KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Opbouw Van Het Plan
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Provinciaal Beleid
2.2 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Inleiding
3.2 Ruimtelijke Analyse
3.3 Analyse Van De Bebouwing
3.4 Functionele Analyse
Hoofdstuk 4 Toekomstige Situatie
4.1 Inleiding
4.2 Bouwplan
4.3 Ruimtelijke Beoordeling
4.4 Nieuwe Ontwikkeling
Hoofdstuk 5 Milieu-aspecten
5.1 Inleiding
5.2 Bedrijven En Milieuzonering
5.3 Bodem
5.4 Water
5.5 Luchtkwaliteit
5.6 Geluid
5.7 Wet Natuurbescherming
5.8 Externe Veiligheid
5.9 Kabel En Leidingen
Hoofdstuk 6 Cultureel Erfgoed
6.1 Cultuurhistorie
6.2 Archeologie
Hoofdstuk 7 Juridische Vormgeving
7.1 Systematiek Van De Bestemmingsregels
7.2 Inleidende Regels
7.3 Bestemmingsregels
7.4 Algemene Regels, Overgangs- En Slotregels
7.5 Handhaving Van Het Bestemmingsplan
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Economische Uitvoerbaarheid
8.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Hogere Grenswaarde Wet Geluidshinder
Bijlage 2 Quickscan Flora En Faunawet
Bijlage 3 Het Bureau- En Inventariserend Veldonderzoek, Karterend Booronderzoek
Bijlage 4 Waterbeleidsdocumenten

Wilsveen 10 - 10a

Bestemmingsplan - gemeente Leidschendam-Voorburg

Vastgesteld op 30-10-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Wilsveen 10 - 10a met identificatienummer NL.IMRO.1916.wilsveen10en10a- van de gemeente Leidschendam-Voorburg;

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis verbonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bouwwerken door een bewoner van die desbetreffende woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aangrenzende woning

een woning, die zich bevindt op een aangrenzend bouwperceel;

1.7 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.8 achtergevel

de van de weg en/of water afgekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg of water afgekeerde gevel, niet zijnde de voor- of zijgevel;

1.9 archeologie, Programma van Eisen (PvE)

het Programma van Eisen is een inhoudelijk document waarin het doel, de vraagstelling en de uitvoeringswijze van een archeologisch veldonderzoek en specialistisch onderzoek verwoord staan, alsook de randvoorwaarden van het onderzoek, bijvoorbeeld met betrekking tot de omgang met het vondstmateriaal. Voor aanvang van het onderzoek dient het PvE door het bevoegd gezag te zijn goedgekeurd;

1.10 archeologisch advies

een advies, opgesteld door de archeologisch adviseur van het bevoegd gezag, waarin de kaders voor een uit te voeren archeologisch onderzoek zijn aangegeven en aan de hand waarvan opdrachtverstrekking kan plaatsvinden aan de instantie die het archeologisch onderzoek verricht;

1.11 archeologisch adviseur van het bevoegd gezag

een door de gemeente aangewezen adviseur die het bevoegd gezag adviseert op archeologisch gebied;

1.12 archeologische begeleiding

begeleiding van de graafwerkzaamheden door een archeoloog;

1.13 archeologisch onderzoek

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;

1.14 archeologisch rapport

een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd door een gekwalificeerde archeoloog of een archeologisch onderzoeksbureau. De resultaten van het uitgevoerde onderzoek worden vastgelegd in een rapport. In het rapport wordt aangegeven wat de archeologische (verwachtings)waarde is van het gebied dat mogelijk verstoord gaat worden en welke gevolgen de geplande ingreep zullen hebben op de eventueel in het plangebied aanwezige archeologische (verwachtings)waarden. Aan de hand van dit document neemt het bevoegd gezag een beslissing over het vervolg;

1.15 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het in dat gebied voorkomen van archeologische relicten;

1.16 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit in het verleden;

1.17 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.18 bebouwingsgebied

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;

1.19 begane grond

de onderste bouwlaag van een gebouw;

1.20 behoud ex situ

de ontsluiting of opgraving van een vindplaats met als doel de daar aanwezige archeologische informatie te verzamelen en te documenteren volgens de voorwaarden die zijn vastgelegd in een hiervoor opgesteld Programma van Eisen;

1.21 behoud in situ

behoud in situ is het duurzaam in stand houden van archeologische waarden in de bodem, als bron van kennis en beleving door middel van technische maatregelen en/of inpassing en vrijwaring van de archeologische waarden in de inrichting van het plangebied;

1.22 beperkt kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.23 bestaand

bestaand op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;

1.24 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.25 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.26 bevoegd gezag

het bestuursorgaan dat bevoegd is omtrent die zaak besluiten te nemen of beschikkingen af te geven;

1.27 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.28 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw, dat gesitueerd is bij, in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een op hetzelfde (bouw)perceel gesitueerd hoofdgebouw;

1.29 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.30 bouwverordening

bouwverordening als bedoeld in artikel 8 van de Woningwet;

1.31 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.32 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van de kelder en de zolder;

1.33 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.34 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.35 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waarop ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.36 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, van hout, steen, metaal of ander materiaal, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.37 carport

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedoeld als stallingsplaats voor één of meer auto's, bestaande uit een overkapping met maximaal één wand die deel uitmaakt van de constructie van de carport zelf;

1.38 cultuurhistorische waarde

de aan een gebied en/of bouwwerk toegekende waarde in verband met ouderdom of gaafheid, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;

1.39 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw of -indien en voor zover daarbij sprake is van een bovenbeëindiging van enige relevante omvang- een bouwwerk;

1.40 daknok

hoogste punt van een schuin dak;

1.41 dakvoet

laagste punt van een schuin dak;

1.42 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de goot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van deze constructie in het dakvlak is geplaatst;

1.43 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijde(n) van de constructie in één of meer dakvlakken van het dak zijn geplaatst;

1.44 ecologische waarden

de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang tussen dieren en planten en hun leefomgeving of tussen dieren en planten onderling;

1.45 eengezinswoning

een zelfstandig, al dan niet zijdelings aaneengebouwd gebouw dat één woning omvat;

1.46 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.47 erfafscheiding:

een afscheiding op en rond een erf, waarmee de gronden worden begrensd die in ruimtelijk opzicht direct bij, in functioneel opzicht ten dienste staan van en/of in feitelijk opzicht direct aansluiten op het (hoofd)gebouw op dat erf; de eigendomsgrenzen zijn hierbij niet van doorslaggevende betekenis;

1.48 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.49 geluidsbelasting

  1. a. vanwege een industrieterrein: de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen en toestellen, aanwezig op het industrieterrein, het geluid van niet tot de inrichtingen behorende motorvoertuigen op het terrein daaronder niet begrepen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;
  2. b. vanwege een spoorweg: de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke spoorwegverkeer of op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;
  3. c. vanwege het wegverkeer: de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;

1.50 geluidsgevoelige functie

bewoning of andere geluidsgevoelige functies binnen zones rond industrieterreinen, wegen en spoorwegen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;

1.51 geluidsgevoelig gebouw

gebouw welke dient ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie binnen zones rond industrieterreinen, wegen en spoorwegen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;

1.52 hogere grenswaarde

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld binnen zones rond industrieterreinen, wegen en spoorwegen op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;

1.53 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.54 hoofdmassa van een gebouw

de massa van een gebouw, met uitzondering van aan- en/of uitbouwen en aangebouwde bouwwerken;

1.55 huishouding

een alleenstaande dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren;

1.56 kap

een gesloten en (gedeeltelijk) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk;

1.57 KNA

kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie. De kwaliteitsnorm, bestaande uit een omvangrijke set van algemeen geaccepteerde eisen, specificaties en protocollen. Tevens wordt in de KNA de minimum opleidings- en ervaringseisen beschreven waaraan personen moeten voldoen om bepaalde archeologische werkzaamheden te mogen uitvoeren;

1.58 landschapsdeskundige

een bij de gemeente in dienst zijnde of een door burgemeester en wethouders aangewezen of aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen, op het gebied van landschapsinrichting, landschapswaarden en daarmee samenhangende aspecten;

1.59 mantelzorg

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.60 meetverschil

een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een op de kaart aangegeven bestemmings- of bouwgrens;

1.61 nieuwe ontwikkeling

ruimtelijke ontwikkeling, herontwikkeling en/of functieverandering van een perceel en/of pand niet passend binnen de vigerende bestemming, geldend op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan ‘Wilsveen 10-10a’;

1.62 nota parkeernormen

Nota parkeernormen Leidschendam-Voorburg geldend op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan ‘Wilsveen 10-10a’;

1.63 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals onder meer transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, apparatuur voor telecommunicatie en daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

1.64 omgevingsvergunning

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.65 onderbouw

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen;

1.66 opslag

het bedrijfsmatig of in aard en omvang alsof zij bedrijfsmatig is opslaan van partijen goederen;

1.67 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.68 pand

Een bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden, betreedbaar en afsluitbaar is;

1.69 peil

voor het peil gelden de volgende regels tenzij in de bestemmingsregels anders is bepaald:

  1. a. indien het bouwwerk in of op de grond wordt gebouwd wordt het peil gemeten vanaf de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld ter plaatse van het bouwwerk, zulks gezien in relatie met de hoogte van de omliggende terreinen;
  2. b. indien het bouwwerk in of op de grond wordt gebouwd, wordt, daar waar een gevellijn is aangegeven op de verbeelding, het peil gemeten vanaf de gevellijn;
  3. c. indien het bouwwerk in of op het water wordt gebouwd wordt het peil gemeten vanaf het waterpeil ter plaatse van het bouwwerk;

1.70 praktijkruimte

een (werk)ruimte bedoeld voor de uitoefening van medische, paramedische of daarmee gelijk te stellen beroepen of werkzaamheden;

1.71 selectiebesluit

besluit van het bevoegd gezag, nadat er een waardering (volgens de protocollen van de KNA) heeft plaatsgevonden van aanwezige archeologische waarden in relatie tot de geplande bodemingreep;

1.72 slopen

geheel of gedeeltelijk afbreken;

1.73 tuin

tuin, behorende bij en ten dienste van de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;

1.74 verbeelding

de verbeelding van het bestemmingsplan Wilsveen 10 - 10a bestaande uit 1 kaart;

1.75 verkoop via internet

het bedrijfsmatig en uitsluitend via het internet aanbieden en verkopen van goederen aan derden, zonder uitstalling ten verkoop, opslag, bezichtiging en/of afhaal van de goederen ter plaatse;

1.76 vloerafscheiding

een bouwtechnische voorziening, zoals een balkon- of terrashekwerk of borstwering, die wordt aangebracht om (val)ongelukken te voorkomen;

1.77 voorerfgebied

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

1.78 voorgevel

de naar de weg en/of water gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of water gekeerde gevel, de meest beeldbepalende gevel van dat gebouw, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven;

1.79 voorgevelrooilijn

een denkbeeldige lijn in het verlengde van de voorgevel die in de richting van de openbare weg en/of water niet door bebouwing mag worden overschreden;

1.80 voorkeursgrenswaarde

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen (zoals deze luiden ten tijde van de vaststelling van dit plan);

1.81 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of maximaal vier personen die geen huishouden vormen;

1.82 zijgevel

de zijdelingse gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg of water afgekeerde gevel, niet zijnde de voor- of achtergevel;

1.83 zorgwoning

woning en/of wooneenheid ten behoeve van zorg aan en verpleging van een bijzondere groepering of instelling.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstanden

De kortste afstand tussen bouwwerken onderling alsmede van bouwwerken tot de perceelsgrens, gemeten vanaf elk deel van het bouwwerk.

