KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Agrarisch - Glastuinbouw
Artikel 5 Agrarisch - Intensieve Veehouderij
Artikel 6 Bedrijf
Artikel 7 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 8 Bos
Artikel 9 Cultuur En Ontspanning
Artikel 10 Detailhandel
Artikel 11 Horeca
Artikel 12 Maatschappelijk
Artikel 13 Natuur
Artikel 14 Recreatie
Artikel 15 Recreatie - Dagrecreatie
Artikel 16 Recreatie - Verblijfsrecreatie
Artikel 17 Recreatie - Volkstuinen
Artikel 18 Verkeer
Artikel 19 Verkeer - Natuur
Artikel 20 Water
Artikel 21 Wonen - 1
Artikel 22 Wonen - 2
Artikel 23 Wonen - 3
Artikel 24 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 25 Leiding - Riool
Artikel 26 Waarde - Natura2000
Artikel 27 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 28 Anti-dubbeltelregel
Artikel 29 Algemene Bouwregels
Artikel 30 Algemene Gebruiksregels
Artikel 31 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 32 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 33 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 34 Algemene Procedureregels
Artikel 35 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 36 Overgangsrecht
Artikel 37 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerende Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Regionaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.5 Beleid Waterschap Hollandse Delta
2.6 Conclusie
Hoofdstuk 3 Analyse Plangebied
3.1 Ontstaansgeschiedenis
3.2 Functionele Analyse
3.3 Nieuwe Ontwikkelingen
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Bodemkwaliteit
4.2 Cultuurhistorie
4.3 Ecologie
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Kabels En Leidingen
4.6 Milieuhinder Agrarische Bedrijven
4.7 Milieuhinder Overige Bedrijven
4.8 Mobiliteit
4.9 Molenbiotoop
4.10 Luchtkwaliteit
4.11 Water
4.12 Wegverkeerslawaai
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Algemeen
5.2 Bestemmingsplansystematiek
5.3 Bestemmingsbeschrijving
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Financiële Uitvoering
6.2 Exploitatieplan
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Bodem
Bijlage 2 Ecologie
Bijlage 3 Externe Veiligheid
Bijlage 4 Water
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 6 Wegverkeerslawaai
Bijlage 7 Nota Van Antwoord Inspraakreacties
Bijlage 8 Nota Van Antwoord Zienswijzen
Bijlage 9 Tussenuitspraak Raad Van State
Bijlage 10 Verkeersonderzoek
Bijlage 11 Uitspraak Raad Van State

Buitengebied Oostflakkee

Bestemmingsplan - Gemeente Goeree-Overflakkee

Onherroepelijk op 16-10-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Buitengebied Oostflakkee van de gemeente Goeree-Overflakkee;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1924.LGBOostflakkee12-BP42 met de bijbehorende regels;

1.3 aan huis gebonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridische, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daar bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 agrarisch hulp- en nevenbedrijf:

een bedrijf, gericht op het verlenen van diensten en/of het leveren van dieren of goederen aan agrarische bedrijven, dan wel op het verwerken, opslaan en/of verhandelen van dieren of producten, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven;

1.7 agrarisch bedrijf:

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren; nader te onderscheiden in:

  1. a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van fruit-, sier- en bollenteelt en bosbouw; onder akker- en vollegrondstuinbouw wordt mede witlofteelt verstaan;
  2. b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee geheel of nagenoeg geheel op open grond;
  3. c. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;

1.8 atelier:

werkplaats voor beeldende kunst;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingspercentage:

het percentage van de oppervlakte van een bouwperceel, dat mag worden bebouwd;

1.11 bed and breakfast:

een activiteit waarbij het verstrekken van logies en ontbijt plaatsvindt in de woning of woonschip en ondergeschikt is aan de woonfunctie;

1.12 bedrijf:

elke onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en als zodanig gericht is op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten; organisatorisch zelfstandige eenheden als hier bedoeld, welke door of vanwege de overheid worden geleid, worden voor de toepassing van deze planregels eveneens als bedrijf aangemerkt;

1.13 bedrijfs- of dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;

1.14 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat noodzakelijk is voor de uitoefening van ter plaatse toegestane (bedrijfs-)activiteiten, hieronder wordt geen bedrijfs- of dienstwoning verstaan;

1.15 bedrijfsmatige activiteiten:

bedrijfsmatige activiteiten - geen dienstverlening zijnde - en ambachtelijke verzorgende bedrijvigheden, geheel of overwegend door middel van handwerk;

1.16 bestaand:

a. bestaande bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp, dan wel mogen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

b. bestaand gebruik: bestaand ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan;

1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 bijbeborend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.21 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.22 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is;

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.26 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.27 categorie:

een groep bedrijfsactiviteiten, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende woonomgeving;

1.28 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.29 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;

1.30 dakopbouw:

een ondergeschikte constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) van het dak is (zijn) geplaatst;

1.31 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder een tuincentrum;

1.32 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.33 extensieve recreatie:

die vormen van openluchtrecreatie, waarbij vooral het landschap of bepaalde aspecten daarvan worden beleefd, zoals wandelen en fietsen, waarbij relatief weinig recreanten aanwezig zijn per oppervlakte-eenheid en die plaatsvinden in een gebied zonder recreatievoorzieningen;

1.34 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.35 groenvoorziening:

Ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, groenvoorzieningen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.36 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.37 horeca activiteit:

een bedrijf dat gericht is op het verstrekken van nachtverblijf en/of het verstrekken van dranken en voedsel, overwegende ter plaatse te nuttigen en/of het exploiteren van zaalaccommodatie met uitzondering van een discotheek/bar-dancing;

1.38 intensief veehouderijbedrijf:

het houden van slacht- fok, leg- of pelsdieren in gebouwen (bijna) zonder weidegang. Dit onafhankelijk van agrarische grond als productiemiddel;

1.39 kampeermiddel:

  1. a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  2. b. enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan, voor zover niet zijnde een bouwwerk waarvoor eenomgevingsvergunning is vereist;
  3. c. een en ander voor zover de onder a. en b. bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.40 kantoor:

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.41 kassen:

bouwwerken, geheel of grotendeels van glas of ander doorschijnend materiaal (ten behoeve van de

agrarische bedrijfsvoering) met een bouwhoogte van 1.50 m. of meer;

1.42 kavel:

de bij een bestaand of te realiseren gebouw behorende gronden, samenvallend met de eigendomsgrens of met de grens van het gehuurde.

1.43 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van wandelen, fietsen, vissen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van aanlegsteigers, picknickplaatsen, informatieborden en banken;

1.44 kleinschalige horecagelegenheid:

een bij een (vaak agrarisch) bedrijf behorende theeschenkerij of proeverij van streekeigen producten

dan wel producten afkomstig van het eigen bedrijf;

1.45 kleinschalige natuurontwikkeling:

de kleinschalige aanleg van natuurlijke beplanting, poelen, terrasoevers en dergelijke, anders dan bij

wijze van inrichting van particuliere tuinen/terreinen bij woningen en andere niet-agrarische functies;

1.46 kleinschalige verblijfsrecreatie:

verblijfsrecreatie met gebruikmaking van voorzieningen in de vorm van kampeer/recreatieboerderijen

of logies met ontbijt;

1.47 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.48 manege:

een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, zulks in combinatie met een of meer van de navolgende activiteiten of voorzieningen, het in pension houden van paarden en pony's, horeca-activiteiten (kantine, foyer e.d.), logies- en of verenigingsaccommodatie, een verkooppunt voor paardrijartikelen en het houden van wedstrijden of andere evenementen;

1.49 mestsilo:

een bouwwerk dat kennelijk is bestemd voor de opslag van dunne dierlijke meststoffen;

1.50 molenbiotoop:

aangewezen gebied waarbinnen het zicht op de molen en de vrije windtoetreding beschermd worden;

1.51 natuurgeneeskunde:

vorm van geneeswijze die het gebruik van speciale geneesmiddelen verwerpt, maar in een gepaste levenswijze en gebruik van onbewerkte natuurprodukten het middel tot herstel zoekt, waaronder ook wordt verstaan een praktijk voor edelsteentherapie;

1.52 natuurlijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang, voorkomende in dat gebied;

1.53 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt;

1.54 niet-permanente bewoning:

tijdelijke bewoning van een recreatiewoning of een kampeermiddel waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.55 nutsvoorziening:

voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling;

1.56 ondersteunende horeca:

horeca waarbij de horeca-activiteit ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit;

1.57 overkapping:

een constructie die maximaal drie wanden heeft waarvan er maximaal twee tot de constructie behoren;

1.58 paardenfokkerij of -houderij:

een uit bedrijfseconomisch oogmerk opgezette fokkerij of houderij voor paarden;

1.59 paardenstalling:

het houden van paarden en pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's in pension te stallen en te weiden; onder paardenstalling worden geen paardrijscholen en maneges verstaan;

1.60 paardrijschool:

een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/of pony's

houdt;

1.61 peil:

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van de kruin van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.62 permanente bewoning:

het gebruik van een ruimte, daaronder begrepen kampeermiddelen, chalets, stacaravans en recreatiewoningen, als woonadres als bedoeld in de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (Wet GBA);

1.63 prostitutie:

het zich ten behoeve van een ander tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten;

1.64 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.65 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie, niet zijnde permanente bewoning;

1.66 recreatiewoning:

een permanent aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen kampeermiddel zijnde, bestemd voor

verblijfsrecreatie gedurende een gedeelte van het jaar van maximaal 2 maanden aaneengesloten, uitsluitend door diegenen die hun woonadres elders hebben;

1.67 seizoenstandplaats:

het terreingedeelte dat is bestemd voor het plaatsen van een kampeermiddel voor een periode van meer dan 5 weken en ten hoogste zeven maanden per kalenderjaar gelegen tussen 15 maart - 31 oktober;

1.68 staat van bedrijfsinrichtingen:

de staat van bedrijfstypen behorende bij dit plan;

1.69 stacaravan:

een caravan, die als een gebouw valt aan te merken;

1.70 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halte-aanduidingen, parkeerregulerende constructies, roadbarriers, afvalinzamelsystemen, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, rijwielstandaards, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, speelvoorzieningen, abri's e.d.;

1.71 tuin:

gedeelte van het erf dat geheel of gedeeltelijk is ingericht met gazons, planten en/of bomen;

1.72 verblijfsgebied:

gedeelte van de openbare ruimte dat hoofdzakelijk is bestemd en is ingericht voor langzaam verkeer, doch in ondergeschikte mate tevens fungerend als erftoegangsweg;

1.73 verblijfsrecreatie:

recreatief nachtverblijf voor een korte aaneengesloten periode van maximaal 2 maanden, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, stacaravans, chalets of recreatiewoningen, uitsluitend door diegenen die hun woonadres elders hebben;

1.74 voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste

gevel kan worden aangemerkt;

1.75 voorgevelrooilijn:

de lijn, welke aansluit aan de ligging van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig beloop overeenkomstig de weg heeft;

1.76 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit;

1.77 werk:

een werk, geen gebouw of bouwwerk zijnde;

1.78 woning:

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

1.79 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.80 woonwagen:

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 horizontale diepte van een gebouw:

de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;

2.6 verticale diepte van een gebouw:

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer;

2.7 grondoppervlakte van bebouwing:

de oppervlakte van de grond, in beslag genomen door de horizontale projectie van een gebouw;

2.8 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.9 de tiphoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de top van het rotorblad in de hoogste positie;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een agrarisch bedrijf;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - hulp- en nevenbedrijf' tevens voor een hulp- en nevenbedrijf;
  3. c. een landbouwschuur;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - pallethandel en -reparatie' tevens voor een pallethandel en -reparatie;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenhandel en paardenfokkerij' tevens voor een paardenhandel en paardenfokkerij;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' tevens voor een boerderijwinkel die streekproducten verkoopt;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - vleesverwerking' tevens voor een vleesverwerkingsbedrijf;
  8. h. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak' is één buitenbak toegestaan;
  9. i. bedrijfswoningen met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten';
  10. j. ter plaatse van de aanduiding 'windturbine' tevens voor een windturbine;
  11. k. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca' tevens voor kleinschalige horeca;
  12. l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - groenrecycling' tevens voor groenrecycling;
  13. m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - loonbedrijf' tevens voor een loonbedrijf;
  14. n. ter plaatse van de aanduiding 'groen' voor een groenvoorziening;
  15. o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ontsluiting 1' tevens voor een calamiteitenontsluiting.

met daarbij behorende:

  1. p. erftoegangswegen en parkeervoorzieningen;
  2. q. groenvoorzieningen;
  3. r. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.2 met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. het vergroten van het bouwvlak is toegestaan mits:
    1. 1. dit noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering;
    2. 2. het bouwvlak grenst aan het huidige bouwvlak;
    3. 3. de totale maximale oppervlakte 2 ha wordt;
    4. 4. de bouw- en gebruiksmogelijkheden niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. de vorm van het bouwvlak mag worden gewijzigd mits:
    1. 1. de totale toegestane maximale oppervlakte ongewijzigd blijft;
    2. 2. dit noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering;
    3. 3. de bouw- en gebruiksmogelijkheden niet onevenredig worden geschaad;
  3. c. het realiseren van voorzieningen voor de opslag van mest, mits:
    1. 1. de opslag van mest plaatsvindt in aansluiting op het bouwvlak;
    2. 2. ruimtegebrek in fysiek of milieuhygiënisch opzicht hiertoe noodzaken;
    3. 3. de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving niet onevenredig wordt of kan worden aangetast;
    4. 4. een afwijking van de gebruiksregels als bedoeld in lid 3.5.1 tevens is toegestaan.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden is het verboden de gronden buiten de bouwvlakken te gebruiken voor mestopslag.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Agrarisch - Glastuinbouw

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Glastuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. glastuinbouw;
  2. b. bedrijfswoningen met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten';

met daarbij behorende:

  1. c. erftoegangswegen en parkeervoorzieningen;
  2. d. groenvoorzieningen;
  3. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 4.2 met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. het vergroten van het bouwvlak is toegestaan mits:
    1. 1. het bouwvlak grenst aan het huidige bouwvlak;
    2. 2. de totale maximale oppervlakte 2 ha wordt;
    3. 3. de bouw- en gebruiksmogelijkheden niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. de vorm van het bouwvlak mag worden gewijzigd mits:
    1. 1. de totale toegestane maximale oppervlakte ongewijzigd blijft;
    2. 2. dit noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering;
    3. 3. de bouw- en gebruiksmogelijkheden niet onevenredig worden geschaad;
  3. c. het realiseren van voorzieningen voor de opslag van mest, mits:
    1. 1. de opslag van mest plaatsvindt in aansluiting op het bouwvlak;
    2. 2. ruimtegebrek in fysiek of milieuhygiënisch opzicht hiertoe noodzaken;
    3. 3. de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving niet onevenredig wordt of kan worden aangetast;
    4. 4. een afwijking van de gebruiksregels als bedoeld in lid 4.5.1 tevens is toegestaan.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Op of in de in lid 4.1 bedoelde gronden is het verboden de gronden buiten de bouwvlakken te gebruiken voor mestopslag.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Agrarisch - Intensieve Veehouderij

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Intensieve veehouderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. intensieve veehouderij;
  2. b. bedrijfswoning;

met daarbij behorende:

  1. c. erftoegangswegen en parkeervoorzieningen;
  2. d. groenvoorzieningen;
  3. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

5.3 Specifieke gebruiksregels

Op of in de in lid 5.1 bedoelde gronden is het verboden de gronden buiten de bouwvlakken te gebruiken voor mestopslag.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Bedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijfsmatige activiteiten, behorende tot categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, opgenomen in bijlage 1 van deze regels;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'waterzuiveringsinstallatie' tevens voor een waterzuiveringsinstallatie;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' voor een tankstation met lpg;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' voor een tankstation zonder lpg;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'opslag' tevens voor opslag ten behoeve van bedrijven;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' tevens voor één bedrijfswoning;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'windturbine' tevens voor een windturbine;

met daarbij behorende:

  1. h. erftoegangswegen en parkeervoorzieningen;
  2. i. groenvoorzieningen;
  3. j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

6.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 6.2 voor het vergroten van de maximale toegestane grondoppervlakte aan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:

  1. a. de inhoud eenmalig met maximaal 10% mag worden vergroot;
  2. b. de ruimtelijke karakteristieken niet onevenredig worden aangetast.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Op of in de in lid 6.1 bedoelde gronden zijn de volgende bedrijfsactiviteiten niet toegestaan:

  1. a. risicovolle inrichtingen zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  2. b. inrichtingen zoals bedoeld in onderdeel D van Bijlage I behorende bij het Besluit omgevingsrecht;
  3. c. een groothandel in consumentenvuurwerk met opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag is bevoegd om af te wijken van lid 6.1 voor andere bedrijfsactiviteiten dan genoemd in bijlage 1 van deze regels, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. er kan worden afgeweken voor een bedrijfsactiviteit die niet behoort tot, of niet is genoemd in, categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1), mits de betreffende bedrijfsactiviteit naar de feitelijke aard en (milieu-)invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met bedrijfsactiviteiten als genoemd in categorie 1 of 2;
  2. b. er kan niet worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.4.

