KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Bedrijf - Gemaal
Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 6 Groen
Artikel 7 Groen - 1
Artikel 8 Tuin
Artikel 9 Verkeer
Artikel 10 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 11 Water
Artikel 12 Wonen
Artikel 13 Wonen - 4
Artikel 14 Waarde - Archeologie 3
Artikel 15 Waarde - Archeologie 4
Artikel 16 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 17 Anti-dubbeltelregel
Artikel 18 Algemene Bouwregels
Artikel 19 Algemene Gebruiksregels
Artikel 20 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 21 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 22 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 23 Overgangsrecht
Artikel 24 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Opbouw Van Het Plan
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Inleiding
2.2 Europees Beleid
2.3 Rijksbeleid
2.4 Provinciaal Beleid
2.5 Regionaal Waterbeleid
2.6 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Inleiding
3.2 Ruimtelijke Analyse
3.3 Functionele Analyse
Hoofdstuk 4 Visie Op Het Plangebied
4.1 Inleiding
4.2 Problematiek En Beoogde Ontwikkelingen
4.3 Ruimtelijke Kwaliteit
4.4 Wegbestemmen Bestaande Functies
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Inleiding: Waterbeheer En Watertoets
5.2 Beleid Duurzaam Stedelijk Waterbeheer
5.3 Bodem En Watersysteem
5.4 Waterkwaliteit
5.5 Waterkwantiteit
5.6 Riolering En Waterzuivering
5.7 Waterkeringen En Onderhoud Watergangen
5.8 Beheer En Onderhoud
5.9 Toekomstige Ontwikkelingen / Aanbevelingen
5.10 Conclusies
Hoofdstuk 6 Milieu- En Omgevingsaspecten
6.1 Inleiding
6.2 Bodem
6.3 Luchtkwaliteit
6.4 Geluid
6.5 Flora En Fauna / Ecologie
6.6 Externe Veiligheid
6.7 Kabels En Leidingen
6.8 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 7 Cultureel Erfgoed
7.1 Archeologisch Erfgoed
7.2 Cultuurhistorisch Erfgoed
Hoofdstuk 8 Juridische Vormgeving
8.1 Systematiek Van Het Bestemmingsplan
8.2 Maatwerkbestemmingen Voor Specifieke Situaties
8.3 Toepassing En Handhaving Van Het Bestemmingsplan
Hoofdstuk 9 Uitvoerbaarheid
9.1 Inleiding
9.2 Financieel-economische Uitvoerbaarheid
9.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Uitgangspunten Beeldkwaliteit
Bijlage 2 Beleidsnotitie 'Het Dak Op!'
Bijlage 1 Variantenstudie Stompwijkseweg - Doctor Van Noortstraat
Bijlage 2 Verkeers- En Milieuonderzoek Verbindingsweg Stompwijk
Bijlage 3 Eindrapport Onderzoek Sluipverkeer Stompwijk
Bijlage 4 Quickscan Mkba Reconstructie Stompwijkseweg / Doctor Van Noortstraat En Verbindingsweg
Bijlage 5 Ruimtelijke Kwaliteitsparagraaf Bp Landelijk Gebied 2011
Bijlage 6 Vormgevingsvisie Bereikbaar Stompwijk
Bijlage 7 Beeldkwaliteitplan Verbindingsweg Stompwijk
Bijlage 8 Waterbeleidsdocumenten
Bijlage 9 Historie Bodem Verbindingsweg Fase 1 + Fase 2
Bijlage 10 Rapport Quickscan Flora & Fauna
Bijlage 11 Rapport Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 12 Rapport Archeologisch Vooronderzoek (Ivo)
Bijlage 13 Besluit Hogere Grenswaarden Wet Geluidhinder

Stompwijk Verbindingsweg

Bestemmingsplan - gemeente Leidschendam-Voorburg

Vastgesteld op 13-12-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Stompwijk - Verbindingsweg met identificatienummer NL.IMRO.1916.stwverbinding-VG01 van de gemeente Leidschendam-Voorburg;

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis verbonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bouwwerken door een bewoner van die desbetreffende woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.4 aan- of uitbouw

een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig dan wel architectonisch opzicht te onderscheiden is van en ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, waarbij een aanbouw een toevoeging is van een afzonderlijke ruimte en een uitbouw een vergroting van een bestaande ruimte;

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 aangrenzende woning

een woning, die zich bevindt op een aangrenzend bouwperceel;

1.8 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.9 achtergevel

de van de weg en/of water afgekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg of water afgekeerde gevel, niet zijnde de voor- of zijgevel;

1.10 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van een product (gewassen, dieren) door middel van het telen van gewassen en/of het fokken (en houden) van dieren;

1.11 agrarisch loonbedrijf

een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het ten behoeve van agrarische bedrijven:

  • met behulp van landbouwwerktuigen en/of landbouwapparatuur verrichten van arbeid ter productie;
  • leveren van goederen en/of diensten;
  • verrichten van werkzaamheden tot onderhoud en/of reparatie van landbouwwerktuigen en/of landbouwapparatuur

1.12 ambachtelijk bedrijf

een bedrijf waarin geheel of overwegend door middel van handwerk goederen worden vervaardigd, bewerkt, hersteld en/of geïnstalleerd, waaronder mede begrepen het verkopen en/of leveren –als ondergeschikte activiteit- van goederen die verband houden met het ambacht;

1.13 antennedrager

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.14 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.15 archeologie, Programma van Eisen (PvE)

het Programma van Eisen is een inhoudelijk document waarin het doel, de vraagstelling en de uitvoeringswijze van een archeologisch veldonderzoek en specialistisch onderzoek verwoord staan, alsook de randvoorwaarden van het onderzoek, bijvoorbeeld met betrekking tot de omgang met het vondstmateriaal. Voor aanvang van het onderzoek dient het PvE door het bevoegd gezag te zijn goedgekeurd;

1.16 archeologisch advies

een advies, opgesteld door de archeologisch adviseur van het bevoegd gezag, waarin de kaders voor een uit te voeren archeologisch onderzoek zijn aangegeven en aan de hand waarvan opdrachtverstrekking kan plaatsvinden aan de instantie die het archeologisch onderzoek verricht;

1.17 archeologisch adviseur van het bevoegd gezag

een door de gemeente aangewezen adviseur die het bevoegd gezag adviseert op archeologisch gebied;

1.18 archeologische begeleiding

begeleiding van de graafwerkzaamheden door een archeoloog;

1.19 archeologisch onderzoek

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;

1.20 archeologisch rapport

een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd door een gekwalificeerde archeoloog of een archeologisch onderzoeksbureau. De resultaten van het uitgevoerde onderzoek worden vastgelegd in een rapport. In het rapport wordt aangegeven wat de archeologische (verwachtings)waarde is van het gebied dat mogelijk verstoord gaat worden en welke gevolgen de geplande ingreep zullen hebben op de eventueel in het plangebied aanwezige archeologische (verwachtings)waarden. Aan de hand van dit document neemt het bevoegd gezag een beslissing over het vervolg;

1.21 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het in dat gebied voorkomen van archeologische relicten;

1.22 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit in het verleden;

1.23 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.24 bebouwingsgebied

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;

1.25 bedrijf

een onderneming, waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren en/of verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet-zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel van goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.26 bedrijfsgebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het bedrijfsproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de bedrijfsfunctie;

1.27 bedrijfswoning

een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een bedrijfsterrein (terrein met een bedrijfsbestemming), slechts bedoeld voor bewoning door (het huishouden van) een persoon of een gezin, die behoort bij de bedrijfsuitoefening of het beheer van het bedrijf of de instelling op het perceel waarop de woning zich bevindt, en waarvan de huisvesting ter plaatse noodzakelijk is voor en verband houdt met de bedrijfsuitoefening of het beheer van het bedrijf of de instelling op dat perceel;

1.28 begane grond

de onderste bouwlaag van een gebouw;

1.29 behoud ex situ

de ontsluiting of opgraving van een vindplaats met als doel de daar aanwezige archeologische informatie te verzamelen en te documenteren volgens de voorwaarden die zijn vastgelegd in een hiervoor opgesteld Programma van Eisen;

1.30 behoud in situ

behoud in situ is het duurzaam in stand houden van archeologische waarden in de bodem, als bron van kennis en beleving door middel van technische maatregelen en/of inpassing en vrijwaring van de archeologische waarden in de inrichting van het plangebied;

1.31 beperkt kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.32 bestaand

bestaand op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;

1.33 bestaand stedelijk gebied

bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;

1.34 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.35 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.36 bevoegd gezag

het bestuursorgaan dat bevoegd is omtrent die zaak besluiten te nemen of beschikkingen af te geven;

1.37 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.38 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw, dat gesitueerd is bij, in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een op hetzelfde (bouw)perceel gesitueerd hoofdgebouw;

1.39 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.40 bouwverordening

bouwverordening als bedoeld in artikel 8 van de Woningwet;

1.41 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.42 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van de kelder en de zolder.

1.43 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.44 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.45 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waarop ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.46 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, van hout, steen, metaal of ander materiaal, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.47 carport

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedoeld als stallingsplaats voor één of meer auto's, bestaande uit een overkapping met maximaal één wand die deel uitmaakt van de constructie van de carport zelf;

1.48 cultuurhistorie

  • historische (stede)bouwkunde / bovengrondse monumentenzorg;
  • archeologie, en
  • cultuurlandschap / historische geografie.

1.49 cultuurhistorische waarde

de aan een gebied en/of bouwwerk toegekende waarde in verband met ouderdom of gaafheid, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;

1.50 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw of -indien en voor zover daarbij sprake is van een bovenbeëindiging van enige relevante omvang- een bouwwerk;

1.51 daknok

hoogste punt van een schuin dak;

1.52 dakvoet

laagste punt van een schuin dak;

1.53 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de goot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van deze constructie in het dakvlak is geplaatst;

1.54 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijde(n) van de constructie in één of meer dakvlakken van het dak zijn geplaatst;

1.55 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt;

1.56 dierenverblijf

al dan niet overdekte ruimte waarbinnen dieren worden gehouden;

1.57 ecologische waarden

de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang tussen dieren en planten en hun leefomgeving of tussen dieren en planten onderling;

1.58 eengezinswoning

een zelfstandig, al dan niet zijdelings aaneengebouwd gebouw dat één woning omvat;

1.59 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.60 erfafscheiding:

een afscheiding op en rond een erf, waarmee de gronden worden begrensd die in ruimtelijk opzicht direct bij, in functioneel opzicht ten dienste staan van en/of in feitelijk opzicht direct aansluiten op het (hoofd)gebouw op dat erf; de eigendomsgrenzen zijn hierbij niet van doorslaggevende betekenis;

1.61 extensieve weidegang (door paarden)

weidegang door paarden, waarbij het grasland niet intensief gebruikt wordt. In veengebieden is van extensieve weidegang sprake als voldaan wordt aan het volgende aantal benodigde hectare per veulen en/of volwassen paard: 0,30 ha grasland per veulen, 0,5 ha grasland per volwassen paard;

1.62 garage

een tenminste aan drie zijden omsloten, overdekte ruimte, die primair bedoeld is voor het stallen van één of meerdere motorvoertuigen, danwel gebruikt wordt als een berging;

1.63 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.64 geluidsbelasting

  1. a. vanwege een industrieterrein: de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen en toestellen, aanwezig op het industrieterrein, het geluid van niet tot de inrichtingen behorende motorvoertuigen op het terrein daaronder niet begrepen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;
  2. b. vanwege een spoorweg: de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke spoorwegverkeer of op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;
  3. c. vanwege het wegverkeer: de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;

1.65 geluidsgevoelige functie

bewoning of andere geluidsgevoelige functies binnen zones rond industrieterreinen, wegen en spoorwegen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;

1.66 geluidsgevoelig gebouw

gebouw welke dient ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie binnen zones rond industrieterreinen, wegen en spoorwegen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;

1.67 geluidzoneringsplichtige inrichting

een inrichting waarvoor ingevolge de Wet geluidhinder (zoals deze luidt ten tijde van de vaststelling van dit plan) rondom het terrein van vestiging in dit bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.68 gevellijn

de denkbeeldige lijn op een bouwperceel die in het verlengde ligt van de gevel van het hoofdgebouw;

1.69 Grondexploitatiewet

wet van 24 mei 2007 tot wijziging van de Wet ruimtelijke ordening inzake de grondexploitatie (Stb. 2007, 271);

1.70 hogere grenswaarde

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld binnen zones rond industrieterreinen, wegen en spoorwegen op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;

1.71 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.72 hoofdmassa van een gebouw

de massa van een gebouw, met uitzondering van aan- en/of uitbouwen en aangebouwde bouwwerken;

1.73 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van voedsel en/of dranken, overwegend voor gebruik ter plaatse, en/of het exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies, één en ander gepaard gaande met dienstverlening en al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie (met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie);

1.74 huishouding

een alleenstaande dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren;

1.75 huisvesting in verband met mantelzorg

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.76 kampeermiddel

  • een tent, kampeerauto of toercaravan;
  • enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;

één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.77 kampeerterrein

een terrein met daarbij behorende voorzieningen, ter beschikking gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf of voor het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;

1.78 kap

een gesloten en (gedeeltelijk) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk;

1.79 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit

het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteit ter plaatse (in de woning en/of de daarbij behorende bouwwerken) kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.80 KNA

kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie. De kwaliteitsnorm, bestaande uit een omvangrijke set van algemeen geaccepteerde eisen, specificaties en protocollen. Tevens wordt in de KNA de minimum opleidings- en ervaringseisen beschreven waaraan personen moeten voldoen om bepaalde archeologische werkzaamheden te mogen uitvoeren;

1.81 landelijk bedrijf

een bedrijf dat qua aard en omvang thuishoort in het landelijk gebied of daarmee een functionele binding heeft en geen grootschalig of industrieel karakter draagt, zoals een hoveniersbedrijf, een dierenpension en/of dierenasiel. Onder een landelijk bedrijf wordt niet verstaan een agrarisch bedrijf, glastuinbouwbedrijf, paardenhouderij en vormen van niet-agrarische bedrijven, die uit functioneel en/of ruimtelijk oogpunt op een bedrijventerrein thuishoren;

1.82 landschapsdeskundige

een bij de gemeente in dienst zijnde of een door burgemeester en wethouders aangewezen of aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen, op het gebied van landschapsinrichting, landschapswaarden en daarmee samenhangende aspecten;

1.83 mantelzorg

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.84 meetverschil

een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een op de kaart aangegeven bestemmings- of bouwgrens;

1.85 milieuplanologische effecten

planologisch relevante effecten op het milieu ten aanzien van de luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodem, flora en fauna, geluid en water;

1.86 nieuwe ontwikkeling

ruimtelijke ontwikkeling, herontwikkeling en/of functieverandering van een perceel en/of pand niet passend binnen de vigerende bestemming, geldend op het moment van vaststelling van het plan;

1.87 natuurdeskundige

een bij de gemeente in dienst zijnde dan wel door burgemeester en wethouders aangewezen of aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van natuurwaarden, natuurontwikkeling en daarmee samenhangende aspecten, zoals landschapswaarden;

1.88 nota parkeernormen

de 'Nota parkeernormen Leidschendam-Voorburg', geldend op het moment van vaststelling van het plan ;

1.89 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals onder meer transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, apparatuur voor telecommunicatie en daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

1.90 omgevingsvergunning

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wet van 6 november 2008, Stb. 2008, 496);

1.91 onderbouw

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen;

1.92 ontsluitende weg

weg en/of langzaam verkeersroute waaraan de hoofdtoegang tot het bouwperceel is gesitueerd: bij bouwpercelen welke (de mogelijkheid tot) twee hoofdtoegangen hebben wordt, voor het bepalen van wat de ontsluitende weg is, aansluiting gezocht bij de aangrenzende bouwpercelen;

1.93 openbaar toegankelijk gebied

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wet van 21 april 1994, Stb. 1994, 472), alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is;

1.94 opslag

het bedrijfsmatig of in aard en omvang alsof zij bedrijfsmatig is opslaan van partijen goederen.

1.95 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.96 paardenbak / buitenrijbaan

een afgezet stuk grond of weiland, waarop al dan niet een laag zand of enig ander materiaal is aangebracht, dan wel een (omheinde) niet-overdekte ruimte of piste, waarvan de bodem bewerkt of aangepast is, bestemd voor de vrije loop, het berijden en/of het africhten en/of trainen van paarden, waar eveneens toetsing van de prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden;

1.97 paddock

een ruimte, al dan niet geheel of gedeeltelijk overdekt, waar één of meerder paarden ter ontspanning vrij kunnen bewegen;

1.98 pand

een bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden, betreedbaar en afsluitbaar is;

1.99 parkeervoorzieningen

voorzieningen voor het laten stilstaan van voertuigen, (brom)fietsen daaronder mede begrepen, langer dan nodig is voor het (onmiddellijk) laten in-, uit- en afstappen van passagiers of voor het laden en/of lossen van goederen;

1.100 peil

voor het peil gelden de volgende regels tenzij in de bestemmingsregels anders is bepaald:

  1. a. indien het bouwwerk in of op de grond wordt gebouwd wordt het peil gemeten vanaf de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld ter plaatse van het bouwwerk, zulks gezien in relatie met de hoogte van de omliggende terreinen;
  2. b. indien het bouwwerk in of op het water wordt gebouwd wordt het peil gemeten vanaf het waterpeil ter plaatse van het bouwwerk;

1.101 plangebied

het op de verbeelding aangegeven gebied waarop het plan van toepassing is;

1.102 recreatief nachtverblijf

logies dan wel overnachtingsaccommodaties ten behoeve van een, veelal kortdurend, verblijf van recreanten/toeristen, waarbij in dit plan onderscheid wordt gemaakt in de volgende vormen van logies/overnachtingsaccommodaties:

  • een appartement of studio: een logiesruimte die binnen een bedrijfsgebouw en/of de bedrijfswoning is ondergebracht, waarbij in de ruimte ook een keukenblok en eventueel sanitaire voorzieningen zijn aangebracht en een zelfstandige entree;
  • een kamer: een logiesruimte die binnen een bedrijfsgebouw en/of de bedrijfswoning is ondergebracht, waarbij in de ruimte geen keukenblok en sanitaire voorzieningen zijn aangebracht met een zelfstandige entree;
  • bed & breakfast: logiesgelegenheid waarbij de logiesruimte is ondergebracht in de bedrijfswoning dan wel in de daarmee verbonden aan-, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, waarbij in de ruimte geen keukenblok is aangebracht, gebruik wordt gemaakt van een bestaande entree en er gelegenheid is om "in huis" ontbijt te nuttigen.

met dien verstande dat hieronder niet wordt begrepen: overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoengebonden werkzaamheden en/of arbeid.

