KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer-verblijfsgebied
Artikel 5 Water
Artikel 6 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Antidubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 Plangebied
1.3 Doel
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Project
2.1 Beschrijving Project
2.2 Juridische Regeling
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Kwaliteit Van De Leefomgeving
4.1 Inleiding
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
4.4 Bodem
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Geluid
4.7 Kabels En Leidingen
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Natuur
4.10 Verkeer En Parkeren
4.11 Water
4.12 Milieu Effect Rapportage
4.13 Conclusie
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Financiële Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsparagraaf
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Stikstofberekening
Bijlage 4 Quickscan Wet Natuurbescherming
Bijlage 5 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Zandweg Achthuizen fase II

Wijzigingsplan - Gemeente Goeree-Overflakkee

Vastgesteld op 19-04-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan Zandweg Achthuizen fase II met identificatienummer NL.IMRO.1924.AHZandwegf2-WP30 van de gemeente Goeree-Overflakkee

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.7 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bebouwingspercentage

een op de kaart aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.9 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.10 bestaande bouwwerken

op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan bestaande bouwwerken, die zijn of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.11 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.14 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.15 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.16 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.

1.17 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.19 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.20 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.21 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.22 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie zich onder de noklijn bevindt en de voorzijde van de constructie binnen de gevel van het gebouw is gelegen.

1.23 dakopbouw

een constructie op het dak ter vergroting van een gebouw, niet zijnde een dakkapel.

1.24 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.25 hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.26 kap

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.

1.27 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.28 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.29 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van de kruin van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.30 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.31 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.32 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden;
  2. b. parkeervoorzieningen;
  3. c. bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, elders bedraagt ten hoogste 3 meter.

Artikel 4 Verkeer-verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen en water.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ander dan ten behoeve van verkeersregeling of verlichting bedraagt ten hoogste 3 meter.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water ten behoeve van de waterhuishouding;

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

6.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast bedraagt ten hoogste 35% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 50 vierkante meter.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidinggrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

9.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

11.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen met toepassing van artikel 3.6. Wro wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan.

12.2 Voldoende parkeergelegenheid

  1. a. Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden – al dan niet gecombineerd – , waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  2. b. Bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde CROW-richtlijn (dan wel de vervanger daarvan) bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  3. c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

12.3 Voldoende waterberging

Voor waterberging gelden de volgende regels:

  1. a. een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt uitsluitend verleend indien uit een inrichtingsplan blijkt dat, in overeenstemming met de richtlijnen van het Waterschap Hollandse Delta, bij een toename van meer dan 500 m2 nieuw verhard oppervlakte, er 10% watercompensatie van de toename van het verhard oppervlakte binnen het peilgebied wordt gerealiseerd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolg van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van omgevingsvergunningen voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken, dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Zandweg Achthuizen fase II'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De locatie Zandweg is een ontwikkellocatie aan de oostzijde van het dorp Achthuizen. Het voornemen is om op deze locatie 7 vrijstaande woningen en 10 rijwoningen te realiseren. In het geldende bestemmingsplan 'Achthuizen-Langstraat-Zuidzijde' is op deze locatie een wijzigingsbevoegdheid (artikel 24.2) opgenomen voor de realisatie van 42 woningen. De realisatie van fase 1 met vijf vrijstaande woningen wordt reeds uitgevoerd. Binnen de wijzigingsbevoegdheid resteert daarmee ruimte voor het realiseren van 37 woningen. De voorgenomen ontwikkeling van 17 woningen betreft fase 2 en past binnen dit aantal. Om het plan te realiseren wordt middels een wijzigingsplan het bestemmingsplan gewijzigd. Het college van burgemeester en wethouders is hiertoe bevoegd. Het voorliggende wijzigingsplan voorziet in een planologische regeling voor het gewenste plan.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt aan de westzijde van de Zandweg in Achthuizen. Het plangebied grenst aan de oostzijde van het dorp Achthuizen. Het plangebied bestaat uit het perceel dat kadastraal bekend is onder OFK00, sectie M, nummer 537. Het perceel heeft een oppervlakte van circa 13.074 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.AHZandwegf2-WP30_0001.png"

Afbeelding 1 | Luchtfoto met plangrens (bron: ruimtelijkeplannen.nl; bewerking: Juust B.V.)

1.3 Doel

Het doel van dit wijzigingsplan is het voorgenomen plan planologisch mogelijk te maken. Het vaststellen van dit wijzigingsplan vormt de basis om met één of meer omgevingsvergunningen de uitvoering van het plan mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

Dit wijzigingsplan bestaat uit deze toelichting, regels en een verbeelding. Deze toelichting bestaat naast dit inleidende hoofdstuk uit zes hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt het initiatief toegelicht en de daarbij horende juridische regeling. Hoofdstuk 3 beschrijft het geldende beleidskader. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de verschillende omgevingsaspecten beoordeeld. In hoofdstuk 5 wordt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Het Project

2.1 Beschrijving Project

2.1.1 Huidige situatie

Het plangebied betreft een agrarisch perceel aan de oostzijde van het dorp Achthuizen. Het plangebied is gelegen aan de Zandweg. Aan de noordzijde van het plangebied zijn woonpercelen gelegen. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan fase 1 van de woningbouwontwikkeling aan de Zandweg. Hier worden vijf vrijstaande woningen gebouwd. Aan de westzijde van het plangebied is woningbouw en de ijsbaan aanwezig. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan een agrarisch perceel met een paardenbak.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.AHZandwegf2-WP30_0002.png"

Afbeelding 2 | Huidige situatie plangebied (bron: Google Street View, opname datum: augustus 2009)

2.1.2 Toekomstige situatie

De ontwikkeling op de locatie Zandweg te Achthuizen bestaat uit de realisatie van 7 vrijstaande woningen en 10 rijwoningen (afbeelding 3). De vrijstaande woningen zijn gesitueerd aan de oost- en zuidzijde van het plangebied. De 10 rijwoningen zijn gesitueerd aan de westzijde van het plangebied. Hiermee wordt aangesloten op de bestaande bebouwingsstructuur met rijwoningen aan de westzijde aansluitend op de woningbouw aan de H'Oranjeweg en vrijstaande woningen aansluitend aan de vrijstaande woningen in fase 1 van de ontwikkeling. Parkeren vindt deels op eigen terrein plaats en deels in de openbare ruimte. Openbare parkeerplaatsen zijn langs de interne wegenstructuur voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.AHZandwegf2-WP30_0003.png"

Afbeelding 3 | Toekomstige situatie plangebied (bron: Estate Invest)

In het midden van het plangebied wordt een groenvoorziening aangelegd met wandelpaden en enkele speelvoorzieningen. De woningen worden ontsloten via de H'Oranjeweg. Aan de noordzijde wordt een langzaamverkeersverbinding aangelegd welke aansluit op de Zandweg. Hiermee wordt het mogelijk om door het gebied via de H'Orangjeweg en de Zandweg een ommetje te maken. In en rondom het plangebied worden struiken en bomen geplant. De watergang aan de noordwestzijde van het plangebied wordt richting het zuiden en oosten doorgetrokken en aangesloten op de watergang langs de Zandweg.

Ten aanzien van de beeldkwaliteit is een beeldkwaliteitsparagraaf opgesteld (zie Bijlage 1). Hierin is onder andere het toekomstige inrichtingsplan beschreven en de architectonische uitgangspunten opgenomen. Voor de rijwoningen wordt uitgegaan van een rustig kleurgebruik en eenvoudige detaillering, passend bij de stijl van de woningen. De vrijstaande woningen krijgen een individueel karakter in een landelijke architectuurstijl. Moderne elementen zijn mogelijk indien deze passen bij de gekozen stijl. Uitgangspunt is een rustig kleurgebruik en een detaillering passend bij de stijl van de woning.

