Oudelandsedijk 4b Dirksland en Veerweg 1a Ooltgensplaat
Bestemmingsplan - Gemeente Goeree-Overflakkee
Vastgesteld op 10-12-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Oudelandsedijk 4b Dirksland en Veerweg 1a Ooltgensplaat van de gemeente Goeree-Overflakkee.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1924.DLOudelandsedk-BP30 met de bijbehorende regels.
1.3 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is; hieronder wordt niet begrepen de uitoefening van detailhandel, horeca en prostitutie.
1.7 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit het oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.8 agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
- a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
- b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;
- c. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
- d. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
- e. sierteelt: de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in deze gewassen;
- f. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
- g. bosbouw: de teelt van bomen vanwege de houtproductie.
- h. bollenteelt: de teelt van bloembollen in samenhang met de teelt van bolbloemen;
- i. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
- j. een paardenfokkerij: het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij waaraan het africhten van en de handel agrarisch hulp- en nevenbedrijf in paarden ondergeschikt is; onder paardenfokkerij wordt niet verstaan paardenstalling, paardrijschool en manege.
1.9 agrarisch aanverwant bedrijf
een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het leveren van diensten en/of het leveren van dieren of goederen aan agrarische bedrijven en groene en recreatieve functies in het buitengebied, dan wel op het verwerken, opslaan en/of verhandelen van dieren of producten, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven, zo nodig met behulp van werktuigen en apparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van werktuigen of apparatuur. Kenmerkende werkzaamheden zijn cultuurtechnische werken en grondverzet, meststoffendistributie en agrarisch loonwerk.
1.10 agrarisch bedrijf bij wijze van deeltijd
een agrarisch bedrijf met een omvang, passend bij minder dan een halve arbeidskracht.
1.11 agrarische activiteiten bij wijze van hobby
agrarische bezigheden, voornamelijk bij wijze van liefhebberij.
1.12 agrarisch hulp- en nevenbedrijf
een bedrijf, gericht op het verlenen van diensten en/of het leveren van goederen aan agrarische bedrijven, dan wel op het verwerken, opslaan en verhandelen van producten, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven.
1.13 agrarisch loonbedrijf
een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of -apparatuur.
1.14 antennedrager
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.15 antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.16 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.17 bed & breakfast
een overnachtingsaccommodatie gericht op het tegen betaling bieden van de mogelijkheid tot een veelal kortdurend verblijf met het serveren van een ontbijt een bed & breakfast is gevestigd in een woonhuis of een bijhuis en wordt gerund door de eigenaren, zijnde de hoofdgebruikers, van het betreffende huis en heeft maximaal zeven kamers.
1.18 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.
1.19 bedrijfsmatige exploitatie van verblijfsrecreatie
het bedrijfsmatig exploiteren en beheren van een verblijfsrecreatief complex, gericht op het jaarlijks aanbieden van recreatief verblijf aan meerdere, steeds wisselende personen.
1.20 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.21 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.22 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.23 bestaande bouwwerken
bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.24 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.25 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.26 Bevi-inrichting
bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.27 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.28 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.29 bio-energieinstallatie
een afgesloten systeem van tanken/silo's dat gebruikt wordt voor de productie van energie uit biomassa (mest, bermafval, GFT en dergelijke).
1.30 bouwen
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.31 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.32 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.33 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.34 bijgebouw
een vrijstaand gebouw of aangebouwd gebouw, behorende bij en dienstbaar aan een woning, zoals garages, hobbyruimten, bergingen en huisdierenverblijven.
1.35 consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
1.36 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk, gebied of landschapselement toegekende waarde in verband met ouderdom, gaafheid, zeldzaamheid en herkenbaarheid vanuit historisch oogpunt in relatie met de bijbehorende abiotische randvoorwaarden (bodem, water, terreinvormen).
1.37 deel
een bedrijfsgedeelte in de stal of schuur dat aangebouwd is aan de bedrijfswoning.
1.38 deskundige
een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake:
- a. landbouw en tuinbouw;
- b. natuur en landschap.
1.39 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
1.40 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.
1.41 educatie
het organiseren van activiteiten en leerprocessen met het oog op het vermeerderen van kennis gericht op het landelijke gebied zoals een skybox in een stal of bezoekboerderijen, niet zijnde scholen.
1.42 erfbebouwing
het geheel aan aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen zoals schuren, kassen, dierenverblijven (waaronder volledige glasconstructies als volières) en overkappingen op het erf behorend bij een woonhuis.
1.43 evenement
een gebeurtenis, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur.
1.44 extensieve dagrecreatie
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.
1.45 foliebassin
een mestbassin uitgevoerd als een met folie beklede grondput met of zonder omdijking.
1.46 foeragehandel
een groothandel in veevoer en stro.
1.47 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.48 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.49 hoofdverblijf
het gebouw op een agrarisch perceel waarin de bedrijfswoning is gevestigd.
1.50 horecabedrijf
een onderneming gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.51 hotel
een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met – al dan niet – als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.
1.52 hoveniersbedrijf
een bedrijf, gericht op de aanleg, de inrichting en het onderhoud van tuinen en groen, met gebruikmaking van de daarbij behorende materialen en gereedschappen, zonder dat detailhandel wordt uitgeoefend.
1.53 intensieve kwekerij bij wijze van neventak
intensieve kwekerij waarbij de productieomvang in ondergeschikte mate (minder dan de helft) onderdeel uitmaakt van de totale productieomvang van een agrarisch bedrijf.
1.54 intensieve veehouderij bij wijze van neventak
intensieve veehouderij waarbij de productieomvang in ondergeschikte mate (minder dan de helft) onderdeel uitmaakt van de totale productieomvang van het grondgebonden agrarisch bedrijf, met dien verstande dat de omvang van de intensieve veehouderij niet meer dan 70% van de minimale omvang van een zelfstandig volwaardig bedrijf in de desbetreffende bedrijfstak van de intensieve veehouderij mag bedragen.
1.55 jaarplaats
het terreingedeelte dat is bestemd voor het plaatsen van een kampeermiddel dat gedurende het hele jaar aanwezig mag zijn.
1.56 kampeermiddelen
- a. een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;
- b. enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;
een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.57 kantoor
voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.58 kas
een bouwwerk van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen.
1.59 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft.
1.60 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen
voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden, speeltoestellen en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.
1.61 kleinschalige horecagelegenheid
een bij een (vaak agrarisch) bedrijf behorende theeschenkerij of proeverij van streekeigen producten dan wel producten afkomstig van het eigen bedrijf.
1.62 landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van bodem, water, terreinvormen, niet-levende en levende natuur en het menselijk grondgebruik in onderlinge samenhang en wisselwerking.
1.63 manege
een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, zulks in combinatie met een of meer van de navolgende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en pony's, horeca-activiteiten (kantine, foyer en dergelijke), logies- en/of verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen.
1.64 mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.65 mestsilo
een bouwwerk dat bestemd is voor de opslag van dunne dierlijke meststoffen.
1.66 mestzak
een mestbassin, geheel of grotendeels gelegen boven de het aansluitende terrein, voornamelijk opgebouwd uit kunststoffolies waarvan de bodemafdichting en afdekking een geheel vormen.
