Havenstadt fase 4 Stad aan 't Haringvliet
Bestemmingsplan - Gemeente Goeree-Overflakkee
Vastgesteld op 02-06-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Havenstadt fase 4 Stad aan 't Haringvliet met identificatienummer NL.IMRO.1924.HRVhavenstadtf4-BP30 van de gemeente Goeree-Overflakkee.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.5 ander bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.6 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.7 bed & breakfast
het bieden van recreatief nachtverblijf, kortdurend, in de vorm van logies al dan niet met ontbijt, binnen een oorspronkelijk voor een andere functie gebouwd (deel van een) hoofdgebouw, aan- of uitbouw of bijgebouw.
1.8 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.
1.9 begane grond
de bouwlaag van een gebouw die ter hoogte van het maaiveld is gelegen, waarop in de meeste gevallen de hoofdtoegang van het gebouw is gesitueerd, en waaronder zich een kruipruimte, kelder of souterrain kunnen bevinden.
1.10 bestaand
- a. t.a.v. bebouwing: bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand is gekomen of tot stand zal komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- b. t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.
1.11 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.14 bouwen
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.15 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.16 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.17 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.18 bijbehorend bouwwerk
de uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.19 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.20 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van het bouwwerk of het gebied heeft gemaakt.
1.21 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond.
1.22 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
1.23 erker
hoekige of ronde aan- of uitbouw aan een gevel.
1.24 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.25 kelder
een geheel ondergronds gelegen ruimte, die is gesitueerd onder een bijbehorend bovengronds bouwwerk.
1.26 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.27 kunstwerk
voorziening ten behoeve van de infrastructuur.
1.28 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.29 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.
1.30 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.31 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
2.2 bebouwde oppervlakte van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
2.4 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 hoogte van de eerste bouwlaag
wordt gemeten 0,30 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning.
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor bij woningen behorende tuinen, dan wel voor onbebouwde erven, toegangspaden tot de gebouwen, parkeren en andere verhardingen, met de daarbij behorende andere bouwwerken alsmede voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
4.2 Bouwregels
Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 onder a ten behoeve van de bouw van een erker/entreeportaal aan de voorgevel, alsmede de zijgevel, voor zover gelegen aan de openbare weg, van een hoofdgebouw binnen de aangrenzende bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:
- a. de goothoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag;
- b. de breedte niet meer mag bedragen dan 3,5 m;
- c. de diepte niet meer mag bedragen dan 1 m, gemeten uit de voorgevelrooilijn dan wel de zijgevelbouwgrens van de woning.
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied;
- b. wegen ten behoeve van bestemmingsverkeer;
- c. voet- en fietspaden;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen en water;
- f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
- g. voorzieningen ten behoeve van energieopwekking zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - zonnepanelen';
- h. ruggen ten behoeve van kruisend verkeer;
- i. straatmeubilair;
- j. kunstwerken;
- k. beeldende kunst;
- l. speelvoorzieningen;
- m. nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Ten aanzien van de in lid 1.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water;
- b. waterhuishoudkundige en waterstaatkundige doeleinden.
en daarnaast voor de hier aan ondergeschikte functies:
- c. kunstwerken;
- d. beeldende kunst;
- e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding zoals een duiker, een waterinlaat, een syphon en een sluis;
- f. overige voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder aanlegsteigers;
- g. groenvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
Ten aanzien van de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
Artikel 7 Wonen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. beroep aan huis;
- c. bedrijf aan huis (waaronder bed & breakfast).
en daarnaast voor de hieraan ondergeschikte functies:
- d. parkeervoorzieningen;
- e. paden en wegen;
- f. erven en tuinen;
- g. groenvoorzieningen;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.2 Bouwregels
Ten aanzien van de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
7.3 Specifieke gebruiksregels
De vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 35% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 50 m².
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Overschrijding bouwvlakken / bestemmingsgrenzen ondergeschikte bouwdelen
9.2 Vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen
Vlaggenmasten, antennemasten, schoorstenen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, die deel uitmaken van een gebouw, mogen de voor dat gebouw toegestane maximale bouwhoogte met niet meer dan 5 m overschrijden.
9.3 Dakopbouwen t.b.v. noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties
Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 3,5 m en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst.
9.4 Onderkeldering
9.5 Bestaande afwijkende maatvoering
Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:
- a. voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
- b. ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
- c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken, als opgenomen in dit plan, niet van toepassing.
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 Molenbiotoop
In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone molenbiotoop'
de volgende regels:
- a. binnen een afstand van 100 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
- b. binnen een afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht met een hoogte die meer bedraagt dan 1/100 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek;
- c. Indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge het bepaalde onder a en b, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Afwijkingen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de regels, en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft tot een maximale afmeting van 3 m;
- c. de regels, en toestaan dat de goothoogte ter plaatse van de aanduiding 'garagebox', 'gemaal' en 'nutsvoorziening' wordt vergroot tot maximaal 4 m;
- d. de regels ten aanzien van de (bouw)hoogte van andere bouwwerken, en toestaan dat de bouwhoogte van andere bouwwerken wordt vergroot:
- 1. ten behoeve van de bouw van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 50 m;
- 2. ten behoeve van een vlaggenmast, speelvoorzieningen, een kunstwerk, beeldende kunst en dergelijke tot maximaal 15 m;
- 3. ten behoeve van de bouw van overige andere bouwwerken tot maximaal 10 m.
- e. het oprichten van transformatorhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere nutsgebouwtjes met een inhoud van ten hoogste 100 m3 en een goothoogte van ten hoogste 3 m.
- f. de situering en de begrenzing van bouwpercelen dan wel bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met de ingekomen aanvragen nodig zijn ter uitvoering van een plan, mits de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, dan wel bouwvlak, met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd.
11.2 Voorwaarden voor afwijken
De onder lid 11.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend verleend worden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de cultuurhistorische waarde van het beschermde dorps- of stadsgezicht;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de milieusituatie; en
- f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan.
13.2 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden – al dan niet gecombineerd – , waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
- b. Bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde CROW-richtlijn (dan wel de vervanger daarvan) bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Havenstadt fase 4 Stad aan 't Haringvliet'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Wonen op Flakkee B.V. heeft plannen ontwikkeld voor de 4e fase van het project Havenstadt. Het betreft de realisatie van 30 woningen. Deze ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan Stad aan 't Haringvliet. In verband daarmee is aanpassing van de bestemmingsregeling noodzakelijk. Hiernaast is het wenselijk de aangrenzende bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' in fase 3 deels aan te passen in een woon- en tuinbestemming. Deze gronden worden daarom meegenomen in dit nieuwe bestemmingsplan.
Het voorliggende bestemmingsplan biedt een passende juridisch-planologische regeling voor de beoogde ontwikkeling en voorziet in de daarvoor benodigde onderbouwing met de daarbij behorende onderzoeken.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt in de gemeente Goeree-Overflakkee in Stad aan 't Haringvliet. Het plangebied is aan de zuidwestzijde van de kern gelegen en ligt ten noordwesten van één van de grotere wegen, de Molendijk. Voor een weergave van de ligging zie figuur 1.1.
Figuur 1.1 Globale ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
In het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Drie kernen, Den Bommel, Herkingen en Stad aan 't Haringvliet' dat is vastgesteld op 14 maart 2019 door de gemeenteraad van de gemeente Goeree-Overflakkee. Op basis van het vigerende bestemmingsplan vigeert de bestemming 'Agrarisch'. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met de molenbiotoop die vigeert voor het zuidelijkste deel van het plangebied.
Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan Stad aan 't Haringvliet
Binnen de bestemmingen 'Agrarisch', 'Water' en 'Groen' is het niet mogelijk om 30 woningen te realiseren.
1.4 Leeswijzer
Het volgende hoofdstuk brengt het beleidskader in beeld. Het ruimtelijk beleid op het niveau van zowel Rijk, provincie als gemeente komt hier aan bod. Hoofdstuk 3 beschrijft het plangebied en gaat verder in op de nieuwe ontwikkeling waar dit bestemmingsplan het kader voor biedt. Na de beschrijving van de ruimtelijke mogelijkheden, wordt in hoofdstuk 4 stilgestaan bij de diverse sectorale aspecten en de wijze hoe het plan op een goede ruimtelijke manier met deze aspecten omgaat. Hoofdstuk 5 beschrijft vervolgens de juridische opzet van het plan en de mogelijkheden die daarin geboden worden. Hoofdstuk 6 en 7 tonen tot slot aan op welke wijze het plan in economische en maatschappelijke wijze uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Historie van de Stad aan 't Haringvliet
In het midden van de veertiende eeuw had zich in deze contreien een gors of plaat ontwikkeld. Dit gors wordt in oude oorkonden "Die Stat" genoemd. Het duurde nog enige tijd voordat 'Die Stat" met een dijk tot korenland werd bedijkt. Ten gevolge van het lozen van polderwater ontstond een geul die van belang was voor de scheepvaart. In die tijd was een haven van levensbelang. In 1528 werd de nieuwe polder verkaveld. Tot verdere bedijking van de aanwassen van het gors kwam het pas weer in 1844 en zodoende ontstond de Van Brienenspolder.