2.2 Bebouwingspercentage

Een percentage, dat de grootte van het deel van een bestemmingsvlak, bouwvlak respectievelijk (gedeelte van een) bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd. Ondergronds bouwen wordt hier niet meegerekend.

2.3 Bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen, antennes, technische installaties en naar de aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 Breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.

2.5 Brutovloeroppervlak

De totale vloeroppervlakte van een ruimte, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren.

2.6 Dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 Goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 Inhoud van een bouwwerk

Tussen het peil, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren), de buitenzijde van daken en de dakkapellen.

2.9 Overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,0 meter bedraagt.

2.10 Oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels tbv beroep aan huis

Een beroep aan huis bij de woning, of hiermee naar aard en omvang gelijk te stellen beroepen, wordt geacht in overeenstemming te zijn met de woonbestemming en is toegestaan, mits:

  1. a. de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft;
  2. b. de gebruiker van de woning tevens degene is die het beroep aan huis uitoefent;
  3. c. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu oplevert c.q. geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of de buurt;
  4. d. het beroep aan huis geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer ter plaatse;
  5. e. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte overeenkomstig de Nota Parkeernormen Leidschendam-Voorburg;
  6. f. maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de woning en de voor de woonfunctie bestemde bijbehorende bouwwerken worden gebruikt voor beroepen aan huis tot een maximum van 40 m²;
  7. g. er geen horeca-activiteiten en detailhandel plaatsvindt, behoudens beperkte verkoop in het klein in direct verband met het beroep aan huis;
  8. h. er geen buitenopslag plaatsvindt.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.3 onder f ten behoeve van het vergroten van het vloeroppervlak tot een maximum van 65m², mits er geen sprake is van onevenredige verkeersaantrekkende werking en in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, ook ten behoeve van de uitbreiding.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 3

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende en te verwachten archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 indien:

  1. a. de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, welke blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. b. de archeologische waarden, zoals onder lid 4.3 sub a bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning een of meer van de onderstaande voorschriften te verbinden:
    1. 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    2. 2. het doen van (aanvullend) inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuvenonderzoek en non-destructief onderzoek (zoals grondradar- en weerstandsonderzoek);
    3. 3. het doen van een archeologische opgraving (behoud ex situ);
    4. 4. begeleiding van de bouwactiviteiten door een deskundige waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.5 Beoordeling

Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.3 en 4.4 te verlenen, vraagt het bevoegd gezag advies aan een archeologisch adviseur van het bevoegd gezag.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende en te verwachten archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.1 indien:

  1. a. de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, welke blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. b. de archeologische waarden, zoals onder lid 5.3 sub a bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning een of meer van de onderstaande voorschriften te verbinden:
    1. 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    2. 2. het doen van (aanvullend) inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuvenonderzoek en non-destructief onderzoek (zoals grondradar- en weerstandsonderzoek);
    3. 3. het doen van een archeologische opgraving (behoud ex situ);
    4. 4. begeleiding van de bouwactiviteiten door een deskundige waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.5 Beoordeling

Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3 en 5.4 te verlenen, vraagt het bevoegd gezag advies aan een archeologisch adviseur van het bevoegd gezag.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag - tenzij in de regels anders is bepaald - ten hoogste bedragen:

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Maximale bouwhoogte
Erf- en perceelafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn 1,0 meter
Erf- en perceelafscheidingen achter de voorgevelrooilijn 2,0 meter
Vlaggenmast 6,0 meter
Schotelantenne 3,0 meter
Tuinmeubilair 2,5 meter
Speeltoestellen voor particulier gebruik 5,0 meter
Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3,0 meter

7.2 Parkeernormen

In geval van een nieuwe ontwikkeling binnen het plangebied dient de Nota Parkeernormen Leidschendam-Voorburg te worden gehanteerd. Uitgangspunt is dat parkeervoorzieningen op eigen terrein gerealiseerd dienen te worden.

7.3 Bestaande maten

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

Tot gebruik, strijdig met dit plan, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor de opslag en/of stalling van (motor)voertuigen, vaartuigen, caravans en/of overige zaken, anders dan ten dienste van de bestemming;
  2. b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan ten dienste van de bestemming;
  3. c. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van bewoning;
  4. d. het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden voor buitenopslag;
  5. e. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

Vrijwaringszone - straalpad

Voor zover gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die zijn toegestaan op grond van de regels van dit plan, zijn gelegen binnen het op de verbeelding als zodanig aangeduide straalpad, mag de hoogte van de betreffende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan de op de verbeelding aangegeven maximale hoogte.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan, indien en voor zover geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden alsmede de elders in dit plan beschreven ruimtelijke -, cultuurhistorische-, landschappelijke - en natuurwaarden, bevoegd af te wijken van:

  1. a. de op de verbeelding aangegeven maten ten aanzien van goot- en/of bouwhoogten met ten hoogste 10%, mits dit in verband met het realiseren van de bestemming noodzakelijk is of indien door de afwijking een betere bouwkundige en/of stedenbouwkundige aansluiting ontstaat met direct aangrenzende percelen en/of bouwwerken: deze afwijking mag niet cumulatief worden gebruikt ten opzichte van eerder met een omgevingsvergunning mogelijk gemaakte afwijkingen: uitgangspunt voor de afwijking is de normstelling zoals opgenomen in de bouwregels van hoofdstuk 2 van dit plan;
  2. b. de bestemmingsregels en toe te staan dat bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft met ten hoogste 10%;
  3. c. de bestemmingsregels en toe te staan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven.

10.2 Mantelzorg

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Bouwwerken

11.2 Gebruik

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Wilsveen 10 - 10a'

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemers hebben een verzoek ingediend bij de gemeente om de huidige bedrijfsbestemming van percelen Wilsveen 10 en 10a te wijzigen in een woonbestemming. Als compensatie voor de te slopen bedrijfsbebouwing en verharding is verzocht om een nieuwe woning op deze locatie te bouwen. Daarnaast heeft het verzoek betrekking op het omzetten van de bestaande bedrijfswoning naar een burgerwoning. De nieuwe ontwikkeling sluit beter aan op zijn omgeving dan de oorspronkelijke situatie met bedrijvigheid en betekent een verbetering van de ruimtelijke situatie.

Deze voorgenomen ontwikkeling past niet in het ter plaatse vigerende bestemmingsregime. Het voorliggende postzegelbestemmingsplan 'Wilsveen 10-10a' is het juridisch planologisch kader dat voorziet in de gewenste woonbestemming.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het bestemmingsplan heeft betrekking op de percelen Wilsveen 10 en 10a te Leidschendam, kadastraal bekend als de gemeente Stompwijk, sectie D, perceelnummer 1869, 1870 en 1707.

Het plangebied ligt in het landelijk gebied van Leidschendam-Voorburg. In de onderstaande afbeelding is de ligging en begrenzing van het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.wilsveen10en10a-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1: plangebied Wilsveen 10- 10a

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Voor het plangebied geldt momenteel het bestemmingsregime 'Beheersverordening 2017 Leidschendam-Voorburg' die inhoudelijk het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Leidschendam, gedeeltelijke herziening 1987' van toepassing verklaart. De beheersverordening is op 22 juli 2017 voor onderhavige locatie (onherroepelijk) in werking getreden.

Na het in werking treden van het voorliggende bestemmingsplan vervalt voor het onderhavige plangebied de beheersverordening.

1.4 Opbouw Van Het Plan

Het bestemmingsplan "Wilsveen 10 - 10a" bestaat uit een drietal onderdelen, te weten de toelichting, de regels en de verbeelding.

1.4.1 De Toelichting

In Hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de relevante beleidskaders op provinciaal en gemeentelijk niveau. De relevante onderdelen worden benoemd en waar nodig vertaald naar het bestemmingsplan. In Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder meer wordt een beschrijving gegeven van de ruimtelijke analyse van de omgeving van het plangebied en de functionele opbouw ter plaatse. In Hoofdstuk 4 wordt het toekomstbeeld voor het plangebied geschetst. Daarbij wordt specifiek ingegaan op de ruimtelijke onderbouwing voor de herontwikkeling in het plangebied. In Hoofdstuk 5 wordt ingegaan op diverse relevante omgevingsaspecten, waaronder bodem, externe veiligheid, water, lucht- en geluidskwaliteit en worden verder de resultaten van de quickscan Flora en Faunawet besproken. Hoofdstuk 6 gaat in op het cultureel erfgoed. In Hoofdstuk 7 is opgenomen hoe de in het bestemmingsplan benoemde keuzes juridisch worden vormgegeven in de regels en op de verbeelding. Tenslotte wordt in Hoofdstuk 8 de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven en onderbouwd. Hierbij wordt ingegaan op het vooroverleg met andere overheden en instanties, de maatschappelijke en de financieel-economische uitvoerbaarheid.

1.4.2 De regels en de verbeelding

De regels en de verbeelding ('plankaart') vormen tesamen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Zij leggen de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden en opstallen in het plangebied vast en vormen het formele beoordelingskader voor aanvragen om omgevingsvergunning en overige aanvragen op het gebied van bouwen en gebruik.

De regels en de verbeelding zijn opgesteld in overeenstemming met de geldende verplichte standaarden voor digitaal vergelijkbare en uitwisselbare bestemmingsplannen, die onder meer zijn vastgelegd in de IMRO2012 en de SVBP2012.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor onderhavig plangebied relevante ruimtelijk beleid op provinciaal en gemeentelijk schaalniveau. Dit beleidskader vormt de formele basis voor de gewenste herontwikkeling in het plangebied en is daarnaast een onderbouwing voor de beleidskeuzes die in het plan zijn gemaakt.

2.1 Provinciaal Beleid

2.1.1 Visie Ruimte & Mobiliteit

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van Zuid Holland de "Visie Ruimte en Mobiliteit" (hierna: VRM) vastgesteld. Deze visie geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde te brengen en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • ruimte bieden aan ontwikkelingen;
  • aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
  • allianties aangaan met maatschappelijke partners;
  • minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

De VRM bestaat uit de 'Visie ruimte en mobiliteit', de 'Verordening ruimte 2014', het 'Programma ruimte' en het 'Programma mobiliteit'.

2.1.2 Cultuurhistorische hoofdstructuur

2.1.3 Archeologie

De provincie Zuid-Holland draagt medeverantwoordelijkheid voor het behoud en beheer van het cultuurhistorisch erfgoed op en in haar grondgebied. De archeologische waarden die zich (vrijwel) onzichtbaar in de grond bevinden, zijn onderdeel van dat cultuurhistorisch erfgoed. Met de ontwikkeling van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) in 2001 en de herziening daarvan in 2007 heeft de provincie de archeologische waarden in kaart gebracht. De bescherming van het bodemarchief is wettelijk geregeld in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de WAMZ op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen.

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied. Het provinciale beleid aangaande archeologie is beschreven in de provinciale Verordening Ruimte en de daarbij behorende 'Visie Ruimte en Mobiliteit', welke door Provinciale Staten van Zuid Holland op 9 juli 2014 is vastgesteld.

De Provincie stelt in haar Verordening Ruimte dat het haar wens is, duidelijker aan te geven hoe de verdeling van de verantwoordelijkheid is tussen provincie en gemeenten bij het beschermen van bekende en potentiële archeologische waarden. Uitgangspunt is dat de gemeenten meer ruimte krijgen om hun eigen archeologiegebied in relatie tot de ruimtelijke ordening beter uit te voeren.

