizen: Het plangebied zal vermoedelijk in beperkte mate fungeren als foerageergebied voor vleermuizen. Potentiele vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen zijn niet aangetroffen. Gezien de te verwachten beperkte functionaliteit van het ontwikkelingsgebied voor vleermuizen wordt dan ook niet verwacht dat er negatieve effecten optreden met de verdere herinrichting van het projectgebied aangezien de bomen en ander opgaande beplanting rondom de parkeerplaats aan de Parklaan ongewijzigd blijven bestaan. Indien toch meer bomen of groenelementen verdwijnen in het kader van de planontwikkeling, is het noodzakelijk dat er onderzoek wordt gedaan naar de functie van de aanwezige groenstructuren voor vleermuizen.


Vogels: Handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren zijn niet toegestaan. Nestlocaties van boomvalk, buizerd, gierzwaluw, grote gele kwikstaart, havik, huismus, kerkuil, oehoe, ooievaar, ransuil, roek, slechtvalk, sperwer, steenuil, wespendief en zwarte wouw worden gezien als jaarrond vaste verblijfplaats en zijn daarmee ontheffingsplichtig. Genoemde soorten of (mogelijke) nesten hiervan zijn niet waargenomen binnen de projectlocatie.

Een nader onderzoek of een ontheffingsaanvraag met betrekking tot jaarrond beschermde vogelsoorten in het kader van de Flora- en faunawet is dan ook niet aan de orde.

Wel is het mogelijk dat een (oud) eksternest in een later stadium in gebruik wordt genomen door een soort als ransuil. Vooralsnog is dit niet aan de orde, maar aanbevolen wordt om de nestlocatie voor eventuele kap te laten beoordelen op het (mogelijk) gebruik ervan door ransuil of sperwer.


Gezien de ligging van het plangebied, de aard van de ontwikkelingen en de beperkt aanwezige natuur binnen de planlocatie, is het planvoornemen uitvoerbaar ten aanzien van het aspect 'Ecologie'.

4.5 Water

Regelgeving


In het kader van het verkrijgen van een duurzaam watersysteem hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen in 2001 de Startovereenkomst waterbeleid 21e eeuw (WB'21) ondertekend. Onderdeel van het nieuwe waterbeleid is de 'watertoets': de check van ruimtelijke plannen aan de gevolgen voor het watersysteem.


Europese Kaderrichtlijn Water


In 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) in werking getreden. Het doel van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater in de Europese Gemeenschap. Diverse doelstellingen uit de KRW zijn opgenomen in nationaal waterbeleid, zoals de Nota waterbeheer 21ste eeuw (WB21) en het Nationaal Waterplan. De kern van het waterbeleid is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Dit betekent dat er nu al maatregelen worden genomen om overlast in de toekomst te voorkomen. De watertoets vormt een waarborg voor de inbreng van water in de ruimtelijke ordening en wordt sinds 2001 toegepast op plannen die gevolgen voor de waterhuishouding kunnen hebben.


Rijksbeleid


In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.


Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.


In het Nationaal Bestuursakkoord Water hebben Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat in 2015 het watersysteem op orde moet zijn en blijven. Water moet weer de ruimte krijgen en is medesturend voor het ruimtelijk beleid. Als een van de eerste stappen is afgesproken dat de waterschappen in beeld brengen hoeveel waterberging er nodig is om aan de zogenaamde werknormen te kunnen voldoen. Voor stedelijk gebied houdt dit bijvoorbeeld in, de hoeveelheid wateroppervlak die nodig is om te zorgen dat bij neerslag het waterpeil maar eens in de 100 jaar tot aan het maaiveld kan stijgen.


Provinciaal beleid


In dit provinciaal Waterplan Noord-Holland is het Europese en nationale beleid vertaald naar wat er binnen de provincie moet gebeuren om het water zo goed mogelijk te blijven. Het Provinciaal Waterplan staat niet op zichzelf. Water heeft met heel veel zaken te maken, variërend van landbouw tot recreatie en van stadsuitbreidingen tot gezond drinkwater. Daarom is het Provinciaal Waterplan afgestemd met het beleid op het gebied van natuur, recreatie, landschap, cultuurhistorie, milieu, landbouw, ruimtelijke ordening en verkeer en vervoer. In het Provinciaal Waterplan is het waterbeleid beschreven aan de hand van de thema's veiligheid, wateroverlast en watertekort, waterkwaliteit en grond- en drinkwater. Het Provinciaal Waterplan fungeert hierbij als het kader voor de uitvoering: het is de basis voor allerlei te nemen maatregelen door de Provincie, waterschappen en gemeenten gedurende de looptijd van het plan. Het is dus geen uitvoeringsprogramma. Er zal een apart uitvoeringsprogramma worden opgesteld dat jaarlijks wordt aangepast.


Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier


Deelstroomgebiedsvisie


De provincie Noord-Holland maakt volledig deel uit van het deelstroomgebied Rijndelta en het daarbinnen begrensde deelstroomgebiedsdistrict Rijn-West. De deelstroomgebiedsvisie bevat een wateropgave op hoofdlijnen voor korte (2015) en lange termijn (2050). De stroomgebiedsvisie bevat het wateradvies. Dit advies doet aanbevelingen vanuit een oogpunt van een duurzaam waterbeheer voor het reserveren van ruimte om wateroverlast en -tekorten tegen te gaan en om tot een betere waterkwaliteit te komen. Er zal geen definitieve deelstroomgebiedsvisie voor het Noorderkwartier komen, omdat de provincie heeft besloten het WB21 beleid op hoofdlijnen te beschrijven in de nota "Evenwichtig omgaan met Water".


Waterbeheersplan 4


Het Waterbeheersplan 4 (WBP4) is door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland op 9 maart 2010 goedgekeurd Het WBP4 heeft de volgende kerndoelen opgenomen:

  • het op orde houden van het watersysteem en dit onder dagelijkse omstandigheden doelmatig en integraal beheren;
  • de verontreiniging van het watersysteem door directe en indirecte lozingen voorkomen en/of beheersbaar houden;
  • het op orde houden van de primaire waterkeringen en overige waterkeringen met een veiligheidsfunctie en deze onder dagelijkse omstandigheden doelmatig beheren;
  • het in stand houden en ontwikkelen van een calamiteitenorganisatie die onder bijzondere omstandigheden onmiddellijk operationeel is en die beschikt over actuele calamiteitenbestrijdingsplannen voor veiligheid, wateroverlast en waterkwantiteit.



