Bovenmeerweg 34 en 36
Bestemmingsplan - gemeente Leidschendam-Voorburg
Vastgesteld op 15-09-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Bovenmeerweg 34 en 36 met identificatienummer NL.IMRO.1916.Bovenmeerweg34en36-VG01 van de gemeente Leidschendam-Voorburg.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en de daarbij behorende bijlagen).
1.3 bestemmingsplan Landelijk Gebied:
het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' van de gemeente Leidschendam-Voorburg, identificatienummer NL.IMRO.1916.lg2011.0010, door de raad vastgesteld d.d. 7 februari 2012, besluitnummers 670239 en 693319, gedeeltelijk onherroepelijk geworden d.d. 18 juli 2013.
1.4 aan huis verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat op kleine schaal in een woning of een daarbij behorend bijgebouw door een bewoner van die desbetreffende woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft (gezien de aard, omvang en intensiteit), die in overeenstemming is met de woonfunctie. Hieronder wordt niet verstaan een kleinschalig bedrijf aan huis.
1.5 aan- of uitbouw:
een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig dan wel architectonisch opzicht te onderscheiden is van en ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, waarbij een aanbouw een toevoeging is van een afzonderlijke ruimte en een uitbouw een vergroting van een bestaande ruimte.
1.6 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.7 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.8 ambachtelijk bedrijf:
een bedrijf waarin geheel of overwegend door middel van handwerk goederen worden vervaardigd, bewerkt, hersteld en/of geïnstalleerd, waaronder mede wordt begrepen het verkopen en/of leveren - als ondergeschikte activiteit - van goederen die verband houden met het ambacht.
1.9 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.10 archeologische deskundige:
een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag gestelde of te stellen kwalificaties.
1.11 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden (cultuurhistorie).
1.12 atelier (al dan niet in combinatie met galerie):
een werkplaats voor beoefenaars van activiteiten op kunstzinnig-cultureel gebied (atelier), al dan niet beroepsmatig, eventueel in combinatie met een uitstallingsruimte en ondergeschikte detailhandel van kunstnijverheidsartikelen (galerie).
1.13 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.14 bedrijfsgebouw/ -ruimte:
een gebouw dan wel ruimte in een gebouw, dat blijkens zijn indeling, inrichting en/of situering is bestemd om te worden gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf dan wel bedrijfsactiviteiten.
1.15 bedrijfswoning:
een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een bedrijfsterrein (terrein met de bedrijfsbestemming), slechts bedoeld voor bewoning door (het huishouden van) een persoon of een gezin, die behoort bij de bedrijfsuitoefening of het beheer van het bedrijf of instelling op het perceel waar de woning zich bevindt, en waarvan de huisvesting ter plaatse noodzakelijk is voor en verband houdt met de bedrijfsuitoefening of het beheer van het bedrijf of de instelling op dat perceel.
1.16 bestaand:
de situatie (gebouw, gebruik, afstand, situering, oppervlakte etc.) zoals die rechtens bestaat of mag bestaan op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw, dat gesitueerd is bij, in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een op hetzelfde (bouw)perceel gesitueerd hoofdgebouw.
1.20 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.21 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.22 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.
1.23 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.24 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.25 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.26 cultuurhistorische waarde:
de aan een structuur, terrein, gebied, object en/of bouwwerk toegekende waarde in verband met zijn sociaal-historische, geschiedkundige, architectuurhistorische, (steden)bouwhistorische, archeologische en/of historisch-geografische karakteristiek.
1.27 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending, anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit of voor verbruik ter plaatse.
1.28 dienstverlening:
het aanbieden, verkopen en/of leveren van commerciële, economische en/of maatschappelijke diensten aan derden. Hieronder wordt niet begrepen: een garagebedrijf, een horecabedrijf en een seksinrichting.
1.29 erf:
het gedeelte van het perceel dat is gelegen buiten de hoofdmassa van het hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is bestemd ten dienste van het gebruik van het -op het perceel gesitueerde- hoofdgebouw. Het een en ander met dien verstande dat wordt verstaan onder:
- achtererf: de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw;
- voorerf: de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn vóór de oorspronkelijke voorgevel van het hoofdgebouw of voor een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan;
- zijerf: gedeelte van het erf, dat is gelegen buiten de oorspronkelijke zijgevel(s).
1.30 erfafscheiding:
een afscheiding op en rond een erf, waarmee de gronden worden begrensd die in ruimtelijk opzicht direct bij, in functioneel opzicht ten dienste staan van en/of in feitelijk opzicht direct aansluiten op het (hoofd)gebouw op dat erf; de eigendomsgrenzen zijn hierbij niet van doorslaggevende betekenis.
1.31 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.32 geluidbelasting:
de geluidbelasting vanwege het wegverkeer: de etmaalwaarden van het equivalente geluidniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, als bedoeld in de Wet geluidhinder dan wel het Besluit geluidhinder, zoals deze luiden ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
1.33 geluidgevoelige gebouwen:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidgevoelige functies als beldoeld in de Wet geluidhinder dan wel in Besluiten krachtens die wet.
1.34 hogere grenswaarde:
een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een conreet geval kan worden vastgesteld binnen zones rond industrieterreinen, wegen en spoorwegen op grond van de Wet geluidhinder dan wel Besluiten krachtens die wet.
1.35 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmeting en/of functie dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.
1.36 hoofdmassa van een gebouw:
de massa van een (hoofd)gebouw, met uitzondering van aan-, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen.
1.37 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
1.38 paardenbak/buitenrijbaan:
een afgezet stuk grond of weiland, waarop al dan niet een laag zand of enig ander materiaal is aangebracht, dan wel een (omheinde) niet-overdekte ruimte of piste, waarvan de bodem bewerkt of aangepast is, bestemd voor de vrije loop, het berijden en/of het africhten/trainen van paarden, waar eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden.
1.39 paddock:
een ruimte, al dan niet geheel of gedeeltelijk overdekt, waar één of meerdere paarden ter ontspanning vrij kunnen bewegen.
1.40 peil:
- indien het bouwwerk in of op de grond wordt gebouwd wordt het peil gemeten vanaf de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld ter plaatse van het bouwwerk, zulks gezien in relatie met de hoogte van de omliggende terreinen (maaiveld);
- indien het bouwwerk in of op het water wordt gebouwd wordt het peil gemeten vanaf het waterpeil ter plaatse van het bouwwerk.
1.41 perceel:
een aaneengesloten stuk grond, al dan niet voorzien van bebouwing; een perceel kan samenvallen met een erf, maar kan ook meer omvatten.
1.42 perceelafscheiding:
een afscheiding op en rond een perceel.
1.43 permanente bewoning:
een zodanig gebruik van een gebouw, dat dit noopt tot inschrijving in het bevolkingsregister van de gemeente, overeenkomstig de ter zake geldende regels.
1.44 praktijkruimte:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het uitoefenen van een beroep (aan huis).
1.45 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.46 prostitutiedoeleinden:
bedrijvigheid en/of activiteiten ten behoeve van een seksinrichting, raamprostitutie, thuisprostitutie, een escortbedrijf en andere vormen van prostitutie.