De gemeenten krijgen het voortouw bij de gebieden met verwachte archeologische waarden. Het gaat om de gebieden met een redelijk tot hoge trefkans op archeologische sporen en gebieden met een zeer hoge trefkans op archeologische sporen. Gemeenten kunnen voor die gebieden gemotiveerd afwijken van het provinciaal beleid op basis van een archeologische waardenkaart die gestoeld is op archeologisch onderzoek. De provincie zal zich dan terughoudend opstellen. Het provinciaal belang is het grootst in de gebieden met hoge en zeer hoge bekende archeologische waarden. Deze gebieden zijn daarom benoemd als planologische aandachtsgebieden. De daar aanwezige archeologische waarden hebben een relatie met de in de POA benoemde provinciale onderzoeksthema's. Deze waarden moeten goed beschermd worden in het bestemmingsplan. Daarom worden de archeologische aandachtsgebieden vastgelegd in de verordening. Door vaststelling van eigen archeologiebeleid en een gemeente dekkende archeologische beleidskaart kan een gemeente op basis van lokale omstandigheden gemotiveerd afwijken (naar beneden en naar boven) en een eigen planologisch regime ontwerpen.

Op het concrete wettelijke beoordelingskader en de archeologische onderzoeksresultaten voor het plangebied wordt verder ingegaan in Hoofdstuk 6.

2.2 Gemeentelijk Beleid

2.2.1 Structuurvisie Ruimte voor Wensen 2040, herijking 2012

De herijking (vastgesteld op 25 september 2012) vormt de basis voor de (bestuurlijk) strategische keuzes en geeft richting aan de hoofdlijnen van het gewenste ruimtelijke ontwikkelingsbeeld van de gemeente tot 2040. Als overkoepelende ambitie streeft de structuurvisie naar een positionering van de gemeente als aantrekkelijke, groene en duurzame woon- en werkstad. De herijkte uitgangspunten (opgaven, doelstellingen en ambities) zijn vertaald naar drie pijlers:

  • versterken van de groene woonstad;
  • verbeteren van economische kansen en voorzieningenstructuur;
  • beter benutten en verbeteren van de bereikbaarheid.

De structuurvisie gaat daarbij uit van een indeling van de gemeente in een stedelijk gebied, de Vlietzone en het buitengebied. Plangebied van het voorliggende bestemmingsplan ‘Wilsveen 10-10A’ valt binnen het zogenaamde buitengebied. Voor het landelijk gebied zijn de onderstaande opgaven geformuleerd:

Buitengebied:

  • De ontwikkeling van het Regiopark optimaal benutten als een onderscheidende vestigingsfactor en aanvullende kwaliteit voor het imago van de groene woonstad.
  • Verbetering van de recreatieve mogelijkheden en ontwikkeling van nieuwe economische kansen met behoud van de agrarische functie.
  • Realisatie van diversiteit aan kwaliteiten aan de stadsranden.
  • Verbetering van de recreatieve netwerken en de stad-landverbindingen.

De in de herijkte structuurvisie geformuleerde ambities voor dit gebied, zijn in dit bestemmingsplan zo veel mogelijk in de overwegingen meegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.wilsveen10en10a-VG01_0002.png"

Figuur 2.1: Structuurbeeld 2040

2.2.2 Groenstructuurplan Gemeente Leidschendam-Voorburg (2010): Buitengewoon Groen

Het groenstructuurplan geeft op hoofdlijnen aan welk groen van belang is op gemeentelijk niveau en waar het groen versterkt kan worden. Het garandeert het groene karakter van de gemeente in de toekomst door de hoofdgroenstrucuur duidelijk te benoemen, verbindingen te maken en de ligging aan het buitengebied te versterken.

Om het groen in de gemeente te versterken wordt er ingezet op drie niveaus:

  • groene zones;
  • groene lijnen;
  • groene wijken.

Om de ambities te verwezelijken, wordt in het Groenstructuurplan gesteld dat bij nieuwe ruimtelijke projecten het groen vanaf de initiatieffase een serieus onderdeel moet zijn van de planvorming. Voor elk ruimtelijk plan dient daarom, als onderdeel van de planvorming, een groene paragraaf geschreven te worden. Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn in paragrafen 4.3 en 4.4. aandacht besteed aan het groene karakter op het erf.

2.2.3 Duurzame gebiedsontwikkeling

De Wro strekt ter bevordering van een “duurzame” ruimtelijke kwaliteit. Waar mogelijk wordt bij ruimtelijke ingrepen rekening gehouden met dit streven.

2.2.4 Nota archeologie, herijking 2013

Conform de herziene Monumentenwet moeten gemeenten het archeologische belang meewegen in ruimtelijke projecten vanaf 100 m². Omdat gemeenten ook andere belangen te behartigen hebben, zoals economie, landbouw, wonen en infrastructuur, biedt de wet gemeenten daarbij wel beleidsruimte. Om deze taak goed te kunnen uitvoeren heeft de Gemeente Leidschendam-Voorburg in samenwerking met de gemeenten Voorschoten en Wassenaar archeologie beleid ontwikkeld en vastgesteld in 2009.

In 2014 heeft de gemeente Leidschendam-Voorburg haar archeologiebeleid herijkt, 'archeologienota herijking 2013. In de Nota archeologie wordt een globaal overzicht van het archeologische erfgoed van de pactgemeenten gegeven en zijn de beleidsregels ten aanzien van de omgang met het archeologische bodemarchief geformuleerd. De archeologische beleidskaart toont de globale archeologische waarde en verwachting per (soort) gebied met de daarbij behorende beleidsregels.

De bodem van de Gemeente Leidschendam-Voorburg is rijk aan archeologische waarden. Veel daarvan zijn echter nog niet of maar ten dele bekend. Bij gebieden waar de waarden niet bekend zijn, maar waar de bodemopbouw de aanwezigheid van archeologische waarden mogelijk maakt, wordt gesproken van een archeologische verwachting. Op de kaart wordt vermeld welke eventuele beperkende maatregelen van toepassing zijn en welk archeologisch onderzoek bij bodemverstorende activiteiten verplicht is gesteld. De gemeente Leidschendam-Voorburg voert een actief beleid om de bekende archeologische waarden binnen de gemeentegrenzen te actualiseren indien er nieuwe of aanvullende gegevens bekend worden. Het wordt daarom aangeraden de gemeentelijke website te bezoeken voor de meest actuele versie van de archeologische beleidskaart.

2.2.5 Gemeentelijke erfgoedverordening

Het is voor iedere gemeente verplicht om een verordening vast te stellen waarin de inschakeling is geregeld van een monumentencommissie. Deze commissie adviseert op het gebied van de monumentenzorg en heeft in elk geval tot taak om te adviseren over omgevingsvergunningen voor wijziging aan (van) rijks- en/of gemeentelijke monumenten. Gemeentelijke monumenten worden aangewezen en beschermd op basis van de Erfgoedverordening Leidschendam-Voorburg 2010. Daarnaast vormt de Erfgoedverordening Leidschendam-Voorburg 2010 de basis voor het aanwijzen van gemeentelijke dorpsgezichten en gemeentelijke groenmonumenten. Ook is het mogelijk op basis van de verordening een gebouw, groenelement of structuur aan te wijzen als een beeldbepalende zaak. De gemeentelijke monumenten of beeldbepalende zaken worden geregistreerd op een gemeentelijke monumentenlijst.

Het onderhavige plangebied is niet gelegen in een (gemeentelijk of rijks) beschermd stads- en dorpsgezicht.

2.2.6 Parkeerbeleid

Het gemeentelijk parkeerbeleid is nader uitgewerkt in de gemeentelijke Parkeernota uit 2005. In de nota komen verschillende vormen van parkeerregulering, inclusief bijbehorend afwijkingsbeleid, aan de orde. Daarnaast wordt onder andere aangegeven hoe wordt omgegaan met parkeren voor diverse doelgroepen, parkeren bij ruimtelijke ontwikkelingen en de handhaving van het parkeerbeleid. Op basis van een inventarisatie van parkeerknelpunten biedt de nota een overzicht van oplossingsrichtingen voor de korte, middellange en lange termijn.

Eén van de uitgangspunten van het gemeentelijk parkeerbeleid is dat bouwplannen niet mogen leiden tot extra parkeerdruk in de directe omgeving. De te hanteren parkeernormen bij nieuwbouw, functiewijziging of verbouw zijn opgenomen in de Nota Parkeernormen Leidschendam-Voorburg.

2.2.7 Welstandsbeleid

Vanaf 1 juli 2004 is het toetsen van bouwplannen 'aan redelijke eisen van welstand' alleen nog mogelijk op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde welstandsnota. Daartoe heeft de gemeenteraad op 14 juni 2004 de "Welstandsnota Leidschendam-Voorburg" vastgesteld. In deze nota wordt aangegeven op welke welstandsgerelateerde aspecten gelet wordt bij het beoordelen van vergunningaanvragen. De nota is gewijzigd bij besluiten van 31 januari 2006, 2 februari 2010 en 13 september 2011.

De redelijke eisen van welstand zijn daarbij geobjectiveerd door de gemeente onder te verdelen in een aantal gebiedstypen. Elk gebiedstype kent eigen welstandseisen voor zowel bouwwerken op zichzelf als in relatie tot de omgeving, aan de hand waarvan bouwplannen worden beoordeeld. Elk gebiedstype kent eigen welstandaspecten voor het bouwwerk op zichzelf en voor het bouwwerk in relatie tot de omgeving waarop beoordeeld wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.wilsveen10en10a-VG01_0003.jpg"

Figuur 2.2: gebiedstypen welstandsnota

Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan ‘Wilsveen 10-10a’ valt onder het gebiedstype 'Buitengebied'.

Het landelijk gebied van Stompwijk is landschappelijk een relatief jong agrarisch gebied. De veenpolders zijn in de 17e tot 19e eeuw voor turfwinning vergraven en vervolgens als droogmakerij ingericht. De dijkprofielen volgen nog de eerdere polderstructuur.

Het buitengebied heeft een grotendeels oorspronkelijk ogend landschappelijk karakter, met overwegend kleinschalige traditionele bebouwing. De Stompwijkse polders hebben een openheid die nu als bijzonder wordt ervaren temidden van de omringende steden. De dijkprofielen zijn in die openheid het meest markante landschappelijke element. In paragraaf 3.2 van de toelichting is de ruimtelijke analyse van de omgeving van het plangebied beschreven waarnaar verwezen wordt.

Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied op basis van de bestaande situatie. Aan bod komen de ruimtelijke hoofdstructuur van de omgeving van het plangebied en de aanwezigheid van functies binnen het plangebied.

3.2 Ruimtelijke Analyse

Het plangebied is gelegen aan het Wilsveen aan de zijde van de Nieuwe Driemanspolder, een polder die ondanks de verstedelijking in de omgeving veel van zijn oude karakteristiek heeft weten te behouden. Kenmerkend is het landschapspatroon bestaande uit oude ontginningswegen (Veenweg; Den Haag, Wilsveen; Leidschendam en Voorweg; Zoetermeer) met de hierlangs gelegen 'losse' lintbebouwing en de lager gelegen poldereenheden met hun karakteristieke, opstrekkende kavels. Veenwinning gevolgd door een continu proces van inklinking en bemaling heeft geresulteerd in een polderlandschap met relatief grote hoogteverschillen tussen het polderpeil en zijn omgeving.