Watercompensatie


Inzake de watercompensatie is in het Waterbeheersplan 4 vastgesteld dat bij de watertoets het Hoogheemraadschap ook adviseert over maatregelen die nodig zijn om het watersysteem op orde te houden. Hierbij is het uitgangspunt dat toename van verhard oppervlak en gedempte watergangen worden gecompenseerd. Als peildatum voor nieuwe verhardingen wordt 1 november 2003 gehanteerd (datum invoering watertoets). Voorts heeft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, ten aanzien van watercompensatie, in de Keur 2009 het volgende artikel opgenomen:


Artikel 4.2 Verbod versnelde afvoer door verhard oppervlak


Het is zonder vergunning van het dagelijks bestuur verboden neerslag versneld tot afvoer te laten komen:

  1. a. door bebouwing of verharding van 800 m2 of meer onverharde grond;
  2. b. door realisatie van verscheidene min of meer aaneengesloten bouwplannen met een gezamenlijke oppervlakte van 800 m2 of meer;
  3. c. door aanleg van nieuw verhard oppervlak dat meer dan 10% van het oppervlak van het desbetreffende peilvak beslaat;
  4. d. door uitbreiding van het verhard oppervlak met minder dan 800 m2, indien het desbetreffende watersysteem de toename van de piekafvoer niet kan verwerken.


Onderzoek


In het kader van het bestemmingsplan Hippolytushoef (moederplan) is geconstateerd dat er geen sterke toename gaat plaatsvinden van verharding, dit gezien het voornamelijk consoliderende karakter van het plan. Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient conform de voorwaarden gesteld aan wijziging echter wel nader overleg plaats te vinden met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Aan de hand van het concrete bouwplan dient derhalve te worden bepaald in welke mate er sprake is van een toename. Bij een verhardingstoename van 2.000 m2 berekent het HHNK aan de hand van diverse plangebiedskenmerken een specifiek compensatiepercentage. Bij een verhardingstoename kleiner dan 800 m2 hoeven geen compenserende maatregelen te worden getroffen.


Het plangebied is 6.328 m2 groot. In de huidige situatie is daarvan 3.811 m2 verhard voor bebouwing en bestrating (zie afbeelding 20). In de nieuwe situatie wordt in ieder geval 3.565 m2 verhard (zie afbeelding 21). Hierbij is eveneens uitgegaan van (hoofd)bebouwing en bestrating, alsmede gedeeltelijke (50%) verharding van tuinen. Dit betekent een afname ten opzichte van de voormalige situatie. Pas in een situatie waarbij bijna 80% wordt verhard, is sprake van een verhardingstoename van 800 m2. Planologisch gezien is deze mogelijkheid echter niet aanwezig.

Het plan heeft gezien de ligging binnen de kern van Hippolytushoef geen gevolgen voor de waterveiligheid. Waterkerende voorzieningen zoals dijken liggen op grote afstand van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0022.jpg"
Figuur 20 | Verharding voormalige situatie binnen wijzigingsgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0023.jpg"
Figuur 21 | Verharding nieuwe situatie (situatie openbaar groen en parkeren langs Parklaan blijft ongewijzigd)

Uitvoerbaarheid


De verhardingstoename blijft ruim onder de 800 m2. Bij een verhardingstoename kleiner dan 800 m2 hoeven geen compenserende maatregelen te worden getroffen. Het plan heeft gezien de ligging binnen de kern van Hippolytushoef geen gevolgen voor de waterveiligheid. Waterkerende voorzieningen zoals dijken liggen op grote afstand van het plangebied. Het planvoornemen is uitvoerbaar ten aanzien van het aspect 'Water'.

4.6 Geluid

Regelgeving


De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidsniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk.


Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.


Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidszone. Uitzondering hierop zijn woonerven en 30 km/uur gebieden. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen. Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen. De voorkeursgrenswaarde voor een woning bedraagt 48 dB (artikel 82 Wgh). De maximale ontheffingswaarde voor woningen in buitenstedelijk gebied bedraagt 53 dB (artikel 83 lid 1 Wgh).



Onderzoek


De N99 die aan de zuidzijde langs Hippolytushoef ligt, heeft een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur. Voor de N99 geldt een zone van 250 meter. Binnen deze zone moet worden getoetst of wordt voldaan aan de geluidnormen uit de Wet geluidhinder. Het toelaatbare geluidniveau aan de gevel van woningen en andere geluidgevoelige objecten als scholen bedraagt 48 dB. Er is ontheffing mogelijk tot 53 dB. Voor de N99 is de 48 dB-contour in het kader van het bestemmingsplan 'Hippolytushoef' berekend op basis van de zogenoemde Rekenmethode II uit het Reken- en Meetvoorschrift. Met deze rekenmethode wordt rekening gehouden met de afschermende werking van bestaande bebouwing. Het plangebied valt buiten de 250 meter-zone en buiten de geluidzonering van de N99 op basis van voornoemde berekening.


Omdat het plangebied buiten de geluidzonering van de N99 valt, kan voor wat betreft wegverkeerslawaai de ligging ten opzichte van de Parklaan en de Van Pomerenstraat worden aangehouden. Voor deze straten geldt een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur. Voor dergelijke wegen hoeft in principe geen akoestisch onderzoek verricht te worden aangezien er geen zone geldt in het kader van de Wet geluidhinder. Wel moet er aandacht aan het aspect wegverkeerslawaai worden besteed in het kader van een goede ruimtelijke ordening en resteert de verplichting om bij de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen te onderzoeken of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het bestemmingsplan 'Hippolytushoef' stelt om die reden ook dat bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden aandacht moeten worden besteed aan het aspect wegverkeerslawaai op basis van de feitelijke bouwplannen.