1.47 recreatief nachtverblijf:
logies dan wel overnachtingsaccommodaties ten behoeve van een, veelal kortdurend, verblijf van recreanten/toeristen, waarbij in dit plan onderscheid wordt gemaakt in de volgende vormen van logies/overnachtingsaccommodaties:
- een appartement of studio: een logiesruimte die binnen een bedrijfsgebouw en/of de bedrijfswoning is ondergebracht, waarbij in de ruimte ook een keukenblok en eventueel sanitaire voorzieningen zijn aangebracht en een zelfstandige entree;
- een kamer: een logiesruimte die binnen een bedrijfsgebouw en/of de bedrijfswoning is ondergebracht, waarbij in de ruimte geen keukenblok en sanitaire voorzieningen zijn aangebracht met een zelfstandige entree;
- bed & breakfast: logiesgelegenheid waarbij de logiesruimte is ondergebracht in de bedrijfswoning dan wel in de daarmee verbonden aan-, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, waarbij in de ruimte geen keukenblok is aangebracht, gebruik wordt gemaakt van een bestaande entree en er gelegenheid is om "in huis" ontbijt te nuttigen.
Hieronder wordt niet begrepen: overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoengebonden werkzaamheden en/of arbeid.
1.48 reëel toekomstperspectief:
aannemelijk perspectief op volwaardigheid en/of continuïteit op de langere termijn.
1.49 Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf:
De Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf, die in bijlage 1 bij de regels behorende bij het bestemmingsplan Landelijk Gebied is opgenomen en van die regels en van dit voorliggende plan deel uitmaakt
1.50 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of daarmee naar aard en omvang vergelijkbaar, activiteiten in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een bordeel of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.51 Staat van bedrijfsactiviteiten:
de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die in bijlage 1 bij de regels is opgenomen en van deze regels deel uitmaakt.
1.52 streekproducten/ ambachtelijke producten:
goederen, voedsel en/of dranken, die met een specifieke naam in een bepaalde streek en/of op een ambachtelijke wijze worden gemaakt.
1.53 theetuin/-schenkerij:
een erf, tuin, een al dan niet (gedeeltelijk) overdekte ruimte en/of een gebouw op een agrarisch bouwperceel of op een woonboerderij, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens de inrichting bestemd om bedrijfsmatig daarop of daarin thee, koffie en andere niet-alcoholische dranken en versnaperingen, zoals broodjes, ijs, gebak, aan passerende recreanten te verkopen en ter plaatse te laten nuttigen, zulks al dan niet in combinatie met speelgelegenheid voor kinderen. In dit verband mogen ter plaatse geen activiteiten worden uitgeoefend die onder de milieuwetgeving en/of drank- en horecawetgeving vallen.
1.54 tuin:
tuin, behorende bij en ten dienste van de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen.
1.55 verbeelding:
de verbeelding van het bestemmingsplan Bovenmeerweg 34 en 36 bestaande uit: drie kaartbladen met het nummer NL.IMRO.1916.Bovenmeerweg34en36-VG01.
1.56 voorgevel:
de naar de weg gekeerde (oorspronkelijke) gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.
1.57 voorgevel(rooi)lijn:
langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:
- de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als hiervoor bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
- bij een wegbreedte van ten minste 10 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg;
- bij een wegbreedte geringer dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg.
1.58 voorkeursgrenswaarde:
de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet Geluidhinder en/of het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterrein, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen, zoals deze luiden ten tijde van de vaststelling van dit plan.
1.59 woning:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dan wel een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouding.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Voor de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstanden:
daar waar de afstand tussen bouwwerken onderling, alsmede de afstand van een bouwwerk tot de perceelsgrens, het kleinst is.
2.2 bebouwd oppervlak:
van een bouwperceel, bebouwingsvlak of ander terrein, buitenwerks en boven peil met dien verstande, dat de grondoppervlakten van alle bebouwing op het bouwperceel, bebouwingsvlak of ander terrein wordt opgeteld.
2.3 bebouwingspercentage:
het percentage, dat de grootte van het deel van een bestemmingsvlak, bouwvlak respectievelijk bouwperceel aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd; ondergronds bouwen wordt hier niet meegerekend.
2.4 bedrijfsvloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf of dienstverlenende instelling, met inbegrip van de daartoe behorende opslag- en administratieruimten, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren.
2.5 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.6 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.
2.7 brutovloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf of dienstverlenende instelling, met inbegrip van de daartoe behorende opslag- en administratieruimten, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren.
2.8 dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.9 goothoogte/ boeiboordhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, het boeiboord, of daarmee gelijk te stellen constructiedeel; indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen of dakopbouwen bevinden, waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte (op de achterzijde van een gebouw meer dan 70%), wordt de goot of het boeiboord van de dakkapel of dakopbouw als goot- of boeiboordhoogte aangemerkt.
2.10 grondoppervlakte:
van een gebouw of ander bouwwerk wordt gemeten boven peil en buitenwerks bij een verticale projectie van de gevelvlakken.
2.11 hoogte van een windmolen/ -turbine:
vanaf het peil tot aan het middelpunt van de (wieken)as van de windmolen respectievelijk windturbine.
2.12 inhoud van een bouwwerk:
tussen het peil, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren), de buitenzijde van daken en de dakkapellen.
2.13 overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen:
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,75 meter bedraagt.
2.14 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenkant van de gevelvlakken (en/of het hart van de scheidingsmuren), neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.15 verkoopvloeroppervlak:
de voor het publiek toegankelijke ruimte waar goederen zijn tentoongesteld en/of uitgestald ten behoeve van verkoop.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan aanvullend op het bepaalde in lid 3.2 nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmeting van bouwwerken, in verband met:
- a. een goede ruimtelijke dan wel landschappelijke inpassing van bebouwing op het bouwperceel dan wel in het gebied;
- b. het behoud, herstel dan wel de versterking van de karakteristieken dan wel waarden van het gebied en/of van (de cultuurhistorische waarde van) de bebouwing;
- c. de situering, gebruiksmogelijkheden en/of de (beperking van) bezonning van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
- d. geluidaspecten, milieuaspecten, verkeersveiligheid en/of andere veiligheidsaspecten.
Het een ander met inachtneming van hetgeen in de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is beschreven.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Waterstaat - Waterkering
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende en te verwachten archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.1 indien:
- a. de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, welke blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- b. de archeologische waarden, zoals onder artikel 5.3 sub a bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning een of meer van de onderstaande voorschriften te verbinden:
- 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
- 2. het doen van (aanvullend) inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuvenonderzoek en non-destructief onderzoek (zoals grondradar- en weerstandsonderzoek);
- 3. het doen van een archeologische opgraving (behoud ex situ);
- 4. begeleiding van de bouwactiviteiten door een deskundige waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5 Beoordeling
Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3 en 5.4 te verlenen, vraagt het bevoegd gezag advies aan de adviseur van het bevoegd gezag.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Bouwen langs wegen
7.2 Afwijken bebouwingsvrije zone langs wegen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1.1 voor het bouwen van bouwwerken, geen geluidsgevoelige gebouwen zijnde, op een kortere afstand dan in de betreffende tabel is aangegeven.
7.3 Bebouwingsafstanden tot perceelsgrenzen
- a. De afstand van gebouwen, geen kassen zijnde, tot perceelsgrenzen dient ten minste 3 m te bedragen, voor zover in de regels behorende bij de bestemming van de gronden waarop het betreffende gebouw wordt gerealiseerd anders is bepaald.
- b. De afstand van kassen tot perceelsgrenzen dient ten minste 1 m te bedragen, voor zover in de regels behorende bij de bestemming van de gronden waarop de kassen worden gebouwd anders is bepaald.