2.2 Juridische Regeling

2.2.1 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Achthuizen-Langstraat-Zuidzijde' van de gemeente Goeree-Overflakkee. Dit bestemmingsplan is op 31 juli 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. De gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor 'Agrarisch'. Op het plangebied ligt de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop 1' en de gebiedsaanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied 8'. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied 8' is het college van B&W bevoegd om het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van woningen, indien de volgende bepalingen in acht worden genomen:

  1. a. het aantal woningen bedraagt ten hoogste 42; In fase 1 worden vijf vrijstaande woningen gerealiseerd. Binnen de wijzigingsbevoegdheid is daarmee nog ruimte voor het realiseren van 37 woningen. De voorgenomen ontwikkeling van 17 woningen (fase 2) past hierbinnen.
  2. b. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 6 m; Deze maximale goothoogte is opgenomen op de verbeelding en beschreven in de regels. Bij de bouwhoogte van gebouwen dienen de bepalingen in artikel 22 (molenbiotoop) in acht te worden genomen; zie paragraaf 4.2
  3. c. binnen het bestemmingsvlak dient ten minste 10% van de toename aan verharding gecompenseerd te worden met open water; Zie paragraaf 4.11.
  4. d. te dempen water dient te worden gecompenseerd; Zie paragraaf 4.11.
  5. e. er dient te worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen; Zie paragraaf 4.10
  6. f. ontsluiting dient te geschieden via de nieuwe ontsluiting achter Achthuizensedijk 53; Zie paragraaf 4.10
  7. g. een noodontsluiting dient te worden gerealiseerd richting de Zandweg; Zie paragraaf 4.10
  8. h. aangetoond dient te zijn dat de bodem geschikt is voor de beoogde functies. Zie paragraaf 4.4

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.AHZandwegf2-WP30_0004.png"

Afbeelding 4 | Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl, bewerking: Juust)

2.2.2 Planuitwerking

In dit wijzigingsplan is het plangebied bestemd voor "Groen", "Verkeer", "Water" en "Wonen". Voor de rijwoningen is de aanduiding 'aaneengebouwd' opgenomen en voor de vrijstaande woningen de aanduiding 'vrijstaand'. Aangesloten is op de plansystematiek en regels van het geldende bestemmingsplan 'Achthuizen-Langstraat-Zuidzijde'. Ten behoeve van de flexibiliteit zijn bestemmingsvlakken toegepast waarbinnen het maximaal aantal te bouwen woningen is opgenomen.

2.2.3 Juridische planbeschrijving

In de Wet ruimtelijke ordening met bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening heeft het bestemmingsplan een belangrijke rol als normstellend instrument voor het ruimtelijk beleid van de gemeente, provincies en het rijk,. In de ministeriële 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening' hierna (Rsro) is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP 2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen, die tot doel heeft om te komen tot een geüniformeerde en gestandaardiseerde opzet van bestemmingsplannen in Nederland. Deze methodiek is onverkort gevolgd. Het bestemmingsplan is daarbij tevens digitaal vervaardigd en is daarom ook digitaal raadpleegbaar via internet.

Naast het feit dat de bestemmingen, aanduidingen en weergave van de verbeelding gestandaardiseerd zijn, vloeit de redactie van de regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti dubbeltelbepaling rechtstreeks voort uit het Besluit ruimtelijke ordening. De beleidsmatige inhoud van het bestemmingsplan is niet gestandaardiseerd. De gemeente behoudt haar vrijheid ten aanzien van de inhoud en vormgeving aangaande de toelichting.

Verbeelding

De verbeelding geeft de bestemmingen weer. Binnen de bestemmingsvlakken kunnen bouwvlakken, bouw-, gebieds-, functie-, en maatvoeringsaanduidingen aangegeven worden, waarbinnen een aantal specifieke bouwregels en functies kunnen worden aangegeven. Deze hebben juridische betekenis, omdat daar in de regels naar wordt verwezen. De topografische ondergrond die gebruikt is als basis voor de verbeelding heeft geen juridische status.

Regels

Algemeen

De regels bevatten bepalingen over het gebruik van de gronden, over de toegelaten bebouwing en bepalingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De regels zijn, conform de wettelijk verplicht gestelde SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

- Hoofdstuk 1 Inleidende regels

- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

- Hoofdstuk 3 Algemene regels

- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Inleidende regels

Begripsbepalingen en Wijze van meten

De inleidende regels omvatten de begripsbepalingen en de bepalingen omtrent de wijze van meten. De begripsbepalingen geven de definities over de in de regels gehanteerde begrippen met betrekking tot bouwen en functies. De wijze van meten geeft uitsluitsel over de wijze waarop afstanden, hoogtes, oppervlakte etc. moeten worden gemeten.

Bestemmingsregels

Groen
De hoofdgroenstructuur is als 'Groen' bestemd. Dit betreft de groenzone middenin het plangebied. Ook de langzaamverkeersverbinding aan de noordzijde van het plangebied is als 'Groen' bestemd.

Verkeer - Verblijfsgebied
De verkeersstructuur inclusief de ruimte voor parkeerplaatsen is als 'Verkeer - Verblijfsgebied' bestemd.

Water
De greppel aan de west- en zuidzijde zal een volwaardige watergang worden en is om die reden als 'Water' bestemd.

Wonen
De woonpercelen zijn als 'Wonen' bestemd. Binnen de bestemmingsvlakken is met een aanduiding het toegestane woningtype, het maximum aantal woningen en maximale goothoogte aangegeven. Om voldoende afstand tussen de hoofdgebouwen op de percelen met vrijstaande woningen ten opzichte van de woningen in fase I te waarborgen, is een bepaling opgenomen dat de afstand van het hoofdgebouw tot de achterste perceelsgrens minimaal 13 meter dient te bedragen voor zover de achterste perceelsgrens van de kavels aan de percelen in fase 1 grenzen, oftewel ter plaatse van de oostelijke plangrens van dit wijzigingsplan. In verband met ligging van de percelen aansluitend aan een hoofdwatergang dient conform de Keur van het Waterschap een bebouwingsvrije zone te worden aangehouden. Voorzover deze zone binnen de woonbestemming valt, is hiertoe de aanduiding 'bijgebouwen uitgesloten' opgenomen.

Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen, dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijv. ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.

Algemene bouwregels
Dit artikel bevat een aantal algemene bepalingen ten aanzien van het overschrijden van de bouwgrenzen van verschillende bij gebouwen horende elementen zoals galerijen, afdaken en erkers. Tevens is een regeling opgenomen die waarborgt dat er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid bij nieuwbouw.

Algemene aanduidingsregels
Dit artikel bevat de regeling ten aanzien van de molenbiotoop.

Algemene afwijkingsregels
In deze regels wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken van de maximum toegestane bouwhoogte en voor het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen voor zover dit voor een praktische uitvoering van het plan noodzakelijk is.

Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden, zoals het overschrijden van bestemmingsgrenzen.

