Molendijk 85 Stad aan 't Haringvliet
Bestemmingsplan - Gemeente Goeree-Overflakkee
Ontwerp op 12-12-2023 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
Het bestemmingsplan Molendijk 85 Stad aan 't Haringvliet met identificatienummer NL.IMRO.1924.HRVmolendijk85-BP20 van de gemeente Goeree-Overflakkee.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.
1.3 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
1.7 ander bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde zonder dak.
1.8 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 bebouwingsgebied
achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.
1.10 bed & breakfast
het bieden van recreatief nachtverblijf, kortdurend, in de vorm van logies al dan niet met ontbijt, binnen een oorspronkelijk voor een andere functie gebouwd (deel van een) hoofdgebouw, aan- of uitbouw of bijgebouw.
1.11 bedrijfsmatige activiteiten (in of bij een woning)
het bedrijfsmatig verlenen van diensten - geen detailhandelsbedrijf zijnde - en ambachtelijke bedrijvigheid geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de aard (voor wat betreft milieuplanologische hinder) en omvang van de bedrijfsactiviteiten zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving, zoals een kapper, bloemschikker en meubelmaker.
1.12 beeldende kunst
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat strekt tot het tot uitdrukking brengen van een kunstzinnig idee, door het op creatieve wijze vorm geven aan materiaal of materialen, zoals steen, hout, brons, glas en dergelijke.
1.13 begane grond
de bouwlaag van een gebouw die ter hoogte van het maaiveld is gelegen, waarop in de meeste gevallen de hoofdtoegang van het gebouw is gesitueerd, en waaronder zich een kruipruimte, kelder of souterrain kunnen bevinden.
1.14 beroepsmatige activiteiten (in of bij een woning)
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang in een woning kan worden uitgeoefend en dat geen onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving, zoals een advocaat, belastingconsulent, dierenarts, fysiotherapeut, huisarts, interieurarchitect, juridisch adviseur, kunstenaar, medisch specialist, notaris, psycholoog, registeraccountant, stedenbouwkundige, tandarts, tolk/vertaler.
1.15 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.16 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouwd en met de aarde verbonden bouwwerken met een dak.
1.18 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.19 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.20 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.21 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd en dat een oppervlakte beslaat van meer dan 50% van het grondvlak van het hoofdgebouw, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.22 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.23 bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
1.24 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.25 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.26 carport/overkapping
een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen.
1.27 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie zich onder de noklijn bevindt en de voorzijde van de constructie binnen de gevel van het gebouw is gelegen.
1.28 dakvoet
het laagste punt van een schuin dak.
1.29 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, horecadoeleinden en een maaltijdafhaalcentrum worden hier niet onder begrepen.
1.30 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan het publiek, zoals een kapsalon, reisbureau, uitzendbureau, bankfiliaal, wasserette of apotheek, eventueel met bijbehorend kantoor, magazijn of ambacht, met uitzondering van garagebedrijf, horeca en seksinrichtingen.
1.31 duurzaam gemeenschappelijke huishouding
een vaste groep van personen tussen wie een duurzame band bestaat die het enkel gezamenlijk bewonen van bepaalde woonruimte te boven gaat en die de bedoeling heeft bestendig voor onbepaalde tijd een huishouden te vormen, waarbij sprake is van een samenlevingswens tussen de personen die niet overwegend wordt bepaald door de beslissing om de betrokken woonruimte te delen.
1.32 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond.
1.33 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
1.34 erker
hoekige of ronde uitbouw aan een gevel.
1.35 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.36 hoofdgebouw
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.37 hoofdverblijf
een gebouw of een deel van een gebouw dat fungeert als de vaste verblijfplaats van een persoon, hetgeen blijkt uit de basisregistratie personen (BRP).
1.38 huishouden
een alleenstaande of twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijke huishouding (willen) voeren.
1.39 kantoor- en/of praktijkruimte
een ruimte welke door aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve, medische en/of ontwerptechnische arbeid.
1.40 kelder
een geheel ondergronds gelegen ruimte, die is gesitueerd onder een bijbehorend bovengronds bouwwerk.
1.41 kunstwerk
een overig bouwwerk ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
1.42 motorvoertuig
gemotoriseerd voertuig, niet zijnde een bromfiets, snorfiets, invalidenvoertuig of tram.
1.43 ondergeschikte functie
functie die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie.
1.44 onderkomen
voor verblijf van de mens geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en soortgelijke verblijfsmiddelen, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
1.45 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.46 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.47 parkeerbehoefte
het aantal benodigde parkeerplaatsen per eenheid van een functie in een gebied.
1.48 parkeergelegenheid
een plek in het openbaar gebied of op eigen grond waar iemand zijn of haar motorvoertuig/(brom)fiets mag parkeren, dit kan zowel betaald als onbetaald zijn.
1.49 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de kruinstrook van die weg;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.
1.50 straatmeubilair
bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts)voorzieningen, zoals:
- a. verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken en bloembakken;
- b. telefooncellen, abri's, kunstwerken, speeltoestellen;
- c. kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen;
- d. afvalinzamelsystemen.
1.51 voorgevel
de gevel van een gebouw, welke als belangrijkste is aan te merken.
1.52 voorgevelrooilijn
de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.
1.53 vrijstaand
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet in de perceelsgrens zijn gebouwd.
1.54 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit., waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.
1.55 wonen
de huisvesting van één duurzaam huishouden dat het hoofdverblijf houdt op één dezelfde locatie gedurende tenminste 2/3 deel van een aaneengesloten periode van 6 maanden.
1.56 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk duurzaam huishouden als hoofdverblijf.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
2.2 bebouwd oppervlakte van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
2.3 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 hoogte van de eerste bouwlaag
wordt gemeten 0,30 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning.
2.5 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen en water;
- b. speelvoorzieningen;
- c. paden;
- d. in- en uitritten;
- e. voorzieningen voor langzaam verkeer;
- f. kunstwerken;
- g. beeldende kunst;
- h. nutsvoorzieningen;
- i. straatmeubilair.
3.2 Bouwregels
Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
Artikel 4 Woongebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
4.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Waterstaat - Waterkering
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor dijken en kaden met een waterkerende functie en de hierbij behorende voorzieningen en inrichtingsaspecten.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van lid 5.2.2, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de waterkering door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. In het kader van het verzoek om afwijking wint het bevoegd gezag vooraf schriftelijk advies in bij de waterbeheerder.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen ondergeschikte bouwdelen
7.2 Vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen
Vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen, die deel uitmaken van een gebouw, mogen de voor dat gebouw toegestane maximale bouwhoogte met niet meer dan 5 m overschrijden.
7.3 Dakopbouwen t.b.v. noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties
Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 3,5 m en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst.
7.4 Onderkeldering
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- a. het storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
- b. het opslaan van goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
- c. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;
- d. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
- e. het gebruik van gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen;
met uitzondering van:
- 1. vormen van gebruik, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming, de bestemmingsomschrijving en/of de overige regels mag worden gebruikt;
- 2. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming.
8.2 Ondergeschikte functies
Een ondergeschikte functie mag een omvang hebben van niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, tenzij anders bepaald in de bestemmingen.
8.3 Bewoning door één huishouden
Het is verboden om het gebruik van gronden en bouwwerken te wijzigen door het (laten) bewonen van een woning door meer dan één huishouden.
8.4 Afwijken bewoning door één huishouden
Bij omgevingsvergunning kan door burgemeester en wethouders worden afgeweken van lid 8.3, indien:
- a. voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein dan wel beschikbaar is, dan wel beschikbaar is in de openbare ruimte, en;
- b. er geen onevenredige afbreuk ontstaat aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen, en;
- c. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Afwijkingen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de regels, en toestaan dat het bouwvlak of een aanduiding op de verbeelding in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft tot een maximale afmeting van 3 m;
- c. de regels ten aanzien van de (bouw)hoogte van andere bouwwerken, en toestaan dat de bouwhoogte van andere bouwwerken wordt vergroot:
- 1. ten behoeve van de bouw van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 50 m;
- 2. ten behoeve van een vlaggenmast, speelvoorzieningen, een kunstwerk, beeldende kunst en dergelijke tot maximaal 15 m;
- 3. ten behoeve van de bouw van overige andere bouwwerken tot maximaal 10 m;
- d. het oprichten van transformatorhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere nutsgebouwtjes met een inhoud van ten hoogste 100 m3 en een goothoogte van ten hoogste 3 m;
- e. de situering en de begrenzing van bouwpercelen dan wel bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met de ingekomen aanvragen nodig zijn ter uitvoering van een plan, mits de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, dan wel bouwvlak, met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd.
10.2 Voorwaarden voor afwijken
De onder lid 10.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend verleend worden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de cultuurhistorische waarde van het beschermde dorps- of stadsgezicht;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de milieusituatie; en
- f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan.
12.2 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, wijzigen van het gebruik van gronden en/of bouwwerken – al dan niet gecombineerd – , waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
- b. Bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan, wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde CROW-richtlijnen, dan wel de vervangers daarvan of het daarvoor in de plaats tredende gemeentelijke parkeerbeleid, bepaald wat de parkeerbehoefte is en of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen en (brom)fietsen.
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en kan worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie. Hiervoor wordt advies opgevraagd bij de gemeentelijke verkeerskundige.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolg van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van omgevingsvergunningen voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. het gebruik van grond en bouwwerken, dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Molendijk 85 Stad aan 't Haringvliet'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
Het voornemen is om op het perceel Molendijk 85 te Stad aan 't Haringvliet en deels het achterliggende agrarische perceel woningbouw te realiseren. Op het perceel Molendijk 85 is een voormalig garagebedrijf aanwezig. De gebouwen staan momenteel leeg. De gebouwen zullen worden gesloopt en de verhardingen worden verwijderd. In het plangebied zullen 11 vrijstaande woningen worden gerealiseerd. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken, dienen de bestemmingen te worden gewijzigd. Dit bestemmingsplan voorziet in het planologisch mogelijk maken van de woningbouw.
