Stompwijkseweg 29
Wijzigingsplan - gemeente Leidschendam-Voorburg
Vastgesteld op 11-09-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Stompwijkseweg 29 met identificatienummer NL.IMRO.1916.Stompwijkseweg29-VG01 van de gemeente Leidschendam-Voorburg.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en de daarbij behorende bijlagen).
1.3 bestemmingsplan Landelijk Gebied II:
het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied II' van de gemeente Leidschendam-Voorburg, identificatienummer NL.IMRO.1916.repLG-VG01, door de raad vastgesteld d.d. 4 februari 2014, besluitnummer 943907, uitspraak gedaan door de Raad van State d.d. 28 januari 2015.
1.4 aan- of uitbouw:
een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig dan wel architectonisch opzicht te onderscheiden is van en ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, waarbij een aanbouw een toevoeging is van een afzonderlijke ruimte en een uitbouw een vergroting van een bestaande ruimte.
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.7 archeologische deskundige:
een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag gestelde of te stellen kwalificaties.
1.8 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden (cultuurhistorie).
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.10 bedrijf:
een onderneming, waarbij het accent ligt op:
- het vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren en/of verhandelen van goederen of;
- het bedrijfsmatig aanbieden, verkopen en/of leveren/verlenen van diensten;
al dan niet in combinatie met bedrijfsgebonden detailhandel.
1.11 bedrijfsgebouw/ -ruimte:
een gebouw dan wel ruimte in een gebouw, dat blijkens zijn indeling, inrichting en/of situering is bestemd om te worden gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf dan wel bedrijfsactiviteiten.
1.12 bedrijfswoning:
een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een bedrijfsterrein (terrein met de bedrijfsbestemming), slechts bedoeld voor bewoning door (het huishouden van) een persoon of een gezin, die behoort bij de bedrijfsuitoefening of het beheer van het bedrijf of instelling op het perceel waar de woning zich bevindt, en waarvan de huisvesting ter plaatse noodzakelijk is voor en verband houdt met de bedrijfsuitoefening of het beheer van het bedrijf of de instelling op dat perceel.
1.13 bestaand:
de situatie (gebouw, gebruik, afstand, situering, oppervlakte etc.) zoals die rechtens bestaat of mag bestaan op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw, dat gesitueerd is bij, in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een op hetzelfde (bouw)perceel gesitueerd hoofdgebouw.
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.
1.18 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.20 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.21 container:
een grote stalen constructie, metalen laadkist, doos of bak, met standaard afmetingen, geschikt voor opslag en/of transport van materialen en/of goederen. De standaard afmetingen (buiten maten) van een container bedragen maximaal: lengte 12,20 m; breedte 2,45 m; hoogte 2,60 m.
1.22 cultuurhistorische waarde:
de aan een structuur, terrein, gebied, object en/of bouwwerk toegekende waarde in verband met zijn sociaal-historische, geschiedkundige, architectuurhistorische, (steden)bouwhistorische, archeologische en/of historisch-geografische karakteristiek.
1.23 dagrecreatie:
een vorm van recreatie waarbij personen een (gedeelte van een) dag buiten hun directe vaste of tijdelijke woonomgeving doorbrengen om zich in hun vrije tijd te ontspannen, waarbij gebruik wordt gemaakt van al dan niet daarvoor aangelegde dan wel gebouwde voorzieningen, zonder dat daarbij sprake is van overnachten. Voorbeelden van dagrecreatie zijn: surfen, zeilen, zwemmen, wandelen en paardrijden
1.24 dagrecreatieve voorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van ontspanning in de vorm van sport, spel en verblijf, zonder dat daarbij sprake is van overnachting.
1.25 deeltijdactiviteit:
een activiteit dan wel functie binnen een agrarische bestemming die in deeltijd wordt uitgeoefend en geen directe relatie heeft met de agrarische bedrijfsvoering. Voorbeelden hiervan zijn: verblijfrecreatie of pensionstalling bij een melkveehouderijbedrijf.
1.26 erf:
het gedeelte van het perceel dat is gelegen buiten de hoofdmassa van het hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is bestemd ten dienste van het gebruik van het -op het perceel gesitueerde- hoofdgebouw. Het een en ander met dien verstande dat wordt verstaan onder:
- achtererf: de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw;
- voorerf: de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn vóór de oorspronkelijke voorgevel van het hoofdgebouw of voor een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan;
- zijerf: gedeelte van het erf, dat is gelegen buiten de oorspronkelijke zijgevel(s).
1.27 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.28 geluidbelasting:
de geluidbelasting vanwege het wegverkeer: de etmaalwaarden van het equivalente geluidniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, als bedoeld in de Wet geluidhinder dan wel het Besluit geluidhinder, zoals deze luiden ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
1.29 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf, waarbij de productie hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de bij dat bedrijf behorende (open) gronden, waaronder mede wordt begrepen een paardenfokkerij. Hieronder wordt niet begrepen: een bollenbedrijf, fruitteeltbedrijf, bedrijf met boskoopse cultures, boomkwekerij, houtteeltbedrijf, hoveniersbedrijf, intensief agrarisch bedrijf, (glas)tuinbouwbedrijf en een paardenhouderij, geen paardenfokkerij zijnde. Een grondgebonden agrarisch bedrijf is:
- volwaardig: wanneer de bedrijfsvoering uit één agrarisch hoofdberoep en ten minste één volledige arbeidskracht bestaat en gericht is op het behalen van voldoende bedrijfsresultaat teneinde de continuïteit van de bedrijfsvoering, ook op de langere termijn, te waarborgen.
- reëel: wanneer de omvang van het bedrijf, passend is bij ten minste een halve tot een volledige arbeidskracht, met aannemelijk perspectief op volwaardigheid en/of continuïteit op de langere termijn.
- kleinschalig: wanneer er geen perspectief is op volwaardigheid of de continuïteit van de bedrijfsvoering niet geheel afhankelijk is van de daarmee te genereren inkomsten en de bedrijfsvoering qua aard en omvang niet kan worden aangemerkt als hobbymatig.
1.30 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmeting en/of functie dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.
1.31 horeca(bedrijf):
een bedrijf gericht op één of meer van de volgende activiteiten:
- het verstrekken al dan niet ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken;
- het exploiteren van zaalaccomodaties;
- het verstrekken van nachtverblijf;
een en ander al dan niet in combinatie met dienstverlening en een vermaaksfunctie (een erotisch getinte vermaaksfunctie uitgezonderd).
1.32 kampeermiddel:
- een tent, tentwagen, kampeerauto, (toer)caravan of camper;
- enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;
één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
1.33 kantine/foyer:
een ondergeschikte verblijfsruimte, als zelfstandig gebouw of in een gebouw, behorende bij een (agrarisch) bedrijf, waar personeel en klanten/bezoekers van het bedrijf ter ontspanning tijdelijk kunnen verblijven en voedsel en/of dranken (geen alcohol zijnde) kunnen kopen/nuttigen. Een horecabedrijf wordt hier niet onder begrepen.
1.34 kassen:
(agrarische) bouwwerken, hoofdzakelijk bestaande uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, hoger dan 1 meter. Hieronder wordt mede begrepen: plastic tunnels, boog- of tunnelkassen, schermhallen en hobbykassen. Bij een glastuinbouwbedrijf behorende bedrijfsruimten, zoals sorteerloodsen, ketelhuizen, magazijnen en koelruimten worden hieronder niet begrepen.
1.35 landelijk bedrijf:
een bedrijf dat qua aard en omvang thuishoort in het landelijk gebied of daarmee een functionele binding heeft en geen grootschalig of industrieel karakter draagt, zoals een hoveniersbedrijf, een dierenpension en/of dierenasiel. Onder landelijk bedrijf wordt niet verstaan een agrarisch bedrijf, glastuinbouwbedrijf, paardenhouderij en vormen van niet-agrarische bedrijven, die uit functioneel en/of ruimtelijk oogpunt op een bedrijfsterrein thuishoren.
1.36 landschapsdeskundige:
een bij de gemeente in dienst zijnde of een door het bevoegd gezag aangewezen of aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van landschapsinrichting, landschapswaarden en daarmee samenhangende aspecten, zoals natuurwaarden.
1.37 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
1.38 onderkomen:
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn oorspronkelijke bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, kampeermiddel, loods, keten of een ander soortgelijke verblijfsmiddel.
1.39 opslag/stalling van roerende goederen in privésfeer:
opslag/stalling van roerende goederen in één of meer zelfstandige gebouwen op een perceel, waarbij:
- de opslag/stalling uitsluitend binnen de privésfeer (eigen gebruik en/of familie, vrienden en/of kennissenkring) plaatsvindt;
- de opslag/stalling naar aard vergelijkbaar is met het gebruik van bergruimten of bijgebouwen bij een woonbestemming en;
- de opslag/stalling niet gepaard gaat met verhuur van de ruimten of andere vormen van bedrijfsmatige activiteiten, zoals onderhoud, bewerking of handel.
1.40 paardenbak/buitenrijbaan:
een afgezet stuk grond of weiland, waarop al dan niet een laag zand of enig ander materiaal is aangebracht, dan wel een (omheinde) niet-overdekte ruimte of piste, waarvan de bodem bewerkt of aangepast is, bestemd voor de vrije loop, het berijden en/of het africhten/trainen van paarden, waar eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden.
1.41 paardenfokkerij:
een paardenhouderij, die uitsluitend gericht is op het fokken/opfokken van paarden, de verkoop hiervan en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij; het africhten van eigen (geen paarden van derden) gefokte paarden en/of het verhandelen hiervan, is uitsluitend als onderschikt onderdeel van de bedrijfsvoering toegestaan.
1.42 paardenhouderij:
een bedrijf, waarbij de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak zijn gericht op paarden, zoals het houden, fokken/opfokken, africhten, trainen, verhandelen en/of het berijden van paarden. Een paardenhouderij is:
- volwaardig: wanneer de bedrijfsvoering uit één hoofdberoep en ten minste één volledige arbeidskracht bestaat en gericht is op het behalen van voldoende bedrijfsresultaat teneinde de continuïteit van de bedrijfsvoering, ook op de langere termijn, te waarborgen;
- kleinschalig of in deeltijd: wanneer de continuïteit van de bedrijfsvoering niet geheel afhankelijk is van de daarmee te genereren inkomsten en de bedrijfsvoering qua en aard omvang niet kan worden aangemerkt als hobbymatig.
1.43 paardenpension/pensionstal(ling):
een paardenhouderij, zelfstandig of in combinatie met een ander bedrijfsfuncite, die gericht is op het houden van paarden van derden; hieronder wordt mede verstaan de verhuur van stalling met accommodatie en/of weiland en het verzorgen van paarden; een pony wordt gelijkgesteld met een paard.
1.44 paddock:
een ruimte, al dan niet geheel of gedeeltelijk overdekt, waar één of meerdere paarden ter ontspanning vrij kunnen bewegen.
1.45 peil:
- indien het bouwwerk in of op de grond wordt gebouwd wordt het peil gemeten vanaf de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld ter plaatse van het bouwwerk, zulks gezien in relatie met de hoogte van de omliggende terreinen (maaiveld);
- indien het bouwwerk in of op het water wordt gebouwd wordt het peil gemeten vanaf het waterpeil ter plaatse van het bouwwerk.
1.46 perceel:
een aaneengesloten stuk grond, al dan niet voorzien van bebouwing; een perceel kan samenvallen met een erf, maar kan ook meer omvatten.
1.47 permanente bewoning:
een zodanig gebruik van een gebouw, dat dit noopt tot inschrijving in het bevolkingsregister van de gemeente, overeenkomstig de ter zake geldende regels.
1.48 recreatief nachtverblijf:
logies dan wel overnachtingsaccommodaties ten behoeve van een, veelal kortdurend, verblijf van recreanten/toeristen, waarbij in dit plan onderscheid wordt gemaakt in de volgende vormen van logies/overnachtingsaccommodaties:
- een appartement of studio: een logiesruimte die binnen een bedrijfsgebouw en/of de bedrijfswoning is ondergebracht, waarbij in de ruimte ook een keukenblok en eventueel sanitaire voorzieningen zijn aangebracht en een zelfstandige entree;
- een kamer: een logiesruimte die binnen een bedrijfsgebouw en/of de bedrijfswoning is ondergebracht, waarbij in de ruimte geen keukenblok en sanitaire voorzieningen zijn aangebracht met een zelfstandige entree;
- bed & breakfast: logiesgelegenheid waarbij de logiesruimte is ondergebracht in de bedrijfswoning dan wel in de daarmee verbonden aan-, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, waarbij in de ruimte geen keukenblok is aangebracht, gebruik wordt gemaakt van een bestaande entree en er gelegenheid is om "in huis" ontbijt te nuttigen.
Hieronder wordt niet begrepen: overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoengebonden werkzaamheden en/of arbeid.
1.49 reëel toekomstperspectief:
aannemelijk perspectief op volwaardigheid en/of continuïteit op de langere termijn.
1.50 Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf:
De Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf, opgenomen in bijlage 1 bij de regels behorende bij het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied', heeft ook betrekking op 'Stompwijkseweg 29'. De ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is terug te vinden in bijlage 1 van de regels.
1.51 Staat van bedrijfsactiviteiten:
de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die in Bijlage 2 bij de regels is opgenomen en van deze regels deel uitmaakt.