6.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Bedrijf' te wijzigen in die zin dat:

  1. a. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch', met dien verstande dat:
    1. 1. de bedrijfsactiviteiten, niet zijnde agrarische bedrijfsactiviteiten, zijn beëindigd;
    2. 2. het agrarische bedrijf naar de feitelijke aard en (milieu-)invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met bedrijfsactiviteiten als genoemd in categorie 1 of 2;
    3. 3. in het wijzigingsplan een verantwoording is opgenomen ten aanzien van beleid en wetgeving;
    4. 4. na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de regels behorende bij de bestemming 'Agrarisch' van overeenkomstige toepassing zijn.
  2. b. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen - 1', met dien verstande dat:
    1. 1. de bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd;
    2. 2. de opstallen van het betreffende bedrijf volledig worden gesloopt;
    3. 3. de eventueel aanwezige bedrijfswoning wordt gewijzigd in een burgerwoning;
    4. 4. de woning uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen met zich mee brengt voor de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven, waaronder mede begrepen agrarische bedrijven;
    5. 5. de verschijningsvorm van een nieuw te bouwen woning past binnen, dan wel geen onevenredige afbreuk doet aan de karakteristiek van het buitengebied;
    6. 6. voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;
    7. 7. in het wijzigingsplan een verantwoording is opgenomen ten aanzien van beleid en wetgeving;
    8. 8. na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de regels behorende bij de bestemming 'Wonen -1' van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 7 Bedrijf - Nutsvoorziening

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. nutsvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  1. b. erftoegangswegen en parkeervoorzieningen;
  2. c. groenvoorzieningen;
  3. d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

7.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

Artikel 8 Bos

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor bosgebied alsmede voor het behoud en/of herstel van de actuele en potentiële landschappelijke en natuurlijke waarden, bosbouw en extensief recreatief medegebruik.

8.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van:
    1. 1. maximaal 2 m voor terreinafscheidingen;
    2. 2. maximaal 3 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Cultuur En Ontspanning

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een atelier;

met daarbij behorende:

  1. b. erftoegangswegen en parkeervoorzieningen;
  2. c. groenvoorzieningen;
  3. d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

9.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels.

Artikel 10 Detailhandel

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een tuincentrum;
  2. b. een bedrijfswoning

met daarbij behorende:

  1. c. erftoegangswegen en parkeervoorzieningen;
  2. d. groenvoorzieningen;
  3. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

10.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

Artikel 11 Horeca

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. horeca-activiteiten behorende tot categorie 1 van de Staat van horeca-activiteiten opgenomen in bijlage 2;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'wonen' is het toegestaan vanaf de eerste verdieping te wonen;

met daarbij behorende:

  1. a. erftoegangswegen en parkeervoorzieningen;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

11.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming.

Artikel 12 Maatschappelijk

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een zorgboerderij uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij';
  2. b. een praktijk voor natuurgeneeskunde;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' voor een begraafplaats;

met daarbij behorende:

  1. a. erftoegangswegen en parkeervoorzieningen;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

12.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

Artikel 13 Natuur

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. behoud, bescherming en beheer van aanwezige natuurwaarden;
  2. b. behoud, bescherming en beheer van water en oevers met natuurwaarden in combinatie met water, aan- en afvoer en waterberging;
  3. c. ter plaatse van de 'specifieke vorm van natuur - vogelobservatiehut' tevens voor vogelobservatiehutten;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'windturbine' tevens voor een windturbine;

alsmede voor:

  1. e. voorzieningen ter beveiliging en geleiding van het verkeer te water.

13.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 14 Recreatie

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een ijsbaan;

met daarbij behorende:

  1. b. erftoegangswegen en parkeervoorzieningen;
  2. c. groenvoorzieningen;
  3. d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

14.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels.

Artikel 15 Recreatie - Dagrecreatie

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. dagrecreatie;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'manege' tevens voor een manege met één bijbehorende bedrijfswoning;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'windturbine' tevens voor een windturbine;

met daarbij behorende

  1. d. erftoegangswegen en parkeervoorzieningen;
  2. e. groenvoorzieningen;
  3. f. ondergeschikte horecavoorzieningen;
  4. g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

15.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

Artikel 16 Recreatie - Verblijfsrecreatie

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verblijfsrecreatie;
  2. b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - camping' is tevens één bedrijfswoning toegestaan;

met daarbij behorende

  1. c. erftoegangswegen en parkeervoorzieningen;
  2. d. groenvoorzieningen;
  3. e. ondergeschikte horecavoorzieningen;
  4. f. bijhorende voorzieningen zoals sanitaire voorzieningen;
  5. g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

16.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

16.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2.1 onder b voor het toestaan van een hogere goot- en bouwhoogte mits:

  1. a. het gebouw waarvoor de vergunning verleend wordt groter is dan 100 m2;
  2. b. de goot- en bouwhoogte maximaal respectievelijk 6 m en 10 m bedraagt.

16.4 Specifieke gebruiksregels

De uitbreiding van de camping die is voorzien ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - camping' mag slechts gerealiseerd worden indien de ontsluiting ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ontsluiting 2' reeds gerealiseerd is, dan wel gelijktijdig met de camping gerealiseerd wordt.

Artikel 17 Recreatie - Volkstuinen

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Volkstuinen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. volkstuinen;

met daarbij behorende

  1. b. erftoegangswegen en parkeervoorzieningen;
  2. c. groenvoorzieningen;
  3. d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

17.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels.

Artikel 18 Verkeer

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebiedsontsluitingswegen;
  2. b. erftoegangswegen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'openbaar vervoer' tevens voor een busstation met bijbehorende voorzieningen;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'windturbine' tevens voor een windturbine;

met daarbij behorende:

  1. e. langzaam-verkeervoorzieningen;
  2. f. parkeervoorzieningen;
  3. g. fietsenstallingen;
  4. h. abri's en picknickplaatsen;
  5. i. groenvoorzieningen, bermen en taluds;
  6. j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder duikers.

18.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 15 m;
  3. c. maximaal 130 m voor de masthoogte van een windturbine uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'windturbine'; .

Artikel 19 Verkeer - Natuur

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. stroomwegen;
  2. b. gebiedsontsluitingswegen;
  3. c. erftoegangswegen;
  4. d. het behoud, beheer, herstel en ontwikkeling van de ter plaatse aanwezige natuurwaarden;

met daarbij behorende:

  1. e. langzaam-verkeervoorzieningen;
  2. f. parkeervoorzieningen;
  3. g. groenvoorzieningen, bermen en taluds;
  4. h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder duikers.

19.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 15 m.

Artikel 20 Water

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. b. scheepvaartverkeer en watersport;
  3. c. voorzieningen ten behoeve van scheepvaart en watersport;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ontsluiting 2' tevens voor de ontsluiting van een camping;

met daarbij behorende:

  1. e. bermen en taluds;
  2. f. bruggen en duikers voor kruisingen met wegverkeer.

20.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 5 m.

Artikel 21 Wonen - 1

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - watertoren' tevens voor de instandhouding van de ter plaatse aanwezige watertoren, waarbij bewoning uitsluitend is toegestaan in de watertoren;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - molen' tevens voor de instandhouding van de ter plaatse aanwezige molen, waarbij bewoning uitsluitend is toegestaan in de molen;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' tevens voor een kantoor;

met daarbij behorende:

  1. e. erven en tuinen;
  2. f. toegangswegen- en paden;
  3. g. parkeervoorzieningen op eigen terrein.

21.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

21.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 21.2.2 voor het toestaan van meer bijgebouwen met dien verstande dat:

  1. a. het maximum bebouwingspercentage per perceel maximaal 60% bedraagt;
  2. b. de maximum oppervlakte per perceel maximaal 75 m² bedraagt.

21.4 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de binnen de bestemming bedoelde gronden is de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. de voor de beroeps- of bedrijfsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 50 m² per woning bedragen;
  2. b. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
  3. c. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
  4. d. er mag geen onevenredige milieu- of verkeershinder ontstaan;
  5. e. het beroep of bedrijf moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
  6. f. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer.

21.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 22 Wonen - 2

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;

met daarbij behorende:

  1. b. erven en tuinen;
  2. c. toegangswegen- en paden;
  3. d. parkeervoorzieningen op eigen terrein.

22.2 Bouwregels

Ter plaatse van de binnen de bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

22.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 22.2.2 voor het toestaan van meer bijgebouwen met dien verstande dat:

  1. a. het maximum bebouwingspercentage per perceel maximaal 60% bedraagt;
  2. b. de maximum oppervlakte per perceel maximaal 75 m² bedraagt.

22.4 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de binnen de bestemming bedoelde gronden is de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. de voor de beroeps- of bedrijfsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 50 m² per woning bedragen;
  2. b. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
  3. c. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
  4. d. er mag geen onevenredige milieu- of verkeershinder ontstaan;
  5. e. het beroep of bedrijf moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
  6. f. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer.

22.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 23 Wonen - 3

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen in de vorm van dijkwoningen;

met daarbij behorende:

  1. b. erven en tuinen;
  2. c. toegangswegen- en paden;
  3. d. parkeervoorzieningen op eigen terrein.

23.2 Bouwregels

Ter plaatse van de binnen de bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

23.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 23.2.2 voor het toestaan van meer bijgebouwen met dien verstande dat:

  1. a. het maximum bebouwingspercentage per perceel maximaal 60% bedraagt;
  2. b. de maximum oppervlakte per perceel maximaal 75 m² bedraagt.

23.4 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de binnen de bestemming bedoelde gronden is de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. de voor de beroeps- of bedrijfsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 50 m² per woning bedragen;
  2. b. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
  3. c. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
  4. d. er mag geen onevenredige milieu- of verkeershinder ontstaan;
  5. e. het beroep of bedrijf moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
  6. f. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer.

23.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 24 Leiding - Hoogspanningsverbinding

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een een bovengrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding.

24.2 Bouwregels

Op de in lid 24.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de in lid 24.1 genoemde bestemming en met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. de hoogte van hoogspanningsmasten mag maximaal 50 m bedragen;
  2. b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen.

24.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 24.2 een omgevingsvergunning verlenen voor bebouwing ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen overeenkomstig de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de hoogspanningsverbinding en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren en beheren van de hoogspanningsverbinding.

24.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. De regels van de dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
  2. b. De regels van een andere bestemming zijn van overeenkomstige toepassing indien en voor zover deze regels in overeenstemming zijn met de regels van de dubbelbestemming.

Artikel 25 Leiding - Riool

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een rioolpersleiding.

25.2 Bouwregels

Op de in lid 25.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de in lid 25.1 genoemde bestemming en met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen;

25.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 25.2 een omgevingsvergunning verlenen voor bebouwing ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen overeenkomstig de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de leiding en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren en beheren van de leiding.

25.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. De regels van de dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
  2. b. De regels van een andere bestemming zijn van overeenkomstige toepassing indien en voor zover deze regels in overeenstemming zijn met de regels van de dubbelbestemming.

25.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 26 Waarde - Natura2000

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Natura2000' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. het behoud, beheer, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden (Natura 2000);

alsmede voor:

  1. b. extensief recreatief medegebruik;
  2. c. behoud, beheer en herstel van aanwezige cultuurhistorische waarden;
  3. d. agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer.

26.2 Bouwregels

26.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 26.1 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits geen aantoonbaar onevenredige aantasting plaatsvindt van de ecologische waarden ter plaatse.

26.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. De regels van de dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee de dubbelbestemming samenvalt.
  2. b. De regels van een andere bestemming zijn van overeenkomstige toepassing indien en voor zover deze regels in overeenstemming zijn met de regels van de dubbelbestemming.

26.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 27 Waterstaat - Waterkering

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van waterkeringen.

27.2 Bouwregels

Op de in lid 27.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de in lid 27.1 genoemde bestemming en met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen.

27.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in lid 27.2 een omgevingsvergunning verlenen voor bebouwing ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen overeenkomstig de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de waterkering en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren en beheren van de waterkering.

27.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. De regels van de dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee de dubbelbestemming samenvalt.
  2. b. De regels van een andere bestemming zijn van overeenkomstige toepassing indien en voor zover deze regels in overeenstemming zijn met de regels van de dubbelbestemming.

27.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 28 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 29 Algemene Bouwregels

29.1 Bestaande afwijkingen

Indien maten met betrekking tot afstanden, hoogten, oppervlakten en volumes van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet dan wel de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan de bouwregels uit hoofdstuk 2 te boven gaan, mogen deze maten ter plaatse als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

29.2 Vergroten inhoud woning

Woningen die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan reeds een grotere inhoud dan 750 m3 bevatten, mogen eenmalig worden vergroot met maximaal 10 %.

29.3 Aangrenzende terreinen

Het is verboden enig terrein of bouwperceel zodanig te bebouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, bouwvlak of bouwperceel een toestand zou ontstaan, die aldaar niet meer met de regels van dit plan zou overeenstemmen, of voor zover er reeds aldaar een afwijking van de regels bestaat, zodanig te bebouwen, dat deze afwijking zou worden vergroot.

Artikel 30 Algemene Gebruiksregels

30.1 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)

Als een verboden gebruik, als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:

  1. a. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren en overigens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. c. als opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
  4. d. voor het (doen) uitoefenen van prostitutie.

30.2 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)

Als een verboden gebruik, als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:

  1. a. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van:
    1. 1. goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
    2. 2. agrarische producten afkomstig van en geteeld op het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf;
  2. b. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, voor permanente bewoning;
  3. c. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) prostitutie.

Artikel 31 Algemene Aanduidingsregels

31.1 Veiligheidzone - lpg

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - lpg' zijn geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toegestaan als bedoeld in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) zoals deze gelden ten tijde van de tervisielegging van dit plan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 31.1 sub a, indien dit op grond van een verantwoording van het groepsrisico verantwoord is.

31.2 Vrijwaringszone - molenbiotoop

In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop ' de volgende regels:

  1. a. binnen een afstand van 100 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht of mag geen beplanting aanwezig zijn hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  2. b. binnen een afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht of mag geen beplanting aanwezig zijn met een hoogte die meer bedraagt dan 1/100 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  3. c. het bevoegd gezag kan afwijken van dit lid onder a en b, indien:
    1. 1. er sprake is van een situatie waarin vrije windvang en het zicht op de molen al beperkt zijn door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt, óf:
    2. 2. zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd;
  4. d. indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge dit lid onder a t/m c, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2.

31.3 Milieuzone - geurzone

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' is het niet toegestaan nieuwe geurgevoelige functies op te richten.

31.4 Ecologische verbindingszone

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - ecologische verbindingszone' zijn de gronden mede aangewezen voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone.

Artikel 32 Algemene Afwijkingsregels

32.1 Bevoegdheid tot het afwijken

Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van de regels van het plan, voor:

  1. a. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut mits de oppervlakte van een gebouw niet meer bedraagt dan 20 m² en de bouwhoogte van de bouwwerken niet meer zal bedragen dan 3,5 m;
  2. b. het overschrijden van in deze regels genoemde maten en percentages, zoals goothoogte, hoogte en oppervlakte van gebouwen en bebouwingspercentages, met niet meer dan 10%;
  3. c. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 20%;
  4. d. beneden peil gelegen kelders alsmede erkers, balkons, galerijen, luifels, buitentrappen en soortgelijke onderdelen, waarbij de grenzen van het bouwvlak met niet meer dan 2 m mogen worden overschreden;
  5. e. het in geringe mate, doch met niet meer dan 3 m afwijken van een bestemmingsgrens of van het profiel van een weg, voor zover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  6. f. geluidwerende voorzieningen.

32.2 Voorwaarden waaronder kan worden afgeweken

Er kan niet worden afgeweken als bedoeld in lid 1, indien de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen in onevenredige mate worden beperkt en/of indien ter plaatse aanwezige waarden op onevenredige wijze worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 33 Algemene Wijzigingsregels

33.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn, met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, met inachtneming van de volgende regels:

het in geringe mate, doch met niet meer dan 10 m afwijken van een bestemmingsgrens of van het profiel van een weg, voor zover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen.

33.2 Wijzigingsbevoegdheid passantenhaven

Burgemeester en wethouders zijn, met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen voor zover de gronden zijn gelegen binnen de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' ten behoeve van de realisatie van een passantenhaven, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. de wijzigingsbevoegdheid dient te strekken ten behoeve van de realisatie van een passantenhaven of een aanlegsteiger;
  2. b. bij de passantenhaven/aanlegsteiger mogen uitsluitend toiletgebouwen en een kantoor voor de havenmeester gebouwd worden met een maximale oppervlakte van 100 m2;
  3. c. de bouw van een bedrijfs- of dienstwoning is niet toegestaan;
  4. d. horeca is niet toegestaan.