Reeds bij de St. Felixvloed van 5 november 1530 overstroomde het bedijkte land. Op 2 november 1532 bracht een stormvloed nog meer rampspoed. Door het leggen van een inlegdijk - de tegenwoordige Molendijk - kon een deel van de polder in stand blijven. De waternoodramp van 1953 trof Stad aan 't Haringvliet zwaar. Ten gevolge van de zeer hoge waterstand begon in de polder de Oude Stad het water binnen te stromen, waardoor ook de dorpskern onder water kwam te staan. Na de waternoodramp werden de dijken opgehoogd en kwam er een keersluis in de havenmond.
De Molendijk is vrij kort na de bedijking toegevoegd en maakt dus eigenlijk geen deel uit van de oorspronkelijke opzet van het dorp. Het belangrijkste element van het dorp vormde de Voorstraat, die loodrecht op de zeedijk is gelegen. Aan het eind van deze straat verrees in 1534 een parochiekerk. In 1598 werd een korenmolen gebouwd. De huidige molen, daterend uit 1746, staat op dezelfde plaats als de eerste molen van de Stad, een houten standerdmolen. De molen stond tot in het begin van de twintigste eeuw nog een eind buiten het dorp. Door de lintbebouwing aan één zijde van de Molendijk is de molen visueel meer tot het dorp gaan behoren. Omstreeks 1825 waren de Voorstraat, Nieuwstraat en Achterdijk voor een belangrijk deel bebouwd. In het laatste kwart van de negentiende eeuw verrezen op de Molendijk meer woningen en schuren. Na 1900 vond een geleidelijke uitbreiding van het dorp plaats.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit agrarische gronden die tevens worden gekenmerkt door de openheid die dit met zich meebrengt. Zoals ook in figuur 2.1 te zien is het uitzicht nu heel weids.
Figuur 2.1 Uitzicht op het plangebied
2.2 Beoogde Situatie
Wonen op Flakkee B.V. is voornemens om 30 woningen te realiseren in het plangebied. Hierbij worden er drie typologieën aan woningen gerealiseerd. Er worden in het plangebied 12 appartementen, 6 twee-onder-één-kap woningen en 12 rijtjeswoningen gerealiseerd. Zie figuur 2.2 voor een weergave hiervan.
Figuur 2.2 Weergave beoogde invulling plangebied
De grondgebonden woningen zullen een goothoogte van maximaal 6 meter hebben. Bij alle hoekwoningen wordt een opstelplaats bij de woning gerealiseerd. In de openbare ruimte worden daarnaast tevens 45 parkeerplaatsen gerealiseerd.
Boven de parkeerkoffers worden overkappingen met zonnepanelen gerealiseerd. In het noordoosten van het plangebied is ruimte voor regenwateropslag en de innovahub. De innovahub is een technisch gebouw waar de installaties voor duurzame energie staan.
Stedenbouwkundige inpassing
De ontwikkeling sluit aan bij eerder gerealiseerde fases van Havenstadt. De rooilijn en de oppervlakte van de woningen is doorgezet in deze fase waardoor er samenhang is. De openheid naar het achterliggende landschap wordt gewaarborgd. In paragraaf 3.4 is het gebiedsprofiel nader toegelicht.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:
- dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
- met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
- waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
- met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
- waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
- dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
- waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
- dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de ‘nationale belangen’. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Voor dit project relevante nationale belangen zijn:
- Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
- Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
- Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.
De belangrijkste keuzes zijn:
- Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit
- Ruimte voor overgang naar een circulaire economie
- Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden
- Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen
Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.
Toetsing
Het NOVI kenmerkt zich door een hoog abstractieniveau en bevat geen concreet beleid ten aanzien van de beoogde ontwikkeling. Er is geen sprake van strijdigheid met het nationaal beleid.
Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 sub 2)
Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet daarnaast worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kunnen worden.
Toetsing
Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. Het bestemmingsplan maakt 30 woningen mogelijk. In dit geval is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied. Daarom is de behoefte beschreven en de locatiekeuze gemotiveerd.
Uit de provinciale woningbehoefteraming WBR 2021 blijkt dat in de periode 2021-2030 op Goeree-Overflakkee behoefte is aan 2.500 woningen. Bovendien zijn 22.150 woningen (10%) nog niet regionaal toegedeeld.
Figuur 3.1 Gewenste woningvoorraadtoename Regio Goeree-Overflakkee obv trendraming 2021
De gemeente houdt zelf een woningbouwplanning bij om zicht te houden op de verhouding tussen de plancapaciteit en de behoefte, zodat overaanbod in de regio wordt voorkomen. De woningbouwplanning wordt regelmatig regionaal afgestemd.
De regio mag van de provincie inmiddels ook 30% meer woningen programmeren boven de woningbehoefteraming om planuitval op te vangen. De afgelopen jaren is de productie in Zuid-Holland namelijk achtergebleven bij de becijferde behoefte en de planningssystematiek mag niet belemmerend werken.
De woningbehoefte in Stad aan 't Haringvliet blijkt verder uit de woonvisie 2018-2024, met de achterliggende woningmarktanalyse. Hierop is in paragraaf 3.3 nader ingegaan.
De relevante woonregio is Goeree-Overflakkee, maar het project Havenstadt blijkt vooral mensen te trekken uit heel Zuid-Holland. In eerdere fasen van de woonwijk Havenstadt komt 80 à 85% niet van het eiland. De prijsklasse voor een aaneengebouwde woning is vanaf € 250.000 en voor een twee-onder-eenkapper vanaf € 350.000. In deze prijsklasse is weinig aanbod aan grondgebonden woningen in de Rotterdamse regio.
Conclusie
Er is behoefte aan woningen in Stad aan 't Haringvliet. Uit de verkoop van eerdere fasen gebleken dat het overgrote deel van de woningen wordt verkocht aan mensen uit heel Zuid-Holland. De mogelijkheden om betaalbaar grondgebonden te wonen zijn in de Rotterdamse regio beperkt.
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
Omgevingsvisie (geconsolideerde versie 2022)
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Toekomstige beleidsvernieuwing biedt kansen voor verbeteringen in Zuid-Holland. De provincie heeft hiervoor 7 vernieuwingsambities geformuleerd. Deze ambities dienen als stip op de horizon:
- 1. Samen werken aan Zuid-Holland: inwoners, organisaties en bedrijven in een vroeg stadium betrekken bij besluiten;
- 2. Bereikbaar Zuid-Holland: efficiënt, veilig en duurzaam over weg, water en spoor;
- 3. Schone energie voor iedereen: op zoek naar schone energie, haalbaar en betaalbaar voor iedereen;
- 4. Een concurrerend Zuid-Holland: diversiteit, de economische kracht van Zuid-Holland;
- 5. Versterken natuur in Zuid-Holland: een aantrekkelijk landelijk gebied draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving;
- 6. Sterke steden en dorpen in Zuid-Holland: versnellen van de woningbouw met behoud van ruimtelijke en sociale kwaliteit;
- 7. Gezond en veilig Zuid-Holland: beschermen en bevorderen van een gezonde, veilige leefomgeving.
Deze ambities zijn vertaald in beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de volgende opgaven relevant:
Verstedelijking
De provincie streeft naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied en wil de bebouwde ruimte daarom beter benutten. De provincie zet in op verdichting, concentratie, diversiteit en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied, en ten tweede op een hiërarchie van complementaire knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid.
De provincie hanteert de volgende uitgangspunten voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen:
- Bouw naar behoefte;
- Bouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied;
- Bouw georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer; versterk de langzaam vervoersrelaties; houdt rekening met de gevolgen van de ontwikkeling voor de bereikbaarheid;
- Benut het netwerk van stedelijke centra en knooppunten;
- Bouw toekomstbestendig; houd rekening met energietransitie, natuurinclusiviteit, klimaatadaptie en een gezonde leefomgeving;
- Bouw voldoende betaalbare woningen.
Als een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt op grond van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ doorlopen. Toepassing is ook van provinciaal belang.
Toetsing
De ladder is in paragraaf 3.1 doorlopen. Het plangebied is door de provincie niet aangemerkt als bestaand stads- en dorpsgebied. Het gebied is wel aangemerkt als nieuwe wonbingbouwlocatie.
Ruimtelijke kwaliteit
De provincie stuurt op behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, als onderdeel van de kwaliteit van de leefomgeving. Ruimtelijke kwaliteit is het evenwicht en samenspel van toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten niet alleen functioneel zijn, maar ook duurzaam houdbaar (of bewust tijdelijk) en in hun uiterlijke verschijning op een positieve manier bijdragen aan de kwaliteit van de omgeving. Ruimtelijke kwaliteit begint met het kiezen van de juiste plek voor nieuwe ontwikkelingen.
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie.
Toetsing
Het plangebied is op de verschillende lagen als volgt aangemerkt:
- Laag van de ondergrond: Rivierdeltacomplex, jonge zeeklei.