1.52 tuin:
tuin, behorende bij en ten dienste van de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen.
1.53 verbeelding:
de verbeelding van 'Stompwijkseweg 29' bestaande uit: 1 kaartblad met het nummer NL.IMRO.1916.Stompwijkseweg29- VG01.
1.54 voorgevel:
de naar de weg gekeerde (oorspronkelijke) gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.
1.55 voorgevel(rooi)lijn:
langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:
- de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als hiervoor bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
- bij een wegbreedte van ten minste 10 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg;
- bij een wegbreedte geringer dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg.
1.56 voorkeursgrenswaarde:
de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet Geluidhinder en/of het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterrein, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen, zoals deze luiden ten tijde van de vaststelling van dit plan.
1.57 woning:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dan wel een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouding.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Voor de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstanden:
daar waar de afstand tussen bouwwerken onderling, alsmede de afstand van een bouwwerk tot de perceelsgrens, het kleinst is.
2.2 bebouwd oppervlak:
van een bouwperceel, bebouwingsvlak of ander terrein, buitenwerks en boven peil met dien verstande, dat de grondoppervlakten van alle bebouwing op het bouwperceel, bebouwingsvlak of ander terrein wordt opgeteld.
2.3 bebouwingspercentage:
het percentage, dat de grootte van het deel van een bestemmingsvlak, bouwvlak respectievelijk bouwperceel aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd; ondergronds bouwen wordt hier niet meegerekend.
2.4 bedrijfsvloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf of dienstverlenende instelling, met inbegrip van de daartoe behorende opslag- en administratieruimten, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren.
2.5 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.6 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.
2.7 brutovloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf of dienstverlenende instelling, met inbegrip van de daartoe behorende opslag- en administratieruimten, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren.
2.8 dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.9 goothoogte/ boeiboordhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, het boeiboord, of daarmee gelijk te stellen constructiedeel; indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen of dakopbouwen bevinden, waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte (op de achterzijde van een gebouw meer dan 70%), wordt de goot of het boeiboord van de dakkapel of dakopbouw als goot- of boeiboordhoogte aangemerkt.
2.10 grondoppervlakte:
van een gebouw of ander bouwwerk wordt gemeten boven peil en buitenwerks bij een verticale projectie van de gevelvlakken.
2.11 hoogte van een windmolen/ -turbine:
vanaf het peil tot aan het middelpunt van de (wieken)as van de windmolen respectievelijk windturbine.
2.12 inhoud van een bouwwerk:
tussen het peil, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren), de buitenzijde van daken en de dakkapellen.
2.13 overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen:
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,75 meter bedraagt.
2.14 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenkant van de gevelvlakken (en/of het hart van de scheidingsmuren), neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.15 verkoopvloeroppervlak:
de voor het publiek toegankelijke ruimte waar goederen zijn tentoongesteld en/of uitgestald ten behoeve van verkoop.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan aanvullend op het bepaalde in lid 3.2 nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmeting van bouwwerken, in verband met:
- a. een goede ruimtelijke dan wel landschappelijke inpassing van bebouwing op het bouwperceel dan wel in het gebied;
- b. het behoud, herstel dan wel de versterking van de karakteristieken dan wel waarden van het gebied en/of van (de cultuurhistorische waarde van) de bebouwing;
- c. het concentratiebeginsel, waarbij de bebouwing zodanig wordt gesitueerd dat er sprake is van een functionele en/of ruimtelijke eenheid;
- d. de situering, gebruiksmogelijkheden en/of de (beperking van) bezonning van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
- e. geluidaspecten, milieuaspecten, verkeersveiligheid of andere veiligheidsaspecten.
Het een ander met inachtneming van hetgeen in de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is beschreven.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Waarde - Archeologie Hoge Verwachting
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 van de Wro bevoegd het plan te wijzigen, door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hogeverwachting' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, naar ligging van de archeologische waarden te verschuiven en/of naar omvang van het terrein met archeologische waarden te vergroten of te verkleinen.
Artikel 5 Waarde - Archeologie Lage Verwachting
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 van de Wro bevoegd het plan te wijzigen, door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie lageverwachting' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, naar ligging van de archeologische waarden te verschuiven en/of naar omvang van het terrein met archeologische waarden te vergroten of te verkleinen.
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Bestaande bruggen en dammen
Bruggen en dammen zijn toegestaan, voor zover deze bouwwerken bestaand zijn en uitsluitend op de plaats waar deze bestaand zijn. Voor deze bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. vervanging van (karakteristieke) bruggen door dammen is niet toegestaan;
- b. bij vervanging van een bestaande brug of dam, dient de nieuwe brug of dam op dezelfde plaats te worden gesitueerd als de brug of dam die vervangen wordt, waarbij de bestaande oppervlakte van het betreffende bouwwerk als maximum toegestane oppervlakte geldt;
- c. de bouwhoogte van een brug (inclusief hekwerk), mag niet meer bedragen dan 5 m;
- d. de bouwhoogte van een dam (inclusief hekwerk), mag niet meer bedragen dan 3 m;
- e. burgemeester en wethouders winnen, alvorens een omgevingsvergunning te verlenen en voor zover dat in verband met het waterbeheer dan wel waterstaatkundige belangen van belang is, advies in bij de waterbeheerder.
8.2 Afwijken situering, oppervlakte en plaatsing nieuwe bruggen en dammen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 voor:
- a. het vervangen van bruggen door dammen;
- b. het bouwen van bruggen of dammen op een andere plaats dan op de bestaande plaatsen;
- c. een grotere oppervlakte van bruggen of dammen;
- d. het plaatsen van een nieuwe brug of dam ter ontsluiting van een (bouw)perceel.
8.3 Bebouwingsafstanden tot perceelsgrenzen
- a. De afstand van gebouwen, geen kassen zijnde, tot perceelsgrenzen dient ten minste 3 m te bedragen, voor zover in de regels behorende bij de bestemming van de gronden waarop het betreffende gebouw wordt gerealiseerd anders is bepaald.
- b. De afstand van kassen tot perceelsgrenzen dient ten minste 1 m te bedragen, voor zover in de regels behorende bij de bestemming van de gronden waarop de kassen worden gebouwd anders is bepaald.
8.4 Afwijken bebouwingsafstanden tot perceelsgrenzen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.3, voor het bouwen van bouwwerken op een andere afstand dan in dat lid is aangegeven, waarbij:
- a. hoofdgebouwen op een geringere afstand van dan wel op de perceelsgrens kunnen worden gesitueerd;
- b. bijgebouwen op een geringere afstand van dan wel op de perceelsgrens kunnen worden gesitueerd, met dien verstande dat de voorgevel van de bijgebouwen dienen te worden opgericht op ten minste 3 m achter de voorgevel van de woning;
- c. kassen op een geringere afstand van, dan wel op de perceelsgrens kunnen worden gesitueerd.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en/of bouwwerken, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor andere doeleinden dan voor de doeleinden behorende bij de bestemming;
- b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken op een wijze die leidt tot een aantasting van de belangen die samenhangen met de doeleinden behorende bij de bestemming;
- c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor de opslag en stalling van machines, goederen, materieel of andere zaken, anders dan overeenkomstig de bestemming dan wel een omgevingsvergunning;
- d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als opslag-, stort- of bergplaats van grond en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
- e. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van vuurwerk;
- f. het splitsen van een (bedrijfs)woning in meerdere woningen, wooneenheden of appartementen of het realiseren van een woonfunctie in bedrijfs- of bijgebouwen of het gebruiken van bedrijfsgebouwen of bijgebouwen voor woondoeleinden, anders dan overeenkomstig een omgevingsvergunning;
- g. het gebruiken of laten gebruiken van gronden, bouwwerken en/of voorzieningen bestemd voor recreatief nachtverblijf, waaronder stacaravans, voor permanente bewoning;
- h. het plaatsen en geplaatst houden van kampeermiddelen of enig ander onderkomen op een perceel, anders dan overeenkomstig de bestemming;
- i. het uitoefenen van een bedrijf dan wel bedrijfsactiviteiten als bedoeld in de Staat van bedrijfsactiviteiten, anders dan overeenkomstig de bestemming of een omgevingsvergunning;
- j. het uitoefenen van (een) horeca(bedrijf) en detailhandel, anders dan overeenkomstig een omgevingsvergunning of bedrijfsgebonden dan wel ondergeschikte detailhandel, uitsluitend voor zover de betreffende vorm van detailhandel volgens de specifieke gebruiksregels niet als strijdig gebruik wordt aangemerkt;
- k. het plaatsen en geplaatst houden van vliegtuigen, vaartuigen, voertuigen, aanhangers, paardentrailers en daarmee vergelijkbare objecten op een perceel, in gebouwen of onder overkappingen, anders dan overeenkomstig de bestemming of een omgevingsvergunning;
- l. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken als of ten behoeve van een seksinrichting;
- m. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als stand- of ligplaats van onderkomens, woonschepen en woonarken.
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 overige zone - paardenbeleid agrarische gebieden
De als Overige zone - paardenbeleid agrarische gebieden aangeduide gronden zijn mede bestemd voor deeltijd paardenpensions als ondergeschikte deeltijdactiviteit bij volwaardige grondgebonden agrarische bedrijven, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 'Agrarisch' van hetbestemmingsplan 'Landelijk Gebied II'.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Afwijken van bouwregels
Het bevoegd gezag mag bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels elders in dit plan, ten behoeve van:
- a. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, van welke bouwwerken de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 20 m² en de goothoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
- b. het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals duikers, keermuren, dammen en bruggen, mits deze om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn;
- c. het plaatsen van kunstwerken (beeldende kunst) of straatmeubilair, indien dit uit het oogpunt van openbare inrichting gewenst is;
- d. afwijkingen ten aanzien van de grens of richting van wegen, paden en/of ligging van bestemmings- en bebouwingsgrenzen en/of aanduidingen, indien dit noodzakelijk is ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer bedraagt dan 5 m;
- e. afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 15% van de in het plan aangegeven maten en percentages, niet cumulatief worden gebruikt bij een eerder verleende vrijstelling of omgevingsvergunning en geen betrekking hebben op gronden die in dit plan aangewezen zijn of op grond van de regels in dit plan aangewezen worden met de bestemming 'Bedrijf', niet zijnde een landelijk bedrijf;
- f. ten behoeve van het bouwen van zend- en/of antennemasten dan wel opstelpunten ten behoeve hiervan tot een bouwhoogte van maximaal 20 m, met dien verstande dat de hoogte van een zend- of antennemast op een gebouw niet meer mag bedragen dan 5 m.
11.2 Toelaatbaarheid afwijking
Het bevoegd gezag maakt uitsluitend gebruik van de in lid 11.1 genoemde afwijkingsmogelijkheid, indien en voor zover:
- a. de afwijking geen onevenredige hinder of schade met zich meebrengt voor de omgeving;
- b. de afwijking de belangen die met de in het plan opgenomen bestemmingen worden beschermd, niet in geding brengt;
- c. door toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit en/of (cultuurhistorische)waarden van de betreffende gronden en/of de aanwezige bebouwing dan wel aan de waarden verbonden aan de bestemming van de gronden en/of bebouwing, die aan het bestemmingsvlak grenzen;
- d. de afwijking ruimtelijk dan wel landschappelijk goed worden ingepast, met inachtneming van hetgeen in de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is beschreven, ten aanzien waarvan het bevoegd gezag advies kan inwinnen bij een landschapsdeskundige of een op het betreffende gebied meest aangewezen deskundige of instantie.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Bouw-/bestemmingsvlakken
Burgemeester en wethouders zijn op grond van het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 van de Wro bevoegd het plan te wijzigen, in die zin dat de situering en/of begrenzing van op de verbeelding aangegeven bouwvlakken en/of bestemmingsvlakken wordt gewijzigd.
12.2 Nutsvoorzieningen
Burgemeester en wethouders zijn op grond van het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 van de Wro bevoegd het plan te wijzigen, in die zin dat de bestemming van gronden in dit plan wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' als bedoeld in artikel 9 van de regels van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied II', ten behoeve van het bouwen van nieuwe nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes, gemaalgebouwen en andere nutsgebouwen, voor zover deze noodzakelijk zijn en niet binnen de in het plan reeds opgenomen bestemming 'Bedrijf - Nutvoorziening' kunnen worden gerealiseerd.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan aanvullend op het bepaalde in de regels elders in dit plan, bij een omgevingsvergunning nadere eisen te stellen ten aanzien van de hierna genoemde aspecten, indien na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen landschappelijke, cultuurhistorische of stedenbouwkundige belangen, het stellen van deze eisen ten aanzien van bebouwing dan wel werken/werkzaamheden redelijk gewenst of noodzakelijk is:
- a. eisen ten aanzien van het aantal en de situering van ontsluitingswegen (in- en uitritten), met inbegrip van bruggen en dammen, waarbij:
- vooraf door burgemeester en wethouders advies is ingewonnen bij de wegbeheerder en/of een verkeersdeskundige;
- onder andere geëist kan worden dat bij een bedrijfsperceel niet meer dan twee ontsluitingswegen worden gerealiseerd;
- b. eisen ten aanzien van de situering van niet als bouwwerk aan te merken voorzieningen ten behoeve van (agrarische) bedrijven, in verband met een zorgvuldige landschappelijke inpassing, het een en ander met inachtneming van hetgeen in de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is beschreven.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht Bouwwerken
14.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
14.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dat lid met maximaal 10%.
