KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 5 Water
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Algemeen
2.2 Rijksbeleid
2.3 Provinciaal Beleid
2.4 Regionaal Beleid
2.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Locatiekeuze En Afweging
Hoofdstuk 4 Huidige En Toekomstige Situatie Plangebied
Hoofdstuk 5 Sectorale Aspecten
5.1 Archeologie
5.2 Bodem
5.3 Ecologie
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Kabels En Leidingen
5.6 Milieuzonering
5.7 Mobiliteit
5.8 Luchtkwaliteit
5.9 Water
5.10 Wegverkeerslawaai
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Overleg
8.2 Inspraak
8.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Berekening Parkeerbehoefte
Bijlage 2 Resultaten Wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Nota Van Beantwoording Overlegreacties
Bijlage 4 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Parkeerterrein Kleine Boezem

Bestemmingsplan - Gemeente Goeree-Overflakkee

Vastgesteld op 07-07-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Parkeerterrein Kleine Boezem met identificatienummer NL.IMRO.1924.BPDLDPKTziekenhuis-BP30 van de gemeente Goeree-Overflakkee.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.6 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.7 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.8 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.9 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.10 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.11 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.12 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.13 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.14 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.15 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.16 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van de kruin van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.17 verbeelding

de bij het raadsbesluit tot vaststelling van het plan behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart of digitale verbeelding.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen, water, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  3. c. de bouwhoogte van palen en masten bedraagt ten hoogste 7 m;
  4. d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': uitsluitend een parkeerterrein;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 1': een ontsluiting ten behoeve van calamiteiten- en niet gemotoriseerd verkeer;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 3 m.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Het in lid 4.1 genoemde gebruik is uitsluitend toegestaan, indien uiterlijk 1 jaar nadat het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, in de bestemming Groen beplanting en/of een wal met een minimale (gezamenlijke) hoogte van 1,5 m is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals bermen en taluds.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting bedraagt ten hoogste 5 m.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Bestaande afwijkingen

  1. a. Voor een bouwwerk dat krachtens een bouwvergunning of een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan de in hoofdstuk 2 voorgeschreven maximummaten, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan de in hoofdstuk 2 voorgeschreven minimummaten, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
  2. b. ingeval van herbouw is sub a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing indien de herbouw op dezelfde plaats geschiedt;
  3. c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld is het Overgangsrecht bouwwerken, zoals opgenomen in dit plan, niet van toepassing.

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

8.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Parkeerterrein Kleine Boezem'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op een deel van de gronden aan de noordzijde van het woongebied Kleine Boezem van de kern Dirksland. Het bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een parkeerterrein.

De aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan vormt het ruimtegebrek bij het ziekenhuis aan de Stationsweg. Het ziekenhuis is de afgelopen jaren regelmatig uitgebreid. In samenhang met de bredere zorgmogelijkheden en een groeiend aantal specialismen, zijn ook bebouwing en bezoekersaantallen fors toegenomen. De ruimtelijke mogelijkheden van het ziekenhuis zijn echter beperkt. Het ziekenhuisterrein ligt als het ware ingeklemd tussen Stationsweg, Boezemweg en Secretarieweg. Een vergroting van het ziekenhuisterrein is niet mogelijk. Daarom is gezocht naar mogelijkheden om het parkeren elders onder te brengen. Hiervoor is ruimte in het gebied ten noorden van de Mozartsingel. Enkele jaren terug is reeds een parkeerplaats gerealiseerd ten noorden van de Mozartsingel. Deze locatie voldoet niet meer en wordt afgebroken. De nieuwe parkeerplaats komt ten oosten van deze locatie. Dit bestemmingsplan vormt de juridisch-planologische basis om deze voorzieningen te realiseren.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied beslaat een deel van het gebied tussen de N215 en de Mozartsingel. Het betreft globaal de gronden aan de Mozartsingel tussen het verlengde van het Mendelssohnstraat en het verlengde van de Diepenbrockstraat. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied aangeduid (rode cirkel) en de ligging van het ziekenhuis (blauwe cirkel).

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.BPDLDPKTziekenhuis-BP30_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan Kleine Boezem, dat in 1995 door de raad van de voormalige gemeente Dirksland werd vastgesteld. Het bestemmingsplan Kleine Boezem heeft betrekking op het gehele gebied tussen de Staakweg, Aarddijkswal en de achterkanten van de bebouwing langs de West Havendijk, Boezemweg en Krommepad. Het westelijk deel, ten noorden van het Krommepad, is bestemd tot agrarische doeleinden, het overige deel is voorzien van gedetailleerde bestemmingen, die in twee fasen de realisering van een nieuw woongebied mogelijk maken. De eerste fase, het deel ten zuiden van de Mozartsingel, is inmiddels al een aantal jaren geleden gerealiseerd. Voor het overige deel van Kleine Boezem heeft in het kader van de Toekomstvisie voor de gemeente een heroverweging van de woningbouw plaatsgehad. Daarbij is besloten om delen van het gebied Kleine Boezem ook te gebruiken voor niet-woonfuncties.

Het parkeerterrein voor het ziekenhuis wordt gerealiseerd in het deel van Kleine Boezem dat als tweede fase van het oorspronkelijke plan is aangemerkt. Deze voorzieningen zijn niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Om die reden is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.

1.4 Leeswijzer

Na dit eerste hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 beknopt het beleidskader weergegeven. De locatiekeuze voor het parkeerterrein en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen komen in hoofdstuk 3 aan de orde. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de milieuaspecten die van belang zijn voor de beoogde ontwikkeling van het plangebied. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De economische uitvoerbaarheid komt in hoofdstuk 7 aan de orde. De maatschappelijke uitvoerbaarheid en de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn weergegeven in hoofdstuk 8.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Algemeen

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van een parkeerterrein mogelijk. Deze ontwikkeling wordt afgewogen ten opzichte van het vigerende beleid.

2.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Barro

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De ontwerpstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

Doelen

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Nationale belangen

De voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar nationale belangen. Deze zijn– direct of indirect – ook opgenomen in het Barro, waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen. De volgende rijksbeleidspunten zijn van toepassing op het plangebied:

  1. 1. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  2. 2. een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  3. 3. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  4. 4. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  5. 5. ruimte voor behoud en versterking van (inter)-nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  6. 6. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  7. 7. zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

2.3 Provinciaal Beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

4 rode draden

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

  1. 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
  2. 2. vergroten van de agglomeratiekracht,
  3. 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
  4. 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

1. Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.