Gedurende de veenontginning zijn in het plangebied de eerste nederzettingen ontstaan. In oorsprong was er sprake van relatief intensieve lintbebouwing langs de oude landwegen met Wilsveen als belangrijkste 'kern' rond een kerk. Vanaf de 17e eeuw is het overwegend natte gebied stapsgewijs drooggemalen en geschikt gemaakt voor landbouwkundig gebruik. Voor deze drooglegging is onder andere de huidige Molendriegang langs de Molenvaart van Wilsveen aangelegd (destijds een Molenviergang) en een inmiddels verdwenen Molengang in Potteveen. Gedurende de droogmaking verschoof het accent van de bebouwing naar Stompwijk en resteerde slechts een beperkt aantal boerderijen en arbeiderswoningen langs het Wilsveen.

De bodemgesteldheid van het gebied is van grote invloed geweest op de vormen van grondgebruik die zich in de loop der tijd hebben ontwikkeld. Grenzend aan het plangebied betreft dat vrijwel alleen grasland.

Komende jaren wordt het projectgebied Nieuwe Driemanspolder getransformeerd tot waterbergingsgebied met een recreatieve en natuurfunctie. Dat betreft ook het deel van het gebied wat in de gemeente Zoetermeer gelegen is. Als gevolg van deze beplanting zal de oorspronkelijke openheid van de polder kleiner worden. Het agrarisch gebruik binnen het projectgebied zal in zijn geheel verdwijnen. De boerenbedrijven die de betreffende gronden nu nog in gebruik hebben, zullen bedreigd raken in hun bestaanszekerheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.wilsveen10en10a-VG01_0004.png"

Figuur 3.1: Projectgebied waterbergingsgebied Nieuwe Driemanspolder

3.3 Analyse Van De Bebouwing

De traditionele bebouwing langs het Wilsveen bestaat uit de boerderijclusters en wat kleinere woonhuizen oorspronkelijk bedoeld voor landarbeiders of boeren in ruste. De boerderijen hebben over het algemeen langgerekte agrarische opstallen met een oriëntatie 'loodrecht' op de weg. De gebouwen bestaan over het algemeen uit één laag met een schuine kap. Een aantal boerenerven kent fraaie solitaire of oude bomen, die als baken en herkenningspunt functioneren.

Algemene kenmerken boerenerven:

  • Lange, smalle erven in de richting van het landschapspatroon, meestal 1 á 1,5 'slagen' breed, maximaal 2;
  • De boerenerven zijn tweezijdig georiënteerd. Daarbij wordt het erf gepresenteerd naar de weg en/of vaart d.m.v. een vooruitgeschoven woning. De overige bebouwing is vaak gericht naar het landschap waar ze functioneel mee is verbonden;
  • De erven zijn (oorspronkelijk) duidelijk los van elkaar gehouden. De scheiding tussen de erven gebeurt door middel van een open ruimte;
  • Bebouwing is voornamelijk in de lengte van de kavelstructuur gesitueerd, bij dwarssituering gaat het om ondergeschikte bebouwingsmassa´s of bijzondere aanleidingen in het landschap;
  • Per erf is er één ontsluiting, veelal centraal in het erf opgelost in de vorm van een in de lengterichting van de slagenstructuur gelegen ruimte. Hieromheen is de bebouwing georiënteerd;
  • Doorkijkjes op het erf zelf tussen de bebouwing door naar het open landschap, vaak via verkeersruimte erf;
  • Er worden voornamelijk kappen toegepast, zoals grote zadeldaken, met een lage dakgoot en scherpe hellingshoek tussen de 45 en 60 graden.

Burgerwoningen hebben over het algemeen een kleinere maat. Meestal bestaat de bebouwing uit één laag met kap met een relatief groot kapvlak. De woningen staan over het algemeen dichter op de weg dan de boerenerven.

Algemene kenmerken burgerwoningen:

  • De bebouwing is kort op de weg of de vaart gesitueerd;
  • De woningen zijn veelal in de langsrichting georiënteerd; haaks komt echter ook voor;
  • Er is sprake van een enkelzijdige oriëntatie, op de weg of de vaart en minder (zoals bij erven) op het landschap;
  • De woningen hebben een kleine korrelgrootte en zijn individueel vormgegeven.

Karakteristiek voor de lintbebouwing is verder dat tussen de verspreide bebouwing veel doorkijkjes zijn naar het weidse landschap. Het Wilsveen is door de opgaande erfbeplantingen een groene lijn in het landschap en zorgt voor het opdelen van dit landschap in verschillende ruimtes. Bebouwing buiten deze linten komt in het gebied nauwelijks voor.

3.4 Functionele Analyse

De belangrijkste economische activiteit in de omgeving van het plangebied is landbouw. Als gevolg van de aanleg van de waterberging in de Nieuwe Driemanspolder zal een deel van de bedrijven deze functie verliezen, waarbij de individuele bedrijfssituatie bepalend is voor het nieuwe toekomstperspectief.

Op het onderhavige perceel hebben vanaf de jaren '60 van de vorige eeuw bedrijfsactiviteiten plaatsgehad. De oorspronkelijke boerderij is toentertijd verkocht aan een aannemersbedrijf en het achterliggende perceel kreeg een invulling als opslagterrein van bouwmaterialen. In de daaropvolgende jaren zijn verschillende kleinere en grotere bedrijfsgebouwen bijgebouwd. In 1983 is de betreffende woning bij het bedrijf volledig herbouwd met een zwembad.

Door het vertrek van het aannemersbedrijf rond de eeuwwisseling heeft het terrein nieuwe invulling gekregen als opslagterrein voor verschillende kleinere bedrijven. Naast de bestaande gebouwen zijn ook zeecontainers geplaatst om goederen in op te slaan.

Het perceel heeft op grond van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Leidschendam, gedeeltelijke herziening 1987' de bestemming 'niet-agrarische bedrijven' met de specifieke aanduiding ‘Aannemersbedrijf’ toegekend gekregen. Deze bestemming staat één bedrijfswoning toe. In 2013 is de bestaande (bedrijfs)woning op het perceel verkocht waarna het perceel in drie delen is gesplitst. Het derde perceel is enkele jaren later verkocht aan het Hoogheemraadschap Rijnland/provincie Zuid-Holland om medewerking te verlenen aan de herontwikkeling van de Driemanspolder. Daarbij zijn enkele van de bedrijfspanden alvast gesloopt.

Op de derde gesplitste perceel, de locatie waar de nieuwe woning geprojecteerd is, staan diverse opstallen in de vorm van een bedrijfspand, een garage en bergingen. De bebouwing bestaat uit twee lagen met kap en de bijgebouwen en garage uit één laag met kap.

Hoofdstuk 4 Toekomstige Situatie

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk gaat in op de voorgestelde ontwikkeling, de beoordeling hiervan aan het gemeentelijk en provinciaal beleid als mede de keuze om de ontwikkeling middels onderhavige bestemmingsplan mogelijk te maken.

4.2 Bouwplan

Initiatiefnemers hebben een verzoek ingediend om de huidige bedrijfsbestemming binnen het plangebied te wijzigen in een woonbestemming. Het initiatief betreft het omzetten van de bestaande bedrijfswoning in de burgerwoning. Als compensatie voor de te slopen bedrijfsbebouwing is verzocht om een tweede woning op het naastgelegen perceel te mogen bouwen. Per saldo komen er twee burgerwoningen in plaats van de huidige bedrijfswoning met bedrijfsbebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.wilsveen10en10a-VG01_0005.jpg"

Figuur 4.1: Huidige situatie plangebied

4.3 Ruimtelijke Beoordeling

De komst van één nieuwe woning in ruil voor de sloop van in totaal 730 m2 bedrijfsbebouwing en de omzetting van een bedrijfsbestemming naar woonbestemming van de bestaande woning, is een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Met dit voorstel wordt het bebouwd oppervlak drastisch verkleind. Ook het bedrijfsmatige karakter en de daaraan verbonden rommeligheid van het perceel zal verdwijnen. Zeker met het verlies aan een functie, ligt ook verwaarlozing van de bedrijfsgebouwen voor de hand. Dat zou een extra achteruitgang van de ruimtelijke kwaliteit van het lint betekenen. Naast de sanering van de bedrijfsmatige bebouwing, wordt er ook veel verharding (waaronder stelconplaten) gesaneerd en omgevormd tot groen/tuin.

Met deze ontwikkeling ontstaan er doorzichten over het erf naar de Nieuwe Driemanspolder. Tevens zal de verkeersbelasting van dit perceel afnemen, wat de recreatieve beleving van het Wilsveen ten goede komt.

Een (nieuwe) woning past goed in de structuur die het Wilsveen nu kenmerkt, namelijk een afwisseling van open grasland, (voormalige) boerderijen en burgerwoningen. Een tweede vrijstaande woning op het perceel Wilsveen 10 geeft voldoende garantie voor het behoud en (op betreffende locatie) een verbetering van het open, landschappelijke karakter van dit lint. Het karakter en de korrelgrootte van een woning past daarin beter dan de industriële uitstraling van de (huidige) grote bedrijfsopslag met containers.

Bovenstaande sluit ook aan op het provinciaal beleid aangezien het initiatief een 'inpassing' betreft conform artikel 2.2.1 van de Verordening Ruimte 2014. Met deze ontwikkeling wordt het lineaire karakter van het lint immers versterkt, wordt de korrelgrootte verkleind en wordt (dit deel van) het lint transparanter. Beleidsmatig sluit de invulling met een woning ook aan bij de bedoeling van het bestemmingsplan ‘Nieuwe Driemanspolder 2009’ dat voor de directe omgeving van het plangebied geldt. Hierin wordt immers de transformatie van 'agrarisch' en 'bedrijvigheid' naar 'woningbouw' gestimuleerd door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid van het college. Dat de van toepassing zijnde bestemming uit het bestemmingsplan ‘Nieuwe Driemanspolder 2009’ voor het onderhavige plangebied door de uitspraak van de Raad van State is vernietigd, doet niet af aan het beleidsvoornemen om een dergelijke transformatie naar woningbouw mogelijk te maken.

4.4 Nieuwe Ontwikkeling

De bestaande burgerwoningen liggen langs het Wilsveen over het algemeen relatief dicht op de weg en hebben veelal een langs-oriëntatie. Als gevolg van de (wettelijke) geluidscontour moet de betreffende nieuwbouwwoning minimaal 27 meter uit de weg-as liggen. Als gevolg hiervan is ervoor gekozen om de woning in de lengterichting op het perceel te plaatsen. Hierbij sluit het aan op de oriëntatie van de agrarische bebouwing die over het algemeen (i.t.t. de burgerwoningen) wat verder naar achteren op de percelen is gesitueerd.

Als gevolg van deze oriëntatie blijven de zichtlijnen naar het achterliggende landschap optimaal open. Dit draagt bij aan het gewenste groene karakter van dit lint. De hoogte en inhoudsmaat van de nieuwe woning zijn overeenkomstig de overige burgerwoningen langs het lint.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.wilsveen10en10a-VG01_0006.png"

Figuur 4.2: concept kavelindeling nieuwe situatie

De nieuwe woning krijgt een eigen inrit vanaf het Wilsveen. Dit is karakteristiek voor dit lint aangezien de grote meerderheid van de woningen een eigen inrit heeft. Bij onderhavig erf wordt de inrit zo gesitueerd dat de twee bestaande oude bomen die vooraan in de tuin staan, maar een belangrijke bijdrage leveren aan het groene beeld van dit lint als geheel, gehandhaafd blijven.