14.3 Uitzondering
Het bepaalde in lid 14.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Overgangsrecht Gebruik
15.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
15.2 Verandering gebruik
Het is verboden het met dit plan strijdige gebruik, bedoeld in lid 15.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
15.3 Onderbreking gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 15.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
15.4 Uitzondering
Het bepaalde in lid 15.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht voor bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen, kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen bij een omgevingsvergunning afwijken van dat overgangsrecht.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het wijzigingsplan 'Stompwijkseweg 29'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Op 3 mei 2016 heeft de eigenaar van het perceel bekend onder Stompwijkseweg 29 een verzoek bij de gemeente ingediend. Het verzoek betreft het vervangen van een bedrijfswoning door een nieuwe woning en het aanpassen van de overige opstallen ten behoeve van een betere bedrijfsvoering. Het bedrijf wordt in zijn totaliteit niet vergroot door de aanpassingen.
Het plan is niet passend binnen het huidige bestemmingsplan 'Landelijk gebied II'. Met dit wijzigingsplan wordt een juridisch planologische regeling vastgesteld waarmee de gevraagde nieuwe situatie rechtstreeks is toegestaan.
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
Het adres Stompwijkseweg 29 ligt in het buitengebied van de gemeente Leidschendam-Voorburg, ten zuidoosten van Leidschendam en ten westen van Stompwijk. Op onderstaande afbeeldingen is de locatie weergegeven:
Afbeelding 1.1 Locatie plangebied
De gronden behorende bij het adres lopen door tot aan de noordelijk gelegen A4. Op onderstaande kadastrale kaart is het totale eigendom te zien dat behoort bij Stompwijkseweg 29.
Afbeelding 1.2 Totaal eigendom Stompwijkseweg 29
1.3 Huidige Situatie Plangebied
Ter plekke is verhuur- en aanneembedrijf Van der Krogt BV gevestigd. Dit (loon)bedrijf is actief op het gebied van grondverzet en alle aanverwante werkzaamheden. Gedacht moet worden aan grondwerk, sloopwerk, rioolwerk hovenierswerk en ander specialistisch werk. Het bedrijf kent rond de 40 werknemers en 30 wagens en vele machines. De bedrijfsactiviteiten zijn geconcentreerd aan de zuidkant van het plangebied. Ter plekke staan acht verschillende gebouwen:
Afbeelding 1.3 Bestaande situatie
De gebouwen bestaan uit twee bedrijfsloodsen (nr. 7 en 8), een hooischuur (nr. 4), een schuur (nr. 6), een tuinhuis (nr. 5) en een gecombineerd woonhuis/schuur met aangebouwd kantoor (nrs. 1 t/m 3).
Direct vanaf de Stompwijkseweg (zuidzijde) is het woonhuis met aangrenzende schuur en kantoor te zien. In de huidige situatie moeten de wagens en machines van het verhuur- en aanneembedrijf linksom langs het woonhuis rijden om bij de achtergelegen bedrijfspanden te komen. Echter is deze weg smal waardoor er sprake is van weinig manoeuvreer ruimte. De entree van de woning bevindt zich direct langs deze route, waardoor een onveilige situatie kan ontstaan.
1.4 Nieuwe Situatie Plangebied
Om de manoeuvreerruimte voor de wagens en machines te verbeteren wordt de bestaande woning gesloopt. De aangrenzende schuur en het aangrenzende kantoor blijven intact.
Afbeelding 1.4 Toekomstige situatie
In het plan wordt een nieuwe woning met aangebouwd kantoor teruggebouwd in het zuidwesten van het perceel (nr.9). De hooischuur op deze locatie wordt verwijderd (nr.4), evenals de schuur (nr.6). Het bestaande tuinhuis wordt verplaatst (nr.5) naar de slooplocatie van de schuur.
1.5 Toetsing Aan Bestemmingsplan
Ter plekke geldt het bestemmingsplan 'Landelijk gebied II'.
Afbeelding 1.5 Uitsnede bestemmingsplankaart
De bestemming ter plekke is bedrijf (artikel 6). Op het gehele perceel is een functieaanduiding specifieke vorm van bedrijf - loonbedrijf opgenomen, evenals een gebiedsaanduiding overige zone - paardenbeleid agrarische gebieden. In het meest noordelijke deel van het perceel geldt een lage archeologische verwachting, voor het grootste deel bestaat het perceel uit een hoge archeologische verwachting. Tot slot is tot op een afstand van ongeveer 35 meter vanaf de Stompwijkse Vaart een dubbelbestemming Waterstaat - waterkering opgenomen.
Het plan voor Stompwijkseweg 29 is strijdig met het bestemmingsplan 'Landelijk gebied II'. Toetsing van de gevraagde activiteiten leidt tot de volgende conclusies:
Activiteit (nr. op kaart) | Passend in bestemmingsplan? / Reden |
Slopen van bestaand woongebouw (nr. 1) | Ja. Slopen binnen de bestemming is toegestaan |
Slopen van een hooischuur (nr. 4) | Ja. Slopen binnen de bestemming is toegestaan |
Slopen van een schuur (nr. 6) | Ja. Slopen binnen de bestemming is toegestaan |
Verplaatsen van een tuinhuisje (nr. 5) | Nee. Een tuinhuisje is een gebouw. Gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gesitueerd (art. 6.2.2. onder a) , dat is nu niet (geheel) het geval. Daarnaast is in het bestemmingsplan bepaald dat getoetst moet worden of bebouwing ruimtelijk dan wel landschappelijk goed wordt ingepast, met inachtneming van de in de ruimtelijke kwaliteitsparagraaf beschreven ruimtelijke kwaliteit en karakteristiek van het gebied. Daarbij kan advies worden ingewonnen bij een landschapsdeskundige. Tot slot valt het nieuwe tuinhuisje deels binnen de dubbelbestemming waterstaat-waterkering. Bouwen ten behoeve van de bedrijfsbestemming is uitsluitend toegestaan voor zover de belangen van de waterkering de bebouwing gedogen en de gemeente vóór het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen schriftelijk advies heeft ingewonnen bij de beheerder van de waterkering, waarna deze een positief advies heeft uitgebracht. Zie art.12.2.2. onder a en b. |
Bouwen van een nieuw woonhuis met aangebouwd nieuw kantoordeel (nr. 9 en 10) | Nee. Het woonhuis en het aangebouwde kantoor worden buiten het bebouwingsvlak gebouwd, dit is in strijd met art. 6.2.2 onder a. Verder mag de inhoud van een nieuwe bedrijfswoning niet meer bedragen dan 650 m3 inclusief aan- en uitbouwen. Wanneer de bestaande inhoud echter meer dan 650m3 bedraagt mag het evenveel zijn als de bestaande inhoud, inclusief aan- en uitbouwen (art. 6.2.3 onder a). Gebouwen moeten worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling tenminste 20ºen ten hoogte 60º bedraagt. Op het adres Stompwijkseweg 29 mag maximaal 1 bedrijfswoning geplaatst worden. De maximale oppervlakte van alle gebouwen mag maximaal 1115m2 bedragen. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van alle gebouwen bedraagt 3 en 6 meter (art. 6.2.3 onder c). In het bestemmingsplan is bepaald dat getoetst moet worden of bebouwing ruimtelijk dan wel landschappelijk goed wordt ingepast, met inachtneming van de in de ruimtelijke kwaliteitsparagraaf beschreven ruimtelijke kwaliteit en karakteristiek van het gebied. Daarbij kan advies worden ingewonnen bij een landschapsdeskundige, zie art. 12.2.2 onder a en b. Tot slot vallen het nieuwe woonhuis en aangebouwd kantoor volledig binnen de dubbelbestemming waterstaat-waterkering. Bouwen ten behoeve van de bedrijfsbestemming is uitsluitend toegestaan voor zover de belangen van de waterkering de bebouwing gedogen en de gemeente vóór het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen schriftelijk advies heeft ingewonnen bij de beheerder van de waterkering, waarna deze een positief advies heeft uitgebracht. Zie art.12.2.2 onder a en b. |
In het bestemmingsplan zijn diverse wijzigingsbevoegdheiden opgenomen die het college van Burgemeester en wethouders kunnen toepassen. Een van de wijzigingsbevoegdheden is de 'algemene wijzigingsbevoegheid' uit het bestemmingsplan. Hierin is de bevoegdheid voor het college van Burgemeester en wethouders opgenomen om het plan te wijzigen door situering en/of begrenzing van op de verbeelding aangegeven bouwvlakken en/of bestemmingsvlakken te wijzigen.
Voorwaarden die zijn verbonden aan de wijzing zijn (zie ook bestemmingsplan 'Landelijk gebied II' artikel 18.1.1 onder a tot en met d) :
- a. de oppervlakte van een bouwvlak en/of bestemmingsvlak mag met niet meer dan 5% worden vergroot of verkleind;
- b. de wijziging mag geen strijdigheid met het bepaalde in of krachtens de Wet geluidhinder met zich meebrengen,
- c. de wijziging mag geen onevenredige afbreuk doen aan de belangen van aangrenzende gronden dan wel functies,
- d. het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied mag door de wijziging niet in gevaar komen.
In het ingediende plan wordt het bouwvlak van de te slopen hooischuur, 'verschoven' naar de nieuwe locatie van de woning. Het bouwvlak van de hooischuur en de huidige bedrijfswoning komen te vervallen in het nieuwe plan en kunnen qua oppervlakte bij het bouwvlak van de nieuwe woning worden gevoegd.
Met de wijziging verbetert de planologische situatie op het perceel bekeken vanaf de Stompwijkseweg. Bovengenoemde voorwaarden voor de wijziging zijn allen realiseerbaar. De overtollige bouwvlakken worden met het wijzigingsplan verwijderd, zodat de bouwmogelijkheden op die plaatsen komen te vervallen.
1.6 Beoordeling Bouwplan
Onderhavig plan voorziet in de realisatie van een nieuwe bedrijfswoning met kantoor aan huis, schuur en het slopen van een aantal gebouwen. Voor een overzicht van de gehele wijziging zie paragraaf 1.4, waar het nieuwe plangebied is beschreven. Het plan is beoordeeld door de gemeente op alle relevante vlakken (stedenbouw, verkeer, bodem, geluid, externe veiligheid, ecologie, archeologie, bedrijven met milieuzonering en explosieven) hieruit volgt de volgende beoordeling:
Er wordt medewerking verleend aan de aan aanvraag om de bestaande bedrijfswoning te slopen in ruil voor een nieuwe bedrijfswoning. De voorwaarden hiervoor zijn dat blijkt uit archeologisch, milieukundig en akoestisch onderzoek en de uitkomst van de Watertoets dat dit juridisch gezien mogelijk is. Tevens dient het Hoogheemraadschap van Rijnland een watervergunning te verlenen en een anterieure overeenkomst dient opgesteld worden m.b.t. het wettelijke kostenverhaal. In onderhavig wijzigingsplan is terug te lezen dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan en zijn voor de volledigheid alle rapporten toegevoegd.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Inleiding
Het opstellen van het voorliggende wijzigingsplan, vindt plaats binnen het ruimtelijk relevante beleid op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaal niveau, zoals opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied II'. Dit beleidskader vormt de formele basis voor ontwikkelingen in het plangebied en is daarnaast een onderbouwing voor de beleidskeuzes die in het wijzigingsplan zijn gemaakt. In dit hoofdstuk wordt het beleidskader voor zover dit relevant is nader toegelicht en aangevuld voor zover actuele relevante beleidswijzigingen hebben plaatsgevonden.
2.2 Rijksbeleid
Het rijksbeleid is er op gericht om belangen op nationaal niveau te behartigen. Wanneer er geen nationaal belang in het geding is wordt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke ordening bij gemeenten en provincies gelegd. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en keuzes van burgers en bedrijven.
Voor dit wijzigingsplan worden geen nationale belangen geschaad, dit wordt in de volgende twee paragrafen nader toegelicht.
2.2.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en keuzes van burgers en bedrijven. Om deze nieuwe aanpak vorm te geven, was een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid nodig. Dit heeft geresulteerd in de op 13 maart 2012 door de Minister vastgestelde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR).
Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040 en geeft haar visie hoe Nederland in 2040 er voor moet staan. Dit op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven, zowel bovengronds als ondergronds, richting 2040 bepalen. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid, vastgelegd in drie rijksdoelen met daaraan slechts 13 nationale belangen gekoppeld. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens wordt een eenvoudigere regelgeving nagestreefd. Daarbij verwacht het Rijk dat andere overheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.
De 13 belangen in de SVIR zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling.
Vergroten van de concurrentiekracht van Nederland
- 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren.
- 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.
- 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.
- 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond
Verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid
- 5. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
- 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem.
- 7. Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen.
Waarborgen kwaliteit leefomgeving
- 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
- 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
- 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
- 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
- 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
- 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
De SVIR kent een dusdanig hoog abstractieniveau, dat er geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's op het voorliggende wijzigingsplan. De sloop en nieuwbouw heeft wel raakvlakken met de SVIR. Voornamelijk het waarborgen van de kwaliteit van de leefomgeving. Hiervoor is onder andere de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen.
2.2.2 Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.
De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m³ per jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.