1.2 Plangebied
Het plangebied ligt aan de zuidkant van de kern Stad aan 't Haringvliet nabij het kruispunt Molendijk - Lieve Vrouwepoldersedijk. Het plangebied bestaat uit de volgende kadastrale percelen:
- Stad aan 't Haringvliet, sectie A, perceelnummer 266
- Stad aan 't Haringvliet, sectie A, perceelnummer 1893
- Stad aan 't Haringvliet, sectie A, perceelnummer 2229
- Stad aan 't Haringvliet, sectie A, perceelnummer 2595
- Stad aan 't Haringvliet, sectie A, perceelnummer 2597
- Stad aan 't Haringvliet, sectie B, perceelnummer 242
- Stad aan 't Haringvliet, sectie B, perceelnummer 690
- Stad aan 't Haringvliet, sectie B perceelnummer 747
Afbeelding 1 | Luchtfoto met plangrens (bron: PDOK, bewerking Juust B.V.)
1.3 Doel
Het doel van dit bestemmingsplan is het voorgenomen plan planologisch mogelijk te maken. Het vaststellen van dit bestemmingsplan vormt de basis om met één of meer omgevingsvergunningen de uitvoering van het plan mogelijk te maken.
1.4 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit deze toelichting, regels en een verbeelding. Deze toelichting bestaat naast dit inleidende hoofdstuk uit vijf hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt het initiatief toegelicht en de daarbij horende juridische regeling. Hoofdstuk 3 beschrijft het geldende beleidskader. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de verschillende omgevingsaspecten beoordeeld. In hoofdstuk 5 wordt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.
Hoofdstuk 2 Het Project
2.1 Beschrijving Project
2.1.1 Huidige situatie
Plangebied
Het plangebied bestaat uit een voormalig garagebedrijf op het perceel Molendijk 85 in Stad aan 't Haringvliet, een naastgelegen dierenweide en een deel van de achterliggende agrarische gronden. Het voormalige garagebedrijf bestaat uit een grote bedrijfsruimte met aansluitend een (inpandige) bedrijfswoning. De oppervlakte van de bebouwing bedraagt circa 1.710 m2. Het voorterrein is volledig verhard ten behoeve van manoeuvreerruimte en parkeren. De oppervlakte van de verharding bedraagt circa 3.320 m2. Eind 2009 is het garagebedrijf Van Rumpt gesloten. Het garagebedrijf was sinds 1963 actief in Stad aan 't Haringvliet. Sinds het sluiten van de garage staat de bebouwing leeg. Aansluitend aan het terrein is een dierenweide gelegen en agrarische percelen.
Afbeelding 2 | Huidige situatie plangebied (bron: Streetview, GoogleMaps)
Omgeving
De Molendijk vormt een bebouwingslint richting de historische kern van Stad aan 't Haringvliet (rondom de Voorstraat). De bebouwing is vanaf die zijde richting het zuiden steeds verder uitgebreid. De korenmolen op het perceel Molendijk 79 stond tot in het begin van de twintigste eeuw nog ver buiten het dorp. Door de lintbebouwing is deze geïntegreerd in het dorp. De lintbebouwing bestaat hoofdzakelijk uit woningbouw. Ter plaatse waar de Molendijk op de Lieve Vrouwepoldersedijk aansluit zijn enkele bedrijfspercelen gelegen. Het gaat daarbij om een groothandel en verhuurbedrijf in machines en apparaten voor de bouwnijverheid en om een goederenwegvervoerbedrijf/loonwerkersbedrijf.
2.1.2 Toekomstige situatie
De huidige bebouwing zal volledig worden gesloopt en de verharding zal worden gesaneerd. Vervolgens is het voornemen om 11 vrijstaande woningen te realiseren. Er wordt een straat aangelegd in de vorm van een ringstructuur, zodat doodlopende straten worden voorkomen. Binnen deze ring is ruimte voor drie woonkavels. Aan de west-, zuid- en oostzijde worden acht woonkavels gerealiseerd. Aan de noordzijde is ruimte voor de aanleg van een openbare groenstrook met wandelpad.
Afbeelding 3 | Toekomstige situatie plangebied (bron: Estate Invest)
Voor de verdere uitwerking van het stedenbouwkundig plan en architectuur van de woningen is een Beeldkwaliteitsparagraaf opgesteld (zie Bijlage 1). Hierin zijn onder andere de stedenbouwkundige en landschappelijke uitgangspunten vastgelegd. Met de ontwikkeling van het plangebied wordt een nieuwe invulling gegeven aan dit deel van de dorpsrand. Een nieuw te graven waterloop aan de oostzijde van het plangebied zorgt voor extra waterberging en een duidelijke afronding van het plangebied. Deze nieuwe waterloop wordt aangesloten op de bestaande waterhuishouding binnen het gebied. Met de groene inrichting aan de noordzijde van het plangebied ontstaat er een doorzicht vanaf de Lieve Vrouwepoldersedijk richting het achterliggende landschap/agrarisch gebied. Zie ook onderstaande afbeelding uit de beeldkwaliteitsparagraaf ten aanzien van de uitwerking van het ruimtelijk beleid.
Afbeelding 4 | Uitwerking ruimtelijk beleid (bron: Estate Invest)
De woningen worden individueel ontworpen met een doprs- en/of landschappelijk karakter. Hierbij kan gekozen worden voor een traditionele of moderne architectuurstijl. De toegepaste materialen dienen overwegend steenachtig (metselwerk gevels), hout (gevelbekleding) en keramisch (dakbedekking hellende daken) te zijn. Het kleurgebruik dient rustig te zijn en passend bij het dorpse en landelijke karakter.
2.2 Juridische Regeling
2.2.1 Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Drie kernen, Den Bommel, Herkingen en Stad aan het Haringvliet' en 'Buitengebied' van de gemeente Goeree-Overflakkee. Het bestemming 'Drie kernen Den Bommel, Herkingen en Stad aan het Haringvliet' is op 14 maart 2019 door de gemeenteraad vastgesteld. De gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor 'Bedrijf' en voor een klein deel 'Wonen'. Ter plaatse van de bestaande bebouwing is een bouwvlak opgenomen met een maximale bouwhoogte van 4 meter en voor het achterste deel maximaal 6 meter. Tevens is de bedrijfswoning aangeduid. Daarnaast geldt de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' en dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.
Het bestemmingsplan 'Buitengebied' is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. In dit bestemmingsplan zijn de gronden bestemd als 'Agrarisch met waarden - 1' zonder bouwvlak.
Voor het gehele grondgebied van de gemeente geldt het 'Paraplubestemmingsplan Wonen en Parkeren'. Dit paraplubestemmingsplan ziet op het reguleren van kamerbewoning en het vastleggen dat bij ontwikkelingen voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid. Dit bestemmingsplan is op 23 februari 2023 door de raad vastgesteld en inmiddels onherroepelijk.
Afbeelding 4 | Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl, bewerking: Juust)
2.2.2 Planuitwerking
Het grootste deel van het plangebied is bestemd als 'Woongebied' waarvoor een globale regeling ten behoeve van de flexibiliteit, omdat de stedenbouwkundige opzet en perceelsindeling op een later moment exact worden bepaald. Binnen de bestemming is het maximum aantal woningen aangegeven en de maximale goothoogte. Daarnaast is vastgelegd dat er uitsluitend vrijstaande woningen mogen worden gebouwd. De openbare groezone aan de noordzijde van het plangebied is als 'Groen' bestemd. Ten aanzien van de opbouw van de juridische regeling is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Drie kernen Den Bommel, Herkingen en Stad aan het Haringvliet'.
2.2.3 Juridische planbeschrijving
In de Wet ruimtelijke ordening met bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening heeft het bestemmingsplan een belangrijke rol als normstellend instrument voor het ruimtelijk beleid van de gemeente, provincies en het rijk,. In de ministeriële 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening' hierna (Rsro) is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP 2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen, die tot doel heeft om te komen tot een geüniformeerde en gestandaardiseerde opzet van bestemmingsplannen in Nederland. Deze methodiek is onverkort gevolgd. Het bestemmingsplan is daarbij tevens digitaal vervaardigd en is daarom ook digitaal raadpleegbaar via internet.
Naast het feit dat de bestemmingen, aanduidingen en weergave van de verbeelding gestandaardiseerd zijn, vloeit de redactie van de regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti dubbeltelbepaling rechtstreeks voort uit het Besluit ruimtelijke ordening. De beleidsmatige inhoud van het bestemmingsplan is niet gestandaardiseerd. De gemeente behoudt haar vrijheid ten aanzien van de inhoud en vormgeving aangaande de toelichting.
Verbeelding
De verbeelding geeft de bestemmingen weer. Binnen de bestemmingsvlakken kunnen bouwvlakken, bouw-, gebieds-, functie-, en maatvoeringsaanduidingen aangegeven worden, waarbinnen een aantal specifieke bouwregels en functies kunnen worden aangegeven. Deze hebben juridische betekenis, omdat daar in de regels naar wordt verwezen. De topografische ondergrond die gebruikt is als basis voor de verbeelding heeft geen juridische status.
Regels
Algemeen
De regels bevatten bepalingen over het gebruik van de gronden, over de toegelaten bebouwing en bepalingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De regels zijn, conform de wettelijk verplicht gestelde SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
- Hoofdstuk 3 Algemene regels
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Inleidende regels
Begripsbepalingen en Wijze van meten
De inleidende regels omvatten de begripsbepalingen en de bepalingen omtrent de wijze van meten. De begripsbepalingen geven de definities over de in de regels gehanteerde begrippen met betrekking tot bouwen en functies. De wijze van meten geeft uitsluitsel over de wijze waarop afstanden, hoogtes, oppervlakte etc. moeten worden gemeten.
Bestemmingsregels
Groen
De hoofdgroenstructuur binnen het plangebied is bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn naast groenvoorzieningen ook waterhuishoudkundige voorzieningen mogelijk en speelvoorzieningen, paden, in- en uitritten, voorzieningen voor langzaam verkeer, kunstwerken (civieltechnisch), beeldende kunst, nutsvoorzieningen en straatmeubilair.
Woongebied
Het plangebied is grotendeels bestemd als 'Woongebied'. Gekozen is voor globale planmethodiek, omdat de exacte inrichting van het gebied en daardoor de perceelsgrenzen en situering van de woningen nog niet bekend zijn. Per bestemmingsvlak is met een aanduiding het maximaal aantal woningen aangegeven, evenals de maximale goothoogte. Binnen de bestemming zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan. In de bouwregels zijn daarnaast regels opgenomen ten opzichte van aan te houden afstanden tot de perceelsgrenzen, oppervlaktes van erfbebouwing en bouwhoogte van bouwwerken.