1.103 selectiebesluit

besluit van het bevoegd gezag, nadat er een waardering (volgens de protocollen van de KNA) heeft plaatsgevonden van aanwezige archeologische waarden in relatie tot de geplande bodemingreep;

1.104 slopen

geheel of gedeeltelijk afbreken;

1.105 speeltoestel

een inrichting, bedoeld voor vermaak of ontspanning waarbij uitsluitend van zwaartekracht of van fysieke kracht van de mens gebruik wordt gemaakt;

1.106 streek- en/of ambachtelijke producten

goederen, voedsel en/of dranken, die met een specifieke naam in een bepaalde streek en/of op een ambachtelijke wijzen worden gemaakt;

1.107 theetuin/-schenkerij

een erf, een tuin, een al dan niet (gedeeltelijk) overdekte ruimte en/pf een gebouw op een woonboerderij, geheel of gedeeltelijk ingericht voor en blijkens de inrichting bestemd om bedrijfsmatig daarop of daarin thee, koffie en andere niet-alcoholische dranken en versnaperingen zoals broodjes, ijs en gebak aan passerende recreanten te verkopen en ter plaatse te laten nuttigen, zulks al dan niet in combinatie met speelgelegenheid voor kinderen: in dit verband mogen ter plaatse geen activiteiten worden uitgeoefend die onder milieuwetgeving en/of de drank- en horecawetgeving vallen;

1.108 tuin

tuin, behorende bij en ten dienste van de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;

1.109 verbeelding

de verbeelding van het bestemmingsplan Stompwijk - Verbindingsweg bestaande uit 1 kaart;

1.110 verkoop via internet

Het bedrijfsmatig en uitsluitend via het internet aanbieden en verkopen van goederen aan derden, zonder uitstalling ten verkoop, opslag, bezichtiging en/of afhaal van de goederen ter plaatse;

1.111 vloerafscheiding

een bouwtechnische voorziening, zoals een balkon- of terrashekwerk of borstwering, die wordt aangebracht om (val)ongelukken te voorkomen;

1.112 voorerfgebied

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

1.113 voorgevel

de naar de weg en/of water gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of water gekeerde gevel, de meest beeldbepalende gevel van dat gebouw, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven;

1.114 voorgevelrooilijn

een denkbeeldige lijn in het verlengde van de voorgevel die in de richting van de openbare weg en/of water niet door bebouwing mag worden overschreden;

1.115 voorkeursgrenswaarde

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder (Wet van 16 februari 1979, Stb. 1979, 99) en/of het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen (zoals deze luiden ten tijde van de vaststelling van dit plan);

1.116 Wet ruimtelijke ordening

wet van 20 oktober 2006, houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening (Stb. 2006, 566);

1.117 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of maximaal vier personen die geen huishouden vormen.

1.118 woonboerderij

een voormalig agrarisch bouwperceel, waarop een veehouderij gevestigd is geweest en waarvan de inrichting karakteristiek is voor deze agrarische erven, met in ieder geval een voormalige agrarische bedrijfswoning, vaak met daarachter een aangebouwde stal, waarbij de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen haaks op de weg zijn gesitueerd en de voormalige bedrijfswoning voor de overige gebouwen uitsteekt, en dat op grond van dit plan een woonfunctie vervult dan wel overeenkomstig een van dit plan deel uitmakende wijzigingsbevoegdheid een woonfunctie krijgt;

1.119 zijgevel

de zijdelingse gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg of water afgekeerde gevel, niet zijnde de voor- of achtergevel;

1.120 zomerseizoen

de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstanden

De kortste afstand tussen bouwwerken onderling alsmede van bouwwerken tot de perceelsgrens, gemeten vanaf elk deel van het bouwwerk.

2.2 Bebouwingspercentage

Een percentage, dat de grootte van het deel van een bestemmingsvlak, bouwvlak respectievelijk (gedeelte van een) bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd. Ondergronds bouwen wordt hier niet meegerekend.

2.3 Bedrijfsvloeroppervlak

De totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf of dienstverlenende instelling, met inbegrip van de daartoe behorende opslag- en administratieruimten, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren.

2.4 Bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen, antennes, technische installaties en naar de aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 Breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.

2.6 Brutovloeroppervlak

  1. a. algemeen: binnen de gevels van het bouwwerk inclusief kolommen, trappenhuizen, gangen, liften en toiletten, waarbij de oppervlaktes van de diverse verdiepingen bij elkaar opgeteld moeten worden;
  2. b. detailhandel ondersteunende horeca: het voor publiek toegankelijke gedeelte binnen de gevels van het pand waarin de detailhandel is gevestigd inclusief de ruimte achter de kassa, maar exclusief opslagruimten en personeelsruimten.

2.7 Dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.8 Goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.9 Hoogte van een windmolen

Vanaf het peil tot aan het middelpunt van de (wieken)as van de windmolen.

2.10 Hoogte van een windturbine

Vanaf het peil tot aan het middelpunt van de (wieken)as van de windturbine.

2.11 Inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.12 Overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,75 meter bedraagt.

2.13 Oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.14 Verkoopvloeroppervlak

De voor het publiek toegankelijke ruimte waar goederen zijn tentoongesteld en/of uitgestald ten behoeve van verkoop.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan aanvullend aan het bepaalde in 3.2 nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van bouwwerken, in verband met:

  1. a. een goede ruimtelijke dan wel landschappelijke inpassing van bebouwing op het bouwperceel dan wel in het gebied;
  2. b. het behoud, herstel dan wel de versterking van de karakteristieken dan wel waarden van het gebied en/of van (de cultuurhistorische waarde van) de bebouwing;
  3. c. het concentratiebeginsel, waarbij de bebouwing zodanig wordt gesitueerd dat er sprake is van een functionele en/of ruimtelijke eenheid;
  4. d. de situering, gebruiksmogelijkheden en/of de (beperking van) bezonning van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
  5. e. geluidsaspecten, milieuaspecten, verkeersveiligheid of andere veiligheidsaspecten.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot gebruik van gronden en/of bouwwerken in strijd met deze bestemming wordt, onverminderd het bepaalde in Artikel 19, in ieder geval gerekend:

  1. a. het splitsen van een bedrijfswoning in meerdere woningen, wooneenheden of appartementen dan wel het gebruiken en/of laten gebruiken van bedrijfsgebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen, voor bewoning;
  2. b. het (laten) plaatsen en geplaatst houden van kampeermiddelen of enig ander onderkomen op een bedrijfsperceel, anders dan overeenkomstig de bestemming;
  3. c. het uitoefenen van een bedrijf dan wel van bedrijfsmatige activititeiten anders dan overeenkomstig de bestemming;
  4. d. het uitoefen van horeca(bedrijf) en detailhandel, met inbegrip van bedrijfsgenbonden detailhandel;
  5. e. het (laten) plaatsen en geplaatst houden van bouwwerken en/of voorzieningen ten behoeve van het houden van paarden, zoals een paardenbak of een paddock;
  6. f. het (laten) plaatsen en geplaatst houden van aanhangers, voertuigen, paardentrailers en daarmee vergelijkbare objecten op een bedrijfdsperceel of in/onder bouwwerken, anders dan overeenkomstig de bestemming of aan aanhanger en/of auto voor eigen gebruik;
  7. g. het (laten) plaatsen en geplaatst houden van goederen, materialen, etc. op een bedrijfsperceel, anders dan overeenkomstig de bestemming;
  8. h. het (laten) plaatsen, geplaatst houden en/of opslaan van containers op een bedrijfsperceel indien en voor zover containers in meer dan twee lagen worden gestapeld;
  9. i. het (laten) plaatsen, geplaatst houden en/of opslaan van objecten. goederen, materialen, etc. op een bedrijfsperceel, op een wijze die leidt tot aantasting van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse of van aangrenzende percelen dan wel een aantasting van de landschappelijke waarden van het gebied.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Bedrijf - Gemaal

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot gebruik van gronden en/of bouwwerken in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend: het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of bouwwerken voor horeca en/of detailhandel.

Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot gebruik van gronden en/of bouwwerken in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend: het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of bouwwerken voor horeca en/of detailhandel.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

6.2 Bouwregels

Artikel 7 Groen - 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 8 Tuin

8.1 Bestemmingsomschrijving

8.2 Bouwregels

Artikel 9 Verkeer

9.1 Bestemmingsomschrijving

9.2 Bouwregels

9.3 Specifieke gebruiksregels

Tot gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend: het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of bouwwerken voor horeca en/of detailhandel.

Artikel 10 Verkeer - Verblijfsgebied

10.1 Bestemmingsomschrijving

10.2 Bouwregels

Artikel 11 Water

11.1 Bestemmingsomschrijving

11.2 Bouwregels

11.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2 ten behoeve van:
  • het bouwen van bruggen;
  • het bouwen van steigers en/of vlonders ten dienste van de waterrecreatie
  1. b. alvorens te beslissen op een aanvraag om omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de waterbeheerder en/of vaarwegbeheerder.

11.4 Specifieke gebruiksregels

Tot gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend: het gebruik van gronden en/of bouwwerken op een wijze die de waterhuishouding dan wel het waterbergend vermogen op enige wijze negatief beïnvloedt.

Artikel 12 Wonen

12.1 Bestemmingsomschrijving

12.2 Bouwregels

12.3 Afwijken van de bouwregels

12.4 Specifieke gebruiksregels

12.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 12.4.1 voor het vergroten van het vloeroppervlak tot een maximum van 65m², mits er geen sprake is van onevenredige verkeersaantrekkende werking en in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, ook ten behoeve van de uitbreiding.

Artikel 13 Wonen - 4

13.1 Bestemmingsomschrijving

13.2 Bouwregels

13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om aanvullend aan het bepaalde in 13.2 nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van bouwwerken, in verband met:

  1. a. een goede ruimtelijke dan wel landschappelijke inpassing van bebouwing binnen het bestemmingsvlak dan wel in het gebied;
  2. b. het behoud, herstel dan wel de versterking van de karakteristieken en/of waarden van het gebied en/of van de (cultuurhostorische waarde van) de bebouwing;
  3. c. de situering, gebruiksmogelijkheden en/of de (beperking van) van bezonning van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
  4. d. geluidsaspecten, milieuaspecten, verkeersveiligheid en/of andere veiligheidsaspecten;

één en ander met inachtneming van het bepaalde in de van deze regels deel uitmakende Uitgangspunten Beeldkwaliteit.

13.4 Afwijken van de bouwregels

13.5 Specifieke gebruiksregels

13.6 Afwijken van de gebruiksregels

13.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 14 Waarde - Archeologie 3

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende en te verwachten archeologische waarden.

14.2 Bouwregels

14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 14.2.1 indien:

  1. a. de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, welke blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. b. de archeologische waarden, zoals onder lid 14.3 sub a bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning een of meer van de onderstaande voorschriften te verbinden:
    1. 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    2. 2. het doen van (aanvullend) inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuvenonderzoek en non-destructief onderzoek (zoals grondradar- en weerstandsonderzoek);
    3. 3. het doen van een archeologische opgraving (behoud ex situ);
    4. 4. begeleiding van de bouwactiviteiten door een deskundige waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

14.5 Beoordeling

Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 14.3 en 14.4 te verlenen, vraagt het bevoegd gezag advies aan de adviseur van het bevoegd gezag.

Artikel 15 Waarde - Archeologie 4

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende en te verwachten archeologische waarden.

15.2 Bouwregels

15.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 15.2.1 indien:

  1. a. de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, welke blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. b. de archeologische waarden, zoals onder lid 15.3 sub a bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning een of meer van de onderstaande voorschriften te verbinden:
    1. 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    2. 2. het doen van (aanvullend) inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuvenonderzoek en non-destructief onderzoek (zoals grondradar- en weerstandsonderzoek);
    3. 3. het doen van een archeologische opgraving (behoud ex situ);
    4. 4. begeleiding van de bouwactiviteiten door een deskundige waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

15.5 Beoordeling

Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 15.3 en 15.4 te verlenen, vraagt het bevoegd gezag advies aan de adviseur van het bevoegd gezag.

Artikel 16 Waterstaat - Waterkering

16.1 Bestemmingsomschrijving

16.2 Bouwregels

Op, dan wel in, deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming Waterstaat - Waterkering uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bedoelde leiding(en), met een maximale hoogte van 5 meter en
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

16.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 16.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de waterkering door de bouwactiviteiten niet wordt geschaad. Alvorens toepassing te geven aan deze afwijking dient schriftelijk advies te worden gevraagd aan de beheerder van de waterkering.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 17 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 18 Algemene Bouwregels

18.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag - tenzij in de regels anders is bepaald - ten hoogste bedragen:

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Maximale bouwhoogte
erf- en perceelafscheidingen op ten minste 1 meter achter de voorgevelrooilijn 2 meter
overige erf- en perceelafscheidingen 1 meter
vlaggenmasten 6 meter
lantaarnpalen 6 meter
lichtmasten 9 meter
lichtmasten ten behoeve van sport 15 meter
ballenvangers ten behoeve van sport 9 meter
vrijstaande antenne-installaties ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder techniekkast 15 meter
vrijstaande antenne-installaties, niet zijnde schotelantennes ten behoeve van mobiele telecommunicatie 5 meter
antenne-installaties die op bouwwerken worden geplaatst, niet zijnde schotelantennes 5 meter
schotelantennes 3 meter
straatmeubilair 3 meter
tuinmeubilair 2 meter
speeltoestellen 5 meter
objecten van beeldende kunst 6 meter
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 meter
tankstationluifels 7 meter

18.2 Parkeernormen

In geval van een nieuwe ontwikkeling binnen het plangebied dient de nota parkeernormen te worden gehanteerd. Uitgangspunt bij een nieuwe ontwikkeling is dat parkeervoorzieningen op eigen terrein gerealiseerd dienen te worden.

18.3 Bestaande maten

Artikel 19 Algemene Gebruiksregels

19.1 Algemeen

Tot gebruik, strijdig met dit plan, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor de opslag en/of stalling van (motor)voertuigen, vaartuigen, caravans en/of overige zaken, anders dan ten dienste van de bestemming, tenzij de regels van de betreffende bestemming zich tegen dit gebruik niet verzetten;
  2. b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan ten dienste van de bestemming, tenzij de regels van de betreffende bestemming zich tegen dit gebruik niet verzetten;
  3. c. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van bewoning;
  4. d. het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden voor buitenopslag;
  5. e. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van vuurwerk, tenzij de regels van de betreffende bestemming zich tegen dit gebruik niet verzetten;
  6. f. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  7. g. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken in strijd met het bepaalde in 19.2.

19.2 Gebruiksregels in verband met waterkwantiteit en waterveiligheid

Het is verboden de in Hoofdstuk 2 opgenomen bestemmingen te verwezenlijken respectievelijk de in dit plan begrepen gronden en/of bouwwerken te gebruiken overeenkomstig de in Hoofdstuk2 opgenomen bestemmingen indien niet de volgende regels in acht worden genomen:

Artikel 20 Algemene Afwijkingsregels

20.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan, indien en voor zover geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden alsmede de elders in dit plan beschreven ruimtelijke -, cultuurhistorische -, landschappelijke - en natuurwaarden, bevoegd af te wijken van:

  1. a. de op de verbeelding aangegeven maten ten aanzien van goot- en/of bouwhoogten met ten hoogste 10%, mits dit in verband met het realiseren van de bestemming noodzakelijk is of indien door de afwijking een betere bouwkundige en/of stedenbouwkundige aansluiting ontstaat met direct aangrenzende percelen en/of bouwwerken: deze afwijking mag niet cumulatief worden gebruikt ten opzichte van eerder met een omgevingsvergunning mogelijk gemaakte afwijkingen: uitgangspunt voor de afwijking is de normstelling zoals opgenomen in de bouwregels van Hoofdstuk 2 van dit plan;
  2. b. de bestemmingsregels en toe te staan dat bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft met ten hoogste 10%;
  3. c. de bestemmingsregels en toe te staan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  4. d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van objecten van beeldende kunst, zend-, ontvang- en sirenemasten tot ten hoogste 40,00 meter.

Artikel 21 Algemene Wijzigingsregels

Het bevoegd gezag kan het plan te wijzigen in die zin dat de situering en/of begrenzing van op de verbeelding aangegeven bouwvlakken en/of bestemmingsvlakken wordt gewijzigd indien:

  1. a. de oppervlakte van elk bouwvlak en/of bestemmingsvlak met niet meer dan 5% wordt vergroot dan wel verkleind;
  2. b. de geluidbelasting vanwege het wegverkeer, railverkeer en/of industrielawaai op de gevel van geluidgevoelige objecten respectievelijk op de grens van geluidgevoelige terreinen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, dan wel een daartoe verkregen hogere grenswaarde;
  3. c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. ter plaatse voorkomende dan wel aan de betreffende gronden eigen cultuurhistorische-, landschappelijke-, botanische-, of ecologische waarden;
    2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    3. 3. de woonsituatie;
    4. 4. de milieusituatie;
    5. 5. de verkeersveiligheid;
    6. 6. de sociale veiligheid;
    7. 7. de aansluiting aan structurele groen- en/of waterelementen;
    8. 8. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 22 Overige Regels

22.1 Algemeen

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag op en/of in de in de onderstaande tabel aangeduide gronden de daarin aangegeven werken en werkzaamheden uit te voeren.