1.67 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en/of fauna in relatie met de bijbehorende abiotische randvoorwaarden (bodem, water, terreinvormen).
1.68 niet-agrarische neventak
niet-agrarische activiteiten als ondergeschikt bestanddeel van een agrarisch bedrijf, waarbij de gezamenlijke oppervlakte aan gebouwen en onbebouwde grond ten behoeve van de neventak(ken) in geen geval meer bedraagt dan in totaal 400 m², exclusief een eventuele buitenrijbaan en exclusief weidegrond in geval van paardrijactiviteiten.
1.69 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.70 opslag
het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.
1.71 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.
1.72 paardenfokkerij
een agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij.
1.73 paardenhouderij
een bedrijf dat uitsluitend is gericht op het houden, stallen of africhten van paarden, alsmede de handel in paarden.
1.74 paardenstalling
het houden van paarden en pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's in pension te stallen en te weiden; onder paardenstalling worden geen paardrijscholen en maneges verstaan.
1.75 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.76 permanente standplaats kampeermiddel
een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, gedurende het gehele jaar.
1.77 recreatieboerderij
een gebouw met faciliteiten voor recreatief nachtverblijf van groepen.
1.78 recreatiewoning
een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond.
1.79 reëel agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf met een omvang, passend bij ten minste een halve tot een volledige arbeidskracht, met aannemelijk perspectief op volwaardigheid.
1.80 rooilijn
de lijn evenwijdig aan de weg en in het verlengde van de voorgevel van het gebouw (niet zijnde een bijgebouw) dat het dichtst bij de weg is gelegen dan wel (indien de voorgevel niet evenwijdig is aan de weg) de lijn evenwijdig aan de weg door het dichtst bij de weg gelegen hoekpunt van zij- en voorgevel van het gebouw (niet zijnde een bijgebouw) dat het dichtst bij de weg is gelegen.
1.81 seizoenstandplaats
het terreingedeelte dat is bestemd voor het plaatsen van een kampeermiddel voor een periode van meer dan 5 weken en ten hoogste 7 maanden per kalenderjaar gelegen tussen 15 maart-31 oktober.
1.82 standplaats
een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel of stacaravan, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten.
1.83 stacaravan
een gebouw dat in zijn geheel kan worden verplaatst en is bestemd voor recreatief verblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
1.84 toeristische standplaats kampeermiddel
het terreingedeelte dat is bestemd voor het plaatsen van een kampeermiddel dat gedurende een beperkte periode van ten hoogste 5 aaneengesloten weken aanwezig is.
1.85 uitbouw
een uit de gevel uitstekend ondergeschikt deel van een woning, zoals erkers, toegangsportalen, (bij)keukens, en woon-of slaapgedeelten, alsmede uitstekende delen van inpandige garages en bergingen.
1.86 verkoop eigen producten
het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, bij wijze van neventak van een agrarisch bedrijf, voor zover deze agrarische producten op het eigen bedrijf zijn geteeld en hooguit op ambachtelijke wijze op het eigen bedrijf zijn verwerkt of bewerkt.
1.87 volwaardig agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf dat duurzaam werkgelegenheid biedt aan ten minste één volledige arbeidskracht die een hoofdberoep, hoofdbestaan en volledige dagtaak in het bedrijf vindt; van duurzame werkgelegenheid is sprake indien voldoende aannemelijk is dat het bedrijf over een periode van ten minste tien jaar gelijkblijft qua aard, omvang en arbeidsbehoefte.
1.88 voorgevel
de naar de weg gekeerde zijde van een gebouw.
1.89 zorgboerderij/zorglandbouw
een agrarisch bedrijf die ruimte biedt aan gepensioneerden, psychiatrische patiënten, gehandicapten, langdurig zieken of chronisch zieken om mee te helpen binnen het bedrijf.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarische bedrijven als bedoeld in artikel 1 lid 1.8 sub a, b, e, f, g, h, i en j, met dien verstande dat:
- 1. nieuwvestiging, hervestiging of omschakeling van de in lid 1.8 onder sub e, g en i genoemde agrarische bedrijven niet is toegestaan;
- 2. ter plaatse van Oudelandsedijk 4 in Dirksland uitsluitend agrarische bedrijven als bedoeld in artikel 1 lid 1.8 onder a en h zijn toegestaan.
- b. ter plaatse van de aanduiding 'groen': uitsluitend afschermend groen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch hulp- en nevenbedrijf': tevens een agrarisch hulp- en nevenbedrijf;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kenniscentrum': tevens een kennis- en innovatiecentrum voor de akkerbouw en bijbehorend testcentrum;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen;
met daaraan ondergeschikt:
- f. de nevenfuncties zoals opgenomen in tabel 3.1. en zoals toegestaan conform lid 3.4;
Tabel 3.1 Nevenfuncties, bij recht toegestaan
nevenfunctie | |
wonen/hobbyboer/terreinbeheer- en onderhoud | |
kleinschalige natuurontwikkeling | |
intensieve kwekerij bij wijze van neventak | |
kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen, niet zijnde wandel-, voet- en fietspaden | |
kleinschalige horeca in het hoofdverblijf | |
aan huis gebonden beroepen | |
opslag en stalling van agrarische producten | |
verkoop van zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of -geteelde agrarische producten | |
kinderboerderij | |
paardenstalling | |
verhuur van fietsen | |
kleinschalig kamperen | |
zorglandbouw, uitsluitend in de vorm van dagbesteding | |
bed & breakfast |
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
- a. gebouwen ten dienste van de bestemming en bedrijfswoningen met bijgebouwen;
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
en gelden de volgende regels:
- c. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van terreinafscheidingen, worden binnen het bouwvlak gebouwd;
- d. erfbebouwing dient op te minste 1 m achter de naar de weg gekeerde gevel van de woning te worden gebouwd;
- e. overigens geldt per bouwvlak het volgende:
max. aantal | max. inhoud | max. oppervlak | max. goothoogte | max. bouwhoogte | |
bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen) | één | 750 m³ | bedrijfswoning 6 m uitbouw 3 m | bedrijfswoning 10 m uitbouw 6 m | |
bijgebouwen per bedrijfswoning (inclusief overkappingen) | 75 m² | 3 m | bijgebouwen 6 m overkappingen 2,7 m | ||
bedrijfsgebouwen | volledig bouwvlak | 6 m | 10 m | ||
kennis- en innovatiecentrum met bijbehorend testcentrum | 4.000 m² | 6 m | 10 m | ||
mestsilo's | 2.500 m³ **) | 6 m | |||
foliebassins en mestzakken | 4 m | ||||
silo's | 12 m | ||||
terreinafscheidingen: - voor de voorgevel van de bedrijfswoning - op overige plaatsen | 1 m 2 m | ||||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 3 m |
*) deze oppervlaktemaat heeft uitsluitend betrekking heeft op gebouwen
**) met een maximum van 40 m³ per hectare per bedrijf
met dien verstande dat:
- f. ten minste 75% van de bebouwing uit bedrijfsgebouwen bestaat en ten hoogste 25% van de bebouwing ten dienste staat van de bedrijfswoning;
- g. voor de reeds bestaande erfbebouwing, niet passend binnen het bepaalde onder e het volgende geldt:
- 1. het uitbreiden van bestaande bebouwing is in geen geval toegestaan;
- 2. nieuwbouw is in geen geval toegestaan;
- 3. het gebruik van kassen, anders dan hobbykassen, is in geen geval toegestaan;
- 4. van het bepaalde onder 2 kan eenmalig worden afgeweken indien bebouwing, niet zijnde de woning, wordt gesaneerd, met dien verstande dat het oppervlak van de nieuw op te richten bebouwing ten hoogste 50% mag bedragen van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. mestopslag buiten het bouwvlak is niet toegestaan.