2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.

Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.

3. Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.

De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.

4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.

Toepassing

Door de realisatie van het parkeerterrein wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd. Momenteel is er een parkeertekort rondom het ziekenhuis. Bezoekers en personeel parkeren de auto op verschillende locaties. Door een extra parkeerterrein te realiseren wordt wildparkeren voorkomen.

Verordening ruimte 2014

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  1. a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  2. b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  3. c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    1. 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    2. 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en
    3. 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Toepassing artikel 2.1.1:

De ontwikkeling voorziet in de behoefte aan parkeerplaatsen. Er is op dit moment een tekort. Binnen bestaand stads- en dorpsgebied zijn geen gronden beschikbaar (zie locatiekeuze hoofdstuk 3). De locatie is passend ontsloten (zie paragraaf 5.7) en past binnen de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart (kwaliteit stads en dorpsgebied) van de Visie ruimte en mobiliteit. Het plan voldoet daarmee aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende

voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  3. c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toepassing artikel 2.2.1:

Het plangebied is op de kwaliteitskaart aangeduid als kwaliteit stads- en dorpsgebied. In de huidige situatie betreft het agrarische gronden. Er is sprake van aanpassen. De ruimtelijke kwaliteit blijft gelijk door een zorgvuldige inbedding van de parkeerplaats (groene inpassing). Het betreft een ruimtelijke maatregel die de ruimtelijke kwaliteit binnen Dirksland verbetert. Wildparkeren rondom het ziekenhuis zal verminderen.

2.4 Regionaal Beleid

Structuurvisie Goeree-Overflakkee (2010)

De Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee is door het (toenmalige) Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee (ISGO) opgesteld en is daarna door de gemeenteraden van de diverse (toenmalige) gemeenten op het eiland, waaronder die van Dirksland, in december 2010 vastgesteld.

De concentratie van zorgvoorzieningen in Dirksland, met als een van de pijlers onder meer het ziekenhuis, is van grote betekenis voor de regionale economie en werkgelegenheid. Beleidsinzet van de structuurvisie is een verdere uitbouw van dit cluster.

Op de contourenkaart uit de structuurvisie (zie figuur 2.1) is het gebied met een gele stip aangeduid als 'voorzieningen'. Het parkeerterrein betreft een voorziening voor het ziekenhuis die de leefbaarheid van Dirksland verbetert.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.BPDLDPKTziekenhuis-BP30_0002.png"

Figuur 2.1 Contourenkaart

De ontwikkeling vindt plaats binnen een daarvoor aangewezen gebied. De ontwikkeling past binnen de Structuurvisie Goeree-Overflakkee.

2.5 Gemeentelijk Beleid

Toekomstvisie Dirksland (2009)

In de Toekomstvisie Dirksland die door de voormalige gemeente Dirksland is vastgesteld, is op hoofdlijnen vastgelegd waar de gemeente op maatschappelijk, economisch en ruimtelijk gebied zou moeten staan in 2020 en welke ontwikkelingsrichting naar de verdere toekomst daarbij aangehouden wordt. De Toekomstvisie geeft voor Kleine Boezem het volgende aan: 'De ontwikkeling aan de noordzijde (Korte Boezem) wordt niet meer direct als een ontwikkelingslocatie voor woningbouw gezien. Gelet op de aangescherpte normen vanuit geluid en de wens om Dirksland niet achter een geluidswal te verbergen, wordt op deze locatie gezocht naar alternatieve invulling, bijvoorbeeld in de medische onderzoekssfeer'. Het college van Goeree - Overflakkee onderzoekt de eventuele ontwikkelingsmogelijkheden van de noordzijde (Kleine Boezem) in Dirksland. Daarbij wordt rekening gehouden met de aangescherpte normen vanuit geluid en externe veiligheid.

Hoofdstuk 3 Locatiekeuze En Afweging

Locatiekeuze

Al langere tijd doen zich knelpunten voor ten aanzien van het parkeren bij het ziekenhuis. Het ziekenhuis, opgericht begin jaren 30 van de vorige eeuw, is voortdurend uitgebreid zonder substantiële uitbreiding van het terrein, terwijl het autogebruik – mede gelet op de regionale functie van het ziekenhuis – fors is toegenomen. In 2002 is de parkeersituatie uitgebreid in beeld gebracht en in 2007 heeft in vervolg hierop in opdracht van het bestuur van het ziekenhuis een verplaatsingsonderzoek plaatsgevonden naar het verkeers- en parkeergedrag van medewerkers, bezoekers en patiënten van het ziekenhuis. De conclusie van het onderzoek was dat op korte termijn maatregelen nodig waren om de parkeerproblemen op te lossen. Naar aanleiding daarvan is een parkeerterrein aangelegd in het verlengde van de Verdilaan. Dit parkeerterrein was bedoeld als tijdelijke oplossing, in afwachting van een definitieve locatiekeuze voor het parkeerterrein. Het voorliggende bestemmingsplan regelt de definitieve locatie van het parkeerterrein ten oosten van de tijdelijke parkeerplaats.

Belangrijke factoren

Bij de locatiekeuze voor het parkeerterrein ten behoeve van het ziekenhuis is een aantal factoren van belang:

  • het parkeerterrein moet op loopafstand van het ziekenhuis liggen, met een duidelijke route tussen ziekenhuis en parkeerterrein; als richtlijn wordt een loopafstand van 500 m gehanteerd;
  • de bereikbaarheid van het parkeerterrein per auto dient goed te zijn, zowel vanaf het regionale wegennet als vanuit de kern Dirksland;
  • het parkeerterrein dient voldoende groot te zijn (zie paragraaf 5.7);
  • er moet op korte termijn ruimte beschikbaar zijn om het parkeerterrein aan te leggen.

Mogelijkheden parkeerterrein

Op basis van deze criteria zijn de mogelijkheden voor de aanleg van een parkeerterrein beperkt, ook al zou het parkeerterrein worden opgedeeld in enkele kleinere terreinen die samen voldoende capaciteit bieden.