Artikel 34 Algemene Procedureregels

34.1 Toepassing uniforme voorbereidingsprocedure Awb

Op de voorbereiding van de in deze regels bedoelde beslissingen omtrent nadere eisen en afwijkingen is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 35 Overige Regels

35.1 Verwijzing naar andere regelgeving

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

35.2 Bedrijfs- en dienstwoningen

Bedrijfs- en dienstwoningen worden gerekend te blijven behoren tot het bedrijf of tot de instelling, waartoe zij behoorden op de eerste dag dat het bestemmingsplan in ontwerp ter inzage is gelegd.

35.3 Strafbaarstelling

Overtreding van het bepaalde in lid 8.3, 13.3, 25.5, 26.5 en 27.5 wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a onder 2° van de Wet op de economische delicten.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 36 Overgangsrecht

36.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 36.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Lid 36.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

36.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 36.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 36.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Lid uiten36.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 37 Slotregel

37.1 Citeertitel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Oostflakkee.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) behoren bestemmingsplannen volgens de huidige inzichten geactualiseerd te worden. Voor dit bestemmingsplan geldt een algehele herziening van het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk gebied' d.d. 8 juni 2000.

Het doel van het bestemmingsplan 'Buitengebied Oostflakkee' is het bieden van een actueel juridisch kader voor het gebruik en de bebouwing in het buitengebied van de gemeente Oostflakkee. Daarbij biedt het bestemmingsplan voldoende ontwikkelingsmogelijkheden voor de komende 10 jaar.

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk conserverend van aard met enkele kleine ontwikkelingen.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied bestaat uit het hele buitengebied van de gemeente Oostflakkee. Dit betreft het gemeentelijk grondgebied exclusief de dorpskernen Ooltgensplaat, Den Bommel, Achthuizen, Langstraat, Zuidzijde en Oude Tonge, alsmede het regionaal Bedrijventerrein Oude Tonge.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.LGBOostflakkee12-BP42_0001.jpg"

Figuur 1.1: Ligging plangebied

1.3 Vigerende Plannen

Het bestemmingsplan 'Buitengebied Oostflakkee' vervangt het vigerend bestemmingsplan 'Landelijk gebied'. Dit bestemmingsplan is op 8 juni 2000 vastgesteld door de raad van de gemeente Oostflakkee en op 16 januari 2001 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente uit een gezet. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 van de toelichting een analyse van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 4 gaat over de sectorale aspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische opzet waarbij de plankaart en planregels worden besproken. Hoofdstuk 6 geeft de economische uitvoerbaarheid van het plan weer. Tot slot volgt in hoofdstuk 7 een beschrijving van de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de resultaten van de inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken vastgesteld.

De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.

Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam en Rotterdam) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is op 14 juni 2011 aan beide kamers der Staten-Generaal gezonden. Dit ontwerp bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. Het betreft een beperkt aantal van de beslissingen van wezenlijk belang (en evt. concrete beleidsbeslissingen) uit de Nota Ruimte, alsmede uit de PKB, Ruimte voor de Rivier, PKB Derde Nota Waddenzee, de PKB Structuurschema Militaire Terreinen (SMT2) en de PKB Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.

Op 30 december 2011 geldt de geconsolideerde versie van het Barro. De gehele Barro is medio 2012 in werking treden. Het Barro bevat kort gezegd een set regels ten aanzien van de inhoud van bestemmingsplannen. Op grond van de Wro mag het Rijk dergelijke regels alleen stellen ter waarborging van nationale belangen. Deze vorm van normstelling is in feite nieuw maar sluit wel aan op de vroegere PKB's met concrete beleidsbeslissingen (cbb's) en beslissingen van wezelijk belang, die ook van betekenis waren voor lagere overheden.

In de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid, die in 2008 is vastgesteld en de status heeft van een structuurvisie, staat een overzicht van alle nationale ruimtelijke belangen die zijn benoemd in de vigerende planologische kernbeslissingen. Per nationaal belang is daarbij aangegeven op welke wijze het Rijk het belang wil realiseren. Ook is aangegeven voor welke gevallen de AMvB bevoegdheid ex artikel 4.3 lid 1 Wro zou moeten worden ingezet. Dit betreffen onderwerpen die zijn ontleend aan de Nota Ruimte, de PKB Derde Nota Waddenzee, de PKB Ruimte voor de Rivier, de PKB Structuurschema Militaire Terreinen en de PKB Project Mainportontwikkeling Rotterdam.

Het Barro bevat de volgende kaders ten aanzien van verstedelijking en locatiebeleid voor economische activiteiten:

  • rijksbufferzones;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • de nationale landschappen (inclusief de werelderfgoederen Stelling van Amsterdam en Beemster);
  • het kustfundament;
  • de grote rivieren;
  • het basisrecreatievaarnet;
  • het regionaal watersysteem;
  • de kaders uit het Tweede Project Structuurschema Militaire Terreinen;
  • de kaders uit het PKB Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • de kaders uit de PKB Derde Nota Waddenzee.

Bij bovenstaande kaders zijn slechts die zaken opgenomen die in PKB-teksten duidelijk kaderstellend zijn geformuleerd, wat blijkt uit zinsneden als '[…] dienen te worden opgenomen in streek- en bestemmingsplannen'. Het Barro bevat dan ook uitsluitend een vertaling van deze kaderstellende uitspraken.

Agenda Vitaal Platteland 2004

Tegelijk met de Nota Ruimte heeft het Rijk de Agenda voor een Vitaal Platteland uitgebracht. Deze Agenda gaat uit van een integraal perspectief en richt zich op de economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten van het platteland. De Nota Ruimte omvat het ruimtelijk beleid voor het platteland.

De Agenda bestaat uit een visiedeel en een Meerjarenprogramma (MJP). In het MJP Vitaal Platteland staan de beleidsopgaven die voortvloeien uit de visie uitgewerkt in operationele termen (uitvoeringsgericht) en is de koppeling met de rijksbudgetten weergegeven. De opgave voor het platteland luidt als volgt: 'het op samenhangende wijze combineren van een duurzame en concurrerende landbouw, een vitale natuur, een vertrouwd platteland en een duurzaam beheer en gebruik van water, met de wensen van de burger op het gebied van wonen, werken en vrije tijd'.

Voor de grondgebonden sectoren als akkerbouw en melkveehouderij wordt geen specifiek ruimtelijk rijksbeleid ontwikkeld. Via de ruimtelijke ordening kunnen andere overheden regelen in welke gebieden deze sectoren zich kunnen handhaven of verder ontwikkelen.

De kwaliteitseisen voor water, natuur, bodem (inclusief archeologie) en lucht, worden in belangrijke mate bepaald door internationale verdragen en afspraken in Europees verband. Voorbeelden daarvan zijn de EU-Nitraatrichtlijn, de EU-Kaderrichtlijn Water, de EU-Vogel- en Habitatrichtlijnen, het mondiaal Biodiversiteitsverdrag en het Verdrag van Valletta (Malta) inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed. De daarin vastgelegde normen zijn vertaald naar het nationaal milieubeleid.

Vierde Nota Waterhuishouding

De Vierde Nota Waterhuishouding uit 1999 heeft als kernpunten onder andere een versterkte uitvoering van integraal waterbeheer en het beheer van stedelijke watersystemen. Het Rijk streeft naar afstemming en integratie van het waterbeheer in het landelijk en stedelijk gebied. Gemeenten en waterschappen moeten komen tot een gemeenschappelijke visie op het waterbeheer in zowel de bebouwde kom als het buitengebied. Het Rijk streeft ernaar zoveel mogelijk aan te sluiten op de natuurlijke waterbalans van een gebied en de eigen waterkwaliteit. Ten aanzien van het beheer van stedelijk water wordt gestreefd naar afkoppeling van het verhard oppervlak en infiltratie in het grondwater.

Anders omgaan met water, Waterbeleid 21e eeuw

De rijksnota Anders omgaan met water, Waterbeleid in de 21e eeuw heeft als doelstelling een ander waterbeleid te realiseren. Door anders om te gaan met water moet er geanticipeerd worden op een stijgende zeespiegel, een stijgende rivierafvoer, bodemdaling en een toename van de neerslag. Nieuwe ruimtelijke besluiten mogen de problematiek van veiligheid en wateroverlast niet ongemerkt vergroten. Bij nieuwe ruimtelijke besluiten moeten de gevolgen voor veiligheid en wateroverlast expliciet in beeld worden gebracht in een aparte paragraaf in de nota van toelichting en onderdeel vormen van de integrale afweging. De nota geeft twee drietrapsstrategieën als uitgangspunten:

  • voor waterkwantiteit (vasthouden, bergen en afvoeren);
  • voor waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden en zuiveren).

Deze strategieën vertalen zich voor het stedelijk gebied in aandachtspunten als: meer ruimte voor water en een relatie tussen het stedelijk water en het water in het omliggende gebied, vergroting van het waterbergend vermogen met name in de stadsranden, verbetering van de waterkwaliteit, vergroting van de belevingswaarde van water, en kansen voor natuur en recreatie in en rondom stedelijk water.

Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) biedt een kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater en stelt ambitieuze doelen om in 2015 deze toestand te bereiken.

Voor landoppervlaktewater betekent dit dat een goede ecologische toestand en een goede chemische toestand bereikt moet worden.

De KRW eist dat er per stroomgebied een beheersysteem wordt opgezet. Dit systeem houdt in dat er rekening gehouden moet worden met wateren die verder gaan bij politieke grenzen en er samenwerking is tussen landen en de betrokken waterpartijen. Het stroomgebiedsbeheerplan is een integraal plan waarin invulling is gegeven aan zowel de KRW als waterbeheer 21e eeuw.

Multifunctionele landbouw en ruimtelijke ordening

De Vereniging Nederlandse Gemeenten heeft een handreiking ontwikkeld voor plattelandsontwikkelingen. In de periode na 1950 ging de landbouw vooral in op specialisatie en differentiatie. Als reactie hierop zetten veel boeren en tuinders sinds de jaren negentig in op verbreding en verdieping (het terughalen van activiteiten uit de keten naar het agrarisch bedrijf) om meerwaarde op hun bedrijf te creëren. De activiteiten die bij een agrarisch bedrijf passen zijn voornamelijk natuur- en landschapsbeheer, dag- en verblijfsrecreatie, educatie, opvang in de zorg, verkoop van eigen of streekproducten en ook kinderopvang. Ook nevenactiviteiten die agrarische bewerkingen uit de keten terughalen naar het bedrijf zijn te rekenen tot multifunctionele landbouw: drogen, sorteren, verpakken, sierstukjes maken, mestbewerking, transport, handel enzovoorts.

2.2 Provinciaal Beleid

Provinciale Structuurvisie

De kern van de Visie op Zuid-Holland is een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk realiseren. Hierin is het goed wonen, werken en leven voor de inwoners. Deze toekomstige ruimtelijke inrichting versterkt de economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke peilers. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor natuur en water zijn kenmerkend voor de provincie. Een brede landbouw is drager van het landschap, deltalandschap en wateren.

De opgave in de Zuid-Hollandse Delta kan als volgt worden samengevat: condities creëren voor een duurzame en klimaatbestendige inrichting en een hoogwaardige ruimtelijk-economische ontwikkeling. Deze opgave kan in drie delen worden uitgesplitst:

  1. 1. Waarborgen van de veiligheid tegen overstromingen, ook op de lange termijn (2100). Dit betekent onder meer dat de opgave van de commissie Veerman verder verkend wordt, voor zover hier relevant.
  2. 2. Realiseren van een duurzaam en zo natuurlijk mogelijk ecosysteem, waarbij rekening gehouden wordt met de zoetwatervoorziening voor functies als drinkwatervoorziening en landbouw.
  3. 3. Benoemen, bieden en grijpen van kansen voor de ruimtelijke economische en maatschappelijke ontwikkeling van het gebied.

De leefbaarheid in het landelijk gebied is goed. Voor het behoud van de sociale en economische vitaliteit van het landelijk gebied is het behouden van bestaande hiërarchie van de kernen belangrijk, naast het bieden van ruimte voor gebiedsgebonden economische ontwikkelingen, zoals landbouw, recreatie en toerisme. Bij toekomstige bevolkingsafname en voortschrijdende schaalvergroting in voorzieningen kunnen in de grotere kernen, de basisvoorzieningen als huisarts, basisonderwijs en buurtwinkel, in stand worden gehouden. Dit is met name van belang in die delen van de provincie waar zich de eerste verschijnselen van de bevolkingsafname reeds voordoen, zoals Goeree-Overflakkee. De grotere kernen zijn in het landelijk gebied als regionale centra aangeduid. In de Zuid-Hollandse Delta gaat het vooral om balans te vinden in een duurzame zoetwatervoorziening en het deels herstellen van de estuariene dynamiek in de Deltawateren.

De relaties tussen landbouw, natuur, landschap en de vrijetijdssector (recreatie en toerisme) is aan het veranderen. Het omgaan met verzilting, remmen van bodemdaling, waterkwaliteit en zoetwatertekorten zijn belangrijke opgaven. Ook de demografische veranderingen in delen van het landelijk gebied vragen om nieuwe toekomstperspectieven voor vele dorpen.De biodiversiteit staat onder druk. Klimaatverandering en veranderingen in het watersysteem hebben invloed op de leefgebieden van soorten. Veranderingen in de landbouwproductie hebben effect op de rol die de landbouw speelt op het gebied van natuur. Naast bescherming zijn er ook verbeteringen nodig, zoals maatregelen tegen verdroging in de duinen en het veenweidegebied en overige maatregelen om de water- en milieukwaliteit te verbeteren. Deze maatregelen moeten leiden tot een gezonde basiskwaliteit van het buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.LGBOostflakkee12-BP42_0002.jpg"

Afbeelding 2.1: Functiekaart Provinciale Structuurvisie.

Het grootste deel van het plangebied is op de functiekaart van de Provinciale Structuurvisie aangegeven als 'Agrarisch landschap - risico op verzilting'. Door de keuze van herstel van estuariene dynamiek en vanwege autonome ontwikkelingen neemt in een aantal gebieden het risico op verzilting toe. Voor deze gebieden is het van belang tijdig te zoeken naar innovatieve oplossingen voor de landbouw in een verziltende omgeving. Deze oplossingen reiken van zoeken naar alternatieve zoetwatervoorziening voor de bestaande teelten tot de landbouw aanpassen aan een verziltende omgeving (bijvoorbeeld door andere gewassen). Mogelijk liggen in dit soort gebieden ontwikkelingskansen voor veeteelt. De mogelijkheid tot schaalvergroting is een belangrijke voorwaarde voor een blijvend economisch perspectief. Ook verblijfsrecreatie als neventak op het landbouwbedrijf biedt perspectief gezien de combinatie van rust, nabijheid van stranden en de Deltawateren. De groen lijnen en vlakken op de functiekaart betreffen natuurgebieden en ecologische verbindingen. De roze vlaken zijn bestaande verblijfsrecreatiegebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.LGBOostflakkee12-BP42_0003.jpg"

Afbeelding 2.2: Kwaliteitskaart Provinciale Structuurvisie.

Op de kwaliteitskaart van de Provinciale Structuurvisie is het grootste deel van het plangebied aangegeven als ‘Veenpolderlandschap’ (lichtgroen). Dit landschap wordt gekenmerkt door een opeenvolgend patroon van (ronde) opwaspolders en (langgerekte) aanwaspolders, met een kleinschalig dijkenpatroon. Kreken en beplante dijken zijn belangrijke structurerende elementen. Er is een grote mate van openheid met contrasten tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde agrarische polders met overwegend akkerbouw. Dorpen liggen als compacte kernen in het open landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek. Havenkanalen vormen plaatselijk bijzondere elementen. Een bijzondere vorm binnen het zeekleigebied zijn de veenpolders. Deze hebben een veenkern en zijn de eerste bedijkte polders (opwas). Kenmerkende elementen zijn de havenkanalen. De donkergroene gebieden op de kaart betreft het ‘Buitendijks natuurlandschap’. Dit is een waterrijk, overwegend niet gecultiveerd landschap. Een belangrijke kwaliteit is de ruimte voor natuurlijke processen als de wisselende waterstanden en zout-zoetovergangen. Afhankelijk hiervan zijn de gebieden afwisselend dichtbegroeid en besloten van karakter (grienden en wilgenbos) of schaars begroeid en open van karakter (gorzen, platen en slikken).