Ter nadere beoordeling van het woon- en leefklimaat zijn de actuele verkeersgegevens van de omliggende wegen opgevraagd bij de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord (RUD NHN). De geluidsbelasting afkomstig van de Slingerweg en de Heldersestraat wordt afgeschermd door de bestaande en te handhaven woonbebouwing. Akoestisch relevant zijn de Van Pommerenstraat en het parkeerterrein aan de Parklaan. De verkeersintensiteit op deze klinkerwegen is (ruim) minder dan 600 motorvoertuigen per etmaal. Op basis hiervan kan worden gesteld dat de gevelbelasting zal voldoen aan de voorkeursgrenswaarde.


De eventuele piekbelasting van dichtslaande portieren op het parkeerterrein aan de Parklaan is zeer beperkt. De parkeerplaatsen zijn gesitueerd in de binnenring van het terrein en hebben daarmee een aanzienlijke afstand tot de nieuw op te richten woningen. Daarbij zal op de erfgrens tussen het openbare en privéterrein een erfafscheiding (kunnen) worden gerealiseerd. Deze erfafscheiding zal een deel van geluid weren en de geluidsbron uit het zicht halen vanuit de woonkamer en de achtertuin.


Op het terrein bevindt zich een transformatorgebouwtje. De nieuwe woningen zijn gepland op korte afstand van het transformatorgebouwtje. Het geluid afkomstig van dit gebouw is niet representatief.


Uitvoerbaarheid


Het plangebied ligt buiten de invloedssfeer van wegverkeerslawaai. Het planvoornemen wordt gerealiseerd langs een 30 km/h weg en een parkeerterrein. Voor deze wegen geldt geen noodzaak tot akoestisch onderzoek maar dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel te worden bepaald of er sprake is van een goed woon- een leefklimaat.

Gelet op de beperkte verkeersintensiteit in de directe van de planlocatie kan worden geconcludeerd dat de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai (en daarmee tevens de binnenwaarde die geldt vanuit het bouwbesluit) niet in het geding is. De afstand tussen het parkeerterrein en de achtergevel van de nieuw op te richten woningen is aanzienlijk. Daarbij is de verwachting dat op de erfgrens schuttingen worden gerealiseerd die het geluid verder zullen weren. Het planvoornemen is uitvoerbaar ten aanzien van het aspect 'Geluid'.

4.7 Luchtkwaliteit

Regelgeving


Volgens de Wet milieubeheer is het nodig om een planvoornemen te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden, met als doel om alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.


Alleen projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een 'of-benadering', wanneer een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit.


De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.



Onderzoek


Via dit project worden 10 woningen mogelijk gemaakt. Dit valt in de categorie die op grond van het Besluit Niet in Betekenende Mate is vrijgesteld van toetsing aan grenswaarden. Formele toetsing aan grenswaarden uit de Wet Luchtkwaliteit hoeft om die reden niet plaats te vinden.


De luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied kan echter wel worden beoordeeld aan de hand van de luchtkwaliteitskaart van de Atlas Leefomgeving. Op basis van deze kaart kan worden geconstateerd dat ter plaatse van het plangebied de achtergrondconcentraties fijn stof (PM10) tussen de 17 en 18 microgram per kubieke meter (?g pm10/m3). De achtergrondconcentraties stikstofdioxide liggen tussen de 10 en 12 ?g/m3. Deze waarden worden gekwalificeerd als redelijk tot goed. Voor fijn stof (PM10) is de grenswaarde voor toetsing (na aftrek van zeezoutcorrectie) 31,2 ?g/m3. Voor stikstofdioxide is de grenswaarde voor toetsing 40 ?g/m3. De luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied ligt onder de grenswaarden waarboven onderzoek moet plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0024.jpg"

Figuur 22 | Luchtkwaliteitskaart Fijnstof PM10
afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0025.jpg"

Figuur 23 | Luchtkwaliteitskaart Stikstofdioxide NO2

Uitvoerbaarheid


De luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied ligt onder de grenswaarden. Het planvoornemen is uitvoerbaar ten aanzien van het aspect 'Luchtkwaliteit'.

4.8 Hinder Van Bedrijven

Regelgeving


Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen verplicht om te voldoen aan de eisen van een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), dan wel een omgevingsvergunning milieu te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende bebouwing. Door middel van milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder voor hindergevoelige functies, zoals woningen en andere gevoelige functies, zo veel mogelijk voorkomen. Aangetoond dient te worden dat het planvoornemen geen belemmeringen ondervindt en vormt voor nabijgelegen functies. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen).

In de praktijk wordt gebruik gemaakt van de handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) (editie 2009). Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt ondermeer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied). De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan worden gekoppeld aan de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering 2009'.


Onderzoek


In of in de directe omgeving van het plangebied vinden geen activiteiten plaats, die een belemmering voor de beoogde milieugevoelige functie opleveren.


Uitvoerbaarheid


Het planvoornemen is uitvoerbaar ten aanzien van het aspect 'Hinder van bedrijven'.

4.9 Magnetische Velden

Inleiding


De nieuwe woningen zijn gepland op korte afstand van een transformatorhuisje (officiële term: middenspanningsruimte). In een dergelijke ruimte bevinden zich transformatoren die de spanning van middenspanning (10 kV) omlaag brengen naar laagspanning (0,4 kV). Bij deze transformatie ontstaan magnetische velden met een lage frequentie van 50 Hz. De magnetische veldsterkte worden uitgedrukt in microtesla (µT).


Verblijf in het magnetische veld kan mogelijk consequenties hebben voor de volksgezondheid. De vermeende effecten van blootstelling van mensen (met name kinderen) aan magnetische velden veroorzaken regelmatig maatschappelijke zorg en discussie. Omwonenden zijn soms onzeker over de mogelijke effecten van zij beoordelen deze onzekerheden verschillend. Ondanks dat er de afgelopen jaren verscheidene onderzoeken zijn uitgevoerd naar mogelijke risico's van het wonen in de buurt van, blijft een eenduidig antwoord vooralsnog achterwege.