  • Ten zuidwesten van het ziekenhuis was er in principe ruimte ter plaatse van het vroegere schoolgebouw aan de Kattewacht. Deze locatie is destijds afgewogen, maar valt af aangezien hier inmiddels het project "Hart van Dirksland" gerealiseerd is.
  • Aan de oostzijde is er ruimte aan de onderzijde van de West- en Oost-Havendijk. Deze mogelijkheden worden al benut voor het parkeren ten behoeve van het ziekenhuis. De mogelijkheden hier zijn onvoldoende om in de totale parkeerbehoefte te voorzien.
  • Aan de noordzijde is er ruimte in het gebied dat als tweede en derde fase van Kleine Boezem wordt aangeduid:
    1. 1. het gebied ligt binnen loopafstand;
    2. 2. de locatie is goed bereikbaar vanaf het regionale en lokale wegennet;
    3. 3. er is meer dan voldoende ruimte om een parkeerterrein van voldoende omvang te realiseren;
    4. 4. realisering van een parkeerterrein in het gebied van de tweede fase is op korte termijn mogelijk. De gronden zijn eigendom van de gemeente. Voor de realisering van een parkeerterrein in het als derde fase aangeduide gebied moeten onderhandelingen met de grondeigenaar worden gevoerd. In verband daarmee komt een locatie in het gebied van de derde fase niet in aanmerking;
    5. 5. de realisering van een parkeerterrein in Kleine Boezem gaat niet ten koste van woningbouw. Eerder is in het kader van de discussie over de Toekomstvisie al besloten om af te zien van het geheel ontwikkelen van het gebied aan de noordkant van Dirksland als woningbouwlocatie.

Conclusie

Op basis van de hiervoor weergegeven overwegingen is gekozen voor de realisering van een parkeerterrein in het gebied van de tweede fase van Kleine Boezem. De parkeerlocatie West- en Oost-Havendijk komt bij realisatie van het nieuwe parkeerterrein te vervallen.

Hoofdstuk 4 Huidige En Toekomstige Situatie Plangebied

Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de noordzijde van de kern Dirksland en maakt onderdeel uit van de nog onbebouwde gronden die voorheen bedoeld waren voor de verdere uitbreiding van Dirksland door middel van woningbouw. Het gebied ligt in de randzone langs de provinciale weg. Deze randzone heeft een duidelijke begrenzing aan zowel de noord- (N215/Aarddijkswal), de oost- (West Havendijk), de zuid- (Mozartsingel/Krommepad) en westzijde (Staakweg). De provinciale weg aan de noordzijde is goed zichtbaar door onder meer de groene zone met geclusterde bomenrijen langs de weg en het oplopende talud van de opgang naar het viaduct over het Havenkanaal. De Staakweg vormt de noordelijke toegangsroute vanaf de provinciale weg naar de dorpskern van Dirksland.

Het plangebied sluit aan op de woonbuurt, die als eerste fase van het bestemmingsplan Kleine Boezem is gerealiseerd. De Boezemweg ligt tussen het plangebied en het ziekenhuis en neemt een belangrijke plaats in in de hoofdverkeersstructuur van Dirksland. De Boezemweg sluit via de Staakweg aan op de N215. De Mozartsingel vormt de hoofdontsluiting van Kleine Boezem vanaf de Staakweg. In afwachting van de woningbouw in de tweede fase is enkele jaren geleden in het verlengde van de Verdilaan een trapveldje aangelegd. Aangezien de parkeerdruk van het ziekenhuis en de daarmee samenhangende overlast voor de omgeving groot was, is op de plaats van dit trapveldje een tijdelijk parkeerterrein aangelegd. Om dit mogelijk te maken is dit trapveldje verplaatst naar een andere locatie. De overige gronden in het plangebied en in het overige deel van de tweede fase worden nog agrarisch gebruikt.

Toekomstige situatie

Visie op totale gebied

Nadat was besloten om een deel van Kleine Boezem aan te wenden voor niet-woonfuncties, zijn nieuwe inzichten ontstaan op het totale gebied Kleine Boezem. Het is namelijk ongewenst om dit gebied aan de belangrijke noordelijke entree van Dirksland 'ongebruikt' te laten liggen. De 'druk' op het gebied is echter laag. Naar het zich nu laat aanzien zijn er, uitgezonderd het parkeerterrein voor het ziekenhuis, geen functies die op korte termijn in Kleine Boezem moeten worden ondergebracht. In verband daarmee is de visie op de totale invulling van het gebied globaal, echter voor het parkeerterrein waarop het voorliggende bestemmingsplan betrekking heeft, gedetailleerder.

De gedachten over de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied zijn voor een belangrijk deel ontleend aan een aantal lijnen in de omgeving, die structuurbepalend zijn. Vanuit het gebied is vooral de zichtlijn via het Bachplantsoen/Mendelssohnstraat naar het ziekenhuis kaderstellend. Daarnaast geeft de zichtlijn over het meest oostelijk deel van de Mozartsingel in aansluiting op de West Havendijk een doorzicht naar de circa 63 m hoge watertoren. Door het extrapoleren van deze lijnen uit de omgeving kunnen langs en op kruispunten belangrijke zichtzones en verbindingsruimtes worden gecreëerd. Op basis van bestaande lijnen in de ondergrond is voorts een onderscheid gemaakt in vier vlakken, die van elkaar verschillen in grootte en vorm.

Het voorliggende plangebied maakt onderdeel uit van het meest oostelijk gelegen vlak.

Rondom het nog onbebouwde deel van Kleine Boezem is een robuust raamwerk van aaneengesloten watergangen voorzien dat voortborduurt op de bestaande opzet van de watergang langs een deel van de Mozartsingel. Op twee plaatsen doorsnijden dwarsverbindingen het gebied. Deze lijnen vormen ruimtelijke assen, waarmee het nog onbebouwde gebied van Kleine Boezem met het woongebied (eerste fase) wordt verbonden. De meest oostelijke as, tussen het Bachplantsoen en de watergang langs de N215, vormt tevens de westelijke plangrens van het plangebied. De andere as vormt de lijn van de Verdilaan die als zichtlijn doorloopt naar de kerktoren in de oude kern.

Inrichting plangebied

Het plangebied is het meest oostelijke gebiedsdeel van het nog te ontwikkelen gebied van Kleine Boezem. Het gebied heeft een duidelijke verbondenheid met de omgeving, die tot uitdrukking komt in twee verschillende ruimtelijke (snij)lijnen:

  • zichtlijn op ziekenhuistoren over voormalige dreef;
  • zichtlijn op watertoren over Mozartsingel in aansluiting op West Havendijk.