Provinciale Verordening Ruimte; ontwikkelen met schaarse ruimte

Om het provinciale ruimtelijke belang, zoals beschreven in de provinciale structuurvisie, te kunnen uitvoeren is, onder meer, de provinciale verordening opgesteld. In de provinciale verordening zijn de zaken die generiek van aard zijn (relevant voor alle gemeenten of een bepaalde groep gemeenten) en in eerste instantie vooral een werend of beperkend karakter hebben, vastgelegd. De provincie acht de borging hiervan van groot belang. Tevens zijn de nationale belangen zoals vastgelegd in het Barro ook in de provinciale verordening opgenomen ten behoeve van een doorwerking in de gemeentelijke bestemmingsplannen. Tot slot zijn in de verordening regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen. De verordening heeft slechts betrekking op een beperkt aantal onderwerpen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient daarom ook rekening te worden gehouden met ander provinciaal beleid. Bovendien moet worden voldaan aan de overige wet- en regelgeving.

Ruimte voor Ruimte regeling

De regeling 'Ruimte voor Ruimte' is bedoeld om de kwaliteit van het landschap in Zuid-Holland te vergroten. Daartoe stimuleert de regeling afbraak van voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen en kassen, met in ruil daarvoor de bouw van woningen met een veel kleinere bouwmassa.

In het kader van 'Ruimte voor Ruimte' mogen ter compensatie van de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, niet-agrarische bedrijfsgebouwen of kassen (verspreid liggende kassen buiten de concentratiegebieden voor glastuinbouw, met uitzondering van 'papieren glas'), onder voorwaarden één of meer burgerwoningen worden gebouwd, in afwijking van de bepaling in de nota 'Regels voor Ruimte' dat niet-agrarische nieuwbouw in het buitengebied dient te worden geweerd. Compensatie kan zowel ter plekke als elders. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:

  • de nieuwbouw mag alleen plaatsvinden indien de ruimtelijke kwaliteit van het gebied verbetert en geen aantasting plaatsvindt van bestaande of te ontwikkelen bijzondere waarden (landschappelijke, natuurwetenschappelijke of cultuurhistorische waarden) op het perceel of in de directe omgeving daarvan; beeldkwaliteit is een belangrijk aandachtspunt;
  • voor de sloop van iedere 1000 m2 bedrijfsbebouwing of 5000 m2 kassen kan een woning worden teruggebouwd, met een maximum van drie;
  • de bestaande bedrijfswoning mag worden omgezet naar een burgerwoning;
  • indien sprake is van sloop op meerdere percelen dient per perceel minimaal 250 m2 bebouwing of 1000 m2 kassen te worden gesloopt;
  • voor de maximale inhoudsmaat van de compensatiewoning gelden in kwetsbaar agrarisch gebied (agrarische gebied plus of agrarisch gebied met bijzondere natuur- en/of landschapswaarden) beperkingen op grond van het provinciaal beleid;
  • in het overige landelijk gebied gelden eventueel beperkingen op grond van het gemeentelijk beleid, waarbij als ondergrens geldt een percentage geldt van "ontstening" van per saldo 90% danwel "ontglazing" van per saldo 98%; de inhoudsmaat wordt bepaald door een glijdende schaal, dat wil zeggen dat indien meer dan 1000 m2 (steen) respectievelijk 5000 m2 (glas) wordt gesloopt, de woning evenredig groter mag zijn;
  • uitgangspunt is de sloop van alle bedrijfsbebouwing op het perceel;
  • bij sloop van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (niet zijnde kassen) dient te worden aangetoond dat de agrarische functie niet meer kan worden vervuld;
  • karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing mag niet worden gesloopt;
  • de regeling is van toepassing op gebouwen die zijn opgericht voor de peildatum van 1 januari 2003;
  • de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving mogen niet worden belemmerd;
  • planologisch-juridische medewerking aan de bouw van een compensatiewoning wordt alleen verleend, indien de sloop van de bedrijfsbebouwing voldoende is gewaarborgd. Indien sprake is van sloop van glas wordt planologisch-juridische medewerking slechts verleend in het kader van de herziening van een bestemmingsplan, zodat oude bouwmogelijkheden niet opnieuw benut kunnen worden;
  • bij gebiedsgerichte toepassing van 'Ruimte voor Ruimte' is een gebiedsspecifieke regeling (maatwerk) mogelijk, op basis van een door structuurvisie."

Recreatievisie - Belevingseiland in de Delta (2011)

De vier gemeenten hebben in de Structuurvisie Goeree-Overflakkee de ambitie uitgesproken om Goeree-Overflakkee te ontwikkelen tot een authentiek en vitaal belevingseiland in de Delta. Daarmee wordt recreatie één van de belangrijkste economische pijlers van het eiland. De provincie Zuid-Holland onderschrijft het belang van de sector recreatie en toerisme voor de huidige en toekomstige ontwikkeling van Goeree-Overflakkee. De opstelling van de recreatievisie als uitvoering van de door Provinciale Staten aangenomen motie (168) is daarvan een uitwerking.

De recreatievisie beschrijft het beeld dat de provincie Zuid-Holland heeft voor de toeristisch-recreatieve ontwikkeling van Goeree-Overflakkee en de mogelijkheden en aanpak om de toeristische en recreatieve ambities uit de Structuurvisie Goeree-Overflakkee te realiseren. De provincie heeft daarbij bezien wat, in het belang van het eiland en op basis van de Provinciale Structuurvisie, de reële mogelijkheden zijn.

Er liggen op het eiland diverse grote sociaal-economische en ruimtelijke opgaven, die op korte termijn vragen om integrale keuzes en acties. Deze visie gaat daarom niet alleen over recreatie op Goeree-Overflakkee, maar ook over toerisme, economie, cultuur(historie), landschap, water en natuur. Wanneer oplossingen op deze gebieden gecombineerd worden, biedt dat de beste kansen voor een impuls voor de economische vitaliteit en de ruimtelijke kwaliteit van het eiland.

Aan de recreatievisie is een beeldverhaal gekoppeld, waarin aan de hand van een beeldend verhaal ondernemers en investeerders geïnspireerd worden om projecten te beginnen op het eiland. Door de verbeelding wordt gestuurd op projecten die bijdragen aan de versterking van de kernkwaliteiten, die een economische impuls geven en die wonen, werken en recreëren op het eiland nog aantrekkelijker maken.

De uitbreiding van de Camping Zuidzijde en Camping Schaapswei zijn in de motie (168) meegenomen. In samenwerking met het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee vindt de uitbreiding van deze ontwikkelingen plaats.

Voor de uitbreiding of te realiseren minicampings geldt vanwege de omvang afzonderlijk beleid. Voor dit beleid wordt verwezen naar paragraaf 2.4. Het toestaan van vrije plaatsen of het verspreid realiseren van camperplaatsen is venwege handhaving en veiligheid niet wenselijk.

2.3 Regionaal Beleid

Regionale structuurvisie op Goeree-Overflakkee

Goeree-Overflakkee is een authentiek en vitaal belevingseiland in de Delta. Daarin is het ontspannen wonen, werken en recreëren in dorpen en landschappen met een hoge herkenbare ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid staat hoog in het vaandel. De belangrijkste economische peiler is de toeristische sector. Ook andere economische initiatieven zijn welkom, als zij qua aard en schaal inpasbaar zijn in de cultuurhistorisch waardevolle landschapsstructuur en het open agrarisch karakter van het eiland.

De uitgangspunten bestaan uit de volgende drie onderdelen:

  • A. Kernenprofilering voor gericht versterken van de sociaaleconomische vitaliteit (leefbaarheid en leefomgeving in de meest brede zin van het woord).
  • B. Kansenkaart voor recreatie en toerisme, met vooral inspirerende en perspectiefvolle zones, locaties en thema’s.
  • C. Landschapskwaliteitskaart met daarin waardevolle identiteitsbepalende elementen, structuren en gebieden.

Deze ontwikkelingssystematiek heeft vooral een procesmatig karakter. De gemeenten beseffen dat niet overal alles kan. Daarom wordt bij alle initiatieven gezocht naar de juiste functie op de juiste plek. Deze systematiek biedt de mogelijkheid om direct keuzes te maken waar dat nodig is. Daarnaast biedt het de mogelijkheid om afwegingen te maken in de toekomst, als die zich aandienen. Dat kan vanuit het eiland zelf zijn of van buiten af.

Er is een aantal kernopgaven voor het eiland naar voren gekomen:

  • Een duurzaam antwoord vinden op de neerwaartse sociaal-economische spiraal.
  • Een nieuw langetermijnperspectief bieden voor belangrijke herstructureringsopgaven in verschillende kernen, het opknappen van verouderde openbare ruimtes in woongebieden en bedrijventerreinen en het creëren van de benodigde uitbreidingsruimte voor woningbouw aangrenzend aan enkele dorpskernen, in relatie tot het goed functioneren van een duurzame voorzieningen- en zorgstructuur. Daarbij rekening houdend met behoefte van verschillende levensstijlen op het eiland en de behoefte aan bijzondere woonmilieus en tweede woningen vanuit de randstad in het algemeen en de Tweede Maasvlakte in het bijzonder.
  • Bekendheid en imago als eiland in de Delta verbeteren.
  • Inrichting van het landschap met instandhouding van een duurzame landbouw, rekening houdend met de gevolgen van externe verziltingsdruk en een duurzame waterhuishouding op het eiland.
  • De bereikbaarheid en doorstroming waarborgen met daarbij de garantie dat de verkeersveiligheid niet verslechtert.

Beleidsvisie Klimaat & Energie 'Goeree-Overflakkee klimaatneutraal 2030'

De sociaaleconomische opgave, klimaatverandering en transitie naar duurzaamheid zijn aangrijpingspunten om kansen en bedreigingen te benoemen en koers te zetten richting 2030 passend bij de gewenste vitaliteit van Goeree-Overflakkee.De beleidsvisie is een verdieping van het onderwerp ‘duurzaamheid’ uit de Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee (RSV) en is het beleidsmatige vervolg op de Energievisie als studie. De visie is aanzet om de regionale ambitie van Goeree-Overflakkee op het klimaat en energie beleidsmatig te waarborgen en uit te dragen.

De agrarische sector is een belangrijke actor in de opgave om tot meer duurzame energieproductie op Goeree-Overflakkee te komen. De sector zelf gebruikt ten aanzien van het totale gebruik op Goeree-Overflakkee weinig energie. Agrarische productie in kassencomplexen is het meest energie-intensief. Door moderne en energie efficiëntere technieken zal het energiegebruik van de sector een autonome daling kennen, vanwege de beperkte impact op het geheel wordt de verantwoordelijkheid hiervoor bij de sector zelf gelegd. De agrariërs werken per definitie met biomassa, alleen wordt een groot deel van deze biomassa als product in de voedelsketen ingezet. Reststromen of co-producten kunnen echter energetisch worden gebruikt voor het opwekken van bijvoorbeeld groen gas, warmte of elektriciteit.

Windenergie biedt de regio de grootste kansen om op korte termijn veel duurzame energie op te wekken. Het oprichten van windenergie, verpachten van gronden of zelf exploiteren van windenergie is daarmee een rendabele activiteit. Niet voor niets zijn veel agrarische ondernemers op Goeree-Overflakkee geïnteresseerd en actief bezig met windenergieplannen. Dit betekent dat dit moet worden afgestemd en gecoördineerd door de regio, ook om de wildgroei aan plannen en initiatieven te voorkomen. Hier ligt ook een eigen verantwoordelijkheid voor de sector om samen te werken alsmede na te denken op welke wijze de bredere gemeenschap van het eiland daarbij wordt betrokken.

Het afstemmen tussen de regionale energieambitie met de agrarische sector lijkt evident, zeker omdat een groot deel van de doelstelling door middel van duurzame energieopwekking dient te worden bereikt. Daarnaast kan duurzame energieproductie wellicht de agrarische sector voorzien van een extra economische impuls. Het in beeld brengen van reststromen voor energie uit biomassa, het gebruik maken van de grote dakoppervlakte van de schuren of plaatsingsmogelijkheden van windturbines op agrarische gronden zijn allemaal interessante opties.

Regionaal beleid huisvesting buitenlandse werknemers

In toenemende mate wordt de lokale economie afhankelijk van buitenlandse werknemers. Dit verschijnsel doet zich ook voor in de gemeenten Middelharnis en Oostflakkee. In deze gemeenten zijn verschillende bedrijven gevestigd die in hoofdzaak kunnen blijven bestaan met behulp van werknemers elders uit Europa. In eerste instantie kwamen deze werknemers voor de seizoensgebonden werkzaamheden, maar inmiddels verblijven hier permanent grote aantallen buitenlandse werknemers. Naar schatting gaat voor het gehele eiland Goeree-Overflakkee om circa 1.000 werknemers, waarvan het merendeel afkomstig is uit Midden- en Oost-Europa.

De huisvesting van deze werknemers is primair de verantwoordelijkheid voor de bedrijven waar deze werknemers werkzaam zijn. In veel gevallen wordt deze verantwoordelijkheid echter verlegd naar of overgenomen door uitzendorganisaties, die bemiddelen tussen de werknemer en de werkgever. Deze uitzendorganisaties kopen of huren woningen waar zij de buitenlands werknemers onderbrengen. Hoewel dit lang niet in alle gevallen tot overlast leidt, kunnen er vraagtekens worden geplaatst bij de wijze waarop de huisvesting plaatsvindt. In veel gevallen worden teveel mensen in een woning geplaatst zonder dat de noodzakelijke brandveiligheidseisen in acht worden genomen. Dit levert niet alleen voor de bewoners van het pand zelf, maar ook voor de omgeving gevaar op. Ook zijn situaties bekend waar de huisvesting van buitenlandse werknemers leidt tot overlast in de vorm van geluid of een te hoge parkeerdruk.

Om de verschillende ongewenste situaties tegen te gaan hebben de gemeenten het instrument van handhaving ter beschikking. In veel situaties zal de huisvesting van buitenlandse werknemers in strijd zijn met de planvoorschriften van het van toepassing zijnde bestemmingsplan, hetzij omdat een pand niet bestemd is voor de huisvesting van personen, hetzij omdat er sprake is van een andere vorm van huisvesting dan de toegestane huisvesting van één huishouden. De vraag is echter of handhaving in alle gevallen de oplossing is voor de gesignaleerde problemen. De oplossing kan in veel gevallen ook gevonden worden in voorwaardenscheppend beleid dat voorziet in het mogelijk maken van het op een verantwoorde wijze huisvesten van deze werknemers.

2.4 Gemeentelijk Beleid

Intergemeentelijke Structuurvisie Goeree-Overflakkee

In de Intergemeentelijke Structuurvisie wordt de volgende visie op het thema landbouw gegeven: Het dominante grondgebruik op Goeree-Overflakkee wordt ingenomen door de landbouw. In verband met achterblijvend economisch rendement zullen in deze sector ingrepen nodig blijken. Naast mogelijkheden van schaalvergroting kan hierbij gedacht worden aan nevenactiviteiten als:

  • nevenactiviteiten gelieerd aan het agrarische bedrijf, zoals loonwerkzaamheden, reparatie van landbouwwerktuigen, reparatie en handel in pallets, verkoop van producten (landwinkel), hoveniersbedrijf naast agrarisch bedrijf of een biomassavergisting-installatie voor opwekking en verkoop van energie;
  • nevenactiviteiten gelieerd aan het landelijk gebied, zoals bed & breakfast, kamperen bij de boer, theetuin, zorgboerderij of een stalling;
  • sectorinnovatie door het bedenken van slimmere producten of efficiëntere machines om kosten te besparen en de opbrengsten per hectare te vergroten.

De effecten van de gemelde activiteiten zullen evenwel beperkt zijn, bezien vanuit de economie van het eiland als geheel. Wat wel significante effecten kan genereren binnen het cluster landbouw is glastuinbouw. Zonder een voorkeur voor een dergelijke ontwikkeling binnen de agrarische sector uit te spreken, kan geconstateerd worden dat de provincie de gemeente Oostflakkee heeft geselecteerd als mogelijke vestigingslocatie. De arbeidsproductiviteit die met de mogelijke komst van een grootschalig glastuinbouwgebied gepaard gaat, is als relatief laag te beschouwen. Dit zou in principe betekenen dat de werkgelegenheid hoog kan zijn, maar dat de regio niet per definitie vitaler wordt. Dit verandert evenwel weer doordat de werkgelegenheid door de mogelijk zodanig hoge omvang van het potentiële gebied, dusdanig wordt gestimuleerd dat desondanks toch duidelijk merkbare positieve effecten voor de eilandelijke economie ontstaan. Hiertoe moet uiteraard wel werk verschaft worden aan de eilandelijke beroepsbevolking. Overigens staan de gemeenten positief tegenover het onderzoeken van uitbreidingsruimte voor de bedrijven van de reeds op het eiland gevestigde tuinders.