- b. nevenfuncties dienen te worden uitgeoefend binnen de bestaande gebouwen, met een maximum oppervlak van 400 m², exclusief een eventuele buitenrijbaan ingeval van paardenstalling en kleinschalig kamperen;
- c. buitenopslag, niet zijnde opslag ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, ten behoeve van nevenfuncties is niet toegestaan;
- d. per bouwvlak is ten hoogste 1 paardenbak toegestaan, met dien verstande dat de paardenbak binnen het bouwvlak ligt en de omvang ten hoogste 20x40 m bedraagt;
- e. ten aanzien van de nevenfunctie kleinschalig kamperen geldt aanvullend het volgende:
- 1. de nevenfunctie is alleen toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
- 2. uitsluitend mobiele kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, zijn toegestaan;
- 3. het aantal standplaatsen bedraagt ten hoogste 25;
- 4. de afstand tot gevoelige functies bedraagt ten minste 100 m;
- 5. er dient voorzien te worden in een adequate landschappelijke inpassing;
- f. ten aanzien van de nevenfunctie bed & breakfast geldt aanvullend het volgende:
- 1. vloeroppervlak bedraagt ten hoogste 50% van het totaal aanwezige oppervlak;
- 2. het aantal kamers bedraagt ten hoogste 7;
- 3. bed & breakfast ten behoeve van tijdelijk of seizoensgebonden werk is niet toegestaan;
- g. aan-huis-gebonden beroepen zijn uitsluitend toegestaan in combinatie met de woning;
- h. de productie van energie uit biomassa is niet toegestaan;
- i. gebruik van bebouwing die na inwerkingtreding van de onderhavige bestemmingsplanherziening is vergund is uitsluitend toegestaan, indien uiterlijk 1 jaar na het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen, opgaande beplanting op de gronden met de aanduiding 'groen' is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen;
- b. ten minste 1.260 m2 aan open water;
- c. bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 1 m.
4.3 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 onder b, mits op andere wijze wordt voorzien in voldoende waterberging.
Artikel 5 Waterstaat - Waterkering
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van waterkeringen.
5.2 Bouwregels
Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming en met inachtneming van de volgende regels:
- a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 5.2 een omgevingsvergunning verlenen voor bebouwing ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen overeenkomstig de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de waterkering en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren en beheren van de waterkering.
5.4 Specifieke gebruiksregels
- a. De regels van de dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee de dubbelbestemming samenvalt.
- b. De regels van een andere bestemming zijn van overeenkomstige toepassing indien en voor zover deze regels in overeenstemming zijn met de regels van de dubbelbestemming.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
7.2 Bestaande maten
- a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
- d. Lid a is niet van toepassing op de saneringsregeling zoals opgenomen in artikel 3 lid 3.2 onder g.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Maten en bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan.
11.2 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Een nieuw bouwwerk of verandering van een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
- b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde CROW-richtlijn (dan wel de vervanger daarvan) bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Oudelandsedijk 4b Dirksland en Veerweg 1a Ooltgensplaat'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Het landbouwbedrijf Franzen Landbouw, gevestigd aan de Oudelandsedijk 4b in Dirksland, heeft uitbreidingsplannen. Naast een vergroting van de bedrijfscapaciteit en verbreding van de activiteiten wordt ook een kennis- en innovatiecentrum (met bijbehorend testcentrum) beoogd.
Deze ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan Landelijk Gebied Dirksland. Er is een uitbreiding van het bouwvlak en de bebouwingsmogelijkheden nodig. De gemeente en de provincie kunnen hier in principe mee instemmen, mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. De twee belangrijkste zijn:
- Er wordt voorzien in een goede ruimtelijke inpassing.
- Elders worden bebouwingsmogelijkheden gesaneerd ter compensatie van de beoogde extra bouwmogelijkheden aan de Oudelandsedijk 4b.
Sanering van bebouwingsmogelijkheden vindt plaats aan de Veerweg 1a in Ooltgensplaat. Ook dit perceel maakt daarom onderdeel uit van het plangebied.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied bestaat uit meerdere locaties. Deelgebied 1 van het plangebied omvat Oudelandsedijk 4b in Dirksland. Dit ligt ten zuidoosten van de kern Dirksland en ten zuidwesten van de kern Sommelsdijk, zie figuur 1.1. De directe omgeving van deelgebied 1 wordt gekenmerkt door agrarische landerijen en bijbehorende bebouwing. Deelgebied 1 wordt ontsloten door de Oudelandsedijk die in noordelijke richting naar Dirksland loopt en in zuidelijke richting naar Nieuwe-Tonge.
Figuur 1.1: Ligging deelgebied 1 ten opzichte van dichtstbijzijnde kernen.
Deelgebied 2 van het plangebied omvat een perceel aan de Veerweg 1a in Ooltgensplaat. Dit ligt ten zuiden van de kern Langstraat, zie figuur 1.2. De directe omgeving van deelgebied 2 wordt gekenmerkt door agrarische landerijen en bijbehorende bebouwing. Deelgebied 2 wordt ontsloten door de Veerweg. Vanaf daar kan via de Vroonweg de N498 richting Oude-Tonge of Achthuizen worden bereikt.
Figuur 1.2: Ligging deelgebied 2.
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Binnen deelgebied 1 (aan de Oudelandsedijk te Dirksland) vigeert het bestemmingsplan Landelijk Gebied Dirksland, vastgesteld op 26 juni 2013. Ter plaatse vigeert de bestemming 'Agrarisch', zie figuur 1.3.
Figuur 1.3: Vigerend bestemmingsplan in deelgebied 1 van het plangebied (blauwe markering).
Binnen deelgebied 2 van het plangebied (aan de Veerweg 1a te Ooltgensplaat) vigeert het bestemmingsplan Buitengebied Oostflakkee, vastgesteld op 16 oktober 2014 en het bestemmingsplan Buitengebied Oostflakkee 1e herziening, vastgesteld op 18 april 2018. Op basis van het bestemmingsplan Buitengebied Oostflakkee vigeert de bestemming 'Agrarisch' en deels tevens de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering', zie figuur 1.4.
Figuur 1.4: Vigerend bestemmingsplan in het deelgebied 2 van het plangebied (blauwe markering).
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 komt het bouwplan aan de orde. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied en het planvoornemen. Vervolgens zijn in hoofdstuk 4 de relevante omgevingsaspecten beschreven. Hoofdstuk 5 bevat een toelichting op de juridische regeling. Hoofdstuk 6 gaat kort in op de financiële uitvoerbaarheid en tenslotte wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Planvoornemen
2.1 Huidige Situatie
Deelgebied 1
In de huidige situatie bestaat deelgebied 1 uit agrarische grond met bijbehorende bebouwing, zie figuur 2.1 en 2.2.
