KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Recreatie - Dagrecreatie
Artikel 4 Waarde - Archeologie - 5
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Antidubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 Plangebied
1.3 Doel
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Project
2.1 Beschrijving Project
2.2 Juridische Regeling
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Kwaliteit Van De Leefomgeving
4.1 Inleiding
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
4.4 Bodem
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Geluid
4.7 Kabels En Leidingen
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Natuur
4.10 Verkeer En Parkeren
4.11 Water
4.12 Milieu Effect Rapportage
4.13 Conclusie
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Financiële Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1 Nota Van Zienswijzen En Overlegreacties

Goereeseweg 2-6, Goedereede

Bestemmingsplan - Gemeente Goeree-Overflakkee

Vastgesteld op 23-09-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen

1.2 plan

het bestemmingsplan Goereeseweg 2-6, Goedereede met identificatienummer NL.IMRO.1924.GDRGoereesw2en6-BP30 van de gemeente Goeree-Overflakkee

1.3 aan-huis-gebonden beroep

het in een woning of bijgebouw door de bewoner op beroepsmatige wijze verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermede naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

  1. a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen bosbouw, sier- en fruitteelt;
  2. b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee geheel of nagenoeg geheel op open grond;
  3. c. glastuinbouw: de teelt van tuinbouwgewassen geheel of nagenoeg geheel met behulp van kassen;
  4. d. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  5. e. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en geheel of nagenoeg geheel zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
  6. f. sierteelt: de teelt van siergewassen zonder gebruikmaking van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en/of vaste planten;
  7. g. bosbouw: de teelt van bomen vanwege houtproductie;
  8. h. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren, zonder of nagenoeg zonder gebruik te maken van daglicht;
  9. i. paardenfokkerij: het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij waaraan het africhten van en de handel in paarden ondergeschikt is; onder paardenfokkerij wordt niet verstaan paardenstalling, paardenrijschool en manege.

1.7 agrarische activiteiten bij wijze van hobby

agrarische bezigheden, voornamelijk bij wijze van liefhebberij.

1.8 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.9 antennedrager

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 bed & breakfast

een overnachtingsaccommodatie gericht op het tegen betaling bieden van de mogelijkheid tot een veelal kortdurend verblijf met het serveren van een ontbijt; een bed & breakfast is gevestigd in een woonhuis of een bijhuis en wordt gerund door de eigenaren, zijnde de hoofdgebruikers, van het betreffende huis en heeft maximaal zeven kamers.

1.13 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.

1.14 bedrijfs- of dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, welke woning slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming en het feitelijk gebruik van het gebouw of het terrein.

1.15 bedrijfsmatige exploitatie van verblijfsrecreatie

het bedrijfsmatig exploiteren en beheren van een verblijfsrecreatief complex, gericht op het jaarlijks aanbieden van recreatief verblijf aan meerdere, steeds wisselende personen.

1.16 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.17 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 Bevi-inrichting

bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.20 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.21 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.22 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.23 bodemverstorende activiteiten

het plegen van ingrepen die de bestemming van de grond veranderen en/of waardoor het grondwaterpeil verandert of het uitvoeren van grondbewerkingen.

1.24 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.25 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.26 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.27 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.28 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.29 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.30 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van het bouwwerk of het gebied heeft gemaakt.

1.31 dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen ten behoeve van vormen van recreatie, die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van een nachtverblijf.

1.32 deel

een bedrijfsgedeelte in de stal of schuur dat aangebouwd is aan de bedrijfswoning.

1.33 deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen.

1.34 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

1.35 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.

1.36 educatie

het organiseren van activiteiten en leerprocessen met het oog op het vermeerderen van kennis gericht op het landelijke gebied zoals een skybox in een stal of bezoekboerderijen niet zijnde scholen.

1.37 erfbebouwing

het geheel aan aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen zoals schuren, kassen, dierenverblijven (waaronder volledige glasconstructies als volières) en overkappingen op het erf behorend bij een woonhuis.

1.38 extensieve dagrecreatie

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

1.39 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.40 geluidsgevoelige objecten

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.41 hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.42 hoofdverblijf

het gebouw op een agrarisch perceel waarin de bedrijfswoning is gevestigd.

1.43 horecabedrijf

een onderneming gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie (hieronder wordt niet een dancing of discotheek begrepen).

1.44 hulpgebouw

een agrarisch bedrijfsgebouw van ondergeschikte aard, zoals een melkstal, bergschuur of schuilgelegenheid.

1.45 jaarplaats

het gedeelte van een kampeerterrein dat bestemd is voor het plaatsen van een kampeermiddel, dat gedurende het gehele jaar aanwezig mag zijn en als nachtverblijf uitsluitend mag worden gebruikt door personen, die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.46 kampeermiddelen

niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.47 kantoor

voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.48 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning of bijgebouw door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit), waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past en de aard en omvang van de activiteiten zodanig zijn dat deze geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

1.49 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden, speeltoestellen en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.

1.50 kleinschalige detailhandel

bij een afwijkende hoofdfunctie behorende detailhandel van streekeigen producten dan wel producten afkomstig van het eigen bedrijf of in de regio gelegen bedrijven.

1.51 kleinschalige horecagelegenheid

bij een afwijkende hoofdfunctie behorende theeschenkerij of proeverij van streekeigen producten dan wel producten afkomstig van het eigen bedrijf of in de regio gelegen bedrijven.

1.52 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.53 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.54 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.55 nevenfunctie

een of meer bedrijfsmatige activiteiten in combinatie met en ondergeschikt aan de uitoefening van het ter plaatse en bij wijze van hoofdfunctie uitgeoefende agrarische bedrijf.

1.56 niet-permanente verblijfsrecreatie

verblijfsrecreatie waarbij uitsluitend van seizoensgebonden standplaatsen voor kampeermiddelen gebruik wordt gemaakt.

1.57 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.58 opslag

het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.

1.59 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.60 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.

1.61 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.62 peil

  1. a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdingang;
  2. b. voor strandpaviljoens en gebouwen voor hulpverleningsposten en bewakingsposten op het strand: indien deze op bouwpalen zijn geplaatst: de hoogte van de palen voor zover aanwezig tussen maaiveld en de onderzijde van de vloerconstructie;
  3. c. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

1.63 permanente bewoning

onder permanente bewoning wordt verstaan een recreatiewoning, kampeermiddel of recreatieappartement te gebruiken als hoofdverblijf.

1.64 praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.65 recreatieboerderij

een gebouw met faciliteiten voor recreatief nachtverblijf van groepen.

1.66 recreatief medegebruik

extensieve vormen van dagrecreatie, zoals wandelen en fietsen en paardrijden.

1.67 recreatief nachtverblijf

een bouwwerk dat bedoeld is om uitsluitend recreatief door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt, zoals een recreatiewoning, chalet, stacaravan of hiermee gelijk te stellen onderkomen; onder recreatief verblijf wordt niet verstaan het verblijf noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden of arbeid.

1.68 recreatiewoning

een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend recreatief door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt; onder recreatief verblijf wordt niet verstaan het verblijf noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden of arbeid.

1.69 reëel agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf met een omvang, passend bij ten minste een halve tot een volledige arbeidskracht, met aannemelijk perspectief op volwaardigheid.

1.70 rooilijn

de lijn evenwijdig aan de weg en in het verlengde van de voorgevel van het gebouw (niet zijnde een bijgebouw) dat het dichtst bij de weg is gelegen dan wel (indien de voorgevel niet evenwijdig is aan de weg) de lijn evenwijdig aan de weg door het dichtst bij de weg gelegen hoekpunt van zij- en voorgevel van het gebouw (niet zijnde een bijgebouw) dat het dichtst bij de weg is gelegen.

1.71 seizoensgebonden standplaats kampeermiddel

een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij het kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, uitsluitend gedurende het zomerseizoen.

1.72 stacaravan

een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf zoals bedoeld in artikel 3 lid 2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) Bijlage II, zoals dit geldt op het moment van vaststelling van het plan.

1.73 toeristische standplaats kampeermiddel

een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, gedurende een beperkte periode van het jaar.

1.74 verkoop agrarische producten

het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, voor zover deze producten op het eigen bedrijf zijn geteeld of het resultaat zijn van ambachtelijke be- of verwerking van agrarische producten.

1.75 vervolgfunctie

een of meer functies of een of meer activiteiten als alternatief voor de agrarische bedrijfsvoering die ter plaatse is beëindigd.