Het parkeren bij de nieuwe woning vindt evenals bij de bestaande woning, op eigen terrein plaats. Om de ruimtelijke impact van het parkeren vanaf de openbare weg te minimaliseren, wordt bij de nieuwe woning gesteld dat het parkeren achter de voorgevelrooilijn opgelost moet worden en dat de verharding ten behoeve van de oprit beperkt moet blijven tot wat noodzakelijk is om op een adequate wijze te kunnen parkeren. Omdat de voorgevel rooilijn op minimaal 27 meter uit de wegas ligt, geldt die afstand ook voor het parkeren. Het terrein tussen de openbare weg en de voorgevelrooilijn wordt geheel ingericht als (sier)tuin zonder opstanden en parkeervoorzieningen. Initiatiefnemers hebben daarnaast ook aangegeven de inrichting van de parkeerplaatsen (achter de voorgevelrooilijn) mee te willen nemen in het ontwerp van de gehele (voor)tuin, waardoor de parkeerplaatsen op een logische manier ingepast zullen worden in het geheel. Op deze wijze wordt ervoor gezorgd dat de woning een representatieve uitstraling krijgt. Dit is geheel in lijn met het wenselijke beeld langs dit lint.

Hoofdstuk 5 Milieu-aspecten

5.1 Inleiding

In het bestemmingsplan is naast stedenbouwkundige uitgangspunten en bestaand ruimtelijk beleid ook rekening gehouden met verschillende omgevingsaspecten, zoals de bodemgesteldheid, geluid, luchtkwaliteit en de milieucategorisering van bedrijven.

5.2 Bedrijven En Milieuzonering

Om milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten te voorkomen, worden grenzen gesteld aan de toelaatbaarheid van de bedrijfsactiviteiten. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in het toelaten van nieuwe bedrijvigheid noch in het positief bestemmen van bestaande bedrijfsfuncties. Het naastgelegen perceel waarop voorheen agrarische activiteiten werden ontplooid, heeft sindskort de functie wonen toekend gekregen. In de directe omgeving van het plangebeid zijn er verder geen andere bedrijfsactiviteiten zodat de nieuwe ontwikkeling geen bestaande milieurechten van derden raakt.

5.3 Bodem

5.3.1 Onderzoeken

In verband met een grondtransactie heeft de gemeente in november 2010 een historisch onderzoek uitgevoerd. Daarnaast heeft het milieukundig adviesbureau BK, in opdracht van de aanvrager in november 2012 in verband met de voorgenomen bouw van een woning een drietal milieukundig bodemonderzoeken uitgevoerd.

Uit de bovengenoemde onderzoeken blijkt dat de olieverontreiniging binnen het plangebied afdoende is verwijderd. In 2013 heeft de gemeente door middel van een brief ingestemd met de uitgevoerde bodemsanering en aangegeven dat de locatie geschikt is voor de functie “wonen met tuin”.

5.3.2 Conclusie

Uit het bovengenoemd rapport van milieukundig adviesbureau BK van 2012 blijkt dat er binnen het plangebied geen aanwijzingen zijn gevonden inzake mogelijke ernstige bodemverontreiniging. Voor het verlenen van een omgevingsvergunning is een nieuw bodemonderzoek niet noodzakelijk.

Bij de bouw van een woning en graafwerkzaamheden dient men in het kader van de arbo-wet wel rekening te houden met enige onzekere factoren. Zo is de grond plaatselijk puinhoudend. Het rijk heeft in 2017 aangegeven dat puinhoudende grond mogelijk verhoogde gehalten aan asbest kan bevatten en de puinhoudende grond nader onderzocht dient te worden. Dus bij graafwerkzaamheden ter plaatse van puinhoudende grond is in het kader van de arbo een aanvullend onderzoek wenselijk.

5.4 Water

5.4.1 Inleiding

De waterparagraaf is een vast onderdeel van het bestemmingsplan en is in samenspraak met de waterbeheerders tot stand gekomen.

In dit hoofdstuk komen alle relevante water aspecten aan bod die van belang zijn in het plangebied. Het Hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor de waterkwantiteit en -kwaliteit van de polder- en boezemwatergangen in en om het plangebied als ook voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het boezemwater. Het Hoogheemraadschap is tevens de beheerder van de waterkeringen. De gemeentelijke taken zijn o.a. het riool- en oeverbeheer.

5.4.2 Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied bevindt zich niet binnen de kern- en/of beschermingszone van de waterkering. De realisatie van het plan is dus niet van invloed op het functioneren van een waterkering.

5.4.3 Watersysteem

Het gebied waar onderhavige projectlocatie binnen valt, is een gebied met landelijke doeleinden. Het plan ligt in de Nieuwe Driemanspolder. Het oppervlaktewater in hiervoor bedoeld plangebied heeft een belangrijke functie in de ont- en afwatering van het landelijke gebied. Rondom het plangebied is een aantal watergangen aanwezig waaronder een primaire hoofdwatergang ten westen van het plangebied. Het watersysteem staat op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.wilsveen10en10a-VG01_0007.png"

Figuur 5.1: Watersysteem rondom het plangebied

Naam polder Zomerpeil/Winterpeil NAP
Nieuwe Driemanspolder - 5,72/- 6,02 m

Figuur 5.2: peil polder

5.4.4 Wateropgave waterkwantiteit

De huidige hoeveelheid oppervlaktewater geldt dan als absoluut minimum. Indien mogelijk dient bij een herontwikkeling de bergingscapaciteit vergroot te worden. De Nieuwe Driemanspolder kent geen historisch bergingstekort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden dat er voldoende watercompensatie plaatsvindt als de hoeveelheid verharding toeneemt. Ruimtelijke ontwikkelingen zullen het watertoetsproces met het hoogheemraadschap moeten doorlopen.

Het plangebeid is gelegen in het buitengebied van Leidschendam. Voor het perceel waar de nieuwe woning gerealiseerd wordt, neemt de bestaande verhouding bebouwing / verharding sterk af. Los van een aan te leggen dam of brug ten behoeve van de ontsluiting hoeft er hoeft geen watercompensatie plaats te vinden.

5.4.5 Grondwater

Om (toekomstige) grondwateroverlast tegen te gaan is een minimale drooglegging van 80 cm noodzakelijk. Het gemeentelijke grondwatermeetnet bevat geen gegevens van het gebied rondom de planlokatie. Geadviseerd wordt om aan de hand van de situatie ter plaatse van het bouwkavel het juiste bouwpeil te kiezen. Indien een kelder onderdeel uitmaakt van het bouwplan, dient deze waterdicht te worden uitgevoerd.

5.4.6 Riolerings- en baggerbeheer

Het rioleringsbeheer en het baggerbeheer hebben een belangrijke invloed op de waterkwaliteit. Daarnaast speelt de aanwezigheid van bomen, vogels als eenden en ganzen en de visstand een rol in de waterkwaliteit. Het Hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor het onderhoud van het hoofdwatersysteem. Dit betekent dat deze toegankelijk moeten zijn voor onderhoud.

Het plangebied ligt in een gebied dat is voorzien van een drukrioleringsstelsel. Het nieuwbouwplan wordt hierop aangesloten. In het plangebied is geen afvalwater(pers)transportleiding aanwezig. De gemeente stelt als eis dat nieuwbouwplannen voorzien in het gescheiden aanbieden van vuilwater en schoon hemelwater. Het vrijkomende hemelwater vanuit het plangebied moet worden geïnfiltreerd of afgevoerd naar de naastgelegen watergang. Voor zover in het plan uitlogende materialen worden toegepast (lood, zink voor de dakgoot), worden deze voorzien van een coating. Op die manier wordt verontreiniging zoveel mogelijk voorkomen.

5.4.7 Natuurvriendelijke oevers

De inrichting en het onderhoud van watergangen hebben grote invloed op de biologische waterkwaliteit, dat wil zeggen de aanwezigheid van vissen, macrofauna en waterplanten. Rijnland streeft naar biologisch gezond water dat voldoet aan de eisen die er vanuit de toegekende functie aan gesteld worden. Aantasting van het aquatisch ecosysteem moet worden vermeden. Een natuurvriendelijke inrichting van de oevers en het benadrukken van de netwerkfunctie van het water dragen bij aan de ecologische en landschappelijke infrastructuur.

Er is geen natte ecologische verbindingszone in het plangebied gelegen. In het plangebied zijn geen specifieke doelstellingen voor de aanleg van extra natuurvriendelijke oevers. Nieuwe oevers dienen bij voorkeur als natuurvriendelijke oevers uitgevoerd te worden.

5.4.8 Klimaatadaptatie

Gezien de verwachte klimaatverandering waardoor steeds vaker langdurige hevige regen optreedt en hitte vaker voorkomt, is het raadzaam om verharding zo mogelijk te beperken, regenwater vast te houden waar het valt en vertraagd af te voeren. Hierdoor worden hoge waterstanden verkleind en daarmee de kans op wateroverlast. Op hitte heeft het aanleggen van groen (en daarmee verharding verminderen) een verminderend effect: het versterkt verdamping wat een verkoelend effect heeft.

Voorbeelden hiervan zijn: ontharden / vergroenen van het achterterrein, toepassen van doorlatende verharding, infiltratie van regenwater in de bodem, platte of flauw hellende daken vergroenen.

5.4.9 Werkzaamheden in of nabij een watergang

De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:

  • Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten en beken),
  • Andere waterstaatswerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren, bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van water naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd en opgeslagen mag worden. De toestemming voor het uitvoeren van deze werkzaamheden is geregeld in de watervergunning.

Hiermee is de Keur een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen.

Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Ten behoeve van de voorwaarden, die in het kader van de Watervergunning kunnen worden gesteld, dient bij werkzaamheden in of nabij een watergang de initiatiefnemer in overleg te treden met de vergunningverlenende afdelingen van het betreffende Hoogheemraadschap. Op deze wijze kunnen de voorwaarden waaraan het bouwplan zal moeten voldoen worden besproken.

5.4.10 Conclusie

Het plan voldoet aan de eisen die vanuit het waterschap en de gemeente ten aanzien van de waterhuishouding worden gesteld. Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft d.d. 6 oktober 2017 positief geadviseerd over dit bouwplan.

5.5 Luchtkwaliteit

5.5.1 Wettelijk kader

De Wet milieubeheer en bijbehorende besluiten (waaronder het Besluit 'niet in betekende mate bijdragen') bevatten de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In deze wet zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is bepaald onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders onder meer een bestemmingsplan mogen vaststellen of wijzigen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van deze bevoegdheid:

  1. 1. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  2. 2. een nieuwbouwproject leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  3. 3. een nieuwbouwproject draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging; d.w.z.: een concentratietoename van niet meer dan 3% van de grenswaarde = 1,2 microgram/m³ voor zowel fijnstof (PM10) als stikstofdioxide (NO2). Deze 3%-grens is in de Regeling NIBM bepaald op 1500 woningen of 100.000 m² kantoren.
  4. 4. een nieuwbouwproject past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Indien aannemelijk gemaakt kan worden dat aan tenminste één van bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, is het uitvoeren van een uitgebreid luchtkwaliteitsonderzoek wettelijk niet meer verplicht.

5.5.2 Luchtkwaliteit gehele plangebied

Uit de landelijke 'Monitoringstool’ kan worden afgeleid, dat de heersende en toekomstige luchtkwaliteit in het plangebied voldoet aan de grenswaarden (jaargemiddelde van 40 microgram/m³) in de toetsjaren 2015, 2020 en 2030. Nergens in het plangebied is sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de wettelijke grenswaarden. Daarmee wordt voldaan aan de bovengenoemde voorwaarde onder 1.