Bestemming / nadere aanduiding werken en werkzaamheden1
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
Bedrijf - X - - X - - - - X -
Bedrijf - Gemaal - X - - X - - - - X -
Bedrijf - Nutsvoorziening - X - - X - - - - X -
Groen - X - X X - X - - X -
Groen - 1 - X - X X - X - - X -
Tuin - - - X X - X - - X -
Verkeer - - - X X - X - - X -
Verkeer - Verblijfsgebied X - - X X - X - - X -
Water - - X X - - X - - - -
Wonen X X - - - - - - - X -
Wonen - 4 X X - - - - - - - X -
Waarde - Archeologie X X X X X X X X X X X
Waterstaat - Waterkering X X X X X X X X X X X
Verklaring:
X = Omgevingsvergunning verplicht voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- = Geen omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

¹werken en werkzaamheden:

  1. 1. het aanleggen en verharden van wegen en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  2. 2. het verlagen van de bodem en het afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden;
  3. 3. het aanleggen en dempen van watergangen, sloten, weidegreppels en andere waterlopen;
  4. 4. het aanbrengen van boven- en ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  5. 5. het vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging tot gevolg hebben of kunnen hebben, met uitzondering van het vellen, rooien of beschadigen van fruitbomen en het periodiek afzetten van hakhout;
  6. 6. diepploegen, d.w.z. het extra diep omploegen van de gronden waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd (0,4 m. of meer diep);
  7. 7. werken of werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of tot gevolg hebben, zoals uitdiepen of draineren;
  8. 8. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder tevens begrepen het telen en kweken van bomen, heesters (inclusief fruitbomen en boomgaarden), alsmede het beplanten met c.q. de teelt van maïs;
  9. 9. het (chemisch) scheuren van grasland, anders dan voor graslandverbetering;
  10. 10. het onttrekken van grondwater, anders dan ten behoeve van de veedrenking;
  11. 11. het uitvoeren van heiwerken of het op een andere wijze indrijven van voorwerpen in de bodem.

22.2 Uitzonderingen

Het in artikel 22.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  1. a. het normale beheer en/of onderhoud betreffen;
  2. b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop dit plan rechtskracht verkrijgt;
  3. c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een daarvoor verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  4. d. betrekking hebben op het aanbrengen van verhardingen ten behoeve van in- en/of uitritten, tot een oppervlakte van ten hoogste 10 m²;
  5. e. betrekking hebben op de aanleg van natuurvriendelijke oevers.

22.3 Voorwaarden

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt slechts verleend indien en voor zover:

  1. a. de werken en werkzaamheden, waarop de vergunning betrekking heeft, noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik van de gronden overeenkomstig hun bestemming;
  2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de ruimtelijke kwaliteiten van het terrein;
  3. c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waterhuishoudkundige situatie met betrekking tot de waterkwaliteit en -kwantiteit;
  4. d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de historisch-ruimtelijke, cultuurhistorische- en/of archeologische waarden van het terrein.

22.4 Advies

Alvorens omtrent een aanvraag omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden te beslissen, winnen burgemeester en wethouders, indien nodig, advies in bij de met betrekking tot het betreffende terrein en de uit te voeren werken meest aangewezen instantie.

22.5 Aanvulling vergunningplicht archeologie

In aanvulling op het bepaalde in het eerste artikel is het verboden om op of in gronden met de (dubbel)bestemming Waarde - Archeologie 3 dan wel Waarde - Archeologie 4 zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:

  1. a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe worden gerekend:
    1. 1. afgraven;
    2. 2. woelen;
    3. 3. mengen;
    4. 4. ontginnen.
  2. b. het aanleggen van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  3. c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen.

22.6 Aanvulling uitzondering archeologie

In aanvulling op het bepaalde in 22 is het in artikel 22.1, respectievelijk 22.5 vervatte verbod niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  1. a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in artikel Artikel14 resp. Artikel 15 in acht is genomen;
  2. b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 30 m²;
  3. c. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

22.7 Aanvulling voorwaarden archeologie: zonder archeologische waarden

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt verleend indien de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.

22.8 Aanvulling voorwaarden archeologie: wel archeologische waarden

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt voorts verleend indien de aanvrager een rapport heeft overgelegd van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, waarin de archeologische waarde van betrokken gronden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, mits:

  1. a. de betrokken archeologische waarden niet worden geschaad, gelet op het archeologisch rapport, door de activiteiten of
  2. b. mogelijke schade aan de archeologische waarden kan worden voorkomen door aan de Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voorschriften te verbinden, gericht op:
  • het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • het doen van opgravingen;
  • het begeleiden van de activiteiten door een archeologische deskundige, die voldoet aan de bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 23 Overgangsrecht

23.1 Bouwwerken

23.2 Gebruik

Artikel 24 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Stompwijk - Verbindingsweg'

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

1.1.1 Project Bereikbaar Stompwijk

In zijn vergadering van 14 september 2007 heeft de raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg de 'Gebiedsvisie Stompwijk' vastgesteld. Aan de hand van de uitgangspunten en doelstellingen die in deze gebiedsvisie zijn geformuleerd is de gemeente gestart met het opstellen van plannen voor aanpassingen in de weginfrastructuur in en rondom Stompwijk.

Op 17 december 2013 (besluitnummers: 921525 en 921523) heeft de gemeenteraad ermee ingestemd deze plannen in een breder kader te beschouwen. De reconstructie van de Stompwijkseweg en de Doctor van Noortstraat, het glastuinbouwcluster, het bedrijvencluster en de aanleg van een nieuwe verbindingsweg worden in samenhang betrokken bij variantenstudies voor de weginfrastructuur.

In zijn vergadering van 11 november 2014 (besluitnummer: 1220363) heeft de gemeenteraad van Leidschendam-Voorburg ingestemd met de zogenoemde variant 4H voor de weginfrastructuur in en rond Stompwijk. Deze variant omvat:

  1. a. reconstructie van de Stompwijkseweg
  2. b. herinrichting van de Dr. van Noortstraat
  3. c. aanleg van een nieuwe verbindingsweg tussen de N206 en de Tuinbouwweg

Op 1 juli 2015 (besluitnummer: 1356393) heeft de gemeenteraad vervolgens de definitieve scope van het project Bereikbaar Stompwijk vastgesteld door de kiezen voor een variant die voorziet in reconstructie van de Stompwijkseweg, herinrichting van de Dr. van Noortstraat en aanleg van de eerste en tweede fase van de Verbindingsweg.

In zijn vergadering van 26 april 2016 (besluitnummer: 1531909) heeft de raad ten slotte nog ingestemd met een aanpassing (optimalisering van de inrichting) in de eerder gekozen tracévariant voor een gedeelte van de Verbindingsweg, ter hoogte van de (bestaande) Huyssitterweg.

1.1.2 Doel van de nieuwe Verbindingsweg

De leefbaarheid in de dorpskern van Stompwijk staat steeds meer onder druk. Landelijke economische, maatschappelijke en demografische ontwikkelingen spelen daarbij uiteraard een rol. Echter, ook de verkeersproblematiek die speelt op de Stompwijkseweg / Dr. van Noortstraat drukt zwaar op de leefbaarheid in het dorp. Dit weggedeelte, dat samen met de N206 als een ader door het landschap rond Stompwijk loopt en de dorpskern doorsnijdt, vormt de enige ontsluitingsroute voor de bedrijvigheid en andere functies en voorzieningen in het dorp. Ook wordt dit weggedeelte als sluiproute gebruikt door het verkeer dat (1) files op de rijksweg A4 probeert te vermijden en (2) binnendoor-routes gebruikt als verbinding tussen de verschillende woonkernen in het gebied. Tenslotte, en voor de leefbaarheid het meest belangrijk, maakt veel zwaar vracht- en landbouwverkeer gebruik van de route door het dorp. Juist dit verkeer veroorzaakt in het dorp en vooral bij kwetsbare verkeersdeelnemers (zoals fietsers en voetgangers) een groot gevoel van onveiligheid, maar ook overlast (trillingen, geluid, e.d.) voor omwonenden. Dat gevoel wordt zo mogelijk nog versterkt doordat het aantal verkeersbewegingen over dit weggedeelte in de loop der jaren zodanig is toegenomen dat dit, ongeacht het soort verkeer, niet meer passend is bij het type wegen en de inrichting daarvan.

Met de beoogde aanleg van de nieuwe Verbindingsweg ontstaat de mogelijkheid de ongewenste verkeersstromen om de dorpskern heen te leiden, in plaats van deze dwars door het dorp te laten gaan. Daardoor zal het aantal verkeersbewegingen door het dorp flink afnemen, tot een niveau dat wél passend is bij dit type wegen. Alleen al daardoor is sprake van een positief effect op de leefbaarheid. Daarnaast kunnen juist de zware vracht- en landbouwvoertuigen uit de dorpskern geweerd worden. Daarmee wordt het nu bestaande gevoel van verkeersonveiligheid in belangrijke mate weggenomen en wordt de geluids- en overige overlast die dit verkeer veroorzaakt aanzienlijk verminderd. Kortom: voor het behoud van de leefbaarheid in de dorpskern van Stompwijk is de aanleg van de nieuwe Verbindingsweg van groot belang.

1.1.3 Juridisch-planologische grondslag nieuwe Verbindingsweg

De vigerende bestemmingsplannen (zie paragraaf 1.3) voor de gronden, waarop het beoogde tracé voor de nieuwe Verbindingsweg tussen de N206 en de Tuinbouwweg is geprojecteerd, voorzien niet in de aanleg van een dergelijke infrastructurele voorziening. Het voorliggende bestemmingsplan "Stompwijk - Verbindingsweg" is dan ook bedoeld om een passende juridisch-planologische regeling te bieden voor het realiseren van de nieuwe Verbindingsweg en de daarvoor relevante ruimtelijke randvoorwaarden en omgevingsfactoren vast te leggen in een acueel juridisch bindend toetsingskader.

In het bestemmingsplan "Stompwijk - Verbindingsweg" wordt in de eerste plaats het beoogde tracé van de nieuwe weg met de daarbij horende bermen, groenvoorzieningen, waterpartijen, e.d. juridisch-planologisch vastgelegd. Uiteraard worden daarbij eventueel aanwezige archeologische - en andere waarden eveneens door middel van het plan beschermd.

Naast de gronden die nodig zijn voor de inpassing van de weg is tevens een beperkt aantal aangrenzende percelen meegenomen in dit bestemmingsplan. Daarbij gaat het in alle gevallen om maatwerkoplossingen die met de aanleg van de weg samenhangende planologische knelpunten wegnemen of onderdeel zijn (geweest) van aankooponderhandelingen.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan is gelegen in het landelijk gebied van de gemeente Leidschendam-Voorburg, in de directe nabijheid van de kern Stompwijk. In de onderstaande afbeelding is globaal de ligging van het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.stwverbinding-VG01_0001.png"

Afbeelding 1.1: plangebied bestemmingsplan "Stompwijk - Verbindingsweg"

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Voor het plangebied gelden voorafgaand aan de vaststelling van het voorliggende plan de volgende, gedeeltelijk door dit plan te vervangen, juridisch-planologische regelingen:

  1. 1. bestemmingsplan "Landelijk Gebied Leidschendam", vastgesteld door de raad van de (voormalige) gemeente Leidschendam op 12 juni 1978 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op 24 juli 1979;
  2. 2. bestemmingsplan "Landelijk Gebied Leidschendam, Gedeeltelijke Herziening 1987", vastgesteld door de raad van de (voormalige) gemeente Leidschendam op 9 november 1987 en (gedeeltelijk) goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op 24 mei 1988;
  3. 3. bestemmingsplan "Landelijk Gebied 2001", vastgesteld door de raad van de (voormalige) gemeente Leidschendam op 5 november 2001 en (gedeeltelijk) goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op 2 december 2003;
  4. 4. bestemmingsplan "Kern Stompwijk", vastgesteld door de raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg op 27 januari 2004 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op 14 september 2004;
  5. 5. bestemmingsplan "Landelijk Gebied", vastgesteld door de raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg op 7 februari 2012;
  6. 6. beheersverordening "Leidschendam-Voorburg", vastgesteld door de raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg op 14 mei 2013 (op grond waarvan de onder 1. t/m 4. genoemde plannen opnieuw voor een periode van maximaal 10 jaar als zijnde vigerend zijn verklaard).

1.4 Opbouw Van Het Plan

Het bestemmingsplan "Stompwijk - Verbindingsweg Eerste Fase" bestaat uit een drietal onderdelen, te weten:

  • de toelichting
  • de regels
  • de verbeelding

1.4.1 De toelichting

De toelichting van een bestemmingsplan vormt de goede ruimtelijke onderbouwing van de planologisch-juridische keuzes die in dat plan worden vastgelegd. In de toelichting wordt ingegaan op het doel van het bestemmingsplan, worden het plangebied, de gewenste ontwikkeling en het daarvoor relevante beleid beschreven, wordt verslag gedaan van de onderzochte relevante omgevingsaspecten (m.e.r.-plicht, geluid, lucht, externe veiligheid, bodem, flora en fauna, water, archeologie, etc.) en de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Daarnaast worden de verschillende betrokken belangen in de toelichting afgewogen. Ook bevat de toelichting een uitleg over de in het plan opgenomen bestemmingen en de daarbij behorende regels.

Na een korte inleiding in dit eerste hoofdstuk is de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan verder als volgt opgebouwd:

  1. i. in hoofdstuk 2 wordt het relevante beleidskader op verschillende niveau's (o.a. rijk, provincie, regio, etc.) beschreven en wordt onderbouwd dat de in dit plan mogelijk gemaakte ontwikkeling in overeenstemming is met het geldende beleid;
  2. ii. in hoofdstuk 3 wordt de bestaande situatie in het plangebied beschreven aan de hand van onder meer de ontstaansgeschiedenis, de stedenbouwkundige structuur en de functionele opbouw van het gebied;
  3. iii. in hoofdstuk 4 wordt het toekomstbeeld voor het plangebied geschetst;
  4. iv. in hoofdstuk 5 wordt het aspect 'water' behandeld, inclusief de watertoets;
  5. v. in hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de verschillende relevante omgevingsaspecten en de op dat vlak uitgevoerde onderzoeken;
  6. vi. in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de verschillende in het plangebied aanwezige cultuurhistorisch waardevolle elementen en archeologische waarden en de gevolgen van het plan daarvoor;
  7. vii. in hoofdstuk 8 wordt beschreven hoe de in het bestemmingsplan gemaakte keuzes juridisch worden vormgegeven op de verbeelding en in de regels;
  8. viii. in hoofdstuk 9, ten slotte, wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan en wordt onder meer verslag gedaan van het vooroverleg met diverse instanties

1.4.2 De verbeelding en de regels

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor de gemeente Leidschendam-Voorburg in het algemeen en voor het onderhavige plangebied in het bijzonder, relevante ruimtelijk beleid op Europees, rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Dit beleidskader vormt de formele basis voor eventuele ontwikkelingen in het plangebied en is daarnaast een onderbouwing voor de beleidskeuzes die in het plan zijn gemaakt.

2.2 Europees Beleid

2.2.1 Verdrag van Malta

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

2.3.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Per 1 oktober 2012 is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (geïmplementeerd in artikel 3.1.6, tweede lid, Bro) in werking getreden. De Ladder is voorts in de SVIR geïntroduceerd. Doel van de Ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de Ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De Ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De Ladder is als procesvereiste opgenomen in het Bro.

De Ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen. Overheden dienen nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren door drie opeenvolgende stappen te doorlopen. oepassing van de Ladder is voorgeschreven voor bestemmingsplannen die voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als de ruimtelijke ontwikkeling van:

  • een bedrijventerrein of zeehaventerrein
  • kantoren
  • detailhandel
  • woningbouwlocaties
  • andere stedelijke voorzieningen

Het begrip 'andere stedelijke voorzieningen' wordt niet nader omschreven in het Bro of andere relevante wettelijke bepalingen. Uit de jurisprudentie (zie onder meer Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 18 februari 2015, nr. 201400570/1/R6) blijkt echter dat de aanleg van een weg niet dient te worden aangemerkt als een stedelijke voorziening in de zin van artikel 3.1.6 Bro, zodat ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan geen toepassing hoeft te worden gegeven aan de Ladder en een beoordeling aan de hand van de drie treden achterwege kan blijven.

2.3.3 Wet op de Archeologische Monumentenzorg

2.4 Provinciaal Beleid

2.4.1 Visie Ruimte & Mobiliteit

2.4.2 Programma Ruimte & Programma Mobiliteit

Het Programma ruimte beschrijft de operationele doelen van het provinciale beleid en de realisatiemix om die doelen te (doen) bereiken. Ook gaat de provincie in het Programma in op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio's en provincie. De realisatiemix uit het Programma ruimte bestaat uit juridische -, financiële - en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden beide vrijwel altijd gecombineerd ingezet.

Het Programma mobiliteit operationaliseert de strategische doelstellingen voor mobiliteit en beschrijft concrete maatregelen. Het Programma kent een grotere dynamiek dan de Visie. Het kan hierdoor, bijvoorbeeld in samenhang met een nieuw collegeprogramma, elke vier jaar worden geactualiseerd. Er wordt daarbij verbinding gelegd met de verschillende uitvoeringsprogramma's, beleidsuitwerkingen en verordeningen zoals deze al bestaan voor mobiliteit. Daarbij wordt verbinding gelegd met de verschillende uitvoeringsprogramma's, beleidsuitwerkingen en verordeningen zoals deze al bestaan voor mobiliteit.

Zowel het Programma Ruimte als het Programma mobiliteit beschrijft geen specieke doelen of uitgangspunten die voor de verwezenlijking van de nieuwe Verbindingsweg relevant zijn.

2.4.3 Aansluiting bij de ruimtelijke structuurvisie

Voor de gemeente Leidschendam-Voorburg geldt dat in het kader van de Structuurvisie Ruimte voor Wensen 2040, herijking 2012, (zie: paragraaf 2.6.1) met daarbij behorend uitvoeringsprogramma wordt ingevuld hoe de voor het gemeentelijk grondgebied relevante opgaven tot uitvoering zullen komen en welke prioritering daarbij wordt gehanteerd. De drie geformuleerde pijlers, als basis voor de duurzame ontwikkeling van onze gemeente tot 2040, geven richting aan de gewenste ruimtelijke opgaven. Het uitvoeringsprogramma biedt vervolgens de basis voor het actief vormen van allianties en samenwerkingsverbanden om het gewenste ontwikkelingsperspectief voor 2040 een stap dichterbij te brengen. Wij zoeken daarbij aansluiting met de provinciale Agenda ruimte om samen te werken aan de (gezamenlijke) ruimtelijke en sociale opgaven, met specifieke aandacht voor de Vlietzone en het provinciaal landschap Duin, Horst & Weide.