1.76 volwaardige agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf met een omvang, passend bij ten minste één volledige arbeidskracht.

1.77 waterpeil

de hoogte (het niveau) van de waterspiegel gemeten naar NAP op het moment van aanvraag van de vergunning, ontheffing of bestemmingswijziging. Dit kan betrekking hebben op zowel oppervlaktewater als grondwater.

1.78 wonen

het duurzaam hoofdverblijf houden op één dezelfde locatie gedurende tenminste 2/3 deel van een aaneengesloten periode van 6 maanden.

1.79 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.8 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Recreatie - Dagrecreatie

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. garages, bergplaatsen en daarmee gelijk te stellen bouwwerken;
  2. b. agrarische activiteiten;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - opslag': hobbymatige opslag;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en toegangswegen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. een (bedrijfs)woning is niet toegestaan;
  2. b. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  3. c. ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is een maximum bebouwingspercentage aan gebouwen toegestaan;
  4. d. de maximum goothoogte van gebouwen is 3 meter;
  5. e. de maximum bouwhoogte van gebouwen is 6 meter;
  6. f. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde is 3 meter.

3.3 Voorwaardelijke verplichtingen

Het bouwen van nieuwe gebouwen is niet toegestaan binnen deze bestemming indien niet aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  1. a. een optimalisatieslag zoals beschreven in paragraaf 2.1.2 'Toekomstige situatie' van de toelichting op dit bestemmingsplan;
  2. b. de aanleg en instandhouding van een landschappelijke inpassing zoals beschreven in paragraaf 2.1.2 'Toekomstige situatie' van de toelichting op dit bestemmingsplan, met dien verstande dat de aanleg plaats vindt binnen een jaar na start van de bouw van het eerste nieuwe gebouw binnen het plangebied.
  3. c. het bouwplan dient te voldoen aan de gewenste bouwplannen zoals aangegeven in bijlage Bijlage 1 en Bijlage 2 of een bouwplan die qua omvang, maatvoering en ruimtelijke uitstraling overeenkomt met de gewenste bouwplannen.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. buitenopslag is alleen toegestaan binnen het bouwvlak en in het verlengde van de beoogde loodsen/schuren. Het dient bovendien zeer tijdelijk van aard te zijn en niet zichtbaar vanaf de openbare weg.

Artikel 4 Waarde - Archeologie - 5

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 34.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Overschrijding bouwgrens

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

6.2 Herbouw (bedrijfs)woningen

Algehele herbouw van (bedrijfs)woningen mag uitsluitend plaatsvinden op bestaande fundamenten.

6.3 Bestaande maten

  1. a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

  1. a. Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de bestemming, de bestemmingsomschrijving en de overige regels.
  1. a. Ten aanzien van onbebouwde gronden wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan:
    1. 1. het opslaan van bagger en grondspecie;
    2. 2. het opslaan van vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, zand, grind of brandstoffen;
    3. 3. de plaatsing van kampeermiddelen;

Ten aanzien van bouwwerken wordt onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:

  1. a. vormen van gebruik die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming en/of de regels mag worden gebruikt;
  2. b. het opslaan van bouwmaterialen, puin, zand en specie in verband met normaal onderhoud dan wel ter verwezenlijking van de bestemming;
  3. c. het uitoefenen van detailhandel in ter plaatse vervaardigde of direct daaraan verwante producten of goederen, voor zover dit een normaal en ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening, zoals ingevolgde de bestemming toegestaan;
  4. d. de stalling van ten hoogste één toercaravan of boot op het erf van (bedrijfs)woningen.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 Vrijwaringszone - Molenbiotoop

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Maten en bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) van gebouwen met ten hoogste 10%;
  2. b. afwijkingen van bouwhoogten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met ten hoogste 20%;
  3. c. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut met dien verstande dat:
  1. 1. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 20 m² bedraagt;
  2. 2. de bouwhoogte van bouwwerken ten hoogste 3,5 m bedraagt;
  1. d. beneden peil gelegen kelders met dien verstande dat de overschrijding van de grenzen van het bouwvlak ten hoogste 2 m bedraagt;
  2. e. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

10.2 Ten behoeve van waterberging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen in de bestemming 'Water' met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. van de wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend gebruik worden gemaakt voor de verbreding van kreken ten behoeve van extra waterberging;
  2. b. na wijziging van het plan is het bepaalde in artikel 25 van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Goederee' daarvan van overeenkomstige toepassing of een betreffende artikel van een opvolgend bestemmingsplan.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Voldoende parkeergelegenheid

  1. a. Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden – al dan niet gecombineerd –, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  2. b. Bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde CROW-richtlijn (dan wel de vervanger daarvan) bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  3. c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolg van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van omgevingsvergunningen voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken, dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ' Goereeseweg 2-6, Goedereede'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Aan de Goereeseweg 2-6 in Goedereede ligt een agrarisch bouwvlak verdeeld over twee kadastrale percelen. De percelen zijn apart in eigendom van twee initiatiefnemers. In het verleden was hier een agrarisch bedrijf gevestigd. In het plangebied staat één loods en door de jaren heen zijn meerdere schuurtjes, hokjes, bergingen, een kippenhok, een kas en een garage gebouwd. Er is geen (bedrijfs)woning aanwezig. Het plangebied wordt hobbymatig gebruikt.

Het voornemen is om alle kleine gebouwen en hokken op beide percelen te slopen, de aanwezige loods te vergroten en een nieuwe schuur te bouwen. Het achterterrein zal opgeknapt worden. De bestaande loods en de nieuwe schuur zullen worden gebruikt voor opslag. Het perceel inclusief nieuwe bebouwing zal landschappelijk worden ingepast.

De gewenste ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Goedereede' van de gemeente Goeree-Overflakkee. Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' met bouwvlak. Deze gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor agrarische bedrijven. De gemeente heeft aangegeven onder voorwaarden medewerking te verlenen. Om het plan te realiseren is een herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk.

1.2 Plangebied

Het plangebied (zie afbeelding 1) ligt aan de noordkant van de Goereeseweg in Goedereede. Het plangebied bestaat uit twee kadastrale percelen:

  • kadastrale gemeente GDR01, sectie D, perceelnummer 62 (deels, ongeveer 1.958 m²)
  • kadastrale gemeente GDR01, sectie D, perceelnummer 63 (deels, ongeveer 756 m²)

Het plangebied heeft daarmee een totale oppervlakte van 2.714 m². Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Goeree-Overflakkee en ten westen van de kern Goedereede. Het plangebied ligt daarmee aan de entree van Goedereede.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.GDRGoereesw2en6-BP30_0001.png"

Afbeelding 1 | Luchtfoto met plangrens (bron: PDOK, bewerking Juust)

1.3 Doel

Het doel van dit bestemmingsplan is het voorgenomen plan planologisch mogelijk te maken. Daarnaast is het doel om de ruimtelijke kwaliteit op de percelen te verbeteren. Het vaststellen van dit bestemmingsplan vormt de basis om met één of meer omgevingsvergunningen de uitvoering van het plan mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit deze toelichting, regels en een verbeelding. Deze toelichting bestaat naast dit inleidende hoofdstuk nog uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt het initiatief toegelicht en de daarbij horende juridische regeling. Hoofdstuk 3 beschrijft het geldende beleidskader. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de verschillende omgevingsaspecten beoordeeld. In hoofdstuk 5 wordt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Het Project

2.1 Beschrijving Project

2.1.1 Huidige situatie

Het gezamenlijk initiatief heeft betrekking op de twee kadastrale percelen Goedereede GDR01 D62 en D63. Op beide percelen ligt één agrarisch bouwvlak. In het verleden was hier een agrarisch bedrijf gevestigd. Binnen het bouwvlak staat één loods en door de jaren heen zijn meerdere schuurtjes, hokjes, bergingen, een kippenhok, een kas en een garage gebouwd. Er is geen (bedrijfs)woning aanwezig. Beide percelen worden hobbymatig gebruikt.