- Laag van de cultuur- en natuurlandschappen: zeekleipolder.
- Laag van de stedelijke occupatie: grenst aan de dorpsrand.
Figuur 3.2 Laag van de stedelijke occupatie (bron: kwaliteitskaart Zuid-Holland)
Het plangebied is door de provincie niet aangemerkt als bestaand stads- en dorpsgebied. De ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stedelijk gebied zijn met de provincie afgestemd. De ontwikkeling van Havenstadt is ook door de provincie in haar omgevingsverordening opgenomen. Dit bestemmingsplan maakt daarvan fase 4 mogelijk.
Het is in de regio niet mogelijk om de gehele woningbouwopgave binnenstedelijk te realiseren. Er is ook een grote regionale vraag naar grondgebonden woningen die niet in Rotterdam kunnen worden gerealiseerd.
Omgevingsverordening (geconsolideerde versie 2022)
In samenhang met de omgevingsvisie is de omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
- 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.
- 2. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan rekening gehouden met de beschermingscategorie, het gebiedstype en de relevante richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit, zoals vermeld op kaart 14 in bijlage II en beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap.
- 3. Bij het beantwoorden van de vraag of bij een beoogde ruimtelijke ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd kan blijven, wordt de schaalverdeling inpassen, aanpassen en transformeren gehanteerd als bedoeld in het vijfde lid.
- 4. Een bestemmingsplan kan een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maken, mits een zorgvuldige afweging is gemaakt over de locatiekeuze. De motivering gaat in op de beschreven kenmerken en waarden van het gebied en de effecten van de ontwikkeling daarop. Deze vereisten gelden voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling waarbij:
- a. een of meer richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit in het geding zijn zoals beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap; of
- b. sprake is van aanpassen of transformatie als bedoeld in het vijfde lid.
- 5. Een bestemmingsplan kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden:
- a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
- b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
- c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
- 6. Specifieke regels voor de gebiedstypen als bedoeld in de artikelen 6.9a, 6.9b, 6.9c, 6.9d. 6.9e, 6.9f en 6.9g, worden in acht genomen tenzij een zwaarwegend openbaar belang hieraan in de weg staat.
- 7. Om de ruimtelijke kwaliteit per saldo gelijk te houden of te waarborgen kan het nodig zijn om aanvullende maatregelen te nemen bij aanpassen en transformeren. Aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit een combinatie van:
- a. duurzame sanering van bestaande bebouwing, kassen en boom- en sierteelt;
- b. wegnemen van verharding;
- c. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
- d. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert, waarbij
- aanvullende maatregelen worden getroffen binnen het plangebied van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat onmogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen buiten het plangebied worden betrokken in de motivering;
- indien aanvullende maatregelen niet volstaan, financiële compensatie wordt toegepast.
Lid 8 tm 12 zijn voor deze ontwikkeling niet relevant.
Toetsing
In dit geval is sprake van transformatie van een agrarisch gebied aansluitend aan de kern naar een nieuw woongebied. De locatie is opgenomen op Kaart 19 'Woningbouwlocaties, bedrijventerreinen en andere stedelijke ontwikkelingen' en in Bijlage X Gegevens en criteria grote buitenstedelijke bouwlocaties'. Op het aspect beeldkwaliteit en het integrale ruimtelijke ontwerp is in paragraaf 2.2 ingegaan.
De relevante onderdelen van de kwaliteitskaart zijn de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de cultuur- en natuurlandschappen. Er is rekening gehouden met de richtpunten van de kwaliteitskaart. Aanvullende maatregelen worden niet noodzakelijk geacht, met uitzondering van een goede landschappelijke inpassing. Hierop is nader ingegaan in paragraaf 3.4.
Artikel 6.9a Beschermingscategorie 3 Buitengebied
- 1. Een bestemmingsplan voor een locatie binnen buitengebied waarvan de plaats geometrisch is verbeeld op kaart 14 in bijlage II kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling mits de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig wordt aangetast, blijkens een afdoende motivering die tevens ingaat op de keuze voor een locatie buiten bestaand stads- en dorps gebied.
- 2. In de motivering worden de volgende kwaliteiten betrokken:
- a. de openheid en de structuur van het landschap en de vergezichten daarin
- b. de relatie tussen stad en buitengebied en het onderscheid daartussen;
- c. het groene karakter, het type functies en de kenmerkende verschijningsvormen van het landschap;
- d. de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap.
Figuur 3.3 Kaart 14: Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategoriën
Toetsing
Op deze locatie is gekozen voor transformatie naar een nieuwe woonwijk.
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
- 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
- a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
- b. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.
- 2. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functie wonen mogelijk maakt voorziet in voldoende sociale huurwoningen. Onder voldoende wordt in ieder geval verstaan wat hierover is vastgelegd in de geldende door Gedeputeerde Staten aanvaarde regionale woonvisie.
- 3. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
- 4. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling past binnen het provinciale beleid. De locatie is opgenomen op Kaart 19 'Woningbouwlocaties, bedrijventerreinen en andere stedelijke ontwikkelingen' en in Bijlage X Gegevens en criteria grote buitenstedelijke bouwlocaties' (6 ha) en geeft invulling aan de grote regionale woningbehoefte.
Voor het percentage sociale huurwoningen heeft de gemeente overleg gevoerd met de provincie. Deze regel wordt door middel van een wet door de Rijksoverheid verplicht. De beoogde ingangsdatum van deze wet is 1 januari 2024. De provincie implementeert deze regel op dit moment al in de verordeningen en het beleid. De regel geldt voor het gehele grondgebied van de gemeente Goeree-Overflakkee. De gemeente is verantwoordelijk van het doorvoeren van dit beleid. In toekomstige plannen wordt hiermee rekening gehouden. De gemeente neemt contact op met de woningcorporatie om deze plannen concreet te maken.
Voor Havenstadt fase 4 geldt dat dit al een langlopend plan is en het niet meer mogelijk is om het programma aan te passen. De behoefte van de beoogde woningen is in paragraaf 3.1 beschreven. Het woningbouwprogramma volgt uit eerdere afspraken met de gemeente.
Artikel 6.10a Dichtheid en verscheidenheid woningbouw
- 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functie wonen mogelijk maakt buiten bestaand stads- en dorpsgebied houdt rekening met een zo hoog mogelijke woningdichtheid en draagt bij aan een goede woon- en leefomgeving.
- 2. Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, betrekt de mogelijkheden voor gevarieerde woningtypen bij het toelaten van woningbouw.
Toetsing
In dit geval is gekozen voor een mix van grondgebonden woningen en appartementen in een dorpse dichtheid, gelet op de grote regionale woningbehoefte.
Artikel 6.25 Bescherming molenbiotoop
- 1. Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 15 in bijlage II, garandeert in voldoende mate de vrije windvang en het zicht op de molen en voldoet aan de volgende voorwaarden:
- a. binnen een straal van 100 m, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, wordt geen nieuwe bebouwing opgericht of beplanting aangebracht, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
- b. binnen een straal van 100 tot 400 m, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, gelden de volgende hoogtebeperkingen voor bebouwing en beplanting:
- voor zover dit gebied is gelegen buiten bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte niet meer dan 1/100ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek;
- voor zover dit gebied is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte van bebouwing en beplanting niet meer dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek.
- 2. In afwijking van het eerste lid, onderdelen a en b, is het oprichten van nieuwe bebouwing mogelijk ten behoeve van:
- a. een ontwikkeling binnen een molenbiotoop waarin vrije windvang en het zicht op de molen al zijn beperkt door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt, of zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd; of
- b. een ontwikkeling binnen een bijzondere molenbiotoop, waarvan de plaats geometrisch is begrensd en verbeeld op kaart 15 in bijlage II, mits de molen en de molenbiotoop op een goede manier ruimtelijk worden ingepast.
Toetsing
In de beoogde situatie wordt uitgegaan van grondgebonden woningen en een appartementencomplex van maximaal twee lagen. De regeling voor buiten bestaand stads- en dorpsgezicht is van toepassing. De molen ligt op een afstand van circa 370 meter tot het plangebied. Dit betekent een maximale bouwhoogte van 3,7 meter. Beoogd is bebouwing in twee lagen met een kap (goothoogte maximaal 6 meter). Vanwege de grote afstand tussen het plangebied en de molenbiotoop en de bebouwing en bomen die dichter bij de molen staan, vindt er geen verslechtering van de windvang door de beoogde ontwikkeling plaats. Dit geldt tevens voor het zicht op de molen. Hierdoor staat het provinciale beleid de ontwikkeling niet in de weg.
Artikel 6.35a risico’s van klimaatverandering
In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
- wateroverlast door overvloedige neerslag;
- overstroming;
- hitte;
- droogte;
- alsmede de effecten van de bovengenoemde risico’s op het risico van bodemdaling.
Voor zover risico’s zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico’s.