Binnen het plangebied is het zuidelijke deel mede bestemd voor waterstaat-waterkering. De ontwikkeling zoals beschreven in paragraaf 1.4 is alleen strijdig wanneer de beheerder van de waterkering een negatief advies geeft. Dit is bij onderhavige ontwikkeling niet het geval. Het waterschap heeft reeds een watervergunning afgegeven, welke is bijgevoegd in Bijlage 4 van de toelichting. De beoogde situatie heeft geen negatieve werking op de waterkering en staat de ontwikkeling dan verder ook niet in de weg.
2.3 Provinciaal Beleid
Op provinciaal niveau zijn de Verordening ruimte en de Visie ruimte en mobiliteit van belang.
2.3.1 Provinciale Structuurvisie - Visie op Zuid-Holland
2.3.2 Cultuurhistorische Hoofdstructuur
De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) geeft een overzicht van cultureel erfgoed in de provincie Zuid-Holland. Het cultureel erfgoed wordt hier opgevat als het geheel van overblijfselen uit het verleden in de bodem (archeologie), de ongebouwde omgeving (landschap) en de gebouwde omgeving (nederzettingen). Wanneer deze overblijfselen nog voldoende herkenbaar zijn als een kenmerk van de regionale bewonings- en ontginningsgeschiedenis, zijn ze op kaart gezet: de zogenoemde cultuurhistorische kaart van Zuid-Holland.
De cultuurhistorische kaart van Zuid-Holland geeft een overzicht op hoofdlijnen van cultuurhistorische kenmerken en waarden in deze provincie. Deze kaart kent 3 verschillende thema's: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder thema bestaat weer uit 2 kaarten, de kenmerkenkaart en de waardenkaart, die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom.
De cultuurhistorische kaart is een belangrijke onderlegger voor ruimtelijke planvorming. Daarmee wil de provincie stimuleren dat cultuurhistorie behouden blijft en/of ingepast wordt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast heeft de provincie de zogenoemde Regioprofielen Cultuurhistorie opgesteld. Dit zijn zestien regioprofielen, die als een handreiking en sturingskader voor gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders en adviesbureaus dienen om cultuurhistorie op te nemen in ruimtelijke plannen. Ze zijn een uitwerking van de algemene richtlijnen voor cultuurhistorie in ruimtelijke plannen, zoals die staan in de Provinciale Structuurvisie. De regioprofielen zijn een aanscherping van het bestaande beleid voor cultuurhistorie en ruimtelijke planvorming.
Voor het buitengebied zijn de volgende aspecten van belang:
- Het landschap van de Zoetermeerse Meerpolder, de Drooggemaakte Geer en de Kleine Blankaartpolder hebben een redelijk hoge tot hoge cultuurhistorische waarde.
- De bebouwingslinten in het gebied zijn hoog gewaardeerd, met uitzondering van het Oosteinde.
- Ter bescherming van de windvang is om de molens een windvangzone aangegeven.
Bovenstaande punten vallen buiten het plangebied. De cultuurhistorische waarden worden niet geschaad.
2.4 Regionaal Beleid
2.4.1 Waterbeheerplan
Het hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn en blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstbestendig worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkomen van verontreiniging evenals een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Aan de hand van het Waterbeheersplan (2016-2021) werkt Rijnland aan zijn ambities (http://www.riinland.net/plannen/waterbeheerplan). In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
2.4.2 Keur en uitvoeringsregels 2015
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
- waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
- watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
- andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en
gemalen),
Maar ook aan: - onttrekken en lozen van grondwater,
- het aanbrengen van verhard oppervlak.
Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een Ja, tenzij benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of wordt een watervergunning geëist.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen (zie de vergunningencheck: https://vergunningen.info/?overheid = RIJ).
Hemelwater
Indien een toename van het verhard oppervlak plaats vindt, dient de initiatiefnemer een oppervlak ter grootte van minimaal 15% van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak aan compenserend water te realiseren voor extra open water. Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Ten behoeven van onderhavig wijzigingsplan is overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap van Rijnland, zie ook paragraaf 6.2.2 van deze toelichting.
2.5 Gemeentelijk Beleid
2.5.1 Structuurvisie Ruimte voor Wensen 2040, herijking 2012
Op 25 september 2012 is de herijking van de Structuurvisie Ruimte voor Wensen uit 2007 vastgesteld. Deze visie vormt de basis voor de (bestuurlijk) strategische keuzes en geeft richting aan de hoofdlijnen van het gewenste ruimtelijke ontwikkelingsbeeld van de gemeente tot 2040. Als overkoepelende ambitie streeft de structuurvisie naar een positionering van de gemeente als aantrekkelijke, groene en duurzame woonwerkstad. De herijkte uitgangspunten (opgaven, doelstellingen en ambities) zijn vertaald naar drie pijlers:
- versterken van de groene woonstad;
- verbeteren van economische kansen en voorzieningenstructuur;
- beter benutten en verbeteren van bereikbaarheid.
De structuurvisie gaat daarbij uit van een indeling van de gemeente in een stedelijk gebied, de Vlietzone en het buitengebied. Voor het buitengebied, waarvan het plangebied deel uitmaakt, gelden de volgende opgaven:
- De ontwikkeling van het Regiopark optimaal benutten als een onderscheidende vestigingsfactor en aanvullende kwaliteit voor het imago van de groene woonstad.
- Verbetering van de recreatieve mogelijkheden en ontwikkeling van nieuwe economische kansen met behoud van de agrarische functie.
- Realisatie van diversiteit aan kwaliteiten aan de stadsranden.
- Verbetering van de recreatieve netwerken en de stad-landverbindingen.
Afbeelding 2.5 Structuurbeeld 2040
Onderhavige ontwikkeling voorziet in nieuwe economische kansen met behoud en verbetering van de bedrijfsfunctie. Het sluit dus goed aan op de structuurvisie 2040.
2.5.2 Bestemmingsplan Landelijk Gebied II
Voor onderhavige locatie, Stompwijkseweg 29, is het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied II'vigerend. Het bestemmingsplan voorzag tijdens inwerking treding voor een nieuwe bestemmingsregeling voor 9 percelen in het buitengebied van de gemeente Leidschendam-Voorburg. De reden hiervoor was dat voor deze percelen de bestemmingen in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied'door de Raad van State waren vernietigd bij haar uitspraak van 17 juli 2013, bekend onder 201203926.
In het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied II' zijn er diverse afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden, waarmee kleinschalige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Het een en ander wordt ook op ruimtelijke kwaliteitaspecten getoetst. Het initiatief past binnen de wijzigingsbevoegdheid (zie ook paragraaf 1.5). De flexibiliteitsbepalingen zijn in het voorliggende wijzigingsplan integraal overgenomen, voor de bestemmingen waarvoor deze van toepassing zijn. Voor ruimtelijke kwaliteitaspecten wordt verwezen naar de Ruimtelijke Kwaliteitsparagraaf, die als bijlage bij de regels van het bestemmingsplan Landelijk Gebied is opgenomen en die daardoor ook integraal onderdeel vormt van het juridisch bindend toetsingskader dat in het voorliggende plan is vastgesteld.
2.5.3 Water en rioleringsplan Leidschendam 2016 - 2021 (2015)
In zijn openbare vergadering van 15 december 2015 heeft de gemeenteraad van Leidschendam-Voorburg het 'Water- en Rioleringsplan 2016-2021' vastgesteld. Dit nieuwe Water- en Rioleringsplan (WRP) is de opvolger van het 'Gemeentelijke Rioleringsplan 2009-2014' (GRP) en het 'Waterplan 2007-2015'.
Het water- en rioleringsplan gaat ervan uit dat het watersysteem zo veel water kan bergen dat wateroverlast en verdroging voorkomen kunnen worden. Bovendien moet het water dan schoon en ecologisch gezond zijn en bijdragen aan een prettige leefomgeving. Daarnaast dient bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met de effecten van klimaatverandering. Om de ambitieuze doelen van het Waterplan te realiseren moet water een integraal onderdeel zijn van alle strategische en ruimtelijke plannen. Het waterplan moet het waterbeheer inhoudelijk en procesmatig verbeteren, met voortdurende aandacht voor duurzaamheid.
Waterbeheer en watertoets
Bij een ruimtelijk plan dient er in het kader van de watertoets in een vroeg stadium overleg gevoerd te worden met de waterbeheerder over het planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied.
Zoals vermeld in paragraaf is ten behoeve van dit bestemmingsplan overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap van Rijnland. De uitkomsten zijn verwerkt in paragraaf 3.9.
2.5.4 Nota archeologie, herijking 2013
Conform de Wamz en de Wro moeten gemeenten het archeologische belang meewegen in ruimtelijke projecten vanaf 100m2. Omdat gemeenten ook andere belangen te behartigen hebben, zoals economie, landbouw, wonen en infrastructuur, biedt de wet gemeenten daarbij wel beleidsruimte. Om deze taak goed te kunnen uitvoeren heeft de Gemeente Leidschendam-Voorburg in samenwerking met de gemeenten Voorschoten en Wassenaar archeologie beleid ontwikkeld en vastgesteld in 2009.
In 2014 heeft de gemeente Leidschendam-Voorburg haar archeologiebeleid herijkt in de archeologienota herijking 2013. De Nota archeologie geeft een globaal overzicht van het archeologische erfgoed van de samenwerkende gemeenten en de beleidsregels ten aanzien van de omgang met het archeologische bodemarchief worden geformuleerd. De archeologische beleidskaart toont de globale archeologische waarde en verwachting per (soort) gebied met de daarbij behorende beleidsregels.
De bodem van de Gemeente Leidschendam-Voorburg is rijk aan archeologische waarden. Veel daarvan zijn echter nog niet of maar ten delen bekend. Bij gebieden waar de waarden niet bekend zijn, maar waar de bodemopbouw de aanwezigheid van archeologische waarden mogelijk maakt, wordt gesproken van een archeologische verwachting.
Op de archeologische beleidskaart zijn vier verschillende archeologische 'waarderingsgebieden' aangegeven: Waarde-Archeologie 1 tot en met 4. Voor elk van de 'waarderingsgebieden', geldt een verschillend regime, afhankelijk van de archeologische waarde of archeologische verwachting. De verschillen waarderingsgebieden hebben verschillende vrijstellingsgrenzen. Voor bodem ingrepen groter dan de aangegeven vrijstelling (oppervlakten en diepte) dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd.
De vier waarderingsgebieden zijn:
Waarde-Archeologie 1 | Archeologisch rijksmonument |
Waarde-Archeologie 2 | Gebieden met een hoge of zeer hoge archeologische waarde |
Waarde-Archeologie 3 | Gebieden met een hoge archeologische waarde of verwachting |
Waarde-Archeologie 4 | Gebieden met een lage archeologische verwachting |
Afbeelding 2.6 Uitsnede archeologische verwachtingskaart
Zoals te zien op afbeelding 2.6 valt het plangebied in twee verschillende waarderingsgebieden. Gebieden met een hoge archeologische waarde of verwachting (categorie 3) en gebieden met een lage archeologische verwachting (categorie 4).
De gemeente Leidschendam-Voorburg voert een actief beleid om de bekende archeologische waarden binnen de gemeentegrenzen te actualiseren indien er nieuwe of aanvullende gegevens bekend worden. Op de gemeentelijke website is steeds de meest actuele versie van de archeologische beleidskaart te raadplegen. Op bovenstaande wordt nader ingegaan in paragraaf 4.1.
Hoofdstuk 3 Milieu Aspecten
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk omvat de milieu- en omgevingsthema's, die relevant zijn voor het plan. Naast de uitgangspunten beschreven in het beleidskader, dient bij het opstellen van een wijzigingsplan rekening te worden gehouden met verschillende milieu- en omgevingsfactoren, zoals geluidhinder, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, waterhuishouding, externe veiligheid en archeologie.
Voor een aantal omgevingsaspecten bestaat geen noodzaak om opnieuw onderzoek te verrichten. Dit is gebaseerd op bevindingen opgenomen in bestemmingsplan Landelijk gebied II. Er zal per aspect worden aangegeven waarom er geen onderzoek benodigd is.
Omdat het plan voorziet in het toestaan van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, zijn een aantal onderzoeken wel van belang. Voor het plangebied is in het kader hiervan archeologisch-, bodem- en geluidswerend onderzoek en de Watertoets verricht. In de volgende paragrafen wordt verder hierop ingegaan.
3.2 Bedrijven En Milieuzonering
3.2.1 Algemeen
Om milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten te voorkomen, worden enerzijds in de milieuwetgeving eisen gesteld aan bedrijven, anderzijds wordt in het bestemmingsplan bepaald waar en welke bedrijfsactiviteiten worden toegelaten. Uit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening is het van belang dat milieubelastende functies, zoals bedrijven, en milieugevoelige bestemmingen, zoals woningen, ruimtelijk voldoende van elkaar worden gescheiden.
Bij de toets of een bedrijfsactiviteit uit milieuoogpunt op een perceel toelaatbaar is, wordt gebruik gemaakt van de categorie-indeling en milieuzonering, zoals deze zijn opgenomen in de VNG-brochure " Bedrijven en milieuzonering" en de bijbehorende Staat van Bedrijfsactiviteiten. In de bijlagen bij de regels van dit plan is de meest recente versie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (2008) opgenomen. Deze Staat bevat tevens de sbi-codes uit 1993.