Waterstaat - Waterkering
De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is opgenomen ter plaatse van de beschermingszone van de aanwezige waterkering. Hiermee wordt de waterkering beschermd. In de beschermingszone mag niet worden gebouwd. Hiervan kan uitsluitend worden afgeweken als het belang van de waterkering door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Hiertoe wordt advies gevraag bij de waterbeheerder.
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen, dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijv. ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.
Algemene bouwregels
Dit artikel bevat een aantal algemene bepalingen ten aanzien van het overschrijden van de bouwgrenzen van verschillende bij gebouwen horende elementen zoals schoorstenen, erkers en dakopbouwen.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken. Tevens is aangegeven wat onder een ondergeschikte functie wordt verstaan.
Algemene aanduidingsregels
Dit artikel bevat bouwregels ten aanzien van de molenbiotoop met maximum hoogten om de windvang van en het zicht op de betreffende molen niet (verder) te belemmeren.
Algemene afwijkingsregels
In deze regels wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken van de maximum toegestane bouwhoogte en voor het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen voor zover dit voor een praktische uitvoering van het plan noodzakelijk is.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden, zoals het overschrijden van bestemmingsgrenzen.
Overige regels
In deze regels zijn regels opgenomen ten behoeve van voldoende parkeergelegenheid bij nieuwbouw.
Overgangs- en slotregels
In deze regels is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Als laatste is de slotbepaling opgenomen, welke bepaling zowel de titel van het plan als de regels bevat.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan grote opgaven waardoor Nederland de komende 30 jaar verandert. In de NOVI wordt aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 de langetermijnvisie in beeld gebracht. Het Rijk wil sturen op de nationale belangen. De inzet van het Rijk is samengevat in vier prioriteiten:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dit houdt in dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
- 3. Afwentelen wordt voorkomen.
De beleidsdoorwerking van de NOVI vindt plaats door middel van wet- en regelgeving, NOVI-gebieden, Gebiedsagenda's Grote Wateren en de Omgevingsagenda's. Het beleid heeft geen directe doorwerking voor dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan sluit wel aan bij de prioriteit 'Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie' in verband met een klimaatbestendige delta. Zoetwater dient duurzaam en efficiënt te worden beheerd en gebruikt. Uitgangspunt is meer ruimte voor natuur, door natuur- en landschapswaarden sterker te integreren met andere ontwikkelingen.
Het project is lokaal en kleinschalig. Het rijksbeleid verzet zich niet tegen de ontwikkeling.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Bij alle ruimtelijke plannen streeft het Rijk naar zorgvuldige afwegingen en heldere besluitvorming. Dit doet het Rijk via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het Bro is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen (artikel 3.1.6). De Ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De Ladder luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In welke gevallen er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is niet concreet vastgelegd. De jurisprudentie geeft op het gebied van woningbouw wel een constante lijn aan. Bouwplannen met minder dan 12 woningen zijn geen stedelijke ontwikkeling. In dit geval is er sprake van de ontwikkeling van 11 woningen en daarmee wordt de ontwikkeling niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling.
3.2 Provinciaal Beleid
Omgevingsvisie Zuid-Holland en Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerde versie 1 april 2023)
In de 'Omgevingsvisie Zuid-Holland' en 'Omgevingsverordening Zuid-Holland' beschrijft de provincie Zuid-Holland haar doelstellingen en provinciale belangen.
Met het omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkeling en een goede leefomgevingskwaliteit. De provincie zet in de Omgevingsvisie in op veel thema`s welke niet allemaal relevant zijn in het kader van dit bestemmingsplan. De volgende thema`s zijn relevant:
Garanderen in voldoende mate van windvang en zicht op historische windmolens
De provincie wil voldoende vrije windvang van en het zicht op historische windmolens in Zuid-Holland. De provincie regelt dit door kaders te stellen in de Omgevingsverordening en de provincie te vertegenwoordigen ten behoeve van het garanderen van vrije windvang van en het zicht op historische windmolens in Zuid-Holland (molenbiotoop). In paragraaf 4.2 wordt aan de regels van deze molenbiotoop getoetst.
Verstedelijking
De provincie streeft naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied en wil de bebouwde ruimte daarom beter benutten. De provincie zet in op verdichting, concentratie, diversiteit en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied, en ten tweede op een hiërarchie van complementaire knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid.
De provincie hanteert de volgende uitgangspunten voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen:
- Bouw naar behoefte.
- Bouw primair binnen bestaand stads- en dorpsgebied.
- Bouw georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer; houdt rekening met de gevolgen van de ontwikkeling voor de bereikbaarheid; versterk de langzaam vervoersrelaties.
- Bouw voldoende betaalbare woningen.
- Benut het netwerk van stedelijke centra en knooppunten.
- Bouw toekomstbestendig; houd rekening met bodemdaling en klimaatadaptatie en - mitigatie, vitale dorpen en verstedelijking, functiemenging en meervoudig ruimtegebruik, economische toplocaties, gezonde verstedelijking, energietransitie, circulair en natuurinclusief bouwen.
- Realiseer in samenhang met het stedelijk netwerk robuuste en klimaatadaptieve recreatie- en natuurgebieden.
Als een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt op grond van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ doorlopen. Toepassing is ook van provinciaal belang.
Naast de locaties voor mogelijke uitbreiding (locaties op de 3 hectare-kaart) zijn er veel kansen voor inbreiding en verdichting in de bestaande kernen. Specifiek zijn er kansen op de volgende drie locaties: 1) in naoorlogse wijken, 2) in de nabijheid hoogwaardig openbaar vervoersknooppunten en 3) functiemenging op locaties met detailhandel, kantoren en bedrijven.
Stedelijke ontwikkelingen die niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied gerealiseerd kunnen worden, kunnen in het landelijk gebied plaatsvinden in aansluiting op bestaand stads- en dorpsgebied of in bebouwingslinten. Het eindoordeel over stedelijke ontwikkelingen groter dan 3 hectare buiten bestaand stads- en dorpsgebied ligt bij de provincie. Deze worden door de provincie integraal afgewogen en afhankelijk daarvan opgenomen op de 3 hectare-kaart.
Wonen
De beleidskeuze van de provincie ten aanzien van wonen is het voorzien in voldoende en passende woningen op de juiste plekken voor de verschillende doelgroepen, waaronder bijzondere doelgroepen en de doelgroepen van woningcorporaties.
Ruimtelijke kwaliteit
De provincie stuurt op behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, als onderdeel van de kwaliteit van de leefomgeving. Ruimtelijke kwaliteit is het evenwicht en samenspel van toekomstwaarden, gebruikswaarde en belevingswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten niet alleen functioneel zijn, maar ook duurzaam houdbaar en in hun uiterlijke verschijning een positieve manier bijdragen aan de kwaliteit van de omgeving. Ruimtelijke kwaliteit begint met het kiezen van de juist plek voor nieuwe ontwikkelingen.
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan rekening gehouden met de beschermingscategorie, het gebiedstype en de relevante richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit. Bij het beantwoorden van de vraag of bij een beoogde ruimtelijke ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd kan blijven, wordt de schaalverdeling inpassen, aanpassen en transformeren gehanteerd.
Toetsing provinciaal beleid
Het plangebied is conform kaart 'Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën' van de Verordening Ruimte gelegen in beschermingscategorie 3 'buitengebied', ondanks de huidige bebouwing en functie van het gebied. Momenteel heeft het plangebied grotendeels een bedrijfsbestemming en is er een voormalig autobedrijf aanwezig. Ook conform de kaart 'Bedrijventerreinen' van de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening is de locatie aangewezen als 'bedrijventerrein'. Daarmee zou de locatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied moeten vallen. De definitie van BSD luidt namelijk als volgt:
'Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Infrastructuur valt ook onder de definitie van stedelijk gebied.'
Afbeelding 6 | Kaart 'Bedrijventerrein' van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Ruimte
Zoals ook in de beeldkwaliteitsparagraaf is onderbouwd (zie Bijlage 1), is er sprake van een ontwikkeling die grotendeels binnen bestaand stads- en dorpsgebied is gelegen. Het resterende deel van het plangebied is op de kwaliteitskaart aangewezen als stads- en dorpsrand. Hierbinnen is een stedenbouwkundige en landschappelijke afronding van het dorpsgebied mogelijk met een passende overgangskwaliteit.
Afbeelding 7 | Stads- en dorpsranden Laag van de stedelijke occupatie (bron: Kwaliteitskaart Zuid-Holland)
In het gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee zijn de volgende ambities opgenomen ten aanzien van de dorpsrand aan het open polderlandschap:
- Er wordt ingezet op het contrast tussen kleinschalige compacte dorpen en het weidse polderlandschap. Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan een heldere landschappelijke afronding van het dorp.
- Er wordt rekening gehouden met landschappelijk waardevolle elementen zoals dijken en kreken. Deze structuren lopen in het dorpsgebied door.
- De dorpen liggen als groene massa’s in het open polderlandschap. Dit betekent dat de dorpsrand groen wordt ingericht. Dit kan zowel door private tuinen, als door openbaar groen of een beplante dorpsstraat. Deze afwisseling is belangrijk, want dit draagt bij aan het dorpse karakter.
- De toegankelijkheid en beleefbaarheid van de dorpsrand verbeteren door fysieke en visuele relaties te handhaven dan wel te versterken. Daarnaast is het belangrijk dat de dorpsrand gebruikswaarde en betekenis heeft voor de bewoners. Hierbij kan gedacht worden aan een kinderboerderij, een dorpsbosje, maar ook aan waterberging.
- De inrichting van de dorpsrand, met name rond de dorpsentree, draagt bij aan de oriëntatie van bewoners en recreanten. Dit betekent bijvoorbeeld dat hogere bebouwing zorgvuldig, met inachtneming van de andere ambities en in relatie tot het dorp als geheel ingepast moet worden.
- Nieuwe ontsluitingswegen in samenhang met landschap en het dorp ontwerpen. Hierbij worden grotere infrastructurele werken vermeden, zodat het dorp niet afgesneden raakt van het aanliggend landschap.