Toetsing
Op de waterhuishoudkundige situatie wordt nader ingegaan in paragraaf 4.12. Er wordt voldoende oppervlaktewater gerealiseerd om te voldoen aan de eis voor watercompensatie. Overige maatregelen worden bij de vergunningaanvraag voor bouwen uitgewerkt.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Regionale Structuurvisie (2010, herziening 2017)
De Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee is door het (toenmalige) Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee (ISGO) opgesteld en is daarna door de gemeenteraden van de diverse (toenmalige) gemeenten op het eiland, waaronder die van Goedereede, in december 2010 vastgesteld.
Centraal staat de ambitie om Goeree-Overflakkee te ontwikkelen tot een authentiek en vitaal belevingseiland in de Delta. De visie gaat uit van een globale visie voor de lange termijn en een precieze aanduiding van de dorpsgebieden op contourkaarten als ontwikkelingsgebied voor herstructurering, inbreiding en uitbreiding.
Binnen de structuurvisie bestaat de ontwikkelingssystematiek uit de volgende drie onderdelen:
- a. Kernenprofilering voor gericht versterken van de sociaaleconomische vitaliteit (leefbaarheid en leefomgeving in de meeste brede zin van het woord).
- b. Kansenkaart voor recreatie en toerisme, met vooral inspirerende en perspectiefvolle zones, locaties en thema's.
- c. Landschapskwaliteitskaart met daarin waardevolle identiteitsbepalende elementen, structuren en gebieden.
De beschikbare woonwensenonderzoeken, demografische analyses, gevoerde gesprekken met gemeenten en woningmarktpartijen leiden tot het volgende globale beeld voor de kwalitatieve woningvraag vanuit de eilandbevolking.
- De woningmarkt is (landelijk, maar zeker ook in deze regio) veranderd van een aanbodmarkt in een vragersmarkt.
- De kritische woonconsument vraagt ruimte en wooncomfort in een rustige en veilige woonomgeving, liefst met een behoorlijk voorzieningenniveau in de nabijheid.
- Twee belangrijke doelgroepen voor de huursector op het eiland zijn starters en senioren.
- Starters zoeken in de huursector zowel eengezinswoningen (tussen-woningen) als appartementen.
- Bij de senioren met verhuiswens scoren vooral nultredenwoningen erg hoog, waarbij naast appartementen vooral ook grondgebonden seniorenwoningen erg populair zijn.
- In de koopsector is er per saldo een aanzienlijke behoefte aan voor starters betaalbare eengezinswoningen, en een (beperkte) markt voor appartementen voor verschillende leeftijdsklassen (o.a. senioren).
- Voor veel starters betekent betaalbaarheid woningen van ruim beneden de € 200.000.
- Verder is er een duidelijke markt voor huishoudens die willen doorstromen naar 2^1-kapwoningen en vrijstaande woningen.
- Vanuit de eigen regio is er ook een (beperkte) markt voor bijzondere woonprojecten (vrijstaande bouw) op ruime kavels.
- De binding aan de (kleine) kernen is niet sterk. Uitkomsten van woonwensenonderzoek geven potentiële vertrekoverschotten aan voor de kleinste kernen met weinig voorzieningen. Dat betekent dat voorzichtigheid geboden is met het woningaanbod in deze kernen.
- De kern Middelharnis en de kernen op de kop van Goeree (met name Ouddorp) hebben een sterke woningmarktpositie, met daaropvolgend de "verzorgingskernen" Dirksland, Oude Tonge en Stellendam.
Toetsing
Het plan past binnen de visie en sluit aan op de vraag naar starterswoningen, (geschakelde) en twee-onder-een-kapwoningen.
Woonvisie 2018-2024 (2017)
De gemeente Goeree-Overflakkee biedt aantrekkelijke woonmilieus in grote en kleine kernen; met een kenmerkende hoge ruimtelijke en sociale kwaliteit. De komende jaren verandert de bevolking van Goeree-Overflakkee echter naar omvang en samenstelling. Dit heeft een belangrijke betekenis voor het woon- en leefklimaat in de kernen. De gemeente Goeree-Overflakkee wil met haar woonbeleid deze demografische ontwikkelingen begeleiden.
Per woonkern wordt er gekeken naar de grootte van een kern, het type en groei van het aantal huishoudens. Op basis van deze uitgangspunten zijn er per kern verschillende typen ambities geformuleerd. Deze ambities zijn richtinggevend. De groei van de woningvoorraad is gebaseerd op de woningbehoefteraming en betreft dus een minimum voor de lokale behoefte. Bij een kwalitatief goede invulling is extra nieuwbouw haalbaar:
- In de grote kernen met nog een groeiende bevolking en veel jonge huishoudens zal er voornamelijk worden geïnvesteerd en kunnen planmatige uitbreidingen plaatsvinden;
- In de wat kleinere kernen zal er voornamelijk inzet worden op het behouden van de basisvoorzieningen en het versterken van de lokale woningmarkt;
- In de kleine kernen met een oudere bevolking zal voornamelijk geïnvesteerd worden in het behouden en verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit.
Volgens de Woningbehoefteraming (WBR 2016) zal de komende vijf jaar de woningbehoefte toenemen met 830 woningen (+4% / 165 woningen per jaar). In de periode 2021 tot 2031 zullen er nog ruim 900 woningen extra nodig zijn (vanaf 2021 gemiddeld 95 woningen per jaar). Ondanks dat de WBR het uitgangspunt is, moeten plannen die de kwalitatieve behoefte van Goeree-Overflakkee vervullen, doorgang vinden. Hoewel er een afname is van het aantal inwoners, zal door de gezinsverdunning (minder mensen per woning) nog woningbehoefte blijven bestaan. Na 2030 is de voorspelling dat de groei zal ombuigen naar een daling van het aantal benodigde woningen.
Kwalitatief is in het kerncluster Middelharnis (waar Stad aan 't Haringvliet deel van uitmaakt) onder meer behoefte aan eengezinswoningen.
Figuur 3.4 Woningbehoefte per kerncluster (bron: Woonvisie)
Kwalitatief zet de gemeente in op realisatie van nieuwe kwaliteiten die nu nog niet of onvoldoende in de gemeente Goeree-Overflakkee aanwezig zijn.
- Woningen voor kwetsbare groepen / sociale huur (levensloopgeschikt): indicatie programma 30%
- Sociale huurwoningen (zo veel mogelijk tot aftoppingsgrenzen, en verspreid over de kernen)
- Woningen voor zorgbehoevende ouderen, zelfstandige eenheden voor GGZ-clienten en verstandelijk gehandicapten.
- Vrije sectorhuurappartementen senioren, vanaf € 711 (levensloopgeschikt): indicatie programma 10%
- Woningen voor starters, koop tot € 180.000 (met bijpassende kwaliteit / ruimte voor nieuwe initiatieven gericht op starters): indicatie programma 15%
- Woningen tussen € 180.000 en € 250.000: vooral inzet op beschikbaarheid van deze woningen door doorstroming uit bestaande voorraad.
- Ontwikkelingen in duurdere koopsegment, grondgebonden woningen vanaf € 250.000: indicatie programma 45%
- Woningen die een specifieke kwaliteiten toevoegen aan het eiland: Prioriteitsvolgorde van locaties is:
- 1. Projecten waarin rotte plekken worden opgeruimd
- 2. Transformatielocaties
- 3. Uitbreidingslocaties
Toetsing
Dit bestemmingsplan zorgt ervoor dat de lokale woningmarkt wordt versterkt met grondgebonden woningen vanaf € 200.000. De ontwikkeling sluit aan bij de Woonvisie. Inmiddels is het woningbouwprogramma afgestemd op de woningbehoefteraming 2019 die veel hoger uitkomt dan de raming uit 2016.
Woningbouwprogramma 2017-2020 en 2020-2030 (2018)
De woningbouwplanning wordt regelmatig geactualiseerd. Gelet op de actuele marktvraag zijn in de woningbouwplanning 2017-2020 en 2020-2030 meer woningen in de gemeente gepland. Gelet op de grotere instroom van buiten het eiland, is het de verwachting dat de planning opnieuw naar boven zal worden bijgesteld.
Eilandvisie (2015)
Centraal in de visie staan behoud en versterking van de leefbaarheid en van de identiteit van het eiland, de eilanditeit. Nu al worden eigenheid, traditie en identiteit van het eiland succesvol gecombineerd met duurzaamheid, innovatie en het leggen van verbindingen. De Eilandvisie versterkt en concretiseert deze ontwikkelingen, waarbij wordt uitgegaan van de eigen kracht van het eiland. De focus ligt op de zelfvoorzienendheid van het eiland, waarbij de strategische ligging tussen Rotterdam en Antwerpen goed wordt benut.
Koploper in duurzame energie
De visie schetst Goeree-Overflakkee als eiland van rust en ruimte waar mensen naar volle tevredenheid wonen, werken en recreëren. Weg van de hectiek van de stad, dichtbij alle stedelijke voorzieningen. Innovatie in visserij, landbouw, recreatie en zorg staan centraal. Onderwijs op hoog niveau en brede zorg bieden werk en kansen op maatschappelijke participatie. Goeree-Overflakkee wil koploper zijn in duurzame energiewinning en besparing.