Toekomstvisie Oostflakkee

Oostflakkee vertaalt met zijn buurgemeentes zijn unieke positie als “Groene Poort van de Delta” en kiest ervoor om ruimte te geven aan nieuwe ontwikkelingen. Haar markante plek in de delta, omringt door water, is de basis voor de ontwikkeling van een hoge belevingswaarde en een hogere landschapskwaliteit. Dit zal de ondergrond vormen voor ontwikkelingen in wonen, werken en recreatie. Het zal resulteren in werkgelegenheid en in een stijging van het welzijn.

De visie stoelt op enkele voorgenomen ontwikkelingen:

  • Er wordt serieus geïnvesteerd in robuuste groene landschapsstructuren en in toegankelijk water.
  • En worden nieuwe vormen van werkgelegenheid aangetrokken. Bij voorkeur arbeidsintensieve bedrijven met relatief hoger opgeleid personeel.
  • Er worden nieuwe inwoners aangetrokken waarvoor aantrekkelijke woonmilieus ontstaan. Doelgroepen voor woningbouw zijn starters, hoger opgeleiden met gezinnen en (vermogende) senioren.
  • Er wordt geïnvesteerd in de leefbaarheid van de diverse kernen en in behoud en ontwikkeling van voorzieningen.
  • Er komt meer aandacht voor jeugd en een breder onderwijsaanbod.
  • Recreatie en toerisme wordt ontwikkeld, met marketing, sterkere routenetwerken en voorzieningen, en meer recreatiemogelijkheden in water en natuur.
  • Een brede ontwikkeling van de landbouw wordt voorzien met nieuwe teeltmogelijkheden en technologie waaronder mogelijk glastuinbouw.

Het is kansrijk om landbouw te ontwikkelen met groene en blauwe diensten. Dit kan bijvoorbeeld met natuurakkers, akkerranden en oevers, waterberging, campings en aantrekkelijke teelten als fruitteelt.

Recreatie en toerisme

Natuurgebieden worden toegankelijker gemaakt voor recreatie. De Hellegatsplaten bieden vele mogelijkheden. De runderen die in de natuurgebieden grazen kunnen door middel van zonering conflicten worden voorkomen. De wilde Heckrunderen kunnen langs de N59 grazen en ten zuiden van Ooltgensplaat de makke runderen, zoals Schotse Hooglanders.

De natuur kan meer betekenis krijgen voor de kernen door interessante bezoekerslocaties aan de dijk. De verbinding tussen dorp en natuur kan ook worden versterkt door de verkoop van wildvlees uit de natuurgebieden. Toegang tot natuurgebieden en oevers dient te worden afgestemd met natuurbeheerders. Ook het cultuurlandschap is gebaat bij grotere toegankelijkheid. Er is grote behoefte aan ommetjes vanuit de kernen.

2.4.1 Duurzaam

Goeree-Overflakkee wil het eiland zo energieneutraal mogelijk maken. De gemeente is voorzien van windmolens. Ook denkt de gemeente aan verschillende mogelijkheden voor een getijdencentrale in Brouwersdam. Daarnaast zijn zonne-energie of biomassavergisting een vorm van duurzame energie die mogelijk is.

Goeree-Overflakkee Het eiland als duurzame energiebron

Op Goeree-Overflakkee wordt momenteel duurzame energie opgewekt. Op het eiland staan een aantal windturbineparken en individuele windturbines, zij leveren de grootste bijdrage aan de opwekking van groene stroom. De stand van zaken over de aanwezigheid van andere vormen van duurzame energieopwekking is niet onderzocht. Uit de inventarisatie voor de energievisie is gebleken dat door duurzame energieopwekking op het eiland al voorzien kan worden in 22% van het energiegebruik.

De relatie tussen de winning van duurzame energie en landschap is zeer afhankelijk van de modaliteit van energieopwekking. Goeree-Overflakkee kent 5 soorten van energiewinning:

  • bio-energie;
  • getijdenenergie;
  • zonne-energie;
  • thermische energie;
  • windenergie.

2.5 Beleid Waterschap Hollandse Delta

Waterschap Hollandse Delta beschermt de Zuid-Hollandse eilanden tegen wateroverlast, beheert het oppervlaktewater, zuivert het afvalwater, beheert de (vaar)wegen en levert een actieve bijdrage aan de ruimtelijke invulling van zijn gebied. Het richt zich daarbij, samen met anderen op veilig en duurzaam wonen, werken en recreëren voor burgers, bedrijven en andere gebruikers.

De strategie en het beleid van waterschap Hollandse Delta is gericht op:

  • het bieden van veiligheid tegen wateroverlast;
  • veilige (vaar)wegen;
  • voldoende en schoon oppervlaktewater.

Daarnaast werkt het waterschap ook actief aan de ruimtelijke inbedding van “water”, met oog voor de ecologie en het landschap en dat water mee bepalend wordt voor de gewenste ruimtelijk economische ontwikkelingen.

Waterplan Goeree-Overflakkee (2008)

Het hoofddoel van het Waterplan Goeree-Overflakkee is het opstellen van een gezamenlijke koers van de gemeenten en het waterschap voor de realisatie van een veilig, schoon, aantrekkelijk en goed beheerd watersysteem in de stedelijke kernen op Goeree-Overflakkee. In het waterplan worden de volgende drie hoofdaspecten aan de orde gesteld:

  1. 1. de inrichting van het gebied en de afstemming tussen de ruimtelijke ordening en het waterbeheer; het gaat daarbij niet alleen om de hoeveelheid water die nodig is voor het realiseren van een bepaald beschermingsniveau tegen wateroverlast, maar nadrukkelijk ook om de beleving van het water binnen de kernen;
  2. 2. het gebruik en het beheer en onderhoud van oppervlaktewater; hierbij horen afspraken over de beheergrenzen en wie wat doet; het waterplan zal daarnaast helpen bij de verankering van de waterzaken binnen de organisaties;
  3. 3. de omgang met afvalwater en regenwater in het gebied; hierbij speelt onder andere de relatie tussen de afvalwaterketen en de kwaliteits- en kwantiteitsaspecten van het oppervlaktewatersysteem.

Gezamenlijk hebben het waterschap, de gemeenten en het Intergemeentelijke Samenwerkingsverband Goeree Overflakkee (ISGO) streefbeelden en doelen voor het water in de kernen opgesteld. De wensbeelden met een ruimtelijke relevantie die volgen uit het Waterplan zijn hieronder opgesomd:

  • gegarandeerde zonering op basis van chloridengehalten in het oppervlaktewater (zoet/zout);
  • waterbergingstekort oplossen door het aanleggen van nieuw oppervlaktewater;
  • aanleggen van waterbalkons, geleidelijke overgang van stedelijk naar landelijk gebied;
  • maatregelen in het kader van de KRW in waterlichamen realiseren voor 2015;
  • natuurvriendelijke oevers waar mogelijk aanleggen;
  • gemengde rioolstelsels vervangen door gescheiden rioolstelsels;
  • historische relatie met water in stedelijke kernen zichtbaar maken;
  • meer aandacht voor het karakteristieke krekenlandschap;
  • aanleggen een of meerdere gemeenschappelijke baggerdepots.

2.6 Conclusie

Het bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. De voorgenomen ontwikkelingen passen binnen het gestelde beleid. De ontwikkelingen van de campings dragen bij aan de recreatie van het gebied.

Hoofdstuk 3 Analyse Plangebied

3.1 Ontstaansgeschiedenis

De naam Oostflakkee is afgeleid van het water tussen de beneden mond van het Spui en het Goereese-Gat. Voorheen stond dit water bekent als 'Vlackee' of 'Flakkee'.

Goeree-Overflakkee waren twee afzonderlijke gebieden. In de veertiende eeuw bestond Overflakkee uit een aantal diverse kleine eilanden met platen. Goeree was een duinachtig gebied. Het plangebied maakte deel uit van het eiland Overflakkee, dat in 5 eeuwen is ontstaan door het na elkaar bedijken van een reeks opwassen (in het water opgeslibde gronden) en aanwassen (tegen de opwassen aangeslibde gronden).

Omstreeks de vijftiende en de zestiende eeuw werd door middel van bedijking de eilandjes samengevoegd tot één groot eiland. In 1752 werden Goeree en Overflakkee met elkaar verbonden middels een vijf kilometer lange Statendam. De bedijking is in het plangebied doorgegaan tot 1928. In elke opwas ontstond een tegen de dijk gesitueerde kern (Oude-Tonge en Ooltgensplaat). Verder ontstond verspreide bebouwing langs de dijken.

Door de eeuwen heen is het eiland regelmatig getroffen door overstromingen. De ergste en bekendste overstroming was in 1953, de Watersnoodramp. Met de aanleg van de Deltawerken verdwenen eb en vloed uit het gebied en kwam een einde aan de aanslibbing en dus aan de groei van Goeree-Overflakkee.

3.2 Functionele Analyse

Het plangebied is een uitgestrekt poldergebied op de overgang tussen de zuidvleugel van de Randstad en de Zeeuwse en Zuid-Hollandse Delta. Het Haringvliet en het Krammer-Volkerak vormen met de (voormalige) platen, slikken en gorzen, en in relatie met de binnendijkse gebieden de landschappelijke hoofdstructuur van het gebied.

Kenmerkende en structurerende landschapselementen van het poldergebied zijn de dijken en de kreekrestanten van het voormalige getijdenlandschap. De her en der aangebrachte boselementen (bijvoorbeeld dorpsbosjes) leveren een bijdrage aan deze hoofdstructuur voor zover zij aan de dijken of kreken zijn gekoppeld. Kenmerkend is de openheid van het gebied en het overwegende gebruik als bouwland.

De basis voor een duurzame en vitale ontwikkeling wordt gevormd door de landschappelijke kernkwaliteiten, de cultuurhistorie en de onderscheidende kwaliteiten van de bestaande bebouwing en dorpen in relatie met het water.

Kenmerkende structuurbepalende landschapselementen zijn de dijken en de kreken en kreekrestanten van het voormalige getijdenlandschap. De dijken rondom de polders delen door hun hoogte en boombeplanting het landschap in afzonderlijke eenheden in. Onderscheiden worden binnendijken (die niet aan water grenzen en niet altijd een waterkerende functie hebben) en buitendijken langs de omringende wateren. De binnendijken zijn veelal beplant met twee rijen populieren, soms op de dijk, soms aan de voet. Bij de afritten naar de boerderijen is soms een derde rij populieren aanwezig die het talud van de afrit volgt. De buitendijken zijn niet beplant.

3.2.1 Agrarisch

Van oudsher is Flakkee altijd een uitstekend akkerbouwgebied geweest. Weliswaar waren de agrarische bedrijven vroeger gemengd, maar de veehouderij stond steeds in dienst van de akkerbouw (bemesting). Beweiding vond veelal plaats op buitendijkse gronden die minder geschikt waren voor akkerbouw. De overige gronden waren uitermate geschikt voor akkerbouw. Typische producten uit deze streek waren alternatieve landbouwgewassen zoals, vlas, meekrap en cichorei.

Onder invloed van een aantal factoren zoals de introductie van kunstmest, de stijgende graanprijzen en de verbetering van de ontwatering vond al vroeg ontmenging plaats. Akkerbouwers stonden bovendien in hoger aanzien dan veehouders in deze regio. De watersnoodramp van 1953 vormde het definitieve einde van de gemengde agrarische bedrijvigheid (akkerbouw-veehouderij) op dit deel van Goeree-Overflakkee. Het gebied is wel weer aantrekkelijk als vestigingsgebied voor grondgebonden veehouderijbedrijven. Oorzaken van deze ontwikkeling zijn onder andere de problemen in de akkerbouw en de ruimtebehoefte van veehouderijbedrijven die in de Randstad moeten wijken voor woningbouw.

Het grondgebruik in het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit akkerbouw. De vroeger aanwezige graslanden langs de kreken zijn vrijwel overal verdwenen. Op enkele percelen komen laagstamfruitbomen voor. Verspreid in het open akkerbouwlandschap liggen de boerderijen. Een aandachtspunt daarbij is de erfbeplanting. Op een aantal agrarische bedrijven komen fraaie erfbeplantingen voor. In veel gevallen is echter nauwelijks of geen erfbeplanting aanwezig of wordt de bestaande beplanting slecht onderhouden.

Op sommige bedrijven vindt opslag plaats van agrarische producten van derden en opslag van niet-agrarische producten. Het komt voor dat agrariërs ook caravans stallen. Het kleinschalig kamperen neemt de laatste jaren langzaam in omvang toe. Er is steeds meer vraag naar bedrijfsruimte voor niet-agrarische functies. De gemeente staat open voor dergelijke ontwikkelingen.

In milieukundig opzicht is duurzame landbouw, die economische continuïteit biedt, een optie voor bedrijfsontwikkeling. Een perspectieve ontwikkeling naar duurzame landbouw vereist echter wel bedrijfsaanpassingen (onder andere aanpassingen met betrekking tot bemesting en gewasbescherming, verruimde teeltplannen, overkapping van de teelt, betere opslagmogelijkheden voor producten). Met name in combinatie met een proces van schaalvergroting kan er ruimte ontstaan voor een zekere mate van extensivering waardoor ook voor de toekomst aan de hoge eisen ten aanzien van de milieukwaliteit is te voldoen. Dit biedt tevens beperkte mogelijkheden voor de eventuele ontwikkeling van natuurwaarden. Natuurproductie en zeker ook actief natuurbeheer door agrariërs kan een mogelijkheid zijn de bedrijfsvoering te verbreden.

Naast de (beperkte) mogelijkheden voor schaalvergroting, intensivering en specialisatie binnen de agrarische sector moet worden verwacht dat het aantal agrariërs dat naast het agrarisch bedrijf een niet-agrarisch nevenberoep of hoofdberoep zoekt, zal toenemen.

Verbrede plattelandsontwikkeling kan voorkomen in relatie met hoofdberoepsbedrijven, maar in veel gevallen ook op nevenbedrijven. In een aantal gevallen zal een neven- of hoofdactiviteit buiten de landbouw worden gezocht. Als het daarbij gaat om niet-agrarische nevenactiviteiten op het agrarisch bedrijf, dient de agrarische "poot" van het bedrijf hoofdzaak te blijven en mag er geen beperkende invloed van de niet-agrarische neventak op de omliggende agrarische bedrijven uitgaan.

De mogelijkheden voor niet-landbouwkundige activiteiten die bijdragen tot verbreding van de economische basis van het landelijk gebied omvatten:

  • toerisme en recreatie: kleinschalig kamperen, kampeerboerderijen, verkoop (streek)eigen producten, recreatief medegebruik gronden, plattelandstoerisme;
  • natuur- en landschapsbeheer: extensief agrarisch beheer; beheers- en onderhoudsovereenkomsten, natuurproductie;
  • semi-agrarische functies zoals paardenpensions, volkstuinen enz.

Binnen het plangebied zijn vier glastuinbouwlocaties. De regels uit de provinciale verordening ten aanzien van glastuinbouw zijn in de planregels overgenomen.

Ook zijn in het plangebied twee intensieve veehouderijen te vinden. Aan de Tilsedijk zit een kippenhouder en aan de Tonisseweg zit een varkenshouderij.

3.2.2 Natuur en water

Het plangebied beslaat een groot aantal polders. De polders worden allemaal afzonderlijk bemalen. Afhankelijk van de hoogteligging en de bodemopbouw wordt het oppervlaktewater op verschillende peilen gehandhaafd. Het waterpeil is in het overgrote deel van het plangebied afgestemd op de functie landbouw.

Het waterbeheer, zowel voor wat betreft de kwantiteit als de kwaliteit, is in handen van het Waterschap Hollandse Delta.

In het waterhuishoudingsplan van de provincie Zuid-Holland zijn functies toegekend aan het grondwater en het oppervlaktewater, gekoppeld aan waterkwaliteits- en waterkwantiteitsdoelstellingen. De hoofdfunctie van het water in het plangebied is gericht op de akkerbouw. De Groote Kreek (bij Oude Tonge), De Weel en Het Groote Gat zijn aangegeven als natuurgebieden.

Het binnendijkse oppervlaktewaterstelsel wordt gevormd door een stelsel van natuurlijke kreken, hoofdwatergangen en kavelsloten. Het buitendijkse deel van het plangebied bestaat uit het water van het Haringvliet en het Krammer-Volkerak met slikken en platen. Het overtollige water uit de polders wordt afgevoerd en via gemalen uitgeslagen op Volkerak en Haringvliet.

Natuur

De natuur zal niet veranderen. Er zal wel een (nieuwe) kudde (makke) runderen in de Hellegatsplaten gaan grazen. Het natuurgebied is ook toegankelijk voor extensieve dagrecreatie. Ten behoeve daarvan zullen informatieborden toegestaan zijn evenals andere kleinschalige voorzieningen, zoals bankjes en prullenbakken. Over het water kan van het reeds bestaande pontje gebruik gemaakt worden om verder door het natuurgebied te wandelen.