In het kader van toetsing aan de ruimtelijke kwaliteit is onderhavige ontwikkeling te scharen in de categorie 'aanpassen'. In een deel van het gebied is reeds bebouwing, verharding en stedelijke functie aanwezig: bedrijfsbestemming ten behoeve van de voormalige garage. Een deel van het plangebied betreft agrarische gronden. Er is sprake van een ontwikkeling met een beperkt aantal woningen.
De ruimtelijke ontwikkeling past daarmee binnen de bestaande gebiedsidentiteit (dorpsentree), maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau (van bedrijfsbestemming en agrarisch perceel naar wonen en groen). Ontwikkelingen binnen de categorie 'aanpassen' zijn toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en het zo nodig treffen van aanvullende maatregelen.
Door het duurzaam saneren van de aanwezige en verwaasloosde bedrijfsbebouwing en grote oppervlakte aan verharding, kan de ruimtelijke kwaliteit per saldo gelijk worden gehouden. Tevens is op het terrein een bodemverontreiniging aanwezig afkomstig van het voormalig autobedrijf. Met de ontwikkeling wordt deze verontreiniging gesaneerd. Ten behoeve van de financiële haalbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit van het plan zijn de achterliggende agrarische gronden deels bij het plan betrokken. Hierdoor kan een passende ruime en groene opzet en overgang naar het buitengebied worden gecreëerd (passen overgangskwaliteit conform de kwaliteitskaart en het gebiedsprofiel). Daarmee wordt de ontwikkeling passend geacht bij het karakter van het landschap en wordt deze niet onevenredig aangetast. Er wordt gebouwd naar behoefte, waarbij rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden en landschappelijke waarden in het gebied (molenbiotoop en kreekstructuur). De ontwikkeling past daarmee binnen het beleid van de provincie.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Regionale structuurvisie Goeree - Overflakkee
Op 26 oktober 2017 heeft de gemeente Goeree-Overflakkee de herziening op de regionale structuurvisie Goeree-Overflakkee vastgesteld met als titel 'Vitaal belevingseiland in de Delta'. In deze structuurvisie is beleid opgenomen voor het thema wonen. De gemeente heeft als doel meer variatie aan te bieden en specifieke woonmilieus en woningtypen die een aanvulling zijn op het bestaande aanbod. De gemeente verwacht van initiatiefnemers dat nieuwe woningen iets toevoegen aan het bestaande en voorzien in woningtypes en woonmilieus die er nog niet zijn. De gemeente heeft voor nieuwe initiatieven een zestal basisprincipes opgesteld. Eén daarvan is 'overgangskwaliteit dorpsrand'. Ontwikkelingen aan de dorpsrand moeten bijdragen aan het realiseren van een rand met overgangskwaliteit. Met de ontwikkeling wordt de detonerende bebouwing van het voormalige garagebedrijf gesaneerd en wordt op de locatie voorzien in een geleidelijke overgang van de lintbebouwing aan de Molendijk naar het buitengebied door middel van de realisatie van vrijstaande woningen. De ontwikkeling past binnen de beleidsdoelen van de structuurvisie.
Eilandvisie Goeree-Overflakkee
Op 12 februari 2015 heeft de gemeenteraad van Goeree-Overflakkee de toekomstvisie voor de gemeente vastgesteld. Centraal in de visie staan behoud en versterking van de leefbaarheid en van de identiteit van het eiland, de eilanditeit. De visie schetst Goeree-Overflakkee als eiland van rust en ruimte waar mensen naar volle tevredenheid wonen werken en recreëren. Vanuit de visie zijn zes strategische kernthema's geformuleerd als de leidraad voor de toekomst. Deze thema's hebben elk een toetsvraag. Deze kernthema's fungeren als zeef voor alle beleidsplannen, beleidsvoornemens en initiatieven, zodat toekomstige plannen altijd binnen de Eilandvisie vallen.
- a. De eilanditeit, het behoud van de unieke identiteit van het eiland.
Toetsvraag: Past het voorstel of plan bij onze identiteit?
- b. De maatschappelijke balans, de versterking van de sociaaleconomische vitaliteit en het behoud van een voldoende zorg- en voorzieningenniveau.
Toetsvraag: Draagt het voorstel of plan bij aan de sociale structuur op ons eiland?
- c. De kwaliteit, van leven en van groei.
Toetsvraag: Heeft het voorstel of plan het hoogst haalbare en betaalbare kwaliteitsniveau?
- d. Duurzaamheid, Goeree-Overflakkee kan en wil het meest duurzame eiland worden.
Toetsvraag: is het plan of voorstel duurzaam en levert het daarmee een bijdrage aan de ambities van Energy Island?
- e. Innovatie, de vestigingsvoorwaarde voor bedrijven en onderwijs en dus als bron voor werkgelegenheid.
Toetsvraag: Is het plan of voorstel zo innovatief dat we het kunnen uitdragen en het uiteindelijk ook banen oplevert?
- f. Verbindingen, de versterking daarvan op het eiland en met de metropolen Rotterdam en Antwerpen, zowel sociaal, fysiek als digitaal.
Toetsvraag: Verbindt het plan of voorstel mensen op het eiland met elkaar of verbindt het ons eiland met de (stedelijke) omgevingen?
De ontwikkeling van 11 nieuwe vrijstaande woningen is een kleinschalige ontwikkeling die geen afbreuk doet aan de kernthema's uit de Eilandvisie. Het is een ontwikkeling die goed ingepast kan worden in de dorpsrand van Stad aan 't Haringvliet. De huidige bedrijfsbestemming ten noorden aan de Lieve Vrouwepoldersedijk past niet bij de omgevingskwaliteit van de omliggende woningbouw. Met de ontwikkeling van de woningen wordt de bedrijfsbestemming gesaneerd en voorzien in een omgevingskwaliteit aansluitend bij de omgeving.
Woonvisie 2018-2024
Op 7 november 2017 heeft de gemeente Goeree-Overflakkee haar woonvisie 2018-2024 vastgesteld. De woonvisie is een belangrijke basis voor de gemeentelijke beleidsuitvoering. Belangrijke thema`s zijn betaalbaarheid van woningen, wonen met zorg en duurzaamheid. De volgende onderwerpen spelen een grote rol bij de woonvisie:
- Goeree-Overflakkee is een aantrekkelijk eiland om te wonen. De regionale visie Smart Water geeft Goeree-Overflakkee een duidelijke focus voor de ontwikkeling en het stimuleren van de lokale economie.
- De groei van de bevolking en de daling na 2030.
- De vergrijzing en ontgroening en de daarbij horende uitdagingen voor het leefbaar en vitaal houden van de kernen.
- Het passend wonen voor de meest kwetsbare inwoners van Goeree-Overflakkee.
- De verduurzaming van de woningvoorraad.
Vraaggestuurd ontwikkelen is essentieel voor de woningmarkt. Dit betekent dat plannen goed aansluiten op de vragen die nu nog niet in de bestaande voorraad bediend worden. Volgens het Woon-onderzoek (WoON) is er onder andere behoefte aan woningen in het duurdere koopsegment. Dan gaat het om tweekappers en vrijstaande woningen.
Kwalitatief zet de gemeente primair in op realisatie van nieuwe kwaliteiten die nu nog niet of onvoldoende in de gemeente Goeree-Overflakkee aanwezig zijn. Dit zijn onder andere woningen die een specifieke kwaliteit toevoegen aan het eiland, zoals variatie op een locatie (diverse woningtypen, financieringscategorieën en prijsklassen), collectieve woonvormen, nul-op-de-meterwoningen of andere innovatieve duurzaamheidsconcepten. De prioriteitsvolgorde is als volgt: projecten waarin rotte plekken worden opgeruimd, transformatielocaties, uitbreidingslocaties.
Uit het onlangs uitgevoerde woningmarkt- en woonwensenonderzoek komt naar voren, dat er 2.270 extra woningen tot 2030 nodig zijn. Kwalitatief gezien is er grote behoefte aan goedkope koopwoningen. Daarnaast is er behoefte aan iets duurdere koopwoningen en levensloopgeschikte woningen.
In de Realisatieagenda zijn afspraken gemaakt over de kwalitatieve en kwantitatieve woningbouwopgave in de woonregio Drechtsteden, Alblasserwaard, Hoeksche Waard en Goeree-Overflakkee. Van de woningbouwopgave is het streven om vanaf 2025 minimaal 2/3e deel betaalbare woningen te realiseren, waarvan de helft (30%) door corporaties wordt gebouwd. Op basis van de woningbouwprogramma's 2022 zijn in de regio's in totaal voldoende woningen gepland (20.793). Het aandeel van de betaalbare woningen is 42% en het aandeel van de sociale huur in het programma is 19%. Binnen de regionale realisatieagenda ligt de focus op de voortgang c.q. versnelling en daarnaast op de kwaliteit van de te realiseren woningen.
Onderhavig plan voorziet in een kwalitatieve opgave met woningen in het duurdere koopsegment waardoor er meer variatie aan woningtype in de kern aanwezig zal zijn. Tevens kunnen deze woningen naar wens levensloopbestendig worden uitgevoerd en wordt de doorstroming op de woningmarkt bevorderd. Daarnaast wordt een zogenaamde 'rotte plek' opgeruimd door het saneren van de voormalige autogarage. Conform het afwegingskader in de woonvisie worden deze plannen met voorrang in behandeling genomen.
Het voorgenomen plan past daarmee binnen het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Kwaliteit Van De Leefomgeving
4.1 Inleiding
Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien deze beleidsvelden dan ook naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling wordt dan ook onderzocht welke omgevingsaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. Het is van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Archeologie
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. In juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt diverse wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed in Nederland. In de Erfgoedwet staat wat cultureel erfgoed is, hoe Nederland omgaat met roerend cultureel erfgoed, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe Nederland daar toezicht op houdt.
De gemeente Goeree-Overflakkee heeft een eigen archeologiebeleid. Als uitgangspunt streeft de gemeente er naar om het bodemarchief zoveel mogelijk ’ín situ’ (in de bodem) te bewaren. Bekende archeologische waarden worden door planaanpassing zoveel mogelijk ontzien. Zodoende kunnen archeologische waarden behouden blijven en worden opgravingkosten uitgespaard. In gebieden met een lage en zeer lage archeologische verwachting gelden op Goeree-Overflakkee geen archeologische voorschriften.
De gemeente heeft een archeologische beleidskaart welke weergeeft voor welke gebieden welke vrijstellingsgrens geldt, uitgedrukt in oppervlakte (vierkante meters) en diepte (centimeters onder maaiveld). Ter plaatse van het plangebied zijn geen archeologische verwachtingswaarden aanwezig (zie afbeelding 5).