Zes strategische kernthema's
Vanuit de visie zijn zes strategische kernthema's geformuleerd als de leidraad voor de toekomst:
- 1. De eilanditeit, het behoud van de unieke identiteit van het eiland.
- 2. De maatschappelijke balans, de versterking van de sociaaleconomische vitaliteit en het behoud van een voldoende zorg- en voorzieningenniveau.
- 3. De kwaliteit, van leven en van groei.
- 4. Duurzaamheid, Goeree-Overflakkee kan en wil het meest duurzame eiland worden.
- 5. Innovatie, de vestigingsvoorwaarde voor bedrijven en onderwijs en dus als bron voor werkgelegenheid.
- 6. Verbindingen, de versterking daarvan op het eiland en met de metropolen Rotterdam en Antwerpen, zowel sociaal, fysiek als digitaal.
Deze thema's hebben elk een toetsvraag. Deze kernthema's fungeren als zeef voor alle beleidsplannen, beleidsvoornemens en initiatieven, zodat toekomstige plannen altijd binnen de Eilandvisie vallen.
Toetsing
Het planvoornemen is niet in strijd met een van de strategische kernthema's. Het voornemen betreft een kwalitatieve uitbreiding van het woningbouwaanbod. Daarnaast sluit deze fase aan op de andere fases die reeds zijn gerealiseerd, waar binnen onder andere het Huis van de Toekomst is gerealiseerd. Dit is gerealiseerd om meer aandacht te vestigen op duurzaam bouwen. Daarnaast zijn voor alle fases twee elektrische deelauto's beschikbaar. Op deze manier wordt ook invulling gegeven aan het duurzaamheidsaspect. Dit past binnen de eilandidentiteit.
De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, in niet in strijd met de bestaande ruimtelijke en functionele structuren en past om die reden binnen het gemeentelijk beleid.
3.4 Gebiedsprofiel
Bij de ontwikkeling van het plan moet worden bekeken of dit aansluit bij de handreiking van de provincie in de vorm van de kwaliteitskaart en de uitwerking daarvan in het gebiedsprofiel en of de ontwikkeling zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Hierna wordt aangegeven op welke wijze het plan bij de ambities voor de kenmerken en kwaliteiten van het gebied kan aansluiten. Daarbij is de wijze waarop de ontwikkeling landschappelijk en stedenbouwkundig wordt ingepast van belang.
Het 'gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee' (2012) omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambities (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Bij de uitwerking van het plan zal rekening worden gehouden met de benoemde kwaliteiten en ambities van kwaliteitsverbetering vanuit het gebiedsprofiel.
De ambities vanuit de kwaliteitskaart en het gebiedsprofiel worden hierna verwoord.
Kwaliteitskaart behorend bij de Omgevingsvisie
Uitgangspunt van de provinciale strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Het plangebied is in de visie aangemerkt als zeekleipolder.
In het zeekleipolderlandschap (laag van de cultuur en natuurlandschappen) concentreert bebouwing zich in of nabij compacte kernen. In steden en dorpen (occupatielaag) bouwt nieuwe uitbreiding voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt het de overgangskwaliteit van de stads- en dorpsrand.
Ontwikkelingen dragen bij aan het versterken van de karakteristieke kenmerken van de eilanden en de verschillen daartussen.
Het gebied is op de visiekaart 'laag van de stedelijke occupatie' nog niet aangemerkt als 'stads en dorpsrand'.
Figuur 3.3 Visiekaart 'laag van de stedelijke occupatie'
In de praktijk is echter wel sprake van een nieuwe dorpsrand, met de nieuwe woonwijk Havenstadt in aanbouw. De vierde fase grenst aan nieuw stedelijk gebied. Richtpunt voor ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand is dat deze bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).
Figuur 3.4 Visiekaart 'beter benutten bebouwde ruimte', bewerkt door Rho
Deze ontwikkeling ligt tegen de nieuwe dorpsrand van Stad aan 't Haringvliet. De kwaliteit van de overgang tussen dorp en buitengebied bestaat ter plaatse uit contactkwaliteit. Het begrip contactkwaliteit laat zich omschrijven als: "Bebouwd gebied en landschap zijn verbonden door zichtbare en begaanbare doorlopende structuren, zoals wegen, paden, dijken, lanen, linten of waterlopen. De structuur die stad en land verbindt, kan een herkenbare landschappelijke onderlegger hebben als een strandwal of rivier. In andere situaties is het kavelpatroon doorlopend. Stad en ommeland blijven beide in hun eigen hoedanigheid herkenbaar en onderscheidend, maar worden in staat gesteld in elkaar door te dringen. Deze soort overgang is typisch voor dorpen of buitenwijken, waarbij de stedenbouwkundige opzet bijvoorbeeld geënt is op het oorspronkelijke landschappelijke (kavel) patroon". Het mag duidelijk zijn dat deze ontwikkeling tussen bestaande structuren ligt en zich voegt binnen het al aanwezige patroon.
In dit geval kan worden geconcludeerd dat het om 'transformatie' gaat, omdat het perceel net buiten de indicatieve aanduiding 'stads- en dorpsrand' ligt. De nieuwe bebouwing past qua karakter (aard) binnen de identiteit van het grotere gebied, een zeekleipolder tegen de dorpsrand. De schaal (functie) wordt aangepast van agrarisch naar wonen.
Gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee
Een gebiedsprofiel beschrijft en visualiseert kenmerkende ruimtelijke elementen die van bovenregionaal belang zijn. De gebiedsprofielen geven een overzicht van de landschappelijke waarden, waarmee bij ruimtelijke ingrepen rekening moet worden gehouden. Maar ze beschrijven ook ambities die richting geven aan de ontwikkeling van de kenmerken. Het gebiedsprofiel is een regionale uitwerking van de provinciale kwaliteitskaart uit de Visie Ruimte en Mobiliteit. Het relevante gebiedsprofiel voor Stad aan 't Haringvliet is Goeree-Overflakkee. Hierna wordt de ontwikkeling getoetst aan de relevante thema's.
Herkenbaar open zeekleilandschap
Relevante ambities
- Versterken van het contrast tussen de grote, open ringpolders en kleinere, sikkelvormige aanwaspolders door de kleinere maat en het wat meer besloten karakter van de aanwaspolders te versterken. Hiertoe kunnen bijvoorbeeld de polderwegen haaks op de dijken worden beplant.
- Ruimte voor de landbouw als drager van het open polderlandschap.
- Ruimte voor ontwikkelingen die een beperkte verdichting / schaalverkleining van het open polderlandschap betekenen en bij voorkeur een meervoudiger karakter hebben, zoals nieuwe landgoederen.
Toetsing
De afronding van een woonwijk geeft geen invulling aan de genoemde ambities.
Water als structuurdrager
Relevante ambities
- Behoud van het slotenpatroon en versterking van de ecologische inrichting en beheer van de slootkanten.
- Waar mogelijk bevaarbaar maken van het waternetwerk voor (kleine) recreatievaart.
Toetsing
Het slotenpatroon wordt behouden en er wordt extra water aangelegd.
Kwaliteit in dorpsgebied
Relevante ambities
- Er wordt uitgegaan van compacte dorpen. Dit betekent dat uitbreidingen zoveel mogelijk binnen bestaand bebouwd gebied worden gerealiseerd.
- Bij ontwikkelingen buiten het historische centrum worden waardevolle patronen en elementen herkenbaar opgenomen in de structuur van het dorp.
- Waar mogelijk wordt de relatie met het omliggende landschap opgezocht door nieuwe (zicht)relaties.
Toetsing
Het ontwerp wordt ingepast in bestaande structuren. Omdat de behoefte aan grondgebonden woningen niet binnen het dorp kan worden opgelost , wordt compact aansluitend aan het dorp gebouwd. Nieuwe zichtrelaties zijn niet mogelijk, de bestaande blijven zoveel mogelijk intact.
Kwaliteit van de dorpsrand
Relevante ambities
- Er wordt ingezet op het contrast tussen kleinschalige compacte dorpen en het weidse polderlandschap. Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan een heldere landschappelijke afronding van het dorp.
- Er wordt rekening gehouden met landschappelijk waardevolle elementen zoals dijken en kreken. Deze structuren lopen in het dorpsgebied door.
- De dorpen liggen als groene massa’s in het open polderlandschap. Dit betekent dat de dorpsrand groen wordt ingericht. Dit kan zowel door private tuinen, als door openbaar groen of een beplante dorpstraat. Deze afwisseling is belangrijk, want dit draagt bij aan het dorpse karakter.
- De toegankelijkheid en beleefbaarheid van de dorpsrand verbeteren door fysieke en visuele relaties te handhaven dan wel te versterken. Daarnaast is het belangrijk dat de dorpsrand gebruikswaarde en betekenis heeft voor de bewoners. Hierbij kan gedacht worden aan een kinderboerderij, een dorpsbosje, maar ook aan waterberging.