7.4 Afwijken bebouwingsafstanden tot perceelsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.3, voor het bouwen van bouwwerken op een andere afstand dan in dat lid is aangegeven, waarbij:
- a. hoofdgebouwen op een geringere afstand van dan wel op de perceelsgrens kunnen worden gesitueerd;
- b. bijgebouwen op een geringere afstand van dan wel op de perceelsgrens kunnen worden gesitueerd, met dien verstande dat de voorgevel van de bijgebouwen dienen te worden opgericht op ten minste 3 m achter de voorgevel van de woning;
- c. kassen op een geringere afstand van, dan wel op de perceelsgrens kunnen worden gesitueerd.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en/of bouwwerken, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor andere doeleinden dan voor de doeleinden behorende bij de bestemming;
- b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken op een wijze die leidt tot een aantasting van de belangen die samenhangen met de doeleinden behorende bij de bestemming;
- c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor de opslag en stalling van machines, goederen, materieel of andere zaken, anders dan overeenkomstig de bestemming dan wel een omgevingsvergunning;
- d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als opslag-, stort- of bergplaats van grond en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
- e. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van vuurwerk;
- f. het splitsen van een (bedrijfs)woning in meerdere woningen, wooneenheden of appartementen of het realiseren van een woonfunctie in bedrijfs- of bijgebouwen of het gebruiken van bedrijfsgebouwen of bijgebouwen voor woondoeleinden, anders dan overeenkomstig een omgevingsvergunning;
- g. het gebruiken of laten gebruiken van gronden, bouwwerken en/of voorzieningen bestemd voor recreatief nachtverblijf, waaronder stacaravans, voor permanente bewoning;
- h. het plaatsen en geplaatst houden van kampeermiddelen of enig ander onderkomen op een perceel, anders dan overeenkomstig de bestemming;
- i. het uitoefenen van een bedrijf dan wel bedrijfsactiviteiten als bedoeld in de Staat van bedrijfsactiviteiten, anders dan overeenkomstig de bestemming of een omgevingsvergunning;
- j. het uitoefenen van (een) horeca(bedrijf) en detailhandel, anders dan overeenkomstig een omgevingsvergunning of bedrijfsgebonden dan wel ondergeschikte detailhandel, uitsluitend voor zover de betreffende vorm van detailhandel volgens de specifieke gebruiksregels niet als strijdig gebruik wordt aangemerkt;
- k. het plaatsen en geplaatst houden van vliegtuigen, vaartuigen, voertuigen, aanhangers, paardentrailers en daarmee vergelijkbare objecten op een perceel, in gebouwen of onder overkappingen, anders dan overeenkomstig de bestemming of een omgevingsvergunning;
- l. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken als of ten behoeve van een seksinrichting;
- m. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als stand- of ligplaats van onderkomens, woonschepen en woonarken.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijken van bouwregels
Het bevoegd gezag mag bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels elders in dit plan, ten behoeve van:
- a. afwijkingen ten aanzien van de grens of richting van wegen, paden en/of ligging van bestemmings- en bebouwingsgrenzen en/of aanduidingen, indien dit noodzakelijk is ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer bedraagt dan 5 m;
- b. afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 15% van de in het plan aangegeven maten en percentages, niet cumulatief worden gebruikt bij een eerder verleende vrijstelling of omgevingsvergunning en geen betrekking hebben op gronden die in dit plan aangewezen zijn of op grond van de regels in dit plan aangewezen worden met de bestemming 'Bedrijf', niet zijnde een landelijk bedrijf.
9.2 Toelaatbaarheid afwijking
Het bevoegd gezag maakt uitsluitend gebruik van de in lid 9.1 genoemde afwijkingsmogelijkheid, indien en voor zover:
- a. de afwijking geen onevenredige hinder of schade met zich meebrengt voor de omgeving;
- b. de afwijking de belangen die met de in het plan opgenomen bestemmingen worden beschermd, niet in geding brengt;
- c. door toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit en/of (cultuurhistorische)waarden van de betreffende gronden en/of de aanwezige bebouwing dan wel aan de waarden verbonden aan de bestemming van de gronden en/of bebouwing, die aan het bestemmingsvlak grenzen;
- d. de afwijking ruimtelijk dan wel landschappelijk goed worden ingepast, met inachtneming van hetgeen in de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is beschreven, ten aanzien waarvan het bevoegd gezag advies kan inwinnen bij een landschapsdeskundige of een op het betreffende gebied meest aangewezen deskundige of instantie.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan aanvullend op het bepaalde in de regels elders in dit plan, bij een omgevingsvergunning nadere eisen te stellen ten aanzien van de hierna genoemde aspecten, indien na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen landschappelijke, cultuurhistorische of stedenbouwkundige belangen, het stellen van deze eisen ten aanzien van bebouwing dan wel werken/werkzaamheden redelijk gewenst of noodzakelijk is:
- a. eisen ten aanzien van de situering van niet als bouwwerk aan te merken voorzieningen ten behoeve van (agrarische) bedrijven, in verband met een zorgvuldige landschappelijke inpassing, het een en ander met inachtneming van hetgeen in de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is beschreven.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht Bouwwerken
11.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
11.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dat lid met maximaal 10%.
11.3 Uitzondering
Het bepaalde in lid 11.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Overgangsrecht Gebruik
12.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
12.2 Verandering gebruik
Het is verboden het met dit plan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
12.3 Onderbreking gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Artikel 13 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht voor bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen, kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen bij een omgevingsvergunning afwijken van dat overgangsrecht.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan 'Bovenmeerweg 34 en 36'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het voorliggende bestemmingsplan "Bovenmeerweg 34 en 36" (hierna: plan) betreft een partiële herziening van het vigerende bestemmingsplan Landelijk Gebied, dat op 7 februari 2012 door de gemeenteraad van Leidschendam-Voorburg is vastgesteld. Het plan voorziet in een aanpassing van de begrenzing en indeling van de bestemmingsvlakken voor 'Wonen' in het bestemmingsplan Landelijk Gebied, ter plaatse de woonpercelen Bovenmeerweg 34 en 36 te Leidschendam.
Aanleiding voor het plan is een bij de gemeente ingediend bouwplan van de eigenaren-bewoners van de woning op het perceel plaatselijk bekend Bovenmeerweg 36 te Leidschendam. Deze woning maakt deel uit van de karakteristieke woonboerderij ter plaatse. Deze woonboerderij is jaren geleden gesplitst is in een 'twee-onder-één kap', plaatselijk bekend als Bovenmeerweg 34 en 36.
Het ingediende bouwplan omvat het vervangen van de woning Bovenmeerweg 36, door de bouw van een nieuwe woning met bijhorend bijgebouw los van de huidige woonboerderij. Om dit bouwplan mogelijk te maken dienen de huidige bestemmingsvlakken voor 'Wonen' in het bestemmingsplan Landelijk Gebied, qua onderlinge indeling en begrenzing te worden herzien.
1.2 Bouwplan
De huidige woningen Bovenmeerweg 34 en 36 zijn naar reguliere maatstaven, vrij klein te noemen. De woning Bovenmeerweg 36 beslaat een grondoppervlak van ongeveer 40 m2 (exclusief het bijgebouw) en heeft een inhoud van ongeveer 150 m³.
De woningen hebben in het bestemmingsplan Landelijk Gebied, ieder een bestemmingsvlak voor 'Wonen'. Binnen deze bestemming is een burgerwoning met een inhoud van maximaal 650 m³ en een grondoppervlakte van maximaal 150 m² toegestaan. Op grond van het vigerende bestemmingsplan is het mogelijk ter plaatse van het perceel Bovenmeerweg 34 en 36 twee 'volwaardige' woningen te realiseren.