Afbeelding 5 | Uitsnede Archeologische beleidskaart (bron: archeologie beleid gemeente Goeree-Overflakkee, bewerking, Juust)
Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is niet nodig. Het aspect archeologie vormt geen belemmering om het plan mogelijk te maken. Het opnemen van een dubbelbestemming om eventuele archeologische waarden te beschermen is niet aan de orde.
Bij graafwerkzaamheden dient men attent te zijn op eventuele vondsten. Volgens de wettelijke meldingsplicht ex. artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit 2016, dient hiervan per direct melding te worden gemaakt. Aanvrager verplicht de aannemers om attent te zijn op eventuele vondsten en/of sporen tijdens de werkzaamheden en verplicht hen archeologische vondsten direct te melden bij de bevoegde overheid.
Cultuurhistorie
Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. De Erfgoedwet heeft zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed vervangen waaronder de Monumentenwet 1988. Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het wettelijk verplicht om in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden of monumenten rekening is gehouden.
In de omgeving van het plangebied zijn cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig. Het plangebied ligt binnen de molenbeschermingszone van molen De Korenaar op het perceel Molendijk 79. De standerdmolen werd gebouwd in 1598 en in 1746 vervangen door een stenen exemplaar.
Om binnen de molenbiotoop vrije windvang te garanderen en het zicht op de betrokken molen veilig te stellen, geldt - tenzij vrije windvang of het zicht ter plaatse reeds is beperkt - het volgende:
- a. binnen een straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag geen nieuwe bebouwing worden opgericht of beplanting aanwezig zijn, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek.
- b. binnen een straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, gelden de volgende hoogtebeperkingen voor bebouwing en beplanting:
- 1. voor zover dit gebied is gelegen buiten bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte niet meer dan 1/100ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek;
- 2. voor zover dit gebied is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte van bebouwing en beplanting niet meer dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek. (zie afbeelding 6)
Afbeelding 6 | Molenbeschermingszone (bron: bestemmingsplan Drie kernen Den Bommel, Herkingen en Stad aan het Haringvliet)
Het plangebied ligt voor een klein deel binnen de 100 meter zone en grotendeels binnen de 400 meter zone. Binnen de 100 meter zone is op basis van het stedenbouwkundig plan geen woningbouw voorzien. De molen staat op de Molendijk en ligt daardoor hoger dan het plangebied (circa 2,40 meter). De onderste punt van de wiek is ingemeten en heeft een hoogte van circa 3,25 meter boven NAP (zie Bijlage 2).
Binnen de 400 meter-zone mag nieuwe bebouwing of beplanting niet meer bedragen dan 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk of beplanting en het middelpunt van de molen gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek.
Om het belang van de windmolen in dit bestemmingsplan te waarborgen, is de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' overgenomen uit het moederplan. Dit betekent dat er bij de aanvraag omgevingsvergunning een nadere beoordeling plaatsvindt.
De bebouwing op het dichtstbij gelegen woonperceel ligt op een afstand van circa 120 meter van de molen. Dat betekent dat de bouwhoogte van gebouwen op dit punt niet hoger zou mogen zijn dan 7,25 meter (1/30 x 120 + 3,25). In Bijlage 2 is de situatie rondom de molen in beeld gebracht en is bebouwing en beplanting ingemeten qua hoogtes. Hieruit blijkt dat de bestaande bebouwing en beplanting tussen de molen en de voorziene nieuwbouw een hogere hoogte hebben. De (bouw)hoogte van deze bebouwing en beplanting bedraagt circa 7,5 meter tot 20 meter. Deze beplanting en bebouwing belemmerd de molen reeds in de windvang. Het is daardoor aannemelijk dat bebouwing met een hogere hoogte dan 7,25 meter op een ruime afstand van minimaal 120 meter van de molen, geen negatief effect heeft op de windvang van de molen ten opzichte van de huidige situatie. In dit geval kunnen woningen gerealiseerd worden met een volume van 1-1,5 bouwlaag met kap en een bouwhoogte van maximaal 8 meter, zonder dat het zicht en de windvang van de molen ten opzicht van de huidige situatie verder worden beperkt. Wellicht zal de situatie verbeteren doordat de huidige bebouwing op het perceel - welke dichterbij de molen is gelegen - wordt gesloopt. Nieuwe bebouwing wordt verder van de molen af gerealiseerd. Gezien het voorgaande kan er daarom beroep worden gedaan op de afwijkingsmogelijkheid, zoals beschreven in lid 2 van artikel 6.25 van de omgevingsverordening Zuid-Holland en zoals opgenomen in artikel 9.1.2 van dit bestemmingsplan.
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die planologisch mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere (gevoelige) functies moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Het doel van milieuzonering is om te komen tot een optimale kwaliteit van de leefomgeving.
Ten westen van het plangebied vinden op de percelen Lieve Vrouwepoldersedijk 8, 8B en 14 verschillende bedrijfsactiviteiten plaats. Ook op het perceel Molendijk 65 vinden bedrijfsactiviteiten plaats. Het betreffen de volgende bedrijfsactiviteiten met bijbehorende milieucategorie en richtafstand tot een rustige woonwijk conform de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering.
Perceel | Bedrijfsactiviteit | Milieucategorie | Richtafstand | Afstand tot bouwvlak | |||
Lieve Vrouwepoldersedijk 8 | groothandel in machines en apparaten voor de bouwnijverheid | 3.2 | 100 meter | 100 meter | |||
Lieve Vrouwepoldersedijk 8 | verhuurbedrijf voor roerende goederen | 2 | 30 meter | 100 meter | |||
Lieve Vrouwepoldersedijk 8 | goederenwegvervoerbedrijf | 3.2 | 100 meter | 100 meter | |||
Lieve Vrouwepoldersedijk 8B | goederenwegvervoerbedrijf | 3.1 | 50 meter | 70 meter | |||
Lieve Vrouwepoldersedijk 14 | constructiewerkplaats, gesloten gebouw | 3.2 | 100 meter | 52 meter | |||
Molendijk 65 | Bloembollendroog- en prepareerbedrijf | 2 | 30 meter | 140 meter |
Zoals uit bovenstaande tabel blijkt wordt, met uitzondering van het perceel Lieve Vrouwepoldersedijk 14, voldaan aan de richtafstanden tot een rustige woonwijk. Ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Ten aanzien van het perceel Lieve Vrouwepoldersedijk 14, is tussen deze bedrijfsbestemming en het plangebied reeds woningen aanwezig. Ten aanzien van de bedrijfsvoering dient hier al rekening mee te worden gehouden. Tevens zijn de bedrijfsgebouwen op een afstand van ruim 100 meter gelegen. Op het voorterrein vindt uitsluitend opslag plaats.
De bedrijven worden door het realiseren van de woningen niet beperkt in hun bedrijfsuitvoering. Tussen de bedrijfspercelen en het plangebied zijn, voor een groot deel, reeds woonbestemmingen aanwezig. Het aspect bedrijven- en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Doordat de bedrijfsbestemming ten behoeve van het voormalige garagebedrijf wordt wegbestemd, is ter plaatse van de bestaande woningen aangrenzend aan het plangebied sprake van een verbetering van het woon- en leefklimaat ten aanzien van bedrijven en milieuzonering.
4.4 Bodem
Om het risico uit te sluiten, dat mensen gezondheidsproblemen krijgen als gevolg van een langdurig verblijf op verontreinigde grond, dient aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie.
Het plangebied heeft deels een bedrijfsbestemming en deels een agrarische bestemming. Omdat er sprake is van de realisatie van een gevoelige(re) functie, dient door middel van een onderzoek te worden aangetoond dat de bodemkwaliteit hiervoor geschikt is.
Door SMA is in 2019 een bodemonderzoek inclusief asbest uitgevoerd (zie Bijlage 3). Het doel van dit onderzoek is inzicht te verkrijgen of het voormalige, dan wel huidige gebruik van de locatie heeft geleid tot verontreiniging van de bodem (grond en grondwater). Daarnaast wordt in beeld gebracht of in de bodem en/of puinhoudende lagen asbest voorkomt.
Op de locatie zijn diverse voormalige bodembedreigende activiteiten uitgevoerd en er zijn diverse risicopunten voor de bodem aangewezen. Over het algemeen zijn in de grond lichte verontreinigingen met diverse zware metalen, PAK10 en/of PCB7 aangetroffen. In het grondwater is plaatselijk een geringe streefwaarde-overschrijding voor chroom aangetoond en vluchtige olie in verhoogde concentraties aangetroffen. Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met minerale olie (brandstof én smeer- of afgewerkte olie) met vermoedelijk drie verontreinigignskernen ter plaatse van de deellocaties voormalige bovengrondse brandstoftank, inpandige restverontreiniging bodemsanering en gedempte sloot 2. Ter plaatse van de deellocatie 'onverharde strook aan noordgevel bebouwing' is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest.
De aangetroffen bodemverontreinigingen worden gesaneerd, zodat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.
4.5 Duurzaamheid
Klimaatadaptatie
De provincie wil tijdig en adequaat inspelen op het opwarmende klimaat. Door de mondiale opwarming stijgt de zeespiegel en worden weerpatronen beïnvloed. Hierdoor neemt in Zuid-Holland de intensiteit van neerslag toe, is sprake van een toename van het aantal hittegolven en neemt de kans op extreme droogteperiodes toe. Verder daalt de bodem en neemt de brakke kwel toe. Deze veranderingen zullen de komende decennia voor nieuwe uitdagingen zorgen.
In het Regionaal Waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027 wordt onder andere aandacht besteed aan klimaatadaptatie. Klimaatadaptatie is een belangrijk onderdeel van de beleidsuitwerking in het regionaal waterprogramma. Klimaatverandering heeft immers grote impact op de wateropgaven, door andere veranderende rivierafvoeren, veranderende neerslagpatronen, zeespiegelstijging en toenemende watervraag door hitte, droogte en verzilting.
Toekomstbestendig bouwen
De provincie wil zorgen voor een toekomstbestendig ingericht bebouwd gebied dat zorgt voor een prettige, gezonde en veilige leefomgeving. Een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient (in toenemende mate):
- energieneutraal te zijn, door optimaal in te zetten op besparing van elektriciteits- en warmte/koeltevraag, het benutten van rest- en aardwarmte en zoveel mogelijk in eigen (lokale) hernieuwbaar opgewekte elektriciteit te voorzien.