De bebouwing op het perceel Oudelandsedijk 4b in Dirksland bestaat uit een kantoorgebouw met parkeergelegenheid en een viertal loodsen. Daarbij is de ondergrond rondom de bebouwing verhard. Aan de oost-, noord- en westzijde van het perceel is een watergang gelegen.
Figuur 2.1: Luchtfoto deelgebied 1, Oudelandsedijk 4b (rode omlijning).
Figuur 2.2: Aanzicht Oudelandsedijk 4b vanaf de Oudelandsedijk.
Deelgebied 2
In de huidige situatie bestaat deelgebied 2 uit agrarische grond met bijbehorende bebouwing, zie figuur 2.3. De bebouwing op het perceel aan de Veerweg 1a in Ooltgensplaat bestaat uit een bedrijfsgebouw voor de opslag van goederen met een oppervlakte van circa 770 m2. Hieromheen is agrarische grond gelegen. Aan de noordzijde is tussen het perceel en de weg een sloot aanwezig.
Figuur 2.3: Luchtfoto deelgebied 2, Veerweg 1a in Ooltgensplaat.
2.2 Beoogd Voornemen
Franzen Landbouw is voornemens uit te breiden op de locatie Oudelandsedijk 4b.
Tot een aantal jaren terug liep de productielijn van een agrariër tot en met de bulkopslag en van daaruit werd het afgevoerd naar de handelaar. Het bedrijf is voornemens om het proces van zaaien tot inpakken in zijn geheel tot zich te nemen. Ingevolge strenge milieueisen moet het gehele proces, van lossen tot inpakken van de agrarische producten, plaatsvinden in één ruimte. Daarnaast mag er geen vermenging plaatsvinden. Dit betekent dat per bedrijfshal één product mag worden opgeslagen en verwerkt. Hiervoor is een forse uitbreiding van de gebouwen nodig.
Het plan beoogt nieuwbouw van een viertal loodsen (twee met een oppervlak van circa 2.200 m2, een met een oppervlak van circa 2.700 m2 en een met een oppervlakt van circa 1.900 m2) en een kenniscentrum (met een oppervlak van circa 550 m2). De nieuwe loodsen zijn qua uitstraling, gevelaanzichten en materiaalgebruik identiek aan de bestaande loodsen.
Een loods met een oppervlak van circa 600 m2, gelegen nabij de inrit, wordt gesloopt.
Daarnaast is voldoende buitenruimte nodig, voor onder andere het manouvreren van vrachtauto's en circa 3.000 m2 overkapte kistenopslag.
Verder ligt het in de bedoeling een Akkerbouw Innovatie- en Kenniscentrum (AIKC), gespecialiseerd in akkerbouw, te realiseren. AIKC faciliteert, initieert, experimenteert, demonstreert en agendeert innovaties in de akkerbouwketen voor toepassing op Goeree-Overflakkee en bij andere akkerbouwers werkzaam in Zuid-Holland en de Zuidwestelijke delta. De maatschappelijk waarde komt naar voren uit het beoogde resultaat dat drieledig is:
- 1. Het innovatiecentrum kan bedrijven helpen om te blijven innoveren, om te groeien en duurzamer te worden op een economisch rendabele wijze.
- 2. Het AIKC biedt nieuwe mogelijkheden om onderwijs- en kennisinstituten bij de akkerbouw te betrekken en om "smart farmer" opleidingen te bieden die goed passen bij de behoefte van de sector aan hoogwaardig geschoolde jonge mensen.
- 3. Het AIKC kan het als icoonproject bijdragen aan het positioneren van het eiland Goeree-Overflakkee als een krachtige en innovatieve plek waar kansen zijn voor wonen en werken.
Figuur 2.4: Plattegrond beoogde ontwikkeling waarbij de lichtblauwe gebouwen uitbreiding zijn.
Het huidige bouwvlak is 2,3 ha groot. Voor de noodzakelijke uitbreiding en verbreding van activiteiten is een bouwvlak van 3,8 hectare noodzakelijk.
2.3 Landschappelijke Inpassing
Er is, rekening houdend met de provinciale kwaliteitskaart en het gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee, een voorstel voor de landschappelijke inpassing uitgewerkt.
Het belangrijkste uitgangspunt is een groene inpassing van het perceel, met streekeigen beplanting. Een en ander is geïllustreerd in de figuur 2.5. Hiermee wordt ook de bestaande bebouwing beter in het landschap ingepast, ook bezien vanaf de Oudelandsedijk.
2.3.1 Analyse
2.3.2 Ruimtelijk kwaliteitskader
2.3.3 Landschappelijke inpassing
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR, in werking getreden op 13 maart 2012, schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (2012)
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). De ladder is gewijzigd per 1 juli 2017. Vanaf dat moment moet voor alle stedelijke ontwikkelingen de behoefte worden beschreven. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt verstaan 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Toetsing
De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, betreft geen stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling betreft de uitbreiding van een agrarisch bedrijf en verbreding van bedrijfsactiviteiten. Op een andere locatie wordt een bouwvlak gesaneerd.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan geeft de provincie richting door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit de provinciale opgaven. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma's en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. De voor het plangebied meest relevante beleidskeuze is hierna samengevat.
Agrarische bebouwing en bedrijfsvoering
De provincie wil nieuwe bebouwing in het landelijk gebied beperken om zo de openheid te handhaven. Agrarische ontwikkelingen (in de vorm van bebouwing en kassen) vinden plaats op bouwpercelen of anderszins geconcentreerd en houden rekening met de aanwezige kenmerken en waarden.
De provincie biedt ruimte voor een vitale landbouw die waar mogelijk bijdraagt aan behoud en versterking van de landschappelijke kernkwaliteiten en de biodiversiteit. Om de openheid van het landelijk gebied te handhaven, is het oprichten van agrarische bebouwing mogelijk, indien deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven en wordt geconcentreerd op een bouwperceel met een omvang van maximaal 2 ha. Indien nodig is extra ruimte voor verbreding van activiteiten met ten hoogste 0,5 ha mogelijk.
Gebleken is dat akkerbouwbedrijven omwille van een duurzame en efficiënte bedrijfsvoering soms behoefte hebben aan schaalvergroting. Voor deze bedrijven is er de mogelijkheid om een nabijgelegen bedrijf over te nemen en een aaneengesloten bouwperceel van meer dan 2 hectare te gebruiken. Het bouwperceel bedraagt in dit geval niet meer dan de omvang die de bouwpercelen van beide bedrijven in eerste instantie omvatten. Voorwaarde is dat het bouwperceel met de opstallen van het achtergelaten bedrijf worden gesaneerd. Voor de bedrijfswoning kan eventueel een uitzondering worden gemaakt als omzetting naar een burgerwoning ter plaatse past in het provinciale beleid voor ruimtelijke kwaliteit.
Toetsing
In dit geval gaat het om een akkerbouwbedrijf met een bouwvlak van 2,3 hectare dat voor een duurzame en efficiente bedrijfsvoering een oppervlakte van 3,8 hectare nodig heeft.