- De inrichting van de dorpsrand, met name rond de dorpsentree, draagt bij aan de oriëntatie van bewoners en recreanten. Dit betekent bijvoorbeeld dat hogere bebouwing zorgvuldig, met inachtneming van de andere ambities en in relatie tot het dorp als geheel ingepast moet worden.
- Nieuwe ontsluitingswegen in samenhang met landschap en het dorp ontwerpen. Hierbij worden grotere infrastructurele werken vermeden, zodat het dorp niet afgesneden raakt van het aanliggend landschap.
Toetsing
In dit geval is sprake van een heldere afronding. De nieuwe dorpsrand wordt groen ingericht en dient tevens als waterberging. De ontsluiting wordt binnen de woonwijk gerealiseerd.
Identiteitsdragers
Binnen de molenbiotoop gelden beperkingen voor de hoogte van beplanting en bouwwerken om vrije windvang voor de molen te garanderen (vastgelegd in de Omgevingsverordening).
Leidraad Inrichting Openbare Ruimte Gemeente Goeree-Overflakkee
Binnen de gemeente Goeree-Overflakkee werken veel mensen aan de openbare ruimte. Dit betreffen
werkzaamheden in de initiatiefase, voorbereidingsfase, uitvoeringsfase en de beheer- en
onderhoudsfase. Het beoogde effect van de LIOR kan als volgt worden samengevat. De LIOR:
- 1. Dient als hulpmiddel om de samenwerking tussen de gemeente, inwoners en initiatiefnemers verder te bevorderen.
- 2. Geeft duidelijkheid over de inrichting, in relatie tot beheer van de openbare ruimte binnen de gemeente Goeree-Overflakkee.
- 3. Maakt inzichtelijk hoe het proces doorlopen wordt: van initiatief tot uitvoering- en beheerfase.
- 4. Maakt inzichtelijk wat de praktische ruimtelijke invulling is van de gemeentelijke ambities, het beleid en actuele thema’s.
In het LIOR zijn de gemeentelijke ambities en de randvoorwaarden voor de inrichting van de openbare opgenomen.
Toetsing
De uitgangspunten van de LIOR zijn meegenomen in de ontwerpfase. De ontwikkeling sluit hiernaast aan bij de directe omgeving. In paragraaf 2.2 is hier nader op ingegaan.
3.5 Conclusie
Het beleid staat de uitvoering van het plan niet in de weg. Bij het afronden van de woonwijk aangrenzend aan bestaand stedelijk gebied wordt rekening gehouden met de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de sectorale aspecten beschreven waarop dit plan van invloed is. Ieder aspect komt in een aparte paragraaf aan bod. Hierin worden het toetsingskader, de effecten van het plan en de beoordeling hiervan beschreven.
4.2 Bodem
Beleid en normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek
Het plangebied is op de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart aangeduid als onverdachte locatie waarvoor een historisch onderzoek volstaat. Dit onderzoek is uitgevoerd en is terug te vinden in bijlage 1. Uit het onderzoek blijkt dat er milieuhygiënisch geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen bestemmingswijziging. De resultaten geven tevens aan dat er geen aanleiding voor een asbestverontreiniging op de locatie is.
Conclusie
Het aspect bodem staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.3 Mobiliteit
Beleid en normstelling
Er is geen specifieke wetgeving met betrekking tot het aspect verkeer en vervoer. Wel wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening de aanvaarbaarheid van het effect van nieuwe ontwikkelingen op de verkeersafwikkeling, bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid in beeld gebracht. In de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte, diverse regionale en provinciale verkeer- en vervoersplannen en jurisprudentie is de toepassing van een mobiliteitsscan (ook wel 'Mobiliteitstoets' genoemd) als beleid opgenomen. In het kader van de Mobiliteitsscan wordt onderbouwd dat:
- op een zorgvuldige wijze naar de mobiliteitsaspecten is gekeken;
- er tijdig en voldoende maatregelen worden genomen om een goede ontsluiting en bereikbaarheid, verkeersveiligheid en leefbaarheid te garanderen voor gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer.
Onderzoek
Ontsluiting
Door middel van het onderhavige bestemmingsplan kan de vierde fase van het project Havenstadt worden uitgevoerd. De realisatie van 30 woningen dient ook op zodanige wijze plaats te vinden dat er sprake is van een goede ontsluiting. De woningen worden gerealiseerd aan een lusvormige weg zoals te zien in figuur 4.1. Deze weg sluit aan op De Redoute en vervolgens Het Gudseke. Hierna wordt aangesloten op de Beneden Molendijk, een zijweg van de Molendijk. Vanaf de Molendijk kan via de Lieve Vrouwepoldersedijk de Langeweg (N215) bereikt worden. Hierdoor is het plangebied makkelijk bereikbaar. Vanaf het plangebied ben je met de auto in 8 minuten in Middelharnis, in circa 10 minuten in Nieuwe- of Oude-Tonge en in circa 30 minuten in Rotterdam.
Figuur 4.1 Ontsluiting woningen
Verkeersafwikkeling
De verkeersgeneratie van de ontwikkeling is bepaald op basis van de kencijfers van het CROW (publicatie 381: 'Toekomstbestendig parkeren'). Uitgaande van een ligging van de ontwikkeling in niet stedelijk gebied en de rest bebouwde kom, is de verkeersgeneratie berekend op basis van de gemiddelde kencijfers per functie.
Berekening verkeersgeneratie | Aantal woningen | Kencijfer CROW | Mvt/etmaal/weekdag |
Koop, appartementen, midden | 12 | 6,0 | 72 |
Koop, twee-onder-een-kap woning | 6 | 7,8 | 46,8 |
Koop, tussen/hoek woning | 12 | 7,4 | 88,8 |
Totaal | 207,6 |
Tabel 4.1 Weergave van de berekening van de verkeersgeneratie
De verkeersafwikkeling wordt beoordeeld in het drukste uur van de dag, waarin doorgaans maximaal 10% van de etmaalwaarde wordt afgewikkeld. Op het drukste uur zullen de ontsluitende wegen een verkeerstoename van circa 21 motorvoertuigen ondervinden. Dit aantal aan verkeersbewegingen zal op deze locatie in de dagelijkse fluctuatie van het verkeer opgaan.
De Molendijk is een weg binnen de bebouwde kom waar een maximum toegestane snelheid van 30 km/h geldt (ETW type I). Een dergelijke weg heeft een wegcapaciteit van circa 5.000 mvt/etmaal (CROW). Er zijn geen verkeerstellingen van deze weg bekend. Gezien de omvang van Stad aan 't Haringvliet en de verwachte bezoekers wordt deze capaciteit niet overschreden en is voldoende ruimte op deze weg om de verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling op te vangen.
Parkeren
Als gevolg van de ontwikkeling zal ook de parkeerbehoefte wijzigen. Om de parkeerbehoefte in kaart te brengen is, waar mogelijk, aangesloten bij de parkeerkencijfers van CROW (publicatie 381: 'Toekomstbestendig parkeren') en zijn dezelfde uitgangspunten gehanteerd als voor de verkeersgeneratie.
Berekening parkeerbehoefte | Aantal woningen | Kencijfer CROW | Parkeerbehoefte |
Koop, appartementen, midden | 12 | 1,9 | 22,8 |
Koop, twee-onder-een-kap woning | 6 | 2,2 | 13,2 |
Koop, tussen-/hoekwoning | 12 | 2 | 24 |
Totaal | 60 |
Tabel 4.2 Weergave van de berekening van de parkeerbehoefte
In de inrichtingstekening zijn 45 parkeerplaatsen ingetekend in de openbare ruimte. Daarnaast worden er ook 14 opstelplaatsen gerealiseerd bij de hoekwoningen. In totaal worden er 59 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiervan wordt 1 parkeerplaats ter beschikking gesteld voor het toepassen van deelmobiliteit. Dit kan in de vorm van een deelauto, maar ook deelfietsen. Door het toepassen van de deelconcepten wordt er aan de totale parkeerbehoefte voldaan.
Conclusie
De ontsluiting is voor de bovengenoemde ontwikkeling goed. De verkeerstoename zal niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling. Er zal worden gewaarborgd dat bij ontwikkeling voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. De aspecten verkeer en parkeren staan de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
4.4 Wegverkeerslawaai
Beleid en normstelling
Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is alleen geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang.
Woningen zijn volgens de Wgh geluidgevoelige functies. Akoestisch onderzoek is noodzakelijk als de woningen binnen de geluidzone vallen van gezoneerde wegen. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/uur-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting te worden onderbouwd.
De Wgh stelt dat op de gevels van nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals de 30 geprojecteerde woningen, voldaan moet worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale ontheffingswaarde is 63 dB. Deze grenswaarden dienen als richtwaarden bij de beschouwing van de 30 km/uur wegen.