2.4.4 Cultuurhistorische hoofdstructuur

2.4.5 Archeologie

De provincie Zuid-Holland draagt medeverantwoordelijkheid voor het behoud en beheer van het cultuurhistorisch erfgoed op en in haar grondgebied. De archeologische waarden die zich (vrijwel) onzichtbaar in de grond bevinden, zijn onderdeel van dat cultuurhistorisch erfgoed. Met de ontwikkeling van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) in 2001 en de herziening daarvan in 2007 heeft de provincie de archeologische waarden in kaart gebracht. De provinciale rol bij de bescherming van het bodemarchief is ook wettelijk geregeld door de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Provincies mogen, wanneer gemeenten hun taken op het gebied van de archeologische monumentenzorg niet voldoende oppakken, gebieden aanwijzen (attentiegebieden) die zij van provinciaal belang achten. De gemeente moet dan binnen een jaar de bestemmingsplannen in die gebieden herzien, teneinde de archeologische waarden in het gebied te beschermen. Ook mag de provincie en verordening opstellen waarin zij zaken met betrekking tot de archeologische monumentenzorg regelt. Ook geeft een dergelijke verordening de verplichting aan gemeenten haar bestemmingsplannen conform aan te passen. Daarnaast heeft de provincie net als ieder ander het recht om een zienswijze in te dienen op een bestemmingsplan.

De Provincie gaat uit van de CHS en de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bij het bepalen welke gebieden naar haar mening van provinciaal belang zijn. Zij heeft deze instrumenten verankerd in de Provinciale Verordening Ruimte (PVR). In de PVR worden regels gesteld, op basis van artikel 4.1, eerste lid Wet ruimtelijke ordening. De PVR is in 2014 geactualiseerd en opgenomen in de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM). De Provincie stelt in haar PVR dat het haar wens is, duidelijker aan te geven hoe de verdeling van de verantwoordelijkheid is tussen provincie en gemeenten bij het beschermen van bekende en potentiële archeologische waarden. Uitgangspunt is dat de gemeenten meer ruimte krijgen om hun eigen archeologiegebied in relatie tot de ruimtelijke ordening beter uit te voeren.

De gemeenten krijgen het voortouw bij de gebieden met verwachte archeologische waarden. Het gaat om de gebieden met een redelijk tot hoge trefkans op archeologische sporen en gebieden met een zeer hoge trefkans op archeologische sporen. Gemeenten kunnen voor die gebieden gemotiveerd afwijken van het provinciaal beleid op basis van een archeologische waardenkaart die gestoeld is op archeologisch onderzoek. De provincie zal zich dan terughoudend opstellen. Het provinciaal belang is het grootst in de gebieden met hoge en zeer hoge bekende archeologische waarden. Deze gebieden zijn daarom benoemd als planologische aandachtsgebieden. De daar aanwezige archeologische waarden hebben een relatie met de in de Provinciale Onderzoeksagenda (POA) benoemde provinciale onderzoeksthema's. Deze waarden moeten goed beschermd worden in het bestemmingsplan. Daarom worden de archeologische aandachtsgebieden vastgelegd in de verordening. Door vaststelling van eigen archeologiebeleid en een gemeente dekkende archeologische beleidskaart kan een gemeente op basis van lokale omstandigheden gemotiveerd afwijken (naar beneden en naar boven) en een eigen planologisch regime ontwerpen. Wel is het wenselijk dat de provincie hierin wordt gekend en zij instemt met het afwijkende regime.

2.5 Regionaal Waterbeleid

2.5.1 Waterbeheerplan Hoogheemraadschap Rijnland

2.5.2 Keur en Uitvoeringsregels Hoogheemraadschap Rijnland

2.6 Gemeentelijk Beleid

2.6.1 Structuurvisie Ruimte voor Wensen 2040, herijking 2012

2.6.2 Groenstructuurplan Leidschendam-Voorburg (2010): Buitengewoon Groen

2.6.3 Water- en Rioleringsplan 2016-2021

2.6.4 Nota archeologie, herijking 2013

2.6.5 Gemeentelijke erfgoedverordening

2.6.6 Verkeers- en Vervoerplan 2004, herijking 2014

Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied op basis van de bestaande situatie. Aan bod komen de ruimtelijke hoofdstructuur van het gebied en de aanwezigheid van verschillende functies in het plangebied of in de directe nabijheid daarvan.

3.2 Ruimtelijke Analyse

3.2.1 Ontstaansgeschiedenis van het plangebied

3.2.2 Beschrijving van het landschap

3.2.3 Waterstructuur

3.3 Functionele Analyse

3.3.1 Algemeen

Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan is gelegen in het landelijk gebied van de gemeente Leidschendam-Voorburg, in de directe nabijheid van de dorpskern van Stompwijk. De beoogde aanleg van de Verbindingsweg is gepland op gronden die, behoudens enkele uitzonderingen, primair gebruikt worden voor de agrarische bedrijfsvoering (grasland voor de beweiding van vee). Ter plaatse van de Huyssitterweg volgt het beoogde tracé van de Verbindingsweg, zij het in een ruimer profiel, de loop van de bestaande weg. De rest van het wegtracé wordt in beginsel volledig nieuw aangelegd op agrarische (gras)percelen.

3.3.2 Wonen

Binnen het plangebied is slechts op één plaats sprake van een bestaande (burger)woonfunctie, te weten een perceel met woonbestemming aan de Doctor van Noortstraat 3. Daarnaast zijn op een tweetal percelen bedrijfswoningen aanwezig bij (1) een glastuinbouwbedrijf en (2) een loonwerkbedrijf.

Op diverse plaatsen ligt het plangebied in de directe nabijheid van dan wel grenst het aan bestaande woonbebouwing van de dorpskern van Stompwijk.

3.3.3 Economische analyse

De bedrijvigheid in en rond Stompwijk is vooral geconcentreerd op de bedrijventerreinen aan de noordelijke en zuidelijke rand van de dorpskern (op de regio gerichte bedrijvigheid) en verspreid langs de Dr. van Noortstraat en de Meerlaan (op het dorp of het omringende landelijk gebied gerichte bedrijvigheid). Op het bedrijventerrein aan de Huyssitterweg zijn daarnaast een antiekwinkel annex restauratiebedrijf en een meubelzaak gevestigd.

Binnen het plangebied maar ook op de aangrenzende gronden bevinden zich geen (zelfstandige) kantoorfuncties. Bedrijvigheid bevindt zich aan de rand van het plangebied, met name in de vorm van een bedrijventerrein aan de Huyssitterweg. Daarnaast is een bestaand agrarisch loonbedrijf aan de Westeinderweg in het plangebied opgenomen.

De bedrijfsvoering van een bestaand glastuinbouwbedrijf aan de Huyssitterweg 14/16 zal ten behoeve van de aanleg van de nieuwe Verbindingsweg wordt beëindigd.

Hoofdstuk 4 Visie Op Het Plangebied

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk gaat in op de ruimtelijke en functionele aspecten die van belang zijn voor de visie op het plangebied. Samen met hoofdstuk 3 vormt dit hoofdstuk de kern van de toelichting. De visie bepaalt de vorm en inhoud van de juridische regeling (bestemmingsregels) van dit bestemmingsplan.

4.2 Problematiek En Beoogde Ontwikkelingen

Het voorliggende plan heeft als doel het bieden van een juridisch-planologische grondslag voor de verwezenlijking van de Verbindingsweg (1e en 2e fase) bij de dorpskern van Stompwijk. In de hierna volgende paragrafen worden de achtergronden, nut en noodzaak van de aanleg van deze Verbindingsweg toegelicht en onderbouwd.

4.2.1 Inleiding

Stompwijk vormt tezamen met het omringende ruim aanwezige en beeldbepalende veenweidelandschap een waardevolle groene oase in het verstedelijkte gebied van de Randstad. De dorpskern van Stompwijk en het daaromheen liggende landelijk gebied zien zich echter in toenemende mate geconfronteerd met uitdagingen die de toekomstbestendigheid en leefbaarheid van dorp en landschap onder druk zetten.

De agrarische sector, met name de veehouderij, was traditioneel de belangrijkste economische en landschappelijke drager van het landelijk gebied. Deze dragende positie van de agrarische sector komt landelijk steeds meer in het geding. Vanwege de specifieke combinatie van de verkaveling en de waterproblematiek in het (veen)weidelandschap én de toenemende druk vanuit de stedelijke omgeving is deze problematiek in het landelijk gebied rond Stompwijk zo mogelijk nog nadrukkelijker aanwezig dan elders in Nederland.

De dorpskern heeft hieronder, maar ook onder andere ontwikkelingen zoals het verdwijnen van voor de dorpsgemeenschap cruciale voorzieningen of het ontbreken van voldoende woningen voor met name ouderen en jongeren, te lijden. De leefbaarheid van Stompwijk komt door dit samenspel van feiten en ontwikkelingen steeds meer op het spel te staan.

4.2.2 Beschrijving bestaande verkeersstructuur

De Stompwijkseweg is de verbindingsweg tussen Leidschendam en Stompwijk. In Stompwijk gaat de weg over in de Doctor van Noortstraat. De weg ligt op een veendijk en heeft daarmee, naast een verkeerskundige, ook een waterkerende functie. In verband met de slechte staat van de weg en de dijk is op een deel daarvan, om de dijk te ontlasten, éénrichtingverkeer ingesteld voor vrachtverkeer. De waterkerende functie is (nog) niet in het geding maar door de slechte staat is de weg over aanzienlijke delen van het tracé verzakt.

De slechte technische staat van de dijk speelt niet op de Doctor van Noortstraat, maar hier speelt wel de problematiek van een verkeersdruk die relatief hoog is in relatie tot het wegprofiel. Dit profiel is niet volledig in overeenstemming met de eisen die worden gesteld aan een duurzaam veilige weginrichting. De gemeente is voornemens om de weg en de dijk te reconstructueren zodat deze verkeerskundig weer volledig kan functioneren en daarnaast duurzaam veilig kan worden ingericht.

4.2.3 Leefbaarheid en verkeersproblematiek

Naast de in paragraaf 4.2.1 beschreven meer algemene tendens kampt de dorpskern van Stompwijk met een verkeersproblematiek die nadrukkelijk ook een grote negatieve rol speelt op het vlak van de leefbaarheid.

De Stomwpijkseweg / Doctor van Noortstraat is een wegvak dat als het ware als een ader door het landschap en vervolgens door de dorpskern loopt. Sament met de N206 vormt dit wegvak de enige ontsluitingsroute voor zowel de dorpskern als alle voorzieningen en (bedrijfs)functies van het dorp. Daarnaast wordt deze route relatief intensief gebruikt door sluipverkeer dat de congestie op het nabijgelegen hoofdwegennet probeert te ontwijken of anderszins op zoek is naar alternatieve (kortere, snellere) routes voor de verplaatsing tussen kernen. In de huidige situatie bedraagt de verkeersintensiteit over dit wegvak circa 2.900 motorvoertuigen (mvt) per etmaal. Dat is meer dan het aantal van 2.500 mvt / etmaal dat als regel als acceptabele norm wordt gehanteerd voor wegen van dit type.

Bijkomend aspect naast deze kwantitatieve problematiek is dat de bestaande route veelvuldig gebruikt wordt door zwaar vracht- en landbouwverkeer dat zich van en naar Stompwijk beweegt, maar ook als hoofdroute fungeert voor doorgaand (regulier én zwaar) verkeer. Deze verkeersstromen veroorzaken geluids- en trillingshinder, belasten de wegen op een manier waarvoor zij niet zijn ontworpen en dragen in belangrijke mate bij aan een gevoel van (verkeers)onveiligheid. Daarmee is dus ook sprake van een belangrijke kwalitatieve component aan de geconstateerde verkeersproblematiek.

4.2.4 Gemeentelijke inzet / ambitie

De gemeente Leidschendam-Voorburg hecht grote waarde aan het op peil houden en waar mogelijk verbeteren van de leefbaarheid in en rond Stompwijk. Het bewerkstelligen van oplossingen voor de geconstateerde kwantitatieve en kwalitatieve verkeersproblematiek staat daarbij hoog op de agenda. Dit heeft geresulteerd in het project 'Naar een bereikbaar en leefbaar Stompwijk' (zie ook: paragraaf 1.1.1).

Voor de Stompwijkseweg / Doctor van Noortstraat zet de gemeente in op het zowel kwantitatief (reductie van het aantal mvt/etmaal) als kwalitatief (omleiden van niet binnen de dorpskern passende verkeersstromen) verlagen van de verkeersbelasting. Het verwezenlijken van deze ambitie is geen haalbare kaart zonder maatregelen te treffen om de Doctor van Noortstraat van een deel van de nu bestaande verkeersstromen te ontlasten. Het in aard en omvang beperken van de verkeersstromen op de Doctor van Noortstraat vereist het aanleggen van nieuwe, alternatieve ontsluitingsmogelijkheden voor de verschillende bedrijfs- en overige functies en voorzieningen in Stompwijk.

Het inzetten op handhaving en/of verbetering van de leefbaarheid in en rond Stompwijk door middel van het aanpakken van de verkeersproblematiek op de Stompwijkseweg / Doctor van Noortstraat kan niet als een op zichzelf staand doel gezien worden. Ook andere relevante ontwikkelingen in het gebied kennen een relatie met (het oplossen van) de verkeersproblematiek. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de verdere ontwikkeling van het glastuinbouwgebied in de Meeslouwerpolder. Dit gebied zal zich naar verwachting in de toekomst anders gaan ontwikkelen dan eerder werd voorzien. Een combinatie van glastuinbouw met andere lokale bedrijvigheid lijkt het meest kansrijk maar de levensvatbaarheid daarvan staat of valt uiterdaard met goede bereikbaarheid en ontsluitingsmogelijkheden. Daarnaast blijft het versterken van de recreatieve kwaliteiten van het veenweidegebied en het daartoe aanleggen van nieuwe en verbeteren van bestaande recreatieve routes een belangrijke ambitie van de gemeente.

Kort gezegd: het herinrichten van de infrastructuur in en rond Stompwijk is niet alleen belangrijk voor het behouden en verbeteren van de leefbaarheid van deze kern, maar biedt ook kansen voor het bereiken van synergetische effecten door het bundelen van infrastructurele - en gebiedsontwikkelingen.

4.2.5 Knelpunten in de bestaande verkeersstructuur / infrastructuur

4.2.6 Sluipverkeer

4.2.7 Kwantitatieve effecten van de aanleg van de Verbindingsweg

4.2.8 Kwalitatieve effecten van de aanleg van de Verbindingsweg

4.2.9 Conclusie

Voor een toekomstbestendige en duurzame inrichting van de verkeersstructuur van Stompwijk en voor het qua verkeersproblematiek op een aanvaardbaar peil brengen van de leefbaarheid in de dorpskern is het noodzakelijk om maatregelen te treffen die de verkeersdruk op de Dr. van Noortstraat zowel kwantitatief als kwalitatief laten verminderen. Een afweging van de diverse verkeersvarianten maakt inzichtelijk dat de aanleg van de Verbindingsweg, in combinatie met het aanpassen van de Huyssitterbrug, een belangrijke bijdrage zal leveren aan het verwezenlijken van deze doelstelling.

Door het weren van zwaar verkeer op de Dr. van Noortstraat, waarvoor de aanleg van de Verbindingsweg een vereiste is, in combinatie met het handhaven van passeerplekken als in de huidige situatie kan op dit weggedeelte worden volstaan met minimale profielbreedtes voor het wegverkeer. De kwalitatieve verbetering van het wegdek zal, tezamen met het omleggen van de zware verkeersstromen, de leefbaarheid in de dorpskern merkbaar ten goede komen.

De aanleg van de Verbindingsweg (1e fase) levert daarnaast een positieve bijdrage aan de ontsluiting van het te herontwikkelen glastuinbouwcluster in de Meeslouwerpolder en de bedrijven aan de Huyssitterweg en draagt ook op die manier in positieve zin bij aan de leefbaarheid in Stompwijk. Een belangrijke voorwaarde voor een op deze vlakken succesvol ontwerp van de Verbindingsweg is dat zwaar vracht- en landbouwverkeer op een comfortabele wijze gebruik kan maken van deze weg. Ook grotere verkeersdeelnemers moeten elkaar goed kunnen passeren en bochten mogen niet te krap worden aangelegd.

De aanleg van de Verbindingsweg (2e fase) levert vooral een betere ontsluiting op voor vrachtverkeer naar de bedrijven aan de Tuinbouwweg. De (extra) effecten voor de verkeersdruk op de Dr. van Noortstraat zijn beperkt.

4.3 Ruimtelijke Kwaliteit

4.3.1 Inleiding

Het landelijk gebied van de gemeente Leidschendam-Voorburg is een open en zeer waardevol polderlandschap, grotendeels gelegen ten oosten van de Rijksweg A4. Deze uitloper van het Groene Hart kent belangrijke en zelfs enkele unieke landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden, zoals de structuur van dijken en watergangen, het verkavelingspatroon, de linten, de boerderijen, de molens en allerlei kleine landschapselementen. Voorbeelden daarvan zijn de unieke meidoornhagen langs de dijkwegen en de vele bruggen over de Stompwijkse vaart. Bijzondere kwaliteitsfactor is dat de horizonten voor een deel nog authentiek zijn, waardoor het landelijk gebied van Leidschendam-Voorburg een opvallende groene enclave is midden in de Randstad.

4.3.2 Ruimtelijke kwaliteit in het provinciaal beleid

4.3.3 De kwaliteit van het landelijk gebied in de Structuurvisie

In de Structuurvisie (zie paragraaf 2.6.1) heeft de gemeente een duidelijke visie neergelegd voor (de toekomst van) het landelijk gebied. Het bepalende raamwerk voor deze visie is:

Het bepalende raamwerk daarbij is als volgt geformuleerd:

‘’In het veenweidegebied blijft de agrarische sector met haar graasdieren de drager van het weidelandschap. Het accent verschuift hierbij wel in de richting van de productie van recreatie, zorg, natuur en landschap. Naar verwachting zal het grondgebruik in de veehouderij extensiever worden en het aantal bedrijven zal afnemen. De bedrijfscomplexen die hierdoor vrijkomen, krijgen een gebiedsondersteunende invulling. Dit kan in de vorm van kleinschalige bedrijvigheid zijn, maar ook een woonfunctie is mogelijk. De meer intensieve vormen worden gekoppeld aan een goede bestaande ontsluiting voor autoverkeer.’’