Het bedrijf is voornemens om het proces van zaaien tot inpakken in zijn geheel tot zich te nemen. Ingevolge strenge milieueisen moet het gehele proces, van lossen tot inpakken van de agrarische producten, plaatsvinden in één ruimte. Daarnaast mag er geen vermenging plaatsvinden. Dit betekent dat per bedrijfshal één product mag worden opgeslagen en verwerkt. Hiervoor is een forse uitbreiding van de gebouwen nodig. Ook is een innovatiecentrum beoogd.
Op een andere locatie kan 1 ha worden gesaneerd. Voor verbreding van activiteiten kan het perceel met 0,5 ha worden uitgebreid. In totaal is hierdoor een bouwvlak van 3,8 hectare mogelijk.
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerde versie april 2019)
De omgevingsverordening voorziet in regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Het gaat bijvoorbeeld over regels voor zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit, agrarische ontwikkelingen, stedelijke ontwikkelingen en leegstand.
De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke plannen. Met name van belang zijn de regels voor ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ontwikkelingen en de regels voor agrarische bedrijven.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Goeree-Overflakkee (2010)
De Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee is door het (toenmalige) Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee (ISGO) opgesteld en is daarna door de gemeenteraden van de diverse (toenmalige) gemeenten op het eiland, waaronder die van Goedereede, in december 2010 vastgesteld.
Centraal staat de ambitie om Goeree-Overflakkee te ontwikkelen tot een authentiek en vitaal belevingseiland in de Delta. De visie gaat uit van een globale visie voor de lange termijn en een precieze aanduiding van de dorpsgebieden op contourkaarten als ontwikkelingsgebied voor herstructurering, inbreiding en uitbreiding.
Binnen de structuurvisie bestaat de ontwikkelingssystematiek uit de volgende drie onderdelen:
- A. Kernenprofilering voor gericht versterken van de sociaaleconomische vitaliteit (leefbaarheid en leefomgeving in de meeste brede zin van het woord).
- B. Kansenkaart voor recreatie en toerisme, met vooral inspirerende en perspectiefvolle zones, locaties en thema's.
- C. Landschapskwaliteitskaart met daarin waardevolle identiteitsbepalende elementen, structuren en gebieden.
Om nu en in de toekomst initiatieven te kunnen afwegen, heeft Goeree-Overflakkee tot slot de hoofdlijnen voor een regionaal afwegingskader opgenomen. Dit is gericht op het afwegen van de belangrijkste opgaven die worden verwacht en de kernkwaliteiten die worden bewaakt.
Centrale boodschap uit de eilandelijke regionaal-economische visie is:
- Stilstand is achteruitgang: zonder investeringen in economische structuur-versterking (profit) lopen welzijn (people) en omgeving (planet) geleidelijk terug.
- Geen slot op het eiland: kernkwaliteiten als de rust en ruimte en werkzame bevolking benutten en vermarkten in plaats van louter conserveren.
- Daadkrachtige organisatie: alleen indien wordt geïnvesteerd in een slag-vaardige, gezamenlijke uitvoeringsorganisatie kan de regionale economie worden opgekrikt.
- Onderscheid en innovatie: niet inzetten op meer van hetzelfde (kopiëren van wat elders al gebeurt), maar op ''eigen wijze groei' gebaseerd op onder-scheidende kwaliteiten en vernieuwend denken en doen.
- Ondernemerschap, toerisme en wonen als economische motor.
- Randvoorwaarden op orde: voldoende ruimte voor bedrijvigheid, goede bereikbaarheid en optimale gemeentelijke dienstverlening.
- Vertel hoe goed je bent: promotie en marketing van de kwaliteiten van Goeree-Overflakkee naar verschillende doelgroepen.
3.3.2 Eilandvisie
Tijdens de raadsvergadering van 12 februari 2015 is de gemeenteraad van Goeree-Overflakkee unaniem akkoord gegaan met de toekomstvisie voor de gemeente, de Eilandvisie. Hiermee beschikt de gemeente over een heldere langetermijnvisie waar iedereen zich op kan richten en die de kaders biedt voor de besluitvorming van de gemeente. Met deze visie kunnen de maatschappelijke opgaven waar het eiland voor staat, samen worden opgepakt.
Zes strategische kernthema's
Vanuit de visie zijn zes strategische kernthema's geformuleerd als de leidraad voor de toekomst:
- 1. De eilanditeit, het behoud van de unieke identiteit van het eiland.
- 2. De maatschappelijke balans, de versterking van de sociaaleconomische vitaliteit en het behoud van een voldoende zorg- en voorzieningenniveau.
- 3. De kwaliteit, van leven en van groei.
- 4. Duurzaamheid, Goeree-Overflakkee kan en wil het meest duurzame eiland worden.
- 5. Innovatie, de vestigingsvoorwaarde voor bedrijven en onderwijs en dus als bron voor werkgelegenheid.
- 6. Verbindingen, de versterking daarvan op het eiland en met de metropolen Rotterdam en Antwerpen, zowel sociaal, fysiek als digitaal.
Deze thema's hebben elk een toetsvraag. Deze kernthema's fungeren als zeef voor alle beleidsplannen, beleidsvoornemens en initiatieven, zodat toekomstige plannen altijd binnen de Eilandvisie vallen.
3.4 Conclusie
De uitbreiding van een bedrijf is niet in strijd met het rijks-, provincaal en gemeentelijke beleid.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de sectorale aspecten beschreven waarop dit plan van invloed is. Ieder aspect komt in een aparte paragraaf aan bod. Hierin worden het toetsingskader, de effecten van het plan en de beoordeling hiervan beschreven. In alle paragrafen wordt ingegaan op de beoogde ontwikkeling voor deelgebied 1 van het plangebied. Omdat in deelgebied 2 (Veerweg 1a Ooltgensplaat) alleen bouwmogelijkheden worden verwijderd, zijn niet alle omgevingsaspecten relevant. Op deelgebied 2 wordt alleen ingegaan in paragraaf 4.3, 4.7 en 4.9.
4.2 Bedrijven En Milieuhinder
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden.
Onderzoek en conclusie
Gelet op de ruime afstand van het perceel Oudelandsedijk 4b in Dirksland tot woningen van derden kan worden geconcludeerd dat er geen gevolgen zijn voor woningen in de omgeving. Ook bedrijven in de buurt worden niet gehinderd door de beoogde ontwikkeling. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
4.3 Ecologie
Toetsingskader
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
- Natura-2000 gebieden
- Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een ruimtelijk plan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
- de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Deelgebied 1
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Deelgebied 1 van het plangebied ligt op circa 3 kilometer afstand van Natura 2000-gebied Grevelingen (figuur 4.1), dit is tevens een stikstofgevoelig habitat. De ontwikkeling leidt gezien de afstand niet tot negatieve effecten op de waterhuishouding, verstoring, areaalverlies of versnippering van het Natura 2000-gebied Grevelingen. Met het programma AERIUS Calculator is een verschilberekening uitgevoerd om de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen en te toetsen of de eventuele toename past binnen de eisen die gelden op grond van de Wet natuurbescherming. Uit de berekening blijkt dat geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan de drempelwaarde van 0,00 mol N/ha/jr. Het bestemmingsplan is daarom in het kader van de Wet natuurbescherming uitvoerbaar. In bijlage 1 is de AERIUS- berekening verder toegelicht en in bijlage 2 is de berekening opgenomen.
Figuur 4.1: Natura 2000-gebied Grevelingen en deelgebied 1 van het plangebied (rode cirkel).