Onderzoek
Op circa 252 meter ten noorden van het plangebied ligt de Vrouwtjesweg (30/60km/uur) en op circa 430 meter de Lieve Vrouwenpoldersedijk (50/60 km/uur). Deze wegen hebben een zonebreedte van 250 meter en respectievelijk 200/250 meter. Het plangebied valt buiten de geluidzone van deze wegen. In en direct rondom het plangebied is sprake van 30 km/uur-wegen waaraan wettelijk gezien niet getoetst hoeven te worden aan de Wet geluidhinder. Maar die in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel zijn onderzocht.
Uitgangspunten
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode II (SRM II) conform het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012.
Voor de verkeersgegevens is uitgegaan van de verkeersintensiteiten en voertuig- en etmaalverdelingen van het prognosejaar 2031. De verkeersproductie van de 30 nieuwe woningen bedraagt, uitgaande van kencijfers uit het CROW, maximaal 208 mvt/etmaal voor een gemiddelde weekdag. Voor de berekening van de nieuwe weg door het plangebied is hiervan uitgegaan. Voor de verkeersintensiteit op De Redoute is aangenomen dat deze 208 mvt/etmaal zich evenredig afwikkelen via Het Gudseke en De Redoute in zuidelijke richting naar de Molendijk en dat er worst-case circa 100 mvt/etmaal (weekdag) aan bestemmingsverkeer rijdt. Voor de type verharding is voor beide wegen uitgegaan van klinkers in keperverband en voor de snelheid van 30 km/uur. Voor de voertuig- en etmaalverdelingen is aangesloten bij de verdeling voor een buurtverzamelweg.
De verbeelding is het uitgangspunt voor de berekening. In de berekening is uitgegaan van een mogelijkheid tot 3 bouwlagen. De geluidbelasting is berekend op +1,5 meter van iedere verdiepingsvloer, waarbij is uitgegaan van een gemiddelde bouwlaag van 3 meter hoog. De geluidbelasting is berekend op +1,5 meter / +4,5 meter / +7,5 meter hoogte.
Resultaten
Berekend is de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen op maatgevende toetspunten. De resultaten zijn opgenomen in bijlage 2 en in de figuren 4.2 en 4.3 weergegeven.
Figuur 4.2 Resultaat De Redoute, na aftrek 5 dB conform artikel 110g Wgh
Figuur 4.3 Resultaat nieuwe weg, na aftrek 5 dB conform artikel 110g Wgh
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de 30 nieuwe woningen lager is dan 48 dB. Er wordt voldaan aan de richtwaarde van 48 dB ten gevolge van De Redoute en de nieuwe weg.
Conclusie
Voor de nieuw geprojecteerde woningen in Havenstadt fase 4 wordt voldaan aan de voorkeursrichtwaarde van de Wgh. De woningen kunnen worden mogelijk gemaakt in een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat.
4.5 Luchtkwaliteit
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3 weergegeven.
stof | toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
Onderzoek
Ter plaatse van het plangebied worden 30 woningen aan één ontsluitingsweg worden gerealiseerd. De toename van het verkeer bedraagt 208 motorvoertuigen per etmaal per weekdag. Uitgaande van de realisatie van het plan in 2022, zijn hieronder in figuur 4.4 de consequenties voor concentraties luchtverontreinigende stoffen weergegeven. Hierbij wordt de toename van het gehalte stikstofioxide (NO2) in de lucht weergegeven en de toename van het gehalte fijn stof (PM10). Dit is weergegeven op basis van de Nibm tool. Naar voren komt dat
Figuur 4.4 Nibm-tool
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van de planlocaties te geven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool 2021 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs alle wegen in en rond de planlocaties onder de grenswaarden liggen. Omdat direct langs de maatgevende wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van de planlocaties het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van de planlocaties sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat de vaststelling van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek
In de beoogde situatie worden 30 woningen gerealiseerd. Hiermee worden milieugevoelige functies opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich agrarische gronden.
Op circa 250 meter ten zuiden van het plangebied bevindt zich de bestemming 'Bedrijf'. Volgens het vigerende bestemmingsplan kan hier maximaal een bedrijf met milieucategorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Voor milieucategorie geldt een richtafstand van 30 meter. Het plangebied ligt ruim buiten deze richtafstand.
Conclusie
Ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de omliggende bedrijvigheid wordt niet in de bedrijfsvoering beperkt.
4.7 Externe Veiligheid
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het Bevt vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek
Op Goeree-Overflakkee zijn verschillende risicobronnen gelegen, zoals de provinciale weg N57, hoofdtransportaardgasleidingen, het Volkerak en het Haringvliet en benzineservicestations (met verkoop LPG). Er zijn echter in en rondom het plangebied geen risicobronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid is voor de locatie dan ook niet van belang.
Conclusie
Voor het plangebied wordt voldaan aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.
4.8 Kabels En Leidingen
Beleid en normstelling
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
4.9 Cultuurhistorie
Beleid en normstelling
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat bestemmingsplannen, waarvoor geen milieueffectrapport wordt opgesteld, een beschrijving bevatten van de wijze waarop met de in het plangebied aanwezige historische waarden rekening is gehouden.
Onderzoek
Molenbiotoop
Het zuidelijke deel van het plangebied ligt in de molenbiotoop van de molen de Korenaar. De molen is gevestigd aan de Molendijk 79 in Stad aan 't Haringvliet. In paragraaf 3.2 is de toelichting en de toetsing opgenomen. De vrije windvang en het zicht op de molen dienen zoveel mogelijk te blijven gehandhaafd. Hiermee is in het plan rekening gehouden.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.10 Archeologie
Beleid en normstelling
Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
De gemeente Goeree-Overflakkee heeft archeologiebeleid waarin het wettelijk en beleidsmatig kader behandeld wordt. De nota geeft aan hoe in de toekomst op Goeree-Overflakkee op een efficiënte en verantwoorde wijze omgegaan wordt met het archeologisch erfgoed. Het streven is daarbij om het bodemarchief zoveel mogelijk in situ te bewaren. Bekende archeologische waarden worden door planaanpassing zoveel mogelijk ontzien. Zodoende kunnen archeologische waarden behouden blijven en worden opgravingskosten uitgespaard. Om het archeologisch erfgoed zo goed mogelijk te behouden en planaanpassing te kunnen realiseren, dienen archeologische informatie en belangen zo vroeg mogelijk te worden ingebracht en worden meegewogen in het proces van ruimtelijke ordening. Indien behoud van het bodemarchief niet mogelijk is, dient het gedocumenteerd te worden ('behoud ex situ').
Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.
Onderzoek
Uit de gemeentelijke beleidskaart is op te maken het plangebied geen archeologische verwachtingswaarde heeft. Zie hiervoor ook figuur 4.5. In dit bestemmingsplan is er dan ook geen dubbelbestemming opgenomen voor archeologie. Nader onderzoek naar archeologische waarden op deze locatie is dan ook niet benodigd.
Figuur 4.5 Uitsnede archeologische verwachtingskaart
Conclusie
Het aspect archeologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.11 Ecologie
Beleid en normstelling
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
- Natura 2000-gebieden;
- Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- 1. alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
- 3. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
- Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming provincie Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is gelegen op een afstand van circa 7,2 kilometer en betreft het gebied 'Krammer-Volkerak'.
Vanwege de gevoeligheid rond het stikstofdossier is een stikstofberekening uitgevoerd, zie bijlage 3 en 4.
Voor de gebruiksfase is geen depositiebijdrage binnen Natura 2000-gebieden berekend. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot significante negatieve effecten. Er is geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming vereist.
Soortenbescherming
Er worden 30 woningen gerealiseerd aan de rand van de kern Stad aan 't Haringvliet. Deze activiteit zou kunnen samengaan met effecten op beschermde planten- en diersoorten. Op grond hiervan is een bureauonderzoek en verkennend veldonderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde soorten. De eindrapportage is bijgevoegd als bijlage 5.
Het voorkomen van negatieve effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen en broedvogels (al dan niet met vaste rust- en verblijfplaatsen) wordt uitgesloten. Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Het voorkomen van overige beschermde soorten wordt uitgesloten.
Conclusie
De vaststelling van het bestemmingsplan leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten.
4.12 Waterhuishouding
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerders over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerders worden vervolgens verwerkt in deze paragraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van Rijkswaterstaat, het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europees:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan
- Provinciale Structuurvisie
- Omgevingsverordening
3e Kustnota, Traditie, Trends en Toekomst, ministerie van Verkeer en Waterstaat (2000)
De 3e Kustnota borduurt verder op de 2e Kustnota, maar legt een veel sterkere relatie tussen kustveiligheid en ruimtegebruik.
De hoofddoelstellingen van het beleid in deze nota zijn gericht op:
- een duurzame bescherming van laag Nederland tegen overstroming;
- ruimtegebruik van de kust in harmonie met de duurzame bescherming van laag Nederland.