In totaal is er ongeveer 543 m² aan bebouwing aanwezig (zie afbeelding 2). Op perceel D62 staat ongeveer 400 m² aan bebouwing waarvan 210 m² de grote loods betreft en daarnaast 140 m² aan overige schuren en 50 m² aan overige kleine bouwwerken. Op perceel D63 staat ongeveer 143 m² aan bebouwing waarvan ongeveer 45 m² de schuur aan de voorkant van het terrein betreft.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.GDRGoereesw2en6-BP30_0002.png"

Afbeelding 2 | Huidige situatie plangebied (bron: PDOK)

Vrijwel alle schuren behalve de grote schuur van 210 m² zijn verpauperd en vervallen (zie afbeelding 3). Deze schuren en andere kleine bouwwerken (zoals kippenhokken) worden hobbymatig gebruikt voor onder andere opslag en het houden van dieren. Het plangebied wordt ontsloten op de Goereeseweg op 3 punten. Eén aan de westelijke kant van het plangebied ten behoeve van het perceel D62, één ten behoeve van de schuur aan de voorkant van het perceel en één aan de oostkant ten behoeve van het perceel D63. Het perceel is ten slotte redelijk landschappelijke ingepast met bossages en bomen rondom het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.GDRGoereesw2en6-BP30_0003.jpg"

Afbeelding 3 | Huidige situatie verpauperde bouwwerken (bron: PDOK)

2.1.2 Toekomstige situatie

Het gezamenlijke initiatief is om alle kleine gebouwen en hokken op de percelen te slopen (ongeveer 333 m²), de percelen op te ruimen, het hobbymatig gebruik van de gronden buiten het bouwvlak grotendeels (aan de noordzijde) te beëindigen en de aanwezige loods van 210 m² symmetrisch te vergroten tot een maximum oppervlak van 360 m² (zie afbeelding 4 en 5). Daarnaast een nieuwe schuur te realiseren van 150 m² (zie afbeelding 6) als vervanging van de gezamenlijke oppervlakte van de huidige schuren op dit perceel met een oppervlakte van 95 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.GDRGoereesw2en6-BP30_0004.png"

Afbeelding 4 | Plattegrond toekomstige situatie bestaande loods (bron: initiatiefnemer)

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.GDRGoereesw2en6-BP30_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.GDRGoereesw2en6-BP30_0006.png"

Afbeelding 5 | Toekomstige situatie nieuwe schuur (bron: initiatiefnemer)

De bestaande loods inclusief uitbreiding zal door verschillende eigenaren hobbymatig gebruikt worden voor opslag. Achter de loods is nog een (verhard) buitenterrein voorzien. De nieuwe schuur zal gebruikt worden voor het hobbymatig stallen van auto's en het opslaan van gerelateerde materialen. Zie onderstaande afbeelding voor een schets van de toekomstige situatie en de optimalisatieslag binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.GDRGoereesw2en6-BP30_0007.png"

Afbeelding 6 | Schets toekomstige situatie en optimalisatieslag (bron: PDOK, bewerking Juust)

De nieuwe schuur krijgt een bouwhoogte van circa 5,5 meter en een goothoogte van 3 meter. De wens is om de nieuwe schuur gepotdekseld (zwart) uit te voeren en de (bestaande) gehele loods te voorzien van stalen gevelbeplating. Bovendien komen er op deze loods zonnepanelen te liggen nadat het (asbest) dak is vervangen.

Met het opknappen van beide percelen willen initiatiefnemers een bijdrage leveren aan de werking en het behoud van de naastgelegen molen. Deze molen ligt op een afstand van circa 35 meter. Om de windvang en zichtbaarheid van de molen te bevorderen worden de hoge bomen aan de oostzijde van het bouwvlak gekapt. Daarvoor in de plaats komen knotwilgen om te voorzien in een landschappelijke inpassing. Aan de westzijde van het bouwvlak staan ook knotwilgen. Deze blijven behouden. Het bouwvlak krijgt een meer opgeruimd karakter en een doorkijk vanaf de Goereeseweg naar het achterland is weer mogelijk.

2.2 Juridische Regeling

2.2.1 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Goedereede' van de gemeente Goeree-Overflakkee. Dit bestemmingsplan is op 4 september 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. De gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' (zie afbeelding 7).

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.GDRGoereesw2en6-BP30_0008.png"

Afbeelding 7 | Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl, bewerking: Juust)

Beide percelen hebben de bestemming 'Agrarisch met waarden – Natuur- en Landschapswaarden' en zijn bedoeld voor de uitoefening van agrarische bedrijven. Daarnaast ligt er op beide percelen ook de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 5 en de gebiedsaanduiding Vrijwaringszone-molenbiotoop. Op beide percelen ligt een gedeeld bouwvlak van 1.527 m². Binnen het bouwvlak is geen woning toegestaan. Wel is de planologische mogelijkheid om het bouwvlak 100% te bebouwen met agrarische bedrijfsgebouwen.

De gewenste ontwikkeling past niet binnen het bestemmingsplan. Er is geen sprake meer van een agrarisch bedrijf. Het opslaan van materiaal/materieel en het stallen van auto's gebeurt hobbymatig. De gemeente heeft aangegeven medewerking te willen verlenen door de bestemming 'Agrarisch met waarden - landschapswaarden' te wijzigen naar 'Recreatie - dagrecreatie'.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming binnen bouwvlakken met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' geheel of gedeeltelijk mogen wijzigen ten behoeve van de functies wonen; agrarisch verwant bedrijf; dagrecreatieve voorziening; horecabedrijf; zorgboerderij; landgoed; verblijfsrecreatief bedrijf (met uitzondering van een minicamping). Met het gewenste plan wordt het huidige bouwvlak overschreden en is het hobbymatig stallen van auto's en opslag van gerelateerde materialen niet direct onder de bovengenoemde functies te ordenen. Er kan daarom geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.

2.2.2 Planuitwerking

2.2.3 Juridische planbeschrijving

In de Wet ruimtelijke ordening met bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening heeft het bestemmingsplan een belangrijke rol als normstellend instrument voor het ruimtelijk beleid van de gemeente, provincies en het rijk,. In de ministeriële 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening' hierna (Rsro) is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP 2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen, die tot doel heeft om te komen tot een geüniformeerde en gestandaardiseerde opzet van bestemmingsplannen in Nederland. Deze methodiek is onverkort gevolgd. Het bestemmingsplan is daarbij tevens digitaal vervaardigd en is daarom ook digitaal raadpleegbaar via internet.

Naast het feit dat de bestemmingen, aanduidingen en weergave van de verbeelding gestandaardiseerd zijn, vloeit de redactie van de regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti dubbeltelbepaling rechtstreeks voort uit het Besluit ruimtelijke ordening. De beleidsmatige inhoud van het bestemmingsplan is niet gestandaardiseerd. De gemeente behoudt haar vrijheid ten aanzien van de inhoud en vormgeving aangaande de toelichting.

Verbeelding
De verbeelding geeft de bestemmingen weer. Binnen de bestemmingsvlakken kunnen bouwvlakken, bouw-, gebieds-, functie-, en maatvoeringsaanduidingen aangegeven worden, waarbinnen een aantal specifieke bouwregels en functies kunnen worden aangegeven. Deze hebben juridische betekenis, omdat daar in de regels naar wordt verwezen. De topografische ondergrond die gebruikt is als basis voor de verbeelding heeft geen juridische status. Op de verbeelding zijn de (dubbel)bestemmingen met functieaanduidingen aangegeven die hieronder zijn beschreven.

Regels

Algemeen

De regels bevatten bepalingen over het gebruik van de gronden, over de toegelaten bebouwing en bepalingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De regels zijn, conform de wettelijk verplicht gestelde SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

- Hoofdstuk 1 Inleidende regels

- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

- Hoofdstuk 3 Algemene regels

- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Inleidende regels

Begripsbepalingen en Wijze van meten

De inleidende regels omvatten de begripsbepalingen en de bepalingen omtrent de wijze van meten. De begripsbepalingen geven de definities over de in de regels gehanteerde begrippen met betrekking tot bouwen en functies. De wijze van meten geeft uitsluitsel over de wijze waarop afstanden, hoogtes, oppervlakte etc. moeten worden gemeten.

Bestemmingsregels

Recreatie - Dagrecreatie
Deze bestemmingregel is gelijk aan de bestemmingregel uit het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Goedereede'. De voor deze aangewezen gronden zijn bestemd voor garages, bergplaatsen, agrarische activiteiten, en bijbehorende voorzieningen als parkeren. Er is geen nadere aanduiding die het specifieke type van dagrecreatie vastlegt. De gronden zijn zodoende bruikbaar voor iedere vorm van dagrecreatie. Daarnaast is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - opslag' hobbymatige opslag mogelijk. Binnen het bouwvlak geldt een maatvoeringsaanduiding. Ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is een maximum bebouwingspercentage van 40 % toegestaan. Het nieuwe bouwvlak heeft een oppervlakte van 1.377 m². In de toekomstige situatie is er 510 m² aan bebouwing binnen het plangebied. Dit betekent een bebouwingspercentage van 37% procent. Door afronding naar 40% is er maximaal 550 m² aan bebouwing mogelijk. Daarnaast zijn overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.

Dubbelbestemming Waarde-Archeologie 5
In dit artikel is de bescherming van de archeologische waarde van gronden in het plangebied geregeld met een zogenoemde dubbelbestemming. De voor 'Waarde - Archeologie - 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Archeologisch onderzoek is nodig bij het realiseren van een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 2.500 m² en de bodem wordt verstoord op een grotere diepte dan 50 cm.

Algemene regels

Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen, dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijv. ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.

Algemene bouwregels
Dit artikel bevat een aantal algemene bepalingen ten aanzien van het overschrijden van de bouwgrenzen van verschillende bij gebouwen horende elementen zoals galerijen, afdaken en erkers. Tevens is een regeling opgenomen die waarborgt dat er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid bij nieuwbouw.

Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken.

Algemene Aanduidingsregels (gebiedsaanduiding Vrijwaringszone - Molenbiotoop)

In dit artikel zijn beperkende regels voor wat betreft de hoogte van nieuwe bouwwerken, gebouwen en begroeiing opgenomen vanwege de in het plangebied aanwezige molenbiotoop.

Algemene afwijkingsregels
In deze regels wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken van de maximum toegestane bouwhoogte en voor het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen voor zover dit voor een praktische uitvoering van het plan noodzakelijk is.

Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden, zoals het overschrijden van bestemmingsgrenzen.

Overige regels

In deze regels zijn regels opgenomen ten behoeve van voldoende parkeergelegenheid.

Overgangs- en slotregels

In deze regels is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Als laatste is de slotbepaling opgenomen, welke bepaling zowel de titel van het plan als de regels bevat.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte vastgesteld (SVIR). Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiernaar wordt gestreefd middels een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Belangrijk thema in deze structuurvisie is de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

In welke gevallen er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is niet concreet vastgelegd. In dit geval gaat het om het toevoegen van 300 m² aan bebouwing (150 m² nieuwe schuur en 150 m² uitbreiding bestaande loods) en blijft daarmee onder de grens van 500 m². Dit is exclusief sloop van de overige gebouwen. Deze oppervlakte komt voort uit de jurisprudentie. Er is zogezegd geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Er is bovendien ook geen sprake van nieuw beslag op de ruimte. Het geldende bestemmingsplan maakt meer bebouwing mogelijk dan in dit plan. Een toetsing aan de ladder kan derhalve achterwege blijven.

Het rijksbeleid verzet zich niet tegen de ontwikkeling.

3.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie Zuid-Holland en Omgevingsverordening Zuid-Holland

De Zuid-Hollandse Omgevingsvisie en Omgevingsverordening is per 1 april 2019 in werking getreden. In de 'Omgevingsvisie Zuid-Holland' en 'Omgevingsverordening Zuid-Holland' beschrijft de provincie Zuid-Holland haar doelstellingen en provinciale belangen. Met het omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkeling en een goede leefomgevingskwaliteit. De volgende thema`s zijn relevant:

Behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit
In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening (‘handelingskader ruimtelijke kwaliteit’). De kwaliteitskaart toont in vier lagen de gebiedskenmerken en kwaliteiten die de provincie belangrijk vindt.

Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, onderscheidt de provincie de kwaliteit van gebieden in categorieën en onderscheidt de ruimtelijke ontwikkelingen naar hun mate van impact op de omgeving.

  1. 1. Laag van de ondergrond: Rivierendeltacomplex

Zoals overal in Zuid-Holland heeft het water en het menselijk handelen grote invloed gehad op de geomorfologie van dit deel van de provincie. Het land in de delta is vergroot door aanleg van dijken rond droogvallende gronden. De gronden in het deltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Dit zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden. De deltawateren zijn onderdeel van het deltacomplex. De estuariene dynamiek is een belangrijk natuurlijk gegeven. Nauw verbonden met de deltawateren zijn de niet ingepolderde, buitendijkse kleigronden. Dit betreft de slikken, (bekade) gorzen, grienden, wilgenbossen en de uiterwaarden langs de rivieren. Het zijn natuurlijke landschappen waar ruimte is voor dynamische processen.

Richtpunt:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.
  1. 2. Laag van de cultuur- en natuurlandschappen: Zeekleipolderlandschap

Een zeekleipolder is qua oorsprong een ronde opwaspolder (oorspronkelijk opgeslibde en daarna ingepolderde eilandjes in getijdenwater) of langgerekte aanwaspolder (aangeslibd en ingepolderd land tegen bestaande polders) en daarna omgeven door dijken. De kreken in deze polders (herkenbaar door microreliëf en een kronkelige loop) en beplante dijken zijn belangrijke structurerende elementen. Er is een grote mate van openheid met contrasten tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde agrarische polders. De dorpen liggen als compacte kernen in het landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek aan de rand van een polder. Overige bebouwing ligt langs de dijken en spaarzaam in de polders zelf. Kenmerkende contrasten tussen de regelmatige patronen in de polder van wegen en verkaveling en de kronkelige kreken. Havenkanalen vormen plaatselijk bijzondere elementen, waarbij ontwikkelingen langs de kanalen de ruimtelijke en recreatieve relatie tussen dorp en open water versterken.

Richtpunten:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het versterken van de karakteristieke kenmerken van de eilanden en de verschillen daartussen.
  • Ontwikkelingen aan de rand van de eilanden passen bij de maat en schaal van de dijk en de deltawateren.
  • Herkenbaar houden van het patroon van (ronde) opwas- en (langgerekte) aanwaspolders door behouden en versterken van de (beplante) dijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager in contrast met de grootschalig, open polder.
  • Versterken van de kreek als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het zeekleilandschap.
  • Bebouwing concentreert zich in of bij compacte kernen, niet in het open middengebied van de polders.
  • Behoud van het contrast tussen de binnendijkse akkerbouwpolders en buitendijkse natuur.
  1. 3. Laag van de stedelijke occupatie: Stads- en dorpsranden

Het plangebied ligt binnen de zone 'stads- en dorpsranden' (zie afbeelding 8). De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij onderscheiden we drie typen ‘overgangskwaliteiten’. Het front, het contact en de overlap. Op kaart vinden we de hoogwaardige en bijzondere fronten terug. Daar waar recreatiegebieden voorkomen langs stads- of dorpsrand is veelal sprake van overlap. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.GDRGoereesw2en6-BP30_0009.png"

Afbeelding 8 | Uitsnede Kwaliteitskaart (bron: Provincie Zuid-Holland, bewerking: Juust)

De kwaliteit van het front (contrast)

Een scherpe rand tussen bebouwing en land, waarbij de bebouwing en landschap ‘met het gezicht naar elkaar’ zijn gekeerd. Er zijn verschillende situaties denkbaar, waarbij landschappelijke grenzen zorgen voor een scherp contrast tussen bebouwing en landschap. De stad aan de rivier of aan zee (waterfront, zeefront), appartementsgebouwen langs de duinrand of de bebouwingsrand rond een (verder vrij onbebouwde) droogmakerij. Stad en buitengebied brengen hun eigen eigenschappen maximaal tot expressie. Vormen van hoogbouw kunnen hier aan het karakter bijdragen. Bij water- en zeefronten bieden combinaties met de waterkering kansen voor kwaliteit. Het ‘wegfront’ vraagt om extra aandacht voor verbindingen tussen stad en ommeland. Hier is het vaak niet het geval dat bebouwing en landschap met het gezicht naar elkaar zijn gekeerd. De grens is scherp, maar men mist de kwaliteiten van het ‘zicht op elkaar’.

Contactkwaliteit

Bebouwd gebied en landschap zijn verbonden door zichtbare en begaanbare doorlopende structuren, zoals wegen, paden, dijken, lanen, linten of waterlopen. De structuur die stad en land verbindt, kan een herkenbare landschappelijke onderlegger hebben als een strandwal of rivier. In andere situaties is het kavelpatroon doorlopend. Stad en ommeland blijven beide in hun eigen hoedanigheid herkenbaar en onderscheidend, maar worden in staat gesteld in elkaar door te dringen. Deze soort overgang is typisch voor dorpen of buitenwijken, waarbij de stedenbouwkundige opzet bijvoorbeeld geënt is op het oorspronkelijke landschappelijke (kavel)patroon.

De kwaliteit in de overlap (‘contract’)

Tussen bebouwd gebied en landschap is een geleidelijke overgang. Stedelijke en landelijke programma’s vloeien in elkaar over. Het zijn gebieden met een hybride uitstraling en betekenis: recreatiegebieden, sportvelden, volkstuincomplexen, golfbanen, enzovoorts. Er wordt een geïntegreerde ontwikkeling ontworpen van woon-, werk-, productie- en vrijetijdslandschappen die zoveel mogelijk aansluiten bij de ruimtelijke kwaliteiten van het omringende landschap en met een goede dooradering van recreatieve routes.

Richtpunt:

  • Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).
  1. 4. Laag van de beleving

Deze laag is niet van toepassing op de betreffende locatie.

  1. 5. Gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee
    De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen een uitwerking van de kwaliteitskaart en de richtpunten op gebiedsniveau en zijn opgesteld in samenwerking met regionale partijen.

Natuurlijke duinen: Middelland
Het Middelland bestaat uit de polders Oude Oostdijk en Oudeland van Ouddorp gelegen tussen Ouddorp en Goedereede. De polders hebben een zeer open karakter. Door de van oudsher natte bodemomstandigheden is er weinig beplanting aanwezig. In het westelijke deel (Koudenhoek) is nog een duidelijke krekenstructuur en onregelmatige verkaveling aanwezig. Het landgebruik bestaat voornamelijk uit weidegrond voor veehouderijen. De kerktoren van Goedereede vormt een markant oriëntatiepunt. Aan de zuidzijde vormt de gerestaureerde schans (verdedigingswerk uit de 17e eeuw) een markant punt.

Ambities

  • Behoud van het open en rustige karakter van het polderlandschap met de kenmerkende verkavelingstructuur.
  • Versterken van de toegankelijkheid en beleefbaarheid van het landschap door het langzaam-verkeersnetwerk uit te breiden en routes te ontwikkelen.
  • Behoud en versterking van de landschappelijke en ecologische waarde van de krekenstructuur (zie ook: Kreken).
  • Behoud en herstel van de lange zichten op karakteristieke oriëntatiepunten zoals de kerktoren van Goedereede en de binnenduinrand.

Behouden en versterken landschappen
De provincie zet in op een betere, gebiedsgerichte verweving van de verschillende ‘klassieke’ functies in de groene ruimte (landbouw, natuur, recreatie, water, cultuurhistorie) en een betere relatie tussen stad en land. Daarmee wil de provincie gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde van de verschillende Zuid-Hollandse landschappen behouden en versterken. De klimaat- en energie-efficiënte samenleving stelt nieuwe eisen aan de groene ruimte. Deze worden zo veel mogelijk ingepast met behoud of zelfs verbetering van bestaande functies.

De provincie wil samen met haar partners een kwaliteitsslag maken in de groene ruimte binnen en buiten de stad, zodanig dat de intrinsieke waarden worden beschermd en versterkt, en dat de groene ruimte aansluit bij de vraag van de gebruikers en bewoners, toekomstbestendig is en bijdraagt aan de identiteit en ruimtelijke kwaliteit van Zuid-Holland.

Daarbij is het belangrijk het versterken van de economische kracht van de groene ruimte. Een aantrekkelijke groene ruimte, zowel buiten als binnen de stad, is een voorwaarde voor een duurzaam woon- en leefklimaat en een wervend vestigingsklimaat binnen het stedelijk gebied. Door het verstedelijkingspatroon in Zuid-Holland is de groene ruimte nooit ver weg. Er zijn maar weinig stedelijke regio’s in Europa met zo veel verschillende landschappen in de buurt van de steden.

Garanderen in voldoende mate van windvang en zicht op historische windmolens
De provincie draagt zorg voor het garanderen (in voldoende mate) van vrije windvang van en zicht op historische windmolens in Zuid-Holland. De provincie doet dit om te zorgen voor een beter beschermd, benut en beleefbaar cultureel erfgoed. De provincie regelt dit door kaders te stellen via de omgevingsverordening en de provincie te vertegenwoordigen ten behoeve van het garanderen van vrije windvang van en het zicht op historische windmolens in Zuid-Holland (molenbiotoop).

De bovengenoemde gebiedskwaliteiten komen met de gewenste ontwikkeling niet in gevaar. De aard en omvang van de ontwikkeling is passend binnen dit gebied. Het heeft weinig effect op de kwaliteiten van het gebied. De ontwikkeling is gebiedseigen, passend bij de schaal en aard van het landschap. De ontwikkeling voorziet niet in wijzigingen op structuurniveau en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaltieitskaart. De ontwikkeling is daarmee aan te merken als een ontwikkeling in de categorie 'inpassen'. Aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn niet benodigd.

Provinciaal beleid staat de vaststelling van het plan niet in de weg.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Regionale structuurvisie Goeree - Overflakkee

Op 26 oktober 2017 heeft de gemeente Goeree-Overflakkee de herziening op de regionale structuurvisie Goeree-Overflakkee vastgesteld met als titel 'Vitaal belevingseiland in de Delta'. In deze structuurvisie is beleid opgenomen voor het thema 'Visie op landschap'. Met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wil de gemeente de identiteit van het eiland vergroten. Dit doen zij door te investeren in cultuurhistorische landschapsstructuren die de unieke ontstaansgeschiedenis zichtbaarder maken. Door de leesbaarheid van het eiland te vergroten, wordt het landschap diverser en daarmee ook aantrekkelijker voor inwoners en recreanten. Het dominante grondgebruik op Goeree-Overflakkee wordt ingenomen door de landbouw. In verband met achterblijvend economisch rendement zullen in deze sector ingrepen nodig blijken. Naast mogelijkheden van schaalvergroting kan hierbij gedacht worden aan nevenactiviteiten als: nevenactiviteiten gelieerd aan het landelijk gebied, zoals bed & breakfast, kamperen bij de boer, theetuin, zorgboerderij of een stalling.

Daarnaast wordt het belang van openheid buitengebied en behoud bestaand dorpsgebied met onder andere herstructurering benoemd. Het is van belang dat leegstaande panden worden hergebruikt en/of herbestemd. Leegstand en verpaupering moet voorkomen worden. Met het gewenste plan wordt beide percelen opgeknapt en de openheid naar het buitengebied vergroot. Bovendien wordt verpaupering voorkomen door het saneren van bestaande gebouwen/bouwwerken en het daarvoor in de plaats realiseren van nieuwe bebouwing.

Eilandvisie Goeree-Overflakkee

Op 12 februari 2015 heeft de gemeenteraad van Goeree-Overflakkee de toekomstvisie voor de gemeente vastgesteld. Centraal in de visie staan behoud en versterking van de leefbaarheid en van de identiteit van het eiland: de eilanditeit. De visie schetst Goeree-Overflakkee als eiland van rust en ruimte waar mensen naar volle tevredenheid wonen, werken en recreëren. Vanuit de visie zijn zes strategische kernthema's geformuleerd als de leidraad voor de toekomst. Deze thema's hebben elk een toetsvraag. Deze kernthema's fungeren als zeef voor alle beleidsplannen, beleidsvoornemens en initiatieven, zodat toekomstige plannen altijd binnen de Eilandvisie vallen.

  1. 1. De eilanditeit, het behoud van de unieke identiteit van het eiland.

De ontwikkeling voorziet in een ruimtelijke optimalisatieslag op perceelsniveau. Deze optimalisatieslag komt ten goede aan de indentiteit, het open karakter van het buitengebied, van het eiland.

  1. 2. De maatschappelijke balans, de versterking van de sociaaleconomische vitaliteit en het behoud van een voldoende zorg- en voorzieningenniveau.

Het plan draagt niet direct bij aan de sociale structuur op het eiland, maar het initiatief doet ook geen afbreuk aan de sociale structuur.

  1. 3. De kwaliteit, van leven en van groei.

De ontwikkeling voorziet in een ruimtelijke optimalisatieslag op perceelsniveau aan de ontsluitingsweg Goereeseweg. Het bevordert de ruimtelijke kwaliteit aan de entree van Goedereede.

  1. 4. Duurzaamheid, Goeree-Overflakkee kan en wil het meest duurzame eiland worden.

Met het vervangen van het asbestdak en het leggen van de zonnepanelen wil initiatiefnemer een bijdrage leveren aan de ambitie van het eiland om het meest duurzame eiland te worden.

  1. 5. Innovatie, de vestigingsvoorwaarde voor bedrijven en onderwijs en dus als bron voor werkgelegenheid.

De ontwikkeling is niet innovatief en leidt niet direct tot extra banen.

  1. 6. Verbindingen, de versterking daarvan op het eiland en met de metropolen Rotterdam en Antwerpen, zowel sociaal, fysiek als digitaal.

Het plan verbindt niet direct mensen met elkaar op het eiland, maar doet er ook geen afbreuk aan. Het kan er wel voor zorgen dat meer recreanten met elkaar worden verbonden.

Het gaat om een kleinschalige ontwikkeling die geen afbreuk doet aan de kernthema's uit de Eilandvisie. Het is een kleinschalige ontwikkeling die goed ingepast kan worden en kan aansluiten op het omliggende landschap. De ontwikkeling past binnen het gemeentelijk beleid.

Beleidsnotitie Verbeteren leefomgeving

Op 23 maart 2018 is de Beleidsnota Verbeteren leefomgeving inwerking getreden. Met dit beleidsplan wil de gemeente uitvoering geven aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid. Door het opknappen van beide percelen ontstaat er een kwaliteitsverbetering aan één van de entrees van de stad Goedereede. Er ontstaat meer concentratie aan bebouwing ten opzichte van de huidige situatie door het saneren van de kleine gebouwen/ bouwwerken buiten (en binnen) het bouwvlak en het realiseren van een nieuwe schuur en uitbreiding van de huidige loods. Daarmee zal de grond buiten het bouwvlak weer gebruikt worden als akkerland.

Daarnaast is het aantal vierkante meters aan toekomstige bebouwing (ongeveer 510 m²) veel minder dan de huidige planologische mogelijkheid. Het bouwvlak krijgt een meer opgeruimd karakter en een doorkijk vanaf de Goereeseweg naar het achterland is weer mogelijk. Het opknappen van beide percelen zal een positieve invloed hebben op de beleving van de ruimtelijke kwaliteit op deze prominente locatie aan de entree van de stad en tegenover de molen. Deze ontwikkeling sluit daarom aan op het beleid voor het verbeteren van de leefomgeving.

Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2015

Met deze nota wil de gemeente de hoge kwaliteit van wonen, werken en recreëren in de gemeente Goeree-Overflakkee samen behouden en waar mogelijk versterken. De ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving is een belangrijk onderdeel van hoe bewoners en bezoekers een straat, wijk of kern beleven. Het vinden van de juiste balans tussen gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde is een voortdurende uitdaging.

Het bouwplan moet aanvaardbaar zijn in relatie tot de karakteristiek van de reeds aanwezige bebouwing, de openbare ruimte, het landschap dan wel de stedenbouwkundige context. Het bouwwerk heeft een evenwichtige samenhang bij de onderlinge relatie tussen de samenstellende delen van het bouwwerk. Het bouwplan is aanvaardbaar in relatie tot de te verwachten toekomstige ontwikkelingen in een gebied.

In dit geval worden verpauperde schuren gesaneerd en komt er een nieuwe schuur bij en vindt uitbreiding van de bestaande loods plaats. Vanuit de gemeente is aangegeven om de bestaande loods die nu asymmetrisch is, te vergroten naar symmetrisch. Daarnaast vindt er een kwaliteitsslag ten opzichte van de huidige situatie en daarmee is er een aanvaardbare situatie aan de entree van Goedereede.

Het gemeentelijke beleid vormt geen belemmering voor het gewenste plan.

Hoofdstuk 4 Kwaliteit Van De Leefomgeving

4.1 Inleiding

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien deze beleidsvelden dan ook naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling wordt dan ook onderzocht welke omgevingsaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. Het is van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.

4.2 Archeologie En Cultuurhistorie

Archeologie
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. In juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt diverse wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed in Nederland. In de Erfgoedwet staat wat cultureel erfgoed is, hoe Nederland omgaat met roerend cultureel erfgoed, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe Nederland daar toezicht op houdt.

Voor het plangebied geldt de archeologische dubbelbestemming 'Waarde-archeologie - 5'. Archeologisch onderzoek is niet nodig wanneer het bouwplan een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m² heeft of een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst. Daarnaast is het verboden om paden aan te leggen, wegen te verharden of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de werkzaamheden de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 cm.

Het bouwplan voorziet in het realiseren van 150 m² voor het bouwen van een nieuwe schuur en uitbreiding van de bestaande loods met 150 m². Daarnaast worden een aantal kleine gebouwen en hokken op het perceel gesloopt (ongeveer 333 m²). Het totaal blijft daarmee ver onder de 2.500 m². Archeologisch onderzoek hoeft daarom niet uitgevoerd te worden.

Cultuurhistorie
Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. De Erfgoedwet heeft zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed vervangen waaronder de Monumentenwet 1988. Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het wettelijk verplicht om in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden of monumenten rekening is gehouden.

Het plangebied ligt binnen de molenbiotoop van de molen 'Windvang' gelegen aan de Goereeseweg 5 en daterend uit 1791. Deze molen wordt omgeven door groen en de bebouwing van het dorp Goedereede. Ten noorden van de molen loopt de Goereeseweg, waarlangs bomen zijn geplant. Hiervan ondervindt de molen windbelemmering in de sector noordwest - noord - noordoost (zie afbeelding 9). Ten oosten is de dorpsbebouwing enkele meters te hoog en op het oostzuidoosten staat de grote massieve kerktoren. De sector zuidoost - zuid is volkomen dichtgegroeid met onder andere een hoge conifeer en een wijdvertakte wilg op een particulier erf. De bomen zijn hier zeker 15 meter hoog en staan op nog geen 20 meter afstand van de molen. In het zuidwesten ondervindt de molen hinder van een grote loods en een bosje hoog opgaande populieren. In het westen en noordwesten staan struiken van ongeveer 6 meter op de perceelscheidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.GDRGoereesw2en6-BP30_0010.png"

Afbeelding 9 | Hoogtemetingen bitoopnorm (bron: Molenbiotoopinventarisatie Zuid-Holland 2010)

Binnen de molenbiotoop worden eisen gesteld aan de hoogte van nieuwe bebouwing en beplanting. Het plangebied ligt op ruim 30 meter van het middelpunt van de molen. De nieuwe bebouwing wordt opgericht op ongeveer 45 meter afstand. Binnen een afstand van 100 meter tot het middelpunt van de molen is het (in principe) niet mogelijk bebouwing op te richten en mag geen beplanting aanwezig zijn hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken indien de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en beplanting en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing

In de huidige situatie is er binnen 100 meter van het middelpunt van de molen, binnen het plangebied, al bebouwing gelegen. Bovendien is de huidige landschappelijke inpassing van het perceel met de hoge bomen aan de oostkant meer een storende factor voor de windvang van de molen. De vrije windvang en het zicht op de molen is daardoor al enigszins beperkt in de huidige situatie. Bij de molenbiotoop is de ruimte die vrij wordt gehouden voor een goede windvang van cruciaal belang. Door het kappen van de bomen aan de oostzijde van het perceel zal de windvang verbeteren. Daarvoor in de plaats komen knotwilgen net als de aan de westzijde van het plangebied gelegen knotwilgen.

Verder is in de planregels een maximale bouwhoogte van 6 meter en een goothoogte van 3 meter opgenomen. Dit is afgestemd op het gewenste bouwplan. Dit is ten opzichte van het geldende bestemmingsplan een verbetering voor de molenbiotoop. Op basis van het geldende bestemmingsplan is namelijk een maximale bouwhoogte van 10 meter en een goothoogte van 6 meter toegestaan. Het gewenste plan is reeds aan de molenaar voorgelegd en heeft positief gereageerd.

Door oprichting van de nieuwe bebouwing zal de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt en onevenredig worden geschaad. Het aspect cultuurhistorie en de molenbiotoop vormen geen belemmering voor dit plan.

4.3 Bedrijven En Milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die planologisch mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere (gevoelige) functies moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Het doel van milieuzonering is om te komen tot een optimale kwaliteit van de leefomgeving.

In het plan worden geen gevoelige functies opgericht. De nieuwe schuur en bestaande loods worden hobbymatig gebruikt voor onder andere opslag. Ondanks het hobbymatig gebruik is er sprake van milieubelastende activiteiten voor de omgeving. De functie komt overeen met de bedrijfsactiviteit ‘Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte)'. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' geldt een richtafstand van 30 meter tot gevoelige functies met als maatgevend aspect geluid. De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In dit geval is er sprake van een 'gemengd gebied'. Meerdere functies liggen aan de zuidkant van de Goereeseweg. Bovendien is deze weg een ontsluitingsweg. Bij een 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden met 1 afstandsstap verkleind worden. Dit betekent een richtafstand van 10 meter tot 'gemengd gebied'. Binnen 10 meter zijn geen gevoelige functies gelegen. Aan de overkant van de weg, aan de Goereeseweg 9, is op ruim 20 meter een bedrijfswoning gelegen.

Het aspect bedrijven- en milieuzonering vormt geen belemmering voor dit plan.

4.4 Bodem

Om het risico uit te sluiten, dat mensen gezondheidsproblemen krijgen als gevolg van een langdurig verblijf op verontreinigde grond, dient aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie.

Met het plan wijzigt de huidige functie op het terrein niet. De bestaande loods, schuren en buitenterrein worden in de bestaande situatie al gebruikt voor opslag. Het toekomstig gebruik van het plangebied zal door het oprichten van nieuwe bebouwing meer binnen plaatsvinden. Bovendien is langdurig verblijf binnen het plangebied niet toegestaan. Verder is er geen (verdere) bodemverontreiniging en -aantasting te verwachten door 'opslag' zoveel mogelijk in de nieuwe (uitgebreide) loods en nieuwe schuur te laten plaatsvinden. De bodemkwaliteit zal gezien het huidige en toekomstige gebruik van beide percelen geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers.

4.5 Externe Veiligheid

De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving door het beheersen van risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen (zoals het gebruik, de opslag, de productie als het transport). Het beleid is erop gericht te voorkomen dat er dichtbij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Bij nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met risicobronnen in de omgeving.

Er is geen sprake van het toevoegen van een nieuwe risicobron. Daarnaast zijn in het plangebied of in de directe omgeving geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Bovendien zijn er in de omgeving geen transportroutes gevaarlijke stoffen (weg, water en spoor) aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.

4.6 Geluid

Geluid kan hinderlijk en schadelijk voor de gezondheid zijn. Zo kunnen hoge geluidsniveaus het gehoor beschadigen. Maar ook verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. In Nederland zijn afspraken gemaakt over wat acceptabele geluidsniveaus zijn en wat niet (de geluidsnormen). Bij ruimtelijke plannen kan akoestisch onderzoek nodig zijn om geluidhinder bij geluidgevoelige objecten (scholen, woningen, etc.) te voorkomen. De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai.

Het gewenste plan maakt geen nieuwe geluidgevoelig object mogelijk. Daarnaast maakt het ook geen nieuwe geluidbron mogelijk. In de huidige situatie worden beide percelen al gebruikt voor hobbymatig opslag. Een groot deel van de opslagactiviteiten die nu op het buitenterrein plaatsvinden, zullen na nieuwbouw en uitbreiding van de loods/schuur inpandig plaatsvinden. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek is op basis daarvan niet nodig.

4.7 Kabels En Leidingen

In het bestemmingsplan worden uitsluitend kabels en leidingen (gas, water, elektra, rioolpersleidingen) opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben, of van belang zijn in het kader van externe veiligheid, beheer of gezondheidsrisico. Voor deze kabels en leidingen geldt een waarborgzone omdat deze wellicht een risico met zich meebrengen. Het gaat hier met name om een verhoogd risico als ze bij werkzaamheden worden geraakt.

In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels en/of leidingen.

4.8 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Als het een ruimtelijk project of (te vergunnen) activiteit betreft, waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is, is geen toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit nodig. Beoordeeld moet worden of de ontwikkeling 'Niet In Betekende Mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentraties van diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in de buitenlucht.

Als een project tot een toename voor NO2 en PM10 leidt die lager is dan de NIBM grens van 1,2 µg/m3 hoeft het project niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Vanzelfsprekend moet er wel sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. In de regeling NIBM is aangegeven, dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen en één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

In de toekomstige situatie is extra verkeersgeneratie te verwahten van maximaal 6,5 motorvoertuigbewegingen per etmaal (zie paragraaf 4.10 Verkeer en Parkeren). Uit onderstaande rekentool blijkt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is en daardoor geen nader onderzoek noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.GDRGoereesw2en6-BP30_0011.png"

4.9 Natuur

De Wet natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. De beschermde flora en fauna mag niet worden verstoord, verjaagd of worden gedood. Voorafgaand aan een ontwikkeling moet worden onderzocht of er beschermde dieren- of plantensoorten in het plangebied leven.

Gebiedsbescherming
De gemeente Goeree-Overflakkee is omringd door de (deels) stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden Grevelingen, Duinen Goeree & Kwade Hoek, en Krammer-Volkerak. Om de lasten voor in ieder geval kleine woningbouwplannen niet te groot te laten zijn, wil de gemeente Goeree-Overflakkee een algemene grens bepalen waaronder de plannen op voorhand kunnen worden bestempeld als zijnde niet-stikstofrelevant. Op deze manier kunnen kleine woningbouwplannen worden afgehandeld zonder uitgebreide stikstofberekening en zonder aanvraag in het kader van de Wet Natuurbescherming. Op basis van een door DCMR uitgevoerd stikstofonderzoek, is per dorpskern het indicatief aantal woningen gegeven, die gebouwd zouden kunnen worden op die specifieke locatie. Deze indicatieve waarde kan als leidraad voor woningbouwplannen worden gebruikt. Zodra het geplande aantal woningen op een locatie het hier gegeven maximaal aantal woningen benadert of overschrijdt, dient een specifieke beoordeling van het project aangaande stikstofdepositie opgesteld te worden.

Voor de dorpskern Goedereede wordt het maximaal aantal woningen van 3 aangegeven. In vergelijking met het voorliggend plan is de uitbreiding van de bestaande loods en het realiseren van een relatief kleine schuur ondergeschikt aan 3 woningen. Er zijn daardoor geen negatieve effecten te verwachten op Natura 2000-gebieden. Dit ook gezien de grote afstand tot het Natura-2000 gebieden 'Duinen Goeree & Kwade Hoek (ongeveer 2 kilometer).

Soortenbescherming
Nieuwe ontwikkelingen kunnen daarnaast effect hebben op beschermde gebieden en beschermde soorten (dieren en planten). Het is niet aannemelijk dat hier beschermde soorten aanwezig zijn doordat het plangebied intensief wordt gebruikt. De te kappen bomen worden buiten het broedseizoen gekapt.

Houtopstanden
De Wet natuurbescherming (Wnb) voorziet in bescherming van houtopstanden. Er mag, op basis van provinciaal beleid (Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland), niet zonder voorafgaande melding houtopstanden worden gekapt of schade toegebracht worden aan bossen en andere houtopstanden. Het kappen van de bomen aan de oostzijde van het plangebied dient ten minste één maand en ten hoogste één jaar voor de veiling te worden gemeld. De eventuele herplantplicht van de te kappen wordt opgevangen door nieuw aan te brengen beplanting (knotwilgen) dat kwalitatief en kwantitatief enigszins in redelijke verhouding staat tot de gevelde houtopstand. Bij herbeplanting op dezelfde gronden wordt namelijk rekening gehouden met de molenbiotoop. Het is daarom wenselijk om andere beplanting aan te brengen dan in de huidige situatie.

Een groot aantal bomen op Goeree-Overflakkee hebben een beschermde status en mogen op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening alleen met toestemming van de gemeente gekapt worden. De bestaande bomen in het plangebied zijn niet opgenomen in de bomenlijst van de gemeente. Een gemeentelijke omgevingsvergunning voor het kappen van bomen is niet nodig.

4.10 Verkeer En Parkeren

Een goede ontsluiting en voldoende parkeerfaciliteiten zijn belangrijk voor een goed functionerende ontwikkeling. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de gevolgen van het plan op de verkeerssituatie in de omgeving, de verkeersgeneratie, de ontsluiting en de wijze waarop voldoende parkeergelegenheid in het plan is gewaarborgd.

Parkeerplaatsen
Op basis van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' is het parkeerkencijfer bepaald. Er is uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk gebied' en het gebiedstype 'buitengebied'. Weinig stedelijk, omdat voor de kernen wordt uitgegaan van 'matig stedelijk' en het buitengebied 'niet stedelijk'. Het plangebied ligt hier precies tussen door de ligging aan de ontsluitingsweg Goereeseweg.

Met het gewenste plan wordt er aansluiting gevonden bij de functie 'Bedrijf arbeidsextensief/ bezoekersextensief'. Bijvoorbeeld loods, opslag of transportbedrijf (relatief weinig werknemers en relatief weinig bezoekers). Hiervoor geldt per 100 m² bvo een minimale parkeerkencijfer van 0,8 en maximaal 1,3 parkeerplaatsen per 100 m². In de toekomstige situatie wordt er 510 m² aan bebouwing gerealiseerd. Dit betekent een parkeerbehoefte van minimaal 4 en afgerond maximaal 7 parkeerplaatsen. Dit kan opgevangen worden op eigen terrein.

Verkeersgeneratie
Voor de verkeersgeneratie geldt een minimale verkeersgeneratie van 3,9 en maximaal 5,7 motorvoertuigbewegingen per etmaal. In totaal is er een verkeersgeneratie tussen 20 en 29 motorvoertuigbewegingen per etmaal te verwachten. In de bestaande situatie is er ongeveer 543 m² aan bebouwing aanwezig waarvan 395 m² toe te rekenen is aan de schuren (opslag). Uitgaande van deze oppervlakte is er een toevoeging van 115 m². Dit betekent een te verwachten extra verkeersgeneratie van minimaal 5 en maximaal 6,5 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Deze extra verkeersbewegingen op de ontsluitingsweg Goereeseweg, en buiten de bebouwde kom gelegen, is verwaarloosbaar.

4.11 Water

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht. Beschreven moet worden op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan. Voorkomen moet worden dat ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, etc., te voorkomen.

Het plangebied is gelegen in het beheersgebied van het Waterschap Hollandse Delta (WSHD) dat zowel de kwantiteit als de kwaliteit van het oppervlaktewater beheert. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat deze voldoen aan het waterbeleid. Dit is vastgelegd in diverse beleidsdocumenten van Europees (Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) tot gemeentelijk niveau (Waterplan 2). Ook het waterschap heeft zijn eigen beleid. Dit is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2016-2021. Voor het adviseren over en uiteindelijk beoordelen van ruimtelijke plannen van derden maakt het waterschap gebruik van het watertoetsproces.

Voldoende water - wateroverlast
Het streefbeeld is een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. Zo'n systeem kan het water, conform de daarvoor vastgestelde normen en zonder overlast te veroorzaken, verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Het watersysteem dient te voldoen aan het principe van waterneutraal bouwen, dit wil zeggen: waar het verharde oppervlak toeneemt, dienen compenserende maatregelen te worden genomen om piekafvoeren te verwerken en infiltratie van water mogelijk te maken. Uitgangspunt vasthouden-bergen-afvoeren Bij het oplossen van waterhuishoudkundige problemen wordt afwenteling voorkomen. Oplossingen voor eventuele waterhuishoudkundige problemen dienen bij voorkeur in het plangebied gevonden te worden. Indien dit niet mogelijk is dient dichtbij het plangebied compensatie gezocht te worden. Compensatie dient in ieder geval binnen hetzelfde peilgebied plaats te vinden. De verbindingen tussen wateren horen daar ook bij. Bij een plan wordt gebruik gemaakt van de vuistregel dat 10% van de toename aan m² verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden. Hierbij geldt een ondergrens van 500 m2 in het stedelijk gebied en 1.500 m² in het landelijk gebied.

Het plangebied ligt in het landelijk gebied. Met de gewenste ontwikkeling wordt 300 m² aan nieuwe bebouwing toegevoegd, maar er wordt ook bebouwing gesloopt. Daar staat tegenover dat achter de bestaande loods het buitenterrein deels wordt verhard. Daarentegen worden de bouwwerken buiten het bouwvlak verwijderd en de gronden omgezet in landbouwgrond. Bovendien kan er in de huidige situatie, op basis van het bestemmingsplan, ruim 1.500 m² aan (agrarische) bebouwing worden opgericht. Er is geen compenserende waterberging nodig.

Schoon water - goed omgaan met afvalwater

Menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. De strategie is voor nieuw te ontwikkelen terreinen uitgegaan wordt van het niet aankoppelen van hemelwater op het rioolstelsel. Voor bestaande gebieden wordt gestreefd naar het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering. Afstromend hemelwater van vervuilde oppervlakken wordt gezuiverd. Verontreinigingen door stedelijk afvalwater (huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater) worden voorkomen. Bij nieuwbouwgebieden is de aanleg van een gescheiden rioolstelsel een voorwaarde. Gestreefd wordt om schoon hemelwater in bestaand gebied af te koppelen van het rioolstelsel. Het hemelwater afkomstig van schone oppervlakken wordt geïnfiltreerd of direct afgevoerd naar open water. Het hemelwater stroomt onder vrijverval af, direct of indirect (eventueel via een lokale zuivering) richting open water. Het afstromend hemelwater wordt vanaf de erfgrens, en waar mogelijk, bovengronds aangeboden. Verharde oppervlakken die vervuild zijn of waar de kans op vervuiling groot is worden afgevoerd via een (in)filtratievoorziening, (in)filtratieberm en/ of slibafscheider. De afvoer van minder schone verharde oppervlakken via het rioolstelsel vindt plaats op basis van expert-judgement. De volgende afweging in het omgaan met stedelijk afvalwater wordt gehanteerd: lozingen dan wel emissies worden voorkomen, afvalwater wordt vergaand hergebruikt, aansluiting afvalwaterstroom op riolering, afvoer per as (transport), opslag en gelijkmatige verspreiding.

De afvoer van het afvalwater wordt aangesloten op het rioolstelsel. Het hemelwater zal via de bodem afstromen naar het oppervlaktewater. Het plan heeft geen invloed op de grondwaterkwaliteit. Er worden geen producten of materialen gebruikt die een nadelige invloed kunnen hebben op het grondwater. Er worden geen (bouw)materialen gebruikt waardoor het afstromende hemelwater verontreinigd kan worden.

4.12 Milieu Effect Rapportage

In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn diverse activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Hierbij moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden geldt een m.e.r.-plicht.

In onderdeel D is per activiteit de drempelwaarde benoemd. Als een activiteit voorkomt in onderdeel D en boven de drempelwaarde komt, geldt voor het te nemen besluit een m.e.r.-beoordelingsplicht. Indien er activiteiten plaatsvinden die in onderdeel D zijn opgenomen, maar onder de drempelwaarde blijven, dient er nagegaan te worden of het project grote milieugevolgen heeft. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r..

De hoofdcriteria waaraan getoetst moet worden zijn: kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect. Het bevoegd gezag dient vervolgens voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een besluit te nemen of er een MER moet worden opgesteld. De grondslag hiervoor is een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die genoemd is in onderdeel D van het Besluit m.e.r.. Een beoordeling of besluit is dan ook niet benodigd.

4.13 Conclusie

Omgevingsaspecten zijn onderzocht en vormen geen belemmering voor de ontwikkeling. Planologische medewerking aan het initiatief ligt dan ook in de rede.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Financiële Uitvoerbaarheid

Voor bouwplannen zoals die zijn aangewezen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt. Van de verplichting een exploitatieplan vast te stellen kan onder andere worden afgeweken als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door een anterieure overeenkomst of doordat de verplicht te verhalen kosten zijn verdisconteerd in de grondprijs.

Er is sprake van een bouwplan. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente zal een anterieure overeenkomst worden gesloten waarin het kostenverhaal is verzekerd. Daarin zijn tevens afspraken gemaakt over planschade.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Vooroverleg
Vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is voor dit plan van toepassing. In het kader van dit bestuurlijke vooroverleg zal het plan in ieder geval worden toegezonden aan de provincie, het waterschap en de veiligheidsregio.

Ter inzage legging ontwerpbestemmingsplan
Gelet op het bepaalde in artikel 3.8 Wro in combinatie met afdeling 3.4 Awb wordt een ontwerpbestemmingsplan, na voorafgaande bekendmaking, gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Een ieder is dan in de gelegenheid zijn of haar zienswijze mondeling of schriftelijk kenbaar te maken bij de gemeenteraad. Vaststelling van het bestemmingsplan, al dan niet in gewijzigde vorm, gebeurt met inachtneming van de ingediende zienswijzen.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 3 september 2020 tot en met 14 oktober 2020 voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn kon eenieder een zienswijze naar voren brengen. Andere overheden zijn daarnaast in de gelegenheid gesteld een overleg reactie in te dienen, gedurende de termijn zijn 2 zienswijzen ontvangen en 1 inspraakreactie (zie Bijlage 1).

Bijlagen Bij Toelichting

Bijlage 1 Nota Van Zienswijzen En Overlegreacties