Regelgeving


De International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection (ICNIRP) heeft richtlijnen opgesteld voor blootstelling aan magnetische velden. De aanbevelingen van de ICNIRP worden onderschreven door de World Health Organization (WHO) en de Nederlandse Gezondheidsraad. Voor 50 Hz magnetische velden volgt uit deze aanbevelingen een grenswaarde van 500 µT voor mensen die beroepsmatig langdurig aan magnetische velden worden blootgesteld; voor de hele bevolking geldt een grenswaarde van 100 µT.


De Europese Unie heeft - in een aanbeveling (1999/519/EG) - een referentieniveau van 100 µT voor bescherming van leden van de bevolking overgenomen. Het voorzorgbeleid van het voormalige ministerie van VROM zoals dat is vastgelegd in het beleidsadvies uit 2005, gaat echter nog een stap verder. Gemeenten en netbeheerders worden geadviseerd om nieuwe situaties te voorkomen waarin kinderen langdurig worden blootgesteld aan een veldsterkte die (jaargemiddeld) hoger is dan 0,4 µT.


Onderzoek


Gemeente Hollands Kroon heeft geen beleid voor middenspanningsruimten/ transformatorhuisjes vastgesteld. Ook is hier geen onderzoek voor beschikbaar.


TNO Electronic Product & Services heeft begin 2006 in opdracht van de GGD Amsterdam onderzoek gedaan en metingen uitgevoerd rond diverse onderstations in Amsterdam. In de onderzochte onderstations wordt hoogspanning (globaal 50 en of 150 kV) getransformeerd naar midden spanning (10 kV). De afstand van deze stations tot de 0,4 µT grens varieert van enkele centimeters tot enkele meters.


Het RIVM heeft in 2009 ook een verkenning uitgevoerd naar extreem-laagfrequente magnetische velden. In dit onderzoek zijn transformatorhuisjes expliciet onderzocht. Uit de RIVM-metingen blijkt dat het magnetische veld van transformatorhuisjes direct tegen de muur maximaal 1,5 tot 40 µT bedraagt. De 0,4 µT-contour ligt op 1,4 tot maximaal 4 meter. Hierbij wordt opgemerkt dat de 4 meter contour pas wordt gemeten indien 2.500 kVA wordt getransformeerd.


De maatgevende gevel van de nieuw te bouwen woning op kavel 7 (figuur 3) is gesitueerd op circa 4 meter van het transformatorhuisje. In het transformatorhuisje wordt (visuele beoordeling) maximaal 1.000 kVA getransformeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0026.jpg"
Figuur 24 | Compactstations voor transformatoren van Pomerenstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0027.jpg"

Figuur 25 | Transformatorhuisjes van resp. 160-630 kVA (boven), max. 630 kVA (midden, links), 800 - 1000 kVA (midden, rechts en onder, links) en maximaal 2500 kVA (onder, rechts). Bron: RIVM

Uitvoerbaarheid


Als gevolg van het planvoornemen wordt geen nieuwe situatie gecreëerd waarbij kinderen langdurig worden blootgesteld aan een veldsterkte hoger dan 0,4 µT. Het planvoornemen is uitvoerbaar ten aanzien van magnetische velden. Het voorzorgbeleid wordt niet overschreden.

4.10 Verkeer

Regelgeving


Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).


Als gevolg van de reparatiewet van 29 november 2014 is het noodzakelijk geworden dat bepalingen worden opgenomen voor het parkeren in het bestemmingsplan omdat de grondslag voor het opnemen van stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening is vervallen. Bij de inwerkingtreding van het Besluit Quick Wins op 1 november 2014 is artikel 3.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening aangepast. Er kunnen zogenaamde wet-interpreterende regels (beleidsnota's) worden opgenomen in het bestemmingsplan. Hiermee is het mogelijk geworden om een regeling voor parkeren op te nemen, zonder parkeernormen concreet in een bestemmingsplan vast te leggen.


Onderzoek


De gemeente Hollands Kroon beschikt niet over een eigen parkeerbeleid. In deze paragraaf zijn de verkeerseffecten in het plangebied en de directe omgeving in beeld gebracht. Om de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen als gevolg van het planvoornemen in beeld te brengen, is gebruik gemaakt van publicatie nr. 317 'Kerncijfers parkeren en verkeersgeneratie' (oktober 2012) van CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte). In deze publicatie geactualiseerde zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. Met deze actualisatie zijn de publicaties 182, 256 en 272 vervallen.


Er zijn kencijfers omtrent de ritproductie per functie per weekdagetmaal gegeven en ook parkeerkencijfers, met een minimale en maximale aan te houden bandbreedte. Bij gebruikmaking van deze publicatie is aangenomen dat de planlocatie in 'matig stedelijk gebied' ligt en voorts in een zone die kan worden aangemerkt als 'rest bebouwde kom'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0028.jpg"
Figuur 26 | Tabel parkeren-verkeer nieuwe situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0029.jpg"

Figuur 27 | Tabel parkeren-verkeer voormalige situatie

Het planvoornemen betreft de realisatie van 10 twee-onder-een-kap-woningen aan de Van Pomerenstraat in Hippolytushoef. Om in de parkeerbehoefte van de woningen te voorzien worden aan de Van Pomerenstraat extra parkeervakken gelegd. In totaal worden 12 extra parkeervakken gerealiseerd. Het totaal aantal parkeerplaatsen gaat hiermee van 17 naar 29 stuks. Daarnaast is er per woning parkeergelegenheid op eigen erf, op de oprit voor de garages. In totaal worden hiermee 22 extra parkeerplaatsen gerealiseerd, hetgeen resulteert in een parkeernorm van 2,2 parkeerplaats per woning. De gehanteerde parkeernorm ligt boven de gemiddelde norm ten aanzien van parkeercijfers (zie tabel). Het aantal motorvoertuigen per etmaal neemt toe ten opzichte van de oude situatie. De toename blijft echter binnen de perken gezien ten opzichte van het totaal aantal verkeersbewegingen in de straat.