Aanvankelijk was de wens van aanvragers een uitbreiding van de huidige woning te realiseren, in feite uitbreiding van een deel van de woonboerderij. Bij de toets van het uitbreidingsplan is echter gebleken dat een reële uitbreiding van deze woning binnen de regels van het bestemmingsplan en passend binnen de context van de bestaande karakteristieken van de woonboerderij, niet mogelijk is. Elke uitbreiding van de woning zou ten koste gaan van de karakteristieken van de woonboerderij. Daarnaast zou het woongenot van de bewoners van de woning Bovenmeerweg 34 door die uitbreiding in het geding kunnen komen. Alleen de woning Bovenmeerweg 36 te slopen en deze opnieuw oprichten is, gezien de bouwcontructieve situatie, ook geen optie. Sloop en nieuwbouw kan alleen aan de orde zijn indien beide woningen (=de gehele woonboerderij) worden gesloopt. Dit is echter, o.a. uit het oogpunt van behoud van de cultuurhistorische waarden ter plaatse, ongewenst.
Deze afweging heeft geresulteerd in een bouwplan voor de bouw van een nieuwe, vervangende woning, los van de bestaande woonboerderij Bovenmeerweg 34-36.
Het bouwplan omvat het oprichten van een nieuwe woning met bijgebouw, ten westen van de woonboerderij. Ten behoeve van de bouw van de nieuwe woning en uitbreiding van het woonerf, hebben aanvragers aangrenzend een strook grasland van circa 8 meter aangekocht. De huidige woningen in de woonboerderij (34 en 36) zullen met de realisering van dit bouwplan weer worden samengevoegd tot één woning, ten behoeve van de eigenaar-bewoners van de woning genummerd 34. Aanvragers hebben de huidige woning genummerd 36 verkocht aan deze buren.
Figuur 1.1 nieuwe situatie c.q. bouwplan
Aanvragers hebben met de gemeente over de bestemmingsplanherziening een anterieure overkeenkomst gesloten. Het bestemmingsplan Landelijk Gebied wordt ten behoeve van het bouwplan zodanig aangepast dat enerzijds invulling kan worden gegeven aan het bestaansrecht van de woonboerderij als karakteristieke eenheid, en anderzijds op een goede manier voorzien kan worden in de twee bestaande woonfuncties, zoals reeds beoogd in het vigerende bestemmingsplan. Door een herinrichting van de begrenzing en indeling van de betreffende woonvlakken van de bestemming 'Wonen' op de verbeelding behorende bij het voorliggende plan, kan de woonboerderij in zijn huidige staat voor één woonfunctie behouden blijven, als zijnde Bovenmeerweg 34 en is er ruimte om de woning Bovenmeerweg 36, separaat te vervangen door nieuwbouw.
Het voorliggende plan voorziet dan ook uitsluitend in een herindeling van de bestaande woonvlakken, waarbij de grens van het woonvlak van het perceel Bovenmeerweg 36 beperkt in westelijke richting wordt opgeschoven. De bouw- en gebruiksregels behorende bij de bestemming 'Wonen' in het bestemmingsplan Landelijk Gebied, zijn ongewijzigd overgenomen in dit plan.
1.3 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
Het gebied van dit plan is aangegeven in figuur 1.1 en omvat de volgende de percelen:
- plaatselijk bekend Bovenmeerweg 34, kadastraal bekend gemeente Stompwijk sectie C nummer 665;
- plaatselijk bekend Bovenmeerweg 36, kadastraal bekend gemeente Stompwijk sectie C nummers 2180, 2335;
- plaatselijk bekend Bovenmeerweg ongenummerd, kadastraal bekend gemeente Stompwijk sectie C nummer 2554.
Figuur 1.2 Begrenzing plangebied Bovenmeerweg 34-36
1.4 Vigerend Bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied', vastgesteld door de gemeenteraad op 7 februari 2012, (gedeeltelijk) onherroepelijk geworden op 18 juli 2013.
1.5 Opbouw Van Het Plan
Het bestemmingsplan bestaat uit:
de toelichting;
de regels;
de verbeelding met nummer NL.IMRO.1916.Bovenmeerweg34en36-VG01
Toelichting
De toelichting is verder als volgt opgebouwd:
- Hoofdstuk 2: het beleidskader voor dit bestemmingsplan. Het betreft het beleidskader van het rijk, de provincie en de gemeente, voor zover dit na de terinzagelegging van het bestemmingsplan Landelijk Gebied (april 2011) is geactualiseerd en relevant is voor het voorliggende plan;
- Hoofdstuk 3: relevante milieu- en omgevingsaspecten;
- Hoofdstuk 4: juridische vormgeving;
- Hoofdstuk 5: uitvoerbaarheid van het plan.
Regels en verbeelding
De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindend toetsingskader voor het bouwen en gebruik van de gronden en opstallen in het plangebied. De regels en de verbeelding zijn opgesteld volgens de standaarden voor digitaal vergelijkbare en uitwisselbare bestemmingsplannen (IMRO2012/SVBP2012).
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Inleiding
Het opstellen van dit het plan, vindt plaats binnen het ruimtelijk relevante beleid op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau, zoals dat is opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan Landelijk Gebied. Verwezen wordt naar Hoofdstuk 2 van de toelichting behorende bij het bestemmingsplan Landelijk Gebied.
In dit hoofdstuk wordt het beleidskader nader toegelicht, voor zover dit (gedeeltelijk) achterhaald is door actualisatie of nieuw beleid en relevant is voor dit plan.
2.2 Rijksbeleid
Door o.a. veranderende politieke accenten, economische omstandigheden en klimaatverandering, was een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid nodig. Dit heeft geresulteerd in de vaststelling van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte op 13 maart 2012. Deze structuurvisie vervangt een groot aantal beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit, zoals de Nota Ruimte uit 2006 (met o.a. het Groene Hart beleid en het Rijksbufferzonebeleid), de Agenda Vitaal Platteland uit 2004 en de Structuurvisie voor de snelwegpanorama 'Zicht op mooi Nederland' uit 2009.
Het doel van de structuurvisie is dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid: het principe van 'decentraal, tenzij...'. Met deze visie laat het rijk het beleid ten aangien van o.a. vitaal platteland en ontwikkelingen in het buitgebied los. Hiermee wordt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke ordening in toenemende mate bij gemeenten en provincies gelegd. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en keuzes van burgers en bedrijven.
Uit de structuurvisie volgen geen belemmeringen voor het voorliggende plan.
2.3 Provinciaal Beleid
De provincie is verantwoordelijk voor de uitwerking van het rijksbeleid. Op 2 juli 2010 hebben Provinciale Staten de 'Visie op Zuid-Holland' vastgesteld. De Visie op Zuid-Holland bestond uit de Provinciale Structuurvisie met een functiekaart en een kwaliteitskaart, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Inmiddels zijn deze documenten vervangen door de "Visie Ruimte en Mobiliteit", vastgesleld op 9 juli 2014. De "Visie Ruimte en Mobiliteit" bestaat uit o.a. de Verordening ruimte 2014 en geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Eén van de speerpunten van het provinciale ruimtelijke beleid is verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Uit de Verordening Ruimte 2014 volgt dat bestemmingsplannen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, rekening dienen te houden met de waarden van het betrokken gebied en deze ontwikkelingen alleen mogelijk maken als voldaan wordt aan de voorwaarden die voor ruimtelijke kwaliteit zijn opgenomen.