Overige regels
Om de aanleg van voldoende parkeergelegenheid en waterberging te borgen, is in dit artikel een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Overgangs- en slotregels

In deze regels is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Als laatste is de slotbepaling opgenomen, welke bepaling zowel de titel van het plan als de regels bevat.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte vastgesteld (SVIR). Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiernaar wordt gestreefd middels een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Belangrijk thema in deze structuurvisie is de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

In welke gevallen er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is niet concreet vastgelegd. De jurisprudentie geeft op het gebied van woningbouw wel een constante lijn aan. Bouwplannen met niet meer dan 11 woningen zijn geen stedelijke ontwikkeling. In dit geval is er sprake van de ontwikkeling van 17 woningen. Het project is daarmee aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Vervolgens dient beoordeeld te worden of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De locatie heeft een agrarische bestemming en is onbebouwd. Er geldt een wijzigingsbevoegdheid om 42 woningen te realiseren. Met het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is er sprake van een functiewijziging en een groter planologisch beslag op de ruimte. Hierdoor is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom dient de behoefte aan de ontwikkeling in het kader van de ladder te worden aangetoond. In het woningbouwprogramma van de gemeente Goeree-Overflakkee is de locatie opgenomen als locatie Nabij Van Rijen (gronden Kroon) met ruimte voor 32 woningen. De 17 woningen (7 vrijstaande woningen, 10 rijwoningen) inclusief de vijf vrijstaande woningen uit fase 1 passen hier ruimschoots binnen. De voorgenomen ontwikkeling past binnen het woningbouwprogramma van de gemeente Goeree-Overflakkee.

De locatie is niet binnen het bestaand stedelijk gebied gelegen aangezien in jurisprudentie is aangegeven dat gronden, waarop een agrarische bestemming rust, en die overeenkomstig die bestemming worden gebruikt, geen onderdeel vormen van het bestaand stedelijk gebied. Echter, grenzend aan de Zandweg worden reeds 5 vrijstaande woningen gerealiseerd. Aan de noord- en westzijde is reeds woningbouw aanwezig. Hiermee ligt het plangebied ingeklemd tussen woningbouw. Hierdoor blijft er tussen deze woningen een onbenut agrarisch perceel over. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een invulling van deze open ruimte en kan hiermee gezien worden als een inbreiding van het dorp. Het plan voldoet aan de ladder.

Voor het overige zijn in het rijksbeleid geen regels opgenomen die specifiek op deze situatie van toepassing zijn. Het project is lokaal en kleinschalig. De voorgenomen ontwikkeling past binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie Zuid-Holland en Omgevingsverordening Zuid-Holland

In de 'Omgevingsvisie Zuid-Holland' en 'Omgevingsverordening Zuid-Holland' beschrijft de provincie Zuid-Holland haar doelstellingen en provinciale belangen. Met het omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkeling en een goede leefomgevingskwaliteit. De provincie zet in de Omgevingsvisie in op veel thema`s welke niet allemaal relevant zijn in het kader van dit bestemmingsplan. De volgende thema`s zijn relevant: Garanderen in voldoende mate van windvang en zicht op historische windmolens

De provincie draagt zorg voor het garanderen (in voldoende mate) van vrije windvang van en zicht op historische windmolens in Zuid-Holland. Dit doet de provincie om te zorgen voor een beter beschermd, benut en beleefbaar cultureel erfgoed. Het plangebied ligt binnen een molenbiotoop. In paragraaf 4.2 wordt aan de regels van deze molenbiotoop getoetst.

Verstedelijking en wonen
De provincie hecht waarde aan de vestigingswens van haar inwoners en hanteert het uitgangspunt dat woningen daar worden gerealiseerd waar de behoefte zich manifesteert. Het uitgangspunt daarbij is dat de juiste woning op de juiste plek (op het juiste moment) wordt gerealiseerd. Dat gaat allereerst over dat gebouwd wordt naar behoefte. De bouw van nieuwe woningen moet bijdragen aan de bestaande woningvoorraad, de (sub)regionale schaal van woningmarkt en de lange termijn in ogenschouw nemend. Daarnaast gaat het over woningen zo te bouwen, in samenhang met investeringen in infrastructuur, werklocaties en een aantrekkelijke groenblauwe leefomgeving dat dit bijdraagt aan de maatschappelijke opgaven en transities waar de provincie voor staat. Woningbouw als de enige of primaire oplossing voor de sociaal-economische vitaliteit is in de ogen van de provincie geen duurzame lange termijn strategie.

De bouwkavels met vrijstaande woningen aan de oost- en zuidzijde van het plangebied worden uitgegeven als vrije kavels. Conform het woningbouwprogramma (zie paragraaf 3.3) is er een kwalitatieve opgave in het duurdere koopsegment (grondgebonden woningen vanaf € 250.000). Het plan voorziet hierin. Daarnaast kunnen de kopers naar eigen woonbehoefte bouwen, omdat deze worden uitgegeven als vrije kavels. De rijwoningen zijn geschikte woningen voor o.a. starters.

Differentieer de woningvoorraad

Een aantrekkelijk leef- en vestigingsklimaat biedt mensen keuzevrijheid in woonomgevingen en heeft een woningvoorraad die aansluit op de behoefte.

Stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied

Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) wordt door gemeenten toepassing gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking en het beleid voor ruimtelijke kwaliteit. Gedeputeerde Staten zien toe op een adequate toepassing in het kader van de beoordeling van bestemmingsplannen. Stedelijke ontwikkelingen groter dan 3 hectare buiten BSD moeten eerst door Provinciale Staten worden afgewogen en worden op de kaart 'woningbouwlocaties, bedrijventerreinen en andere stedelijke ontwikkelingen' (ook wel genoemd: '3 ha kaart') gezet. Daarmee ligt het eindoordeel over omvangrijke verstedelijking buiten BSD bij Provinciale Staten.

Onderhavig plan betreft de realisatie van 7 vrije kavels en 10 geschakelde kavels met een totale oppervlakte van circa 13.074 m2 buiten bestaand dorpsgebied. De ontwikkeling blijft hiermee ruim onder de 3 hectare en hoeft hiermee niet eerst door de Provinciale Staten afgewogen te worden.

Kwaliteitskaart

In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). Op het gebied van wonen zet de provincie in op voldoende (bouwen naar behoefte) en passende woningen voor verschillende doelgroepen, bij voorkeur naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied. In het kader van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid wordt getoetst aan de kwaliteitskaart. Deze bestaat uit een viertal lagen met bijbehorende richtpunten. Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, onderscheidt de provincie de kwaliteit van gebieden in categorieën en onderscheidt de ruimtelijke ontwikkelingen naar hun mate van impact op de omgeving. De ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar voorziet in een wijziging op structuurniveau (aanpassen). Hierdoor wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:

  • zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
  • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen.

Laag 1 - De ondergrond

Rivierdelta complex

Zoals overal in Zuid-Holland heeft het water en het menselijk handelen grote invloed gehad op de geomorfologie van dit deel van de provincie. Het land in de delta is vergroot door aanleg van dijken rond droogvallende gronden.

Jonge zeeklei

De gronden in het deltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Dit zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden. De deltawateren zijn onderdeel van het deltacomplex. De estuariene dynamiek is een belangrijk natuurlijk gegeven. Nauw verbonden met de deltawateren zijn de niet ingepolderde, buitendijkse kleigronden. Dit betreft de slikken, (bekade) gorzen, grienden, wilgenbossen en de uiterwaarden langs de rivieren. Het zijn natuurlijke landschappen waar ruimte is voor dynamische processen.

Richtpunt:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud of vergroting van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.

Dit richtpunt is niet van toepassing op het plangebied. Het plangebied is niet in de Deltawateren of buitendijks gebied gelegen.