Uitvoerbaarheid


De gehanteerde parkeernorm ligt boven het gemiddelde van de parkeercijfers volgens het CROW. De verkeersintensiteit neemt slechts in beperkte mate toe. Het planvoornemen is uitvoerbaar ten aanzien van het aspect 'Verkeer'.

4.11 Externeveiligheid

Regelgeving


Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op gebruik, productie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het transport van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen.


De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR), en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR). De normen voor het plaatsgebonden risico en groepsrisico hebben tot doel een voldoende veiligheidsniveau te garanderen voor de burger als persoon dan wel deel uitmakend van een groep. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met een nabijgelegen risicobron. Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat een groep van tien of meer personen in één keer het (dodelijk) slechtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Het aantal personen in de nabijheid van een incident heeft invloed op de omvang van het groepsrisico. Tussen het aantal personen en de aard en dichtheid van de bebouwing bestaat een causaal verband.


Het beleid voor inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt). Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).


Plaatsgebonden risico


Het plaatsgebonden risico (PR) kent een grenswaarde van 10-6 per jaar. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.

Belemmeringenstrook buisleidingen


De bedoeling is dat alle PR 10-6 contouren rondom buisleidingen teruggebracht worden tot een afstand binnen de zogenaamde belemmeringenstrook, dit is de strook van 5 meter aan weerszijden van de leidingen die moet worden vrijgehouden ten behoeve van onderhoud en werkzaamheden aan de buisleiding. In de Regels van het bestemmingsplan moet conform artikel 14 van het Bevb worden vastgelegd dat in de belemmeringenstrook niet gebouwd mag worden, tenzij met toestemming (via een ontheffing of een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van burgemeester en wethouders, en dat werkzaamheden in deze strook alleen mogen worden uitgevoerd door of met instemming van de leidingbeheerder. De ligging van de leidingen en de belemmeringenstrook moet op de verbeelding worden vastgelegd.


Verantwoordingsplicht groepsrisico


Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied. Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde: de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico ligt voor het transport van gevaarlijke stoffen en buisleidingen echter een factor 10 lager dan voor inrichtingen.


In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding (zie ook Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico voor inrichtingen).


De provincie Noord-Holland heeft in het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Op de risicokaart staan gegevens die met risico te maken hebben, zoals risico veroorzakende bedrijven die gevaarlijke stoffen gebruiken of produceren of opslaan en ook het vervoer/transport van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Gevaarlijke stoffen zijn in dit geval stoffen die een schadelijke invloed hebben op de gezondheid en het milieu. Op de risicokaart worden tevens kwetsbare objecten getoond die extra aandacht verdienen in de buurt van risicobronnen. Dit zijn gebouwen waarin zich veel mensen kunnen bevinden en gebouwen waar niet-zelfredzame mensen aanwezig zijn (zieken, bejaarden, kinderen).


Onderzoek


Op basis van de risicokaart kan worden geconstateerd dat in de nabijheid van het plangebied geen Bevi-inrichtingen, buisleidingen of opslagpunten gevaarlijke stoffen zijn gelegen. Het plangebied valt als gevolg daarvan niet binnen één of andere risicocontour. De externe veiligheid is daarmee niet in het geding.


In de buurt van het plangebied ligt wel een kwetsbaar object. Het betref een zogenaamd 'Woonverblijf' binnen de categorie 'kwetsbare objecten' (zie figuur, groene driehoek). Kwetsbare objecten staan op de risicokaart omdat ze extra aandacht verdienen wanneer het misgaat. Daarom worden kwetsbare objecten liever niet in de buurt van risicobronnen gebouwd. Het planvoornemen heeft echter geen betrekking op een risicobron en vormt om die reden geen bedreiging.


De overstromingskans ter plaatse is klein. Ter plaatse is wel een aanduiding 'potentieel overstroombaar gebied' opgenomen. De kaartlaag geeft een indicatie van de overstromingen die in beschermde gebieden kunnen optreden als primaire of regionale waterkeringen zouden doorbreken bij de maatgevende hoogwaterstanden. Het gaat hier om gebieden die worden beschermd door waterkeringen met een veiligheidsnorm in de orde van 1/10 tot 1/500 per jaar.


De gemeente Hollands Kroon heeft een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. De ontwikkelingen zijn daarom door de Regionale Uitvoeringsdienst NHN getoetst aan het gemeentelijk geldende beleid ten aanzien van externe veiligheid. De ontwikkelingen zijn hiermee niet in strijd.


Het planvoornemen voorziet niet in een toename van het groepsrisico. Veiligheidsregio Noord-Holland Noord hoeft niet in de gelegenheid te worden gesteld advies uit te brengen over de hoogte van het groepsrisico.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0030.jpg"

Figuur 28 | Uitsnede risicokaart nabij planlocatie

Uitvoerbaarheid


Het plangebied valt niet binnen één of andere risicocontour. Het planvoornemen heeft geen betrekking op een risicobron. De overstromingskans ter plaatse is klein. Het planvoornemen is uitvoerbaar ten aanzien van het aspect 'Externe veiligheid'.


4.12 Duurzaamheid

Regelgeving


De wereldbevolking legt een toenemend beslag op het milieu en de natuurlijke hulpbronnen. Een hoog consumptiepatroon en een hoog materiaal- en energieverbruik liggen hieraan ten grondslag. De problemen die hiermee samenhangen zijn tegenwoordig waarneembaar in een drietal wereldwijd gesignaleerde trends als klimaatverandering, uitputting van grondstoffen en verlies aan biodiversiteit. Deze trends leiden onder meer tot negatieve effecten op de economie en tasten de leefbaarheid van de leefomgeving aan. Duurzaamheid vormt in de komende jaren derhalve een belangrijke pijler in het overheidsbeleid. De Provinciale Ruimtelijke Verordening is opgenomen dat nieuwe verstedelijking dient te voldoen aan de eisen van duurzaam bouwen. Bestemmingsplannen voor o.a. woningbouw, dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van restwarmte, Warmte Koude Opslag en aardwarmte, zonne-energie, biomassa.


Onderzoek

Op 28 oktober 2015 is het 'Regionaal convenant woningbouw regio kop van Noord-Holland' ondertekend. Met dit convenant beogen partijen een actieve regionale samenwerking te voeren ten behoeve van een optimale ruimtelijke ontwikkeling van de woningmarkt van de regio Kop van Noord-Holland.