De Visie Ruimte en Mobiliteit gaat uit van gebiedsprofielen, waarin de provinciale kwaliteitskaarten per regio zijn uitgewerkt. Provincie Zuid-Holland kent 16 gebiedsprofielen. Een gebiedsprofiel beschrijft en visualiseert kenmerkende ruimtelijke elementen die van bovenregionaal belang zijn. Voorbeelden van kenmerkende ruimtelijke elementen zijn: de verkavelings- en waterstructuur, linten, laanbeplantingen, herkenbare dijken en openheid. De gebiedsprofielen geven een overzicht van de landschappelijke waarden, waarmee bij ruimtelijke ingrepen rekening dient te worden gehouden. Maar ze beschrijven ook ambities, die richting geven aan de ontwikkeling van de kenmerken.
Het gebied waarin de percelen Bovenmeerweg 34 en 36 zijn gelegen, maakt deel uit van het gebiedsprofiel "Wijk en Wouden": een klassiek polderlandschap van veenweiden en droogmakerijen met strak begrensde stedelijke randen. Eén van de doelstellingen voor dit gebied is het behouden en versterken van de grote mate van diversiteit tussen de verschillende bebouwingslinten. Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen verschillende uitgangspunten, die samenhangen met de aard en schaal van het gebied. Bijvoorbeeld een ontwikkeling die past bij de schaal en aard van een gebied, heeft in beginsel weinig ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid.
De met dit plan beoogde herziening van de woonerven Bovenmeerweg 34 en 36 en nieuwbouwwoning, past in de aard en schaal van het gebied en heeft weinig impact op de gebiedskwaliteiten. Het gaat hier om een inpassing van een gebiedseigen plan, passend bij de schaal en aard van in de bebouwingscluster ter plaatse.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Structuurvisie Ruimte voor Wensen 2040, herijking 2012
Op 25 september 2012 is de herijking van de "Structuurvisie Ruimte voor Wensen" uit 2007 vastgesteld. Hierin zijn o.a. de beleidsuitgangspunten op rijks en provinciaal niveau doorvertaald en samengebracht tot de (bestuurlijk) strategische keuzes en richtinggevende hoofdlijnen van het gewenste ruimtelijke ontwikkelingsbeeld van de gemeente tot 2040.
De structuurvisie gaat uit van een indeling van de gemeente in een stedelijk gebied, de Vlietzone en het buitengebied. Voor het buitengebied, waarvan dit plangebied deel uitmaakt, gelden de volgende opgaven:
- De ontwikkeling van het Regiopark optimaal benutten als een onderscheidende vestigingsfactor en aanvullende kwaliteit voor het imago van de groene woonstad.Verbetering van de recreatieve mogelijkheden en ontwikkeling van nieuwe economische kansen met behoud van de agrarische functie.
- Realisatie van diversiteit aan kwaliteiten aan de stadsranden.
- Verbetering van de recreatieve netwerken en de stad-landverbindingen.
De structuurvisie vormt samen met o.a. de Gebiedsvisie Stompwijk dat in 2007 is vastgesteld, de basis voor de doelstellingen in het buitengebied en vertaling hiervan in de voor het gebied van toepassing zijnde bestemmingsplannen. Hieronder wordt ingegaan op het vigerende bestemmingsplan "Landelijk Gebied".
2.4.2 Bestemmingsplan Landelijk Gebied
Ter plaatse van het onderhavige perceel gelden deels de bestemming 'Wonen' (artikel 21) en deels in de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' (artikel 6). Tevens gelden ter plaatse de dubbelbestemmingen: 'Waarde – Archeologie lage verwachting' (artikel 27) en 'Waterstaat – Waterkering' (artikel 29).
Figuur: 2.1: fragment verbeelding vigerende bestemmingsplan Landelijk Gebied
Binnen de bestemming 'Wonen' is per bestemmingsvlak één woning met een inhoud van maximaal 650 m³ toegestaan, met bijbehorende aan-, uit-, bijgebouwen en voorzieningen met een grondoppervlakte van maximaal 150 m². Op grond van het vigerende bestemmingsplan is het dan ook mogelijk ter plaatse van de percelen twee (vrijstaande) woningen te realiseren.
Het ingediende bouwplan op het perceel Bovenmeerweg 36 gaat uit van een nieuwe, vrijstaande woning. De huidige twee woningen Bovenmeerweg 34 en 36 in de karakteristieke woonboerderij, zullen worden samengevoegd tot één woning.
Volgens de bestemmingsregels voor 'Wonen' mag de afstand van een woning tot de zijdelingse perceelsgrenzen niet minder bedragen dan 3 m, met dien verstande dat indien de bestaande afstand minder is dan 3 m, de bestaande afstand als minimum dient te worden aangehouden en niet mag worden verkleind. Het bouwplan voldoet hier niet aan. De nieuw te bouwen woning is deels gesitueerd buiten het huidige bestemmingsvlak voor 'Wonen'. Voor de inrichting van het nieuwe woonerf en de bouw van de nieuwe woning is daarom door aanvrager een strook van circa 8 meter van het aangrenzende grasland aangekocht. Ter plaatse van deze strook grasland geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden-Landschapswaarden'.
In de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' mag niet worden gebouwd, althans niet voor een woonfunctie. Deze gronden zijn bestemd voor onder andere:
- de instandhouding en ontwikkeling van agrarische gronden ten behoeve van de bedrijfsuitoefening van de grondgebonden agrarische bedrijven;
- de instandhouding, versterking en/of het herstel van de landschappelijke, cultuurhistorische en (aanwezige en/of potentiële) natuurwaarden, bestaande uit onder meer graslandvegetaties en vegetatie van slootoevers, de openheid, het verkavelings- /slotenpatroon en landschapselementen;
- het behoud van graslandvegetaties en de daarmee samenhangende vogelkundige en cultuurhistorische waarden van het gebied etc. ;
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van en noodzakelijk voor de bestemming dan wel (agrarische) bedrijfsvoering worden gebouwd.
De eerder genoemde dubbelbestemmingen (Waterkering en Archeologie lage verwachting) leveren op zich zelf geen belemmeringen op voor het bouwplan. Wel geldt voor het gebied sinds 2014 nieuw archeologisch beleid. In paragraaf 2.4.3 wordt hier verder op ingegaan.
De vraag naar woningen in het landelijk gebied is groot, mede vanwege de ligging van het gebied nabij de stedelijke agglomeratie van de Ranstad en in het Groene Hart. Eén van de uitgangspunten in het bestemmingsplan Landelijjk Gebied is dat het aantal burgerwoningen in het buitengebied niet mag toenemen, behoudens toepassing van provinciale regelingen, zoals de Ruimte voor Ruimte-regeling. Daarnaast is het streven maatwerkoplossingen te bieden, daar waar het gaat om o.a. het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en behoud van cultuurhistorische waarden. Het een ander met inachtneming van hetgeen in de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is beschreven.
Het aantal burgerwoningen in het gebied blijft in het voorliggende plan, ondanks de beoogde nieuwbouw, gelijk. De karakteristieke woonboerderij ter plaatse heeft geen beschermde, monumentale status, maar vormt samen met de omliggende bebouwing een belangrijk bebouwingscluster in het gebied. Karakteristieke losse dijkbebouwing (zoals de boerderij op Bovenmeerweg 36 en 34) komt relatief weinig voor en wordt gekenmerkt door de ruime voor-, zij- en achtertuinen. De huidige verschijningsvorm van de bebouwing ter plaatse is karakteristiek voor het gebied en kleinschalig van aard.
Met de bouw een de nieuwe woning blijft de karakteristieke woonboerderij in zijn oorspronkelijke staat behouden en deel uitmaken van het bebouwingscluster ter plaatse. De beoogde herinrichting van de erven draagt dan ook bij aan een duurzame oplossing, behoud van de aanwezige cultuurhistorische waarden en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.