Laag 2 - De cultuur- en natuurlandschappen

Zeekleipolderlandschap

Zeekleipolders

Een zeekleipolder is qua oorsprong een ronde opwaspolder (oorspronkelijk opgeslibde en daarna ingepolderde eilandjes in getijdenwater) of langgerekte aanwaspolder (aangeslibd en ingepolderd land tegen bestaande polders) en daarna omgeven door dijken. De kreken in deze polders (herkenbaar door microreliëf en een kronkelige loop) en beplante dijken zijn belangrijke structurerende elementen. Er is een grote mate van openheid met contrasten tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde agrarische polders. De dorpen liggen als compacte kernen in het landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek aan de rand van een polder. Overige bebouwing ligt langs de dijken en spaarzaam in de polders zelf. Kenmerkende contrasten tussen de regelmatige patronen in de polder van wegen en verkaveling en de kronkelige kreken. Havenkanalen vormen plaatselijk bijzondere elementen, waarbij ontwikkelingen langs de kanalen de ruimtelijke en recreatieve relatie tussen dorp en open water versterken.

Richtpunten:

Zeekleipolders algemeen:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het versterken van de karakteristieke kenmerken van de eilanden en de verschillen daartussen.
  • Ontwikkelingen aan de rand van de eilanden passen bij de maat en schaal van de dijk en de deltawateren.
  • Herkenbaar houden van het patroon van (ronde) opwas- en (langgerekte) aanwaspolders door behouden en versterken van de (beplante) dijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager in contrast met de grootschalig, open polder.
  • Versterken van de kreek als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het zeekleilandschap.
  • Bebouwing concentreert zich in of bij compacte kernen, niet in het open middengebied van de polders.
  • Behoud van het contrast tussen de binnendijkse akkerbouwpolders en buitendijkse natuur.

Rivierdeltalandschappen

Eilanden en (voormalige) zeearmen

Een aantal Zuid-Hollandse eilanden kent nog steeds een eilandkarakter: omlijst door deltawateren met beperkte verbindingen met de andere eilanden of het vasteland. Ze zijn gelegen in de luwte van de Randstad en vormen landschappelijk een geheel met Zeeland. IJsselmonde en het Eiland van Dordrecht zijn daarentegen meer onderdeel van het stedelijk netwerk.

De drie eilanden Goeree-Overflakkee, Hoeksche Waard en Voorne-Putten hebben elk een eigen karakter. Dit karakter wordt mede gevormd door de verschillen in afstand tot en de verbinding met het stedelijk gebied, de landschappelijke opbouw van de eilanden zelf en de aard van het omringende water. Versterken van het deltakarakter en vergroten van de diversiteit van karakters van de eilanden draagt bij aan het behoud van diversiteit in de Delta. Een opgave is het om de recreatieve gebruikswaarde van de eilanden te vergroten in combinatie met een gebiedsspecifieke, in de omgeving passende inrichting. Ontwikkelingen aan de rand van de eilanden dienen bij te dragen aan het versterken van het stoere deltakarakter en te passen bij de maat en schaal van dijk en open wateren.

Ontwikkelingen worden benaderd in het licht van het eiland als geheel, waarbij bijvoorbeeld in Voorne-Putten en Hoeksche Waard een duidelijk verschil zit tussen de 'dynamische' noordrand en het 'luwe' zuiden.

Laag 3 - De stedelijke occupatie

Stads- en dorpsranden

De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij onderscheiden we drie typen 'overgangskwaliteiten'. Het front, het contact en de overlap. Op kaart vinden we de hoogwaardige en bijzondere fronten terug. Daar waar recreatiegebieden voorkomen langs stads- of dorpsrand is veelal sprake van overlap. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit waarbij onderscheid wordt gemaakt in front, contact en overlap.

  1. 1. De kwaliteit van het front (contrast): Een scherpe rand tussen bebouwing en land, waarbij de bebouwing en landschap 'met het gezicht naar elkaar' zijn gekeerd. Er zijn verschillende situaties denkbaar, waarbij landschappelijke grenzen zorgen voor een scherp contrast tussen bebouwing en landschap. De stad aan de rivier of aan zee (waterfront, zeefront), appartementsgebouwen langs de duinrand of de bebouwingsrand rond een (verder vrij onbebouwde) droogmakerij. Stad en buitengebied brengen hun eigen eigenschappen maximaal tot expressie. Vormen van hoogbouw kunnen hier aan het karakter bijdragen. Bij water- en zeefronten bieden combinaties met de waterkering kansen voor kwaliteit. Het 'wegfront' vraagt om extra aandacht voor verbindingen tussen stad en ommeland. Hier is het vaak niet het geval dat bebouwing en landschap met het gezicht naar elkaar zijn gekeerd. De grens is scherp, maar men mist de kwaliteiten van het 'zicht op elkaar'.
  2. 2. Contactkwaliteit: Bebouwd gebied en landschap zijn verbonden door zichtbare en begaanbare doorlopende structuren, zoals wegen, paden, dijken, lanen, linten of waterlopen. De structuur die stad en land verbindt, kan een herkenbare landschappelijke onderlegger hebben als een strandwal of rivier. In andere situaties is het kavelpatroon doorlopend. Stad en ommeland blijven beide in hun eigen hoedanigheid herkenbaar en onderscheidend, maar worden in staat gesteld in elkaar door te dringen. Deze soort overgang is typisch voor dorpen of buitenwijken, waarbij de stedenbouwkundige opzet bijvoorbeeld geënt is op het oorspronkelijke landschappelijke (kavel)patroon.
  3. 3. De kwaliteit in de overlap: Tussen bebouwd gebied en landschap is een geleidelijke overgang. Stedelijke en landelijke programma's vloeien in elkaar over. Het zijn gebieden met een hybride uitstraling en betekenis: recreatiegebieden, sportvelden, volkstuincomplexen, golfbanen, enzovoorts. Er wordt een geïntegreerde ontwikkeling ontworpen van woon-, werk-, productie- en vrijetijdslandschappen die zoveel mogelijk aansluiten bij de ruimtelijke kwaliteiten van het omringende landschap en met een goede dooradering van recreatieve routes.

Richtpunt

  • Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).

In het gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee zijn de volgende ambities opgenomen ten aanzien van de dorpsrand aan het open polderlandschap:

  • Er wordt ingezet op het contrast tussen kleinschalige compacte dorpen en het weidse polderlandschap. Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan een heldere landschappelijke afronding van het dorp.
  • Er wordt rekening gehouden met landschappelijk waardevolle elementen zoals dijken en kreken. Deze structuren lopen in het dorpsgebied door.
  • De dorpen liggen als groene massa's in het open polderlandschap. Dit betekent dat de dorpsrand groen wordt ingericht. Dit kan zowel door private tuinen, als door openbaar groen of een beplante dorpstraat. Deze afwisseling is belangrijk, want dit draagt bij aan het dorpse karakter.
  • De toegankelijkheid en beleefbaarheid van de dorpsrand verbeteren door fysieke en visuele relaties te handhaven dan wel te versterken. Daarnaast is het belangrijk dat de dorpsrand gebruikswaarde en betekenis heeft voor de bewoners. Hierbij kan gedacht worden aan een kinderboerderij, een dorpsbosje, maar ook aan waterberging.
  • De inrichting van de dorpsrand, met name rond de dorpsentree, draagt bij aan de oriëntatie van bewoners en recreanten. Dit betekent bijvoorbeeld dat hogere bebouwing zorgvuldig, met inachtneming van de andere ambities en in relatie tot het dorp als geheel ingepast moet worden.
  • Nieuwe ontsluitingswegen in samenhang met landschap en het dorp ontwerpen. Hierbij worden grotere infrastructurele werken vermeden, zodat het dorp niet afgesneden raakt van het aanliggend landschap.

Laag 4- Laag van de beleving

Deze laag is niet van toepassing op de onderhavige locatie.