Het plan ligt met een omvang van twee woningen ver beneden de planomvang van 1500 woningen waarboven sprake kan zijn van een 'in betekenende mate bijdrage' aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Dat betekent dat ook wordt voldaan aan voorwaarde 3.

5.5.3 Conclusie

Het plan is niet in strijd met het wettelijk kader omtrent luchtkwaliteit. Een specifiek luchtkwaliteitsonderzoek is om die reden niet nodig. De luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.

5.6 Geluid

5.6.1 Inleiding

De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op de gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan de in de wet bepaalde norm, die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. Voor het voorliggende plan is alleen wegverkeerslawaai relevant.

5.6.2 Geluid - wegverkeerslawaai

Met een bestemmingswijziging van de huidige 'bedrijfswoning' van het perceel Wilsveen 10 naar 'burgerwoning' is geen sprake van het toevoegen van een nieuwe geluidsgevoelige bestemming, zodat toetsing aan de Wgh niet aan de orde is.

De beoogde nieuwe woning op het naastgelgen perceel Wilsveen 10a betreft een nieuwe geluidsgevoelige bestemming in de zin van Wgh en is geprojecteerd binnen de wettelijke geluidszone vanwege wegverkeerslawaai van het Wilsveen. Het plan is niet gelegen binnen andere wettelijke geluidszones.

Overeenkomstig artikel 76a Wgh is akoestisch onderzoek verplicht om te bepalen of voor het bouwplan wordt voldaan aan de geluidsnormen voor wegverkeerslawaai.

De uitgevoerde akoestische onderzoeken ten behoeve van de woningen Wilsveen te Leidschendam, worden bruikbaar geacht om de geluidsbelasting vanwege het Wilsveen voor dit plan te beoordelen. Op basis van die onderzoeken is voldoende aannemelijk dat de toekomstige geluidsbelasting (10 jaar na vaststelling plan) op tenminste 27 meter van de wegas van het Wilsveen op de onderhavige locatie hoger zal zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), maar niet hoger dan de maximaal vast te stellen hogere grenswaarde van 53 dB die geldt voor nieuwe woningen in buitenstedelijk gebied.

5.6.3 Conclusie

Door vaststelling van een hogere grenswaarde Wet geluidhinder van 53 dB (bijlage 1) is realisatie van een nieuwe woning mogelijk op de locatie Wilsveen 10a, onder de voorwaarde dat de afstand van de woning tot de as van het Wilsveen tenminste 27 meter bedraagt.

5.7 Wet Natuurbescherming

5.7.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ingrepen dient te worden nagegaan of er planten en dieren voorkomen of worden verwacht, die bedreigd zijn dan wel beschermd zijn in het kader van Wet natuurbescherming (voorheen Fora en faunawet). Daarnaast moet worden onderzocht of het plangebied is gelegen in of in de directe omgeving van beschermde natuurgebieden.

Ten behoeve van het plangebied is op basis van de Flora- en faunawet een QuickScan verricht naar eventuele belemmeringen vanwege te beschermen flora en fauna (bijlage 2).

Per 1 januari 2017 is de Flora en Faunawet en de Natuurbeschermingswet (1998), samen met de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. Met de nieuwe wet hebben wijzigingen plaatsgevonden maar deze zijn niet relevant voor het verrichte onderzoek of voor de locatie van het plangebied. Derhalve is aanpassing van onderhavig onderzoek niet nodig.

5.7.2 Uitvoerbaarheid bestemmingsplan

Binnen het plangebied en/of de directe omgeving daarvan komen geen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor. Het plangebied heeft aannemelijk geen essentiële betekenis voor soorten die behoren tot het beschermingsregime habitatrichtlijnsoorten, vogelrichtlijnsoorten of bijzondere nationaal beschermde soorten. De locatie en omgeving ervan worden incidenteel betreden door algemene amfibieën en zoogdieren. Op de planlocatie zijn geen geschikte nestlocaties voor algemene broedvogels aanwezig. De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied, Wetland, Nationaal Park of Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden en de afstand tot Natura2000-gebieden is van externe werking geen sprake.

De werkzaamheden en toekomstige situatie leiden niet tot aantasting van beschermde gebieden of beschermde natuurwaarden. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van algemene zoogdieren, amfibieën en broedvogels. Voor deze soortgroepen dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wet-Nb, overige soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde bestemmingsplanwijziging (vrijstellingsbesluit).

5.7.3 Conclusie

De realisatie van een nieuwe burgerwoning aan de Wilsveen 10a te Leidschendam is uitvoerbaar conform het bepaalde in de Wro (artikel 3.1.6 Bro).

Te treffen maatregelen:

  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te geven in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • Ten aanzien van vleermuizen dienen de werkzaamheden tussen zonsopkomst en zonsondergang uitgevoerd te worden of een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toegepast te worden teneinde verstoring van vleermuizen in de directe omgeving te voorkomen. Hieronder kan onder andere worden verstaan: beperkte hoogte van lichtmasten, verlichting naar beneden richten en convergeren, toepassen van UV-vrije verlichting, gebruik van sterk bundellicht vermijden et cetera.
  • De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen (medio maart t/m medio juli). Indien de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd, dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn.

5.8 Externe Veiligheid

5.8.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet men rekening houden met verplichte afstandsnormen tussen de ruimtelijke ontwikkeling en de risicobron (inrichtingen met of vervoer van gevaarlijke stoffen) volgens onderstaande wetten:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen 2004 (Bevi), staatsblad 2004 nr. 250
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen 2011 (Bevb), staatsblad 2010 nr. 636
  • Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen (Crnvgs) voor transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of het water, juli 2012

Tevens is rekening gehouden met het beleid Externe Veiligheid van stadsgewest Haaglanden d.d. december 2012 en de notitie "Advisering EV d.d. jan 2015" dat door de Veiligheidsregio Haaglanden is opgesteld.

Risicovolle objecten zijn o.a.:

  • ondergrondse buisleidingen met transport van aardgas of andere stoffen;
  • transport van gevaarlijke stoffen over o.a. rijkswegen en spoorbanen;
  • bedrijven vallend onder de Wet Milieubeheer met grootschalige opslag van chemische stoffen;
  • grootschalige opslag van chemische stoffen (PGS15);
  • LPG-tankstations.

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat er te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden.

Het algemene uitgangspunt is dat niemand blootgesteld mag worden aan een kans om door een activiteit met gevaarlijke stoffen te overlijden, die groter is dan één op de miljoen (10-6). In dat geval wordt gesproken over het plaatsgebonden risico, dat wordt weergegeven in een risicocontour. Daarnaast bestaat er een zogenoemd groepsrisico: de kans dat bij één gebeurtenis een groep met ten minste een bepaalde omvang om het leven komt. Het groepsrisico wordt niet weergegeven in een contour, maar in een grafiek.

Een aantal calamiteiten met gevaarlijke stoffen, zowel in binnen- als buitenland, heeft aangetoond dat een maatschappij zonder risico's niet bestaat. Het beleid op het gebied van externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. De beleidsmatige kernpunten zijn:

  • het ontstaan van nieuwe knelpunten tegengaan;
  • het stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid van inrichtingen;
  • het saneren van bestaande knelpunten;
  • zorgvuldige risicocommunicatie;
  • hulpverlening: het bevorderen van de samenwerking en de kwaliteit van de uitvoering en het richting geven aan de organisatorische versterking.

5.8.2 Ondergrondse aardgasleidingen

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen ondergrondse aardgas-transportleidingen. De dichtstbijzijnde leiding bevindt zich ten noorden van het plangebied op een afstand van ca. 370 meter. De kenmerken van de aardgas trasportleiding is in onderstaande tabel weergegeven.

nummer diameter druk 1%-letaliteit 100%-letaliteit ligging
W-517-KR-013 30 inch 66 bar 380 160

Figuur 5.4: kenmerken van de aardgas trasportleiding

De ligging van de gasleidingen met de letaliteitscontouren zijn op onderstaand plaatje weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.wilsveen10en10a-VG01_0008.png"

Figuur 5.4: Ligging aardgastransportleiding en letaliteitscontouren

Legenda

  • Donker geel vlak: afstand met 100% kans op overlijden bij een breuk van een leiding met ontbranding
  • Licht geel vlak: afstand tot een overlijdensrisico van 1% bij een breuk van de leiding met ontbranding
  • Groene lijn: hoge druk aardgasleiding

Aangezien het plangebied zich binnen het invloedsgebied van de ondergrondse aardgastransportleiding bevindt, is formeel gezien het aspect Externe Veiligheid aan de orde. Echter aangezien de woning net buiten het invloedsgebied wordt gebouwd waarbij het realiseren van één nieuwe woning het GR niet zal beïnvloeden, is het aspect 'Externe Veiligheid' in relatie tot de aardgastransportleiding geen belemmerende factor voor het voorliggende plan.

5.8.3 Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het water en het spoor

Voor het transport van gevaarlijke stoffen via de weg, het water of het spoor heeft het rijk normen vastgesteld in de nota 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' en diverse sectorale wetten. Transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en de omgeving in de nabijheid van deze routes moet aan speciale eisen voldoen. De 'Regeling Basisnet' maakt het mogelijk dat het vervoer van gevaarlijke stoffen blijft plaatsvinden op een zo veilig mogelijke manier.

5.8.4 Risicovolle bedrijven en inrichtingen

Ter plaatse en in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

5.8.5 Conclusie

Het aspect 'Externe Veiligheid' vormt gelet op de bovenstaande bevindingen en overwegingen geen belemmering voor de vaststelling en verwezenlijking van het voorliggende plan.

5.8.6 Voorkomen Explosieven uit WO-2

De gemeente heeft in de periode 2013-2015 op basis van dossiers over WO-2 een kaart gemaakt met daarop aangegeven de oorlogshandelingen, bomkraters, loopgraven, stellingen, etc. Tevens heeft adviesbureau AVG in september 2015 conform de landelijke norm een explosievenonderzoek uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.wilsveen10en10a-VG01_0010.png"

Figuur 5.6: Feitenkaart, opgesteld door AVH in maart 2015

    1. 1. S = splitterbox
    2. 2. K = bomkrater groter dan 2 meter doorsnede
    3. 3. S (geel) = stelling
    4. 4. W = wapenopstelling

De kans dat in de bodem ter plaatse van het plangebied niet gesprongen conventionele explosieven aanwezig zijn is gering, hoogstens klein kaliber.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.wilsveen10en10a-VG01_0011.png"

Figuur 5.7: Luchtfoto omgeving plangebied

Bovenste twee kaarten zijn afkomstig van het gemeentelijk GIS. Met rode lijnen zijn de loopgraven aangegeven uitmondend in blauwe cirkels geschut en daaromheen prikkeldraad. Aan het einde van de Kostverlorenweg was in 1944-1945 mogelijk een mijnenveld aanwezig. Op 11 april 1945 is een vliegtuig gecrasht (Haliffax) in een weiland achter Wilsveen.

5.9 Kabel En Leidingen

Door het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan lopen geen hoofdgastransportleidingen en ook geen andere leidingen (water, electriciteit, e.d.) die planologisch relevant zijn, dat wil zeggen: leidingen waarvoor in het bestemmingsplan een beschermend regime dient te worden opgenomen. Het aspect 'kabels en leidingen' vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan resp. de verwezenlijking van de beoogde woonfunctie.