In het noordoostelijke kwadrant van deze lijnen zal het 'permanente' parkeerterrein voor de werknemers en bezoekers van het ziekenhuis worden gemaakt. Het parkeerterrein zal ongeveer de helft van dit kwadrant beslaan. De ruimte tussen het parkeerterrein en de N215 blijft onbenut en in de huidige hoedanigheid gehandhaafd. De opzet van het terrein volgt de ligging van de Mozartsingel (parallel). De parkeerplaatsen liggen in stroken langs deze lijn (haaks op de richting van de Mozartsingel). Alleen de schuine lijn van de oude zichtas over de dreef is als bijzondere richting in de ruimtelijke opzet meegenomen en valt daarmee op ten opzichte van de rechthoekige basisstructuur.

Het parkeerterrein wordt voor auto's ontsloten door een entree direct naast de kruising van de twee beschreven snijlijnen. Voor voetgangers wordt een aparte entree gemaakt in het verlengde van de Diepenbrockstraat.

Aan de zijde van de West Havendijk wordt een waterpartij aangelegd om de capaciteit van de waterberging in het gebied te vergroten. Het gehele gebied wordt met hagen en bomen omsloten, zodat een afgerond ruimtelijk geheel ontstaat.

Beeldkwaliteitaspecten

Het plangebied is vanaf de N215 goed te zien voor automobilisten.

De verdere ontwikkeling van naastgelegen terreinen is nog niet duidelijk. De aanleg van de parkeervoorziening zou wel eens voor langere tijd beeldbepalend kunnen zijn voor de locatie.

Met het oog hierop is de waarborging van ruimtelijke kwaliteit belangrijk. Dit betekent een goede landschappelijk inpassing van het parkeerterrein. Voor een goede ruimtelijke kwaliteit worden de volgende beeldkwaliteitsregels nagestreefd:

  • belangrijkste uitgangspunt is het respecteren en open houden van zichtzones en verbindingsruimtes in de as van de twee belangrijke zichtlijnen;
  • parkeerterrein landschappelijk inpassen: strategische situering bomen en hagen;
  • ontsluiting van het parkeerterrein van binnenuit opbouwen, zodat het eerste zicht vanuit de openbare weg door het groen wordt bepaald;
  • centraal pad of trottoir over parkeerterrein aanleggen voor een goede ontsluiting voor voetgangers;
  • oriëntatie weg en voetgangerroutes afstemmen op de oriëntatie op de lijnen uit de omgeving.

Hoofdstuk 5 Sectorale Aspecten

5.1 Archeologie

Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

De Beleidskaart archeologie Goeree-Overflakkee geeft aan dat het gebied ligt in een gebied waar de verwachtingswaarde op het aantreffen van archeologische sporen laag is. Vanwege deze zeer lage kans op archeologische sporen is er geen noodzaak om een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren voordat nieuwe bouwactiviteiten of grondwerkzaamheden plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.BPDLDPKTziekenhuis-BP30_0003.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1924.BPDLDPKTziekenhuis-BP30_0004.png"

Figuur 5.1 Uitsnede Beleidskaart Archeologie

5.2 Bodem

Beleid en normstelling

In verband met de uitvoerbaarheid van een plan dient onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied ligt volgens de Bodemkwaliteitskaart Goeree-Overflakkee in de zone 'woonbebouwing op klei na 1970'. Hiervan is de grond in principe schoon/MVR. Hiervoor kunnen beperkingen voor grondverzet gelden met andere zones. Bij grondverzet binnen de eigen zone dient historisch bodemonderzoek plaats te vinden. Volgens informatie van de DCMR hebben er in het gebied voor zover bekend in het verleden geen verdachte activiteiten plaatsgevonden. Bodemonderzoek wordt om deze redenen dan ook niet noodzakelijk geacht. Er wordt geconcludeerd dat de bodem geschikt is voor het toekomstige gebruik.

5.3 Ecologie

Toetsingskader

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de Provinciale Verordening ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert EZ de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen:

  1. 1. nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil);
  2. 2. nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus);
  3. 3. nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk);
  4. 4. vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  1. 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

De planlocatie vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. De planlocatie is op 3 km afstand van het dichtstbijzijnde beschermde Natura 2000-gebied 'Grevelingen' gelegen. Het plangebied maakt geen deel uit van en is niet nabij de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) gelegen. De dichtstbijzijnde EHS is op circa 1,5 kilometer afstand gelegen. Vanwege de afstand tot de natuurgebied en de kleinschalige aard van de ingreep, worden negatieve effecten op deze gebieden uitgesloten. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (RAVON, SOVON, www.verspreidingsatlas.nl, www.waarneming.nl) in de waarnemingen zijn aangegeven.

Planten

Gezien het intensieve gebruik op de planlocatie komen hier geen beschermde vaatplanten voor.

Vogels

Mogelijk biedt het plangebied alleen nestgelegenheid aan de scholekster, andere weidevogels worden hier vanwege de bestaande verstoring uit de omgeving niet verwacht. De watergangen vormen leefgebied voor wilde eend en meerkoet. Door het ontbreken van opgaande beplanting worden hier ook geen andere vogelsoorten verwacht.

Zoogdieren

In de omgeving van het plangebied kunnen soorten als mol en veldmuis voorkomen. Het plangebied is door het ontbreken van opgaande beplanting en bebouwing ongeschikt voor vleermuizen.

Amfibieën

Gezien de voorkomende biotopen zijn algemene soorten als bruine kikker, bastaardkikker en gewone pad te verwachten in het plangebied. Zwaar beschermde amfibieën zijn gezien de voorkomende biotopen en verspreidingsgegevens niet te verwachten in of nabij het plangebied.

Vissen

In de watergangen komen naar verwachting geen beschermde vissoorten voor.

Overige soorten

Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). Genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 5.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 5.1 Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

Nader onderzoek nodig
Vrijstellingsrege-ling Ffw tabel 1 mol, veldmuis en konijn

bruine kikker, gewone pad en de bastaardkikker
nee
Ontheffingsrege-ling Ffw tabel 2 - Ja
tabel 3 bijlage 1 AMvB - Ja
bijlage IV HR - Ja
vogels cat. 1 t/m 4 - Ja

Toetsing en conclusie

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

Het bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een parkeerterrein. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).

Gezien de bovenstaande conclusies staat de Flora- en faunawet, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.