Het onderhavige plan voorziet in fase 2 van de woningbouwontwikkeling tussen de H'Oranjeweg en de Zandweg in Achthuizen. Fase 1 is reeds door middel van een wijzigingsplan mogelijk gemaakt en is momenteel in uitvoering. De woningbouw van fase 1 is aan de Zandweg gelegen, waarmee de dorpsrand aan de oostzijde is bepaald. Fase 2 vormt een logische invulling van het onbebouwde gebied tussen fase 1 en de bestaande bebouwing van de kern Achthuizen. Er wordt gebouwd naar behoefte: de ontwikkeling bestaat uit vrije kavels voor vrijstaande woningen en starterswoningen. Bij de ontwikkeling wordt rekening gehouden met de cultuurhistorische elementen in de omgeving (molenbiotoop). Het onderhavige plan past zowel binnen de Omgevingsvisie Zuid-Holland als de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

Provinciaal beleid staat de vaststelling van het plan niet in de weg.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Regionale structuurvisie Goeree - Overflakkee

Op 26 oktober 2017 heeft de gemeente Goeree-Overflakkee de herziening op de regionale structuurvisie Goeree-Overflakkee vastgesteld met als titel 'Vitaal belevingseiland in de Delta'. In deze structuurvisie is beleid opgenomen voor het thema wonen. De gemeente heeft als doel meer variatie aan te bieden en specifieke woonmilieus en woningtypen die een aanvulling zijn op het bestaande aanbod. De gemeente verwacht van initiatiefnemers dat nieuwe woningen iets toevoegen aan het bestaande en voorzien in woningtypes en woonmilieus die er nog niet zijn. De gemeente heeft voor nieuwe initiatieven een zestal basisprincipes opgesteld. Eén daarvan is 'overgangskwaliteit dorpsrand'. Ontwikkelingen aan de dorpsrand moeten bijdragen aan het realiseren van een rand met overgangskwaliteit.

De nieuwe ontwikkeling voor deze locatie is een afronding aan de oostzijde van de dorpsrand waardoor er meer samenhang ontstaat tussen de vijf vrijstaande woningen aan de Zandweg (fase 1) en het bestaande dorp Achthuizen. De ontwikkeling past binnen de beleidsdoelen van de structuurvisie.

Eilandvisie Goeree-Overflakkee

Op 12 februari 2015 heeft de gemeenteraad van Goeree-Overflakkee de toekomstvisie voor de gemeente vastgesteld. Centraal in de visie staan behoud en versterking van de leefbaarheid en van de identiteit van het eiland, de eilanditeit. De visie schetst Goeree-Overflakkee als eiland van rust en ruimte waar mensen naar volle tevredenheid wonen, werken en recreëren. Vanuit de visie zijn zes strategische kernthema's geformuleerd als de leidraad voor de toekomst. Deze thema's hebben elk een toetsvraag. Deze kernthema's fungeren als zeef voor alle beleidsplannen, beleidsvoornemens en initiatieven, zodat toekomstige plannen altijd binnen de Eilandvisie vallen.

  1. a. De eilanditeit, het behoud van de unieke identiteit van het eiland.
      • Toetsvraag: Past het voorstel of plan bij onze identiteit?
  2. b. De maatschappelijke balans, de versterking van de sociaaleconomische vitaliteit en het behoud van een voldoende zorg- en voorzieningenniveau.
      • Toetsvraag: Draagt het voorstel of plan bij aan de sociale structuur op ons eiland?
  3. c. De kwaliteit, van leven en van groei.
      • Toetsvraag: Heeft het voorstel of plan het hoogst haalbare en betaalbare kwaliteitsniveau?
  4. d. Duurzaamheid, Goeree-Overflakkee kan en wil het meest duurzame eiland worden.
      • Toetsvraag: is het plan of voorstel duurzaam en levert het daarmee een bijdrage aan de ambities van Energy Island?
  5. e. Innovatie, de vestigingsvoorwaarde voor bedrijven en onderwijs en dus als bron voor werkgelegenheid.
      • `Toetsvraag: Is het plan of voorstel zo innovatief dat we het kunnen uitdragen en het uiteindelijk ook banen oplevert?
  6. f. Verbindingen, de versterking daarvan op het eiland en met de metropolen Rotterdam en Antwerpen, zowel sociaal, fysiek als digitaal.
      • Toetsvraag: Verbindt het plan of voorstel mensen op het eiland met elkaar of verbindt het ons eiland met de (stedelijke) omgevingen?

De ontwikkeling van 7 vrijstaande woningen en 10 rijwoningen is een kleinschalige ontwikkeling die geen afbreuk doet aan de kernthema's uit de Eilandvisie. Er worden kwalitatief goede woningen gebouwd die toekomstbestendig zijn. Het is een kleinschalige ontwikkeling die goed ingepast kan worden in de dorpsrand van Achthuizen en de woningbouwontwikkelingen in de omgeving.

Woonvisie 2018-2024

Op 7 november 2017 heeft de gemeente Goeree-Overflakkee haar woonvisie 2018-2024 vastgesteld. De woonvisie is een belangrijke basis voor de gemeentelijke beleidsuitvoering. Belangrijke thema`s zijn betaalbaarheid van woningen, wonen met zorg en duurzaamheid. De volgende onderwerpen spelen een grote rol bij de woonvisie:

  • Goeree-Overflakkee is een aantrekkelijk eiland om te wonen. De regionale visie Smart Water geeft Goeree-Overflakkee een duidelijke focus voor de ontwikkeling en het stimuleren van de lokale economie.
  • De groei van de bevolking en de daling na 2030.
  • De vergrijzing en ontgroening en de daarbij horende uitdagingen voor het leefbaar en vitaal houden van de kernen.
  • Het passend wonen voor de meest kwetsbare inwoners van Goeree-Overflakkee.
  • De verduurzaming van de woningvoorraad.

In het woningbouwprogramma, wat onderdeel is van de woonvisie, is voor de locatie (Nabij Van Rijen (gronden Kroon)) ruimte voor 32 woningen. De 17 woningen (7 vrijstaande woningen, 10 rijwoningen) inclusief de vijf vrijstaande woningen grenzend aan de Zandweg passen hier ruimschoots binnen. De voorgenomen ontwikkeling past binnen het woningbouwprogramma en de woonvisie van de gemeente Goeree-Overflakkee.

Gemeentelijk beleid staat de vaststelling van het plan niet in de weg.

Hoofdstuk 4 Kwaliteit Van De Leefomgeving

4.1 Inleiding

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien deze beleidsvelden dan ook naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling wordt dan ook onderzocht welke omgevingsaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. Het is van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.

4.2 Archeologie En Cultuurhistorie

Archeologie
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. In juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt diverse wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed in Nederland. In de Erfgoedwet staat wat cultureel erfgoed is, hoe Nederland omgaat met roerend cultureel erfgoed, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe Nederland daar toezicht op houdt.
Ter plaatse van het plangebied geldt geen archeologische dubbelbestemming. Een onderzoek naar archeologische waarden in de bodem is niet benodigd. Dit aspect vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.

Cultuurhistorie
Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. De Erfgoedwet heeft zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed vervangen waaronder de Monumentenwet 1988. Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het wettelijk verplicht om in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden of monumenten rekening is gehouden.