Hoofdstuk 6 Cultureel Erfgoed

6.1 Cultuurhistorie

6.1.1 Ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied

De vroegste geschiedenis van Leidschendam gaat terug tot ca. 4000 v.Chr. Door de daling van de zeespiegel vormde zich toen een strandwal waarop duinen ontstonden. Achter deze duinen ontwikkelde zich een soort binnenzee waarin zich hoogveen vormde. Via diverse kreken waterde dit hoogveengebied af naar de Oude Rijn. Al snel na de komst van de Romeinen (rond het begin van de jaartelling) werd de Oude Rijn in de periode tussen ca. 50 en 250 n.Chr. de noordgrens van het Romeinse Rijk.

Tussen ca. 4000 v.Chr. en 1000 n.Chr. vormde zich een dik veenpakket, alleen toegankelijk via kleine rivierstroompjes. Vanaf de 10de- eeuw namen de graven van Holland het initiatief om deze woeste gronden te ontginnen. In ruil voor wederdiensten droegen zij ter ontginning stukken grond over aan pioniers en er werden sloten gegraven om het veen te ontwateren. In enkele eeuwen werd het gehele gebied ontgonnen en akkers en weilanden aangelegd. De hogere oeverwallen langs de vroegere rivierstroompjes waren hoog genoeg om te bewonen en in de loop van de 12de-eeuw ontstonden op deze oeverwallen nederzettingen met linten van agrarische bebouwing. Door het droogmalen van de veengebieden klonk het veen in en zakte geleidelijk de bodem. Vanaf de 14de-eeuw werd het gebied daardoor te nat voor akkerbouw en schakelden de boeren over op het weiden van vee en turfsteken.

Door de voorspoedige economische ontwikkeling van de Nederlanden in de 17de-eeuw werden investeringsprojecten opgezet, waarin rijke burgers hun geld konden beleggen. Het omdijken en met windmolens droogmalen van natte gebieden vormde een lucratieve investering De veenlagen werden afgestoken en de onderliggende kleigronden werden ontgonnen. Talrijke nieuwe polders werden op een dergelijke wijze in cultuur gebracht en de investeerders verkavelden vervolgens de nieuwe polder.

6.1.2 Belvederegebied

In 1999 werd de Rijksnota Belvedere opgesteld. Gebieden werden geïnventariseerd en geselecteerd op basis van archeologische, historisch-(steden)bouwkundige en historisch-geografische kenmerken. Uiteindelijk werden 17 zogenaamde Belvedere gebieden als zodanig aangewezen en in kaart gebracht. In deze gebieden zijn cultuurhistorie en nieuwe antwoorden op ontwikkelingen van groot belang. Een van die gebieden was het Duin, Horst en Weidegebied, de landelijke bufferzone tussen de stedelijke gebieden van Den Haag, Leiden en Zoetermeer. Het Belvedere gebied Duin, Horst en Weidegebied omvat drie landschappelijke zones:

  • het kustlandschap parallel aan de duinen, strandwallen en strandvlakten;
  • het groene, beboste gebied van Wassenaar en Voorschoten met de vele landgoederen;
  • het systematisch ontgonnen veenweidegbied van Zoeterwoude / Stompwijk met weidse vergezichten, slotenlandschap en droogmakerijen.

Doelstelling bij de selectie was het beschermen van historisch gezien rijk en nog gaaf bewaarde landschappen en deze gebied een impuls te geven. Niet door ontwikkelingen tegen te gaan maar door de kernkwaliteiten te benutten en te versterken.

Het plangebied Wilsveen 10-10a ligt in het Belvederegebied Zoeterwoude / Stompwijk. Dit gebied vormt de meest westelijke rand van het veenpolder- en droogmakerijenlandschap van Midden-Holland. De kwaliteit van het gebied ligt vooral in het herkenbare open, agrarische cultuurlandschap en in de contrastrijke overgangen van dit landschap naar de stedelijke omgeving. Het zuidelijke gedeelte van dit gebied, waar Wilsveen onderdeel van uitmaakt, bestaat uit voormalige natuurlijke meren en -als gevolg van het afsteken van veen ontstane- plassen, die in de loop van de 17e-eeuw zijn drooggemalen. Door grootschalige veenwinning tot op de klei gevolgd door droogmaking is het kenmerkende hoogteverschil ontstaan. Dit is in de loop der tijd nog eens versterkt door een continu proces van inklinking en bemaling, hetgeen uiteindelijk in een polderlandschap heeft geresulteerd met grote hoogteverschillen tussen het polderpeil en de rechtstreekse omgeving.

Gedurende de veenontginning zijn in het plangebied vanzelfsprekend ook de eerste nederzettingen ontstaan. In oorsprong was er sprake van relatief intensieve lintbebouwing langs de oude landwegen met Wilsveen als belangrijkste kern rond een kerk. Deze kerk, gebouwd in 1684 is gesloopt, alleen het naast de voormalige kerk gelegen kerkhof resteert nog. Vanaf de 17e-eeuw is het overwegend natte gebied stapsgewijs drooggemalen en geschikt gemaakt voor landbouwkundig gebruik. Gedurende de droogmaking verschoof het accent van de bebouwing naar Stompwijk en resteerde een beperkt aantal boerderijen en arbeiderswoningen langs de hoofdwegen en hoofdweteringen (Voorweg, Wilsveen en Stompwijksevaart). De structuur van dit bebouwingspatroon is thans nog steeds waarneembaar.

6.1.3 Gebiedskenmerken

Kenmerkend voor het gebied is het landschapspatroon bestaande uit oude ontginningswegen, de hierlangs gelegen losse lintbebouwing en de laag gelegen poldereenheden met hun karakteristieke langgerekte kavelstructuur. Het huidige landschapsbeeld is het resultaat van een ontwikkelingsproces dat al enkele eeuwen geleden is begonnen. De bebouwingslinten Wilsveen en Voorweg stonden daarbij aan de basis van de ontginning van het veenweidelandschap, waar tot in de 19e-eeuw veen werd gewonnen. Na de veenwinning en drooglegging is de polder als agrarisch cultuurlandschap ingericht en heeft hij voor een flink deel zijn huidig landschapspatroon gekregen met een transparante lintbebouwing, typerende boerderijen en een karakteristieke kavelpatroon. De ontginningslinten (basis), de strekking en maat van de kavels, de hoofdwaterlopen en de drie traditionele windmolens die de ontginning mogelijk hebben gemaakt geven het landschap zijn kenmerkende structuur. De bebouwing staat over het algemeen hoog aan de dijk en volgt qua opzet veelal het langgerekte karakter van de verkaveling. Een bijzondere uitzondering hierop is de lintbebouwing van Wilsveen tussen de Molenvaart en de Landscheiding. Hier is de lintbebouwing in de polder gelegen, waardoor de vroeger volstrekt open polder thans het karakter heeft van een twee-eenheid.

6.1.4 Cultuurhistorische en landschappelijke richtlijnen voor ontwikkelingen

De bebouwing langs het Wilsveen kenmerkt zich als een polderlint. Deze polderlinten liggen langs veenriviertjes, kanalen, wateringen en wegen. In deze polderlinten liggen de boerderijen, gewoonlijk op gelijke afstand, op de koppen van de kavels. Vanuit cultuurhistorie geldt bij ontwikkelingen de richtlijn continuïteit van karakter. Dit betekent voor Wilsveen:

  • herkenbaar houden van de ruimtelijke structuur van de kavels dwars op het bebouwingslint;
  • behouden van de open bebouwingsstructuur met doorzichten naar het polderlandschap;
  • continueren van de asymmetrie van het lint;
  • in stand houden en versterken van het contrast tussen het bovenland, waarop het bebouwingslint van Wilsveen ligt en de lager gelegen droogmakerijen aan weerszijde van het lint.

6.2 Archeologie

6.2.1 Algemeen

6.2.2 Bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Leidschendam, gedeeltelijke herziening 1987'

De geplande werkzaamheden van het plangebied vallen binnen het bestemmingsregime 'Beheersverordening 2017 Leidschendam-Voorburg' die inhoudelijk het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Leidschendam, gedeeltelijke herziening 1987' van toepassing verklaart.

Er zijn geen voorwaarden met betrekking tot de bescherming van eventuele aanwezige archeologische waarden in het bestemmingplan opgenomen, derhalve geldt de Nota Hereiking Archeologie 2013. In deze nota is het plangebied bij wijze van dubbelbestemming, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. In het beleid zijn regels opgenomen ter bescherming van in het gebied aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

Hoofdstuk 7 Juridische Vormgeving

7.1 Systematiek Van De Bestemmingsregels

Dit postzegel-bestemmingsplan is opgesteld voor een specifieke herontwikkeling, dat bedoeld is om een specifieke ruimtelijke ontwikkeling in juridisch-planologisch opzicht mogelijk te maken. Binnen het plangebied wordt nieuwe woonbestemmingen aan de locaties Wilsveen 10 - 10a mogelijk gemaakt.

Het bestemmingsplan fungeert als toetsingskader voor bouwplannen in het plangebied en legt tevens bindend de randvoorwaarden vast voor het gebruik van de in het plan begrepen gronden en bebouwing.

De regels en de verbeelding vormen tesamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. De plantoelichting heeft geen zelfstandige juridisch bindende status, maar fungeert als ruimtelijke onderbouwing van de in het plan vastgelegde keuzes ten aanzien van het gebruik en het bebouwen van gronden. Daarnaast vervult de toelichting een belangrijke functie bij het toepassen en/of uitleggen van de regels en de verbeelding. Op de bij het bestemmingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke dan wel op grond van het Bro verplichte gegevens ingetekend.

Op het renvooi (verklaring van de bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding) is te zien dat onderscheid wordt gemaakt tussen bestemmingen en aanduidingen. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Alle gronden in het plangebied zijn van een passende bestemming voorzien die op de verbeelding zichtbaar wordt gemaakt door middel van een kleur, al dan niet in combinatie met letters en/of cijfers om de bestemming aan te duiden.

Elke bestemming op de verbeelding is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien hoe de gronden mogen worden gebruikt en al dan niet bebouwd. Daarbij wordt ook weer terug verwezen naar de aanduidingen op de verbeelding. De verbeelding en de regels zijn opgesteld in ingericht met inachtneming van de verschillende wettelijk voorgeschreven standaarden, zoals de 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening', de SVBP2012, IMRO2012, etc.

De regels van het bestemmingsplan zijn onderverdeeld in:

  • inleidende regels
  • bestemmingsregels
  • algemene regels
  • overgangs- en slotregels

7.2 Inleidende Regels

Om misverstanden over de toepassing en interpretatie van het bestemmingsplan te voorkomen zijn in de begripsbepalingen (Artikel 1) de verschillende in het plan voorkomende begrippen nader omschreven, ook om de eenduidigheid bij het gebruik van het plan te bevorderen. Bij de wijze van meten (Artikel 2) is beschreven hoe voor de toepassing van dit bestemmingsplan bepaalde maten gemeten moeten worden.

7.3 Bestemmingsregels

Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend. Niet iedere functie leent zich voor een eigen bestemming. Of dit zo is, hangt af van de ruimtelijke relevantie, of wel van de mate waarin de betrokken functie invloed heeft op zijn omgeving of daaraan eisen stelt. Behalve om functies gaat het bij bestemmingen altijd om concreet ruimtegebruik of om fysiek aanwezige ruimtelijke objecten.

Ten behoeve van de eenduidigheid in de systematiek van bestemmingsplannen zijn de voorgeschreven naamgeving, wijze van verbeelden, opbouw van bestemmingsregels en enkele verplichte bepalingen door de wetgever vastgelegd in het Bro alsmede in de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Het voorliggende plan voldoet aan deze vereisten.