5.4 Externe Veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het Bevt vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Regionaal beleid

In de 'Beleidsvisie Externe Veiligheid. Richting aan risico's op Goeree-Overflakkee' (2008) is aangegeven hoe in de regio met externe veiligheid wordt omgegaan. Bij de verantwoording van het GR wordt hierbij gebruikgemaakt van het zogenoemde PREVAPzone-model. Hiermee wordt de kwetsbaarheid van objecten bepaald naar de omstandigheden waarin deze gesitueerd zijn.

Onderzoek

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Conform de professionele risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het plangebied gevaarlijke stoffen over wegen worden vervoerd. Het gaat hierbij om de N215. Deze weg ligt in de directe omgeving van het plangebied en heeft volgens de informatie een risicoafstand PR 10-6 van 0 m. De hoeveelheid transporten van GF3 is daarnaast dusdanig laag vergeleken met de drempelwaarden uit de Handleiding Risicoanalyse Transport (Ministerie van infrastructuur en milieu, d.d. 17 juni 2014), dat er ook geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.

In het plangebied en de omgeving zijn geen buisleidingen voor vervoer van gevaarlijke stoffen die relevant zijn voor de externe veiligheidssituatie in het plangebied.

Risicovolle inrichtingen

Er zijn geen risicorelevante inrichtingen in het plangebied of de omgeving aanwezig die invloed hebben op de situatie met betrekking tot externe veiligheid.

Verantwoording groepsrisico

Op basis van de regionale Beleidsvisie Externe Veiligheid (zie elders in deze paragraaf onder Beleid en normstelling) dient rekening te worden gehouden met een aandachtsgebied voor het GR dat zich uitstrekt tot 400 m afstand van de N215. Binnen deze afstand dient een afweging plaats te vinden ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen.

De mogelijkheden voor ontvluchting en rampenbestrijding binnen het plangebied zijn goed te noemen. Het gebied kan gemakkelijk vanaf de bron worden ontvlucht via de Mozartsingel. Daarnaast is het plangebied goed bereikbaar voor hulpdiensten vanuit meerdere richtingen.

Voor de N215 zijn twee scenario's maatgevend:

  • BLEVE-scenario: een BLEVE kan zich snel ontwikkelen en zich voor aanwezigen binnen 20 à 30 minuten onverwacht voltrekken. Ontvluchting is mogelijk, mits er geen bijzondere beperkingen zijn ten aanzien van de zelfredzaamheid van aanwezigen en de infrastructuur in de omgeving op de juiste wijze is ingericht. De mensen die gebruik maken van de parkeerplaats, zullen in het algemeen zelfredzaam zijn.
  • toxisch scenario: als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is meestal niet zichtbaar voor burgers. Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk indien tijdig alarmering plaatsvindt; de op het parkeerterrein aanwezige personen kunnen vervolgens met het eigen vervoer prima vluchten.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingspan.

5.5 Kabels En Leidingen

Er zijn geen planologisch relevante leidingen in het plangebied en de omgeving van het plangebied gelegen. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.

5.6 Milieuzonering

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van (mogelijk) milieuhinderlijke activiteiten in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen ter plaatse van de milieugevoelige functies een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd.

Om de mogelijke milieubelasting van de milieuhinderlijke activiteiten in eerste instantie in beeld te brengen, wordt in het algemeen gebruikgemaakt van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009). In deze publicatie zijn richtafstanden opgenomen voor milieuhinderlijke activiteiten ten opzichte van een rustige woonwijk, dan wel een gemengd gebied. Op grond van hun potentiële milieubelasting zijn voor de betreffende activiteiten richtafstanden opgenomen.

Onderzoek en conclusie

In het plangebied wordt de aanleg van een parkeerterrein mogelijk gemaakt. Uit de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009) blijkt dat voor een parkeerterrein een richtafstand van 30 m geldt. Deze richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Er wordt voor de dichtstbijzijnde woningen langs het Griegpad ruimschoots voldaan aan deze richtafstand. Ter plaatse van deze woningen is na de realisatie van de beoogde ontwikkeling dan ook nog steeds sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Er wordt geconcludeerd dat de aanwezigheid van de bestaande woningen geen belemmeringen oplevert voor de beoogde ontwikkeling. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.7 Mobiliteit

Parkeerbehoefte

De parkeervoorziening zal worden gebruikt door bezoekers en het personeel van het nabijgelegen Van Weel-Bethesda Ziekenhuis. De parkeervoorzieningen van het ziekenhuis zelf dienen zoveel mogelijk vrij te worden gehouden voor (kort)parkerende bezoekers en patiënten. Dit betekent dat langparkeerders op wat grotere loopafstand van het ziekenhuis dienen te parkeren. Daarnaast zijn nabij het ziekenhuis geen uitbreidingsmogelijkheden voor parkeervoorzieningen aanwezig. Uit onderzoek (verplaatsingsonderzoek Van Weel-Bethesda Ziekenhuis Dirksland 2007, RBOI) blijkt dat de parkeerlocaties buiten het ziekenhuisterrein zoals de Haven, de Kaai, de Paulina van Weellaan, de Stationsweg en met name de Tramweg veel in gebruik zijn als parkeerlocatie voor langparkeerders.

Door de gemeente is de parkeerbehoefte van het ziekenhuis bepaald. Dit is gedaan op 2 manieren, op basis van de praktijk en aan de hand van parkeerkencijfers van het CROW. Hieruit blijkt dat naast de bestaande capaciteit de extra behoefte 173 parkeerplaatsen respectievelijk 123 parkeerplaatsen bedraagt, zie bijlage 1. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het huidige aantal parkeerplaatsen (125) zal komen te vervallen. Dit aantal parkeerplaatsen dient dan ook terug te komen.

De nieuwe parkeervoorziening zal plaats bieden aan 319 motorvoertuigen. Dit is voldoende om in de parkeerbehoefte te voorzien.

Ontsluiting en ontwerp

De parkeervoorziening wordt voor het gemotoriseerd verkeer door middel van twee aansluitingen ontsloten vanaf de Mozartsingel. De Mozartsingel is een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 30 km/h.

Vanaf de Boezemweg wordt de parkeervoorziening via de Verdilaan ontsloten.

Via de aansluiting van de Mozartsingel op de Staakweg wordt de ontwikkeling ontsloten vanaf de N215 (N57-Oude Tonge). De Mozartsingel vormt, zeker voor het extern gerichte verkeer, de centrale ontsluitingsweg van het gebied.

De loopafstand van de parkeervoorziening tot het ziekenhuis bedraagt ongeveer 550 meter. Dit is een aanvaardbare loopafstand aangezien deze afstand lopend in enkele minuten afgelegd kan worden.