De gemeente legt daarmee de nadruk op het behoud van het landelijk gebied met de daarin voorkomende landschappelijke -, natuur- en cultuurhistorische waarden.

4.3.4 Ruimtelijke kwaliteit en ontwikkelingen

4.3.5 Ruimtelijke kwaliteitsborging Verbindingsweg

4.3.6 Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan biedt voldoende waarborgen om de ruimtelijke kwaliteit in en rond het plangebied ook na verwezenlijking van de nieuwe Verbindingsweg ten minste te behouden en waar mogelijk ook te versterken. Het belang van de ruimtelijke kwaliteit als element van een goede ruimtelijke ordening is daarmee op een passende wijze in het plan geborgd. Het aspect ruimtelijke kwaliteit staat derhalve niet aan de vaststelling van het voorliggende plan in de weg.

4.4 Wegbestemmen Bestaande Functies

Voor een groot deel van de gronden, die deel uitmaken van het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan, geldt dat zij in voorheen vastgestelde bestemmingsplannen aangewezen waren voor andere bestemmingen dan die welke nu ten behoeve van de aanleg van de nieuwe Verbindingsweg worden toegekend. Met de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan zijn (bijvoorbeeld) op deze gronden geen agrarische activiteiten en -voor zover van toepassing- agrarische bebouwing meer toegelaten.

Het niet positief bestemmen van bestaand gebruik en bestemming is op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitsluitend mogelijk indien aannemelijk is dat, voor zover één en ander niet meer in overeenstemming is met de nieuwe bestemming, bestaand gebruik en bestaande bebouwing binnen de planperiode van het voorliggende bestemmingsplan zal worden beëindigd respectievelijk verwijderd.

De gemeente is voornemens alle gronden die benodigd zijn voor de aanleg van de nieuwe Verbindingsweg, voor zover de gemeente daarvan nog geen eigenaar is, zo mogelijk minnelijk te verwerven en indien nodig te onteigenen. In de financiële onderbouwing van het voorliggende plan (zie meer specifiek paragraaf 9.2.2 van deze toelichting) is rekening gehouden met de kosten van minnelijke verwerving dan wel onteigening. Deze kosten zijn van een adequate financiële dekking voorzien.

Daarnaast heeft de gemeente ten behoeve van het in eigendom verkrijgen van de voor verwezenlijking van de Verbindingsweg benodigde gronden in maart 2015 besloten tot het vestigen van een voorkeursrecht op grond van de Wet voorkeursrecht gemeenten. Het vestigen van een voorkeursrecht verplicht eigenaren en beperkt zakelijk gerechtigden van in het voorkeursrecht begrepen gronden deze, wanneer zij hun percelen dan wel daarop gevestigde zakelijke rechten willen verkopen, eerst aan de gemeente aan te bieden alvorens zij met andere partijen in onderhandeling mogen treden.

Op grond van het vorenstaande is voldoende aannemelijk dat bestaande bebouwing binnen de planperiode van het voorliggende plan zal worden verwijderd en dat bestaand gebruik van de gronden binnen die zelfde planperiode zal worden gestaakt, één en ander uiteraard voor zover niet meer passend binnen het met dit plan vastgelegde nieuwe juridisch planologische regime. Daarmee is het wegbestemmen van bestaande functies vanuit oogpunt van goede ruimtelijke ordening gerechtvaardigd.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Inleiding: Waterbeheer En Watertoets

De waterparagraaf is een vast onderdeel van het bestemmingsplan en is in samenspraak met de waterbeheerders tot stand gekomen. In dit hoofdstuk komen alle relevante wateraspecten aan bod die van belang zijn in het plangebied. Het hoogheemraadschap van Rijnland is verantwoordelijk voor de waterkwantiteit en -kwaliteit van de polderwatergangen in het plangebied. De gemeentelijke taken zijn onder andere het riool- en oeverbeheer.

Er is invulling gegeven aan de watertoets door in vroegtijdig stadium in overleg te treden met het Hoogheemraadschap Rijnland. Het plangebied valt binnen de reikwijdte van het "Water- en rioleringsplan Leidschendam-Voorburg 2016-2021" dat op 15 december 2015 door de gemeenteraad is vastgesteld.

5.2 Beleid Duurzaam Stedelijk Waterbeheer

In tal van beleidsdocumenten wordt aandacht besteed aan het belang van 'water'. Centraal uitgangspunt in voornoemd beleid is dat water meer ruimte gegeven moet worden om te voorkomen dat de waterproblematiek in tijd of ruimte wordt afgewenteld. Er worden daarvoor twee drietrapsstrategieën als uitgangspunten aangegeven:

  • Ten aanzien van waterkwantiteit: Vasthouden - Bergen - Afvoeren;
  • Ten aanzien van waterkwaliteit: Schoonhouden - Scheiden - Zuiveren.

Daarnaast zijn aspecten als beperken van bodemdaling en het vergroten van de ecologische potenties van het water inclusief de oeverzones van belang. Deze strategieën vertalen zich voor het stedelijk gebied in aandachtspunten als: meer ruimte voor water en een relatie tussen het stedelijk water en het water in het omliggende gebied, vergroting van het waterbergend vermogen met name in de stadsranden, verbetering van de waterkwaliteit, vergroting van de belevingswaarde van water, en kansen voor natuur en recreatie in en rondom stedelijk water. De strategieën hebben als gemeenschappelijk doel een toekomstbestendig watersysteem te hebben, te houden en te versterken.

5.2.1 Waterschapsbeleid

Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan 5 (WBP) van het Hoogheemraadschap van Rijnland (zie ook paragraaf 2.5) van toepassing zijn. In dit plan geeft het hoogheemraadschap aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op de uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn en blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en hevigere buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het WBP sorteert voor op deze ontwikkelingen.

5.2.2 Gemeentelijk beleid

Het Water- en rioleringplan Leidschendam-Voorburg 2016-2021 (zie ook paragraaf 2.6.3) is een gezamenlijk product van de gemeente Leidschendam-Voorburg, het Hoogheemraadschap van Delfland en het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het waterplan gaat ervan uit dat het watersysteem zo veel water kan bergen dat wateroverlast en verdroging voorkomen kan worden. Bovendien moet het water dan schoon en ecologisch gezond zijn en bijdragen aan een prettige leefomgeving. Daarnaast dient bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met de effecten van klimaatverandering. Het watersysteem moet robuust zijn ingericht waarbij doodlopende watergangen vermeden worden en verbindingen ruim genoeg zijn. Om de ambitieuze doelen van het Waterplan te realiseren moet water een integraal onderdeel zijn van alle strategische en ruimtelijke plannen. Het waterplan moet het waterbeheer inhoudelijk en procesmatig verbeteren, met voortdurende aandacht voor duurzaamheid.

5.3 Bodem En Watersysteem

5.3.1 Bodemopbouw

De bodem van het plangebied bestaat uit een basisveenlaag. Op het basisveen is klei afgezet. Op die kleiafzettingen is in oostelijke richting weer een veenpakket afgezet. Het veen is voor een groot deel afgegraven in het gebied, waardoor een deel van het plangebied onder water is komen te staan. Het gebied wordt sindsdien kunstmatig ontwaterd met behulp van bemaling en zo zijn de polders ontstaan. De bodemopbouw en de geringe doorlatendheid van de bodem en de hoge grondwaterstanden maken dat de nodige aandacht dient te worden besteed aan zettingen, drooglegging en de ontwatering van de weg. Het plaatselijk dempen van kruisende kavelsloten kan bovendien plaatselijke zettingsverschillen veroorzaken.

5.3.2 Oppervlaktewatersysteem

Het plangebied ligt in verschillende polders met verschillende, in de tabel hieronder aangegegen, waterpeilen tijdens de zomer. Het oppervlaktewater van het plangebied bestaat uit een stelsel van grote sloten en weteringen waarop de kleinere kavelslootjes afwateren. De grote sloten en weteringen worden boezemwateren genoemd. Deze zijn kenmerkend voor het verkavelingpatroon in veenontginningsgebieden. Om het waterpeil te handhaven, wordt door middel van gemalen het water uit de polders op de boezemwateren geloosd. Deze boezemwatergangen voeren het water af naar de Vliet en de Noordzee. Bij een tekort aan water in de polders wordt vanuit deze boezems water de polder ingelaten. Het waterpeil in het plangebied ligt dicht onder het maaiveld. De nieuwe Verbindingsweg doorkruist een boezemwatergang, de Nieuwe Vaart. Het waterpeil in de boezem is NAP – 0,64.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.stwverbinding-VG01_0017.png"

Figuur 5.1: Zomer- en winterpeil polders

De nieuwe rondweg doorkruist het oude verkavelingspatroon en de Zustersdijk. Zorgvuldige aandacht is nodig om deze doorsnijdingen robuust op te lossen. Langs de rondweg wordt daarom een ruime watergang gegraven die de verschillende kavelsloten verbindt. Onder de Zustersdijk komt een verbindingssyfon van voldoende diameter. Om de doorstroming en faunamigratie te faciliteren wordt terughoudend omgesprongen met nieuwe duikers en worden zo mogelijk bruggen aangelegd. Nieuwe duikers moeten indien technisch mogelijk een minimale maat van rond 800 mm hebben. Nieuwe doodlopende watergangen moeten zo veel mogelijk worden tegengegaan.

5.3.3 Grondwatersysteem

Het plangebied valt qua grondwatersystemen in het Haagse duinsysteem. Het Haagse duinsysteem is het water dat in de duinen en aanliggende strandwallen infiltreert en in de lage delen van de Duivenvoordecorridor en de droogmakerijen naar boven komt in de vorm van kwel. In het gebied ligt een grondwatermeetpunt aan de Huysitterweg. De ontwateringsdiepte ten opzichte van de gemiddelde grondwaterstand is ongeveer 61 cm. Dit is onvoldoende voor een duurzame wegconstructie zodat een ophoging onvermijdelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.stwverbinding-VG01_0018.png"

Figuur 5.2: Gemeten grondwaterstanden aan de Huyssitterweg

5.4 Waterkwaliteit

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW, 2000) schrijft voor dat in 2015 alle waterlichamen een “goede ecologische toestand” (GET), en voor sterk veranderde/kunstmatige wateren een “goed ecologisch potentieel” (GEP) moet worden bereikt. De chemische toestand moet voor alle waterlichamen in 2015 goed zijn.

Rijnland werkt samen met de belangenorganisaties en gemeenten aan het realiseren van een voorgenomen maatregelenpakket voor schoner water en veiligheid.

In het rapport “Nota Schoon Water Rijnland” zijn voor het beheersgebied van het hoogheemraadschap de voorgenomen KRW-maatregelen opgenomen. De volgende (onderdelen van) KRW-lichamen liggen gedeeltelijk in het plangebied:

  • Stompwijkse Vaart;
  • Nieuwe Vaart.

Volgens de genoemde uitgangspunten in het document 'Nationale Pakketten Duurzame Stedebouw en Duurzaam Bouwen' dient de toepassing van uitloogbare bouwmetalen - zoals koper, zink en lood - voor dakbedekking, gevelbekleding, regenwaterafvoer, drinkwaterleidingen of straatmeubilair te worden voorkomen, zodat minder verontreinigende stoffen in het watersysteem terechtkomen. Infiltratie van hemelwater van verhardingen heeft de voorkeur boven afvoer naar oppervlaktewater. Niet strikt noodzakelijke verhardingen dienen te worden vermeden.

In het plan liggen mogelijkheden om afstromend hemelwater van de nieuwe rondweg via bermfiltratie af te voeren naar het oppervlaktewater in de polder.

5.5 Waterkwantiteit

Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Bij nieuwbouw is het afkoppelen van schoon hemelwater verplicht. Voor het afkoppelen van verhard oppervlak geldt de ´Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken´ van de Werkgroep Riolering West-Nederland als uitgangspunt. De mogelijkheden tot infiltratie of het lozen op oppervlaktewater moeten onderzocht worden. Het niet verslechteren van de waterhuishoudkundige situatie betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd.

Ten gevolge van de uitvoering van het bestemmingsplan ontstaat de volgende waterbalans:

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.stwverbinding-VG01_0019.png"

Figuur 5.2: Waterbalans bestemmingsplan

Het plan kent een positief waterbergingssaldo van circa 2900 m2. Voor de Meeslouwerpolder is dat positief omdat die polder nog een historisch bergingstekort kent van circa 2 ha. aan open water. Eventuele kansen om extra waterberging aan te leggen moeten daarom benut worden.

5.6 Riolering En Waterzuivering

In de buitengebieden moeten de vuilwaterafvoeren worden aangesloten op de drukriolering. Is deze niet aanwezig, dan kan in uitzonderlijke gevallen een systeem voor Individuele Behandeling van Afvalwater (IBA) een oplossing bieden. De gemeente heeft in eerste instantie de zorgplicht voor de afvoer van afvalwater. Indien een IBA de enige oplossing is kan zij daarvoor een ontheffing van de zorgplicht aanvragen bij de provincie.

Overeenkomstig het rijksbeleid wordt het hemelwater en afvalwater zo veel mogelijk gescheiden, mits het doelmatig is. Hierbij wordt de voorkeursvolgorde uit art 29a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het Bestuursakkoord Waterketen 2007 gevolgd. Het hemelwater dat op de nieuwe verbindingsweg valt zal zo veel mogelijk rechtstreeks naar het polderwater worden afgekoppeld.

5.7 Waterkeringen En Onderhoud Watergangen

Het plangebied kent een aantal primaire en secundaire waterkeringen. In het plangebied zijn geen baggerdepots aanwezig.

In 2015/2016 is door het Hoogheemraadschap van Rijnland een aantal watergangen gebaggerd. Met name rondom de Huyssitterweg is de gemeente van plan in 2016/2017 enkele watergangen te baggeren.

Ten behoeve van het onderhoud van de nieuwe watergangen langs de weg dient een veilige onderhoudsmogelijkheid vanaf de kant aanwezig te zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.stwverbinding-VG01_0020.png"

Figuur 5.3: Ligging regionale waterkeringen met beschermingszone

De nieuwe Verbindingsweg zal de regionale keringen kruisen. Een eventueel benodigde watervergunning zal worden afgestemd met het waterschap.

5.8 Beheer En Onderhoud

Keur en uitvoeringsregels Rijnland 2015

Rijnland zorgt voor droge voeten, veiligheid en gezond water. Een belangrijk onderdeel hierbij is het reguleren van initiatieven van burgers en bedrijven die het watersysteem kunnen beïnvloeden. Om ervoor te zorgen dat deze initiatieven geen problemen veroorzaken, stelt Rijnland regels hiervoor. Deze staan in de Keur en de daarbij behorende uitvoeringsregels.

Op 11 maart 2015 heeft het bestuur van Rijnland een nieuwe Keur en daarbij behorende uitvoeringsregels vastgesteld. Deze regels zijn op 1 juli 2015 in werking getreden. Bij het opstellen van deze nieuwe Keur heeft Rijnland een nieuwe aanpak gebruikt. Niet langer zijn de regels gebaseerd op de gebruikelijke 'nee, tenzij' aanpak, maar gaat Rijnland uit van 'ja, tenzij'. Hierbij geeft Rijnland verantwoordelijkheid, flexibiliteit en vertrouwen waar dat kan en stelt Rijnland regels waar dat moet.

De Keur en uitvoeringsregels maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De actuele regels zijn terug te vinden op www.rijnland.net.

Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

5.9 Toekomstige Ontwikkelingen / Aanbevelingen

5.9.1 Algemeen

Met het oog op de voorgenomen herstructurering van het glastuinbouwgebied Meeslouwerpolder is in 2009 een waterhuishoudingsplan Meeslouwerpolder opgesteld (Oranjewoud, 6 maart 2009, kenmerk 195666). In het bestemmingsplan Verbindingsweg wordt rekening gehouden met en deels invulling gegeven aan dit waterhuishoudingsplan. Concreet betekent dit dat diverse watergangen worden verbreed ter voorbereiding op een eventuele herstructurering en dat het historisch watertekort wordt teruggebracht door het verhogen van de Meeslouwerpolder met uitkomende veengrond. De toestroming naar het nieuwe gemaal Meeslouwerpolder wordt daarmee verbeterd.

Door de aanleg van de Verbindingsweg wordt een aantal watergangen doorsneden. Daar waar nodig voor het in stand houden van het watersysteem worden in overleg met het Hoogheemraadschap nieuwe verbindingen aangelegd. De belangrijkste nieuwe verbindingen zijn:

  • Aanleg van een sifonduiker onder de Verbindingsweg voor de instandhouding van de watertoevoer van de zustersloot.
  • De aanleg van een nieuwe hoofdwatergang langs de Verbindingsweg vanaf het kassengebied naar het nieuwe gemaal Meeslouwerpolder.

Over de Nieuwe Vaart komt een brug met een doorvaarthoogte van 1,70 m welke is afgestemd op de Hoge Brug in de Doctor van Noortstraat die deze zelfde doorvaarthoogte heeft.

5.9.2 Aanbevelingen voor de regels

5.9.3 Aanbevelingen voor de verbeelding

5.10 Conclusies

Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de beoogde aanleg van de nieuwe Verbindingsweg, waarvoor het voorliggende bestemmingsplan de planologisch-juridische basis vormt. Het plan borgt op een afdoende wijze het waterbelang.

Voor zover aan de orde, wordt bij de verdere uitwerking en detaillering van de plannen binnen het plangebied rekening gehouden met kwalitatieve en kwantitatieve eisen die uit het geldende waterbeleid resp. de watertoets voortvloeien.

Hoofdstuk 6 Milieu- En Omgevingsaspecten

6.1 Inleiding

In het bestemmingsplan is naast stedenbouwkundige uitgangspunten en bestaand ruimtelijk beleid ook rekening gehouden met verschillende omgevingsaspecten zoals: de bodemgesteldheid (geologie), (verkeers)geluid, luchtkwaliteit, milieuhygiënische kwaliteit, risico's inzake transport van gevaarlijke stoffen (Externe Veiligheid) en milieucategorisering van bedrijven.