Met het oog op de verwachte klimaatverandering en de daarmee gepaard gaande zeespiegelstijging, zijn in de toekomst bredere en sterkere waterkeringen benodigd. Voorkomen moet worden dat als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen (zoals stedelijke ontwikkeling) landinwaartse verbreding van de waterkeringen geen optie meer zal zijn. Reservering van ruimte biedt hiervoor de oplossing. In de nota is aangegeven, dat in de duinzoom goede mogelijkheden aanwezig zijn voor ontwikkeling van hoge natuurwaarden. Dit komt door de aanwezigheid van de schone kwel vanuit de duinen. Daarom wordt voor de duinzoom, uitgezonderd de stedelijke zones, gestreefd naar een combinatie van landbouw en ontwikkeling of behoud van natuurwaarden. Verder is in de nota aangegeven, dat het natuurlijke watersysteem in de duinzoom goede mogelijkheden biedt voor het stedelijk water.
Beleidslijn Kust 2015
Beleidslijn Kust 2015 vervangt de ‘Beleidslijn kust’ die het rijk in 2007 uitbracht. De beleidslijn formuleert op hoofdlijnen randvoorwaarden voor initiatieven met een ruimtebeslag in het kustfundament, beredeneerd vanuit de beleidsdoelen voor waterveiligheid zoals deze zijn omschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Nationaal Waterplan 2009-2015 (NWP). Het gaat zowel om het waarborgen van de veiligheid van de primaire keringen als om het op orde houden van het zandig systeem.
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:
- Nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingstoename;
- Nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied;
- Nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.
Gemeentelijk beleid
Het hoofddoel van het Waterplan Goeree-Overflakkee is het opstellen van een gezamenlijke koers van de gemeenten en het waterschap voor de realisatie van een veilig, schoon, aantrekkelijk en goed beheerd watersysteem in de stedelijke kernen op Goeree-Overflakkee. In het waterplan worden de volgende drie hoofdaspecten aan de orde gesteld:
- 1. de inrichting van het gebied en de afstemming tussen de ruimtelijke ordening en het waterbeheer. Het gaat daarbij niet alleen om de hoeveelheid water die nodig is voor het realiseren van een bepaald beschermingsniveau tegen wateroverlast, maar nadrukkelijk ook om de beleving van het water binnen de kernen;
- 2. het gebruik en het beheer en onderhoud van oppervlaktewater. Hierbij horen afspraken over de beheergrenzen en wie wat doet. Het waterplan zal daarnaast helpen bij de verankering van de waterzaken binnen de organisaties;
- 3. de omgang met afvalwater en regenwater in het gebied. Hierbij speelt onder andere de relatie tussen de afvalwaterketen en de kwaliteits- en kwantiteitsaspecten van het oppervlaktewatersysteem.
Huidige situatie
Algemeen
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op gronden met een agrarische bestemming. Ter plaatse van het plangebied komen zeeafzettingen voor.
Waterkwantiteit
In Goeree-Overflakkee zijn diverse hoofdwatergangen, dijksloten, wegsloten en overige wateren met bijbehorende beschermingszones gelegen. Binnen deze beschermingszones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden. Ter plaatse van het plangebied wordt hiermee rekening gehouden.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in of in de omgeving van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied bevat momenteel nog geen rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Waterkwantiteit
Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied en van meer dan 1.500 m2 in landelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water te worden gerealiseerd.
Ter plaatse van het plangebied wordt het verhard oppervlak met 5.421 m2 vergroot (waarbij het uitgangspunt is dat 50% van de tuinen verhard is), omdat er woningen en toebehoren, zoals wegen en voet- en fietspaden, worden mogelijk gemaakt.
Tabel 4.4 Oppervlaktes verharding
Functie | Oppervlakte |
Dakoppervlak | 2.022 m2 |
Bestrating | 2.416 m2 |
Tuinverharding (50%) | 1.486 m2 |
Totaal | 5.924 m2 |
Gelet op de omvang van deze uitbreiding zijn watercompenserende maatregelen noodzakelijk.
De benodigde compensatie betreft 592 m2 aan functioneel open water. Hiernaast wordt een gedeelte van het water aan de noordzijde gedempt. De huidige watergang aan de zuidwestzijde van het plangebied wordt vergroot tot een oppervlakte van circa 2.030 m2 om de benodigde compensatie te realiseren.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend Hoogheemraadschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden riolerings stelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting,
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Water en waterstaat in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt het bestaande en te handhaven oppervlaktewater binnen het plangebied bestemd als 'Water'.
Conclusie
Vanwege de realisatie van fase 4 project Havenstadt dienen er watercompenserende maatregelen plaats te vinden. Dit wordt gedaan door 1.431 m2 aan water aan te leggen. Verder is de ontwikkeling niet van negatieve invloed op het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
4.13 Besluit Milieueffectrapportage
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Onderzoek
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 30 woningen en blijft daarmee (ruim) onder de drempelwaarde. Er is geen sprake van een m.e.r-beoordelingsplicht.
Voorafgaand aan het in procedure brengen van het ontwerpbestemmingsplan dient het bevoegd gezag een mer-beoordelingsbesluit over te nemen het al dan niet doorlopen van een mer-procedure in het kader van het bestemmingsplan.
Op 18 januari 2022 is bij besluit van het college vastgesteld dat geen MER nodig is (zie bijlage 6).
Conclusie
Het opstellen van een milieueffectrapport is niet nodig.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Bestemmingsplansystematiek
Het bestemmingsplan is conform SVBP2012 opgesteld, om zodoende digitaal raadpleegbaar en conform de uniforme systematiek raadpleegbaar te zijn. Ook is rekening gehouden met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
5.2 Planregels
5.2.1 Inleidende regels
Begrippen
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
5.2.2 Bestemmingsregels
Groen
Deze bestemming is opgenomen tussen de woningen en het water. Hierdoor wordt een groene overgang gewaarborgd.
Voor de parkeerplaatsen binnen deze bestemming is de aanduiding 'specifieke vorm van groen - parkeren' opgenomen.
Tuin
Deze bestemming is opgenomen voor de voortuinen en zijtuinen op hoeksituaties bij woningen. Binnen de bestemming 'Tuin' is erfbebouwing niet toegestaan.
Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is toegekend aan de verblijfsgebieden, zoals woonstraten en pleinen.
Boven de parkeerkoffers worden overkappingen met zonnepanelen gerealiseerd. Deze locaties zijn aangeduid met de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - zonnepanelen'.
Water
De hoofdwatergangen en hoofdwaterstructuur in het plangebied zijn bestemd tot 'Water'.
Wonen
De gronden waar woningen zijn beoogd zijn bestemd tot 'Wonen'. Ondergeschikt aan de woonfunctie mag binnen de bestemming een beroep of bedrijf aan huis worden uitgevoerd. Tevens is een bed & breakfast toegestaan.
De hoofdbebouwing is in een bouwvlak opgenomen. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend aaneen worden gebouwd, tenzij door middel van een aanduiding anders aangegeven.
De maximale goothoogte is op verbeelding aangegeven.
5.2.3 Algemene regels
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.
Antidubbeltelregel
Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelregel is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Algemene bouwregels
Dit artikel bevat enkele algemene bouwregels, waaronder een regeling voor de minimale afstand van bouwwerken tot zandwallen.
Algemene aanduidingsregels
Dit artikel bevat een regeling voor de molenbiotoop.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt de mogelijkheid geboden aan het bevoegd gezag om bij een omgevingsvergunning onder voorwaarden af te wijken van de bestemmingsregels. Het betreft afwijkingsmogelijkheden ten behoeve van kleine overschrijdingen van maatvoeringen en bouwgrenzen.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een regeling opgenomen die het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid geeft de bestemmingslegging te wijzigen voor gronden waar de bestemmingslegging niet conform de werkelijke situatie is opgenomen.
Overige regels
In dit artikel is een regel opgenomen die de wettelijke regelingen waarnaar in het bestemmingsplan wordt verwezen fixeert op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.
Dit artikel bevat ook een algemene parkeerregeling in geval van wijziging of uitbreiding van functies, met een verwijzing naar de geldende normen van het CROW. Via omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, mits de parkeersituatie daardoor niet onevenredig wordt benadeeld.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde.
Overgangsrecht
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).
Slotregel
Deze regel bevat de titel van het plan.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.
Er is sprake van aangewezen bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Er is een anterieure overeenkomst met de gemeente gesloten. Het plan is financieel uitvoerbaar.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Overleg
In het kader van het overleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bij de voorbereiding van het plan overleg gevoerd met betrokken waterschappen en met de overheidsdiensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan is, overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening, 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode konden zienswijzen worden ingediend door eenieder. De binnengekomen reacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota Zienswijze, zie bijlage 7.
Bijlage 1 Historisch Bodemonderzoek
Bijlage 1 Historisch bodemonderzoek
Bijlage 2 Rekenresultaten Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Rekenresultaten onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Memo Aeriusberekening
Bijlage 3 Memo Aeriusberekening
Bijlage 4 Stikstofberekening Gebuiksfase
Bijlage 4 Stikstofberekening gebuiksfase
Bijlage 5 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 5 Quickscan flora en fauna
Bijlage 6 M.e.r.-beoordelingsbesluit
Bijlage 6 M.e.r.-beoordelingsbesluit