Verkeerstoename

Als gevolg van de aanleg van de 319 nieuwe parkeerplaatsen zullen ten opzichte van de huidige situatie extra verkeersbewegingen op de Mozartsingel, Verdilaan en Staakweg plaatsvinden. In de huidige situatie zijn 125 parkeerplaatsen aanwezig langs de Mozartsingel in het verlengde van de Verdilaan. Deze parkeerplaatsen komen te vervallen. Er zal dus een toename zijn van 194 parkeerplaatsen.

Gesteld kan worden dat de turnover van de parkeerplaatsen relatief laag ligt. De turnover is het aantal maal dat een parkeerplaats per etmaal wordt benut. Gezien de functie van de parkeervoorziening als opvang voor langparkeerders van het ziekenhuis zal de parkeerduur relatief lang zijn. Bij de berekening van de verkeersgeneratie is uitgegaan van een turnover van 1,5. Uitgaande van 194 extra parkeerplaatsen en een turnover van 1,5 bedraagt de verkeersgeneratie circa 580 mvt/etmaal.

Dit verkeer zal zich voor 75% (435 mvt) afwikkelen via de Mozartsingel richting de Staakweg en voor 25% (145 mvt) via de Verdilaan richting de Boezemweg.

Verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid

De verkeersintensiteit op de Verdilaan bedroeg in 2008 660 mvt/etmaal. Dit is gebleken uit verkeerstellingen (VCP). De verkeersintensiteit op de Mozartsingel is niet bekend. Aangenomen kan worden, op basis van het aantal woningen dat door de Mozartsingel wordt ontsloten, dat de verkeersintensiteit op de Mozartsingel (ten oosten van de Verdilaan) in de huidige situatie niet meer zal bedragen dan 1.500 mvt/etmaal. Op de verzamelweg de Staakweg bedraagt de verkeersintensiteit circa 4.000 mvt/etmaal.

De Mozartsingel is ontworpen en ingericht als een erftoegangsweg met een 30 km/h-regime. De wegbreedte van de Mozartsingel bedraagt 6 meter. Fietsers (en op het oostelijk deel van de Mozartsingel ook voetgangers) worden gemengd met het autoverkeer afgewikkeld. De Verdilaan valt tevens onder de wegcategorie erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/h. Voor het inrichten van deze categorie wegen bestaan geen standaard inrichtingsvoorschriften, zoals het aanleggen van een trottoir. Kenmerken van erftoegangsweg zijn onder andere menging van verkeer op de rijbaan (gemotoriseerd verkeer, fietsers, voetgangers) en parkeren op de rijbaan. De Staakweg is een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/h. Deze weg is voorzien van een as-markering op de rijbaan. De fietsers maken gebruik van het vrijliggende fietspad.

Ten gevolge van het parkeerterrein ontstaat een verkeerstoename op de Mozartsingel, Verdilaan en Staakweg. Vanuit verkeersveiligheid en leefbaarheidsaspecten is de maximaal wenselijke verkeersintentsiteit op deze wegen 4.000 mvt tot 6.000 mvt per etmaal. Op de Mozartsingel bedraagt de toekomstige verkeersintensiteit inclusief het parkeerterrein maximaal 2.000 mvt/etmaal. Op de Verdilaan zijn dat maximaal 800 á 900 mvt/etmaal. Op beide wegen blijft de verkeersintensiteit in de toekomstige situatie ruim onder de maximaal wenselijke verkeersintensiteit. Op de Staakweg bedraagt de toekomstige verkeersintensiteit inclusief het parkeerterrein maximaal 4.500 mvt/etmaal. De fiets- en voetgangers zijn op deze weg gescheiden van het gemotoriseerde verkeer. Op deze wegcategorie is een verkeersintensiteit tussen de 10.000 mvt/etmaal en 15.000 mvt/etmaal acceptabel voor een verkeersveilige verkeersafwikkeling. De toekomstige verkeersintensiteit blijft ruim onder deze maximaal wenselijke verkeersintensiteit.

De verkeersveiligheid op de looproute tussen de parkeervoorziening en het ziekenhuis is voldoende gewaarborgd. Langs de Verdilaan zijn voetpaden aanwezig en de Boezemweg is voorzien van een voetgangersoversteek met zebrapad ter hoogte van het ziekenhuis.

Conclusie

De bereikbaarheid van het plangebied is goed, zowel vanuit de dorpskern als vanaf het regionale hoofdwegennet. Het extra verkeer ten gevolge van de nieuwe ontwikkeling zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling of tot potentiële verkeersonveilige situaties. Het aspect verkeer staat de realisatie van de parkeervoorziening niet in de weg.

5.8 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer (Wm). De Wm bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.2 weergegeven. De grenswaarden gelden in het algemeen voor de buitenlucht, uitzonderingen daargelaten.

Tabel 5.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof Toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg/m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied.

Besluit Niet in betekenende mate (NIBM)

In het NIBM en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10.

Onderzoek

In paragraaf 5.7 is de extra verkeersgeneratie berekent. Ten gevolge van de nieuwe functies zal de verkeersgeneratie 580 motorvoertuigen per etmaal bedragen. Hierbij is uitgegaan van een vrachtverkeerpercentage van maximaal 1,0 %. Met behulp van de NIBM-tool is onderzoek gedaan of de verkeersgeneratie mogelijk een in betekenende mate bijdrage levert aan de luchtkwaliteit. Uit dit onderzoek blijkt dat het extra verkeer niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Derhalve is nader onderzoek niet noodzakelijk. In figuur 5.2 is de uitkomst van de NIBM-tool weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.BPDLDPKTziekenhuis-BP30_0005.png"

Figuur 5.2 NIBM-tool

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat voldaan wordt aan de voor dit jaar geldende normen uit de Wet milieubeheer zoals weergegeven in tabel 5.2. Het maximale gehalte stikstofdioxide bedraagt 20,5 µg/m³, voor fijn stof PM10 bedraagt dit maximaal 21,5 µg/m³ en voor fijn stof PM2.5 bedraagt dit maximaal 13,9 µg/m³. Het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijn stof PM10 bedraagt 10 dagen. In figuur 5.3 zijn de rekenpunten voor het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.BPDLDPKTziekenhuis-BP30_0006.png"

Figuur 5.3 Luchtkwaliteit o.b.v. de NSL-monitoringstool

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat de Wm de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.9 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangeied relevante nota's, waarbij het beleid nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening ruimte

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2009-2015 staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.