6.2 Bodem

6.2.1 Inleiding

Bij een (nieuw) bestemmingsplan of functiewijziging wordt aangegeven wat de te verwachte bodemkwaliteit is en wordt bepaald of de nieuwe functie op grond van milieuhygiënische gronden uitvoerbaar is.

In het algemeen geldt dat op elke locatie waar nieuwbouw of grondverzet plaatsvindt van te voren conform de dan geldende normen een milieukundig bodemonderzoek zal worden uitgevoerd.

Wanneer er overschrijdingen zijn van bepaalde stoffen zullen sanerende maatregelen worden getroffen, conform het provinciaal- en gemeentelijk milieubeleid en de Wet Bodembescherming, alvorens er bouw- of graafwerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd.

Andere aandachtspunten waarbij de bodemkwaliteit van belang is, zijn:

  • leggen en vervangen van kabels en leidingen;
  • aanleg en vervanging van riolering en duikers;
  • grondverbetering en graafwerkzaamheden bij infrastructurele werken;
  • planten van bomen;
  • woningbouw.

6.2.2 Historische informatie

Voor het opstellen van deze paragraaf alsmede paragraaf 6.6 is als (historische) achtergrondinformatie gebruik gemaakt van het rapport "Historie Verbindingsweg fase 1 en fase 2 te Stompwijk" (gemeente Leidschendam-Voorburg, M. van Rijn, december 2015), dat als Bijlage 9 deel uitmaakt van deze toelichting.

6.2.3 Onderzoeken

Alle bodemonderzoeken, voor zover bekend bij de gemeente en provincie, zijn in een gemeentelijk databestand opgenomen. Deze data zijn vervolgens gekoppeld aan een GIS (Geografisch Informatiesysteem). In onderstaande afbeelding zijn alle, bij de gemeente/provincie bekende, bodemonderzoeklocaties in het betreffende plangebied (anno mei 2016) op weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.stwverbinding-VG01_0021.png"

Figuur 6.1: overzicht bekende bodemonderzoeklocaties

Legenda:

  • groene lijnen : plangebied
  • rode lijnen : onderzochte locaties
  • blauwe vlakken : onderzochte terreinen (bodem- en/of historisch onderzoek

Van het gehele plangebied is door de gemeente in 2015 een uitgebreid historisch onderzoek uitgevoerd waarbij alle verdachte bodemgerelateerde zaken zijn bestudeerd en gerapporteerd. Op basis van dit onderzoek zal bij het verwerven van gronden en de herinrichting milieukundige bodemonderzoeken worden uitgevoerd.

De volgende onderzoeken zijn reeds uitgevoerd:

naam omschrijving verontreiniging
Dr. van Noortstraat 171 voormalige kassen grond is licht verontreinigd, olie is in 2015 volledig gesaneerd
Dr. van Noortstraat 169 woning geen bijzonderheden
Westeinderweg 2b voormalig potgrondbedrijf puinlagen aanwezig, plaatselijk sterk verhoogd gehalte aan PAK
Westeinderweg aanleg nieuw gemaal puinlaag aanwezig, grond niet of licht verontreinigd
Westeinderweg nabij 16 weiland geen bijzonderheden
Huijssitterweg 14-16 kas met ketelhuis grondwater verontreinigd met nikkel, plaatselijk een sterke verontreiniging aan zink en een matige olieverontreiniging
Huijssitterweg nabij 14 weiland geen bijzonderheden

Op basis van de reeds uitgevoerde bodemonderzoeken en de historische gegevens zijn er geen (financiële) belemmeringen inzake het realiseren van een verbindingsweg.

6.2.4 Ondergrondse HBO-tanks

In het plangebied zijn geen (voormalige) ondergrondse huisbrandolietanks aanwezig.

6.2.5 Bodemkwaliteitskaart en Bodembeheerplan

Op basis van diverse bodemonderzoeksgegevens heeft de gemeenteraad op 1 oktober 2013 de Bodemkwaliteitskaart alsmede het Bodembeheersplan vastgesteld. In deze beleidsnota's staat o.a. het volgende aangegeven:

  • globale gemiddelde milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in bepaalde zones;
  • hoe omgegaan moet worden met vrijkomende grond en het hergebruik van deze gronden;
  • hoe omgegaan wordt met hergebruik en verwerking van baggerspecie.

Voor het onderhavige plangebied gelden de volgende zones met bijbehorende klasse:

kleur zone klasse 0 – 0,5 m – m.v. klasse 0,5 – 2 m – m.v.
rood 1 industrie industrie
geel 2 wonen wonen
groen 3 achtergrondwaarde achtergrondwaarde

De verschillende bodem-klassen in het plangebied staan in onderstaande kaart weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.stwverbinding-VG01_0022.png"

Figuur 6.2: bodemkwaliteitskaart

De bodemkwaliteitskaart wordt gebruikt voor het toepassen grond in een bepaalde zone. Wanneer men een partij grond of baggerspecie in het plangebied wil verwerken is het van belang dat de milieuhygiënische kwaliteit van de ontvangende bodem bepalend is. De toe te passen partij grond/baggerspecie voor een ontvangende landbodem, en de landbodem zelf worden in drie klassen verdeeld die de mate van vervuiling weergeven, te weten Achtergrondwaarde (AW), wonen en industrie. De klasse van de toe te passen partij moet hetzelfde of schoner zijn als de ontvangende landbodem. Een schematisch overzicht voor het toepassen van grond is in onderstaand figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.stwverbinding-VG01_0023.png"

Figuur 6.3: Schema grond toepasbaar in ontvangende landbodem

6.2.6 Geologie

De bodemopbouw van de bovenste 5 meter (geologie) wordt (op basis van de digitale geologische kaart van TNO anno december 2008) in onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.stwverbinding-VG01_0024.png"

Figuur 6.4: geologische kaart geprojecteerd op een topografische kaart

Legenda:

kleur nr omschrijving
bruin 8 Veen op klei (Hollandveen op laag van Wormer met zandpakket dieper dan 5 m-NAP).
paars 12 Afzettingen van Wormer aan maaiveld en de zandige afzettingen dieper dan 5 m – NAP

Door de firma MOS zijn in 2010 diverse sonderingen uitgevoerd. Uit deze sonderingen blijkt dat de bodemopbouw ter plaatse van de Verbindingsweg globaal als volgt weergegeven kan worden:

diepte m-mv omschrijving
0,0 - 0,5 aangebrachte grond/zand
0,5 - 7,5 veen (Formatie van Nieuwkoop, Hollandveen)
7,5 - 10,5 klei met zandlaagjes
10,5 - 11,5 veen
11,5 - 12,5 zand met kleilaagjes
12,5 - 13,5 veen (basisveen)
13,5 - dieper holoceen zandpakket (1e water voerend pakket

Het maaiveld heeft in het plangebied wisselende hoogten. Zo is de hoogte van de Westeinderweg ca. 3,8 m – NAP, de hoogte van de Dr. van Noortstraat is ca. 0,2 m – NAP en de weilanden zijn ca. 4,2 m – NAP.

Het eerste watervoerend pakket bevindt zich op een diepte van circa 14 meter – NAP en heeft een dikte van circa 40 meter. De grondwaterstroming in dit pakket is in zuidoostelijke richting, richting Delft.

De stroming van het freatisch grondwater is onbekend, maar zal waarschijnlijk richting de diverse sloten of richting de Stompwijkse Wetering zijn. In het plangebied heerst een neerwaartse grondwaterstroming, nl. infiltratie en de grondwaterstand wordt door middel van bemaling kunstmatig laag gehouden.

Het freatisch grondwater bevindt zich tussen de 0,9 en de 1,4 m – m.v.

6.2.7 Onderzoek op voorkomen explosieven uit WO2

De gemeente heeft in de periode 2013-2015 op basis van dossiers over WO-2 een kaart gemaakt met daarop aangegeven de oorlogshandelingen, bomkraters, loopgraven, stellingen, etc. Tevens heeft adviesbureau AVG in september 2015 een explosievenonderzoek uitgevoerd.

De kans dat in de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie niet gesprongen conventionele explosieven aanwezig zijn is gering, hoogstens klein kaliber munitie. Op onderstaande kaart zijn de diverse zaken uit WO-2 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.stwverbinding-VG01_0025.png"

Figuur 6.5: feitenkaart explosieven e.d.

Legenda van de feitenkaart, opgesteld voor AVG in september 2015:

  • S (groen) = schuilplaats
  • S (geel) = stelling
  • W = wapenopstelling
  • rode lijn = prikkeldraad
  • oranje lijn = loopgraaf

6.2.8 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan resp. voor de verwezenlijking van de met dit plan mogelijk gemaakte ingrepen en ontwikkelingen.

6.3 Luchtkwaliteit

6.3.1 Wettelijk- en beleidskader

De hoofdlijnen van de regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) en de daarbij behorende besluiten, waaronder het Besluit 'niet in betekenende mate bijdragen'.

In deze paragraaf van de Wm, ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit, is de basis gelegd voor een programmasystematiek voor maatregelen en projecten, hetgeen geconcretiseerd is in het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In het NSL is geborgd dat vanaf 1 januari 2015 aan de Europese grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) moet worden voldaan. Tot dit moment heeft Nederland uitstel en vrijstelling van de Europese Unie gekregen om aan de grenswaarden voor NO2 te moeten voldoen.

De vrijstelling voor fijn stof (PM10) is inmiddels verlopen. Overal in Nederland moet worden voldaan aan de norm van 40 µg/m3 voor fijn stof. Vanaf 1 januari 2015 geldt ook een norm voor PM2,5 (de fractie fijn stof tot 2,5 µm).

Voor toetsing aan de luchtkwaliteitsnormen zijn in de praktijk alleen de concentraties stikstofdioxide en fijn stof van belang. In onderstaande tabel zijn de belangrijkste normen voor deze beide stoffen weergegeven. De concentraties van overige op de luchtkwaliteit van invloed zijnde stoffen vormen nergens in Nederland een knelpunt voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.stwverbinding-VG01_0026.png"

In artikel 5.16, lid 1, van de Wm is bepaald onder welke voorwaarden de gemeenteraad resp. burgemeester en wethouders een bestemmingsplan mogen vaststellen of wijzigen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van deze bevoegdheid:

  1. 1. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  2. 2. een nieuwbouwproject leidt -al dan niet per saldo- niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  3. 3. een nieuwbouwproject draagt 'niet in betekenende mate (NIBM)' bij aan de luchtverontreiniging, dat wil zeggen: leidt tot een concentratietoename van niet meer dan 3% van de grenswaarde = 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2); deze 3%-grens is in de regeling NIBM bepaald op 1.500 woningen of 100.000 m2 kantoren;
  4. 4. een nieuwbouwproject past binnen het NSL of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Zowel het 'Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteitseisen' als de GGD-richtlijn 'Luchtkwaliteit en gezondheid bij ruimtelijke planvorming' zijn niet van toepassing op het voorliggende bestemmingsplan omdat dit plan niet voorziet in de bouw of uitbreiding van nieuwe, voor wat betreft luchtkwaliteit gevoelige, bestemmingen.

In het kader van het algemene vereiste van een goede ruimtelijke ordening moet worden beschouwd in hoeverre voor luchtkwaliteit kwetsbare groepen als gevolg van het plan extra worden belast.

6.3.2 Beoordeling luchtkwalliteit plan(gebied)

6.4 Geluid

6.4.1 Wettelijk kader

6.4.2 Beoordeling planeffecten

6.5 Flora En Fauna / Ecologie

6.5.1 Inleiding

In deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en wordt aangegeven welke ecologisch relevante ontwikkelingen het voorliggende bestemmingsplan beoogt mogelijk te maken. Vervolgens is beschreven waaraan deze ontwikkelingen voor wat betreft het aspect 'flora en fauna' moeten worden getoetst en wat de uitkomst van die toets is.

6.5.2 Bestaande situatie en beoogde ontwikkelingen

6.5.3 Juridisch kader Flora & Fauna

6.5.4 Quickscan flora & fauna

6.5.5 Stikstofdepositie

6.5.6 Conclusie

Het aspect 'Flora & Fauna' vormt geen belemmering voor de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan resp. voor de verwezenlijking van de met dit plan mogelijk gemaakte ingrepen en ontwikkelingen.

6.6 Externe Veiligheid

6.6.1 Inleiding

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijk stoffen.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet men ten aanzien van het aspect externe veiligheid rekening houden met verplichte afstandsnormen tussen de ruimtelijke ontwikkeling en de risicobronnen volgens onderstaande wetten:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen 2004 (Bevi), staatsblad 2004 nr. 250
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen 2011 (Bevb), staatsblad 2010 nr. 636
  • Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen (Crnvgs) voor transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of het water, oktober 2013
  • Het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van 1 april 2015.

Voor het beoordelen van het aspect externe veiligheid voor dit plangebied is tevens rekening gehouden met:

  • Beleid Externe Veiligheid van het (voormalige) Stadsgewest Haaglanden uit november 2012;
  • Vigerend provinciaal beleid inzake externe veiligheid.

6.6.2 Inventarisatie risicobronnen

Ten behoeve van de inschatting van potentiële risico's voor de ontwikkeling wat betreft de veiligheid, zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd ter plaatse van het plangebied, alsmede de directe omgeving.

Risicovolle objecten zijn o.a.:

  • ondergrondse buisleidingen met transport van aardgas of andere stoffen;
  • transport van gevaarlijke stoffen over o.a. rijkswegen (de A4 en de A12) en spoorbanen;
  • transport van gevaarlijke stoffen over water (de Vliet);
  • bedrijven vallend onder de Wet Milieubeheer met grootschalige opslag van chemische stoffen;
  • grootschalige opslag van chemische stoffen (PGS15);
  • LPG-tankstations.

Voor de inventarisatie van de risicobronnen is gebruik gemaakt van de digitale risicokaart (GeoWeb) van stadsgewest Haaglanden, de landelijk risicokaart op de site www.risicokaart.nl en het gemeentelijk databestand met milieuvergunningen.

6.6.3 Ondergrondse aardgasleiding

Binnen en in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen ondergrondse hogedruk (>20 bar) aardgasleiding. De dichtstbijzijnde aardgastransportleiding bevindt zich ten noorden van de Huijssitterweg op een afstand van ca, 390 van de grens van het plangebied. De ligging van de gasleiding met risico-contouren (bron: geoweb.nl) zijn in onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.stwverbinding-VG01_0039.png"

Figuur 6.14 ligging aardgasleidingen met bijbehorende risicocontour

Legenda:

  • Blauwe lijn : plangebied
  • Groene lijn : ondergrondse aardgas transportleiding, nummer: W-514-17 (40 bar)
  • Donker geel vlak : afstand met 100% kans op overlijden bij een breuk van een leiding met ontbranding
  • Licht geel vlak : afstand tot een overlijdensrisico van 1% bij een breuk van de leiding met ontbranding
  • Rood vlak : PR-contour

Aangezien het plangebied zich buiten het invloedsgebied van de hogedrukgasleiding bevind en ter plaatse van het plangebied geen woningen worden gerealiseerd is het aspect Externe Veiligheid geen belemmerende factor voor de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan.

6.6.4 Transport van gevaarlijke stoffen over de weg

Voor het transport van gevaarlijke stoffen via de weg, water en spoor heeft het rijk normen vastgesteld in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Op basis van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen kunnen gemeenten een routering van gevaarlijke stoffen opstellen. Door de gemeenteraad van Leidschendam-Voorburg is in het verleden geen route gevaarlijke stoffen vastgesteld.

Binnen de gemeente Leidschendam-Voorburg is alleen rijksweg A4 en A12 (Utrechtsebaan) aangewezen als routering (conform het zogenaamde basisnet). Aangezien het aandachtgebied rondom een autoweg ca. 200 meter bedraagt, is de invloed van deze risicobronnen te verwaarlozen voor dit plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.stwverbinding-VG01_0040.png"

Figuur 6.15: Routering gevaarlijke stoffen en risicocontouren

Legenda:

  • groene lijn as van rijksweg A4
  • bruin 80 meter zone inzake EV-verantwoording bij Ruimtelijke plannen
  • lichtgroen 200 meter zone waarbij in Bestemmingsplannen rekening mee moet worden gehouden
  • groen 355 meter zone betreffende het invloedsgebied van een calamiteit met LPG-transport

6.6.5 Transport gevaarlijke stoffen over het spoor

Over de spoorbaan Den Haag – Leiden vindt in principe geen transport van gevaarlijke afvalstoffen plaats. Het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor is voor onderhavig plangebied daarom geen relevante (belemmerende) factor.

6.6.6 Transport gevaarlijke stoffen over de Vliet

Over de Vliet, gelegen ten zuiden en buiten het plangebied vindt incidenteel vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De Vliet is echter niet aangeduid als vaarweg waarmee specifiek rekening gehouden moet worden op het gebied van externe veiligheid.

6.6.7 Risicovolle bedrijven / inrichtingen

Ter plaatse van en in de nabijheid van het plangebied bevinden zicht geen risicovolle bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Er zijn ook geen inrichtingen aanwezig met opslag van consumentenvuurwerk. Vuurwerkopslag kleiner dan 10.000 kg valt trouwens niet onder het Besluit Externe Veiligheid maar onder de Wet Milieubeheer.

6.6.8 Verantwoording Groepsrisico

Aangezien het plangebied zich niet in het invloedgebied van een ondergrondse aardgastransportleiding bevindt of van een rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, is een GR verantwoording niet nodig.

6.6.9 Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan resp. voor de verwezenlijking van de met dit plan mogelijk gemaakte ingrepen en ontwikkelingen.

6.7 Kabels En Leidingen

Zoals al is geconstateerd in paragraaf 6.6 zijn in het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan geen hoofdgastransportleidingen of andere planologisch relevante (dat wil zeggen: in het bestemmingsplan te beschermen) kabels en/of leidingen aanwezig. De ingekomen vooroverlegreacties van de beheerders van dergelijke ondergrondse infrastructuur, die worden beschreven in paragraaf 9.3.3.3, bevestigen dit. Het aspect 'kabels en leidingen' vormt dus geen belemmering voor de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan.