Trede 1 - Is er een regionale behoefte ?


Deze vraag moet voor twee aspecten beantwoord worden: de kwantitatieve- en kwalitatieve behoefte.


1. Kwantitatieve behoefte (primair)


Dit aspect is objectief meetbaar voor de kop van Noord-Holland. Afspraak is dat in de periode tot 2020 maximaal 2.750 woningen worden toegevoegd. Dit is als volgt kwalitatief verdeeld over de gemeenten binnen de kop van Noord-Holland. Kwalitatief omdat gemeenten die kwalitatief beter (zie toelichting kwalitatieve behoefte) meer woningen toebedeeld hebben gekregen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0031.jpg"
Figuur 29 | Tabel programma nieuwbouwwoningn Kop van Noord-Holland


Conclusie: De te beoordelen locatie voldoet aan de primaire kwantitatieve behoefte.


2. Kwantitatieve behoefte (secundair)


Dit aspect is objectief meetbaar maar dynamischer dan de primaire kwantitatieve behoefte. Dit omdat hier sprake is van een verdeling over de diverse gebieden binnen de desbetreffende gemeenten en deze verdeling gemotiveerd aangepast kan worden in de tijd.


Hollands Kroon heeft er voor gekozen om op gebiedsniveau (kern) onder te programmeren, te weten 91%. Ondanks dat het optimale programma op gebiedsniveau nu niet voorziet de nieuwe locatie, kan dit project toegevoegd worden en wordt er nog steeds voldaan aan de kwantitatieve behoefte.


De autonome groei voor het gebeid 'Hippolytushoef' betreft 95 woningen, er zijn nu 40 woningen geprogrammeerd en er zijn hiervan 33 woningen opgenomen in het programma tot en met 2019. Het plan is opgenomen voor 10 woningen onder de naam Parklaan.


Conclusie: De te beoordelen locatie voldoet aan de secundaire kwantitatieve behoefte.



3. Kwalitatieve behoefte (diverse aspecten en niveaus)


Onderdeel A: Oordeel woongebied (kernenscan)


Het eerste aspect dat bekeken is en ten grondslag ligt van het afwegingskader, is de kernenscan. In deze scan zijn 18 indicatoren beoordeeld voor 48 gebieden. Per indicator scoort een gebied een waarde op basis van een vijfpuntsschaal (-2, -1, 0, 1, 2). Het ongewogen gemiddelde geeft het eind oordeel voor een gebied.


De waarden worden getoond door kleuren (rood = -2, oranje = -1, geel = 0, lichtgroen = 1 donker groen = 2) en dat resulteert in onderstaande afbeelding. Het plangebied valt in de categorie 'gemiddeld'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0032.png"

Figuur 30 | Oordeel kernenscan

De uitkomst van deze kernenscan heeft enerzijds geleid tot een kwalitatieve kwantitatieve verdeling over de gemeenten in de kop van Noord-Holland. Anderzijds geldt dat de gebieden die gemiddeld of beter scoren meer in aanmerking komen voor woning-bouwinitiatieven dan de overige gebieden. Hierdoor geldt dat alleen voor de overige gebieden een motivatie is voor.


Conclusie: De te beoordelen locatie voldoet aan het eerste aspect van de kwalitatieve behoefte.


Onderdeel B: Oordeel projectgebied


Het tweede aspect dat bekeken is en ten grondslag ligt van het afwegingskader, is het projectgebied. Hier worden 5 van de 18 indicatoren beoordeeld voor het projectgebied en een ander (detail)niveau gehanteerd dan bij de kernenscan.


WOZ detail niveau KERN


WOONOMGEVING detail niveau BUURT


AFSTAND TOT TREINSTATION detail niveau GEMETEN AFSTAND


AFSTAND TOT HOOFDVERKEERSWEG detail niveau GEMETEN AFSTAND


AFSTAND TOT SUPERMARKT detail niveau GEMETEN AFSTAND


afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0033.jpg"

Figuur 31 | Oordeel projectgebied

Een projectgebied kan natuurlijk op de ene indicator beter scoren en op een andere slechter dus het gaat hier ook weer om een ongewogen gemiddelde. Om dit in beeld te brengen worden de waarden in tabellen weer gegeven en in een kaart en dat resulteert in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0034.jpg"
Figuur 32 | Oordeel projectgebied - waarden



Conclusie: De te beoordelen locatie voldoet aan het tweede aspect van de kwalitatieve behoefte.


Onderdeel C: Oordeel productmarktcombinatie (pmc)


Het derde aspect is het beoordelen van projecten op aantrekkelijke of minder aantrekkelijke productmarktcombinaties (pmc's). De beoordeling van de pmc per gemeente en kern is objectief tot stand gekomen en wordt bepaald door de volgende stappen te doorlopen:

  1. 1. Afzetten tegen bestaande voorraad en toekenning scores per pmc per gemeente. Dit heeft geresulteerd in onderstaande tabel.
  2. 2. Toepassing scores gemeenteniveau in het afwegingskader.
  3. 3. Doorvertaling naar kernniveau.


afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0035.jpg"

Figuur 33 | Oordeel productmarktcombinatie (pmc)



Conclusie: De te beoordelen locatie voldoet aan het derde aspect van de kwalitatieve behoefte.


Trede 2 - Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?


Voordat hier nader per locatie op ingegaan wordt is het van belang om de invloedssfeer / reikwijdte / regio per plan vast te stellen. Dit is niet concreet uitgewerkt in het KwK en wordt hier nader uitgewerkt. Het doel van het KWK is een actieve regionale samenwerking te voeren t.b.v. een optimale ruimtelijke ontwikkeling van de woningmarkt. Hiertoe hebben wij o.a. afspraken gemaakt over het verminderen van de geprogrammeerde woningaantallen om kwantitatief en kwalitatief aan te sluiten bij de woningbehoefte. Het huidige programma gaat uit van de provinciale prognoses voor de huishoudensontwikkeling voor de Kop van Noord-Holland. Hiermee is een evenwicht bereikt tussen vraag (woningbehoefte) en aanbod (plancapaciteit) binnen de Kop. Op basis van de huishoudensontwikkeling per stadsdeel/kern zijn afspraken gemaakt over het programma per stadsdeel/kern. De woningbouwprojecten voorzien in de eigen woningbehoefte van de betreffende kern/stadsdeel. O.b.v. de PMC's sluit het programma aan bij de vraag. Vanuit de gemaakte afspraken in het KWK volgt de conclusie dat de programma's in de betreffende stadsdelen/kernen een woningmarktregio hebben op het niveau van het eigen stadsdeel/kern.