Natuurnetwerk Nederland
Ten oosten van deelgebied 1 van het plangebied ligt een ecologische verbindingszone, zie figuur 4.2. De beoogde activiteiten hebben geen invloed op de functie van deze zone. Negatieve effecten worden uitgesloten.
Figuur 4.2: NNN-gebied en deelgebied 1 van het plangebied (rode cirkel).
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld gedurende door middel van een quickscan (inclusief veldbezoek). De rapportage is opgenomen bijlage 3.
In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels is het van belang om werkzaamheden buiten het broedseizoen te starten en/of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen
(vogelverschrikkers gebruiken, groen rooien buiten broedseizoen). Deelgebied 1 bezit geen
mogelijkheden voor vleermuizen en vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen om er te verblijven. Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Er kunnen daarnaast algemene nationaal beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën aanwezig zijn. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in provincie Zuid-Holland. Het voorkomen van overige beschermde soorten wordt uitgesloten.
Deelgebied 2
Gebiedsbescherming
In deelgebied 2, dat gelegen is aan de Veerweg 1a, worden geen nieuwe ontwikkelingen beoogd. De huidige bebouwing wordt gesloopt, dit geeft geen negatieve effecten op het buitendijks gelegen natuurgebied Krammer Volkerak (Natura 2000 en Natuurnetwerk) aan de zuidzijde op 120 meter afstand. Het is namelijk dusdanig kleinschalig dat het binnen vijf werkdagen verwijderd is.
Soortenbescherming
Met het oog op de sloop van de aanwezige bebouwing is het van belang dat op voorhand uitgesloten wordt dat er beschermde soorten in deelgebied 2 van het plangebied aanwezig zijn. De ecologische waarden zijn daarom vastgesteld door middel van een quickscan (inclusief veldbezoek). De rapportage is opgenomen in bijlage 4. Hieruit blijkt dat het voorkomen van en negatieve effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen en broedvogels (al dan niet met vaste rust- en verblijfplaatsen) wordt uitgesloten. Mogelijk vliegen en foerageren er wel vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Het voorkomen van overige beschermde soorten wordt uitgesloten. Effecten op beschermde planten- en diersoorten kunnen hierdoor worden uitgesloten.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of soorten. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het project.
4.4 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Transport van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking staat in het Basisnet. Met het inwerking treden van het Bevt is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen vervallen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-6 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens zijn in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Onderzoeken conclusie
Franzen Landbouw is zelf geen inrichting waarop het Bevi van toepassing is.
Figuur 4.3: Weergave risicovolle inrichtingen nabij deelgebied 1 Oudelandsedijk 4bb (blauwe cirkel).
In figuur 4.3 zijn vier risicovolle bronnen aangegeven. Vanwege de opslag van propaan zijn deze inrichtingen als risicobron aangeduid. Deze vier inrichtingen hebben een PR 10-6-contour van respectievelijk 25 of 20 meter. Deelgebied 1 van het plangebied ligt niet binnen deze contouren.
Verder worden in de nabijheid van het deelgebied 1 geen gevaarlijke transporten vervoerd. Hierdoor staat het aspect externe veiligheid de vaststelling van het plan niet in de weg.
4.5 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- a. een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- b. een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij een ruimtelijke ontwikkeling uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling aan de Oudelandsedijk 4b in Dirksland leidt tot een toename van verkeer van 92 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Hierbij wordt uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 5%. Uit de NIBM-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,41 µg/m³ en van fijn stof van 0,05 µg/m³ (zie figuur 4.4). Beide toenames blijven beneden de 1,2 µg/m³. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Figuur 4.4: Weergave uitkomsten NIBM-tool.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van deelgebied 1 van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Oudelandsedijk, direct aan deelgebied 1 van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen: 13 µg/m³ voor NO2, 17 µg/m³ voor PM10 en 9,8 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.6 Bodem
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek en conclusie
Voor de locatie Oudelandsedijk 4b in Dirksland is historisch vooronderzoek uitgevoerd (zie bijlage 5). Er zijn op het maaiveld ter plaatse van de akker puindelen waargenomen, die aanleiding geven een bodemverontreiniging met asbest, zware metalen, PAK en minerale olie op de onderzoekslocatie te verwachten. Geadviseerd wordt het volledig verkennend bodemonderzoek uit te voeren (volgens de strategie voor een "verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming" (VED-HE)).
Daarnaast is op één locatie puinverharding aangetroffen. Hiervoor is een puincertificaat beschikbaar.
Voor het ondergrond en grondwater is de locatie onverdacht voor het voorkomen van
bodemverontreiniging.
4.7 Water
Toetsingskader
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het plan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europees:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan
- Provinciale Structuurvisie
- Omgevingsverordening
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1.500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:
- nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingstoename;
- nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied;
- nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.
Gemeentelijk beleid
Het hoofddoel van het Waterplan Goeree-Overflakkee is het opstellen van een gezamenlijke koers van de gemeenten en het waterschap voor de realisatie van een veilig, schoon, aantrekkelijk en goed beheerd watersysteem in de stedelijke kernen op Goeree-Overflakkee. In het waterplan worden de volgende drie hoofdaspecten aan de orde gesteld:
- De inrichting van het gebied en de afstemming tussen de ruimtelijke ordening en het waterbeheer. Het gaat daarbij niet alleen om de hoeveelheid water die nodig is voor het realiseren van een bepaald beschermingsniveau tegen wateroverlast, maar nadrukkelijk ook om de beleving van het water binnen de kernen.
- Het gebruik en het beheer en onderhoud van oppervlaktewater. Hierbij horen afspraken over de beheergrenzen en wie wat doet. Het waterplan zal daarnaast helpen bij de verankering van de waterzaken binnen de organisaties.
- De omgang met afvalwater en regenwater in het gebied. Hierbij speelt onder andere de relatie tussen de afvalwaterketen en de kwaliteits- en kwantiteitsaspecten van het oppervlaktewatersysteem.
Onderzoek
Huidige situatie
Algemeen
In de huidige situatie is het plangebied grotendeels verhard en bebouwd. De bodem in het plangebied bestaat uit zavel met een homogeen profiel. In het plangebied is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zegen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen de 0,4 en 0,8 meter beneden maaiveld en de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,20 meter beneden maaiveld ligt.
Waterkwantiteit
Tussen het plangebied en de Oudelandsedijk ligt een hoofdwatergang met een beschermingszone van 5 meter aan beide zijden van de watergang, zie figuur 4.5.
Aan de noord- en westzijde van het plangebied is een smalle watergang gelegen. Binnen het plangebied zijn verder nog twee oppervlaktewaterlichamen gelegen.
Figuur 4.5: Hoofdwatergang nabij plangebied.
Waterkwaliteit
De watergangen in en nabij het plangebied worden niet gerekend tot KRW-waterlichamen.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- en beschermingszone van een primaire of regionale waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de uitbreiding van een agrarisch bedrijf met bijbehorende loodsen en voorzieningen. Daarnaast wordt een kennis- en innovatiecentrum voor de akkerbouw gerealiseerd.
Waterkwantiteit
Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied en van meer dan 1.500 m2 in landelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd te worden.