3.2.3 Bedrijven

Binnen dit bestemmingsplan zijn, naast agrarische bedrijven, een aantal overige bedrijven aanwezig. Enkel bedrijven tot en met categorie 2 zijn hier toegestaan. Bedrijven in een hogere categorie kunnen zich vestigen op het bedrijventerrein nabij Oude Tonge.

Binnen het bestemmingsplan zijn enkele solitaire bedrijven aanwezig. Aan de huidige situatie veranderd niets. Daarnaast zijn bij de verschillende agrarische bedrijven activiteiten toegestaan die in een hogere milieucategorie dan categorie 2 vallen. Ook hier treedt geen verandering op van de bestaande situatie. Dit brengt dan ook geen knelpunten met zich mee.

3.2.4 Wonen

Binnen het bestemmingsplan zijn verschillende woningen aanwezig. Qua inhoud van de woningen zijn er twee type woningen in het buitengebied te onderscheiden. De dijkwoningen en de overige woningen. De dijkwoningen zijn relatief kleinschalig van opbouw en vanwege het karakter van de dijken is de maximale inhoud van deze woningen beperkt tot 500 m3. Mocht er op dit moment al een grotere woning aanwezig zijn, dan mag deze behouden blijven. Deze woning zal dan niet onder het overgangsrecht komen te vallen. De overige woningen hebben een maximale inhoud van 750 m3. Er zijn echter wel twee verschillende woonbestemmingen voor opgenomen. Dit heeft te maken met de verschillen in goot- en bouwhoogte.

3.2.5 Overige voorzieningen

Voor wat betreft overige voorzieningen zijn er in het plangebied een begraafplaats en een zorgboerderij aanwezig. Daarnaast zijn er reeds twee campings aanwezig en enkele horecavestigingen. Ook is er aan het water een jachthaven aanwezig.

3.3 Nieuwe Ontwikkelingen

In dit bestemmingsplan worden bij recht alleen ontwikkelingen van de campings toegestaan. Het betreft hier het toevoegen van twee nieuwe campings en het uitbreiden van de twee reeds bestaande campings.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.LGBOostflakkee12-BP42_0004.jpg"

Figuur 3.1: Ligging van de campings in het plangebied (Bron: www.google.nl/maps)

Op de afbeelding hierboven is de ligging van de campings te zien.

De uit te breiden campings zijn de camping aan de Schaapsweg 15 (camping De Schaapswei) en de camping aan de Bommelsedijk 9 (camping Buijs), beide in Den Bommel. De nieuw te realiseren campings zijn de camping aan de Galatheseweg 2 en de camping aan de Hooidijk (camping De Windgors).

Voor de uitbreiding van camping 'De Schaapswei' bestaat het voornemen om het bestaande campingterrein uit te breiden naar een combinatie van 20 vaste standplaatsen, 10 standplaatsen voor caravans en tenten en een trekkersveld voor tenten.

Op camping Buijs blijven een aantal van de oorspronkelijk structuren behouden (woonhuis, bestaande toegangsweg, agrarische opslagvoorziening/sanitaire voorzieningen). Een groot deel van het bestaand onverharde landbouwperceel wordt ontwikkeld naar een nieuw campingterrein met nieuwe bebouwing en toegangswegen en parkeren. Daarnaast wordt voorzien in de realisatie van toeristisch kamperen, camperplaatsen, tentkampeerplaatsen en overige functies.

De derde camping is een nieuw te realiseren minicamping aan de Galatheseweg 2 te Achthuizen. Deze camping zal maximaal 10 kampeerplaatsen krijgen.

Het vierde campingterrein wat binnen de gemeente Oostflakkee ontwikkeld wordt is het campingterrein 'De Windgors'. Dit terrein betreft een onbebouwd landbouwperceel in de Weipolderse Gors. Met dit plan wordt een verscheidenheid aan recreatieve functies mogelijk gemaakt, namelijk een combinatie van trekkershutten, campingplaatsen, recreatiewoningen, drijvende tenten, zorgboerderijen, groepsaccommodatie en een aantal gebouwen dat toebehoort aan het campingcomplex.

Daarnaast zijn er een aantal ontwikkelingen die in de loop van de planperiode concreter kunnen worden. Deze worden vooralsnog niet meegenomen in dit bestemmingsplan, omdat de ontwikkelingen nog niet voldoende concreet zijn. Hierbij valt te denken aan het toestaan en realiseren van meer windmolens. Op dit moment is het nog niet voldoende duidelijk wat de exacte locatie voor deze windmolens wordt. Ook de hoogte is nu nog niet bekend. Indien er windmolens gerealiseerd worden,wordt hier een aparte ruimtelijke procedure voor doorlopen.

Ook is het mogelijk om gebruik te maken van biovergisting en biobrandstof. Deze ontwikkeling wordt als zodanig mogelijk gemaakt in de planregels. Verder is er sprake van een uitbreiding van de reeds aanwezige landwinkel. Landwinkel 't Zand ligt aan de Lageweg in Den Bommel.

Ten opzichte van het vigerende plan mag de inhoud van woningen groter zijn. De woningen (niet zijnde dijkwoningen) mogen een maximale inhoud van 750 m3 hebben.

Tot slot is er sprake van waterberging. Dit zal op meerdere plaatsen van belang kunnen worden. Er zijn op dit moment echter nog geen concrete plannen om bepaalde gebieden specifiek voor waterberging te gaan gebruiken.

Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten

4.1 Bodemkwaliteit

4.1.1 Situatie plangebied

Dit bestemmingsplan is grotendeels conserverend. Voor zover in de bestaande situatie geen verandering optreedt zal er geen verslechtering van de bodemkwaliteit optreden als gevolg van dit bestemmingsplan. Voor de meegenomen ontwikkelingen is indien nodig separaat bodemonderzoek uitgevoerd.

4.1.2 Ontwikkelingen

Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen (campings) is er een vooronderzoek bodem uitgevoerd. Hieronder volgt de conclusie van het onderzoek. Het onderzoek is opgenomen in de bijlagen van deze toelichting.

Vooronderzoek Bodem campings Oostflakkee (1 juni 2012, Royal Haskoning)

De nieuw te realiseren minicamping aan de Galatheseweg 2 te Achthuizen zal maximaal 10 kampeerplaatsen krijgen. Gelet op de aard en omvang vormt deze camping geen belemmering voor de bodemkwaliteit.

Uit de beschikbare gegevens van DCMR, ISGO (Intergemeentelijke Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee) en het bodemloket blijkt dat de nieuw te realiseren camping De Windgors geen gevolgen heeft voor de bodemkwaliteit .

Voor de twee uitbreidingslocaties Schapenwei en Buijs zijn gedempte sloten aanwezig. Het type dempingsmateriaal is onbekend. Uit ervaring blijkt dat dergelijke verontreinigingen zeer lokaal van aard zijn en toekomstige ontwikkelingen niet zullen belemmeren.

De bodemonderzoeken die in de directe omgeving zijn uitgevoerd en de bodemkwaliteitskaart geven geen aanleiding een bodemverontreiniging te verwachten die de toekomstige functie negatief kan beïnvloeden. De te realiseren kampeerterreinen vormen tevens geen belemmering voor de bodemkwaliteit.

4.2 Cultuurhistorie

4.2.1 Wettelijk kader

Wet op de Archeologische Monumentenzorg

Ter implementatie van het Verdrag van Malta is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. In deze wet is vastgelegd dat gemeenten in het kader van ruimtelijke ordening ook rekening dienen te houden met het archeologisch erfgoed. In dat kader dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan inventariserend archeologisch onderzoek te worden gedaan, zodat in het plan - indien nodig - een passende regeling kan worden getroffen om aanwezige archeologische waarden te beschermen.

Naar aanleiding van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg heeft Goeree-Overflakkee een eigen archeologisch beleid opgesteld. De Beleidsnota archeologische monumentenzorg voor de vier gemeenten op Goeree-Overflakkee is hiervoor opgesteld. Bij deze beleidsnota hoort ook een archeologische kaart.

De in het ISGO samenwerkende gemeenten moeten in juridische zin bestemmingsplannen ‘archeoproof’ maken. De gemeente Oostflakkee moet aangeven welke archeologische waarden in het geding zijn en op welke wijze de gemeente daarmee wil omgaan. Dit ‘archeoproof’ maken gebeurt door op de plankaart van het desbetreffende bestemmingsplan aan te geven welke gebieden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' krijgen. Deze gebieden zijn over te nemen vanuit de archeologische beleidskaart.

De vier gemeenten van Goeree-Overflakkee gaan een plan van aanpak opstellen over hoe te handelen om cultuurhistorie onderdeel van het bestemmingsplan te maken. Het betreft hier een verplichting die door de minister van OCW in het kader van de herziening van de monumentenzorg (MoMo) is voorbereid. Als gevolg van die verplichting wordt een aanpassing van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voorbereid. Naar verwachting zal die verplichting gemeenten worden opgelegd. Met een plan van aanpak krijgt de gemeente zicht op de mogelijkhedezn om cultuurhistorie in nieuwe bestemmingsplannen te verankeren en zijn ze goed voorbereid op deze aanstaande regelgeving.

Modernisering Monumentenwet

Het MoMo is per 01-01-2012 in werking getreden. De monumentenzorg is op drie hoofdpunten gemoderniseerd:

  1. 1. Nieuwe bestemmingen voor oude gebouwen;
  2. 2. Eenvoudige regelgeving voor eigenaren monumenten;
  3. 3. Cultuurhistorie onderdeel van ruimtelijke plannen.

Het Rijk wil dat leegstaande monumenten worden hergebruikt. Dit voorkomt leegstand en verval en behoudt monumenten voor de toekomst. Om herbestemming te stimuleren kunnen monumenteneigenaren subsidie aanvragen voor het wind- en waterdicht houden van hun monumenten en voor een haalbaarheidsstudie voor het herbestemmen. Met het Nationaal Programma Herbestemming wordt kennis over het herbestemmen gedeeld.

Voor monumenteneigenaren wordt het makkelijker een monument te onderhouden omdat het aanvragen van subsidie eenvoudiger en spoediger verloopt. Voor gemeentelijke en provinciale monumenten geldt de reguliere procedure van acht weken voor het aanvragen van een vergunning en voor een aantal kleine ingrepen in rijksmonumenten is helemaal geen vergunning meer nodig.

De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.

4.2.2 Situatie plangebied

Goeree-Overflakkee is ontstaan uit een reeks eilandjes en platen die werden ingepolderd en met bedijkingen van nieuwe aanwassen steeds werden vergroot. De oudste polders zijn nog te herkennen aan hun ringvormige dijkstructuur. Aanwaspolders hebben vaak een langwerpige vorm, die als schil tegen oudere polders ligt.

In het plangebied komen een aantal bloemdijken voor. De bloemdijken zijn van belang voor graslanden en struwelen. De variatie en afwisseling kan groot zijn door verschillen in microklimaat, afgetrapte randen langs schapenpaadjes en vochtige stukken aan de voet van de dijk.

Met uitzondering van de dorpskern van Oude-Tonge en Ooltgensplaat en het voormalige Fort Prins Frederik met nabijgelegen oevers (allen buiten het plangebied) zijn in de gemeente Oostflakkee geen archeologische waarden bekend.

In het plangebied komen enkele cultuurhistorisch waardevolle gebouwen voor. Vijf panden binnen dit plangebied zijn aangewezen als rijksmonument. Daarnaast is in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) een aantal panden als waardevol aangemerkt.

De volgende adressen staan op de Monumentenlijst:

  • Schaapsweg 25;
  • Groeneweg 2;
  • Molendijk 33;
  • Oudelandsedijk 11;
  • Tonisseweg 1.

4.2.3 Ontwikkelingen

De ontwikkeling van de campings heeft geen invloed op de aanwezige cultuurhistorische aspecten.

4.3 Ecologie

4.3.1 Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998.

Soortenbescherming

Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Er bestaan drie beschermingsregimes voor drie verschillende groepen van beschermde soorten. Voor de algemeen beschermde soorten (tabel 1) geldt een algemene ontheffing voor ruimtelijke ingrepen. Ook voor de overige beschermde soorten (tabel 2) is ontheffing mogelijk, mits wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor strikt beschermde soorten (tabel 3) kan enkel afgeweken worden na een uitgebreide toetsing.

Gebiedsbescherming

Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de Natuurbeschermingswet is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.

4.3.2 Situatie plangebied

In het buitengebied van Oostflakkee liggen de Ecologische Hoofdstructuur, Natura 2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten en Wetlands.

Het plangebied maakt onderdeel uit van de Zeeuws-Zuidhollandse delta, waar de rivieren Rijn, Maas en Schelde de Noordzee bereiken. Het voormalige ecologische rijkdom van het uitgestrekte getijdengebied, met vele zoet-zoutovergangen, is sterk afgenomen door de aanleg van de Deltawerken. Desondanks zijn buitendijks nog vele waardevolle natuurgebieden aanwezig. Een groot deel van deze buitendijkse gebieden (de slikken en gorzen langs het Haringvliet en het Krammer-Volkerak) heeft een natuurfunctie. Deze oppervlakte natuur is voedselrijk, hoogproductief en rustig. Vooral in het voor- en najaar verblijven grote aantallen trekvogels tijdelijk in het gebied. Doordat ook de betekenis als broed- en overwinteringsgebied aanzienlijk is, kan het buitendijkse gebied worden aangemerkt als vogelgebied van grote internationale betekenis. Een groot deel is aangewezen als staatsnatuurmonument en als internationaal Wetland.

Van meer bescheiden ecologische betekenis is het binnendijkse gebied dat ecologisch kenmerken bezit, te weten rust, ruimte en restanten van kreken. Hier is vooral sprake van potentiële ecologische waarden die door bestaande en nog te ontwikkelen plannen ontwikkeld kunnen worden.

Ten slotte dient de functionele samenhang tussen de binnen- en de buitendijkse gebieden genoemd te worden. Met name ganzen gebruiken beide gebieden als foerageer- respectievelijk rustgebied.

Het buitendijks gebied wordt voornamelijk gevormd door het Haringvliet en het Krammer-Volkerak met aangrenzende slikken en schorren, welke zeer waardevol zijn voor vele vogelsoorten. Het Haringvliet en het Krammer-Volkerak zijn belangrijke gebieden voor overwinterende ganzen en zwanen.

Het Haringvliet/Hollandsch Diep is een grootschalig stagnant zoetwatergebied waar het water dat wordt aangevoerd door Rijn en Maas tot stilstand komt. Als gevolg van dit stagnante karakter komt een groot deel van de door de rivieren aangevoerde verontreinigingen hier tot bezinking zodat op veel plaatsen sprake is van verontreinigde waterbodems. Ondanks de matige kwaliteit van water en bodem is dit gebied van groot belang voor doortrekkende en overwinterende watervogels. Langs de oevers bevinden zich voormalige gorzen die thans overwegend bestaan uit grasland, rietland en ruigten en die van belang zijn als broedgebied voor weide- en moerasvogels. 's Winters zijn hier grote aantallen ganzen aanwezig. Het Haringvliet is vooral van belang voor de grauwe gans en brandgans. Voor beide soorten is het 1%-criterium behaald, wat betekent dat minimaal 1% van de totale geografische populatie van de soort is waargenomen in het Haringvliet. Belangrijke voedsel- en slaapgebieden zijn de Ventjagersplaat en de riet- en grasgorzen tussen Stad aan het Haringvliet en Den Bommel.

Ook het Krammer-Volkerak is ingrijpend van aard veranderd na de afsluiting. Momenteel is sprake van een stagnant, zoet meer, omzoomd door omvangrijke oeverzones waaronder de vroeger alleen bij eb droogvallende Hellegatsplaten. Ook dit gebied is door zijn omvang en rust van zeer grote ecologische betekenis en vooral kwetsbaar voor verstoring van de rust. Het Krammer-Volkerak is met name van belang voor de kleine zwaan, grauwe gans en brandgans. Belangrijke voedsel- en slaapgebieden zijn de Krammerse Slikken en de ondiepe waterdelen. Daarnaast vliegen ganzen en zwanen uit dit gebied ook naar de Ventjagersplaat om te overnachten.

Overig buitendijks gebied met hoge of bijzondere natuurwaarden zijn:

-Schorren bij Ooltgensplaat;

-Hellegatsplaat;

-grasgorzen tussen Den Bommel en de Hellegatsdam.

Deze gebieden hebben grote waarden voor veel moerasvogels en steltlopers en vormen het broedgebied voor onder andere de kluut, tureluur en bontbekplevier. Tijdens de voor- en najaarstrek worden steltlopers als zwarte ruiter, groenpootruiter en wulp aangetroffen. In de winter worden de gebieden bezocht door onder andere strandleeuwerik, oeverpieper, sneeuwgors en velduil.