Reikwijdte van de plannen buiten BBG:


Aantal binnen KWK per kern opgenomen ( = secundaire kwantitatieve behoefte ) ? programma binnen BBG + buiten BBG

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0036.jpg"
Figuur 34 | Reikwijdte plannen



De verhuisbewegingen binnen het eigen woningmarktgebied zijn substantieel. De beoogde ontwikkeling is een plan van beperkte omvang die een lokale werking heeft, mede gezien de geografische afstanden tussen de kernen. Daarnaast zijn de woonmilieus van de te realiseren ontwikkelingen aanvullend aan de bestaande woonmilieus in deze kernen. Doordat de programmering en fasering vanuit het KWK beter aansluit bij de marktvraag, zullen de plannen elkaar op een groter schaalniveau minder beconcurreren.


Conclusie: Er zijn geen alternatieve locaties beschikbaar binnen reikwijdte en geschikt.


Trede 3 - zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte


Om te kiezen voor de meest duurzame ruimte kijken we tot slot naar de locatie multimodaal ontsloten is, of kan worden. Van belang is dat het passend is bij de schaal van de ontwikkeling / het eisenpakket van de ontwikkeling met betrekking tot de bereikbaarheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPVanPomeren-va01_0037.jpg"
Figuur 35 | Ontsluiting vervoer



Conclusie: De te beoordelen locatie voldoet aan trede 3.



Uitvoerbaarheid


Het planvoornemen is uitvoerbaar ten aanzien van het aspect 'Duurzaamheid' en voldoet aan de ladder duurzame verstedelijking.

4.13 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Regelgeving


Op 15 oktober 2009 heeft het Europese Hof van Justitie besloten dat het Nederlandse m.e.r.-besluit niet voldoet aan de Europese Richtlijn. De drempelwaarden die in het m.e.r.-besluit zijn opgenomen zijn te hard, terwijl voor projecten die kleiner zijn niet is aangetoond dat er geen milieueffect optreedt. Hierdoor is het nodig voor alle projecten een korte weergave van de milieueffecten te geven, zonder dat deze projecten direct m.e.r.-beoordelingsplichtig of m.e.r.-plichtig zijn.


In het Besluit m.e.r. is in onderdeel C en D van de bijlage aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van de projecten, de plaats van de projecten en de kenmerken van de potentiële effecten.


Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Het aantal situaties waarvoor een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht moet worden uitgevoerd is verminderd. Er zijn nu meer situaties waar eerst beoordeeld kan worden of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst van het Besluit die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen zijn. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.


Onderzoek


De m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De basis hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. en anderzijds de hiervoor beschreven milieuonderzoeken. Met het moederplan is reeds de grondslag voor voorliggend wijzigingsplan gelegd. Dit wijzigingsplan maakt een ruimtelijke woningbouwontwikkeling in het plangebied mogelijk.


Het planvoornemen (10 woningen) dat via dit wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt heeft bovendien een relatief kleinschalig karakter. De milieueffecten van het planvoornemen is in de voorgaande paragrafen uitgewerkt en onderbouwd. Gelet op de kenmerken van deze ontwikkeling, de plaats en de kenmerken van de potentiële effecten zullen er geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.


Er wordt niet van uit gegaan dat de toekomstige activiteiten in het gebied belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben (grote afstand tot gevoelige gebieden, de locatie en de omgeving hebben geen bijzondere kenmerken waardoor er een verwaarloosbare kans is op belangrijke nadelige effecten, de activiteit leidt niet tot grote emissies, de ruimtelijke consequenties van het plan zijn beperkt). Alle relevante Europese criteria voor de afweging hieromtrent zijn beoordeeld en afgewogen.


Uitvoerbaarheid


Het planvoornemen geeft gelet op de resultaten voor wat betreft onderzoek naar omgevingsaspecten, geen aanleiding voor een (vervolg)onderzoek in het kader van een m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Procedure


In de Wet ruimtelijke ordening zijn regels vastgelegd voor de procedure van het wijzigingsplan. De procedure die ten aanzien van een wijzigingsplan moet worden doorlopen, is vastgelegd in artikel 3.9a Wro. Bovendien is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuurs- recht (Awb) van toepassing. De volgende fasen zijn te onderscheiden:


Terinzageleggingsfase


Na de aankondiging in de Staatscourant, in ten minste één plaatselijk dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad en op de internetpagina van de gemeente, wordt het ontwerpwijzigingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpwijzigingsplan worden ingediend. Bovendien wordt het ontwerpwijzigingsplan door de gemeente aangeboden voor het overleg ex artikel 3.1.1 Bro. Eventueel ingekomen zienswijzen en overlegreacties worden na een afweging verwerkt in de toelichting van het wijzigingsplan.


Vaststellingsfase


Indien het wijzigingsplan ongewijzigd is vastgesteld en/of er gehoor is gegeven aan zienswijzen van Gedeputeerde Staten en/of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport wordt het vaststellingsbesluit uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Bij gewijzigde vaststelling stelt het college het ontwerpwijzigingsplan binnen een periode van ten hoogste 8 weken na de periode van terinzagelegging vast.


Beroepsfase


Na de vaststelling van het wijzigingsplan maakt het college van burgemeester en wethouders het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde wijzigingsplan zes weken ter inzage. Uiterlijk zes weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Belanghebbenden zijn diegenen die tegen het ontwerpwijzigingsplan een zienswijze hebben ingediend en diegenen die hebben aangetoond in redelijkheid niet in de mogelijkheid zijn geweest om een zienswijze tegen het ontwerpwijzigingsplan in te dienen. Indien geen beroep tegen het wijzigingsplan is ingediend, is het wijzigingsplan na afloop van de beroepstermijn onherroepelijk.