Huidige situatie waterhuishouding

Bodem en grondwater

Het plangebied ligt aan de noordzijde van de kern Dirksland. De maaiveldhoogte ligt ter plaatse op circa NAP +0,4 m en de bodem bestaat uit zavel. In het plangebied is sprake van grondwatertrap VI. De gemiddeld hoogste grondwaterstand varieert van 0,4 m tot 0,8 m onder het maaiveld, de gemiddeld laagste grondwaterstand ligt meer dan 1,2 m beneden het maaiveld.

Waterkwantiteit

Het plangebied maakt onderdeel uit van de Polder Dirksland en ligt in bemalingsgebied Smits. Het zomerpeil bedraagt NAP -1 m, het winterpeil NAP -1,25. Volgens de herziene watersysteemanalyse voldoet peilgebied 22E niet aan de inundatienorm. Dit betekent een waterbergingstekort binnen het betreffende peilvak. De polder waar Dirksland ligt voldoet niet aan de NBW normen voor stedelijk gebied. Om te voldoen aan de norm is circa 21 ha extra open water nodig (Waterplan Goeree-Overflakkee). Aan de zuidzijde van Dirksland is in 2010 voorzien in een ruime oppervlakte waterberging.

Waterkwaliteit

In het stedelijke gebied van Dirksland is de waterkwaliteit matig tot slecht. Dit wordt veroorzaakt doordat het stedelijk water in open verbinding staat met het water in het landelijk gebied en er in het stedelijk gebied veel gemengde overstorten voorkomen die pieklozingen veroorzaken. De voornaamste knelpunten in Dirksland komen door doodlopende of geïsoleerde watergangen.

Veiligheid en waterkeringen

In het plangebied of directe omgeving zijn geen waterkeringen aanwezig.

Toekomstige situatie

Het bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een parkeerterrein.

Veiligheid en waterkeringen

Het bestemmingsplan heeft geen gevolgen voor de waterveiligheid in de omgeving.

Waterkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van uitloogbare en PAK's-houdende bouwmaterialen.

Waterkwantiteit

Het plangebied zal door de aanleg van de parkeergelegenheid en de bijbehorende ontsluiting voor een groot deel worden verhard. Het verhard oppervlak van de nieuwe parkeergelegenheid bedraagt 10.000 m2. Het bestaande parkeerterrein ten westen van het plangebied wordt gesaneerd (5.000 m2) De totale toename aan verharding bedraagt 5.000 m2. Van deze toename aan verharding dient ten minste 10% te worden gecompenseerd in de vorm van oppervlaktewater. Er is daardoor minimaal 500 m² extra water nodig. Dit extra oppervlaktewater wordt voorzien langs de sloot langs de N215. Dit kan bijvoorbeeld door het maken van een natuurvriendelijke oever.

Afvalwater en riolering

Hemelwater dat op het parkeerterrein valt, stroomt af onder vrij verval en zonder tussenkomst van een rioolstelsel. Het hemelwater afkomstig van het parkeerterrein wordt via de bodem afgevoerd en komt vervolgens in het oppervlaktewater terecht.

Beheer en onderhoud

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

In het voorliggende bestemmingsplan zijn langs de watergangen geen gebouwen toegestaan. Bij de inrichting van de zone langs de watergangen zal rekening worden gehouden met de eisen van het waterschap.

Conclusie

Als gevolg van de beschreven ontwikkeling treden geen negatieve effecten op met betrekking tot de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse.

5.10 Wegverkeerslawaai

Ten behoeve van de parkeervoorziening wordt een nieuwe ontsluitingsweg aangelegd die wordt aangesloten op de Mozartsingel. Om het effect van de aanleg van deze aansluiting op de geluidshindersituatie langs de Mozartsingel inzichtelijk te maken is deze ontwikkeling beschouwd als een reconstructie zoals het geval zou zijn bij een gezoneerde weg. Aangezien het 30 km/h-wegen betreft is formeel geen sprake van een reconstructiesituatie.

Normstelling

Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) is sprake van een reconstructie indien als gevolg van fysieke wijzigingen aan een weg de geluidsbelasting aan de gevels van geluidsgevoelige bestemmingen met 1,5 dB of meer toeneemt (afgerond 2 dB). Daarbij geldt dat, wanneer de feitelijke heersende geluidsbelasting voor reconstructie lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, de verhoging moet worden berekend vanaf 48 dB. Onder een fysieke wijziging aan of op de weg wordt onder meer verstaan een wijziging van het profiel of het wegdek, wijziging van de maximumsnelheid of verschuiving van de wegas waarbij de bestaande weg wordt opgeheven. Ook een nieuwe aansluiting op een bestaande weg wordt als reconstructie van die bestaande gezoneerde weg gezien. Een wijziging van alleen de verkeersintensiteiten of de samenstelling van het verkeer is niet aan te merken als reconstructie.

De periode waarover de geluidsbelasting moet worden berekend, is die tussen het jaar vóór de reconstructie en 10 jaar na reconstructie. Alleen indien in deze periode de geluidsbelasting met meer dan 2 dB is toegenomen én indien de geluidsbelasting na reconstructie 48 dB of meer bedraagt, is er sprake van een reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder.

Als voorkeursgrenswaarde bij een akoestisch te onderzoeken reconstructie dient de geluidsbelasting te worden aangehouden van de situatie, één jaar voor reconstructie. Indien deze geluidsbelasting lager is dan 48 dB, bedraagt de voorkeursgrenswaarde 48 dB en bedraagt ook de referentiewaarde 48 dB. Wanneer eerder een hogere waarde is vastgesteld, geldt de laagste van de volgende waarden als voorkeursgrenswaarde:

  • de heersende geluidsbelasting;
  • de hogere (vastgestelde) grenswaarde.

De geluidsbelasting mag ten gevolge van de reconstructie in principe niet met meer dan 5 dB toenemen en bij een binnenstedelijke ligging van de woningen mag de uiterste grenswaarde van 63 dB niet worden overschreden.

Onderzoek

De verkeersintensiteit op de Mozartsingel zal stijgen van 1.500 mvt/etmaal in de huidige situatie naar 2.100 mvt/etmaal na aanleg van de parkeervoorziening. Aangezien zich langs de Mozartsingel geluidsgevoelige bestemmingen (woningen) bevinden, is in het kader van een goede ruimtelijke ordening akoestisch onderzoek uitgevoerd .