Binnendijkse polders

In het binnendijkse gebied zijn de natuurwaarden relatief beperkt. Een aantal open polders is 's winters van belang als foerageergebied voor ganzen. Voor het overige zijn de natuurwaarden geconcentreerd rond het stelsel van kreken en dijken. Het gaat hier om samenhangende netwerken die ook van betekenis zijn voor de regionale ecologische infrastructuur.

De dijken zijn vooral van belang voor vegetaties en insecten (in het bijzonder vlinders). Door een extensief maai- en begrazingsbeheer zijn hier soortenrijke zogenaamde bloemdijken ontstaan, die vooral kwetsbaar zijn voor vermesting en verzuring.

Vooral op de zuidhellingen komen soortenrijke vegetaties voor die kenmerkend zijn voor de middeneuropese stroomdalflora met bijzondere soorten als ijzerhard, wilde marjolein, geelhartje, trilgras, akkerklokje, dubbelkelk, kroonkruid, aardaker, grote keverorchis, kruisdistel, wilde agrimonie en gele morgenster.

Op een aantal dijken zijn struwelen aanwezig met soorten als hondsroos, egelantier, meidoorn en braamsoorten. Deze struwelen herbergen veel broedvogels waaronder patrijs, tortelduif, spotvogel, fitis en bosrietzanger.

Het krekenpatroon is hoofdzakelijk van potentiële ecologische betekenis, met uitzondering van enkele kleine reservaten die nu reeds waardevol zijn, vooral als gevolg van de zoute kwel. De oorspronkelijke geleidelijke overgangen van kreken naar agrarisch gebied, die bestaan uit laag gelegen, flauw hellende graslanden zijn, met uitzondering van enkele natuurgebieden, verdwenen. De meest waardevolle kreken zijn de Groote kreek bij Oude-Tonge, de Kleine Kreek en Groote kreek bij Den Bommel en de Magdalenakreek. In deze gebieden zijn waardevolle water- en oevervegetaties aanwezig van brakke en zoute milieutypen. Plaatselijk zijn ook zilte graslanden aanwezig. Bij de overige kreekrestanten zijn de steile oevers, het intensieve grondgebruik op de aangrenzende percelen en de matige waterkwaliteit er de oorzaak van dat actuele natuurwaarden van de kreken gering zijn. Een aantal kreken is in het kader van de ruilverkaveling Flakkee bovendien verdwenen (gedempt).

De potenties van de overige (voormalige) kreken zijn echter groot; door herinrichting van de oevers, verbetering van de waterkwaliteit en behoud van de rust rondom deze kreken kan op termijn een zeer waardevol blauw-groen netwerk ontstaan met een soortenrijke flora en fauna.

Nabij de dorpskernen zijn recent kleine boselementen aangelegd. Deze vervullen vooral een recreatieve functie en vormen daarnaast het broedgebied voor algemene soorten kleine zangvogels.

De open polders zijn van geringe ecologische betekenis. Plaatselijk komen in de winter relatief grote aantallen ganzen voor.

4.3.3 Ontwikkelingen

Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen is er een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Hieronder volgt de conclusie van het onderzoek. Het onderzoek is opgenomen in de bijlagen van deze toelichting.

Toetsing aan de Flora- en faunawet (24 juli 2012, Royal Haskoning)

Uit het onderzoek komt naar voren dat er diverse algemene soorten voorkomen in het plangebied (tabel 1 van de Flora- en faunawet). Voor deze soorten geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling. Hier is wel de Algemene zorgplicht van de Flora- en faunawet van kracht.

Van de zwaarder beschermde soorten is het niet uit te sluiten dat broedvogels en vleermuizen (tabel 3) voorkomen. Broedende vogels kunnen door de werkzaamheden worden verstoord, wat overtreding van artikel 11 van de Flora- en faunawet oplevert. Door buiten het broedseizoen, dat grofweg loopt van half maart tot half augustus, te werken of door beide locaties ongeschikt te maken voor broedende vogels voorafgaand aan het broedseizoen, is te voorkomen dat broedende vogels worden verstoord. Hierdoor treedt er dan ook geen overtreding meer op als gevolg van werkzaamheden bij de (verdere) inrichting van de locaties.

Verder kunnen in het plangebied diverse zwaarder beschermde vleermuissoorten foeragerend voorkomen. Er treden echter geen effecten op vleermuizen op, er is dan ook geen kans op overtreding.

4.4 Externe Veiligheid

4.4.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid betreft de kans op overlijden van burgers (aanwezig in bebouwing of verblijfsgebieden grenzend aan risicobronnen) als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een risicobron. Risicobronnen kunnen bedrijven zijn, maar ook het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, vaarwegen en spoorwegen en via buisleidingen. Ook risico's veroorzaakt door windturbines (afvallen rotorbladen) en dalend en stijgend vliegverkeer bij vliegvelden, worden gerekend tot externe veiligheidsrisico's.

Dit risico wordt uitgedrukt in plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is de overlijdenskans per jaar van een persoon die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een risicovolle activiteit. Dit kan op een kaart worden weergegeven met behulp van contouren. Het groepsrisico betreft de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde grootte komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico kan met behulp van een diagram worden weergegeven.

Bevi

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. De norm voor het plaatsgebonden risico is vastgesteld op 10-6 per jaar. Voor kwetsbare objecten, zoals woningen en scholen, is dit een grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten, zoals bedrijfsgebouwen en sporthallen, is dit een richtwaarde.

Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico en geeft ook aan hoe deze veiligheidseisen doorwerken in plannen voor de ruimtelijke ordening. Op grond van het besluit worden in een ministeriële regeling voor een aantal bedrijfssectoren (LPG-tankstations, opslag van gevaarlijke stoffen (PGS 15), ammoniakkoelinstallaties) vaste veiligheidsafstanden vastgelegd. Voor de overige bedrijven wordt de veiligheidsafstand met een risicoberekening bepaald. Bij het maken van een bestemmingsplan moeten gemeenten hiermee rekening houden.

Het Bevi bevat geen wettelijke grenswaarde voor het groepsrisico; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het groepsrisico in het gebied rondom de inrichting. Er is een oriëntatiewaarde bepaald, die aangeeft wanneer de kans dat bij een ongeval 10, 100 of 1000 doden vallen, voldoende klein is. Dit geeft houvast bij de beoordeling bij welke bevolkingsdichtheid in de omgeving van een risicobedrijf er nog sprake is van een voldoende veilige situatie. De gemeente dient verantwoording af te leggen met betrekking tot het groepsrisico. Het bevoegd gezag motiveert - kort gezegd - in ieder geval:

  • het aantal personen in het invloedsgebied;
  • het groepsrisico;
  • de mogelijkheden tot risicovermindering;
  • de alternatieven;
  • de mogelijkheden om de omvang van de ramp te beperken;
  • de mogelijkheid tot zelfredzaamheid.

Naast de verantwoording van het groepsrisico moet advies worden gevraagd aan de regionale brandweer over het groepsrisico en de mogelijke gevolgen van het bestemmingsplan voor de mogelijkheden van rampbestrijding en de zelfredzaamheid van de bevolking binnen het invloedsgebied van het bedrijf.

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is vergelijkbaar met het Bevi, maar dan van toepassing op buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het gaat om buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm (1,97 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa (16 bar) en om buisleidingen voor aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm (2,76 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa. Buiten de regels over het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico is in het Bevb bepaald dat in een bestemmingsplan de ligging van buisleidingen wordt weergeven en dat een regeling wordt opgenomen voor de belemmeringenstrook. Deze belemmeringenstrook ligt op vijf meter aan weerszijden van de buisleiding of vier meter in geval van aardgasleidingen met een druk tussen 1600 en 4000 kPa.

4.4.2 Situatie plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.LGBOostflakkee12-BP42_0005.jpg"

Figuur 4.1: Risicokaart van Oostflakkee (d.d. 27 februari 2012)

Op afbeelding 4.1 is een uitsnede van de risicokaart opgenomen. Daarop is te zien dat er binnen het plangebied twee wegen zijn waar vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, te weten de N59 en de N215. Daarnaast zijn er verschillende propaantanks aanwezig binnen het plangebied. Er zijn geen buisleidingen binnen het plangebied aanwezig die relevant zijn voor het aspect externe veiligheid.

4.4.3 Ontwikkelingen

Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen is er een vooronderzoek externe veiligheid uitgevoerd. Hieronder volgt de conclusie van het onderzoek. Het onderzoek is opgenomen in de bijlagen van deze toelichting.

Notitie Externe Veiligheid in relatie tot campings (9 juli 2012, Royal Haskoning)

Uitbreidingscampings

De twee uitbreidingscampings zijn Camping De Schaapswei en Camping Buijs.

Camping De Schaapswei wordt aangemerkt als kwetsbaar, vanwege de aanwezige horeca. In het kader van externe veiligheid zijn er geen risico's die invloed hebben op deze camping.

In en in de nabijheid van Camping Buijs zijn er geen risico's op het gebied van externe veiligheid.

De uitbreiding van de twee campings brengen geen belemmeringen met zich mee.

Nieuwe campings

De twee nieuwe te realiseren campings zijn de Camping Galatheseweg 2 en Camping De Windgors.

Voor de komst van Camping Galatheseweg 2 zijn er geen belemmeringen. Ook de camping zelf zal niet voor knelpunten zorgen.

Nabij Camping De Windgors is een propaantank aanwezig. De tank ligt op ruime afstand van de camping en heeft daarom geen invloed hierop. Er zijn in het kader van externe veiligheid dan ook geen belemmeringen voor het oprichten van een camping.

4.5 Kabels En Leidingen

4.5.1 Situatie plangebied

Binnen het plangebied zijn enkele planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Er bevindt zich een bovengrondse hoogspanningsverbinding van 150 kV. Daarnaast zijn er meerdere rioolwaterpersleidingen en effluentieleidingen aanwezig. Deze kabels en leidingen hebben een beschermingszone op de kaart gekregen. Binnen deze zone is voor een aantal werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden nodig.

4.5.2 Ontwikkeling

De hierboven genoemde kabels en leidingen liggen niet in de buurt van de ontwikkelingen (campings). Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

4.6 Milieuhinder Agrarische Bedrijven

4.6.1 Situatie plangebied

Het plangebied wordt gekenmerkt door de vele agrarische bedrijven die aanwezig zijn. Er vindt veel akkerbouw plaats, maar ook glastuinbouw is in dit plangebied goed vertegenwoordigd. Binnen het plangebied zijn twee intensieve veehouderijen gevestigd. De geurcontour van beide bedrijven is op de verbeelding opgenomen. Binnen de geurcontour is het niet toegestaan om nieuwe geurgevoelige objecten toe te staan.

4.6.2 Ontwikkelingen

De ontwikkelingen (campings) liggen niet in of in de nabijheid van de opgenomen geurcontouren van de intensieve veehouderij of van het pluimveebedrijf.

4.7 Milieuhinder Overige Bedrijven

4.7.1 Wettelijk kader

In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan hinder door bedrijven in algemene zin. Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder veroorzaken door onaangename geur, lawaai, stof, trillingen of drukke verkeersbewegingen. Het is daarom wenselijk als bedrijfsactiviteiten of andere milieubelastende functies op een zekere afstand van woningen en andere hindergevoelige functies zijn gesitueerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).

In deze handreiking wordt aangegeven hoe door middel van milieuzonering de afstand tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies voldoende blijft. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven op een passende afstand ten opzichte van woningen worden gesitueerd en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bestaande bedrijven worden gepland. Niet ieder bedrijf heeft evenveel invloed op de omgeving. In de handreiking worden bedrijfsactiviteiten daarom ingedeeld in zes categorieën. Per milieucategorie zijn richtafstanden opgenomen die aangehouden kunnen worden om hinder te voorkomen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in afstanden tot een rustige woonwijk en tot een gebied met een menging van functies. In figuur 4.2 zijn de richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur. De bedrijvigheid kan volgens de handreiking van de VNG ingedeeld worden in categorieën die lopen van 1 tot en met 6. Hierbij lopen de richtafstanden uiteen van 0 meter tot 1500 meter.

Milieucategorie Richtafstanden tot een 'rustige woonwijk' Richtafstanden tot een 'gebied met menging van functies'
1 10 meter 0 meter
2 30 meter 10 meter
3 50-100 meter 30-50 meter
4 200-300 meter 100-200 meter
5 500-1.000 meter 300-700 meter
6 1.500 meter 1.000 meter

Figuur 4.2: Richtafstanden per milieucategorie.

De VNG-publicatie blijft een richtlijn, waarin in algemene zin richtafstanden zijn bepaald op basis van gemiddelde productieprocessen. Het kan daarom zinvol zijn om in specifieke situaties de bewuste bedrijven nader te beschouwen op hun bedrijfsactiviteiten. Het kan immers zo zijn dat een specifiek bedrijf er een andere bedrijfsvoering op nahoudt, waardoor de hinder minder is dan wat op grond van de VNG-publicatie wordt ingeschat.

Bovendien moeten bedrijven op basis van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer (milieuvergunning) of op basis van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) aan voorschriften voldoen. Deze voorschriften hebben onder meer als doel de hinder voor de omgeving te reguleren en op een acceptabel niveau te houden. Deze voorschriften bieden daarom ook inzicht in de hindersituatie.

4.7.2 Situatie plangebied

In het plangebied komen verschillende bedrijfsactiviteiten voor. De meeste activiteiten hebben een directe relatie met de agrarische bedrijven. Het betreft dan veelal veem en pakhuizen en propaantanks. In het buitengebied zijn geen gasleidingen aanwezig, waardoor er op veel plaatsen bovengrondse propaantanks aanwezig zijn.

Daarnaast zijn er in het plangebied diverse rioolwaterzuiveringsinstallaties aanwezig. Deze installaties zijn bedrijven van categorie 4 en brengen een geurcontour met zich mee. Deze rioolwaterzuiveringsinstallaties zijn allen reeds bestaande bedrijven. Nieuwe ontwikkelingen dienen rekening te houden met de aanwezige geurcontouren. Op de verbeelding van het bestemmingsplan zijn de contouren opgenomen. In de planregels is opgenomen dat ter plaatse van de geurcontour geen nieuwe geurgevoelige objecten mogen worden gerealiseerd.

4.7.3 Ontwikkelingen

Ten aanzien van de campingontwikkelingen in het plangebied kan gesteld worden dat er geen knelpunten optreden. De campings liggen niet in de hindercontouren van bedrijven. Camping de Windgors krijgt deels wel te maken met geurhinder van de nabijgelegen rioolwaterzuiveringsinstallatie. In de planvorming is hier reeds rekening mee gehouden. Ter plaatse van de geurcontour zijn geen geurgevoelige functies toegestaan. De kampeerplaatsen en huisjes zijn dan ook zo ver mogelijk, buiten de geurcontour, van de rioolwaterzuiveringsinstallatie gesitueerd.

4.8 Mobiliteit

4.8.1 Wettelijk kader

Voor een goede ruimtelijke ordening is een goede verkeersafwikkeling en een veilige verkeersontsluiting van alle modaliteiten van belang. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.

4.8.2 Situatie plangebied

Dwars door het plangebied loopt de N59. De weg is ingericht voor een snelheid van 100 km/u en heeft 1 x 1 rijbaan (stroomweg). De overige wegen zijn te typeren als gebiedsontsluitingswegen, dan wel erftoegangswegen.

Openbaar vervoer

Door het landelijk gebied lopen verschillende buslijnen. De belangrijkste halte zit aan de Schaapsweg/N59. Hier komen 5 buslijnen. De bussen gaan van Stellendam naar Rotterdam en fungeren als buurtbussen over het gehele eiland.

4.8.3 Toekomstige situatie

Door het grote gebruik van de N59 is de doorstroming de laatste jaren op een aantal plaatsen onder druk komen te staan. Om deze problematiek op te lossen zijn er reeds plannen in ontwikkeling om de N59 deels 2 x 2 rijbanen te maken. Hierdoor wordt de doorstroming vergroot en zal ook de verkeersveiligheid toenemen. In het gedeelte waar 2 x 2 rijbanen gaan komen, zal ook ruimte gemaakt worden voor een busbaan.

Daarnaast wordt het openbaar vervoer verbeterd door de aanleg van een nieuw busstation. Dit zal gerealiseerd worden op de locatie Schaapsweg/N59. Er zal in de nieuwe situatie een ruime opstelgelegenheid gecreëerd worden. Daarnaast zal hier ook een groot parkeerterrein en voldoende parkeergelegenheid voor fietsers aangelegd worden. Tot slot wordt het busstation voorzien van een ‘kiss & ride’ zone.

Ook bij het Hellegatsplein is een (kleine) ontwikkeling voorzien. Hier wordt de bestaande invoegstrook naar de A29 richting Rotterdam verlengd. De bestaande bufferstrook zal omgevormd worden tot busstrook. De bovenstaande ontwikkelingen worden niet meegenomen in het onderhavige bestemmingsplan.