De regels voor de bestemming 'Wonen' in het bestemmingsplan Landelijk Gebied zijn ongewijzigd, integraal overgenomen in het voorliggende plan. Voor ruimtelijke kwaliteitaspecten wordt verwezen naar de Ruimtelijke Kwaliteitsparagraaf, die als bijlage bij de regels van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' is opgenomen, en die daardoor ook integraal onderdeel vormt van het juridisch bindend toetsingskader in dit plan.
Dit plan levert dan geen strijd op met de doelstellingen in het bestemmingsplan Landelijk Gebied.
2.4.3 Archeologienota herijking 2013
In een bestemmingsplan zijn regels opgenomen ter bescherming van de in het gebied aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Op de verbeeldiing behorend bij het bestemmingsplan Landelijk Gebied, zijn de gronden deel uitmakend van de percelen Bovenmeerweg 34 en 36 mede aangewezen met de bestemming 'Waarde - Archeologie lage verwachting'. Er gold op basis van dat bestemmingsplan een lage archeologische verwachting.
In 2014 heeft de gemeente Leidschendam-Voorburg haar archeologiebeleid herijkt, en de 'Archeologienota herijking 2013' opgesteld. In dit archeologiebeleid zijn vier verschillende archeologische 'waarderingsgebieden' aangegeven: Waarde-Archeologie 1 tot en met 4. Voor elk van de 'waarderingsgebieden', geldt een ander regime, afhankelijk van de archeologische waarde of archeologische verwachting en gelden verschillende vrijstellingsmogelijkheden. Het belangrijkste doel is de bescherming van het bodemarchief door het reguleren van bodemverstorende activiteiten. De regulering hiervan is mogelijk via het bestemmingsplan of vergunningverlening
Figuur 2.2: Archeologische beleidskaart
De vier waarderingsgebieden zijn:
Waarde-Archeologie 1 | Archeologisch rijksmonument |
Waarde-Archeologie 2 | Gebieden met een hoge of zeer hoge archeologische waarde |
Waarde-Archeologie 3 | Gebieden met een hoge archeologische waarde of verwachting |
Waarde-Archeologie 4 | Gebieden met een lage archeologische waarde |
Aan aanvragers van een vergunning voor bodemingrepen in gebieden met een vastgestelde archeologische waarde of verwachting, kan worden verzocht om inzichtelijk te maken of de geplande bodemingrepen consequenties hebben voor het bodemarchief in het plangebied (zgn. vooronderzoek). Als de uitslag daarvan is dat een belangrijke vindplaats zal worden verstoord, zal het plan moeten worden aangepast. Als dit niet mogelijk is neemt de gemeente een besluit: de omgevingsvergunning kan worden geweigerd, of er worden aan de vergunning nadere voorwaarden gesteld, zoals een opgraving om de archeologische informatie veilig te stellen.
Voor bodemingrepen groter dan de per gebied aangegeven vrijstellinggrens (oppervlakten en diepten), dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd.
Het voorliggend plan is gesitueerd in gebied dat op basis van het geherijkte beleid aangewezen dient te worden met 'Waarde-Archeologie 3'. Voor dit gebied geldt een vrijstelling voor bodemingrepen met een oppervlak en diepte van minder dan 100 m² respectievelijk 30 cm. Voor bodemverstorende activiteiten met een oppervlakte groter dan 100 m² en die dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld is in het belang van de archeologische monumentenzorg bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport dient over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Het is mogelijk dat de omgevingsvergunning in het belang van de archeologie niet wordt verleend, of dat deze wordt verleend onder voorwaarden, zoals het treffen van maatregelen om de archeologische resten in de bodem te behouden, of de verplichting tot het verrichten van archeologisch onderzoek.
De met dit plan beoogde bodemingreep levert geen strijd op met het actuele archeologisch beleid.
Hoofdstuk 3 Milieu- En Omgevingsaspecten
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk omvat de milieu- en omgevingsthema's, die relevant zijn voor het plan. Naast de uitgangspunten en afwegingen beschreven in het beleidskader, dient bij het opstellen van een bestemmingsplan rekening te worden gehouden met verschillende milieu- en omgevingsfactoren, zoals bodemkwaliteit, waterhuishouding, geluid en archeologie. Dit soort aspecten staan uitvoerig beschreven in Hoofdstuk 3 van de toelichting van het bestemmingsplan Landelijk Gebied.
In verband met de voorbereiding van het voorliggende plan is onderzocht of er milieu- en omgevingsfactoren zijn, die een belemmering vormen voor de aanpassing van de begrenzing en indeling van de woonvlakken ter plaatse van de percelen Bovenmeerweg 34 en 36, meer specifiek voor de nieuwbouw van de woning Bovenmeerweg 36. In de volgende paragrafen wordt op de relevante milieu- en omgevingsfactoren ingegaan.
3.2 Bodem
In de planvorming dient rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit in relatie tot functie(s) die het plan beoogt. De (milieuhygiënische) bodemkwaliteit moet geschikt zijn voor de gewenste bestemming, in dit geval de bestemming 'Wonen'.
Door Lankelma Ingenieursbureau, is in opdracht van aanvragers van het bouwplan op het perceel Bovenmeerweg 36, in maart 2015 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie waar de bouw van de nieuwe woning is voorzien.
Er zijn in totaal 10 grondboringen uitgevoerd waarvan 1 is voorzien van een peilbuis.
Uit dit onderzoek blijkt het volgende:
- De bovengrond van 0,0 - 0,5 m - m.v. bevat licht verhoogde gehalten aan koper, kwik, zink en PAK;
- De ondergrond van 1 - 2 m - m.v. bevat licht verhoogde gehalten aan koper, kwik, lood en molybdeen;
- Ter plaatse van een voormalige sloot met puinhoudende grond is een sterk verhoogd gehalte aan lood en licht verhoogde gehalten aan zink aanwezig. Deze verontreiniging is nader onderzocht en de verontreiniging blijft beperkt bij deze grondboring;
- Het grondwater bevat een licht verhoogd gehalte aan barium en naftaleen.
Geconcludeerd is dat er geen sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Uit het milieuhygiënisch oogpunt zijn er dan ook geen belemmeringen voor het voorliggende plan.
3.3 Flora En Fauna
De Flora- en Faunawet schrijft voor dat voor alle ruimtelijke plannen of ingrepen een quickscan dient te worden uitgevoerd, naar de aanwezigheid van beschermde dieren- en plantensoorten.
Het plangebied ligt in het buitengebied van Leidschendam Voorburg en maakt deel uit van het Groene Hart. Het betreft een cluster van enkele woningen op de ringdijk van de Drooggemaakte Geer- en Kleine Blankaardpolder. Deze bebouwingscluster grenst aan de Ringvaart, die de polder deelt met de Zoetermeerse meerpolder.
Om de bouw van de nieuwe woning op het perceel Bovenmeerweg 36 en daarmee de herinrichting van de huidige woonerven Bovenmeerweg 34 en 36 mogelijk te maken, wordt er strook van het aangrenzende weiland van circa 8 meter aan het woonerf Bovenmeerweg 36 toegevoegd. De quickscan heeft tot doel in beeld te brengen of er ter plaatse het genoemde weiland beschermde plant en diersoorten zijn. Wanneer beschermde plant- en diersoorten aanwezig zijn, zal worden beoordeeld of er -als gevolg van de werkzaamheden- handelingen worden verricht die strijdig zijn met de Flora- en Faunawet. Zo nodig worden aanbevelingen gedaan om eventuele negatieve effecten te voorkomen dan wel te verzachten.
Vooraf is openbaar toegankelijke informatie geraadpleegd en tevens de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF). Verder is er een kort veldbezoek geweest op 21 maart 2015.