- klimaatbestendig en waterrobuust te zijn ook op slappe ondergrond. Daarmee wordt bedoeld dat het nieuw ingerichte gebied en de omgeving goed blijft functioneren in extreme weersomstandigheden. Klimaatadaptief bouwen is daarom de norm in Zuid-Holland.
- uit te gaan van natuurinclusief bouwen om daarmee de biodiversiteiten variatie aan biotopen voor de stedelijke soorten in het bebouwde gebied duurzaam te behouden en te versterken.
- circulaire oplossingen te bieden bij realisatie en beheer door een verantwoord materiaalgebruik en het hanteren van de ontwerpprincipes modulariteit en losmaakbaarheid, zodat er kan worden ingespeeld op een veranderde behoefte in de toekomst.
- gezonde en veilige leefomgeving te bevorderen; die een gezonde leefstijl ondersteunt, met een beweegvriendelijke leefomgeving voor sport en beweging stimuleert en waarin een goede milieukwaliteit wordt beschermd en bevorderd.
De nieuwe woningen zullen gasloos worden gebouwd. Bij de bouw van de woningen is het streven dat zoveel mogelijk gebruik worst gemaakt van verantwoord materiaalgebruik.
Duurzaam benutten en beheren ondergrond
De ondergrond maakt onlosmakelijk deel uit van ruimtelijke opgaven. De ondergrond is de basis voor ruimtelijke ontwikkeling. De karakterisitieken van de ondergrond zijn bepalend voor het landschap en de wijze waarop door de eeuwen heen deze landschappelijn zijn ingericht en steden en dorpen zijn gebouwd.
De ondergrond wordt steeds intensiever gebruik. Het wordt daarom steeds belangrijker om ruimtelijke functies in de ondergrondse ruimte te ordenen en te positioneren.
De bodem ter plaatse van het plangebied was deels in gebruik voor een garagebedrijf en deels als agrarsiche grond. Er zijn geen planologisch relevante kabels of leidingen aanwezig. De bodem wordt vooralsnog niet benut voor aardwarmte of warmte-koude opslag.
Plangebied
Klimaatrisico hitte en wateroverlast
In het plan wordt rekening gehouden met klimaatadaptatie door te voorzien in voldoende groen en water. Het verminderen van verharding heeft zowel effect op wateroverlast als op hittestress. Het groen is voornamelijk aan de noordzijde van het plangebied en langs de straten gesitueerd. Aan de zijde van de woonpercelen worden bomen aangeplant. Dit helpt hittestress op de woonpercelen voorkomen. De woonkavels worden als vrije kavels uitgegeven. De inrichting van de kavels is daarmee voorbehouden aan de toekomstige eigenaren. Gezien de grootte van de kavels (700 m2 tot 1.080 m2) is er voldoende ruimte voor een groene inrichting. Watercompensatie vindt plaats door een bestaande watergang nabij het plangebied (in hetzelfde peilgebied) te verbreden.
Klimaatrisico droogte
Waar mogelijk wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd. Hierdoor blijft het risico op (zettings-)schade door langdurige droogte klein. In het straatprofiel is rekening gehouden met brede bermen aan beide zijden van de straat. Hierin is ook ruimte voor het aanplanten van bomen. Dit zorgt voor schaduwwerking en minder droogte.
Klimaatrisico overstroming
Het plangebied grenst aan een waterkering. In het plangebied valt een deel van de beschermingszone van deze waterkering. Het bouwvlak waarbinnen de woningen gebouwd mogen wogen ligt echter buiten deze beschermingszone. Woningen kunnen daarmee dus niet binnen de beschermingszone worden gebouwd. Daarmee heeft het plan geen negatief effect op de ligging van de waterkering.
Klimaatrisico bodemdaling
De gronden waren voorheen in gebruik als bedrijfsperceel en als agrarisch (akkerbouw)perceel. Voor zover bekend zijn er geen planologisch relevante kabels of leidingen aanwezig. De bodem wordt vooralsnog niet benut voor aardwarmte of warmte-koude opslag.
Technische uitwerking plan
Het plan wordt in een later stadium civieltechnisch uitgewerkt. Dit wordt na de fase van de bestemmingsplanprocedure gedaan. Tijdens de civieltechnische uitwerking kan er verder vorm worden gegeven aan de te nemen (technische) maatregelen ten aanzien van klimaatadaptatie. Vooralsnog is er geen sprake van klimaatrisico's voor het plangebied.
4.6 Externe Veiligheid
De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving door het beheersen van risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen (zoals het gebruik, de opslag, de productie als het transport). Het beleid is erop gericht te voorkomen dat er dichtbij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Bij nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met risicobronnen in de omgeving.
In de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Ook vindt in de omgeving geen transport plaats van gevaarlijke stoffen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.
4.7 Geluid
Geluid kan hinderlijk en schadelijk voor de gezondheid zijn. Zo kunnen hoge geluidsniveaus het gehoor beschadigen. Maar ook verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. In Nederland zijn afspraken gemaakt over wat acceptabele geluidsniveaus zijn en wat niet (de geluidsnormen). Bij ruimtelijke plannen kan akoestisch onderzoek nodig zijn om geluidhinder bij geluidgevoelige objecten (scholen, woningen, etc.) te voorkomen. De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai.
Een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd als een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidzone van een bestaande geluidbron of indien het plan een nieuwe geluidbron mogelijk maakt.
Het plangebied ligt binnen de geluidzone van de Lieve Vrouwenpoldersedijk. In het plangebied worden nieuwe geluidgevoelige objecten (woningen) gerealiseerd. Op basis van de Wet geluidhinder is door Kraaij Akoestisch Adviesbureau onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting als gevolg van wegverkeer (zie Bijlage 4). Het plangebied ligt ook achter de eerstelijnsbebouwing van de Molendijk, waar een 30 km/uur regime geldt. Dergelijke wegen hebben volgens de Wgh formeel geen toetsingsplicht. In het kader van een goede ruimtelijke ordenig is het echter wel wenselijk de geluidbelasting van dergelijke wegen te beschouwen als deze relevant geacht wordt voor het woon- en leefklimaat bij de beoogde ontwikkeling. Gelet op de ligging van het plangebied ten opzichte van de Molendijk is deze weg volledigheidshalve in het onderzoek betrokken.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting vanwege de Lieve Vrouwepoldersedijk op de grenzen van het bouwvlak ten hoogste 51 dB bedraagt. De hoogste geluidbelastingen worden berekend aan de (zuid)westrand van het bouwvlak. Op de hele begane grondhoogte en aan de hele noordoost- en zuidoostrand van het bouwvlak bedraagt de geluidbelasting niet meer dan 48 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt hiermee alleen overschreden op de rekenhoogten 4,5 meter en 7,5 meter aan de (zuid)westrand van de herontwikkeling, gericht naar de weg. De overschrijding bedraagt 1 - 3 dB. De maximale ontheffingswaarde (63 dB voor woningen in het stedelijk gebied) wordt bij het bouwvlak niet overschreden.
Omdat de voorkeursgrenswaarden vanwege slechts één gezoneerde geluidbron wordt overschreden, is een cumulatieberekening niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening heeft een beoordeling van het woon- en leefklimaat plaatsgevonden volgens de MilieuKwaliteitsMaat. Op basis hiervan kan het akoestisch woon- en leefklimaat als zeer goed tot overwegend redelijk en tot matig op de 3e bouwlaag worden aangemerkt. Op basis van de beperkte overschrijding van de voorkeursgrenswaarde en de ligging van het plan ten opzichte van de maatgevende weg, kan op voorhand worden aangenomen dat elke woning van het plan zal beschikken over minimaal één geluidluwe gevelzijde en een geluidluwe buitenruimte, namelijk de noordoostelijk georiënteerde gevelzijde en buitenruimte, ook als zij langs de (zuid)westrand van het plangebied zijn gelegen. Er is in deze situatie daarom sprake van een goede ruimtelijke ordening. Vanuit akoestisch oogpunt is er geen belemmering voor de realisatie van de ontwikkeling achter de Molendijk en langs de Lieve Vrouwepoldersedijk.
Uit maatregelenonderzoek blijkt dat bron- en overdrachtsmaatregelen niet doelmatig zijn of stuiten op overwegende bezwaren van financiële, stedenbouwkundige, landschappelijk of verkeers- en vervoerskundige aard. Voor de ontwikkeling dient een hogere waarde van 51 dB te worden verleend vanwege de geluidbelasting van de Lieve Vrouwepoldersedijk. Daarnaast zijn er maatregelen bij de ontvanger vereist om te voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit. In dit geval dient de karakteristieke geluidwering van de uitwendige gevelconstructie te voldoen aan minimaal 23 dB voor een verblijfsgebied en 21 dB voor een verblijfsruimte. Bij nieuwbouw wordt tegenwoordig een geluidwering tot 25 dB vrijwel altijd behaald. Indien gebruik wordt gemaakt van een gebalanceerd ventilatiesysteem met mechanische toe- en afvoer van lucht en er geen geluidgevoelige ruimten direct onder de kap zijn gelegen, wordt zelfs een geluidwering tot 28 dB vrij eenvoudig behaald. Een aanvullend (bouw)akoestisch onderzoek naar de geluidwering wordt daarom op voorhand niet noodzakelijk geacht.
4.8 Kabels En Leidingen
In het bestemmingsplan worden uitsluitend kabels en leidingen (gas, water, elektra, rioolpersleidingen) opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben, of van belang zijn in het kader van externe veiligheid, beheer of gezondheidsrisico. Voor deze kabels en leidingen geldt een waarborgzone omdat deze wellicht een risico met zich meebrengen. Het gaat hier met name om een verhoogd risico als ze bij werkzaamheden worden geraakt.
In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels en/of leidingen.
4.9 Luchtkwaliteit
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Als het een ruimtelijk project of (te vergunnen) activiteit betreft, waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is, is geen toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit nodig. Beoordeeld moet worden of de ontwikkeling 'Niet In Betekenende Mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentraties van diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in de buitenlucht.