Cultuurhistorisch waardevolle objecten in of in de directe omgeving van het plangebied, waarmee in het plan rekening moet of kan worden gehouden, zijn aanwezig. In de nabijheid van het plangebied staat de molen 'Windlust'. Het plangebied ligt binnen de 'vrijwaringszone - molenbiotoop' waarbij geldt dat:

  • binnen een afstand van 100 m tot het middelpunt van de molen geen bebouwing wordt opgericht of geen beplanting aanwezig mag zijn hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  • binnen een afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht of mag geen beplanting aanwezig zijn met een hoogte die meer bedraagt dan 1/30 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek;

De minimale afstand van het plangebied tot het middelpunt van de molen bedraagt circa 95 meter en de maximale afstand bedraagt circa 200 meter. Hierdoor ligt het plangebied deels binnen de 100 meter-zone en deels binnen de 400 meter-zone van het molenbiotoop. Binnen de 100 meter-zone is geen bebouwing voorzien. De hoogte van de onderste punt van de verticale wiek van de molen bedraagt 4,8 m ten opzichte van het maaiveld. Bebouwing binnen de 400 meter-zone mag een maximale bouwhoogte hebben variërend van 8,1 meter (1/30*100 + 4,8) tot 11,5 meter (1/30*200 + 4,8), afhankelijk van de afstand tot het middelpunt van de molen.

Voor de woningen geldt een maximale goothoogte van 6 meter. Ten westen van de rijwoningen zijn tussen het plangebied en de molen reeds woningen en bomen aanwezig die de windvang van en het zicht op de molen belemmeren. In artikel 9.1.2 is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor een hogere bouwhoogte indien de vrije windvang en het zicht op de molen al beperkt zijn door bebouwing en de windvang niet verder wordt beperkt. Afwijking voor een hogere bouwhoogte zou toegepast kunnen worden. Voor het overige zal de molenbiotoop invloed hebben op de maximale bouwhoogte van de woningen.

Het aspect 'archeologie & cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Bedrijven En Milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die planologisch mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere (gevoelige) functies moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Het doel van milieuzonering is om te komen tot een optimale kwaliteit van de leefomgeving.

Aan de zuidzijde van het plangebied is een agrarisch perceel aanwezig met een paardenbak. De paardenbak heeft een recreatieve bestemming en wordt bedrijfsmatig gebruikt, maar dit is op zeer kleine schaal. Er zullen maximaal vier paarden gehouden worden en er is sprake van één-op-één trainingen. In het bestemmingsplan 'Zandweg 18 Achthuizen' dat op 16 april 2020 voor deze locatie is vastgesteld is aandacht besteed aan de afstanden tot de nieuw te bouwen woningen in fase 1 en fase 2. De paardenbak en stal is aan de zuidzijde van het perceel gesitueerd. De vrijstaande woningen moeten op een afstand van minimaal 13 meter van de achterste perceelsgrens worden gebouwd waardoor er een minimale afstand van 30 meter aanwezig is tot de woningen. Daardoor is er geen belemmering voor de ontwikkeling van de woningen. Aan de westzijde is op het perceel Achthuizensedijk 53-63 een bedrijf aanwezig bestaande uit een groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders en dienstverlening ten behoeve van de landbouw. Er vindt onder andere opslag van kunstmest plaats en stalling van varchtwagens (zonder koelinstallatie) Voor deze activiteiten geldt op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven- en Milieuzonering' een richtafstand van 50 meter tot een rustige woonwijk. Het plangebied is op circa 70 meter van de bedrijfsbestemming gelegen en daarmee buiten de richtafstand.

Het aspect 'bedrijven- en milieuzonering' vormt geen belemmering voor het planologisch mogelijk maken van de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Bodem

Om het risico uit te sluiten, dat mensen gezondheidsproblemen krijgen als gevolg van een langdurig verblijf op verontreinigde grond, dient aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie.

De gronden hebben een agrarische bestemming en worden gewijzigd in een gevoeligere bestemming. Aangetoond moet worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. Hiertoe dient een verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Dit verkennend bodemonderzoek is in maart en april 2019 door ABO Milieuconsult B.V. uitgevoerd (zie Bijlage2). Hiertoe zijn in totaal 24 boringen verricht in de bodem en zijn de bodemmonsters geanalyseerd. Uit de analyseresultaten blijkt dat met betrekking tot de boven- en ondergrond in de grondmengmonsters geen verhoogde gehalten zijn aangetoond ten opzichte van de achtergrondwaarden en/of detectielimiet. In het grondwater wordt een lichte verontreiniging aangetoond voor de parameter xylenen. De overige van de geanalyseerde parameters worden niet verhoogd aangetoond ten opzichte van de streefwaarde. In het grondwater worden voor de geanalyseerde parameters geen verhoogde gehalten ten opzichte van de achtergrondwaarden en/of detectielimiet aangetoond. Hiermee vormt de vastgestelde bodemkwaliteit geen belemmering voor de woningbouwontwikkeling.

4.5 Externe Veiligheid

De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving door het beheersen van risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen (zoals het gebruik, de opslag, de productie als het transport). Het beleid is erop gericht te voorkomen dat er dichtbij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Bij nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met risicobronnen in de omgeving.

Het plangebied ligt niet binnen de invloedzone van een gevaarlijke inrichting. In de omgeving van het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig. Ook liggen er geen routes voor transport van gevaarlijke stoffen (Basisnet) in de omgeving van het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.

4.6 Geluid

Geluid kan hinderlijk en schadelijk voor de gezondheid zijn. Zo kunnen hoge geluidsniveaus het gehoor beschadigen. Maar ook verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. In Nederland zijn afspraken gemaakt over wat acceptabele geluidsniveaus zijn en wat niet (de geluidsnormen). Bij ruimtelijke plannen kan akoestisch onderzoek nodig zijn om geluidhinder bij geluidgevoelige objecten (scholen, woningen, etc.) te voorkomen. De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai.

Een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd als een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidzone van een bestaande geluidbron of indien het plan een nieuwe geluidbron mogelijk maakt.

Woningen zijn geluidsgevoelige functies in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). Het plangebied is gelegen binnen de zone van de Zandweg waar een maximum snelheid van 60 km/uur geldt. In het geldende bestemmingsplan zijn de geluidscontouren van de weg bepaald. Hierbij is aangegeven dat de 48 dB-contour op 8 meter uit de as van de Zandweg is gelegen. De nieuwe woningen worden op een afstand van minimaal 50 meter van de Zandweg gerealiseerd. Tevens wordt tussen de Zandweg en het plangebied reeds voorzien in woningbouw wat een geluidsafschermende werking zal hebben. Ter plaatse van de toekomstige woningen kan op basis hiervan dan ook worden gesteld dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woningen. Nader akoestisch onderzoek is niet benodigd.

4.7 Kabels En Leidingen

In het bestemmingsplan worden uitsluitend kabels en leidingen (gas, water, elektra, rioolpersleidingen) opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben, of van belang zijn in het kader van externe veiligheid, beheer of gezondheidsrisico. Voor deze kabels en leidingen geldt een waarborgzone omdat deze wellicht een risico met zich meebrengen. Het gaat hier met name om een verhoogd risico als ze bij werkzaamheden worden geraakt.

In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels en/of leidingen.

4.8 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Als het een ruimtelijk project of (te vergunnen) activiteit betreft, waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is, is geen toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit nodig. Beoordeeld moet worden of de ontwikkeling 'Niet In Betekende Mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentraties van diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in de buitenlucht.

Als een project tot een toename voor NO2 en PM10 leidt die lager is dan de NIBM grens van 1,2 µg/m3 hoeft het project niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Vanzelfsprekend moet er wel sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening.