Het plangebied heeft géén relatie met beschermde gebieden, zoals beschermde natuurmonumenten, Natura 2000-gebieden, EHS of aangewezen weidevogelgebieden. De betreffende strook weiland is onderdeel van het weiland op de ringdijk. Dit is een smalle strook tussen de onderaan gelegen Ondermeerweg en de Ringvaart met aan de overzijde de Bovenmeerweg. Door de beperkte breedte en de ligging tussen 2 wegen is deze strook minder van belang als weidevogelgebied. Er foerageren algemeen voorkomende weidevogels, zoals de Scholekster en watervogels, zoals Wilde eend en andere vogelsoorten, zoals de Spreeuw. In de steile oever van de Ringvaart zijn op enkele honderden meters afstand recent nog broedgevallen geweest van de IJsvogel. Dichtbij de erven zullen geen weidevogels broeden door de storingsfactor en de opgaande beplanting. In deze strook zijn ook geen zwaarder beschermde amfibieën, zoogdieren en vegetatie te verwachten en deze zijn ter plaatse ook niet waargenomen.
Gezien de relatief beperkte oppervlakte, die ten behoeve van dit plan aan het weiland ter plaatse wordt onttrokken, blijft de negatieve invloed op de habitat ter plaatse zeer beperkt en is daarmee verwaarloosbaar. Er zijn voor wat betreft dit milieuaspect dan ook geen belemmeringen voor het plan en is geen aanvullend onderzoek noodzakelijk.
3.4 Geluid
Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient bij nieuwe ruimtelijke plannen beoordeeld te worden of in het jaar van vaststelling van het bestemmingsplan en 10 jaar daarna, aan de normen uit de Wet geluidhinder kan worden voldaan en of binnen het plangebied sprake zal zijn van een aanvaardbaar akoestisch leefklimaat. Voor een nieuwe geluidsgevoelige bestemming, waaronder woningen, dient onderzocht te worden in hoeverre voldaan kan worden aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai van 48 dB. Onder voorwaarden kan een ontheffing (hogere waarde) worden vastgesteld van maximaal 53 dB.
Bij de woonfuncties in het voorliggende plan is geen sprake van een overschrijding van de wettelijke voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai. De Wet geluidhinder vormt dan ook geen beletsel voor de beoogde herziening in dit plan.
3.5 Lucht
De hoofdlijnen voor de regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm, ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd). In artikel 5.16, lid 1 Wm is bepaald, onder welke voorwaarden onder meer een bestemmingsplan mag worden vastgesteld. Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, is het uitvoeren van een uitgebreid luchtkwaliteitsonderzoek niet meer verplicht. Luchtkwaliteitseisen vormen dan in beginsel geen belemmering meer voor het uitoefenen van deze bevoegdheid.
De betreffende voorwaarden zijn:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een nieuwbouwproject leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een nieuwbouwproject draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging (d.w.z.: een concentratietoename van niet meer dan 3% van de grenswaarde (1,2 microgram/m³ = 3% van 40 microgram/m³);
- een nieuwbouwproject past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Voor de luchtkwaliteit zijn met name de concentraties stikstofdioxide en fijn stof van belang. De concentraties van overige stoffen voldoen in Nederland ruimschoots aan de normen.
Dit plan voorziet in de bouw van een nieuwe woning, waarbij het aantal woningen in het gebied per saldo gelijk. Deze situatie leidt niet tot één verslechtering van de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteitswetgeving vormt dan ook geen beletsel voor de uitvoering van dit plan.
3.6 Water
De te bouwen woning Bovenmeerweg 36 ligt binnen de zone van de waterkering van de Meer- of Buurwatering. In het algemeen mag niet binnen de zone van een waterkering worden gebouwd, tenzij de beheerder van de waterkering (Hoogheemraadschap van Rijnland) daar expliciet toestemming voor verleend. Voor realisering van het bouwplan is instemming van de beheerder van de waterkering vereist. De beheerder heeft schriftelijk te kennen gegeven dat de beoogde situering van de nieuwe woning voldoet aan de eisen ten aanzien van bouwen binnen de zone van de waterkering. Dit milieuaspect vormt geen belemmering voor dit plan.
3.7 Archeologie
In het bestemmingsplan zijn regels zijn opgenomen ter bescherming van in het gebied aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Op de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan zijn deze gebieden daarvoor aangeduid als 'Waarde - Archeologie 3'. Bodemingrepen kleiner dan 100 m² of minder diep dan 30 cm onder maaiveld zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Het beoogde bouwplan blijft onder deze vrijstellingsgrens. Er zijn dus geen voorwaarden vanuit de archeologische monumentenzorg op deze aanvraag van toepassing. Ondanks de vrijstelling van onderzoek kunnen er bij de werkzaamheden altijd archeologische vondsten worden gedaan. Wanneer dit het geval is, is de vinder verplicht hiervan melding te maken bij het bevoegd gezag conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988.
Hoofdstuk 4 Juridische Vormgeving
4.1 Systematiek Van De Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de bestemmingen in dit plan. Het gaat om de bestemmingen 'Wonen' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waterstaat - Waterkering'. Het plan voorziet uitsluitend in een herziening van de begrenzing en indeling voor de woonvlakken op de percelen Bovenmeerweg 34 en 36, inclusief het 'meebestemmen' van een strook grasland grenzend aan de westzijde van het perceel Bovenmeerweg 36.
De regels en de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan zijn opgesteld volgens de standaarden voor digitaal vergelijkbare en uitwisselbare bestemmingsplannen (IMRO2012/SVBP2012). De regels en de verbeelding van dit plan sluiten qua systematiek en inhoud aan op het bestemmingsplan Landelijk Gebied. Daar waar dat in het voorliggend plan relevant is, wordt verwezen naar de regels van het bestemmingsplan Landelijk Gebied. Dit geldt bijvoorbeeld voor de Ruimtelijke Kwaliteitsparagraaf, die als bijlage bij de regels in het bestemmingsplan Landelijk Gebied is opgenomen en ook voor het voorliggende plan onverkort van toepassing is.
De op de verbeelding aangegeven (dubbel)bestemmingen, zijn gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij de (dubbel)bestemming zien op welke wijze de gronden mogen worden gebruikt en al dan niet worden bebouwd. De verbeelding en de regels zijn ingericht met inachtneming van de wettelijk voorschreven standaarden.
De regels van het plan zijn onderverdeeld in:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
- Hoofdstuk 3 Algemene regels
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
4.2 Inleidende Regels
De inleidende regels bestaan uit:
- Artikel 1: Begrippen; hierin worden de in het plan relevante begrippen omschreven;
- Artikel 2: Wijze van meten; hierin wordt aangegeven hoe bepaalde maten gemeten dienen te worden.
4.3 Bestemmingsregels
Elk bestemmingsartikel is conform de eerder genoemde standaard, volgens een vaste indeling opgebouwd. Te weten:
- Bestemmingsomschrijving
- Bouwregels
- Nadere eisen
- Afwijken van de bouwregels
- Specifieke gebruiksregels
- Afwijken van de gebruiksregels
- Wijzigingsbevoegdheid
Het een en ander voor zover van toepassing.
De bestemmingsregels in dit plangebied bestaan uit:
- Artikel 3: Wonen
- Artikel 4: Waterstaat - Waterkering
- Artikel 5: Waarde - Archeologie 3
In de volgende paragrafen wordt hierop een nadere toelichting gegeven. Deze toelichting is voor een groot deel integraal overgenomen uit het bestemmingsplan Landelijk Gebied, waarin o.a. de uitgangspunten en doelstellingen voor het buitengebied als geheel zijn beschreven. Voor wat archeologie geldt er nieuw beleid, zodat hier een nadere toelichting op de bestemming is opgenomen.