Als een project tot een toename voor NO2 en PM10 leidt die lager is dan de NIBM grens van 1,2 µg/m3 hoeft het project niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Vanzelfsprekend moet er wel sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. In de regeling NIBM is aangegeven, dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen en één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
In dit geval is er sprake van een woningbouwlocatie met maximaal 11 nieuwe woningen. Volgens de regeling is er in dat geval dus geen sprake van een ontwikkeling die in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Desondanks is de te verwachten verkeersgeneratie in de NIBM-tool ingevoerd, zie onderstaande afbeelding. Ook hieruit blijkt dat het plan 'Niet In Betekenende Mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Afbeelding 7 | Resultaat NIBM-tool (bron: Infomil)
Uitgaande van een extra verkeersgeneratie van 90,2 motorvoertuigen per etmaal (zie paragraaf 4.11), draagt het plan niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (zie bovenstaande afbeelding). De concentratie ligt ruim onder de NIBM-grens van 1,2 µg/m3.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt aan de hand van de NSL-monitoringstool. In de onderstaande afbeelding zijn de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor het pieljaar 2020 weergegeven.
Hieruit blijkt dat ter plaatse van het plangebied (rekenpunt 15946403) de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk 15,2 µg/m3, 16,6 µg/m3 en 9,7 µg/m3 bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m3) en PM2,5 (25 µg/m3) wordt niet overschreden. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is maximaal 6, waardoor het maximum van 35 dagen niet wordt overschreden.
De luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van de gewenste ontwikkeling.
4.10 Natuur
De Wet natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. De beschermde flora en fauna mag niet worden verstoord, verjaagd of worden gedood. Voorafgaand aan een ontwikkeling moet worden onderzocht of er beschermde dieren- of plantensoorten in het plangebied leven.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied en niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of overige (provinciaal) beschermde gebieden, waardoor bij voorbaat kan worden uitgesloten dat sprake is van een direct negatief effect op beschermde natuurgebieden. De watergang ten zuidoosten van het plangebied is aangewezen als ecologische verbinding. Het plangebied ligt op circa 100 meter afstand hiervan. Negatieve effecten als gevolg van externe werking (middels visuele verstoring en verstoring door geluid, trilling en licht) worden niet verwacht.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het gebied 'Haringvliet' en ligt op een afstand van circa 900 meter van het plangebied. Voor dit plan dient de uitstoot van stikstof en de neerslag daarvan op Natura2000-gebied inzichtelijk te worden gemaakt. Aan de hand hiervan wordt beoordeeld of op voorhand significant negatieve effecten op Natura2000-gebieden vanwege stikstofdepositie kan worden uitgesloten. In de stikstofberekening is onderscheid gemaakt tussen de realisatiefase en de gebruiksfase. De notitie met uitgangspunten en de uitkomsten van de berekening is te vinden in Bijlage 5. De uitkomst is dat voor zowel de realisatiefase als de gebruiksfase geen rekenresultaten zijn hoger dan 0,00 mol/ha/j op Natura2000-gebieden. Het project heeft daarmee geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura2000-gebieden. Er is geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig, er geldt ook geen 'aanhaakplicht' in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning.
Soortenbescherming
Door Ecolybrium is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd. Om vast te stellen of er beschermde natuurwaarden aanwezig zijn, is de locatie middels een inspectieronde ter plaatse doorlopen, onderzocht en beoordeeld op geschiktheid voor beschermde natuurwaarden. Hierbij is gelet op de mogelijke functie van het terrein en de directe omgeving ervan voor alle soortgroepen die redelijkerwijs te verwachten zijn.
Op de onderzoekslocatie, zowel de bebouwing, het akkerland als op de slootkanten zijn geen beschermde en/of bijzondere vaatplanten aangetroffen. Ter plekke van de bebouwing, de begroeiing en het akkerland is het aanwezig zijn van broedvogels met jaarrond beschermde nesten geheel uit te sluiten. Binnen de onderzoekslocatie is het niet uitgesloten dat er diverse algemeen voorkomende soorten broedvogels voor kunnen komen. Grondgebonden zoogdieren komen in zeer beperkte mate voor. Zwaar beschermde soorten zijn op voorhand geheel uit te sluiten. Hiervoor zijn geen optimale habitats aanwezig en/of ontwikkeld. Het voormalig autobedrijf leent zich als verblijfplaats voor vleermuizen. Met name aan de voorzijde van het gebouw zijn er diverse openingen die mogelijk als vaste rust- en verblijfplaats dienen voor vleermuizen. Het aanwezig zijn van vaste rust- en verblijfplaatsen is daardoor niet uit te sluiten. Een nader onderzoek naar het gebruik en de functie van de bebouwing en het terrein dient uitgevoerd te worden om zicht te krijgen op mogelijke effecten ten aanzien van vleermuizen. Het gebied rondom het autobedrijf vormt geschikt jachtgebied voor vleermuizen. Dit ligt in de combinatie van de aanwezigheid van een kleine bomenrij, water (kreek) en de open structuur waar vleermuizen jagen in de avondschermer, gedurende de nacht en in de ochtendschemer. Echter, de werkzaamheden zullen weinig tot geen invloed hebben op het jachtgebied van vleermuizen, omdat deze van tijdelijke aard zijn en voornamelijk overdag plaatsvinden. Beschermde en of bijzondere vissen, amfibieën en libellen zijn in het gehele gebied niet uit te sluiten. Alleen de kreek is een sloot die een optimaal leefgebied kan vormen voor beschermde soorten en meer algemene soorten. Als de sloot geïntegreerd gaat worden binnen de woningbouwplannen is het noodzakelijk dat er onderzocht wordt in hoeverre vergraving leidt tot negatieve effecten op beschermde soorten. Zwaar beschermde soorten dagvlinders en overige ongewervelden zijn in het geheel niet aangetroffen en/of te verwachten. Hiervoor is geen optimaal habitat ontwikkeld. Reptielen zijn eveneens geheel uit te sluiten op locatie.
Door Ecolybrium is een nader onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke verblijfplaatsen van vleermuizen (zie Bijlage 7). Het vleermuisonderzoek is in de zomerperiode van 2022 door twee vleermuisdeskundigen uitgevoerd met behulp van batdetectors. Het gebied is vijf keer onderzocht. Tijdens het onderzoek zijn alleen enkele jagende gewone dwergvleermuizen waargenomen bij de te slopen bebouwing. In de bebouwing die gesloopt wordt zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig van vleermuizen. Er zijn geen eenduidige primaire vliegroutes aanwezig boven en naast de beoogde ingreeplocatie. De dieren die er vliegen hebben geen vaste route. De beperkt aanwezige vegetatie aan de oostzijde vormen geen essentieel foerageergebied. In de tuin ten oosten van de te slopen bebouwing groeien enkele brede wespenorchissen. Deze worden niet in hun gunstige staat van instandhouding aangetast als deze groeiplekken verdwijnen. Indien de mogelijkheid bestaat deze planten te herplanten, wordt dit aangeraden. Effecten op nabij aangetroffen natuurwaarden treden niet op, omdat de sloop- en nieuwbouwwerkzaamheden daar niet uitgevoerd worden. Er is geen ontheffing nodig in het kader van de Wet natuurbescherming.
Conclusie
Effecten op beschermde en/of bijzondere soorten vaatplanten zijn in het geheel uit te sluiten omdat er geen beschermde en/of bijzondere soorten voorkomen binnen de onderzoekslocatie. Effecten op broedvogels met jaarrond beschermde nesten zijn op voorhand uit te sluiten door het afwezig zijn van geschikte invliegplekken in het voormalig autobedrijf en vanwege de dakconstructie (asbestplaten zonder dakbeschot). Effecten op algemeen voorkomende soorten vogels die in het gebied broeden zijn te voorkomen door de werkzaamheden uit te voeren buiten de broedperiode (half maart tot half juli). Effecten op beschermde soorten grondgebonden zoogdieren zijn dan ook hiermee geheel uit te sluiten. Effecten op vleermuizen zijn door de sloop van het voormalige autobedrijf uit te sluiten op basis van het nader onderzoek. Effecten op beschermde en of bijzondere soorten vissen, amfibieën en libellen zijn op basis van hetgeen nu bekend is van de herbestemming niet aan de orde. Effecten op zwaar beschermde soorten dagvlinders en/of overige ongewervelden en reptielen zijn in het geheel uit te sluiten.
4.11 Verkeer En Parkeren
Een goede ontsluiting en voldoende parkeerfaciliteiten zijn belangrijk voor een goed functionerende ontwikkeling. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de gevolgen van het plan op de verkeerssituatie in de omgeving, de verkeersgeneratie, de ontsluiting en de wijze waarop voldoende parkeergelegenheid in het plan is gewaarborgd.
Voor de aspecten parkeren en verkeersgeneratie is de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' gehanteerd. De gemeente Goeree-Overflakkee heeft een stedelijkheidsgraad van 'niet stedelijk' gebied'. De locatie is aan te merken als het gebiedstype 'rest bebouwde kom'. Binnen de gemeente Goeree-Overflakkee wordt daarbij uitgegaan van het gemiddelde van de bandbreedte die in de norm is opgenomen.
Parkeren
Voor vrijstaande woningen bedraagt de parkeernorm minimaal 1,9 en maximaal 2,7 parkeerplaatsen. Dit betreft een gemiddelde van 2,3 parkeerplaats per woning. In totaal dient voorzien te worden in 26 parkeerplaatsen (11 x 2,3). Op de woonkavels wordt op eigen terrein voorzien in twee parkeerplaatsen per kavel (totaal 22 parkeerplaatsen). Daarnaast wordt in het openbaar gebied 11 parkeerplaatsen aangelegd. Daarmee wordt in het plangebied in 33 parkeerplaatsen voorzien. Hiermee is (ruim) voldoende parkeergelegenheid in het plangebied aanwezig.
Ontsluiting
De ontsluiting van het plangebied vindt plaats op de Lieve Vrouwepoldersedijk. De hoofdstraat loopt vanaf deze ontsluiting door naar het oosten van het plangebied. Twee woonpercelen worden op deze straat ontsloten. De straat loopt door in een lusstructuur. Hierop worden de overige woonkavels ontsloten. Ter plaatse van deze lusstructuur zal eenrichtingsverkeer worden ingesteld.