9.1.3.2 In dit plan voorkomende bestemmingen

In het voorliggende bestemmingsplan ‘Wilsveen 10-10a’ komen de volgende bestemmingen voor:

Wonen

De bestemming 'Wonen' is opgenomen ten behoeve van twee woningen en bijbehorend erf. Per bestemmingsvlak mag er maximaal één woning worden gebouwd. Binnen de woonbestemming is beroep aan huis onder voorwaarden toegestaan. Bijgebouwen buiten het bouwvlak zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de op de verbeelding opgenomen aanduiding ‘bijgebouwen’.

Waarde- Archeologie 3 en 4

Volgens de archeologische beleids- en verwachtingenkaarten van de gemeente Leidschendam-Voorburg komt in het gehele plangebied de archeologische verwachtingswaarde type 3 en 4 voor. De uitgevoerde archelogische onderzoeken bevestigen deze verwachtingswaarden. De voorkomende verwachtingswaarde is door middel van de dubbelbestemming beschermd.

7.4 Algemene Regels, Overgangs- En Slotregels

In het bestemmingsplan is (in Hoofdstuk 3) een aantal algemene regels opgenomen. Het betreft hier een aantal algemene bouw- en gebruiksregels en een aantal algemene flexibiliteitsbepalingen (algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels). Tenslotte zijn de wettelijk verplichte bepalingen ten aanzien van het overgangsrecht (Hoofdstuk 4) opgenomen in het bestemmingsplan.

7.5 Handhaving Van Het Bestemmingsplan

7.5.1 Inleiding

Handhaving is voor de gemeente geen doel op zich en wordt slechts ingezet als naleving van wet- en regelgeving niet op andere wijze kan worden bewerkstelligd. De gemeente heeft er vertrouwen in dat door het stellen van duidelijke en aanvaardbare regels de nalevingsbereidheid van haar inwoners wordt vergroot. Als toch handhaving nodig is – met name wanneer door een overtreding de rechten van anderen worden beperkt – streeft de gemeente ernaar om met de overtreder tot een passende oplossing te komen. Deze oplossing kan ook liggen buiten het formele traject van boetes of bestuursdwang.

Aan iedere vorm van handhaving liggen vijf kernbegrippen ten grondslag:

  1. 1. Tijdige en open communicatie;
  2. 2. Integrale benadering van toezichts- en handhavingsgebieden;
  3. 3. Flexibiliteit binnen de kaders;
  4. 4. Directe handhaving bij niet-naleving van afspraken;
  5. 5. Effectieve handhaving.

7.5.2 Handhavingsbeleid

Het actuele 'Handhavingsbeleid 2016-2019 Leidschendam-Voorburg' is door het college vastgesteld op 31 mei 2016. Daarin zijn de uitgangspunten voor handhaving in de betreffende periode vastgelegd. Het beleid is gestoeld op het stappenplan van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) voor programmatisch handhaven. Uitgangspunt van programmatisch handhaven is dat toezicht en handhaving planmatig plaatsvinden in plaats van incidentgestuurd verloopt. De programmatische aanpak zorgt er voor een betere naleving van wet- en regelgeving en een meer effectieve inzet van (beperkt) beschikbare handhavingscapaciteit.

Het handhavingsbeleid wordt door het college jaarlijks concreet uitgewerkt in handhavingsuitvoeringsprogramma's. Daarin wordt aangegeven welke handhavingsdoelen worden nagestreefd, welke aanpak wordt gekozen om die doelen te realiseren en welke menskracht en middelen daarvoor nodig zijn. Het zwaartepunt van de inzet ligt bij toezicht en handhaving van de prioritaire onderwerpen die uit de risicoanalyse naar voren komen. Daarnaast wordt capaciteit gereserveerd om adequaat te kunnen reageren op klachten, meldingen en incidenten.

Het toezicht op en de handhaving van regels in het landelijk gebied, waarvan het plangebied van het voorliggende plan onderdeel vormt, krijgt vorm door middel van periodieke, specifieke en/of gemeentebreed opgezette controles. Periodiek worden bebouwing, gebruik van gronden en bouwwerken en aanlegvergunningplichtige activiteiten systematisch gecontroleerd. Specifieke controles zijn over het algemeen thematisch. Denk bijvoorbeeld aan detailhandel in agrarische bedrijfsgebouwen of burgerbewoning in agrarische dienstwoningen. In het handhavingstoezicht wordt gestreefd naar een zo integraal mogelijke benadering, waarbij bijvoorbeeld controles aan de hand van het bestemmingsplan worden gecombineerd met controles aan de hand van de milieuwetgeving.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Economische Uitvoerbaarheid

De Afdeling Grondexploitatie (Afd. 6.4) in de Wet ruimtelijke ordening, die op 1 juli 2008 in werking is getreden, biedt gemeenten onder meer verschillende instrumenten om kosten die te maken hebben met grondexploitatie te verhalen bij personen met een eigendomspositie in dat gebied. Eén van die manieren is door middel van het sluiten van een vrijwillige overeenkomst met een grondeigenaar, ook wel aangeduid als anterieure overeenkomst. Wanneer de gemeente met de grondeigenaar geen anterieure overeenkomst heeft afgesloten, dan dient de gemeente een exploitatieplan op te stellen.

Tussen de aanvragers en de gemeente is een anterieure overeenkomst gesloten waarin afspraken zijn vastgelegd over het realiseren van het bouwplan. In de overeenkomst is eveneens een bepaling opgenomen met betrekking tot planschade. Indien een eventueel verzoek om planschade leidt tot vergoeding van de planschade, dan is de grondeigenaar hiervoor aansprakelijk. Het bouwplan wordt dan ook particulier gefinancierd. Er zijn derhalve geen financieel-economische risico's voor de gemeente aan verbonden en is het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar.

8.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het opstellen van een bestemmingsplan dient zorgvuldig te gebeuren. In dat kader blijft het van belang dat er vooroverleg met betrokken instanties, burgers en maatschappelijke organisaties plaatsvindt, zodat in een vroeg stadium knelpunten, belangen en verbeterpunten kunnen worden gesignaleerd. De verplichting tot het voeren van vooroverleg vloeit voort uit de artikelen 3.1.1 en 3.1.6 sub e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in samenhang met het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gecodificeerde zorgvuldigheidsbeginsel. Op grond hiervan is de gemeente verplicht bij de voorbereiding van een bestemmingsplan de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen.

Het bestemmingsplan wordt niet aan inspraak onderworpen op grond van de 'Inspraakverordening gemeente Leidschendam-Voorburg 2006'. Door het volgen van de procedure als bedoeld in artikel 3:4 Awb (uniforme openbare voorbereidingsprocedure) wordt eenieder immers actief betrokken bij de voorbereiding van het bestemmingsplan. Het eerst inspraak verlenen voegt daarom niets toe en is dubbelop. Naast de wettelijke verplichting om de mogelijkheid te bieden om door eenieder zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan in te dienen, heeft er tevens vooroverleg met betrokken instanties, maatschappelijke organsanisaties, ingezetenen en belanghebben plaatsgevonden. Hieronder is beschreven op welke wijze dit vooroverleg heeft plaatsgevonden en welke reacties zijn gegeven.

8.2.1 Ontvangen reacties

Een aantal instanties is gevraagd om aan te geven welke belangen verankerd zouden moeten worden in het bestemmingsplan, rekening houdend met de specifieke ruimtelijke kenmerken van dit gebied. Daarbij is nadrukkelijk gevraagd de reactie te motiveren en tevens te beschrijven op welke wijze dat specieke belang in het bestemmingsplan verwerkt zou moeten worden.

Onder meer de volgende instanties dan wel belangenorganisaties zijn aangeschreven: Provincie Zuid-Holland, Hoogheemraadschap van Rijnland, Veiligheidsregio Haaglanden, Vereniging Archeologische Werkgroep Leidschendam-Voorburg, de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V., Dunea, Nederlandse Gasunie, Het Zuid Hollands Landschap, Stedin, Enenco Energy e.d.

Naar aanleiding hiervan zijn er enkele overlegreacties ontvangen, te weten van de provincie Zuid-Holland, Dunea en Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V.

Provincie Zuid-Holland

De provincie heeft in het kader van vooroverleg enkele inhoudelijke vragen gesteld die de gemeente via de mail d.d. 15 maart 2018 heeft beantwoord. De Provincie merkt ten aanzien van de positionering van de parkeerplaatsen op dat er nagedacht zou kunnen worden om deze iets minder naar achteren te positioneren. Verder geeft de Provincie aan dat het onderliggende bestemmingsplan past binnen het provinciaal beleid.

Reactie gemeente

Ten aanzien van de parkeerplaatsen wordt opgemerkt dat de gemeente omwille van de ruimtelijke kwaliteitseisen de parkeerplaatsen 'achter de voorgevelrooilijn' heeft voorgesteld. De afstand van de parkeerplaatsen tot de wegas van het Wilsveen bedraagt ca. 30 meter. De gemeente is van mening dat met een groene inrichting van de voortuin en de betreffende afstand de impact van het parkeren vrij beperkt is. Teneinde de ruimtelijke kwaliteit op deze locatie verder te versterken, is aan de aanvragers verzocht om de hoeveelheid verharding die nu opgenomen is ten behoeve van het parkeren te beperken zodat het geheel nog meer een groen karakter krijgt.

Dunea

Dunea geeft in haar overlegreactie aan dat zij in het geschetste gebied geen transportleidingen heeft liggen. Ze heeft derhalve geen op- of aanmerkingen op dit plan.

Verdere beantwoording van de overlegreactie of verwerking daarvan in de planstukken kan daarom achterwege blijven.

Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V.

De Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. geeft in haar reactie aan dat er geen belangen van haar maatschappij is betrokken binnen het plangebied.

Verdere beantwoording van de overlegreactie of verwerking daarvan in de planstukken kan daarom achterwege blijven.

Hoogheemraadschap van Rijnland

Het Hoogheemreaadschap van Rijnland heeft op verzoek van de aanvragers het bouwplan in een eerdere stadium beoordeeld. De afname van het verhard oppervlak ziet het Hoogheemraadschap als een positief aspect van het plan omdat daardoor de afstroming naar het oppervlaktewater wordt vertraagd en stijging van het oppervlaktewaterpeil wordt gereduceerd. Verder wordt geadviseerd om rekening te houden met een eigen uitrit naar de openbare weg waarvoor een dam of brug moet worden aangebracht. Een ander aandachtspunt volgens het Hoogheemraadschap is dat er grondwaterbemaling moet worden toegepast om de bouwput van de nieuwbouw droog te houden.

Reactie Gemeente

Ten aanzien van het wateraspect is in paragraaf 5.4 uitgebreid aandacht besteed en komen de genoemde wateraspecten door het Hoogheemraadschap aan de orde. Voor het overige wordt de reactie als kennisgeving aangenomen.

Bijlage 1 Hogere Grenswaarde Wet Geluidshinder

Bijlage 1 Hogere grenswaarde Wet geluidshinder

Bijlage 2 Quickscan Flora En Faunawet

Bijlage 2 Quickscan Flora en Faunawet

Bijlage 3 Het Bureau- En Inventariserend Veldonderzoek, Karterend Booronderzoek

Bijlage 3 Het Bureau- en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek

Bijlage 4 Waterbeleidsdocumenten

Bijlage 4 Waterbeleidsdocumenten