4.3.1 Wonen (artikel 3)
In dit plan zijn de percelen Bovenmeerweg 34 en 36 (inclusief strook grasland) aangewezen met bestemming 'Wonen'. Per bestemmingsvlak mag een burgerwoning met bijhorende bijgebouwen worden opgericht. Deze burgerwoningen mogen een inhoud hebben van maximaal 650m³, inclusief aan- en uitbouwen. De grondoppervlakte van de woning mag niet meer mag bedragen dan 150 m². De gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen mag eveneens niet meer bedragen dan 150 m². Verder zijn er andere regels waaraan de bebouwing dient te voldoen.
4.3.2 Waterstaat - Waterkering (artikel 4)
Aan de dijken met een waterkerende functie is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' toegekend, gelet op het belang van de waterkerende functie en de noodzakelijke bescherming daarvan.
4.3.3 Waarde - Archeologie 3 (artikel 5)
In het plan zijn regels zijn opgenomen ter bescherming van in het gebied aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Op de plankaart behorend bij dit bestemmingsplan zijn deze gebieden daarvoor aangeduid als 'Waarde - Archeologie 3'. Voor werkzaamheden die in deze gebieden de grond verstoren, is een omgevingsvergunning noodzakelijk, zoals aangegeven in de regels van het bestemmingsplan. Voor bodemverstorende activiteiten met een oppervlakte groter dan 100 m2 en die dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld is in het belang van de archeologische monumentenzorg bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport dient over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Het is mogelijk dat de omgevingsvergunning in het belang van de archeologie niet wordt verleend, of dat deze wordt verleend onder voorwaarden, zoals het treffen van maatregelen om de archeologische resten in de bodem te behouden, of de verplichting tot het verrichten van archeologisch onderzoek.
4.4 Ruimtelijke Kwaliteit
Een bestemmingplan is voorwaardenscheppend: de gemeente kan wel toetsen, maar geen activiteiten afdwingen. In een bestemmingsplan mogen alleen aspecten worden benoemd die ruimtelijk relevant zijn. De raad vindt het belangrijk dat de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied, de wijze waarop de bebouwing zich in het landschap manifesteert, wordt gewaarborgd en waar nodig verbeterd. Hiervoor kunnen verschillende instrumenten worden ingezet, waaronder het bestemmingsplan en de Welstandsnota. De raad heeft ervoor gekozen het waarborgen van ruimtelijke kwaliteit als apart beleidsveld te introduceren. Dit heeft een vertaling gekregen in een bij de regels van het bestemmingsplan Landelijk Gebied opgenomen bijlage, genaamd de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf.
In de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf wordt de ruimtelijke relevantie van (de landschappelijke inpassing van) bebouwing en functies in het buitengebied beschreven. Hiermee wenst de gemeente sturing te geven aan o.a. de ruimtelijke inpassing van bouwplannen het buitengebied, waarbij rekening wordt gehouden met de waarden van het gebied.
Deze Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is, gezien de aard en beperkte schaal van het voorliggende plangebied, niet als bijlage bij deze planregels overgenomen. De Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is echter wel dienovereenkomstig van toepassing, daar waar in de regels bij dit plan naar de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf wordt verwezen en een toets hieraan wenselijk dan wel noodzakelijk is.
4.5 Algemene Regels, Overgangs- En Slotregels
De algemene regels bevatten aanvullende bepalingen van algemene aard, zoals wijzigings- en afwijkingsregels. Tenslotte zijn de wettelijk verplichte overgangs- en slotregels ten aanzien van het overgangsrecht voor bouwwerken engebruik van gronden opgenomen.
Het overgangsrecht voor bouwwerken dient ter vergroting van de rechtszekerheid voor bouwwerken die bestonden of mochten worden gebouwd op het moment waarop dit plan in werking treedt en die afwijken van dit plan. Het opnemen van deze regel en de redactie daarvan is wettelijk voorgeschreven. Bouwwerken die al met het eerder geldende plan in strijd waren, vallen niet onder het overgangsrecht van het nu voorliggende plan.
Het overgangsrecht voor het gebruik van gronden en bouwwerken dient ter vergroting van de rechtszekerheid voor gebruik dat bestond op het moment waarop dit plan in werking treedt en die afwijken van dit plan. Het opnemen van deze regel en de redactie daarvan is wettelijk voorgeschreven. Vormen van gebruik die al met het eerder geldende plan in strijd waren, vallen niet onder het overgangsrecht van het nu voorliggende plan.
Verder bevat het overgangsrecht een hardheidsclausule, die het mogelijk maakt om in bijzondere gevallen om met een omgevingsvergunning af te wijken van het overgangsrecht.
Tenslotte geeft de slotregel aan onder welke naam de regels dienen te worden aangehaald: 'Regels van het bestemmingsplan 'Bovenmeerweg 34 en 36'.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het plan heeft tot doel een planologisch-juridisch kader te bieden voor de herinrichting van de woonpercelen Bovenmeerweg 34 en 36 en de bouw van een nieuwe woning met bijbehorend bijgebouw op het perceel Bovenmeerweg 36. Het betreft een particulier initiatief en het plan kan niet gerealiseerd worden, indien bij de uitvoering hiervan andere (planologische) belangen, waaronder de financiële uitvoerbaarheid van het bouwplan, zich hiertegen verzetten. De economische uitvoerbaarheid van het plan is onvoldoende gewaarborgd, indien ten gevolge van de herziening van het bestemmingsplan en/of het betreffende bouwplan planschade wordt veroorzaakt, waarvoor derden op grond van de artikelen 6.1 tot en met 6.3 Wro voor tegemoetkoming in aanmerking komen. Om die reden zijn tussen de gemeente en aanvragers financiële afspraken gemaakt en vastgelegd in een anterieure overeenkomst. Aan de uitvoering van het plan zijn voor de gemeente dan ook geen kosten ofwel financiële risico's verbonden.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het opstellen van een bestemmingsplan dient zorgvuldig te gebeuren. In dat kader is het van belang dat er waar nodig vooroverleg met instanties, burgers en maatschappelijke organisaties plaatsvindt, zodat in een vroeg stadium knelpunten, belangen en verbeterpunten kunnen worden gesignaleerd. De verplichting tot het voeren van vooroverleg vloeit voort uit de artikelen 3.1.1 en 3.1.6 sub e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in samenhang met het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht gecodificeerde zorgvuldigsheidsbeginsel. Op grond hiervan is de raad verplicht bij de voorbereiding van een bestemmingsplan de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen.
Ter voorbereiding van het ontwerp van het plan hebben aanvragers stukken aan de gemeente overlegd, waaruit blijkt dat er met de directe buren overeenstemming is over de gewenste situatie.
Daarnaast zijn de Provincie Zuid-Holland en het Hoogheemraadschap van Rijnland in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geïnformeerd over de voorgenomen aanpassingen in het voorliggende plan. Er zijn geen bezwaren geuit tegen dit plan.
Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 3.8 van de Wro juncto afdeling 3.4 van de Awb is het ontwerp van het plan van vrijdag 12 juni 2015 tot en met 23 juli 2015 ter inzage gelegd. Binnen deze periode kon iedereen een zienswijze bij de raad indienen. Er zijn geen zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan ontvangen. Het plan is derhalve ongewijzigd vastgesteld.
Gelet op het voorgaande is het bestemmingsplan 'Bovenmeerweg 34 en 36' uitvoerbaar.