In de regeling NIBM is aangegeven, dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen en één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de toename aan NO2 en PM10 inzichtelijk gemaakt aan de hand van de NIBM tool. In paragraaf 4.10 is de verkeersgeneratie van het project inzichtelijk gemaakt en komt uit op 32,8 verkeersbewegingen per etmaal. De NIBM tool laat zien dat deze verkeerstoename niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.AHZandwegf2-WP30_0005.png"

Afbeelding 5 | Resultaat NIBM-tool

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt aan de hand van NSL-monitoringstool. In de onderstaande afbeelding zijn de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor het peiljaar 2020 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.AHZandwegf2-WP30_0006.png"

Afbeelding 6 | Uitsnede NSL 2020-monitor (bron: Rijksoverheid)

Hieruit blijkt dat in de omgeving van het plangebied de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk maximaal 16,3 µg/m3 (rekenpunt 15966954), 17,0 µg/m3 en 10,0 µg/m3 bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m3 ) en PM2,5 (25 µg/m3) wordt niet overschreden. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is afgerond 6, waardoor het maximum van 35 dagen niet wordt overschreden. De luchtkwaliteitssituatie vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van de gewenste ontwikkeling.

4.9 Natuur

De Wet natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. De beschermde flora en fauna mag niet worden verstoord, verjaagd of worden gedood. Voorafgaand aan een ontwikkeling moet worden onderzocht of er beschermde dieren- of plantensoorten in het plangebied leven.

Beoordeeld moet worden of er negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden of beschermde flora en fauna.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op een afstand van circa:

  • 2,9 kilometer van het Natura -2000 gebied de 'Haringvliet';
  • 3,7 kilometer tot het Natura 2000-gebied 'Krammer-Volkerak';
  • 8,2 kilometer afstand van het Natura-2000 gebied 'Grevelingen';
  • 8,7 kilometer tot het Natura-2000 gebied 'Oosterschelde';

Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 over de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en de AERIUS Calculator (2021) moet en kan voor dit plan de uitstoot van stikstof en de neerslag daarvan op Natura 2000-gebieden worden berekend. Per 1 juli 2021 is de Wet en het Besluit stikstofreductie en natuurversterking inwerking getreden. Op basis van dit besluit geldt er een vrijstelling voor het berekenen van de stikstofdepositie voor de aanlegfase. Daarom is uitsluitend voor de gebruiksfase een AERIUS-berekening uitgevoerd (zie Bijlage 3). De uitkomst is dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn. Het project heeft daarmee geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden. Er is geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig, er geldt ook geen 'aanhaakplicht' in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning.

Soortenbescherming

Nieuwe ontwikkelingen kunnen effect hebben op beschermde soorten (dieren en planten). Er zijn in het plangebied geen bomen en struiken aanwezig en er vinden geen sloopactiviteiten plaats. Het plangebied was in gebruik voor akkerbouw. Momenteel ligt de locatie braak en wordt het door het bouwverkeer van fase 1 gebruikt. Op 22 oktober 2021 is door Ecolybrium een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd (zie Bijlage4).

Uit het onderzoek blijkt dat op het perceel geen noemenswaardige vaatplanten zijn aangetroffen. Effecten op beschermde en/of bijzondere soorten vaatplanten zijn in het geheel uit te sluiten door nieuwbouw op het voormalige agrarische perceel. Vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen en jaarrond beschermde nesten van broedvogels zijn niet aanwezig en zeker niet te verwachten op het betreffende perceel. Effecten hierop treden dan ook niet op. Nader onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming is daarmee eveneens niet aan de orde. Op- en rondom het perceel is alleen sprake van een mogelijk jachtgebied van vleermuizen. Daar de werkzaamheden voornamelijk overdag plaats vinden is het niet noodzakelijk om nader onderzoek te doen, omdat geen effecten optreden ten aanzien van jagende vleermuizen. Er is dan ook geen sprake van een mogelijke overtreding van verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming.

Effecten op algemeen voorkomende soorten vogels die in het gebied broeden zijn te voorkomen door de werkzaamheden uit te voeren buiten de broedperiode (dus buiten deperiode half maart-half juli). Effecten op beschermde soorten grondgebonden zoogdieren zijn geheel uit te sluiten. De beoogde nieuwbouw heeft geen negatieve effecten op beschermde natuurwaarden en daarmee dus geen overtredingen van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Er komen geen andere beschermde en/of bijzondere soorten reptielen, amfibieën, vissen, dagvlinders, libellen en overige ongewervelden voor binnen de begrenzing van het plangebied/terrein. Effecten op en daarmee overtredingen van verbodsbepalingen zijn niet aan de orde. In het kader van de Wet natuurbescherming kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van nader onderzoek of andere maatregelen.

Het aspect 'natuur' vormt geen belemmering voor het planologisch mogelijk maken van de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Verkeer En Parkeren

Een goede ontsluiting en voldoende parkeerfaciliteiten zijn belangrijk voor een goed functionerende ontwikkeling. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de gevolgen van het plan op de verkeerssituatie in de omgeving, de verkeersgeneratie, de ontsluiting en de wijze waarop voldoende parkeergelegenheid in het plan is gewaarborgd.

Parkeren

Op basis van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' is het parkeerkencijfer bepaald. Er is uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk gebied' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom'. Voor een vrijstaande koopwoning is het minimale parkeerkencijfer 1,9 en het maximale parkeerkencijfer 2,7. Het gemiddelde parkeerkencijfer is daarmee 2,3 parkeerplaats per woning. In totaal zijn er voor de 7 vrijstaande woningen 16,1 parkeerplaatsen benodigd. Voor een rijwoning (koop, tussen/hoek) is het minimale parkeerkencijfer 1,6 en het maximale parkeerkencijfer 2,4. Het gemiddelde parkeerkencijfer is daarmee 2,0 parkeerplaats per woning. In totaal zijn er voor de 10 rijwoningen 20 parkeerplaatsen benodigd. In totaal zijn er afgerond 37 parkeerplaatsen benodigd binnen het plangebied. De oppervlakte van de kavels van de vrijstaande woningen is zodanig ruim, dat op eigen terrein voorzien kan worden in minimaal 1 parkeerplaats. In de openbare ruimte zijn daarmee nog 30 parkeerplaatsen nodig. In totaal zijn er in het stedenbouwkundig plan 30 parkeerplaatsen voorzien in de openbare ruimte en wordt zodoende voldaan aan de parkeernormen.

Verkeersgeneratie

Daarnaast is de gemiddelde verkeersgeneratie berekend. Uitgegaan wordt van rest bebouwde kom in weinig stedelijk gebied. Voor een vrijstaande woning is de minimale verkeersgeneratie 7,8 en de maximale verkeersgeneratie 8,6. De gemiddelde verkeersgeneratie voor een vrijstaande woning is 8,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal. In totaal bedraagt de verkeersgeneratie van de vrijstaande woningen 57,4 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Voor een rijwoning (koop, tussen/hoek) is de minimale verkeersgeneratie 7,0 en de maxim ale verkeersgeneratie 7,8. De gemiddelde verkeersgeneratie voor een vrijstaande woning is 7,4 motorvoertuigbewegingen per etmaal. In totaal bedraagt de verkeersgeneratie van de rijwoningen 74 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De totale verkeersgeneratie betreft 131,4 motorvoertuigbewegingen per etmaal.

Ontsluiting

De woningen worden ontsloten via de nieuwe ontsluiting achter de Achthuizensedijk 53. De capaciteit van de omliggende wegen en straten is zodanig dat deze beperkte toename geen nadelige invloed zal hebben op de verkeersafwikkeling op deze wegen en straten. Aan de noordzijde van het plangebied wordt een langzaamverkeersverbinding gerealiseerd richting de Zandweg. Deze verbinding kan tevens als noodontsluiting worden gebruikt.