Resultaten overleg


Het college van burgemeester en wethouders van Hollands Kroon heeft het ontwerp wijzigingsplan Van Pomerenstraat gedurende zes weken (14 juni 2016 tot 25 juli 2016) ter inzage gelegd. Inwoners en andere belanghebbenden zijn hierdoor in de gelegenheid gesteld om gedurende deze termijn een zienswijze in te dienen. Er zijn in totaal twee zienswijzen ontvangen, welke hebben geleid tot aanpassing van de toelichting. De integrale beantwoording is toegevoegd als bijlage.

5.2 Economische Uitvoerbaarheid

Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 is het bij bouwplannen onder omstandigheden verplicht om aan het opstellen van een bestemmingsplan een exploitatieplan te koppelen. Een exploitatieplan is niet verplicht indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het bestemmingsplan opgenomen gronden op een andere wijze is verzekerd (artikel 6.12, lid 2 sub a Wro).


Het kostenverhaal is verzekerd middels een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente. Gelijk met de anterieure overeenkomst is ook een planschadeovereenkomst getekend. Het opstellen van een exploitatieplan bij het bestemmingsplan is door ondertekening van de anterieure overeenkomst niet noodzakelijk. Bovendien is de economische uitvoerbaarheid hiermee gegarandeerd.

Hoofdstuk 6 Wijze Van Bestemmen

6.1 Toelichting Op De Regels

In deze paragraaf is een toelichting op de juridische regels behorende bij het plan gegeven. Hierin is onder meer voor de diverse bestemmingen aangegeven welke doeleinden worden nagestreefd. Bovendien is aangegeven op welke gronden de onderscheiden bestemmingen van toepassing zijn.

6.1.1 Hoofdstuk 1 - Inleidende regels

Artikel 1: Begrippen


In artikel 1 worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De begrippen zijn overgenomen uit het moederplan, het bestemmingsplan 'Hippolytushoef'.


Artikel 2: Wijze van meten


De wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden, is voor een belangrijk deel voorgeschreven in de SVBP2012. Deze regels zijn overgenomen in artikel 2 van dit bestemmingsplan.

6.1.2 Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels

Artikel 3: Verkeer - Verblijf


De bestemming 'Verkeer - Verblijf' geldt voor de gebieden binnen de grenzen van de wijzigingsbevoegdheid die in het moederplan géén bestemming 'Maatschappelijk' hebben. Conform de randvoorwaarden waaronder een wijziging mag plaatsvinden, zijn alleen de gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' te wijzigen in een bestemming 'Wonen' en niet de gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijf'. Deze gronden behouden derhalve hun oorspronkelijke bestemming. Ter plaatse mogen geen gebouwen worden opgericht, behoudens voor openbare nutsvoorzieningen.


Artikel 4: Wonen


De bestemming 'Wonen' is gelegd ter plaatse van de oorspronkelijke bestemming 'Maatschappelijk'. Omdat slechts een deel van de bestemming ook daadwerkelijk wordt gebruikt voor de uitgifte van kavels en voor het overige de bestaande functie dienen te worden gehandhaafd, zijn buiten de uitgeefbare kavels een aantal functieaanduidingen opgenomen. Ter plaatse van aanwezig groen is de functieaanduiding 'Groen' opgenomen. Middels deze aanduiding wordt voorkomen dat betreffende gebieden als tuin bij de woningen kunnen worden ingericht. Ter plaatse van de aanwezige parkeerplaatsen ten behoeve van zorgcentrum Noorderbreedte is de functieaanduiding 'Parkeerterrein' opgenomen, zo ook in een strook langs de Van Pomerenstraat. Beide functieaanduidingen voorzien in de eis dat minimaal 25 parkeerplaatsen ten behoeve van het zorgcentrum dienen te worden ingepast alsmede in de eis dat dient te worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein ten behoeve van de woonfunctie. Ter plaatse van het aanwezige trafogebouwtje is de functieaanduiding 'Nutsvoorziening' opgenomen. Hoewel binnen de bestemming 'Wonen' in z'n algemeenheid voorzieningen ten behoeve van openbare nuts zijn toegestaan, wordt hiermee de nadruk gelegd op de bestaande voorziening. De goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen bedraagt conform randvoorwaarde niet meer dan 6 meter respectievelijk 10 meter. De voorgevels van de te realiseren grondgebonden woningen dienen te worden gebouwd in de naar een weg gekeerde bouwgrens. Voor alle grondgebonden woningen geldt eenzelfde regeling voor aan- en uit- bouwen, bijgebouwen en overkappingen bij woningen. De regeling is conform het gestelde in het moederplan ten aanzien van de bestemming 'Wonen'.

6.1.3 Hoofdstuk 3 - Algemene regels

Artikel 5: Anti-dubbeltelregel


De anti-dubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.


Artikel 6: Algemene gebruiksregels


In lid 1 zijn nadere regels ten aanzien van aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten gesteld. Hiervan kan worden afgeweken ten behoeve van beperkte verkoop aan huis als ondergeschikte activiteit en publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis. In de algemene gebruiksregels is voorts in lid 2 betreffende vastgelegd welk gebruik in ieder geval strijdig/verboden is met de in de regels gegeven bestemmingsomschrijvingen.


Artikel 7: Algemene afwijkingregels


De algemene afwijkingsregels bieden, onder voorwaarden, enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en het overschrijden van bouwgrenzen.

6.1.4 Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels

Artikel 8 en 9: Overgangsrecht en slotregels


De in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht is opgenomen in deze regels.

Bijlage 1 Lijst Aan-huis-verbonden Beroepen En Bedrijven

Bijlage 1 Lijst aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven

Bijlage 2 Staat Van Bedrijven

Bijlage 2 Staat van Bedrijven

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 2 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 2 Nota van beantwoording Zienswijzen