6.8 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

6.8.1 Inleiding

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel bij het nemen van ruimtelijke - en infrastructurele besluiten. Door middel van de m.e.r. krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de 'moederprocedure'. Dit is dr procedure op gond waarvan de besluitvorming over het 'moederbesluit' plaatsvindt, bijvoorbeeld een bestemmingsplan- of omgevingsvergunningprocedure.

In het Besluit m.e.r. is geregeld welke plannen, besluiten en activiteiten m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn en bij welke omvang en omstandigheden dat het geval is (de zogenoemde 'drempelwaarden'). Indien de voorgenomen ingreep onder de drempelwaarden van het Besluit blijft, dan wel dient gemotiveerd te worden of er al dan niet sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Voor die beoordeling kan gebruik gemaakt worden van een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Voor bijvoorbeeld de aanleg van een autosnelweg of autoweg is het maken van een milieueffectrapportage verplicht (categorie C1.1 van de Bijlage C van het Besluit m.e.r.). Een wijziging of uitbreiding van een autosnelweg of autoweg is m.e.r.-beoordelingsplichtig, indien het een weg betreft met een tracélengte van 5 kilometer of meer (categorie D1.1 van de Bijlage D van het Besluit m.e.r.). Het Besluit m.e.r. kent echter geen categorie voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van wegen die niet voldoen aan de omschrijving van de wegen als bedoeld in de categorieën C1.2, C1.3, D1.1 of D1.2. Voor de beoogde aanleg van de nieuwe Verbindingsweg geldt daarom geen drempelwaarde op grond van het Besluit m.e.r.

Met ingang van 1 april 2011 hebben de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. een indicatieve status. In de Europese richtlijn 2011/92/EU wordt in categorie II.10e "de aanleg van wegen" aangewezen als activiteit waarvoor beoordeeld moet worden of een milieueffectrapportage dient te worden gemaakt. Daaruit volgt dat, ook wanneer een wegenproject onder de drempelwaarden blijft of er überhaupt geen drempelwaarden van toepassing zijn, er in elk geval een toetsing moet worden gedaan of er nadelige gevolgen te verwachten zijn voor het milieu. Zijn deze belangrijke nadelige milieugevolgen niet uit te sluiten, dan is er alsnog sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Omdat er op grond van de Nederlandse wetgeving geen directe verplichtingen gelden, kan deze beoordeling vormvrij worden uitgevoerd. Deze paragraaf 6.8 betreft de vormvrije m.e.r.-beoordeling op grond waarvan het bevoegd gezag inzicht krijgt in mogelijke milieueffecten van de beoogde aanleg van de nieuwe Verbindingsweg bij Stompwijk.

Deze beoordeling is opgesteld conform de in bijlage III bij de EEG-richtlijn 85/337/EEG (gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG en richtlijn 2003/35/EG) genoemde criteria, te weten:

  1. 1. De kenmerken van het project
  2. 2. De plaats van het project
  3. 3. De kenmerken van het potentiële effect

Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. (-beoordeling) noodzakelijk
  • Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.

6.8.2 Bij de m.e.r.-beoordeling gebruikte documenten

Bij het opstellen van deze m.e.r.-beoordeling is gebruik gemaakt van de volgende rapportages / documenten:

  • Variantenstudie Stompwijkseweg - Doctor van Noortstraat (GoudappelCoffeng, 30 juni 2014)
  • Onderzoek verkeer en milieu nieuwe verbindingsweg Stompwijk (GoudappelCoffeng, 5 oktober 2016)
  • Quick scan MKBA reconstructie Stompwijkseweg/Doctor van Noortstraat en Verbindingsweg (Decisio, 15 juli 2014)
  • Eco-effectscan Stompwijk Verbindingsweg fase 1 en 2 te Stompwijk (Aqua-Terra Nova, 24 juli 2015)
  • Verbindingsweg Stompwijk - Archeologisch bureauonderzoek (Transect, 11 januari 2016)
  • Verbindingsweg Stompwijk - Inventariserend veldonderzoek (karterende fase) (Transect, 14 juni 2016)

6.8.3 Beschrijving van de te verwachten milieugevolgen

6.8.4 Conclusie

Ten gevolge van de verwezenlijking van het voorliggende bestemmingsplan verandert de lokale milieusituatie. Door middel van de veschillende uitgevoerde onderzoeken is aangetoond dat deze veranderingen voor het overgrote deel, bijvoorbeeld op de aspecte ecologie, bodem, luchtkwaliteit, e.d. passen binnen de hiervoor gestelde wettelijke kaders. Waar sprake is van het niet geheel voldoen aan de wettelijke kaders, zoals ten aanzien van één woning het aspect geluid, bieden diezelfde wettelijke kaders adequate mogelijkheden voor het treffen van afdoende en realistische maatregelen om alsnog aan de gestelde normen te kunnen voldoen.

De diverse sectorale wetten en (beleids)regels bieden voldoende waarborgen om eventuele nadelige gevolgen voor het milieu zowel in de tijdelijke situatie (werkzaamheden in het kader van de aanleg van de weg) als in de definitieve gebruiksfase te voorkomen.

Eén en ander rechtvaardigt de conclusie dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van de uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan "Stompwijk - Verbindingsweg" niet te verwachten zijn. Op grond hiervan bestaat er geen aanleiding een m.e.r.-beoordeling als bedoeld in artikel 7.16 en verder van de Wet milieubeheer uit te voeren.

Hoofdstuk 7 Cultureel Erfgoed

7.1 Archeologisch Erfgoed

7.1.1 Algemeen

7.1.2 Archeologisch onderzoek bestemmingsplan "Stompwijk-Verbindingsweg"

7.1.3 Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'

In het voorliggende bestemmingsplan zijn op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek regels opgenomen ter bescherming van in het gebied aanwezige of te verwachten waarden. Op de van dit bestemmingsplan deel uitmakende verbeelding zijn de betreffende gronden aangewezen voor de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'. Voor werkzaamheden in deze plandelen, die de bodem en mogelijk daarin aanwezige archeologische waarden verstoren, is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werkzaamheden en werken, geen gebouwen zijnde ('aanlegvergunning') vereist zoals bepaald in de regels behorende bij de desbetreffende dubbelbestemmingen. Daarmee is voorzien in een adequate juridisch-planologische bescherming van het in het plangebied aanwezige of te verwachten archeologisch erfgoed.

7.1.4 Conclusie

Op grond van de ten behoeve van het plan uitgevoerde onderzoeken en de beoordeling daarvan is de conclusie gerechtvaardigd dat het aspect 'archeologie', of beter: de vanuit oogpunt van goede ruimtelijke ordening vereiste bescherming van archeologische waarden, mede gelet op de dubbelbestemmingen als instrument voor het borgen van deze vereiste bescherming, geen belemmering vormt voor het vaststellen van het voorliggende bestemmingsplan.

7.2 Cultuurhistorisch Erfgoed

7.2.1 Landschapsstructuur

Opvallend aan het landschap, waarvan het plangebied deel uitmaakt, is dat het relatief open gebied is, ingeklemd tussen de stedelijke bebouwing van Zoetermeer, Leidschendam-Voorburg, Voorschoten en Zoeterwoude. Het grondgebruik bestaat voornamelijk uit weidegronden. Noordwestelijk van Stompwijk ligt een glastuinbouwconcentratiegebied.

In de directe omgeving van het plangebied is Stompwijk de enige kern. De overige bebouwing is als halfopen lintbebouwing gesitueerd langs de wegen. De Stompwijkseweg en het Wilsveen zijn in de omgeving van het plangebied de belangrijkste linten met lintbebouwing van vóór 1850. Beide linten zijn binnen de cultuurhistorische hoofdstructuur aangeduid als nederzettingenlandschap van redelijk hoge waarde. Deze linten maken geen deel uit van het plangebied, zij het dat de Stompwijkseweg wel in de directe nabijheid van het plangebied ligt.

Kenmerkend voor de voormalige veenontginningen zijn de lange smalle percelen omgeven door sloten. Van de polders in het buitengebied is de Zoetermeerse Meerpolder aangewezen als polder met een redelijk hoge historisch landschappelijke waarde en de Droogemaakte Geer en Kleine Blankaardpolder als polder met een hoge historisch landschappelijke waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.stwverbinding-VG01_0048.png"

Figuur 7.8: Cultuurhistorische elementen in (de omgeving) van het plangebied

7.2.2 Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing

Binnen het plangebied bevinden zich geen objecten die zijn aangewezen als rijks- of gemeentelijk monument. Het plangebied is ook niet gelegen binnen de begrenzing van een door de minister als (rijks)beschermd stads- of dorpsgezicht aangewezen gebied. Voor het aanleggen van de nieuwe Verbindingsweg is daarom vanuit het oogpunt van cultuurhistorie geen vergunning op grond van de Monumentenwet 1988 vereist.

Voor het overige zijn de relevante cultuurhistorische aspecten reeds aan de orde gekomen in paragraaf 4.3, nu zij een integraal element vormen van de ruimtelijke kwaliteit die het voorliggende plan zo goed mogelijk beoogt te borgen.

7.2.3 Ontwikkelingen en cultuurhistorie

De voor het voorliggende plan relevante cultuurhistorische waarden hebben vooral betrekking op de ontstaansgeschiedenis, herkenbaarheid en gaafheid van het landschap en de objecten daarin. Met name de overblijfselen van de veenontginningen (openheid, strokenverkavelingen, lintbebouwing, beweiding als grondgebruik) en droogmakerijen (hooggelegen vaarten, gemalen, molens) zijn in cultuurhistorisch (en landschappelijk) opzicht van belang. Deze kenmerken zijn behoudenswaardig.

Het gemeentelijk beleid met betrekking tot cultuurhistorische waarden is er op gericht dat deze waarden, ook in geval van ruimtelijke ontwikkelingen en ingrepen, behouden en waar mogelijk versterkt (of hersteld) worden. Aanwezige cultuurhistorische waarden kunnen in het geding komen door nieuwe ontwikkelingen. Zo kan bijvoorbeeld een toename van de bebouwing (verstening) de openheid aantasten en de lintbebouwing doen verdichten. Ook kan bij een onzorgvuldige locatiekeuze voor nieuwbouw het stelsel van zichtlijnen naar de polders aangetast worden of de windvang van molens bedreigd worden. Naast een toename van bebouwing kan ook een gewijzigd grondgebruik, zoals bijvoorbeeld de introductie van maïsteelt of bosbouw, de openheid van het landschap aantasten. De wijze van bouwen en inrichten van erven in vormgeving en materiaalgebruik heeft grote invloed op het beoogde behoud, versterking en herstel. Dat zelfde geldt voor de inrichting van de openbare ruimte met infrastructurele voorzieningen en kunstwerken.

Door middel van het opnemen in dit plan van waarborgen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit (zie ook: paragraaf 4.3) kan worden voorkomen dat de beoogde aanleg en inpassing van de nieuwe Verbindingsweg leidt tot de hiervoor beschreven negatieve effecten.

7.2.4 Conclusie

Op grond van de ten behoeve van de aanleg van de nieuwe Verbindingsweg uitgevoerde beoordeling van cultuurhistorische achtergronden en waarden is de conclusie gerechtvaardigd dat het aspect 'cultuurhistorie', of beter: de vanuit oogpunt van goede ruimtelijke ordening vereiste bescherming van cultuurhistorische waarden, geen belemmering vormt voor het vaststellen van het voorliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 8 Juridische Vormgeving

8.1 Systematiek Van Het Bestemmingsplan

8.1.1 Algemeen

Het bestemmingsplan "Stompwijk - Verbindingsweg" is een ontwikkelingsgericht plan, dat bedoeld is om een specifieke ruimtelijke ontwikkeling in juridisch-planologisch opzicht mogelijk te maken. De juridische vormgeving van het voorliggende bestemmingsplan is zodanig dat de voorziene aanleg van de Verbindingsweg wordt gefaciliteerd. Het bestemmingsplan fungeert als toetsingskader voor aanvragen om omgevingsvergunning en legt tevens bindend de randvoorwaarden vast voor het gebruik van de in het plan begrepen gronden en bebouwing. Daarnaast fungeert het plan, indien in voorkomende gevallen noodzakelijk, als titel voor het overgaan tot onteigening van gronden die nodig zijn voor het verwezenlijken van het plan en waaromtrent met de eigenaar van die gronden niet langs minnelijke weg overeenstemming is bereikt over verwerving.

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de juridisch-technische opbouw van het bestemmingsplan "Stompwijk - Verbindingsweg". Het hoofdstuk is te beschouwen als een leeswijzer voor de regels en de verbeelding. Deze eerste paragraaf geeft de vorm van het bestemmingsplan weer. De twee volgende paragrafen gaan meer gedetailleerd in op de verschillende bestemmingen en overige regelingen zoals die zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding van dit plan.

De regels en de verbeelding vormen tesamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze plantoelichting heeft geen zelfstandige juridisch bindende status, maar fungeert als ruimtelijke onderbouwing van de in het plan vastgelegde keuzes ten aanzien van het gebruik en het bebouwen van gronden. Daarnaast vervult de toelichting een belangrijke functie bij het toepassen en/of uitleggen van de regels en de verbeelding. Op de bij het bestemmingsplan behorende verbeelding met nummer NL.IMRO.1916.stwverbinding-ON01 zijn alle noodzakelijke dan wel op grond van het Bro verplichte gegevens ingetekend.

Op het renvooi (verklaring van de bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding) is te zien dat onderscheid wordt gemaakt tussen bestemmingen en aanduidingen. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Alle gronden in het plangebied zijn van een passende bestemming voorzien die op de verbeelding zichtbaar wordt gemaakt door middel van een kleur, al dan niet in combinatie met letters en/of cijfers om de bestemming aan te duiden.

Elke bestemming op de verbeelding is gekoppeld aan de bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien hoe de gronden mogen worden gebruikt en al dan niet bebouwd. Daarbij wordt ook weer terug verwezen naar de aanduidingen op de verbeelding. De verbeelding en de regels zijn opgesteld in ingericht met inachtneming van de verschillende wettelijk voorgeschreven standaarden, zoals de 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening', de SVBP2012, IMRO2012, etc.

8.1.2 De regels van het bestemmingsplan

De regels van het bestemmingsplan zijn onderverdeeld in:

  • inleidende regels
  • bestemmingsregels
  • algemene regels
  • overgangs- en slotregels

8.1.3 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Om misverstanden over de toepassing en interpretatie van het bestemmingsplan te voorkomen zijn in de begripsbepalingen (Artikel 1) de verschillende in het plan voorkomende begrippen nader omschreven, ook om de eenduidigheid bij het gebruik van het plan te bevorderen.

Bij de wijze van meten (Artikel 2) is beschreven hoe voor de toepassing van dit bestemmingsplan bepaalde maten gemeten moeten worden.

8.1.4 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

8.1.5 Hoofdstuk 3: Algemene regels

De algemene regels bevatten een aantal aanvullende bepalingen van algemene aard, zoals:

  • Artikel 17 Anti-dubbeltelregel
  • Artikel 18 Algemene bouwregels
  • Artikel 19 Algemene gebruiksregels
  • Artikel 20 Algemene afwijkingsregels
  • Artikel 21 Algemene wijzigingsregels
  • Artikel 22 Overige regels met daarin de bepalingen ten aanzien van aanlegvergunningen

8.1.6 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

In Artikel 23 zijn de wettelijk verplichte bepalingen ten aanzien van het overgangsrecht voor gebruik en bouwwerken opgenomen. Artikel 24, ten slotte, bevat de slotregel waarin wordt aangegeven hoe het voorliggende plan kan worden aangehaald.

8.2 Maatwerkbestemmingen Voor Specifieke Situaties

In het voorliggende bestemmingsplan is voor een aantal gronden in het plangebied gebruik gemaakt van op de daar aan de orde zijnde specifieke problematiek inspelende maatwerkbestemmingen. De voor deze gronden gekozen bestemmingsmethodiek houdt over het algemeen verband met de verwerving van percelen ten behoeve van de aanleg van de nieuwe Verbindingsweg en de gevolgen die dit met zich mee brengt voor resterende percelen van de betrokken eigenaren. Hierna wordt kort ingegaan op de betreffende percelen en de daarvoor gekozen bestemmingssystematiek.

8.2.1 Westeinderweg 6-8

Op de percelen Westeinderweg 6 en 8 zijn een agrarisch bedrijf en een agrarisch loonbedrijf gevestigd. Beide bedrijven zijn in het ter plaatse vigerende bestemmingsplan "Landelijk Gebied 2011" positief bestemd. Voor het ter hoogte van deze percelen aanleggen van het talud van de nieuwe Verbindingsweg worden door de gemeente gronden verworven, die in de huidige situatie worden gebruikt voor het stallen van voertuigen en werktuigen van het agrarisch loonbedrijf. In de beoogde plansituatie raakt het agrarisch loonbedrijf deze stallingsmogelijkheid (met een omvang van circa 1.000 m2) kwijt, wat naar verwachting van invloed zal zijn op de bedrijfsvoering van het bedrijf.

In overleg met de eigenaar van de percelen is in het voorliggende plan binnen de bestaande kadastrale begrenzing de bedrijfsbestemming ten behoeve van het agrarisch loonbedrijf uitgebreid met circa 1.000 m2, terwijl de omvang van het bestemmingsvlak voor agrarisch bedrijf met een zelfde oppervlakte is ingekrompen. Daarmee wordt het verlies aan stallingsruimte van het agrarisch loonbedrijf planologisch gecompenseerd.

De wijze van bestemmen is zodanig dat een deel van de bestaande bebouwing op het perceel weliswaar een bedrijfs- in plaats van een agrarische bestemming krijgt, maar dat per saldo de omvang van de bebouwde oppervlakte op de percelen Westeinderweg 6 en 8 niet toe kan nemen ten opzichte van de bestaande bouwmogelijkheden.

Om onnodige complexiteit in het hier voorliggende bestemmingsplan te voorkomen is alleen het agrarisch loonbedrijf hier opgenomen. Voor het agrarisch bedrijf blijft het bestemmingsplan "Landelijk Gebied 2011" van toepassing.