Het realiseren van verhard oppervlak is alleen mogelijk als er aan watercompensatie wordt gedaan.
Ten opzichte van de huidige situatie wordt er circa 810 m2 water verwijderd. Dit oppervlak moet in ieder geval in het nieuwe plan terugkomen. Daar bovenop dient nog 10% van het totaal aan
toegevoegde verharding te worden teruggebracht in de vorm van water.
In de huidige situatie is circa 30.000 m2 verhard oppervlak aanwezig, in nieuwe situatie circa 34.500 m2. Er wordt dus 4.500 m2 extra verharding gerealiseerd. Dit brengt een watercompensatieopgave van 450 m2 extra water met zich mee.
De totale wateropgave bedraagt 1.260 m2 (namelijk 810 m2 + 450 m2).
Aan de noordzijde zal aansluitend aan de sloot een helofytenzuivering komen, deze wordt meegenomen in de watercompensatie.
De nieuw aan te leggen sloot heeft een wateroppervlak van 2.961 m².
Met de beoogde ontwikkeling wordt voldoende nieuw water gerealiseerd om aan de verplichte compensatie te voldoen.
Ter plaatse van de locatie Veerweg 1a in Ooltgensplaat neemt het verhard oppervlak af.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- 1. hemelwater vasthouden voor benutting,
- 2. (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
- 3. afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
- 4. afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.
Het plangebied Oudelandsedijk 4b wordt aangesloten op het aanwezige gemeentelijke rioolstelsel. De hemelwaterafvoer wordt afgekoppeld en stroomt af op nabijgelegen oppervlaktewater.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de sloop- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
Op grond van de keur waterschap Hollandse Delta zijn werken in en nabij waterstaatswerken vergunningplichtig.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Er wordt voorzien in voldoende watercompensatie. Wel dient een watervergunning aangevraagd te worden voor het dempen van bestaande watergangen en het graven van nieuwe watergangen.
4.8 Kabels En Leidingen
Beleid en normstelling
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Onderzoek en conclusie
In en nabij het plangebied zijn geen kabels of leidingen aanwezig die van invloed zijn op de beoogde ontwikkeling.
4.9 Archeologie
Beleid en normstelling
Erfgoedwet
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Beleidsnota archeologische monumentenzorg
De gemeente Goeree-Overflakkee heeft archeologiebeleid waarin het wettelijk en beleidsmatig kader behandeld wordt. De nota geeft aan hoe in de toekomst op Goeree-Overflakkee op een efficiënte en verantwoorde wijze omgegaan wordt met het archeologisch erfgoed. Het streven is daarbij om het bodemarchief zoveel mogelijk in situ te bewaren. Bekende archeologische waarden worden door planaanpassing zoveel mogelijk ontzien. Zodoende kunnen archeologische waarden behouden blijven en worden opgravingskosten uitgespaard. Om het archeologisch erfgoed zo goed mogelijk te behouden en planaanpassing te kunnen realiseren, dienen archeologische informatie en belangen zo vroeg mogelijk te worden ingebracht en worden meegewogen in het proces van ruimtelijke ordening. Indien behoud van het bodemarchief niet mogelijk is, dient het gedocumenteerd te worden ('behoud ex situ').
Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.
Onderzoek en conclusie
De Oudelandsedijk heeft een archeologische verwachtingswaarde 4. Dit betekent dat bij werkzaamheden groter dan 500 m2 en dieper dan 50 cm archeologisch onderzoek is vereist.
De beoogde ontwikkeling vindt niet plaats op of in de Oudelandsedijk. Uit de archeologische beleidskaart van de gemeente Goeree-Overflakkee blijkt dat de grond van deelgebied 1 van het plangebied is aangeduid als 'geen voorschriften'. Dit houdt in dat de gemeente geen waarde toekent aan de gronden van het plangebied.
Figuur 4.6: Uitsnede archeologische beleidskaart (rode cirkel betreft Oudelandsedijk 4b).
Ook ter plaatse van deelgebied 2 zijn geen archeologische waarden aanwezig.
4.10 Cultuurhistorie
Beleid en normstelling
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Onderzoek en conclusie
Goeree-Overflakkee is ontstaan uit een reeks eilandjes en platen die werden ingepolderd en met bedijkingen van nieuwe aanwassen steeds werden vergroot. De oudste polders zijn nog te herkennen aan hun ringvormige dijkstructuur. Aanwaspolders hebben vaak een langwerpige vorm, die als schil tegen oudere polders ligt. In het plangebied komen geen specifieke cultuurhistorische waarden voor.
4.11 Mobiliteit
Ontsluiting
Het landbouwbedrijf is gelegen aan en ontsluit via de Oudelandsedijk, een erftoegangsweg (type I) met een maximumsnelheid van 60 km/u. In noordelijke richting wordt ontsloten op de N215, van waaruit ook het hoger gelegen netwerk kan worden bereikt in de zin van de N59. Ten zuiden wordt ontsloten richting Nieuwe-Tonge. De kern Nieuwe-Tonge zelf wordt door de N215 ontsloten met onder meer Dirksland, Middelharnis en Oude-Tonge, voor het doorgaande verkeer. De Oudelandsedijk dient met name ter ontsluiting van bestemmingsverkeer en geldt als een landelijke ontsluitingsweg.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
Het landbouwbedrijf aan de Oudelandsedijk 4b in Dirksland heeft in de huidige situatie reeds een verkeersaantrekkende werking. Met de uitbreiding in de toekomstige situatie zal het meer verkeer gaan genereren. De verwachte toename in het laag- en hoogseizoen zijn weergeven in tabellen 4.2 en 4.3.
Hierin zijn de verwachte verkeersbewegingen per dag omgerekend naar het aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal (mvt/etmaal) van een maatgevende dag in laag- en hoogseizoen.
In verband met aankomend en vertrekkend verkeer zijn de aantallen vermenigvuldigd met 2 (af- en aanrijdverkeer). Op basis van de ervaringscijfers van de initiatiefnemer is in het laagseizoen (november t/m augustus) gerekend met een toename van 1 vrachtauto per uur en in het hoogseizoen (september en oktober) een toename van 2 vrachtauto's per uur tijdens de openingstijden van het landbouwbedrijf. Buiten de genoemde uren vindt er geen noemenswaardige toename van het vrachtverkeer plaats.
De werknemers van het landbouwbedrijf komen met personenauto's. Op basis van ervaringscijfers van de initiatiefnemer zijn er in de huidige situatie op de piekmomenten 40 werknemers aanwezig en buiten de piekmomenten circa 10 werknemers. De werknemers komen in twee ploegen, namelijk van 6:00 tot 18:00 en van 18:00 tot 6:00 (hoogseizoen). Voor de toekomstige situatie wordt ingeschat dat het aantal werknemers zich met 10% zal uitbreiden door de uitbreiding van het landbouwbedrijf. Wanneer iedere werknemer met eigen auto komt, betekent dit een verkeerstoename van 8 mvt/etmaal in het hoogseizoen en 2 mvt/etmaal in het laagseizoen. Buiten de genoemde uren vindt er geen noemenswaardige toename van het verkeer plaats.