4.11 Water

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht. Beschreven moet worden op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan. Voorkomen moet worden dat ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, etc., te voorkomen.

Bestaande situatie

Het plangebied is in de huidige situatie in gebruik als akkerbouwgrond en daarmee volledig onbebouwd.

Toekomstige situatie

In het plangebied worden 7 vrijstaande woningen en 10 rijwoningen gerealiseerd. De footprint van de woningen inclusief aan- en uitbouwen bedraagt 1.299 m2. Voor de eventuele verharding in de tuinen is rekening gehouden met een oppervlakte van 5.162 m2 voor de vrijstaande woningen en 659 m2 voor de rijwoningen. De oppervlakte aan verharding voor de wegen, parkeervoorzieningen en trottoirs bedraagt 2.720 m2. Daarmee wordt door onderhavige ontwikkeling 5.897 m2 aan verharding toegevoegd.

Watercompensatie

Door een toename aan verharding kan hemelwater niet langer infiltreren in de bodem, maar stroomt dit versneld af naar het oppervlaktewatersysteem. Als gevolg van deze versnelde afvoer wordt het oppervlaktewatersysteem meer belast. Om deze belasting te reduceren moeten compenserende voorzieningen worden aangebracht. Conform de voorschriften van het Waterschap Hollandse Delta dient 10% van het verhard oppervlak aan waterberging te worden aangebracht. Hierbij wordt de oppervlakte van de voetprint van de woning voor 100% meegerekend en de oppervlakte van tuinen bij vrijstaande woningen voor 25%. In sommige gevallen is de eis tot compensatie zwaar ten opzichte van het te dienen waterstaatkundige doel. Om deze reden heeft het waterschap de verhardingstoename van maximaal 500 m2 in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied via een algemene regel, vrijgesteld van compensatieplicht. Indien in het plangebied bestaande verharding wordt verwijderd, mag deze worden verrekend met de toename in verhard oppervlak als gevolg van de bouw van de woning. De watercompensatie dient plaats te vinden binnen het peilgebied waar de toename aan verharding plaatsvindt. De voorgenomen ontwikkeling is gelegen in het stedelijk gebied, waarbij een verhardingstoename tot een oppervlakte van 1.500 m2 vrijgesteld is van compensatie. De verhardingstoename betreft 5.897 m2 waardoor watercompensatie verplicht is. Het Waterschap hanteert het principe dat 10% van het extra verhard oppervlak gecompenseerd moet worden. Dit betreft dus 590 m2 (5.897 * 0,10).

De watercompensatie vindt onder andere plaats door de bestaande greppel aan de westzijde en zuidzijde van het plangebied te verbreden en uit te diepen tot een volwaardige watergang. Ook in het kader van de ontwikkeling van fase I is watercompensatie uitgevoerd. In totaal wordt er een oppervlakte van 1.094 m2 aan waterberging in het gebied toegevoegd. Ten aanzien van fase I was er een watercompensatie benodigd van 244 m2. Voor fase II bedraagt de watercompensatie 590 m2. Daarmee wordt er voorzien in voldoende watercompensatie en is er nog een overschot van 260 m2 (1.094 - 244 - 590 = 260 m2).

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.AHZandwegf2-WP30_0007.png"

Afbeelding 7 | Toekomstig profiel watergang westzijde

Waterkwaliteit

Het plan heeft geen effect op de waterkwaliteit. Het ontstaan van vervuilingsbronnen wordt zoveel mogelijk voorkomen om vervuiling van grond- en oppervlaktewater te beletten. Het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen voorkomt dat het hemelwater wordt vervuild. In verband hiermee worden geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink of teerhoudende dakbedekking gebruikt op delen die met hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten of pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben).

Bodemdaling

Het (grond)waterpeil wordt niet aangepast als gevolg of ten behoeve van dit plan. Eventuele bodemdaling in de omgeving zal niet door het plan worden beïnvloed.

Veiligheid

Het plangebied is niet gelegen in een beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen

Het plangebied zal worden aangesloten op het gemeentelijk gemengde rioleringsstelsel. Het beheer en onderhoud van het inzameling- transportstelsel van afvalwater, kortom de riolering, ligt bij de gemeente. Het waterschap is verantwoordelijk voor de zuivering van het aangeleverde afvalwater. Het onderhoud aan afvoervoorzieningen en bergingsvijvers van hemelwater op eigen terrein is voor rekening van de eigenaren van de betreffende percelen.

4.12 Milieu Effect Rapportage

In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn diverse activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Hierbij moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden geldt een m.e.r.-plicht.

In onderdeel D is per activiteit de drempelwaarde benoemd. Als een activiteit voorkomt in onderdeel D en boven de dremeplwaarde komt, geldt voor het te nemen besluit een m.e.r.-beoordelingsplicht. Indien er activiteiten plaatsvinden die in onderdeel D zijn opgenomen, maar onder de drempelwaarde blijven, dient er nagegaan te worden of het project grote milieugevolgen heeft. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r..

De hoofdcriteria waaraan getoetst moet worden zijn: kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect. Het bevoegd gezag dient vervolgens voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een besluit te nemen of er een MER moet worden opgesteld. De grondslag hiervoor is een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. is de volgende activiteit opgenomen: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen (D.11.2). De bijbehorende drempelwaarde is: a) een oppervlakte van 100 hectare of meer, b) een aaneengesloten gebied en 2000 woningen of meer, of c) 200.000 m² bedrijfsvloeroppervlakte of meer. Activiteit D11.2 is van toepassing. De gewenste ontwikkeling valt ver onder de bijbehorende drempelwaarden. Het gewenste plan is een nieuwe stedelijke ontwikkeling gezien de aard en omvang (zie voorgaande paragrafen). Volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Hiervoor is een aanmeldnotitie opgesteld (zie Bijlage 5). Op basis van deze notitie kan geconcludeerd worden dat het voorgenomen plan niet leidt tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

4.13 Conclusie

Omgevingsaspecten zijn onderzocht en vormen geen belemmering voor de ontwikkeling. Planologische medewerking aan het initiatief ligt dan ook in de rede.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Financiële Uitvoerbaarheid

Voor bouwplannen zoals die zijn aangewezen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt. Van de verplichting een exploitatieplan vast te stellen kan onder andere worden afgeweken als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door een anterieure overeenkomst of doordat de verplicht te verhalen kosten zijn verdisconteerd in de grondprijs.

Er is sprake van een bouwplan zoals hierboven bedoeld. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten waarin afspraken worden gemaakt over plankosten en het verhaal van eventuele planschade. De nieuwbouw vindt plaats voor rekening en risico van de initiatiefnemer.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is voor dit plan van toepassing. In het kader van dit bestuurlijke vooroverleg is het plan in ieder geval toegezonden aan de provincie, het waterschap en de veiligheidsregio.

Ter inzage legging ontwerpwijzigingsplan

Gelet op het bepaalde in artikel 3.8 Wro in combinatie met afdeling 3.4 Awb wordt een ontwerpwijzigingsplan, na voorafgaande bekendmaking, gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Een ieder is dan in de gelegenheid zijn of haar zienswijze mondeling of schriftelijk kenbaar te maken bij het college. Vaststelling van het wijzigingsplan, al dan niet in gewijzigde vorm, gebeurt met inachtneming van de ingediende zienswijzen.

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsparagraaf

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsparagraaf

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 3 Stikstofberekening

Bijlage 3 Stikstofberekening

Bijlage 4 Quickscan Wet Natuurbescherming

Bijlage 4 Quickscan Wet natuurbescherming

Bijlage 5 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Bijlage 5 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling