Veegplan 2016
Bestemmingsplan - Gemeente Goeree-Overflakkee
Vastgesteld op 07-07-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Veegplan 2016 met identificatienummer NL.IMRO.1924.GOVeegplan2016-BP30 van de gemeente Goeree-Overflakkee.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.5 archeologisch onderzoek
in een schriftelijke rapportage vastgelegd bureau- en/of veldonderzoek naar de materiële neerslag van menselijke aanwezigheid en menselijk handelen in het verleden.
1.6 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit in het verleden, tenminste ouder dan 50 jaar.
1.7 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.8 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.
1.9 bedrijfs- of dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, welke woning slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming en het feitelijk gebruik van het gebouw of het terrein.
1.10 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.11 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.14 bouwen
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.15 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.16 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.17 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.18 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.19 centrum- en beheervoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van de verblijfsrecreatie met uitzondering van sanitaire voorzieningen, zoals beheers-, onderhouds- en medische voorzieningen, wasserettes, zwem-, sport- en spelvoorzieningen, animatieruimte, bedrijfsloods en horecabedrijven behorende tot categorie 1a of 1b van de Staat van Horeca-activiteiten en detailhandel.
1.20 consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
1.21 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van het bouwwerk of het gebied heeft gemaakt.
1.22 detailhandel in volumineuze goederen
detailhandel in auto's, boten, caravans, motoren, scooters, zwembaden, buitenspeelapparatuur, fitnessapparatuur, piano's, surfplanken, tenten, grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen.
1.23 extensieve dagrecreatie
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.
1.24 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.25 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.26 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.27 opslag
het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.
1.28 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.
1.29 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.30 permanente bewoning
onder permanente bewoning wordt verstaan een recreatiewoning, kampeermiddel of recreatieappartement te gebruiken als hoofdverblijf.
1.31 permanente standplaats
een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel of recreatief nachtverblijf gedurende het gehele jaar, inclusief bij dat kampeermiddel of nachtverblijf behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten.
1.32 praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.33 recreatief nachtverblijf
een bouwwerk dat bedoeld is om uitsluitend recreatief door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt, zoals een recreatiewoning, chalet, stacaravan of hiermee gelijk te stellen onderkomen; onder recreatief verblijf wordt niet verstaan het verblijf noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden of arbeid.
1.34 recreatiewoning
een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend recreatief door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt; onder recreatief verblijf wordt niet verstaan het verblijf noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden of arbeid.
1.35 schurveling
ingezaaide of beplante zandwal met een hoogte variërend van 2 m tot 3 m, veelal met een toegevoegde waarde op natuurlijk, landschappelijk en/of cultuurhistorisch gebied.
1.36 Staat van Horeca-activiteiten
de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.
1.37 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, water en waterberging;
alsmede voor:
- b. ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan': een natuurijsbaan;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, verkeersaanduiding, wegaanduiding of verlichting, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 4 Natuur - 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. behoud, herstel en ontwikkeling van de aan de bossen, houtwallen, zandwallen, duinen, duingraslanden, zandplaten, slikken, schorren, oevervegetaties, poelen en water eigen zijnde natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden;
alsmede voor:
- b. beroepsvaart, beroepsvisserij en recreatievaart, met dien verstande dat deze functies niet zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - 1';
- c. water ten behoeve van de waterhuishouding;
- d. waterberging;
- e. extensieve agrarische bedrijfsvoering;
- f. extensieve dagrecreatie.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de scheepvaartgeleiding bedraagt ten hoogste 5 m;
- c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Natuur - Schurvelingen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur - Schurvelingen' aangewezen gronden zijn bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische waarden en natuur- en landschapswaarden.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag niet worden gebouwd.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Recreatie - Dagrecreatie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. niet-gemotoriseerde dagrecreatie;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, paden, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 7 Recreatie - Jachthaven
7.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor Recreatie - Jachthaven aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een jachthaven, met een gezamenlijk maximum van 775 ligplaatsen en passantenligplaatsen;
alsmede voor:
- b. bij de bestemming genoemd onder a behorende voorzieningen, zoals verenigingsruimten, een havenkantoor, het stallen van boten, sanitaire voorzieningen, voorzieningen voor de inzameling van afvalstoffen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'horeca': een horecabedrijf uit categorie 1a en 1b van de Staat van Horeca-activiteiten;
- d. overige bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeer- en speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
- b. de goothoogte van de onder a bedoelde gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
- c. het gezamenlijk grondoppervlak van gebouwen en overkappingen per bouwvlak bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' aangegeven oppervlak;
- d. in aanvulling op het bepaalde onder a zijn gebouwen en overkappingen ten behoeve van sanitaire voorzieningen en/of opslag toegestaan met een gezamenlijk grondoppervlak van ten hoogste 250 m2;
- e. de goothoogte van de onder d bedoelde gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m;
- f. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
- g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
7.3 Specifieke gebruiksregel
Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
7.4 Afwijken van de gebruiksregels
Afwijken van de Staat van Horeca-activiteiten
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 7.1 om horecabedrijven toe te laten in één categorie hoger dan in lid 7.1 genoemd, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of de bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 7.1 genoemd.
Artikel 8 Recreatie - Verblijfsrecreatie
8.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor Recreatie - Verblijfsrecreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een verblijfsrecreatieterrein, met dien verstande dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - centrumvoorzieningen' centrum- en beheervoorzieningen zijn toegestaan;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': bedrijfswoningen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein': een kampeerterrein met ten hoogste het aantal standplaatsen voor stacaravans, trekkershutten en kampeermiddelen zoals ter plaatse van de aanduiding 'aantal' is weergegeven;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeer- en speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.5 Specifieke gebruiksregel
Met betrekking tot het gebruik geldt de volgende regel:
- a. de afstand van kampeermiddelen tot de gronden met de bestemming 'Natuur – Schurvelingen' bedraagt ten minste 3 m;
- b. het is verboden recreatieve nachtverblijven, recreatiewoningen en recreatieappartementen te gebruiken en te laten gebruiken voor permanente bewoning.
Artikel 9 Verkeer
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, groen, bermen, taluds, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
9.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 10 Verkeer - Verblijfsgebied
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
alsmede voor:
- b. ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan': een natuurijsbaan;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
10.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
- b. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
- c. het gezamenlijk grondoppervlak van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' aangegeven oppervlak;
- d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 11 Waarde - Archeologie - 5
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 5' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
11.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 11.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 12 Water
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
- b. verkeer te water;
- c. waterberging;
- d. ondergeschikt groen, bruggen en dammen.
12.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de scheepvaartgeleiding bedraagt ten hoogste 5 m;
- c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting, bedraagt ten hoogste 2 m.
Artikel 13 Waterstaat - Waterkering
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de waterkering.
13.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 13.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 10 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
13.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 13.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 14 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 15 Algemene Bouwregels
15.1 Bestaande afwijkingen
- a. Voor een bouwwerk dat krachtens een bouwvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan de in hoofdstuk 2 voorgeschreven maximummaten, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan de in hoofdstuk 2 voorgeschreven minimummaten, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
- b. ingeval van herbouw is sub a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing indien de herbouw op dezelfde plaats geschiedt;
- c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld is het Overgangsrecht bouwwerken, zoals opgenomen in dit plan, niet van toepassing.
15.2 Aangrenzende terreinen
Het is verboden enig terrein of bouwperceel zodanig te bebouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, bouwvlak of bouwperceel een toestand zou ontstaan, die aldaar niet meer met de regels van dit plan zou overeenstemmen, of voor zover er reeds aldaar een afwijking van de regels bestaat, zodanig te bebouwen, dat deze afwijking zou worden vergroot.
15.3 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
15.4 Afstand tot schurvelingen en zandwallen
De afstand van bouwwerken tot gronden die voorzien zijn van de bestemming 'Natuur - Schurvelingen' bedraagt ten minste 3 m.
Artikel 16 Algemene Aanduidingsregels
16.1 Vrijwaringszone - dijk
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire waterkering.
Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) van gebouwen met ten hoogste 10%;
- b. afwijkingen van bouwhoogten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met ten hoogste 20%;
- c. beneden peil gelegen kelders met dien verstande dat de overschrijding van de grenzen van het bouwvlak ten hoogste 2 m bedraagt;
- d. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 18 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 19 Overige Regels
19.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
19.2 Algemene parkeerregeling
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 20 Overgangsrecht
20.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
20.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 21 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Veegplan 2016'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een aantal locaties in de gemeente Goeree-Overflakkee. Het bestemmingsplan dient met name ter verbetering van vigerende ruimtelijke plannen binnen de gemeente, maar maakt ook kleinschalige ontwikkelingen mogelijk. Het doel van het voorliggende bestemmingsplan is de bestemmingsregelingen voor de hieronder te noemen locaties aan te passen aan de gewenste situatie:
- 1. Bungalowpark De Toekomst, Dijkstelweg 59 Ouddorp;
- 2. Perceel Oostdijkseweg, Goedereede;
- 3. Jachthaven Herkingen;
- 4. Gedeelten Volkerak en Haringvliet;
- 5. Slikken van Flakkee (voormalige gemeente Dirksland);
- 6. Recreatieterrein Toppershoedje, Strandweg 2-4 Ouddorp;
Met het nieuwe bestemmingsplan ontstaat de situatie, dat het bestemmingsplan een actueel en correct beeld geeft van de functies en een kader waaraan (toekomstige) aanvragen omgevingsvergunning kunnen worden getoetst. Het bestemmingsplan sluit aan bij de actuele juridische en planologische situatie en voldoet aan de vormvereisten van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied bestaat uit 6 op zichzelf staande locaties. In figuur 1.1 is een overzicht van de locaties weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor de locaties vigeren diverse (bestemmings)plannen. In de onderstaande tabel is voor elke locatie zichtbaar welk bestemmingsplan geldt.
Locatie | (Bestemmings)plan | Vastgesteld | |||
1 | Bungalowpark De Toekomst | BP Recreatieterreinen 2012 | 22-11-2013 | ||
2 | Perceel Oostdijkseweg, Goedereede | BP Landelijk gebied | 22-11-2012 | ||
3 | Jachthaven Herkingen | BP Jachthaven Herkingen | 25-11-1993 | ||
4 | Delen Volkerak en Haringvliet | - | - | ||
5 | Slikken van Flakkee | BP Slikken van Flakkee | 28-09-1989 | ||
6 | Recreatieterrein Toppershoedje | BP Oudeland en Oude Nieuwland 2013 | 12-12-2013 |
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 beschrijft de aanpassingen waarvoor dit bestemmingsplan het kader biedt. Hoofdstuk 3 brengt het beleidskader in beeld. Het ruimtelijk beleid op het niveau van zowel Rijk, provincie, regio als gemeente komt hier aan bod en het plan wordt hieraan getoetst. In hoofdstuk 4 wordt stilgestaan bij de diverse sectorale aspecten en de wijze hoe het plan op een goede ruimtelijke manier met deze aspecten omgaat. Hoofdstuk 5 beschrijft vervolgens de juridische opzet van het plan en de mogelijkheden die daarin worden geboden. Hoofdstuk 6 en 7 tonen tot slot aan op welke wijze het plan in economische en maatschappelijke wijze uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 2 Aanpassingen
In dit hoofdstuk wordt per locatie de inhoud van de aanpassing beschreven. Vervolgens is beschreven hoe de vertaling in het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden.
2.1 Bungalowpark De Toekomst Ouddorp
Inhoud aanpassing
De op dit terrein aanwezige recreatiewoningen zijn niet bestemd in het bestemmingsplan Recreatieterreinen 2012. Dit wordt gecorrigeerd.
Op Dijkstelweg 59 is volgens het bestemmingsplan Recreatieterrein 2012 een bedrijfswoning toegestaan. Dit betreft echter geen officiële woning, maar een voorziening ten behoeve van (de staanplaatsen op) het recreatieterrein. Om die reden wordt hier niet langer de mogelijkheid geboden voor een bedrijfswoning. Wel wordt de mogelijkheid geboden 1 van de recreatiewoningen te gebruiken als bedrijfswoning.
Juridische vertaling
In de regels wordt aangegeven dat 140 recreatiewoningen op dit terrein aanwezig mogen zijn. De aanduiding 'bedrijfswoning' op Dijkstelweg 59 vervalt. Bepaald wordt dat 1 van de recreatiewoningen als bedrijfswoning mag worden gebruikt.
2.2 Recreatieterrein Toppershoedje Ouddorp
Inhoud aanpassing
- 1. Ten behoeve van de uitbreiding van dit recreatieterrein is een bestemmingsplanprocedure doorlopen. Het in 2012 vastgestelde bestemmingsplan Toppershoedje had betrekking op het totale recreatieterrein (bestaand deel en uitbreidingsdeel). Bij de herziening van het bestemmingsplan “Oudeland en Oude Nieuwland 2013” is abusievelijk de oude bestemming Agrarisch weer over het uitbreidingsdeel heen gelegd. Dit wordt gecorrigeerd.
Indien verder geen wijzigingen in de regeling zouden worden doorgevoerd, zou het gezamenlijke maximaal toegestane aantal standplaatsen uit bestemmingsplan Toppershoedje onverminderd van kracht blijven voor het bestaande deel. Dit betekent een onbedoelde uitbreidingsmogelijkheid van het aantal standplaatsen. Om dit te voorkomen worden ook de andere delen van het recreatieterrein toeristische en permanente standplaatsen meegenomen in dit Veegplan. - 2. Om de eigenaar meer flexibiliteit te geven voor het plaatsen van in totaal 9 standplaatsen voor stacaravans, trekkershutten en kampeermiddelen is het gebied vergroot waarbinnen deze gerealiseerd mogen worden.
Juridische vertaling
- 1. De gronden krijgen de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie (afgestemd op bestemmingsplan Recreatieterreinen 2012) en de bestemmingen Water, Groen en Natuur - Schurvelingen conform het bestemmingsplan Toppershoedje. Het hier toegestane maximale aantal toeristische en permanente standplaatsen wordt in de regels vermeld.
- 2. De aanduiding 'kampeerterrein' wordt vergroot.
2.3 Perceel Oostdijkseweg Goedereede
Inhoud aanpassing
Voor dit perceel (gemeente Goedereede, sectie D, nummer 224) is de bestemming gewijzigd van Agrarisch naar Natuur. Bij de herziening van het bestemmingsplan Landelijk gebied (2012) is verzuimd dit mee te nemen.
Juridische vertaling
De gronden krijgen de bestemming Natuur - 1 conform omliggende natuurgronden.
2.4 Jachthavens Herkingen
Huidige situatie
De jachthavens van Herkingen liggen aan de zuidzijde van Goeree-Overflakkee bij het dorp Herkingen.
De jachthavens vormen het eindpunt van het dorp Herkingen. De westelijke haven is in gebruik bij de Watersportvereniging Herkingen. De andere jachthaven, Herkingen Marina, is een commerciële jachthaven die eigendom is van L.J. van der Velde watersport b.v..
De bestaande jachthavens, inclusief de oude haven, bieden gezamenlijk ruimte aan ruim 750 ligplaatsen, ruim 350 ligplaatsen van de Watersportvereniging Herkingen aan de westzijde en 400 ligplaatsen (inclusief passantenplaatsen) van Herkingen Marina, aan de oostzijde. De jachthavens zijn geschikt voor boten met een diepgang van 2 m.
De voorzieningen bij de jachthavens bestaan uit parkeerterreinen, een tweetal speelvelden, sanitaire voorzieningen, een spoelplaats voor de boten, een werkplaats, twee havenmeesterkantoren en een horecagelegenheid. Ook zijn er enkele trailerhellingen waar boten te water kunnen worden gelaten.
De twee jachthavens zijn gegroepeerd rond het oorspronkelijke havenplein en zijn daarvan ruimtelijke en functioneel gescheiden door middel van slagbomen voor de afzonderlijke havens. Het havenplein heeft nauwelijks een recreatieve functie, omdat het als parkeerterrein voor vrachtauto's wordt gebruikt.
De beide jachthavens worden ontsloten via de bestaande toegang/dijkdoorsteek.
Nabij de WSV Herkingen bevindt zich een (surf)strandje, aan de kant van Herkingen Marina ligt een recreatief uitloopgebied.
De parkeerterreinen bieden ruimte voor circa 400 auto's. Dit is voldoende voor het grootste deel van het jaar, maar in het hoogseizoen wordt er ook geparkeerd op het Gedempte Spui (ten noorden van WSV Herkingen). Dit terrein wordt in de wintermaanden gedeeltelijk gebruikt als ijsbaan in verband met de verdiepte ligging. Hier staat sinds 2007 een gebouw waar koffie, limonade en koek wordt verkocht. Daarnaast wordt het Gedempte Spui in de zomermaanden als timmerdorp voor kinderen gebruikt. In de wintermaanden wordt een deel van de parkeerplaatsen bij de jachthavens ook gebruikt voor de stalling van boten.
Er zijn plannen geweest voor uitbreiding van beide jachthavens, maar deze gaan voorlopig niet door.
Het strandje ten westen van de haven van de watersportvereniging heeft vooral een functie voor de inwoners van Herkingen en voor de verblijfsrecreanten. Het wordt veel gebruikt om te surfen. Omdat voorzieningen voor dagrecreatie in Herkingen slechts beperkt aanwezig zijn, is het van belang dat het strandje gehandhaafd kan blijven. Het is niet de bedoeling dat hier recreatieve activiteiten plaatsvinden die een aanslag doen op de rust in het gebied, zoals waterskiën en watersport met jetski's. De dagrecreatie wordt daarom - in overeenstemming met het beleid van het Grevelingenschap - beperkt tot niet-gemotoriseerde dagrecreatie. In de huidige situatie is er geen bebouwing op het strandje aanwezig.
Voor het gebied geldt het in 1993 vastgestelde bestemmingsplan Jachthaven Herkingen. Er is een actueel bestemmingsplan nodig.
Inhoud aanpassing
De bestemmingsregeling is consoliderend van aard. Wel zijn er bouwmogelijkheden voor sanitair- en opslaggebouwtjes ten behoeve van de jachthavens opgenomen.
Juridische vertaling
De regeling van het vigerende bestemmingsplan wordt aangepast naar een nieuwe regelgeving die voldoet aan de nieuwe richtlijnen en aansluit bij recente bestemmingsplannen in de gemeente.
2.5 Gedeelten Volkerak En Haringvliet
Inhoud aanpassing
Enkele gedeelten worden niet gedekt door een bestemmingsplan en worden daarom meegenomen in dit Veegplan (voor zover gelegen binnen de gemeentegrenzen).
Juridische vertaling
Deze gronden krijgen hoofdzakelijk de bestemming Water, conform aangrenzende gronden. Nabij de Volkeraksluizen worden de bestemmingen Verkeer en Natuur - 1 opgenomen.
2.6 Slikken Van Flakkee
Inhoud aanpassing
- 1. Voor dit gebied geldt het in 1989 door de gemeente Dirksland vastgestelde bestemmingsplan Slikken van Flakkee. Er is een actueel bestemmingsplan nodig. Dit zal consoliderend van aard zijn.
- 2. Staatsbosbeheer heeft het voornemen om de bestaande onverharde weg en parkeerplaatsen te verharden om het gebied beter toegankelijk te maken.
Juridische vertaling
- 1. Voor de regeling wordt aangesloten op de regeling voor de slikken van Goeree in het bestemmingsplan Landelijk gebied van de voormalige gemeente Goedereede (vastgesteld in 2012). De gronden krijgen de bestemming Natuur - 1.
- 2. De gronden voor de te verharden ontsluitingsweg krijgen de bestemming Verkeer en de gronden voor het parkeren de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Algemeen
Het bestemmingsplan betreft in hoofdzaak een consoliderend bestemmingsplan. De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan (juridisch) mogelijk maakt, zijn kleinschalig van aard. Deze ontwikkelingen worden afgewogen ten opzichte van het vigerende beleid.
3.2 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Barro
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De ontwerpstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Nationale belangen
De voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar nationale belangen. Deze zijn – direct of indirect – ook opgenomen in het Barro, waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen. De volgende rijksbeleidspunten zijn van toepassing op het plangebied:
- 1. Efficiënt gebruik van de ondergrond.
- 2. Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
- 3. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
- 4. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
- 5. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)-nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
- 6. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
- 7. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
3.3 Provinciaal Beleid
Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
- Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
- Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
- Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
- Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
4 rode draden
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
2. vergroten van de agglomeratiekracht,
3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
1. Beter benutten en opwaarderen
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.
2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.
Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.
3. Versterken ruimtelijke kwaliteit
Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.
De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.
4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.
Woningbouw
De provincie wil dat wordt voorzien in de maatschappelijke vraag naar woningen. Die vraag ontwikkelt zich sinds enkele jaren onomkeerbaar door structurele demografische ontwikkelingen. Door de vergrijzing wordt het aandeel ouderen groter. Ook blijven ouderen langer zelfstandig wonen. Hierdoor blijft het aantal huishoudens aanzienlijk groeien en betreft die groei per saldo bijna uitsluitend huishoudens met één inkomen. Die groep zoekt naar betaalbare woningen bij bestaande voorzieningen.
Door de structurele veranderingen in de behoefte is de afzet van de woningbouw waarin de huidige plannen voorzien niet altijd zeker. Veel plannen zijn hard nodig om de benodigde productie te halen. Maar ook zal in een deel van die plannen prijsklasse en/of woonmilieu moeten worden aangepast op de actuele regionale behoefte, opdat de woningen ook afgezet zullen worden en het woningtekort kan worden ingelopen. Gemeenten en regio’s zijn aan zet, met als primaire partners corporaties en ontwikkelaars. Regionale samenwerking en onderlinge afstemming zijn nodig.
Verblijfsrecreatie
De ontwikkeling van verblijfsrecreatie wordt, net als andere ruimtelijke ontwikkelingen, in de eerste plaats gestuurd via het handelingskader ruimtelijke kwaliteit. Bestaande verblijfsrecreatiecomplexen zijn opgenomen op de kwaliteitskaart. Tevens zijn voor verblijfsrecreatie specifieke richtpunten benoemd.
Eventuele nieuwe ontwikkelingen worden niet op kaart opgenomen, maar zijn gehouden aan het handelingskader ruimtelijke kwaliteit. Dat betekent dat gemeenten of andere initiatiefnemers niet gebonden zijn aan vooraf vastgelegde zoeklocaties. Wel is bij een nieuwe ontwikkeling (uitbreiding of herstructurering bestaande complexen of ontwikkeling van een nieuw complex) het handelingskader ruimtelijke kwaliteit van toepassing, waarbij de mogelijkheden en kwaliteitseisen afhankelijk zijn van de aard, omvang en locatie van de ontwikkeling. Recreatiewoningen moeten ook als zodanig gebruikt worden. Zij voldoen meestal noch naar locatie, noch functioneel aan de eisen voor reguliere woningen en worden ook niet meegewogen in de ramingen van de woningbehoefte. Permanente bewoning van recreatiewoningen wordt als een onwenselijke ontwikkeling beschouwd.
In het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen op de recreatieterreinen mogelijk gemaakt.
Verordening ruimte 2014
In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het plangebied is aangemerkt als bedrijventerrein. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.
Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
- a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
- b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
- c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
- 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
- 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en
- 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.
Toepassing artikel 2.1.1:
Lid 1: Dit bestemmingsplan maakt geen stedelijke ontwikkelingen mogelijk. De ladder is daarmee niet van toepassing.
3.4 Regionaal Beleid
Structuurvisie Goeree-Overflakkee (2010)
De Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee is door het (toenmalige) Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee (ISGO) opgesteld en is daarna door de gemeenteraden van de diverse (toenmalige) gemeenten op het eiland, waaronder die van Goedereede, in december 2010 vastgesteld.
Centraal staat de ambitie om Goeree-Overflakkee te ontwikkelen tot een authentiek en vitaal belevingseiland in de Delta. Daarmee worden recreatie en toerisme één van de belangrijkste economische pijlers van het eiland, die uiterst kansrijk is om verder te ontwikkelen. In algemene zin wordt geconstateerd dat de huidige toeristische infrastructuur onvoldoende en deels sterk verouderd is, zowel wat betreft de verblijfsaccommodaties als de dagattracties. Eén van de voornaamste opgaven uit de visie is daarom het vernieuwen en selectief uitbreiden van de toeristische infrastructuur alsmede het verbinden van allerlei losse elementen om tot een recreatief netwerk te komen met dag- en verblijfsrecreatie. Samen met recreatieve routes moet dit zorgen voor een beter toegankelijk en beleefbaar landschap. Dit laatste sluit op haar beurt weer aan bij de opgave voor natuur, die bestaat uit het beter beleefbaar maken van bestaande natuurwaarden.
Binnen dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De bestaande functies liggen binnen daarvoor aangewezen gebieden, passend bij de structuurvisie.
3.5 Gemeentelijk Beleid
Toekomstvisie gemeente Goedereede 2020
De toekomstvisie van de voormalige gemeente Goedereede is een richtinggevend beleidsstuk dat op twee niveaus een doorkijk biedt tot 2020. Op gemeentelijk niveau geeft de visie aan welke ontwikkelingen gewenst zijn voor de gehele gemeente, op welke wijze deze ontwikkelingen ruimtelijk worden vertaald en hoe deze ontwikkelingen worden gefaseerd. Op kernniveau wordt dit beeld nader gespecificeerd. In de visie worden vier deelgebieden onderscheiden. Het plangebied ligt binnen het deelgebied Brouwersdam. De hoofdkeuze voor de Brouwersdam is het aangrijpen van alle mogelijkheden om het toeristisch-recreatief verder op de kaart te zetten. Hier is ruimte voor toeristisch-recreatieve ontwikkelingen die elders op de Kop van Goeree conflicteren met het karakter van de gemeenschap. Initiatieven voor het verder ontwikkelen van de Brouwersdam moeten vanuit de markt komen. De gemeenten Goedereede en Schouwen-Duiveland en de provincies Zuid-Holland en Zeeland bewaken de koers en de samenhang tussen deelprojecten. Daarvoor is de uitvoeringsorganisatie Zicht op de Grevelingen in het leven geroepen. Nieuwe initiatieven dienen een daadwerkelijke verbreding/verbetering van het huidige aanbod aan voorzieningen te bieden. Daarnaast zullen de locatiekeuzen worden getoetst aan de voorziene indeling in deelgebieden.
Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is niet in strijd met de Toekomstvisie gemeente Goedereede.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de sectorale aspecten beschreven waarop dit plan van invloed is. Ieder aspect komt in een aparte paragraaf aan bod. Hierin worden het toetsingskader, de effecten van het plan en de beoordeling hiervan beschreven.
4.2 Bodem
Beleid en normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek
Uit het Bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat ter plaatse van het plangebied meerdere historische activiteiten bekend zijn die mogelijk hebben geleid tot bodemverontreiniging. Daarnaast zijn er locaties die in het verleden onderzocht of gesaneerd zijn.
Figuur 4.1 Bodemkwaliteit (www.bodemloket.nl)
Het voorliggende bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast. Het is daardoor niet noodzakelijk om de bodemkwaliteit binnen het gehele plangebied vast te stellen.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
4.3 Mobiliteit
Beleid en normstelling
Er is geen specifieke wetgeving met betrekking tot het aspect verkeer en vervoer. Wel wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening de aanvaarbaarheid van het effect van nieuwe ontwikkelingen op de verkeersafwikkeling, bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid in beeld gebracht. In de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte, diverse regionale en provinciale verkeer- en vervoersplannen en jurisprudentie is de toepassing van een mobiliteitsscan (ook wel 'Mobiliteitstoets' genoemd) als beleid opgenomen. In het kader van de Mobiliteitsscan wordt onderbouwd dat:
- op een zorgvuldige wijze naar de mobiliteitsaspecten is gekeken;
- er tijdig en voldoende maatregelen worden genomen om een goede ontsluiting en bereikbaarheid, verkeersveiligheid en leefbaarheid te garanderen voor gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer.
Onderzoek
Jachthaven Herkingen
Gezien de omvang en gebruiksmogelijkheden van de Jachthaven Herkingen is voor deze locatie onderzoek gedaan naar de ontsluitingsstructuur. Omdat hier echter geen feitelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is van een toename in de verkeersaantrekkende werking en parkeerbehoefte geen sprake. De jachthaven beschikt over twee grote parkeerterreinen, één aan de westzijde en één aan de oostzijde. Ter hoogte van de centrale toegang is een derde, kleinere parkeerplaats aanwezig. Deze parkeerterreinen worden alle, via de centrale toegang, ontsloten op het kruispunt Grevelingenweg - Kaaidijk - Groene Kruisweg. Verdere ontsluiting in noordwestelijke richting naar de N215 vindt allereerst plaats via de Kaaidijk/Molendijk/Westdijk in de richting van het kruispunt Westdijk - Zuiddijk. Vervolgens wordt verder ontsloten over de Westijk/Noorddijk richting Melissant en over de Zuiddijk richting Dirksland. De ontsluiting van de jachthaven in de richting van de N59 en N257 (richting Tholen en Noord-Brabant) vindt, gezien de omrijfactor via de N215, voornamelijk plaats via polderwegen. Hier ontbreekt een duidelijk ontsluitingsroute.
Toegangsweg 'De Slikken van Flakkee'
Door het recreatiegebied 'De Slikken van Flakkee' loopt in de huidige situatie een onverharde weg. Aan het einde van deze weg kan worden geparkeerd. De weg mag alleen buiten het broedseizoen gebruikt worden. In het onderhavige plan wordt mogelijk gemaakt deze weg te asfalteren en aan het einde van de weg een verharde parkeervoorziening te realiseren. De toegankelijkheid van het recreatiegebied wordt hierdoor verbeterd. Er wordt geen substantiële verkeerstoename verwacht.
Conclusie
De ontsluiting van de Jachthaven Herkingen is in noordwestelijke richting goed. In oostelijke richting (Tholen, Noord-Brabant) ontbreekt een duidelijke ontsluitingsroute. Hier vindt de ontsluiting voornamelijk plaats via de aanwezige polderwegen. De planregels voorzien erin dat bij ontwikkelingen voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
Ten gevolge van het asfalteren van de weg door het recreatiegebied 'De Slikken van Flakkee', wordt geen substantiële verkeerstoename verwacht.
4.4 Wegverkeerslawaai
Beleid en normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Onderzoek en conclusie
Binnen het bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Tevens worden geen nieuwe wegen / aanpassingen aan wegen mogelijk gemaakt waar binnen bestaande geluidsgevoelige functies zijn gelegen. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai kan hierdoor achterwege blijven.
4.5 Luchtkwaliteit
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.
Onderzoek
Ter plaatse van de planlocaties vinden geen feitelijke ontwikkelingen plaats die zorgen voor een toename in verkeersbewegingen. Er is dan ook geen sprake van een toename van de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Formele toetsing aan de grenswaarden kan daarom achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel van belang om een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied te geven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool 2015 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs alle wegen in en rond het plangebied onder de 35 µg/m³ liggen. Deze waarde ligt ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Omdat direct langs de maatgevende wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het gehele plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Figuur 4.2 Concentraties fijn stof (monitoringstool)
Figuur 4.3 Concentraties stikstofdioxide (monitoringstool)
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de vaststelling van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit verschillende locaties. Ter plaatse van het overgrote deel van de planlocaties vinden geen feitelijke ontwikkelingen plaats. Voor deze locaties is niet opnieuw getoetst aan het aspect bedrijven en milieuzonering.
Ter plaatse van het recreatieterrein Toppershoedje wordt het terrein waarop standplaatsen mogelijk zijn vergroot in noordelijke richting. Hiermee krijgt het park meer flexibiliteit. Aan de noordkant zijn geen woningen gelegen. Daarmee komt het terrein niet dichter bij woningen en zal er ter plaatse van de bestaande woningen in de omgeving sprake blijven van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Omdat ter plaatse van de overige planlocaties geen feitelijke ontwikkelingen plaatsvinden, wordt geconcludeerd dat het aspect bedrijven en milieuhinder de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
4.7 Externe Veiligheid
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het Bevt vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek
Op Goeree-Overflakkee zijn verschillende risicobronnen gelegen, zoals de provinciale weg N57, hoofdtransportaardgasleidingen, het Volkerak en het Haringvliet en benzineservicestations (met verkoop LPG). Ter plaatse van de planlocaties vinden geen feitelijke ontwikkelingen plaats waarbij sprake is van een toename van de personendichtheid. Het aspect externe veiligheid is voor deze locaties dan ook niet van belang.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.8 Kabels En Leidingen
Beleid en normstelling
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.
Onderzoek en conclusie
Binnen het deel van het plangebied Slikken van Flakkee is een hoofdtransport aardgasleiding gelegen. Deze leiding is gezamenlijk met de belemmeringenstrook van 4 m aan beide zijden opgenomen op de verbeelding en in de regels. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de leiding mogelijk te houden.
Verder zijn er geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig, ook niet bij de ontwikkellocatie. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
4.9 Cultuurhistorie
Beleid en normstelling
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat bestemmingsplannen, waarvoor geen milieueffectrapport wordt opgesteld, een beschrijving bevatten van de wijze waarop met de in het plangebied aanwezige historische waarden rekening is gehouden.
Onderzoek
Topgebied 'de Kop van Goeree'
De deelgebieden 1, 2, 3, en 8 zijn aangeduid als Topgebied. Het betreft het Topgebied "de Kop van Goeree". Binnen de deelgebieden worden slechts kleine ontwikkelingen (juridisch) mogelijk gemaakt. Dit bestemmingsplan is niet in strijd met de doelstellingen van het cultuurhistorische karakter van het gebied.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.10 Archeologie
Beleidskader
Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
De gemeente Goeree-Overflakkee heeft archeologiebeleid waarin het wettelijk en beleidsmatig kader behandeld wordt. De nota geeft aan hoe in de toekomst op Goeree-Overflakkee op een efficiënte en verantwoorde wijze omgegaan wordt met het archeologisch erfgoed. Het streven is daarbij om het bodemarchief zoveel mogelijk in situ te bewaren. Bekende archeologische waarden worden door planaanpassing zoveel mogelijk ontzien. Zodoende kunnen archeologische waarden behouden blijven en worden opgravingskosten uitgespaard. Om het archeologisch erfgoed zo goed mogelijk te behouden en planaanpassing te kunnen realiseren, dienen archeologische informatie en belangen zo vroeg mogelijk te worden ingebracht en worden meegewogen in het proces van ruimtelijke ordening. Indien behoud van het bodemarchief niet mogelijk is, dient het gedocumenteerd te worden ('behoud ex situ').
Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.
Onderzoek
Uit de gemeentelijke beleidskaart is op te maken dat deelgebieden (Bungalowpark De Toekomst in Ouddorp en perceel Oostdijkseweg in Goedereede) zijn aangeduid als Waarde 5 (paarse vlak). In figuur 4.4 is een uitsnede van de beleidskaart opgenomen die de archeologische (verwachtings)waarden voor die betreffende delen van het plangebied weergeeft. Op deze locaties zijn geen bodemingrepen nodig. De vrijstellingsgrens zal worden vastgelegd in het bestemmingsplan door middel van een archeologische dubbelbestemming. De overige deelgebieden hebben geen archeologische waarde, in deze zone is geen onderzoek verplicht.
![]() | ![]() |
Figuur 4.4 Uitsnede beleidskaart archeologie Goeree-Overflakkee
Conclusie
Het aspect archeologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.11 Ecologie
In deze paragraaf wordt het planvoornemen getoetst aan de Natuurbeschermingswet 1998, de provinciale verordening (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortbescherming).
Normstelling
Provinciale Verordening ruimte
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de Provinciale Verordening ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- 1. er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
- 2. er geen alternatief is;
- 3. geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
- 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
- a. Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
De Slikken van Flakkee maken deel uit van het Natura 2000-gebied Grevelingen en zijn ook aangewezen als EHS.
Figuur 4.5 Ligging beschermde natuurgebieden ter plaatse van Slikken van Flakkee (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
In het plangebied worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Siginificant negatieve effecten op Natura 2000 of EHS worden dan ook uitgesloten.
Op basis van de kaarten bij het concept ontwerpbeheerplan voor de Grevelingen gelden in een groot deel van het gebied Slikken van Flakkee beperkingen aan de (beroeps- en recreatie)vaart en beroepsvisserij. In de regels van dit bestemmingsplan is hiermee rekening gehouden (globaal, omdat de betreffende kaarten niet digitaal beschikbaar zijn).
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen concrete ontwikkelingen voorzien. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Het bestemmingsplan maakt echter altijd indirect (kleine) ontwikkelingen mogelijk. Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.
- Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
- Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Flora- en faunawet wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 augustus (bron:www.vogelbescherming.nl).
- Voorafgaand aan een ontwikkeling dient nagegaan te worden of sprake is van potentieel leefgebied voor de tabel 2 en 3 soorten en broedvogels met vaste nesten. In dat geval is nader veldonderzoek noodzakelijk. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het onderzoeksseizoen, dat over het algemeen tussen maart en oktober ligt.
Conclusie
De vaststelling van het bestemmingsplan leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4.12 Waterhuishouding
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer van regionale wateren, en Rijkswaterstaat, water- en vaarwegbeheerder van het hoofdwatersysteem waaronder het Volkerak en Haringvliet. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerders over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerders worden vervolgens verwerkt in deze paragraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van Rijkswaterstaat, het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europees:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan
- Provinciale Structuurvisie
- Verordening ruimte
3e Kustnota, Traditie, Trends en Toekomst, ministerie van Verkeer en Waterstaat (2000)
De 3e Kustnota borduurt verder op de 2e Kustnota, maar legt een veel sterkere relatie tussen kustveiligheid en ruimtegebruik.
De hoofddoelstellingen van het beleid in deze nota zijn gericht op:
- een duurzame bescherming van laag Nederland tegen overstroming;
- ruimtegebruik van de kust in harmonie met de duurzame bescherming van laag Nederland.
Met het oog op de verwachte klimaatverandering en de daarmee gepaard gaande zeespiegelstijging, zijn in de toekomst bredere en sterkere waterkeringen benodigd. Voorkomen moet worden dat als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen (zoals stedelijke ontwikkeling) landinwaartse verbreding van de waterkeringen geen optie meer zal zijn. Reservering van ruimte biedt hiervoor de oplossing. In de nota is aangegeven, dat in de duinzoom goede mogelijkheden aanwezig zijn voor ontwikkeling van hoge natuurwaarden. Dit komt door de aanwezigheid van de schone kwel vanuit de duinen. Daarom wordt voor de duinzoom, uitgezonderd de stedelijke zones, gestreefd naar een combinatie van landbouw en ontwikkeling of behoud van natuurwaarden. Verder is in de nota aangegeven, dat het natuurlijke watersysteem in de duinzoom goede mogelijkheden biedt voor het stedelijk water.
Beleidslijn voor de kust
De beleidslijn kust is een uitwerking van het rijksbeleid voor de waterveiligheid uit de Derde Kustnota en de Nota Ruimte. De beleidslijn bevat een kader voor de toetsing van ingrepen of activiteiten met een ruimtebeslag. Tevens geeft de beleidslijn inzicht in de rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende overheden voor de ruimtelijke ordening, de waterveiligheid en de natuur in het kustfundament.
De beleidslijn stelt dat in een deel van het plangebied beperkingen aan ver- en nieuwbouw op de waterkering gelden ('ja, mits' – principe), waarbij de voorwaarden worden ingevuld vanuit waterstaatswetgeving.
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2009-2015 staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.
Gemeentelijk beleid
Het hoofddoel van het Waterplan Goeree-Overflakkee is het opstellen van een gezamenlijke koers van de gemeenten en het waterschap voor de realisatie van een veilig, schoon, aantrekkelijk en goed beheerd watersysteem in de stedelijke kernen op Goeree-Overflakkee. In het waterplan worden de volgende drie hoofdaspecten aan de orde gesteld:
- 1. de inrichting van het gebied en de afstemming tussen de ruimtelijke ordening en het waterbeheer. Het gaat daarbij niet alleen om de hoeveelheid water die nodig is voor het realiseren van een bepaald beschermingsniveau tegen wateroverlast, maar nadrukkelijk ook om de beleving van het water binnen de kernen;
- 2. het gebruik en het beheer en onderhoud van oppervlaktewater. Hierbij horen afspraken over de beheergrenzen en wie wat doet. Het waterplan zal daarnaast helpen bij de verankering van de waterzaken binnen de organisaties;
- 3. de omgang met afvalwater en regenwater in het gebied. Hierbij speelt onder andere de relatie tussen de afvalwaterketen en de kwaliteits- en kwantiteitsaspecten van het oppervlaktewatersysteem.
Huidige situatie
Algemeen
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op een aantal locaties in de gemeente Goeree-Overflakkee, te weten:
- 1. Bungalowpark De Toekomst, Ouddorp;
- 2. Perceel Oostdijkseweg, Goedereede;
- 3. Jachthaven Herkingen;
- 4. Volkerak en Haringvliet;
- 5. Slikken van Flakkee;
- 6. Recreatieterrein Toppershoedje, Ouddorp;
Kenmerken watersysteem
Ter plaatse van de locaties waarop dit bestemminsplan betrekking heeft, zijn verschillende aspecten uit het watersysteem van belang. De belangrijkste aspecten worden in de onderstaande tabel weergegeven.
Locatie | Bodem | Grondwatertrap | Aanwezigheid water | Beschermingszone water | Kering en beschermings-zone | ||||
Bungalowpark De Toekomst, Ouddorp | Zandgrond | VI | Overig water | 3 m | Nee | ||||
Perceel Oostdijkseweg, Goedereede | Zandgrond | VIII | Hoofdwatergang, wegsloot en overig water | 5, 4 en 3 m | Nee | ||||
Jachthaven Herkingen | Zeekleigrond | VI | Grevelingen, inlaat- en uitwateringsgeul | 5 m | Buitenbeschermingszone buitenkant | ||||
Volkerak en Haringvliet | Water | - | Volkerak en Haringvliet | - | Nee | ||||
Slikken van Flakkee | Zandgrond | - | Grevelingen | - | Buitenbeschermingszone buitenkant | ||||
Recreatieterrein Toppershoedje, Ouddorp | Zandgrond | Vb | Wegsloot | 4 m | Buitenbeschermingszone binnenkant |
Uit de tabel blijkt dat het grootste deel van het plangebied bestaat uit zandgrond en dat er sprake is van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,4 en 0,8 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt.
Ter plaatse van een aantal locaties zijn watergangen of waterkeringen gelegen. Delen van het plangebied liggen dan ook binnen de beschermingszone van de watergangen of de keringen. Binnen deze zones gelden op basis van de Keur beperkingen voor bouwen en aanleggen.
Enkele delen van het Volkerak en Haringvliet behoren tot het plangebied. Daarnaast grenst een deel van het plangebied aan de Grevelingen. Deze wateren behoren tot de Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichamen. De Europese KRW-richtlijn moet ervoor zorgen dat het oppervlakte- en grondwater vanaf 2015 van een goede kwaliteit is en dat ecologische doelen behaald worden. Het waterschap Hollandse Delta en Rijkswaterstaat hebben verschillende doelen en maatregelen geformuleerd die nodig zijn om een goede waterkwaliteit te kunnen garanderen.
Afvalwaterketen en riolering
Het overgrote deel van de locaties in het plangebied zijn aangesloten op een gemengd rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Ter plaatse van de planlocaties vinden geen feitelijke ontwikkelingen plaats. Hier wordt de bestaande situatie vastgelegd, zie de onderstaande tabel.
Locatie | Ontwikkelingen |
Bungalowpark De Toekomst, Ouddorp | Feitelijke situatie vastleggen |
Perceel Oostdijkseweg, Goedereede | Feitelijke situatie vastleggen |
Jachthaven Herkingen | Consoliderend |
Volkerak en Haringvliet | Feitelijke situatie vastleggen |
Slikken van Flakkee | Consoliderend |
Recreatieterrein Toppershoedje, Ouddorp | Feitelijke situatie vastleggen |
Een uitzondering op het bovenstaande vormt een kleine ontwikkeling ter plaatse van Slikken van Flakkee. Hier is een onverharde weg gelegen die verhard wordt om het gebied beter toegankelijk te maken. Ook het bijbehorende parkeerterrein wordt verhard.
Waterkwantiteit
Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied en van meer dan 1.500 m2 in landelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd worden.
De ontwikkelingen bestaan uit het vastleggen van de feitelijke situatie en zijn niet van invloed op het bestaande watersysteem. Hier vindt ook geen toename in verharding plaats.
Uitzondering hierop is het verharden van een reeds bestaand pad. Dit betreft een smal pad van circa 3 km dat door een groen gebied loopt. Het aan te leggen oppervlak aan verharding is relatief beperkt ten opzichte van de hoeveelheid groen die hier omheen aanwezig is. Daarnaast is reeds een greppel aanwezig langs de weg. Hierdoor wordt verwacht dat er geen sprake is van versnelde afvoer van hemelwater. Het hemelwater kan vanaf de weg via de greppels afstromen en infiltreren in het ruim aanwezig omliggende groen.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend Hoogheemraadschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting,
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Water en waterstaat in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water' dan wel 'Recreatie - Jachthaven' dan wel 'Natuur - 1'. Voor waterkeringen (kernzone) wordt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. De beschermingszones van de primaire waterkering krijgen de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk'.
Conclusie
Er zijn geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
4.13 Milieueffectrapportage
Beleid en normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Onderzoek en conclusies
Ter plaatse van de planlocaties vinden geen feitelijke ontwikkelingen plaats zodat het Besluit m.e.r. hierop niet van toepassing is. In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van de beoogde ontwikkelingen (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de hinder die door de ontwikkelingen worden veroorzaakt en de risico's op ongevallen), de ligging van de plangebieden en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Bestemmingsplansystematiek
Het bestemmingsplan is conform SVBP2012 opgesteld, om zodoende digitaal raadpleegbaar en conform de uniforme systematiek raadpleegbaar te zijn. Ook is rekening gehouden met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
5.2 Planregels
5.2.1 Inleidende regels
Begrippen
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
5.2.2 Bestemmingsregels
Groen
Deze bestemming is opgenomen voor de belangrijke groenstroken.
Natuur - 1
Deze bestemming is opgenomen voor het perceel aan de Oostdijkseweg in Goedereede en voor de Grevelingen/Slikken en gronden nabij de Volkeraksluizen. Binnen deze bestemming is het beleid en daarmee ook de bestemmingsregeling erop gericht om de aanwezige natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden te beschermen, te herstellen en waar mogelijk verder te ontwikkelen. Qua medegebruik is er met name een rol weggelegd voor recreatieve functies. Het deel van de Slikken waar beperkingen gelden aan de beroeps- en recreatievaart en beroepsvisserij is voorzien van een specifieke aanduiding. Ter bescherming van de aanwezige waarden is bebouwing grotendeels uitgesloten. Er is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor (grond)werkzaamheden die te aanwezige waarden kunnen aantasten.
Natuur - Schurvelingen
Deze bestemming is opgenomen voor de aanwezige schurvelingen grenzend aan de laatste uitbreiding van recreatieterrein Toppershoedje. Binnen deze bestemming is het beleid en daarmee ook de bestemmingsregeling erop gericht om de aanwezige natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden te beschermen, te herstellen en waar mogelijk verder te ontwikkelen. Om een aantal met name genoemde werkzaamheden te kunnen uitvoeren is een omgevingsvergunning nodig. Binnen aangrenzende bestemmingen gelden regels voor de minimaal aan te houden afstand van bouwwerken en kampeermiddelen tot de zandwallen (zie algemene bouwregels).
Recreatie - Dagrecreatie
Deze bestemming is opgenomen voor het strandje ten westen van de jachthaven van Watersportvereniging Herkingen. Uitsluitend niet-gemotoriseerde dagrecreatie is toegestaan. Er mogen uitsluitende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Recreatie - Jachthaven
Deze bestemming is toegekend aan de jachthavens in Herkingen. De bestemming is globaal van aard. Horeca is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'horeca'. Het betreft uitsluitend horecabedrijven uit categorie 1 en 2 van de Staat van Horeca-activiteiten. Een toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten is opgenomen in bijlage 1. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan. Gebouwen en overkappingen worden in principe binnen de opgenomen bouwvlakken gebouwd. Wel zijn buiten de bouwvlakken gebouwen en overkappingen ten behoeve van sanitaire voorzieningen en/of opslag toegestaan met een gezamenlijk grondoppervlak svan maximaal 250 m2 en een goothoogte van maximaal 3 m toegestaan.
Recreatie - Verblijfsrecreatie
Deze bestemming is opgenomen voor Bungalowpark De Toekomst en voor recreatieterrein Toppershoedje. Het maximale aantal verblijfsrecreatieve eenheden is in de regels vastgelegd. Centrum- en beheervoorzieningen mogelijk binnen de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - centrumvoorzieningen'. Ook bedrijfswoningen is een specifieke regeling opgenomen.
Verkeer en Verkeer - Verblijfsgebied
Deze bestemmingen zijn toegekend aan de belangrijkste wegen en bijbehorende bermen. De bestemming Verkeer geldt voor de gebiedsontsluitingswegen, de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied voor de overige wegen. Voor de ijsbaan bij de jachthavens van Herkingen is een specifieke aanduiding opgenomen.
Water
Deze bestemming is opgenomen voor enkele watergangen en voor enkele gedeelten van Volkerak en Haringvliet.
Waarde - Archeologie - 5
In dit artikel is de bescherming van de archeologische waarde van gronden in het plangebied geregeld. De zonering is afgestemd op de archeologische verwachtingswaarde zoals vastgelegd in het eilandelijk beleid. In de onderhavige zone geldt dat werkzaamheden vanaf 2.500 m2 en vanaf 50 cm diepte uitsluitend uitvoerbaar zijn mits de eventuele archeologische waarde niet wordt geschaad. Om na te gaan of er sprake is van archeologische waarden is onderzoek nodig.
Waterstaat - Waterkering
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de kernzone van de waterkeringen. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is - op enkele uitzonderingen na - uitsluitend toegestaan via een afwijkingsbevoegdheid.
5.2.3 Algemene regels
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.
Antidubbeltelregel
Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelregel is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Algemene bouwregels
Dit artikel bevat enkele algemene bouwregels, waaronder een regeling voor de minimale afstand van bouwwerken tot zandwallen.
Algemene aanduidingsregels
Dit artikel bevat een regeling voor de molenbiotoop en voor de vrijwaringszone - dijk.
Ter plaatse van de beschermingszones van de primaire waterkeringen is de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk' opgenomen.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt de mogelijkheid geboden aan het bevoegd gezag om bij een omgevingsvergunning onder voorwaarden af te wijken van de bestemmingsregels. Het betreft afwijkingsmogelijkheden ten behoeve van kleine overschrijdingen van maatvoeringen en bouwgrenzen.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een regeling opgenomen die het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid geeft de bestemmingslegging te wijzigen voor gronden waar de bestemmingslegging niet conform de werkelijke situatie is opgenomen.
Overige regels
In dit artikel is een regel opgenomen die de wettelijke regelingen waarnaar in het bestemmingsplan wordt verwezen fixeert op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.
Dit artikel bevat ook een algemene parkeerregeling in geval van wijziging of uitbreiding van functies, met een verwijzing naar de geldende normen van het CROW. Via omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, mits de parkeersituatie daardoor niet onevenredig wordt benadeeld.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde.
Overgangsrecht
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).
Slotregel
Deze regel bevat de titel van het plan.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.
Er is geen sprake van aangewezen bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. Het plan is financieel uitvoerbaar.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Overleg
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan:
- Provincie Zuid-Holland;
- Waterschap Hollandse Delta;
- Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond;
- Molenstichting Goeree-Overflakkee;
- Staatsbosbeheer;
- Watersportvereniging Herkingen;
- Herkingen Marina.
De ontvangen reacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota van inspraak en overleg, zie bijlage 2.
7.2 Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft in het kader van de gemeentelijke inspraakprocedure 6 weken ter inzage gelegen. De ontvangen reacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota van inspraak en overleg, zie bijlage 2.
7.3 Zienswijzen
Het bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen in de periode van 31 maart 2016 tot en met 10 mei 2016.
In deze periode zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld zienswijzen naar voren te
brengen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Staat van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Toelichting Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Toelichting Staat van Horeca-activiteiten