Voor de berekeningen van de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer is gerekend met de Standaard Rekenmethode I (SRM I) uit het 'Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012'. De resultaten van het uitgevoerde onderzoek (zie bijlage 2) zijn samengevat in tabel 5.3. In deze tabel is de geluidsbelasting aan de gevel van de dichtstbij gelegen woning weergegeven. Verder is het verschil tussen de geluidsbelastingen uitgerekend.

Tabel 5.3 Geluidsbelasting (inclusief aftrek artikel 110g Wgh)

woning afstand waarneem-hoogte Lden 2014 Lden 2025 verschil toename boven voorkeurs-
grenswaarde
reconstructie
dichtst bij de weg gelegen woning 25 m uit de as van de Mozartsingel 1,5 m 42,28 dB 43,74 dB 1,46 n.v.t nee
dichtst bij de weg gelegen woning 25 m uit de as van de Mozartsingel 4,5 m 43,50 dB 44,96 dB 1,46 n.v.t. nee

De geluidsbelasting aan de gevel van de woningen zal door de aansluiting op de Mozartsingel met minder dan 1,5 dB toenemen. De geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Mozartsingel blijft echter ook in de toekomstige situatie beneden de algemene voorkeursgrenswaarde uit de Wgh van 48 dB. Daarmee is sprake van een aanvaardbare geluidssituatie.

Conclusie

Op basis van het akoestisch onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd. Ten gevolge van de nieuwe aansluiting op de Mozartsingel is geen sprake van een onaanvaardbare toename van het geluidsniveau langs de Mozartsingel. Het aspect wegverkeerslawaai staat de realisatie van het parkeerterrein dan ook niet in de weg.

Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving

Bestemmingsplansystematiek

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) zoals deze op 1 juli 2008 inwerking is getreden, bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Per 1 januari 2010 geldt de digitaliseringsverplichting en is de digitale versie van een bestemmingsplan juridisch bindend. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal opgesteld, uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Voor het voorliggende bestemmingsplan is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt ook de aanleg van het parkeerterrein en de groen- en waterstructuur direct mogelijk.

Verbeelding

Uitgangspunt is dat de verbeelding (de plankaart) zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving en de bouwregels. De regels zijn gebaseerd op het Handboek (digitale) bestemmingsplannen. Waar nodig zijn deze regels nader gepreciseerd aan de hand van de specifieke situatie en beoogde ontwikkeling in het voorliggende plan. De in het plangebied aanwezige bestemmingen bestaan uit een bestemmingsvlak waarmee aangegeven wordt waar een bepaald gebruik is toegestaan.

Planregels

Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe de bouwhoogte en oppervlakte van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

De randen van het parkeerterrein zijn bestemd tot 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn tevens fiets- en voetpaden en nutsvoorzieningen mogelijk. Het oprichten van gebouwen is binnen deze bestemming niet toegestaan.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

De parkeerplaatsen en de daarbijbehorende ontsluiting(en) hebben de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied gekregen, met de aanduiding 'parkeerterrein'.

In de gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Het gebruik van de parkeerplaats is uitsluitend toegestaan, indien uiterlijk 1 jaar nadat het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, in de bestemming Groen beplanting en /of een wal met een minimale (gezamenlijke) hoogte van 1,5 m is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

Artikel 5 Water

De waterpartijen zijn bestemd tot 'Water'. Bermen en taluds zijn binnen deze bestemming eveneens mogelijk gemaakt.

Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.

Artikel 6 Antidubbeltelregel

Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Artikel 7 Algemene bouwregels

Dit artikel bevat een regel op basis waarvan het verboden is een terrein te bebouwen op zodanige wijze dat daardoor op aansluitende terreinen strijdigheden ontstaan met de voor die gronden geldende regels. Indien er op zulke wijze reeds strijdigheden bestaan dan mogen deze worden gehandhaafd, maar niet worden vergroot.

Artikel 8 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een regeling opgenomen die burgemeester en wethouders de mogelijkheid geeft de bestemmingslegging te wijzigen voor gronden waar de bestemmingslegging niet conform de werkelijke situatie is opgenomen.

Artikel 9 Overige regels

Werking wettelijke regelingen

In dit artikel is een regeling opgenomen waarmee wordt vastgelegd dat daar waar het plan verwijst naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, de betreffende verwijzing betrekking heeft op het bedoelde document zoals dat van kracht is op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

Overgangs- en slotregels

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde.

Artikel 10 Overgangsrecht

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).

Artikel 11 Slotregel

Deze regel bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Het is wettelijk verplicht om kosten van grondexploitatie te verhalen. Onder meer bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient de vraag te worden beantwoord of tevens een exploitatieplan moet worden vastgesteld om kosten van algemeen nut te verhalen op de initiatiefnemer aan wie de bouwmogelijkheden worden geboden.

Hierbij dient als eerste de vraag te worden beantwoord of er in het (bestemmings)plangebied sprake is van zogenoemde 'aangewezen bouwplannen' (zie artikel 6.2.1 Bro).

In dit bestemmingsplan is geen sprake van een 'aangewezen bouwplan', (artikel 6:12 Wro jo 6.2.1 Bro). Dit bestemmingsplan maakt namelijk alleen de realisatie van een parkeerplaats mogelijk. Het opstellen van een exploitatieplan is niet nodig.

De gemeente Goeree-Overflakkee is eigenaar van de gronden in het plangebied. De gronden zullen worden verkocht aan het ziekenhuis. Het ziekenhuis realiseert het parkeerterrein op eigen kosten. Het plan is economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.1 Overleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de diverse instanties. Van drie instanties is een reactie ontvangen. Deze zijn samengevat en beantwoord in een Nota van beantwoording Overlegreacties (zie bijlage 3).

8.2 Inspraak

Vanwege het karakter van het plan is geen inspraakprocedure doorlopen.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft zoals wettelijk voorgeschreven voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. De ontvangen zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota van beantwoording Zienswijzen (zie bijlage 4).

Bijlage 1 Berekening Parkeerbehoefte

Bijlage 1 Berekening parkeerbehoefte

Bijlage 2 Resultaten Wegverkeerslawaai

Bijlage 2 Resultaten wegverkeerslawaai

Bijlage 3 Nota Van Beantwoording Overlegreacties

Bijlage 3 Nota van beantwoording Overlegreacties

Bijlage 4 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 4 Nota van beantwoording Zienswijzen