Verkeersgeneratie
Voor vrijstaande woningen bedraagt de verkeersgeneratie minimaal 7,8 en maximaal 8,6 motorvoertuigen per etmaal per woning. Uitgaande van een gemiddelde verkeersgeneratie van 8,2 motorvoertuigen per etmaal, bedraagt de totale verkeersgeneratie van het plan 90,2 motorvoertuigen per etmaal. De ontsluiting van het plangebied vindt plaats op de Lieve Vrouwepoldersedijk. Dit betreft een gebiedsontsluitingsweg welke is ingericht om een groot aantal verkeersbewegingen af te wikkelen. De toename van het aantal verkeersbewegingen heeft geen nadelige invloed op de goede werking van de omliggende wegen. Vanuit verkeerskundig oogpunt is sprake van een acceptabele verkeerssituatie.
4.12 Water
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht. Beschreven moet worden op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan. Voorkomen moet worden dat ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, etc., te voorkomen.
Het plangebied is gelegen in het beheersgebied van het Waterschap Hollandse Delta (WSHD) dat zowel de kwantiteit als de kwaliteit van het oppervlaktewater beheert. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat deze voldoen aan het waterbeleid. Dit is vastgelegd in diverse beleidsdocumenten van Europees (Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) tot gemeentelijk niveau (Waterplan 2). Ook het waterschap heeft zijn eigen beleid. Dit is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2016-2021. Voor het adviseren over en uiteindelijk beoordelen van ruimtelijke plannen van derden maakt het waterschap gebruik van het watertoetsproces.
Voldoende water - wateroverlast
Het streefbeeld is een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. Zo'n systeem kan het water, conform de daarvoor vastgestelde normen en zonder overlast te veroorzaken, verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Het watersysteem dient te voldoen aan het principe van waterneutraal bouwen, dit wil zeggen: waar het verharde oppervlak toeneemt, dienen compenserende maatregelen te worden genomen om piekafvoeren te verwerken en infiltratie van water mogelijk te maken. Uitgangspunt vasthouden-bergen-afvoeren Bij het oplossen van waterhuishoudkundige problemen wordt afwenteling voorkomen. Oplossingen voor eventuele waterhuishoudkundige problemen dienen bij voorkeur in het plangebied gevonden te worden. Indien dit niet mogelijk is dient dichtbij het plangebied compensatie gezocht te worden. Compensatie dient in ieder geval binnen hetzelfde peilgebied plaats te vinden. De verbindingen tussen wateren horen daar ook bij. Bij een plan wordt gebruik gemaakt van de vuistregel dat 10% van de toename aan m² verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden. Hierbij geldt een ondergrens van 500 m2 in het stedelijk gebied en 1.500 m² in het landelijk gebied.
Het plangebied is grotendeels verhard. Deze verharding bestaat uit de gebouwen van het voormalige garagebedrijf en de bijbehorende verharding (o.a. parkeerterrein). De oppervlakte van de bebouwing bedraagt circa 1.740 m2. De oppervlakte van de overige verharding bedraagt circa 2.744 m2. Daarmee bedraagt de totale huidige verharding 4.484 m2. De toekomstige verharding bestaat uit de straten in het plangebied (inclusief parkeervoorzieningen), de bebouwing van de 11 woningen en bijbehorende verharding. Aan de hand van het stedenbouwkundig plan is het te verharden oppervlakte berekend. Hierbij wordt uitgegaan van 150 m2 bebouwing per kavel. Dit is in totaal 1.650 m2 aan bebouwing. Voor de tuinen wordt uitgegaan van 25% verharding per tuin. De oppervlakte bedraagt 2.260 m2 aan verharding. Voor de infrastructuur (inclusief parkeerplaatsen) is rekening gehouden met 2.457 m2 verharding. In totaal is er daarmee in de toekomst een oppervlakte van 6.367 m2 aan verharding aanwezig (1.650 + 2.260 + 2.457 = 6.367). Er is daarmee sprake van een toename van 1.883 m2 aan verharding (6.367 m2 - 4.484 m2). De benodigde watercompensatie bedraagt 188 m2 (10%). Daarnaast wordt 29 m2 aan wateroppervlakte gedempt.
Binnen het plangebied is door eerdere dempingen, geen watersysteeem meer aanwezig waarop een nieuw- en circulerend watersysteem aangesloten kan worden. De kleine toename aan verhard oppervlak zal binnenplans worden opgevangen door het graven van een droge waterberging met een oppervlakte van 250 m2 en met een bodemhoogte van 20 cm boven zomerpeil, waarin regenwater tijdelijk gebufferd kan worden. Hierover heeft overleg plaatsgevonden met het Waterschap Hollandse Delta. In de uitvoeringsfase zal dit nader worden uitgewerkt. Hiermee wordt voorzien in voldoende watercompensatie binnen het plangebied.
Schoon water - goed omgaan met afvalwater
Menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. De strategie is voor nieuw te ontwikkelen terreinen uitgegaan wordt van het niet aankoppelen van hemelwater op het rioolstelsel. Voor bestaande gebieden wordt gestreefd naar het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering. Afstromend hemelwater van vervuilde oppervlakken wordt gezuiverd. Verontreinigingen door stedelijk afvalwater (huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater) worden voorkomen. Bij nieuwbouwgebieden is de aanleg van een gescheiden rioolstelsel een voorwaarde. Gestreefd wordt om schoon hemelwater in bestaand gebied af te koppelen van het rioolstelsel. Het hemelwater afkomstig van schone oppervlakken wordt geïnfiltreerd of direct afgevoerd naar open water.
De afvoer van het afvalwater wordt aangesloten op het rioolstelsel. Het hemelwater zal waar mogelijk via de bodem afstromen naar het oppervlaktewater. Het plan heeft geen invloed op de grondwaterkwaliteit. Er worden geen producten of materialen gebruikt die een nadelige invloed kunnen hebben op het grondwater. Er worden geen (bouw)materialen gebruikt waardoor het afstromende hemelwater verontreinigd kan worden.
Veiligheid
De Lieve Vrouwepoldersedijk betreft een waterkering. Deze wordt beschermd door middel van een beschermingszone. In dit bestemmingsplan is ter plaatse van deze beschermingszone de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Binnen de beschermingszone is bebouwing niet toegestaan. In het plangebied is ter plaatse van de beschermingszone een groenstrook, parkeervoorzieningen en de ontsluiting voorzien. Aan de zuidoostkant van het plangebied ligt de beschermingszone binnen de woonbestemming. De gronden mogen als erf en tuin worden gebruikt, maar er mag niet worden gebouwd. Hiervan kan worden afgeweken indien door de bouwactiviteiten het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad. Hiertoe wordt advies gevraagd bij de waterbeheerder.
4.13 Milieu Effect Rapportage
In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn diverse activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Hierbij moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden geldt een m.e.r.-plicht.
In onderdeel D is per activiteit de drempelwaarde benoemd. Als een activiteit voorkomt in onderdeel D en boven de drempelwaarde komt, geldt voor het te nemen besluit een m.e.r.-beoordelingsplicht. Indien er activiteiten plaatsvinden die in onderdeel D zijn opgenomen, maar onder de drempelwaarde blijven, dient er nagegaan te worden of het project grote milieugevolgen heeft. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r..
De hoofdcriteria waaraan getoetst moet worden zijn: kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect. Het bevoegd gezag dient vervolgens voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een besluit te nemen of er een MER moet worden opgesteld. De grondslag hiervoor is een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
In onderdeel D is de activiteit 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijke ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterrein' opgenomen met een drempelwaarde van een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied met 2000 of meer woningen. Dit plan maakt de bouw van 11 woningen mogelijk en betreft daarmee een stedelijk ontwikkelingsproject. Met deze omvang blijft het ruim beneden de drempelwaarde. Volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Hiertoe is een aanmeldnotitie opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 8. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling niet leidt tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
4.14 Conclusie
Omgevingsaspecten zijn onderzocht en vormen geen belemmering voor de ontwikkeling. Planologische medewerking aan het initiatief ligt dan ook in de rede.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Financiële Uitvoerbaarheid
Voor bouwplannen zoals die zijn aangewezen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt. Van de verplichting een exploitatieplan vast te stellen kan onder andere worden afgeweken als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door een anterieure overeenkomst of doordat de verplicht te verhalen kosten zijn verdisconteerd in de grondprijs.
Dit plan voorziet in de bouw van maximaal 11 woningen. Dit betreft een bouwplan, zoals dat hierboven is benoemd. De gemeente Goeree-Overflakkee sluit met de initiatiefnemer een (anterieure) overeenkomst waarin onder andere het kostenverhaal is geregeld. De kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van de ontwikkeling zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Ook eventuele planschade wordt op de initiatiefnemer verhaald. De ontwikkeling heeft voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen. Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning zullen de gebruikelijke leges in rekening worden gebracht.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Vooroverleg
Vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is voor dit plan van toepassing. In het kader van dit bestuurlijke vooroverleg is het plan in ieder geval toegezonden aan de provincie, het waterschap en de veiligheidsregio.
Inspraak
Conform de Wet ruimtelijke ordening is het niet verplicht om een inspraakprocedure te volgen. De gemeente is vrij om toch inspraak te verlenen. Het voorontwerpbestemmingsplan wordt vier weken ter inzage gelegd. Tijdens deze terinzagelegging wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om een inspraakreactie in te dienen. Het resultaat van de inspraak wordt verwoord in een 'Nota inspraak en overleg'. Deze nota zal als bijlage bij het ontwerpbestemmingsplan worden gevoegd.
Ter inzage legging ontwerpbestemmingsplan
Gelet op het bepaalde in artikel 3.8 Wro in combinatie met afdeling 3.4 Awb wordt een ontwerpbestemmingsplan, na voorafgaande bekendmaking, gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Een ieder is dan in de gelegenheid zijn of haar zienswijze mondeling of schriftelijk kenbaar te maken bij de gemeenteraad. Vaststelling van het bestemmingsplan, al dan niet in gewijzigde vorm, gebeurt met inachtneming van de ingediende zienswijzen.
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsparagraaf
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsparagraaf
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsparagraaf
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsparagraaf
Bijlage 2 Situatie Molenbiotoop
Bijlage 2 Situatie molenbiotoop
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Akoestisch onderzoek
Bijlage 5 Stikstofberekening
Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 6 Quickscan flora en fauna
Bijlage 7 Nader Onderzoek Vleermuizen
Bijlage 7 Nader onderzoek vleermuizen