In de Staat van Bedrijfsactiviteiten staan de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, die afhankelijk van de te verwachten milieubelasting voor de omgeving, in verschillende milieucategorieen zijn ingedeeld. Daarbij worden onder meer richtafstanden gegeven voor bedrijven en bedrijfsactiviteiten tot milieugevoelige bestemmingen. Deze afstanden zijn indicatief en worden als richtlijn gehanteerd. Enige afwijking is dan ook mogelijk. Er dient dan wel goed te worden gemotiveerd en aannemelijk worden gemaakt, dat ter plaatse van het gevoelige object ondanks de afwijking van de richtafstand, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Wanneer een bedrijf of bedrijfsactiviteit niet voorkomt in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, fungeert de Staat van Bedrijfsactiviteiten als leidraad om het bedrijfstype met bijbehorende milieuhinder-indicatoren, zoals geluid, stof en geur, vast te stellen en daarmee inzicht te krijgen in de daarbij te hanteren richtafstanden.
3.2.2 Bedrijven versus woningen
Bij de milieuvraagstukken in dit plan, zijn de te hanteren afstanden tussen bedrijven en woningen relevant. Het betreft drie niet-agrarische bedrijven. Bij twee percelen speelt de vraag of het toekennen van een bedrijfsbestemming aan deze percelen, teneinde de huidige bedrijvigheid planologisch te bestendigen, uit milieuhygienisch oogpunt aanvaardbaar is. Bij één perceel gaat het juist om het planologisch inpassen van de huidige woonfunctie op het bestaande bedrijfsperceel. Voor deze percelen is in het kader van dit plan een milieutoets verricht.
Verschillende factoren spelen een rol bij de te hanteren afstanden tussen bedrijfsactiviteiten en woningen. Naast de categorie-indeling van een bedrijf of bedrijfsactiviteiten, zijn omgevingsfactoren, zoals de omgeving waarin die functies zich bevinden, mede bepalend voor de afstanden die in acht dienen te worden genomen. Maar ook de aard van de woonfuncties in de directe omgeving is van belang. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen burgerwoningen (woningen van derden) en bedrijfswoningen. Hierna volgt eerst een korte toelichting op de verschillende factoren. Daarna wordt op de specifieke situaties in dit plan ingegaan.
Typering omgeving
Omgevingstype: 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'
In een 'rustige woonwijk' komen enkel wijkgebonden voorzieningen en vrijwel geen andere functies, zoals kantoren of bedrijven, voor. Langs de randen (in de overgang naar eventuele bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Als daarmee vergelijkbare omgevingstypen wordt aangemerkt onder meer een rustig buitengebied (eventueel met verblijfsrecreatie) en een stilte- of natuurgebied.
Omgevingstype 'gemengd gebied'
In een gemengd gebied komen naast wonen ook andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Daarmee vergelijkbare gebieden zijn lintbebouwingen in het buitengebied, waarin functiemenging voorkomt en gebieden gelegen direct langs een hoofdinfrastructuur. Kenmerkend voor het omgevingstype 'gemengd gebied' is dat sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevant andere omgevingskwaliteit, dan in een rustig woongebied.
Toepassing afstanden tot woningen (burgerwoning of bedrijfswoning)
Per milieucategorie bedrijf dient een minimale afstand tot woningen te worden aangehouden.Ten aanzien van burgerwoningen gelden grotere afstanden, dan ten aanzien van bedrijfswoningen. Het betreft hier een bedrijfswoning toebehorend aan het bedrijf dat een milieucategorie met zich meebrengt.
Bedrijfswoningen
Een bedrijfswoning op een bedrijventerrein is een specifiek woningtype, waar minder hoge eisen ten aanzien van het woon- en leefklimaat kunnen worden gesteld door de aanwezigheid van het (vaak eigen) bedrijf en de hinder die dit veroorzaakt. Bedrijfswoningen zijn in het algemeen minder milieugevoelig dan de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Voor een bedrijfswoning is het algemeen aanvaardbaar dat bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste milieucategorie 1 direct naast de bedrijfswoning kunnen plaatsvinden en bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste milieucategorie 2 op 10 meter afstand van de bedrijfswoning, ingeval er sprake is van een gemengd gebied. Het afwijken van de richtafstanden is bij bedrijfswoningen in het algemeen aanvaardbaar, vanwege vaak historisch gegroeide situaties en/of omdat aangenomen mag worden dat de bewoner voor zichzelf in de bedrijfswoning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat tot stand brengt.
Afbeelding 3.1 Zonering autospuiterij ten opzichte van voorgenomen ontwikkeling
In de directe omgeving komen we één bedrijf tegen welke voor komt in de staat van bedrijfsactiviteiten, te weten een autospuiterij gevestigd op adres Stompwijkseweg 44. De bepaldende richtafstand voor dit bedrijf is 50 meter. De nieuw op te richten woning ligt op ongeveer 175 meter van de autospuiterij. De milieuzonering van ondernemingen die voorkomen in de staat van bedrijfsactiviteiten vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.3 Bodemkwaliteit
Op de planlocatie is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Van der Helm (kenmerk rapport KRLE161737, d.d. 28 juni 2017). De reden voor dit onderzoek is de voorgenomen verplaatsing van een bedrijfswoning.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt het volgende:
- Het grondwater bevat een licht verhoogd gehalte aan barium;
- De bovengrond bevat plaatselijk licht verhoogde gehalten aan zware metalen en PAK;
- In de ondergrond is plaatselijk zink sterk, lood en PAK matig verhoogd aangetroffen. De matig tot sterk verhoogde gehalten in de grond dienen in het kader van de Wet bodembescherming nog nader onderzocht te worden. Mogelijk is er sprake van een "geval van ernstige bodemverontreiniging". In tegenstelling tot wat in het onderzoeksrapport wordt geconcludeerd kan de nieuwbouwlocatie deel uitmaken van een eventueel geval van ernstige bodemverontreiniging;
- Ter plaatse van de planlocatie is in de grond nog onvoldoende inzicht verkregen in asbest. Aangezien in alle boringen puinhoudende grond is aangetroffen is de grond verdacht op asbest en dient daarom conform NEN 5707 onderzocht te worden op asbest;
Naar aanleiding van de resultaten uit verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Van der Helm (kenmerk rapport KRLE161737, d.d. 28 juni 2017), is een verkennend asbestbodemonderzoek en nader bodemonderzoek uitgevoerd door Vanderhelm (kenmerk rapport 20180298, dd 16 april 2018).
Uit de resultaten van de uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt dat er ter plaatse van de nieuwbouw geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. In de bodem is slechts een licht verhoogde concentratie zware metalen en PAK aangetroffen.
Buiten de nieuwbouwlocatie aan de noordwest zijde van het plangebied, is de bovengrond beperkt (ca 22 m³) matig tot sterk verontreinigd met zware metalen (zink matig/sterk en lood matig).
De nieuwbouwlocatie is geschikt voor de beoogde functie bedrijfswoning.
3.4 Ecologie
3.4.1 Algemeen
Sinds 1 januari 2017 geldt de Wet Natuurbescherming. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet. Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen. De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen worden beschermd onder de nieuwe Wet Natuurbescherming. Net als in de Flora- en faunawet is de Wet natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.
3.4.2 Gebiedsbescherming
Het plangebied bevat geen onderdelen die vallen onder die vallen onder het Natuurnetwerk Nederland (hierna NNN), voorheen Ecologische hoofdstructuur (hierna EHS) of onderdeel zijn van een tot natura 2000 gebied. Voor het plangebied zullen geen beperkingen voortvloeien uit de directe ligging in een beschermd gebied. In de omgeving zijn wel verschillende gebieden aanwezig die aangemerkt zijn als NNN of natura 2000 gebied. Ter verduidelijking is de natuurkaart van de provincie Zuid - Holland ingevoegd. Omdat het hier gaat om de verplaatsing van verschillende onderdelen van de opstal, waarbij het bouwvolume niet wordt vergroot, is geen onderzoek naar stikstofdepositie benodigd.
Afbeelding 3.2 Overzichtskaart NNN provincie Zuid - Holland
3.4.3 Soortenbescherming
Naast gebiedsbescherming is soortenbescherming het tweede onderdeel wat van belang is binnen de bescherming van ecologische waarden in Nederland. Onder de Flora- en faunawet zijn als beschermde soorten aangewezen:
- een aantal inheemse plantensoorten;
- alle van nature in Nederland voorkomende soorten zoogdieren (met uitzondering van Zwarte rat, Bruine rat en Huismuis);
- alle van nature binnen Europa voorkomende vogelsoorten;
- alle van nature in Nederland voorkomende amfibieën- en reptielensoorten;
- alle van nature in Nederland voorkomende vissoorten (met uitzondering van de soorten in de Visserijwet 1963);
- een aantal overige inheemse diersoorten is aangewezen als beschermde soort;
- ook is een aantal uitheemse dier- en plantensoorten als beschermde soort aangewezen.
Om het voorkomen van beschermde soorten vast te stellen is gebruik gemaakt van de conclusies die worden getrokken in huidig vigerend bestemmingsplan, 'Landelijk gebied'. De desbetreffende paragraaf zal worden toegevoegd in Bijlage 5 van deze toelichting. Geconcludeerd wordt dat er binnen dit plangebied geen beschermde soorten aanwezig zijn. Echter komen deze soorten vooral geclusterd voor in de verschillende beschermde gebieden. Er zullen geen beperkingen voortvloeien uit het aanwezig zijn van beschermde soorten, ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.
3.5 Externe Veiligheid
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met verplichte afstandsnormen tussen de ruimtelijke ontwikkeling en de risicobron (inrichtingen met of vervoer van gevaarlijke stoffen) volgens onderstaande wetten:
- Besluit externe veiligheid inrichtingen 2004 (Bevi), staatsblad 2004 nr. 250
- Besluit externe veiligheid buisleidingen 2011 (Bevb), staatsblad 2010 nr. 636
- Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen (Crnvgs) voor transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of het water, juli 2012
Tevens moet rekening worden gehouden met het beleid externe veiligheid van stadsgewest Haaglanden d.d. december 2012 en de notitie “Advisering EV d.d. jan 2015” dat door de Veiligheidsregio Haaglanden is opgesteld.
Risicovolle objecten zijn o.a.:
- ondergrondse buisleidingen met transport van aardgas of andere stoffen;
- transport van gevaarlijke stoffen over o.a. rijkswegen en spoorbanen;
- bedrijven vallend onder de Wet Milieubeheer met grootschalige opslag van chemische stoffen;
- grootschalige opslag van chemische stoffen (PGS15);
- LPG-tankstations.
Ondergrondse aardgasleiding
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen ondergrondse aardgas-transportleidingen aanwezig.
--- = aardgas transportleidingen
= aardgas 1 pct letaliteit
--- = aardgas transportleidingen
= EV aardgas 100 pct letaliteit
Afbeeldingen 3.3 en 3.4 Overzichtskaarten gasleidingen
Transport gevaarlijke stoffen over de weg
Voor het transport van gevaarlijke stoffen via de weg, water en spoor heeft het rijk normen vastgesteld in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en diverse wetten. Transportroutes en de omgeving nabij deze transportroutes moeten aan speciale eisen voldoen. De “Regeling Basisnet” maakt het mogelijk dat het vervoer van gevaarlijke stoffen blijft plaatsvinden op een zo veilig mogelijke manier. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over (rijkswegen), binnenwater en spoor gegarandeerd. Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de bebouwde omgeving, de ruimtelijke ontwikkeling en de veiligheid van mensen die wonen of verblijven dicht in de buurt van de infrastructuur waar dit vervoer plaatsvindt.
Op basis van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen kunnen gemeenten een routering van gevaarlijke stoffen opstellen. In juli 2012 heeft het college van B&W besloten om geen route gevaarlijke stoffen aan te wijzen. Vanuit het Rijk zijn de volgende - voor de gemeente Leidschendam-Voorburg relevante - wegen aangewezen als routering van gevaarlijke stoffen (staatsblad 2013-307):
- Rijksweg A4 (Rotterdam-Leiden);
- Rijksweg A12 (Utrechtsebaan)
De afstand tot de rijsweg A4 bedraagt ongeveer 600 meter. Het invloedgebied van de stoffen die over de rijksweg A4 worden vervoerd gaat verder dan 4000 meter, het plangebied ligt hier dus binnen. Er zijn geen andere risicobronnen in de nabijheid van het plangebied gevonden die van invloed zijn op het plangebied.
Gezien de afstand van het plangebied tot aan de rijksweg A4 en geen toename van het aantal personen in het plangebied zal het groepsrisico niet significant toenemen. Gezien de geringe grootte kunnen maatregelen worden getroffen. Deze maatregelen zijn:
- Afschakelbare ventilatie
- Voorbereiding interne organisatie
- Risicocommunicatie
Er zijn naast deze eventueel op te nemen maatregelen geen beperkingen voor de voorgenomen ontwikkeling, voortvloeiend uit het transport gevaarlijke stoffen.
Risicovolle bedrijven/inrichtingen
Ter plaatse en in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
3.6 Geluid
Afstand tot de A4 bedraagt meer dan 600 meter, hierdoor valt het perceel niet binnen de geluidzone hiervan. Het perceel ligt echter wel in in de geluidzone van de Stompwijkseweg.
Afbeelding 3.5 Afstand tot A4 autosnelweg
Uit de geluidsbelastingkaart blijkt dat de voorkeursgrenswaarde voor verkeerslawaai vanwege deze weg zal worden overschreden op de gevel van de nieuwe woning. De hoogst toelaatbare waarde is 53 dB op de gevel. Uit de geluidsbelastingkaart blijkt dat deze waarde zal worden overschreden. Daarnaast geldt een binnenwaarde van ten hoogste 33 dB voor wegverkeerlawaai. Er dient een besluit hogere waarden te worden vastgesteld om de ontwikkeling mogelijk te maken.
Afbeelding 3.6 Geluidsbelastingkaart
Uitgangspunt in de berekening geluidwering gevels is de geluidbelasting als opgegeven door de beleidsmedewerker RO - milieu van de Gemeente Leidschendam Voorburg. De gecumuleerde geluidbelasting (exclusief aftrek Artikel 110g Wet geluidhinder) is als volgt opgegeven:
57 + 5 = 62 dB op de voorgevel;
55 + 5 = 60 dB op de ZW gevel;
54 + 5 = 59 dB op de NO gevel.
Om een besluit hogere waarden te kunnen nemen dient te worden voldaan aan de voorwaarden, vastgesteld in de Beleidsregel hogere waarden Leidschendam - Voorburg. Eén van de voorwaarden waaraan dient te worden voldaan, is dat dient te worden onderzocht hoe aan de maximaal toelaatbare binnenwaarde kan worden voldaan. Daarnaast gelden nog een aantal andere voorwaarden, waarvoor wordt verwezen naar het Besluit hogere waarden, wat tezamen met dit wijzigingsplan in procedure wordt gebracht. Naar aanleiding van deze voorwaarde is gekeken naar maatregelen om de binnenwaarde te laten voldoen aan de hoogst toelaatbare waarde, zijnde 33 dB. Dit is onderzocht door Bartosz Ingenieursburo B.V. De resultaten zijn gevat in rapport 'Rapport Nieuwbouw woning Stompwijkseweg 29 te Leidschendam, Geluidwering gevels – NPR 5272'.
Voor de berekening van de geluidwering van de gevel is gebruik gemaakt van de methode “NPR 5272”. De berekening is uitgevoerd met geluidwering gevels V4.51 van DGMR. Hierbij is conform NEN 5077 spectrum 2 (index Atr) gehanteerd. De uitgebreide resultaten zijn terug te vinden in de rapportage, te vinden in de bijlage van deze toelichting.
Er wordt gebruik gemaakt van de 'worst case scenario', zijnde 62 dB op de voorgevel. Door gebruik te maken van onderstaande maatregelen zal de binnenwaarde binnen de toelaatbare waarde van 33 dB vallen:
- Rieten dak RA > 33 dB:
- a. op minerale wol geïsoleerd dakelement + 2x 12,5mm gipsvezelplaat aftimmering onderzijde, of:
- b. PUR/PIR/EPS dakelement met aftimmering op 100mm spouw + 50mm minerale wol;
- Dakkapel, wang voorzien van minerale wol in de spouw - RA „d 30 dB (>30kg/m²);
- Isolatieglas met Ra . 30 dB – bijvoorbeeld met opbouw 6-12-10mm;
- Kozijnpanelen met Ra . 28 dB – bijvoorbeeld PUR sandwichpaneel 45-75mm (>20kg/m²);
- Ramen goede kierdichting klasse 3, Rk = 35,0 dB;
- Duco DucoMax Medio 15 ZR ventilatieroosters – overlengte van de roosters dichtzetten met voorgevormde minerale wol.
3.7 Stedenbouwkundige Gevolgen Van Het Plan
De verplaatsing van de woning (sloop /nieuwbouw) is vanuit stedenbouwkundig oogpunt acceptabel. De ontwikkeling is in lijn met de voorwaarden die worden gesteld in de ruimtelijke kwaliteitsparagraaf, welke is toegevoegd in Bijlage 1 van de planregels.
3.8 Voorkomen Explosieven Uit Wo-2
De gemeente Leidschendam-Voorburg heeft in de periode 2013-2015 op basis van dossiers over WO-2 een kaart gemaakt met daarop aangegeven de oorlogshandelingen, bomkraters, loopgraven, stellingen, etc. Tevens heeft adviesbureau AVG in september 2015 een explosievenonderzoek uitgevoerd.
Op onderstaande luchtfoto zijn de stellingen, loopgraven (rodel lijn) en prikkeldraadversperring (blauw) op weergegeven. De kans dat in de bodem ter plaatse van het plangebied (Stompwijkseweg 29) niet gesprongen conventionele explosieven aanwezig zijn is gering, hoogstens klein kaliber munitie.
Afbeelding 3.7 Overzichtsfoto stellingen, loopgraven en prikkeldraadversperringen
3.9 Waterkwaliteit En -Kwantiteit, Waterberging En -Afvoer
3.9.1 (Wettelijke) kaders
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en is opgesteld voor de planperiode 2016 - 2021.
Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het Rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate waarop wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is gedetailleerder dan de SVIR en blijft als uitwerking van de SVIR bestaan. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor geldt het Barro.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daar- bij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.
De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Kaderrichtlijnwater
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2027 een 'goede ecologische toe- stand' (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2027 een 'goed ecologisch potentieel' (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en in stand houden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.
Provincie Zuid-Holland: Provinciaal Waterplan 2010-2015 en Visie Ruimte en Mobiliteit 2014, provincie Zuid-Holland
In het Provinciaal Waterplan 2010-2015 van de provincie Zuid-Holland worden de volgende vier kernopgaven benoemd:
- 1. Waarborgen waterveiligheid
- 2. Realiseren mooi en schoon water
- 3. Ontwikkelen duurzame (zoet)watervoorziening
- 4. Realiseren robuust & veerkrachtig watersysteem
Binnen het realiseren van een robuust en veerkrachtig watersysteem valt het stedelijk water(keten)beheer. De volgende typen problemen manifesteren zich specifiek in het stedelijk watersysteem:
- wateroverlast vanuit oppervlaktewater (onvoldoende bergings- en afvoercapaciteit);
- wateroverlast vanuit het rioolstelsel (riooloverstorten);
- grondwateroverlast en -onderlast;
- achterstallig beheer en onderhoud van de riolering.
Water- en rioleringsplan Leidschendam-Voorburg 2016-2021 (2015)
Het water- en rioleringsplan gaat ervan uit dat het watersysteem zo veel water kan bergen dat wateroverlast en verdroging voorkomen kunnen worden. Bovendien moet het water dan schoon en ecologisch gezond zijn en bijdragen aan een prettige leefomgeving. Daarnaast dient bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met de effecten van klimaatverandering. Om de ambitieuze doelen van het Waterplan te realiseren moet water een integraal onderdeel zijn van alle strategische en ruimtelijke plannen. Het waterplan moet het waterbeheer inhoudelijk en procesmatig verbeteren, met voortdurende aandacht voor duurzaamheid.
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied. Tevens zijn zij in het kader van het vooroverleg op grond van de Wro betrokken bij het tot stand komen van het wijzigingsplan.
Beleid hoogheemraadschap
Het plangebied is gelegen in het verzorgingsgebied van Hoogheemraadschap van Rijnland. Het hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied en de zorg voor de waterkeringen.
Voor de planperiode 2016-2021 is het Waterbeheerplan 5 (WBP) van Rijnland van toepassing. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. De hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water, klimaatadaptatie en gezond water.
De handreiking Watertoetsproces bij Rijnland beschrijft hoe het hoogheemraadschap omgaat met de watertoets. Tevens wordt beschreven wat zij van derden verwacht in geval van ruimtelijke ontwikkelingen en plannen.
Per 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
- Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
- Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
- Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren.
3.9.2 Waterparagraaf
Inleiding
De waterparagraaf is een vast onderdeel van een wijzigingsplan en is in samenspraak met de waterbeheerders tot stand gekomen. In dit hoofdstuk komen alle relevante wateraspecten aan bod die van belang zijn in het plangebied. Het hoogheemraadschap van Rijnland is verantwoordelijk voor de waterkwantiteit en -kwaliteit van de polderwatergangen in het plangebied. De gemeentelijke taken zijn onder andere het riool- en oeverbeheer.
Er is invulling gegeven aan de watertoets door in vroegtijdig stadium in overleg te treden met het Hoogheemraadschap Rijnland. Het plangebied valt binnen de reikwijdte van het Water- en rioleringsplan Leidschendam-Voorburg 2016-2021 dat op 15 december 2015 door de gemeenteraad is vastgesteld.
Watersyteem in en rond het plangebied
Het plangebied heeft momenteel een woon- en bedrijfsfunctie en ligt in de gecombineerde Starrevaart en Damhouderpolder. De functie wordt niet gewijzigd. Het oppervlaktewater rondom het plangebied heeft een belangrijke waterbergingsfunctie en is van belang voor de afvoer van water vanuit het gebied. Achter het plangebied zijn alleen polderwatergangen aanwezig, aan de voorzijde ligt de boezemwatergang Stompwijksevaart.
Afbeelding 3.8 Watersysteem rondom plangebied
Naam polder | Zomerpeil/Winterpeil NAP |
Gecombineerde Starrevaart- en Damhouderpolder (peilvak ww 14A) | - 5,24 m (vast peil) |
De Gecombineerde Starrevaart- en Damhouderpolder kent geen historisch bergingstekort. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden dat er voldoende watercompensatie plaatsvindt als de hoeveelheid verharding toeneemt. Ruimtelijke ontwikkelingen zullen het watertoetsproces met het hoogheemraadschap moeten doorlopen. Omdat in het gebied de hoeveelheid verharding niet toeneemt is geen watercompensatie noodzakelijk, zoals te zien in onderstaande tabel:
oude situatie | nieuwe situatie | wateropgave | |
m2 oppervlak | m2 oppervlak | m2 oppervlak | |
verhard/bebouwd | 1110 | 1013 | -100 |
onverhard | |||
wateroppervlak | ongewijzigd | geen |
Grondwater en voorkomen van hemelwateroverlast
Het advies is om de bouwpeilen te kiezen zodat minimaal een hoogteverschil van 0,20 – 0,30 m tussen de weghoogte (kruin) en het vloerpeil wordt gerealiseerd. Indien er een kruipruimte is, wordt aanbevolen om een vloerpeil te kiezen van minimaal 1,0 m boven de representatieve hoogste grondwaterstand zodat grondwateroverlast vermeden wordt.
Waterkwantiteit
De waterkwaliteit in het gebied kent geen knelpunten. Er ligt in het plangebied geen waterkwaliteitsopgave op grond van de Kaderrichtlijn Water.
Veiligheid
De locatie ligt binnen de invloedssfeer van de waterkering van de Stompwijksevaart. De realisatie van het plan dient daarom te worden afgestemd met het Hoogheemraadschap van Rijnland.
Afbeelding 3.9 Waterkeringen langs de Stompwijkseweg
Binnen het plangebied liggen geen afvalwatertransportleidingen van Rijnland.
Natuurvriendelijke oevers
De inrichting en het onderhoud van watergangen hebben grote invloed op de biologische waterkwaliteit, dat wil zeggen de aanwezigheid van vissen, macrofauna en waterplanten. Rijnland streeft naar biologisch gezond water dat voldoet aan de eisen die er vanuit de toegekende functie aan gesteld worden. Aantasting van het aquatisch ecosysteem moet worden vermeden. Een natuurvriendelijke inrichting van de oevers en het benadrukken van de netwerkfunctie van het water dragen bij aan de ecologische en landschappelijke infrastructuur .
Er is geen natte ecologische verbindingszone in het plangebied gelegen. In het plangebied zijn geen specifieke doelstellingen voor de aanleg van extra natuurvriendelijke oevers. Wel ligt achter het perceel een nat natuurlijk ingericht waterretentiegebied van Rijnland, maar het plan heeft daar geen invloed op.
Riolerings- en baggerbeheer
Het rioleringsbeheer en het baggerbeheer hebben een belangrijke invloed op de waterkwaliteit. Daarnaast speelt de aanwezigheid van bomen, vogels als eenden en ganzen en de visstand een rol in de waterkwaliteit. Het Hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor het onderhoud van het hoofdwatersysteem. Dit betekent dat deze toegankelijk moeten zijn voor onderhoud.
Het plangebied ligt in een gebied dat is voorzien van een drukriolering. Het nieuwbouwplan wordt hierop aangesloten. De gemeente stelt als eis dat nieuwbouwplannen voorzien in het gescheiden aanbieden van vuilwater en schoon hemelwater. Het vrijkomende hemelwater vanuit het plangebied moet worden geïnfiltreerd of afgevoerd naar de naastgelegen watergang. Voor zover in het plan uitlogende materialen worden toegepast (lood, zink voor de dakgoot), worden deze voorzien van een coating. Op die manier wordt verontreiniging zoveel mogelijk voorkomen.
Klimaatadaptatie
Gezien de verwachte klimaatverandering waardoor steeds vaker langdurige hevige regen optreedt en hitte vaker voorkomt is het raadzaam om verharding zo mogelijk te beperken, regenwater vast te houden waar het valt en vertraagd af te voeren. Hierdoor worden hoge waterstanden verkleind en daarmee de kans op wateroverlast. Op hitte heeft het aanleggen van groen (en daarmee verharding verminderen) een verminderend effect: het versterkt verdamping wat een verkoelend effect heeft.
Voorbeelden hiervan zijn: ontharden / vergroenen van het achterterrein, toepassen van doorlatende verharding, infiltratie van regenwater in de bodem, platte of flauw hellende daken vergroenen. Binnen het plan zijn geen specifieke klimaatadaptatiemaatregelen opgenomen.
Werkzaamheden in of nabij een watergang
De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
- Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
- Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten en beken),
- Andere waterstaatswerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren, bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van water naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd en opgeslagen mag worden. De toestemming voor het uitvoeren van deze werkzaamheden is geregeld in de watervergunning.
Hiermee is de Keur een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen.
Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Ten behoeve van de voorwaarden, die in het kader van de Watervergunning kunnen worden gesteld, dient bij werkzaamheden in of nabij een watergang de initiatiefnemer in overleg te treden met de vergunningverlenende afdelingen van het betreffende hoogheemraadschap. Op deze wijze kunnen de voorwaarden waaraan het bouwplan zal moeten voldoen worden besproken.
Initiatiefnemer heeft een aanvraag watervergunning ingediend bij het hoogheemraadschap en heeft deze vergunning verkregen. De publicatie is terug te vinden in Bijlage 4 van deze toelichting. Er is voldaan aan de watertoets.
Hoofdstuk 4 Cultureel Erfgoed
4.1 Archeologisch Erfgoed
4.1.1 Algemeen
4.1.2 Wijzigingsplan Stompwijkseweg 29
Krachtens bestemmingsplan Landelijk Gebied II (artikel 10) ligt het plangebied in een gebied met de waarde Archeologie Hoge Verwachting. Dit betekent dat bodemingrepen groter dan 30 m2 en dieper dan 30 cm –Mv niet zijn toegestaan zonder vrijstelling. Wanneer deze vrijstellingsgrenzen worden overschreden, dient een rapport van een archeologisch rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde in voldoende mate is vastgesteld en waarin staat dat de archeologische waarden niet worden geschaad door het voorgenomen plan.
Omdat wordt verwacht dat de vrijstellingsgrenzen worden overschreden, is er archeologisch vooronderzoek uitgevoerd (RAAP-NOTITIE 5862 Plangebied Stompwijkseweg 29 te Leidschendam). Het vooronderzoek betreft een bureau- en inventariserend veldonderzoek. De gehele rapportage is terug te vinden in Bijlage 6 van de regels.
Het uitgevoerde onderzoek is tweedelig. Ten eerste is er een bureauonderzoek uitgevoerd, op basis van relevante bronnen, zoals verschillende beleidskaarten. Daarnaast is een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd, in de vorm van een booronderzoek, verkennende en karterende fase.
Op basis van het bureauonderzoek wordt de conclusie getrokken dat er een lage verwachting is voor vonsten uit het Neolithicum tot en met de een deel van de Late Middeleeuwen. Op basis van de beleidskaarten worden ook geen vonsten verwacht uit de Late Middeleeuwen tot aan de Nieuwe tijd.
Het veldonderzoek heeft de basis gelegd voor het bepalen van de verschillende grondlagen. Hier is geen laag met veraard veen aangetroffen, welke gezien wordt als archeologisch van belang.
Geconcludeerd kan worden dat er, op basis van deze onderzoeksresultaten, geen nader archeologisch onderzoek benodigd is. Er kan worden verwacht dat er geen archeologische waarden worden verstoord bij de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling.
4.2 Cultuurhistorisch Erfgoed
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een (rijks)beschermd stads- en dorpsgezicht. De bestaande woning en de schuur zijn beiden geen monument, ook is er geen sprake van cultuurhistorische waarde.
Het aspect cultuurhistorisch erfgoed vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Systematiek Van De Bestemmingsregels
Dit wijzigingsplan is opgesteld om een specifieke ontwikkeling mogelijk te maken. Namelijk de sloop van een bedrijfswoning met bijbehorend kantoor en het oprichten van een bedrijfswoning en kantoor op een andere locatie in het plangebied. Met daarnaast een wijziging van de bijgebouwen door het slopen van een schuur, hooischuur en tuinhuis en het oprichten van een nieuw tuinhuis. Met dit plan wordt de locatie van de bouwvlakken zodat de beoogde bebouwing mogelijk wordt gemaakt.
De regels en de verbeelding behorende bij het wijzingsplan zijn opgesteld volgens standaarden voor digitaal vergelijkbare en uitwisselbare bestemmingsplannen (IMRO2012/SVBP2012).
De regels sluiten qua systematiek en inhoud zo veel mogelijk aan op het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied II'. De op de verbeelding weergegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens zien op welke wijze de gronden mogen worden gebruikt en al dan niet bebouwd mogen worden, waarbij terugverwezen kan worden naar aanduidingen op de verbeelding.
De regels van het wijzigingsplan zijn onderverdeeld in:
- inleidende regels;
- bestemmingsregels;
- algemene regels;
- overgangs- en slotregels.
5.2 Inleidende Regels
De artikelen 1 en 2 omvatten alle bepalingen en definities, die van belang zijn voor de toepassing van zowel de bestemmingsregels als de dubbelbestemmingen en algemene regels.
De inleidende regels bestaan uit:
- Artikel 1: Begrippen; hierin worden de in het plan relevante begrippen omschreven
- Artikel 2: Wijze van meten; hierin wordt aangegeven hoe bepaalde maten gemeten dienen te worden
5.3 Bestemmingsregels
Elk bestemmingsartikel is conform de eerder genoemde standaard, volgens een vaste indeling opgebouwd. Te weten:
- Bestemmingsomschrijving
- Bouwregels
- Nadere eisen
- Afwijken van de bouwregels
- Specifieke gebruiksregels
- Afwijken van de gebruiksregels
- Wijzigingsbevoegdheid
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden.
Het een en ander voor zover van toepassing.
De bestemmingsregels in dit plangebied bestaan uit:
- Artikel 3: Bedrijf
- Artikel 4: Waarde - Archeologie hoge verwachting
- Artikel 5: Waarde - Archeologie lage verwachting
- Artikel 6: Waterstaat - Waterkering
In de volgende paragrafen wordt hierop een nadere toelichting gegeven. Deze toelichting is voor een groot deel integraal overgenomen uit het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied II', waarin o.a. de uitgangspunten en doelstellingen voor het buitengebied als geheel zijn beschreven en waar relevant, voorzien van de nadere overwegingen die tot de bestemming hebben geleid.
5.3.1 Bedrijf (artikel 3)
In het plangebied is de bestemming 'Bedrijf' opgenomen voor:
- Het bestaande, legale niet-agrarische bedrijf, waarvoor in het bestemmingsplan 'Landelijk gebied II' al een bedrijfsbestemming was opgenomen (Stompwijkseweg 29).
In het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied II' zijn alleen de bedrijven, die zich legaal in het gebied bevinden, positief bestemd door middel van de bestemming 'Bedrijf' (B). In de regels behorende bij dat bestemmingsplan wordt per adres aangegeven welke vorm van bedrijvigheid ter plaatse is toegestaan, of een bedrijfswoning is toegestaan en aan welke maatvoering bedrijfsbebouwing moet voldoen. Door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf' en de bijbehorende nummering wordt onderscheid gemaakt in de verschillende bedrijven. Deze nummering is eveneens op de verbeelding van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied II' inzichtelijk gemaakt. De regels gaan uit van de bestaande situatie (inclusief vergunde uitbreidingen), voor zover deze legaal is. Uitbreiding van deze bedrijven wordt niet toegestaan. Het algemeen beleid is erop gericht nieuwe, niet agrarische bedrijvigheid, uit het buitengebied te weren en uitplaatsing van bestaande bedrijvigheid waar mogelijk te stimuleren. Hier gaat het vooral om bedrijvigheid die behoud van het karakter van het buitengebied niet ten goede komt dan wel een ongewenste verkeersaantrekkende werking heeft.
Het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied II'voorziet verder in de mogelijkheid tot vestiging van de bedrijfscategorie 'landelijke bedrijven'. Dit zijn bedrijven die qua aard en omvang thuishoren in of een functionele binding hebben met het landelijk gebied en geen grootschalig of industrieel karakter dragen, zoals een hoveniersbedrijf en een dierenpension. Deze categorie bedrijven valt in dit plan ook onder de bestemming 'Bedrijf'. De aard van de bedrijfsvoering is te onderscheiden aan de hand van de bij de genoemde bestemming aangegeven specifieke aanduiding per bedrijfsperceel. Ten behoeve van deze bedrijven is voor burgemeester en wethouders een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Met deze bevoegdheid is het mogelijk om de bestemming van bestaande percelen met de bestemming 'Bedrijf', te wijzigen in een passende bedrijfsbestemming ten behoeve van een landelijk bedrijf. Mede afhankelijk van het type landelijk bedrijf en de verkeersaantrekkende werking, wordt in overeenstemming met de zonering opgenomen in hoofdstuk 6 van de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf (Bijlage 1 bij de regels van het bestemmingsplan'Landelijk Gebied II') bepaald of toepassing kan worden gegeven aan de genoemde wijzingsbevoegdheid. Daarbij dient zoveel als mogelijk gebruik te worden gemaakt van de bestaande bebouwing.
Daarnaast is het door middel van een wijzigingsbevoegdheid mogelijk de bedrijfsbestemming zodanig te wijzigen dat ter plaatse een ander bedrijf kan worden gevestigd, mits er geen verzwaring van de bedrijfscategorie plaatsvindt. In de regels wordt aangegeven aan welke voorwaarden dient te worden voldaan
De hiervoor omschreven beleidsuitgangspunten en bestemmingsystematiek zijn in essentie eveneens voor dit plan van toepassing en dienen als in dit plan geïntegreerd te worden beschouwd. Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State (201203926/1/R4) was het voor de in de plan opgenomen bedrijfspercelen echter noodzakelijk de beleidsuitgangspunten enigszins bij te stellen, teneinde tot een passende oplossing te komen. Hierna volgt een nadere toelichting voor onderhavig perceel.
Bedrijf - perceel Stompwijkseweg 29
Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State heeft een herberekening plaatsgevonden van het totale oppervlak van de op het perceel aanwezige gebouwen. Vastgesteld is dat het in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' opgenomen maatvoering niet dekkend is. Ter uitvoering van de uitspraak van de Raad van State is het te weinig opgenomen oppervlak aan bestaande gebouwen toegevoegd aan de bestemmingsregels dienaangaande. De maximale oppervlakte voor bedrijfsgebouwen is in het voorliggende plan verruimd naar circa 1115 m² (was 985 m²) en voor de voormalige stal, opslagschuur, schapenstal en het tussenstuk kantoor zijn op de verbeelding bouwvlakken aangegeven. Daarnaast is de tankplaats, rechts achter op het perceel binnen het bestemmingsvlak gesitueerd. Deze tankplaats (een vloeistofdichte vloer) is aangelegd, na een handhavingprocedure. Verder is gebleken dat de door burgemeester en wethouders vastgestelde nulmeting voor deze bedrijfslocatie, in hun beschikking d.d 10 november 2005, niet volledig op de verbeelding van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' was verwerkt. Het op die verbeelding ontbrekende deel van het bestaande bedrijfsperceel (aan de linkerzijde, bezien vanaf de Stompwijkseweg) is in het plan meegenomen. Daarbij zijn de contouren beperkt bijgesteld. Dit betreft het bestaande gebruik ten behoeve van het loonbedrijf met bijbehorende bedrijfswoning, waartegen niet meer handhavend zal worden opgetreden. De aanpassingen in de begrenzing van het bedrijfsvlak leiden niet tot verlies van openheid c.q. ruimtelijke kwaliteit. De feitelijke situatie is in het plan juridisch bestendigd.
Bedrijfsbeëindiging
Ingeval van beëindiging van een bestaand bedrijf kan door middel van een wijzigingsbevoegdheid medewerking worden verleend aan de vestiging van een landelijk bedrijf of een ander type bedrijf, mits er geen verzwaring van de bedrijfscategorie plaatsvindt. Er dient aan een aantal voorwaarden te worden voldaan, waarbij mede van belang is dat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse door het nieuwe bedrijf niet wordt verslechterd. Nieuwbouw (uitbreiding van de bestaande bebouwing) ten behoeve van deze bedrijven is niet toegestaan.
Sanering van de bedrijfsfunctie en de bijbehorende bebouwing is mogelijk door gebruikmaking van de Ruimte voor ruimte- regeling, indien aan de daarvoor gestelde voorwaarden wordt voldaan. Hiertoe is eveneens een wijzigingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen. Uitsluitend wijziging van de bedrijfsbestemming in een woonbestemming, zonder dat er nieuwe woningen worden toegevoegd, is ook mogelijk. Het gaat dan om de wijziging van de (voormalige) bedrijfswoning in een burgerwoning en sanering van overtollige dan wel ontsierende (voormalige) bedrijfsbebouwing. Gestreefd wordt naar een goede ruimtelijke inrichting van het perceel. Het is nadrukkelijk niet toegestaan de voormalige bedrijfsgebouwen weer voor een bedrijfsfunctie in te richten, anders dan in de vorm van een 'kleinschalig bedrijf aan huis' op een woonboerderij, zoals bedoeld in de regels behorende bij de woonbestemming. Voor zover voormalige bedrijfsgebouwen worden gehandhaafd dienen deze gebruikt te worden voor een functie passend binnen de woonbestemming.
5.3.2 Archeologie (artikelen 4 en 5)
Volgens de Beleidskaart Archeologie (Bron: Nota archeologie, herijking 2013) van de gemeente kennen delen van het plangebied een hoge of lage archeologische verwachtingswaarde. Dit heeft geleid tot de volgende twee (dubbel)bestemmingen:
- 'Waarde - Archeologie hoge verwachting'
- 'Waarde - Archeologie lage verwachting'
De indeling van de gebieden is inzichtelijk gemaakt op de verbeelding bij het plan. Ter bescherming van deze verwachtingswaarden is in het bestemmingsplan het vereiste van een omgevingsvergunning opgenomen voor het uitvoeren van een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Ingrepen in gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde, die een oppervlakte van meer dan 30 m² beslaan en dieper dan 30 cm de grond ingaan, zijn alleen met een omgevingsvergunning toegestaan. Voor ingrepen in gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde, ligt deze grens op een oppervlakte van 1.000 m² of meer en een diepte van meer dan 100 cm.
5.3.3 Waterstaat - Waterkering (artikel 6)
Aan de dijken met een waterkerende functie is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' toegekend, gelet op het belang van de waterkerende functie en de noodzakelijke bescherming daarvan.
5.4 Ruimtelijke Kwaliteit
Een wijzigingsplan is voorwaardenscheppend: de gemeente kan wel toetsen, maar geen activiteiten afdwingen. In een wijzigingsplan mogen alleen aspecten worden benoemd die ruimtelijk relevant zijn. De raad vindt het belangrijk dat de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied, de wijze waarop de bebouwing zich in het landschap manifesteert, wordt gewaarborgd en waar nodig verbeterd. Hiervoor kunnen verschillende instrumenten worden ingezet, waaronder het bestemmingsplan en de Welstandsnota. De raad heeft ervoor gekozen het waarborgen van ruimtelijke kwaliteit als apart beleidsveld te introduceren. Dit heeft een vertaling gekregen in een bij de regels van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied II' opgenomen bijlage, genaamd de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf.
In de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf wordt de ruimtelijke relevantie van (de landschappelijke inpassing van) bebouwing en functies in het buitengebied beschreven. Hiermee wenst de gemeente sturing te geven aan o.a. de ruimtelijke inpassing van bouwplannen het buitengebied, waarbij rekening wordt gehouden met de waarden van het gebied.
5.5 Algemene Regels, Overgangs- En Slotregels
De algemene regels bevatten aanvullende bepalingen van algemene aard en zijn als volgt opgebouwd:
- Artikel 7: Anti-dubbeltelregel
- Artikel 8: Algemene bouwregels
- Artikel 9: Algemene gebruiksregels
- Artikel 10: Algemene aanduidingsregels
- Artikel 11: Algemene afwijkingsregels
- Artikel 12: Algemene wijzigingsregels
- Artikel 13: Overige regels
- Artikel 14: Overgangsrecht bouwwerk
- Artikel 15: Overgangsrecht gebruik
- Artikel 16: Hardheidsclausule
- Artikel 17: Slotregel
De overgangs- en slotregels betreffen het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden.
Het overgangsrecht voor bouwwerken dient ter vergroting van de rechtszekerheid voor bouwwerken die bestonden of mochten worden gebouwd op het moment waarop dit plan in werking treedt en die afwijken van dit plan. Het opnemen van deze regel en de redactie daarvan is wettelijk voorgeschreven. Bouwwerken die al met het eerder geldende plan in strijd waren, vallen niet onder het overgangsrecht van het nu voorliggende plan.
Het overgangsrecht voor het gebruik van gronden en bouwwerken dient ter vergroting van de rechtszekerheid voor gebruik dat bestond op het moment waarop dit plan in werking treedt en die afwijken van dit plan. Het opnemen van deze regel en de redactie daarvan is wettelijk voorgeschreven. Vormen van gebruik die al met het eerder geldende plan in strijd waren, vallen niet onder het overgangsrecht van het nu voorliggende plan.
Verder bevat het overgangsrecht een hardheidsclausule, die het mogelijk maakt om in bijzondere gevallen met een omgevingsvergunning af te wijken van het overgangsrecht.
Tenslotte geeft de slotregel aan onder welke naam de regels dienen te worden aangehaald: 'Regels van het bestemmingsplan 'Stompwijkseweg 29'.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Voorliggend wijzigingsplan is opgesteld naar aanleiding van de wens van de initiatiefnemer om de locatie efficiënter en gebruiksvriendelijker in te richten, ten aanzien van de bedrijfsvoering. Het voorgesteld bouwplan past binnen de wijzigingsvoorwaarden uit het moederplan 'Landelijk Gebied II'op basis waarvan dit wijzigingsplan is opgesteld.
In een wijzigingsplan, alsmede een ontwerp hiervoor,dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening de verplichting opgenomen om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.
De initiatiefnemer van het voorliggende wijzigingsplan is de heer J. van der Krogt. Op 12 september 2017 is door de gemeente Leidschendam-Voorburg met eigenaars en ondernemer, een anterieure overeenkomst gesloten, waarin afspraken zijn vastgelegd over onder andere de volgende zaken:
- de realisatie van het bouwplan door de initiatiefnemer;
- bouw- en woonrijp maken van het plangebied door de initiatiefnemer, alsmede de aanleg van openbare voorzieningen en de inrichting van de openbare ruimte;
- de vergoeding van de gemeentelijke inzet conform de Wet ruimtelijke ordening;
- afspraken maken over het verhalen van planschade op de ondernemer.
Op basis van de gesloten overeenkomst zijn aan de uitvoering van het plan voor de gemeente geen kosten ofwel financiële risico's verbonden zodat de economische uitvoerbaarheid van het plan voldoende aannemelijk is.
Voorts concludeert de gemeente dat op basis van de gesloten anterieure overeenkomst het wettelijk voorgeschreven verhaal van alle kosten, die verband houden met de grondexploitatie, verzekerd is en dat daarom voor de ontwikkeling een exploitatieplan niet nodig is. Derhalve ziet de gemeenteraad af van vaststelling van een exploitatieplan.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het opstellen van een wijzigingsplan dient zorgvuldig te gebeuren.In dat kader blijft het van belang dat er vooroverleg met betrokken instanties, burgers en maatschappelijke organisaties plaatsvindt, zodat in een vroeg stadium knelpunten, belangen en verbeterpunten kunnen worden gesignaleerd. De verplichting tot het voeren van vooroverleg vloeit voort uit de artikelen 3.1.1 en 3.1.6 sub e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in samenhang met het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gecodificeerde zorgvuldigheidsbeginsel. Op grond hiervan is de gemeente verplicht bij de voorbereiding van een bestemmingsplan de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen.
Het bestemmingsplan wordt niet aan inspraak onderworpen op grond van de 'Inspraakverordening gemeente Leidschendam-Voorburg 2006'. Door het volgen van de procedure als bedoeld in artikel 3:4 Awb (uniforme openbare voorbereidingsprocedure) wordt eenieder immers actief betrokken bij de voorbereiding van het bestemmingsplan. Het eerst inspraak verlenen voegt daarom niets toe en is dubbelop. Naast de wettelijke verplichting om de mogelijkheid te bieden om door eenieder zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan in te dienen, heeft er tevens vooroverleg met betrokken instanties, maatschappelijke organisaties, ingezetenen en belanghebbenden plaatsgevonden. Hieronder is beschreven op welke wijze dit vooroverleg heeft plaatsgevonden en welke reacties zijn gegeven.
6.2.1 Vooroverleg reacties
Een aantal instanties is gevraagd om aan te geven welke belangen verankerd zouden moeten worden in het bestemmingsplan, rekening houdend met de specifieke ruimtelijke kenmerken van dit gebied. Daarbij is nadrukkelijk gevraagd de reactie te motiveren en tevens te beschrijven op welke wijze dat specifieke belang in het bestemmingsplan verwerkt zou moeten worden.
De volgende instanties zijn aangeschreven:
- 1. Hoogheemraadschap van Rijnland;
- 2. Veiligheidsregio Haaglanden afdeling risicobeleid en planontwikkeling
- 3. Nederlandse Aardolie Maatschappij BV
- 4. N.V. Nederlandse Gasunie
- 5. TenneT regio West
- 6. KPN afdeling UTN Straalverbindingen
- 7. Het Zuid-Hollands Landschap
- 8. Natuur en Milieufederatie Zuid-Holland
- 9. Platform Duurzaam Leidschendam-Voorburg
- 10. Vereniging Archeologische Werkgroep Leidschendam-Voorburg
- 11. Dunea
- 12. Stedin
- 13. Eneco Energie
- 14. Nuon Business
- 15. Nuon Energy
- 16. Ziggo Zakelijk
- 17. UPC
- 18. Provincie Zuid-Holland
- 19. Vereniging Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer Wijk & Wouden
6.2.2 Ontvangen reacties
De hierna genoemde instanties hebben een reactie ingediend:
- 1. Dunea
- 2. Nederlandse Aardolie Maatschappij BV
- 3. TenneT regio West
- 4. Ziggo Zakelijk
- 5. Veiligheidsregio Haaglanden afdeling risicobeleid en planontwikkeling
- 6. Provincie Zuid - Holland
6.2.3 Samenvatting overlegreacties en reactie gemeente
- 1. Dunea
In het plangebied bevinden zich geen transportleidingen van Dunea, er zijn derhalve geen opmerkingen op dit plan.
- 2. Nederlandse Aardolie Maatschappij BV
Er zijn bij dit ontwerpbestemmingsplan geen belangen van de NAM betrokken, er zijn derhalve geen opmerkingen op dit plan.
- 3. TenneT regio West
Er zijn geen eigendommen van ons bedrijf betrokken in of in de omgeving van dit plangebied. Er zijn derhalve geen opmerkingen op dit plan.
- 4. Veiligheidsregio Haaglanden afdeling risicobeleid en planontwikkeling
Binnen het plangebied worden een aantal (bedrijfs)gebouwen gesloopt en een aantal verplaatst. Daarnaast wordt een bestaande bedrijfswoning op het perceel verplaatst.
Ten noordwesten van het plangebied bevindt zich de rijksweg A4 op een afstand van ongeveer 570 meter. Over de rijksweg A4 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Gezien de afstand van het plangebied ten opzichte van de rijksweg A4 zouden bij een incidenten de giftige vloeistoffen invloed hebben op het plangebied. Het invloedsgebied van de stoffen die over de rijksweg A4 worden getransporteerd gaat verder dan 4000 meter. Er zijn geen andere risicobronnen in de nabijheid van het plangebied gevonden die van invloed zijn op het plangebied.
Gezien de afstand van het plangebied tot aan de rijksweg A4 en de beperkte toename van het aantal personen in het plangebied zal het groepsrisico niet significant toenemen. Gezien de geringe grootte van het plan wordt er verwezen naar de mogelijk te treffen maatregelen met betrekking tot transport van gevaarlijke stoffen toxische vloeistoffen in de notitie.
Voor wat betreft de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bestrijdbaarheid van incidenten zijn de toegankelijkheid, opstelplaatsen en bluswatervoorziening(en) nu voldoende. Echter kunnen deze ontwikkelingen invloed hebben op de bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen. In dat geval wordt geadviseerd dit te bespreken in het reguliere overleg met de risicobeheerder in de wijk de heer R.L. van den Berg.
Reactie
Voor maatregelen met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen over de rijksweg A4 is gekeken naar notitie advisering EV, aangeleverd door de Veiligheidsregio Haaglanden. Hierin is gekeken naar de maatregelen die in acht dienen te worden genomen voor transport gevaarlijke stoffen - giftige vloeistoffen, met een afstand van < 700 meter. Er worden drie te nemen maatregelen benoemd:
- Afschakelbare ventilatie
- Voorbereiding interne organisatie
- Risicocommunicatie
De te nemen maatregelen zijn niet ruimtelijk van karakter en hebben hierdoor geen invloed op dit bestemmingsplan.
- 5. Provincie Zuid - Holland
Er worden geen provinciale belangen geschaadt door voorgenomen ontwikkeling.
6.2.4 Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan "Stompwijkseweg 29" heeft ter inzage gelegen van 11 juli 2018 tot en met 22 augustus 2018. Gedurende deze periode zijn bij het college geen zienswijzen ingediend over het ontwerpwijzigingsplan. Er is ook geen sprake van ambtshalve wijzigingen in het plan.
Bijlage 1 Ruimtelijke Kwaliteitsparagraaf
Bijlage 1 Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek Stompwijkseweg 29
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek Stompwijkseweg 29
Bijlage 2 Nader Bodemonderzoek Stompwijkseweg 29
Bijlage 2 Nader bodemonderzoek Stompwijkseweg 29
Bijlage 3 Onderzoek Geluidwerende Maatregelen Stompwijkseweg 29
Bijlage 3 Onderzoek geluidwerende maatregelen Stompwijkseweg 29
Bijlage 4 Watervergunning Stompwijkseweg 29
Bijlage 4 Watervergunning Stompwijkseweg 29
Bijlage 5 Ecologieparagraaf Bp Landelijk Gebied
Bijlage 5 Ecologieparagraaf BP landelijk gebied
Bijlage 6 Vooronderzoek Archeologie Stompwijkseweg 29
Bijlage 6 Vooronderzoek Archeologie Stompwijkseweg 29