Naast uitbreiding van het landbouwbedrijf wordt ook een kennis- en innovatiecentrum mogelijk gemaakt. Volgens de initiatiefnemer zullen er circa 6 medewerkers per dag (worstcase) aanwezig zijn in het hoogseizoen, in het laagseizoen 3 medewerkers per dag . Hiernaast zullen de bezoekers in groepen van circa 6 personen komen. Er zullen naar verwachting 2 groepen per week in het hoogseizoen en 4 groepen per week in het laagseizoen komen. Op basis van de landelijke ligging wordt ervan uitgegaan dat de bezoekers met de auto komen. Met de berekening is ervan uitgegaan dat het kenniscentrum 6 dagen per week geopend is.
Tabel 4.2 Toename verkeersgeneratie laagseizoen
Type verkeer | Verkeerstoename per uur | Verkeerstoename per etmaal |
Vrachtauto/Vrachtbus | 2 vrachtauto's (7:00 tot 17:00) | 24 mvt/etmaal |
Personenauto werknemers | 1 mvt in het drukste uur | 2 mvt/etmaal |
Kenniscentrum | 12 mvt in het drukste uur | 24 mvt/etmaal |
Totaal | 50 mvt/etmaal |
Tabel 4.3 Toename verkeersgeneratie hoogseizoen
Type verkeer | Verkeerstoename per uur | Verkeerstoename per etmaal |
Vrachtauto/Vrachtbus | 4 vrachtauto's (6:00 tot 21:00) | 60 mvt/etmaal |
Personenauto werknemers | 4 mvt in het drukste uur | 8 mvt/etmaal |
Kenniscentrum | 12 mvt in het drukste uur | 24 mvt/etmaal |
Totaal | 92 mvt/etmaal |
De huidige verkeersintensiteit op de Oudelandsedijk bedraagt op een gemiddelde werkdag 1700 mvt/etmaal, op een gemiddelde weekenddag is de intensiteit 1200 mvt/etmaal. Uit de bovenstaande tabellen blijkt dat de ontwikkeling leidt tot een verkeerstoename van maximaal 92 mvt/etmaal op een maatgevende dag. In het drukste uur zal de verkeerstoename maximaal 56 voertuigen bedragen, ten tijde van de aankomende of vertrekkende medewerkers in het hoogseizoen (september en oktober). In de overige maanden van het jaar bedraagt de toename maximaal 23 mvt in het drukste uur. De overige verkeerstoename vindt zowel in het laag- als hoogseizoen verspreid over de dag plaats. De verkeerstoename zal naar verwachting opgaan in het huidige verkeersbeeld van de Oudelandsedijk.
Parkeren
In de huidige situatie wordt op eigen terrein geparkeerd, waar genoeg ruimte voor aanwezig is. Ook in de nieuwe situatie zal dit het geval zijn. De benodigde parkeerplaatsen voor het kennis- en innovatiecentrum worden binnen deelgebied 1 van het plangebied gerealiseerd. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.
4.12 Wegverkeerslawaai
De ontwikkeling aan de Oudelandsedijk 4b in Dirksland leidt tot een geringe verkeerstoename op de Oudelandsedijk (zie paragraaf 4.11). Het extra geluid dat dit veroorzaakt op de gevels van woningen zal zeer beperkt zijn en niet waarneembaar voor het menselijk oor.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt een koppeling gemaakt tussen de in de voorgaande hoofdstukken beschreven elementen en de verbeelding (plankaart en regels). De verbeelding vormt het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
5.2 Opzet Regels
De regels zijn gestructureerd in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de begrippen en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. De algemene regels (waaronder ook de parkeerregeling) zijn opgenomen in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.
De regels zijn grotendeels overgenomen uit het bestemmingsplan Landelijk Gebied Dirksland.
5.3 Bestemmingen
In deze paragraaf is een beschrijving gegeven van de bestemmingen in het gebied.
Agrarisch
Aan het bouwvlak aan de Oudelandsedijk 4b Dirksland en het voormalige bouwvlak aan de Veerweg 1a Ooltgensplaat is de bestemming Agrarisch toegekend. De bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn grotendeels conform het vigerende bestemmingsplan. Wel is de mogelijkheid voor grondgebonden veehouderij en de mogelijkheid voor neven- en vervolgfuncties via afwijking of planwijziging op het bouwvlak Oudelandsedijk 4b geschrapt. Daarnaast is de verbreding van de activiteiten mogelijk gemaakt door middel van de specifieke aanduiding 'agrarisch hulp- en nevenbedrijf'. Ook vanwege het kennis- en innovatiecentrum (met bijbehorend testcentrum) is een specifieke aanduiding opgenomen.
Groen
De bestemming Groen is opgenomen langs de randen van het perceel Oudelandsedijk 4b.
Waterstaat - Waterkering
Aan een deel van het voormalig agarisch bouwvlak ter plaatse van de Veerweg 1a in Ooltgensplaat is de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering toegekend (overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan). De gronden zijn mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van waterkering. De essentie van de dubbelbestemming is dat deze primair geldt ten opzichte van de andere ter plaatse geldende bestemmingen. Dit betekent bijvoorbeeld dat bouwactiviteiten, anders dan ten behoeve van de waterkerende functie, niet zonder meer kunnen worden toegestaan , maar in het kader van een afwijkingsregeling nader moeten worden afgewogen. Ook voor diverse werken en werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, geldt een omgevingsvergunningplicht.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd.
Op grond van artikel 6:12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening zijn plannen aangewezen waarvoor een dergelijk exploitatieplan moet worden opgesteld.
Voor dit plan dient een exploitatieplan te worden vastgesteld. Artikel 6:12, lid 2 geeft aan dat de gemeenteraad kan besluiten géén exploitatieplan vast te stellen indien:
- a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is
- b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
- c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
In de onderhavige situatie wordt voldaan aan de bovenstaande voorwaarden, omdat het kostenverhaal van het project anderszins is verzekerd. Er wordt een anterieure overeenkomst afgesloten.
Intiatiefnemer heeft voldoende financiële middelen om zijn bedrijfsbebouwing uit te breiden. Voor de realisering van het innovatie- en kenniscentrum is provinciale subsidie beschikbaar (uit het POP-budget groene ruimte).
De gemeente acht het plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Participatie
Initiatiefnemer heeft zijn buren geïnformeerd over de voorgenomen plannen.
7.2 Overleg
In het kader van het overleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is bij de voorbereiding van het plan overleg gevoerd met de provincie en het waterschap en de provincie. Het overleg met de provincie heeft geleid tot aanpassingen van het plan. Het waterschap heeft aangeven dat voor diverse activiteiten een vergunning nodig is.
7.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn konden zienswijzen worden ingediend. Er zijn twee zienswijzen ontvangen. Deze zijn samengevat en beantwoord in de Nota van zienswijzen (zie bijlage 6).
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Memo Stikstofberekening
Bijlage 1 Memo Stikstofberekening
Bijlage 2 Aeriusberekening
Bijlage 3 Quickscan Ecologie Oudelandsedijk 4 Dirksland
Bijlage 3 Quickscan ecologie Oudelandsedijk 4 Dirksland
Bijlage 4 Quickscan Ecologie Veerweg 1a Ooltgensplaat
Bijlage 4 Quickscan ecologie Veerweg 1a Ooltgensplaat
Bijlage 5 Historisch Vooronderzoek Bodem
Bijlage 5 Historisch vooronderzoek bodem