8.2.2 Doctor van Noortstraat 3

Het perceel Dr. van Noortstraat 3 is in het vigerende bestemmingsplan "Landelijk Gebied 2011" voorzien van een burgerwoonbestemming. Een gedeelte van de bestaande bijgebouwen en overige bouwwerken op het perceel is daarbij positief bestemd. Een gedeelte van de erfbebouwing is echter onder het overgangsrecht gebracht omdat de gemeente geen medewerking wenste te verlenen aan het positief bestemmen van een hoeveelheid erfbebouwing die niet in overeenstemming is met het terzake geldende gemeentelijk beleid.

Ten behoeve van de aanleg van de nieuwe Verbindingsweg dient een niet onaanzienlijk gedeelte van het woonperceel door de gemeente te worden verworven. De eigenaar heeft verzocht om compensatie voor het verlies van een deel van zijn gronden in de vorm van het toekennen van een positieve bestemming voor een groter deel van de op het perceel aanwezige erfbebouwing dan eerder het geval was. De overgangsrechtelijke status van deze bebouwing wordt daarmee beëindigd.

Gelet op het grote maatschappelijke belang dat bij de beoogde aanleg van de nieuwe Verbindingsweg speelt, acht de gemeente het wenselijk (mede ter voorkoming van vertraging in zowel de planologische procedure als voor wat betreft de verwerving van benodigde gronden) aan dit verzoek tegemoet te komen. Het perceel Dr. van Noortstraat 3 is daarom opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. De woonbestemming uit het bestemmingsplan "Landelijk Gebied 2011" is inhoudelijk overgenomen door middel van de specifieke bestemming 'Wonen -4' met dien verstande dat de maximale omvang van bijbehorende bijgebouwen (inclusief kassen) binnen de woonbestemming hier is bepaald op 225 m2, tegen maximaal (regulier) 50 m2 dan wel (met toepassing van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid) 150 m2 in het eerdere bestemmingsplan. Daarmee wordt de feitelijk bestaande, maar eerder onder het overgangsrecht gebrachte erfbebouwing op het perceel alsnog van een positieve bestemming voorzien.

Verder is in het plan bij recht de mogelijkheid voor een verdere verruiming van de oppervlakte aan bijgebouwen tot 275 m² opgenomen, op voorwaarde dat een in 1986 verleende maar nooit uitgevoerde bouwvergunning voor de bouw van een kas op dit perceel (al dan niet op verzoek van de vergunninghouder) wordt ingetrokken en deze intrekking onherroepelijk is geworden.

8.2.3 Huyssitterweg 14-16

Op de percelen Huyssitterweg 14-16 is in de bestaande situatie een glastuinbouwbedrijf gevestigd.

Ten behoeve van de aanleg van de nieuwe Verbindingsweg dient een groot deel van het kassenperceel door de gemeente te worden verworven. Het bestaande glasareaal wordt door het beoogde tracé van de Verbindingsweg doorsneden. De resterende gronden bieden onvoldoende ruimte om nog tot een rendabele agrarische bedrijfsvoering te komen.

In overleg met de eigenaar van de gronden worden daarom de voormalige bedrijfswoningen bij het kassenbedrijf in het voorliggende bestemmingsplan van een burgerwoonbestemming voorzien, met de daarbij volgens de gemeentelijke standaard-bestemmingsmethodiek behorende bouw- en gebruiksmogelijkheden. Een deel van de gronden die thans nog deel uitmaken van het agrarisch bedrijfsperceel zal in de toekomst gaan fungeren als erf bij de woningen. Deze gronden worden deels van een woonbestemming, deels van een tuinbestemming voorzien. De bebouwde oppervlakte van de woningen wordt gemaximeerd op de bestaande omvang, de bouwmogelijkheden voor erfbebouwing zijn in overeenstemming met het gemeentelijk beleid daaromtrent.

De aanwezige kassen zullen voor de aanleg van de Verbindingsweg gesloopt moeten worden. De bedrijfsvoering van het glastuinbouwbedrijf zal daardoor uiteraard permanent beëindigd (moeten) worden.

8.3 Toepassing En Handhaving Van Het Bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. De wettelijke basis hiervoor is gelegd in artikel 125 van de Gemeentewet, in samenhang met de afdelingen 5.3 en 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  1. 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. Het bestemmingsplan is immers aan eenieder kenbaar gemaakt zodat wordt aangenomen dat belanghebbenden in het plangebied op de hoogte (kunnen) zijn van de regels.
  2. 2. Voldoende draagvlak voor beleid en regeling in het plan
    De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.
  3. 3. Realistische en inzichtelijke regeling
    Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  4. 4. Actief handhavingsbeleid
    Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

De afdeling die belast is met handhaving heeft jaarlijkse handhavingsplannen en een handhavingsprogramma voor meerdere jaren. Daarin zijn prioriteiten gesteld ten aanzien van de te handhaven zaken. In het algemeen geldt op grond van vaststaande jurisprudentie een beginselplicht tot handhaving. Dat neemt natuurlijk niet weg dat per geval moet worden onderzocht of handhaving (nog) mogelijk of proportioneel is. Een uitzondering is bijvoorbeeld concreet zicht op legalisatie van de overtreding. Bij handhaving van de regels wordt onder meer aandacht besteed aan de normen met betrekking tot brandveiligheid en constructieve veiligheid, monumentenstatus, toezicht op de naleving en uitvoering van omgevingsvergunningen en de handhaving op milieu-overtredingen.

Hoofdstuk 9 Uitvoerbaarheid

9.1 Inleiding

Een bestemmingsplan moet uitvoerbaar zijn: voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan moet onderzocht worden wat het realiteitsgehalte is van de ontwikkelingen die met dat plan planologisch-juridisch mogelijk worden gemaakt. Is aannemelijk te achten dat gedurende de levensduur van het betreffende plan (10 jaar) de in dat plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen daadwerkelijk (kunnen) worden gerealiseerd? Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de financiële - resp. economische uitvoerbaarheid.

9.1.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het onderzoeken van de maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft betrekking op de vraag of de bestemmingen en de daaraan verbonden regels belangen dienen die in de samenleving als zodanig worden erkend en of aldus het plan maatschappelijk 'opneembaar' is. Het is niet eenvoudig om de maatschappelijke uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te meten. Indicatoren daarvoor verschillen per plan, per tijdvak, per plaats, etc. Aspecten als het maatschappelijk draagvlak voor een plan of juist het ontbreken daarvan, de mate van verzet tegen dat plan en de maatschappelijke bereidheid daarvoor ook juridische instrumenten in te zetten kunnen de maatschappelijke (on)uitvoerbaarheid inzichtelijk maken.

Onderdeel van de beoordeling van de maatschappelijke uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan vormt ook het (voor)overleg met andere overheden, diverse instanties, belangenorganisaties, instellingen e.d.

In paragraaf 9.3 wordt verslag gedaan van de beoordeling van de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het voorliggende plan.

9.1.2 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Het vereiste van economische uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan dwingt tot economische planvorming: bij de ontwikkeling van het ruimtelijk plan dienen voortdurend de lasten die zijn verbonden aan het realiseren van de doelstellingen van het plan te worden afgezet tegen de baten daarvan.

Bij de economische verantwoording in de plantoelichting zal vooral aandacht moeten worden besteed aan de cijfermatige verklaring van de bij de planontwikkeling gemaakte keuzes. Daarbij moeten ook de feitelijk te verwachten exploitatiekosten worden beschouwd in relatie tot de materiële en immateriële 'nuttigheid' van de met het desbetreffende bestemmingsplan mogelijk gemaakte voorzieningen.

Van de verantwoording van de uitkomsten van het verplichte onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan zal meestal een verantwoording van de berekeningen over de grondexploitatie deel uitmaken, maar dat is daarvan slechts één aspect. De verantwoordingsplicht gaat niet zover dat in het (openbare) bestemmingsplan gedetailleerde cijfers moeten worden opgenomen over bijvoorbeeld vertrouwelijke bedrijfsinformatie, kostenramingen voor aanbestedingen of vertrouwelijke informatie over de financiële positie van particuliere participanten. In de jurisprudentie is geaccepteerd dat in het bestemmingsplan kan worden volstaan met het opnemen van de op basis van deze gegevens getrokken conclusies.

9.1.3 Grondexploitatiewet

9.2 Financieel-economische Uitvoerbaarheid

9.2.1 Inleiding

Het voornemen tot de aanleg van de nieuwe Verbindingsweg bij Stompwijk is onderdeel van het project 'Bereikbaar Stompwijk' van de gemeente Leidschendam-Voorburg. Met zijn besluit van 11 november 2014 (nr.: 1220363) heeft de raad ingestemd met de voorgestelde variant 4H voor de weginfrastructuur van Stompwijk, inhoudende de reconstructie van de Stompwijkseweg, een herinrichting van de Doctor van Noortstraat en de aanleg van een nieuwe Verbindingsweg. De raad heeft daarbij tevens de financiële randvoorwaarden, waarbinnen deze maatregelen kunnen worden uitgevoerd, globaal bepaald.

9.2.2 Beoordeling van de economische uitvoerbaarheid

De kosten, die gemoeid zijn met de verwezenlijking van de Verbindingsweg bij Stompwijk, bestaan uit bouwkosten, vastgoedkosten, VAT-kosten (voorbereiding, administratie en toezìcht) en onvoorziene kosten. De bouwkosten bestaan uit onder meer de daadwerkelijke bouw- en engineeringskosten, de eventuele bijkomende kosten zoals die voor de aanleg en verplaatsing van kabels en leidingen plus eventuele leges. De vastgoedkosten omvatten verwervingskosten, kosten voor tijdelijk beheer, bouwrijp maken, tijdelijke voorzieningen, planschade en nadeelcompensatie.

De verwezenlijking van het voorliggende bestemmingplan geschiedt voor rekening en risico van de gemeente Leidschendam-Voorburg.

In zijn vergadering van 1 julli 2015 heeft de gemeenteraad ingestemd (besluitnr.: 1356393) met de voorgestelde definitieve scope van het project Bereikbaar Stompwijk en het daartoe beschikbaar stellen van een uitvoeringskrediet. Door middel van een vastgestelde begrotingswijziging, behorend bij dit raadsbesluit, heeft de raad de voor het project benodigde middelen beschikbaar gesteld.

Voor de dekking van de met het project gemoeide kosten zijn middels het hiervoor bedoelde raadsbesluit de volgende middelen beschikbaar gesteld:

1. Reserve met inkomensfunctie (stand 31-12-2014) € 19.6 mln
2. Reserve Verbindingsweg (stand 31-12-2014) € 6.4 mln
3. Groei reserve Stompwijkseweg door jaarlijkse toevoeging van € 0.7 mln.: 2015 t/m 2018 (4x € 0.7 mln) € 2.8 mln
4. Diverse bijdragen en opbrengsten € 1.4 mln
TOTAAL € 30.2 mln

De voor dekking van de kosten van het project beschikbaar gestelde middelen zijn toereikend voor alle kosten die de gemeente zal maken ten behoeve van de uitvoering van het voorliggende plan. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat de met het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling financieel-economisch uitvoerbaar is.

9.2.3 Planschade

Bestemmingsplannen en andere planologische besluiten kunnen schade veroorzaken. Op directe wijze kan een eigenaar of gebruiker schade leiden wanneer een bestemmingsplan de bouw- en/of gebruiksmogelijkheden van zijn gronden en opstallen ten opzichte van het eerder geldende planologisch regime beperkt. Van indirecte schade is sprake wanneer een bestemmingsplan ongunstige ontwikkelingen in de nabije omgeving van gronden en opstallen van een eigenaar of anderszins gerechtigde mogelijk maakt, waardoor bijvoorbeeld sprake is van verminderd woongenot.

Artikel 6.1 Wro bepaalt dat burgemeester en wethouders onder voorwaarden gehouden zijn deze schades als gevolg van planologische besluiten (planschade) aan de gedupeerden te vergoeden. In beginsel komt vergoeding van planschade als gevolg van een bestemmingsplan en de daarin mogelijk gemaakte ontwikkelingen dus ten laste van de gemeente.

Het voorliggende plan voorziet in de aanleg van nieuwe infrastructuur, waarbij de gemeente Leidschendam-Voorburg als risicodragend opdrachtgever fungeert. Het door middel van een planschadeverhaalsovereenkomst doorleggen van het planschaderisico naar derden is daarom hier niet aan de orde.

Het beoordelen van het eventuele planschaderisico en de financiële dekking van de gevolgen daarvan maakt onderdeel uit van de -op grond artikel 3.1.6 Bro verplichte- onderbouwing van de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Wanneer als gevolg van de vaststelling van het bestemmingsplan planschade voor derden ontstaat die door de gemeente vergoed dient te worden en die niet kan worden verhaald op derden, dan kan de economische uitvoerbaarheid van het plan niet zonder nadere gemeentelijke dekking van het planschaderisico worden aangetoond. De gemeente Leidschendam-Voorburg is gehouden de eventuele kosten voor de vergoeding van planschade voor haar rekening te nemen en heeft derhalve voorzien in financiële middelen ter dekking van dergelijke kosten, die onderdeel vormen van de vastgoedkosten bedoeld onder 9.2.2.

Daarmee is ook ten aanzien van het aspect 'planschade' de financieel-economische uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan voldoende gewaarborgd.

9.2.4 Conclusie

Op grond van de hiervoor beschreven analyse kan worden geconcludeerd dat voldoende inzicht is gegeven in de financieel-economische kaders en dekking van het voorliggende bestemmingsplan en dat de financieel-economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan op afdoende wijze aannemelijk is gemaakt.

9.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

9.3.1 Inleiding en kader

Het opstellen van een bestemmingsplan dient zorgvuldig te gebeuren. In dat kader blijft het van belang dat er vooroverleg met betrokken instanties, burgers en maatschappelijke organisaties plaatsvindt, zodat in een vroeg stadium knelpunten, belangen en verbeterpunten kunnen worden gesignaleerd. De verplichting tot het voeren van vooroverleg vloeit voort uit de artikelen 3.1.1 en 3.1.6 sub e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in samenhang met het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gecodificeerde zorgvuldigheidsbeginsel. Op grond hiervan is de gemeente verplicht bij de voorbereiding van een bestemmingsplan de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen.

9.3.2 Verantwoordingsplicht Bro

Het Bro verplicht er toe om in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze, waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van een bestemmingsplan zijn betrokken.

In de eerste plaats is voorafgaand aan de start van de formele bestemmingsplanprocedure de kennisgeving als bedoeld in artikel 1.3.1 Bro gedaan, waarbij kenbaar is gemaakt dat op dat moment nog geen stukken ter inzage werden gelegd, dat nog geen gelegenheid werd geboden om zienswijzen naar voren te brengen omtrent het voornemen tot herziening van het bestemmingsplan en dat geen onafhankelijke instanties in de gelegenheid werden gesteld advies uit te brengen over dat voornemen.

Daarnaast is het ontwerp van het plan ter inzage gelegd waarbij aan een ieder de gelegenheid is geboden met betrekking tot dat ontwerp zienswijzen kenbaar met maken aan de gemeenteraad. Zie voor de zienswijzenprocedure verder paragraaf 9.3.4.

9.3.3 Vooroverleg 3.1.1 Bro

Een aantal instanties, maatschappelijke organisaties, nutsbedrijven en dergelijke is op grond van het bepaalde in artikel 3.1.1 Bro gevraagd om aan te geven welke specifieke, door deze overlegpartners behartigde, belangen in het voorliggende bestemmingsplan verankerd zouden moeten worden, rekening houdend met de specifieke ruimtelijke kenmerken, aanwezige waarden, etc. van het plangebied. Daarbij is ook nadrukkelijk aan de betreffende overlegpartners verzocht de reactie te motiveren en tevens te beschrijven op welke wijze dat specifieke belang in het bestemmingsplan verwerkt zou moeten worden.

9.3.4 Inspraak / Zienswijzen

Bijlage 1 Uitgangspunten Beeldkwaliteit

Bijlage 1 Uitgangspunten Beeldkwaliteit

Bijlage 2 Beleidsnotitie 'Het Dak Op!'

Bijlage 2 Beleidsnotitie 'Het dak op!'

Bijlage 1 Variantenstudie Stompwijkseweg - Doctor Van Noortstraat

Bijlage 1 Variantenstudie Stompwijkseweg - Doctor van Noortstraat

Bijlage 2 Verkeers- En Milieuonderzoek Verbindingsweg Stompwijk

Bijlage 2 Verkeers- en milieuonderzoek Verbindingsweg Stompwijk

Bijlage 3 Eindrapport Onderzoek Sluipverkeer Stompwijk

Bijlage 3 Eindrapport onderzoek sluipverkeer Stompwijk

Bijlage 4 Quickscan Mkba Reconstructie Stompwijkseweg / Doctor Van Noortstraat En Verbindingsweg

Bijlage 4 Quickscan MKBA reconstructie Stompwijkseweg / Doctor van Noortstraat en Verbindingsweg

Bijlage 5 Ruimtelijke Kwaliteitsparagraaf Bp Landelijk Gebied 2011

Bijlage 5 Ruimtelijke Kwaliteitsparagraaf BP Landelijk Gebied 2011

Bijlage 6 Vormgevingsvisie Bereikbaar Stompwijk

Bijlage 6 Vormgevingsvisie Bereikbaar Stompwijk

Bijlage 7 Beeldkwaliteitplan Verbindingsweg Stompwijk

Bijlage 7 Beeldkwaliteitplan Verbindingsweg Stompwijk

Bijlage 8 Waterbeleidsdocumenten

Bijlage 8 Waterbeleidsdocumenten

Bijlage 9 Historie Bodem Verbindingsweg Fase 1 + Fase 2

Bijlage 9 Historie bodem Verbindingsweg fase 1 + fase 2

Bijlage 10 Rapport Quickscan Flora & Fauna

Bijlage 10 Rapport quickscan flora & fauna

Bijlage 11 Rapport Archeologisch Bureauonderzoek

Bijlage 11 Rapport archeologisch bureauonderzoek

Bijlage 12 Rapport Archeologisch Vooronderzoek (Ivo)

Bijlage 12 Rapport archeologisch vooronderzoek (IVO)

Bijlage 13 Besluit Hogere Grenswaarden Wet Geluidhinder

Bijlage 13 Besluit hogere grenswaarden Wet geluidhinder