4.8.4 Ontwikkelingen

Voor de ontwikkelingen en de uitbreidingen van de campings is van vijf wegen de intensiteit geschat.

Gelet op hun ligging ten opzichte van kernen en dorpen en/of aanliggende voorzieningen, bedrijven of woningen kan gesteld worden dat elk van de wegen lage intensiteiten heeft.

Dit is gedaan op basis van ligging en de telcijfers op vergelijkbare plattelandswegen (vaak ver beneden de 1000 mvt/etmaal) en op de telcijfers van Lageweg en Schaapsweg welke een belangrijkere verkeerskundige functie hebben. Deze vijf wegen zijn rustige afgelegen plattelandswegen.

De volgende schattingen zijn gedaan:

  • Oudelandseweg (te Ooltgensplaat): ca. 450 mvt/etmaal
  • Galatheseweg (te Achthuizen): ca. 600 mvt/etmaal
  • Zandweg t.h.v. de Galatheseweg: ca. 520 mvt/etmaal
  • Hooidijk: ca. 650 mvt/etmaal
  • Grote Adrianna Theodorapolder t.h.v. Hooidijk: ca. 450 mvt/etmaal

Uit deze schattingen volgt dat de intensiteit geen invloed heeft op het gebied. Er hoeft daarom geen onderzoek verricht te worden naar de mobiliteitseffecten van de voorgenomen ontwikkelingen.

4.8.5 Aanvullend onderzoek

Naar aanleiding van de tussenuitspraak van de Raad van State is een aanvullend onderzoek uitgevoerd om aan te tonen dat de verkeersaantrekkende werking van de camping geen nadelige gevolgen heeft voor de wegen in de omgeving. Daarnaast is in het onderzoek gekeken of de parkeerbehoefte daadwerkelijk op eigen terrein opgelost kan worden. In de onderstaande tekst worden de conclusies van het onderzoek weergegeven. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 10 van deze toelichting.

Conclusie

Ten aanzien van de verkeersafwikkeling is in het onderzoek aangetoond dat de verkeersgeneratie van de camping tussen de 150 en 175 verkeersbewegingen per dag met zich meebrengt. De capaciteit van de Schaapsweg, Groeneweg en Lageweg bedraagt ruim 3000 voertuigen per uur. Het huidige gebruik van deze wegen bedraagt minder dan 1000 voertuigen per etmaal. Er is dan ook nog meer dan voldoende capaciteit om de verkeersbewegingen van de camping op te vangen op de bestaande wegen. Daarnaast heeft het onderzoek aangetoond dat de verkeersafwikkeling via de Schaapsweg, Groeneweg en Lageweg wordt afgewikkeld en niet via de Bommelsedijk. Aan de Bommelsedijk wordt enkel een mogelijkheid voor calamiteitenontsluiting gerealiseerd.

Ten aanzien van parkeren heeft het onderzoek aangetoond dat uitgegaan dient te worden van een parkeernorm tussen de 1,1 en 1,3 parkeerplaats per huisje. Dit is afhankelijk van de grootte van de huisjes. Voor 4-persoons huisjes ligt de norm lager dan voor 8-persoons huisjes. Op de ontwerptekeningen van de camping is sowieso ruimte ingetekend voor 100 a 150 parkeerplaatsen. Het onderzoek heeft aangetoond dat er tussen de 224 en 267 parkeerplaatsen benodigd zijn. Op het campingterrein is nog voldoende ruimte over om de overige parkeerplaatsen te realiseren. Parkeeroverlast als gevolg van de camping is dan ook niet te verwachten.

4.9 Molenbiotoop

4.9.1 Wettelijk kader

Advies op maat Molenbiotopen Zuid-Holland

Om de vrije windomvang en het zicht op traditionele molens in het Zuid-Hollandse landschap te garanderen hanteert de provincie Zuid-Holland het begrip 'molenbiotoop'. De handreiking 'Advies op maat Molenbiotopen' levert een bijdrage bij het verbeteren van de molenbiotoop en het landschap. Kerktorens en molens vormden vroeger oriëntatiepunten in het landschap. Nu dragen zij bij aan de ruimtelijke kwaliteit van de provincie Zuid-Holland.

De groenstructuur om een molen heeft een hoge landschappelijke waarde. De waarde van het groen staat dan lijnrecht tegenover de waarde van de molen. Tevens ondervindt de molen windbelemmering van het groen. Het kappen van een monumentale eikenlaan ten behoeve van de molenbiotoop zou de groenstructuur schade toebrengen en verdient niet de aanbeveling. Het volgroeien van de molenbiotoop ten behoeve van de groenstructuur evenmin.

Binnen een straal van 100 meter gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag geen bebouwing worden opgericht of beplanting aanwezig zijn, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek. De maximaal toegestane bebouwings- en beplantingshoogte op deze grens is het vertrekpunt voor de 1 op 30 lijn (vanuit dit punt dient een schuine lijn te worden getrokken met een stijging van telkens 1 meter hoogte per 30 meter afstand).

In situaties waarin de vrije windvang en het zicht op de molen reeds beperkt zijn door bebouwing is afwijking van bovengenoemd criterium mogelijk, mits de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder beperkt worden.

Tussenbalans Molenbeleid 2010

De provincie zet zich in om de historische Zuid-Hollandse molens te bewaren voor de komende generaties. Zij streven naar het in stand houden en ontwikkelen van molens en molencomplexen als uniek Hollands beeldmerk. De provincie wilt dit cultureel erfgoed ontwikkelen en benutten voor recreatieve en toeristische doeleinden.

4.9.2 Situatie plangebied

Molen De Bommelaer is een korenmolen aan de rand van het dorp Den Bommel in de gemeente Oostflakkee. De Bommelaer is de enige molen die nog over is van de Ambachtsheerlijkheid. Naast de Bommelaer liggen ook de biotopen van molen de Windlust in Achthuizen en molen de Korenbloem in Oude Tonge in het plangebied.

Om de molen De Bommelaer is veel beplanting te vinden. Deze groenstructuur is van landschappelijke waarde. Er dient dus een balans gevonden te worden tussen behoud van de groenstructuur en verbetering van de molenbiotoop. Dat houdt bijvoorbeeld in dat bij verwijdering van de bomen langs de dijk een nieuwe laagblijvende groenstructuur wordt aangeplant.

In de planregels is een gebiedsaanduiding opgenomen die de molenbiotopen beschermd. Deze hebben een straal van 400 m. Binnen de 400 m is bepaald dat binnen een straal van 100 m uit het middelpunt van de molen geen nieuwe bebouwing mag worden opgericht of beplanting aanwezig mag zijn hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek.

Binnen een afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen mag geen bebouwing worden opgericht of mag geen beplanting aanwezig zijn met een hoogte die meer bedraagt dan 1/100 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molen (1 op 100-regeling) gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek.

Voor zover de molenbiotoop is gelegen buiten de bebouwingscontour (aangegeven met de aanduiding vrijwaringszone - molenbiotoop 2), geldt dat de maximale hoogte ten hoogste 1/100 bedraagt van de afstand tot het middelpunt van de molen (1 op 100-regeling).

Vanaf de grens van het bebouwd gebied wordt de hoogte die is toegestaan op basis van de 1 op 30-regeling horizontaal doorgetrokken. Indien op basis van de 1 op 100-regeling een hogere hoogte is toegestaan, prevaleert deze hoogte. In figuur 5.1 wordt deze regeling verduidelijkt.

4.10 Luchtkwaliteit

4.10.1 Wettelijk kader NIBM

Het Nederlandse wettelijke stelsel voor luchtkwaliteitseisen wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen', van de Wet milieubeheer. Dit wettelijk stelsel wordt ook wel de 'Wet luchtkwaliteit' ('Wlk') genoemd.

Voor kleine ontwikkelingen is de regeling Niet In Betekenende Mate (NIBM) van toepassing.

In de regelgeving zijn alleen voor de componenten NO2 en PM10 NIBM-grenzen opgenomen aangezien dit in Nederland de meest kritische componenten zijn. Een project draag niet in betekenende mate bij als aannemelijk is dat het project een toename van de afzonderlijke concentraties van de componenten NO2 en PM10 veroorzaakt van maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarden van NO2 en PM10. Dit komt overeen met een concentratie van de betreffende component van 1,2 µg/m3. Deze maximale bijdrage is van toepassing op de minst gunstige plaats (zijnde de 'worst-case' benadering).

Er zijn twee mogelijkheden om aan te tonen dat een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit:

  • In de Regeling NIBM zijn categorieën aangewezen waarvoor vaststaat dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een optie is om aan te tonen dat een project binnen de grenzen van een categorie uit de Regeling NIBM valt;
  • Als het gaat om meerdere kleine plannen waarbij sprake is van een combinatie van bestemmingen is de Regeling NIBM niet direct van toepassing. Er zal dan apart gekeken worden of de bijdrage niet in betekenende mate is.

4.10.2 Situatie plangebied

Het bestemmingsplan is grotendeels conserverend van aard. Er wordt dan ook niet verwacht dat luchtkwaliteit voor knelpunten gaat zorgen.

4.10.3 Ontwikkelingen

Voor de ontwikkelingen kan gesteld worden dat deze dusdanig klein van aard zijn, dat deze geen knelpunten voor luchtkwaliteit met zich mee brengen. De verkeersaantrekkende werking van de campings is minimaal waardoor het project niet in betekenende mate bij zal dragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.11 Water

4.11.1 Wettelijk kader

In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.

4.11.2 Situatie plangebied

Het afvalwater wordt vanuit de kernen en het plangebied afgevoerd naar drie verschillende afvalwaterzuiveringsinstallaties (in beheer en eigendom van het waterschap Hollandse Delta) en aldaar gezuiverd. Afvoer en transport gebeurt door diverse rioolwaterpersleidingen die door het plangebied lopen. Ook deze persleidingen zijn in beheer en eigendom van het waterschap. Daarnaast is Rijskwaterstaat water- en nautisch beheerder van Haringvliet en Volkarakzoommeer.

4.11.3 Ontwikkelingen

Om invulling te geven aan de eisen van het waterschap Hollandse Delta dient in het bestemmingsplan rekening gehouden te worden met de normen voor watercompensatie en extra oppervlaktewater.

Dit betekent dat in het bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met het fysiek bestemmen van de functie water. Binnen het bestemmingsplan dient voor de volgende plangebieden het volgende netto oppervlak aan water gereserveerd te worden:

  • Camping 'De Schaapswei': 180 m2.
  • Uitbreiding camping 'Buijs': 1.034 m2
  • Nieuwe ontwikkeling (mini)camping Galatheseweg: 0 m2 (geen watercompensatie noodzakelijk)
  • Nieuwe ontwikkeling camping 'De Windgors': 1.333 m2

Uitgangspunt hierbij is dat de plannen zoals geschetst in de concept waterparagraaf “Buitengebied gemeente Oostflakkee” (d.d. 23 juli 2012 met kenmerk 9X0652/R/904819/Rott) één op één worden uitgevoerd. Dit onderzoek is te vinden in de bijlagen.

Het beheer en onderhoud van toekomstig water zal in de toekomst in beheer zijn bij de initiatiefnemers/ exploiterend eigenaars van bovengenoemde planlocaties.

Om nadelige effecten in het watersysteem te beperken, wordt geadviseerd om bij de bouw geen uitlogende materialen te gebruiken.

De bestaande riolering moet hoogstwaarschijnlijk worden aangepast om ontwikkeling van campingterreinen mogelijk te maken. Hiertoe dient nader overleg gevoerd te worden met gemeente Oostflakkee.

De watertoets is ter goedkeuring aan het waterschap toegezonden. Het waterschap heeft de watertoets zoals opgenomen in de bijlage goedgekeurd.

4.12 Wegverkeerslawaai

4.12.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Wegverkeerslawaai

Op basis van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle wegen een geluidzone. Uitzondering hierop zijn woonerven en straten met een maximumsnelheid van 30 km/u. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen- of buitenstedelijk is gelegen.

Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen. In het kort komt het er op neer dat het gebied binnen de bebouwde kom behoort tot het stedelijke gebied, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, dat gelegen is binnen de zone van een autoweg of autosnelweg. In het laatste geval en voor de situatie buiten de bebouwde kom gelden de normen die van toepassing zijn op het buitenstedelijke gebied. Een hoofdweg is, conform deze definitiebepaling van de Wet geluidhinder, altijd gelegen in buitenstedelijk gebied.

Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en maatregelen gericht op reductie van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn en als deze geen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten, zijn burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de geluidbelasting.

De gevels van geluidgevoelige bestemmingen kunnen ook worden uitgevoerd als een blinde of dove gevel (conform artikel 1b lid 5 van de Wgh). Hiermee vervalt de verplichting om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, waarbij een kanttekening wordt geplaatst dat de geluidwering van deze gevels ten minste gelijk dient te zijn aan de hoogte van de geluidbelasting minus de maximale binnenwaarde.

Ter anticipatie op het steeds stiller worden van motorvoertuigen mag alvorens te toetsen aan de geldende grenswaarden een aftrek worden toegepast op de berekende geluidbelasting. Deze aftrek bedraagt:

  • 2 dB voor wegen waar de maximumsnelheid gelijk is aan of hoger is dan 70 km/uur;
  • 5 dB voor overige wegen.

4.12.2 Situatie plangebied

Uit het onderzoeksrapport V.2008.0829.00.R001 Wegverkeerslawaai d.d. 2008, te vinden in de bijlagen,blijkt dat er binnen Oostflakkee weinig tot geen overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB is. Slechts 3% van de inwoners wordt gehinderd door verkeerslawaai. 97% van de inwoners van Oostflakkee ondervindt geen hinder van wegverkeerslawaai.

4.12.3 Ontwikkelingen

Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hieronder volgt de conclusie van het onderzoek. Het onderzoek is opgenomen in de bijlagen van deze toelichting.

Notitie Akoestisch onderzoek vier campings (16 juli 2012, Royal Haskoning)

Campings (recreatiegebieden) worden volgens de Wet geluidhinder niet beschouwd als geluidgevoelig. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wenselijk de milieusituatie in beeld te brengen.

Uitbreiding bestaande campings

Op de uitbreiding van camping Schaapswei en camping Buijs is het geluidniveau gedeeltelijk 48 dB of lager en voor een groot gedeelte tussen de 48 en 53 dB. Dit wordt gezien als “goed” tot “toelaatbaar”. Bij de camping Buijs is nog een strook lang de Lage weg met een geluidniveau hoger dan 53 dB. Dit wordt beoordeeld als “slecht”.

Nieuwe campings

Op de terreinen van de nieuwe campings Galatheseweg en Windgors is het geluidniveau bijna overal 48 dB of lager, wat als “goed” wordt beoordeeld. Bij de Windgors is nog een strook, aan de Hooidijk, met een geluidniveau hoger dan 53 dB. Dit wordt beoordeeld als “slecht”.

Bij de terreingedeelten waar het geluidniveau hoger dan 53 dB ligt, wordt geadviseerd geen tenten of recreatiewoningen te plaatsen.

Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is een ruimtelijk besluit, waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een bestemmingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.

Het bestemmingsplan is een digitaal bestand in gml-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd. Technisch gezien is een bestemmingsplan zodoende een verzameling objecten (zoals bestemmingsvlakken), waaraan informatie (zoals ligging en naam) is gekoppeld. Om het plan te kunnen raadplegen zijn in feite drie onderdelen van belang:

  • een digitale en analoge verbeelding van de geometrisch bepaalde planobjecten (plankaart);
  • de juridisch bindende regels van het bestemmingsplan (planregels);
  • een bijbehorende toelichting (plantoelichting).

Het bestemmingsplan kan geraadpleegd worden door middel van computersoftware; in ieder geval via de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl. Met de software kunnen verschillende kaarten van het bestemmingsplan opgeroepen worden door het aan- of uitvinken van planobjecten. Door interactie met het kaartbeeld worden de regels van de betreffende bestemmingen weergegeven. Ook kan de toelichting worden opgeroepen.

Om de vergelijkbaarheid te bevorderen bestaat er een landelijke standaard voor de verbeelding van bestemmingsplannen (SVBP2008). De toepassing van de SVBP2008 is verplicht. Hiermee wordt geborgd dat alle bestemmingsplannen overeenkomen voor wat betreft kleurgebruik, naamgeving, gebruik van arceringen en dergelijke.

Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de kaart. In de volgende paragraaf staat uitgelegd welke systematiek voor dit bestemmingsplan gehanteerd is en hoe de eigenschappen van het plangebied zich hebben vertaald in de toegekende bestemmingen. De paragraaf daarna geeft een korte toelichting per artikel van de planregels. In de laatste paragraaf wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan.

5.2 Bestemmingsplansystematiek

De hoofdopzet van het bestemmingsplan sluit aan bij de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied. In principe zijn de bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden van de vigerende bestemmingsplannen gehandhaafd. Deze bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn getoetst aan de bestaande situatie en waar nodig geactualiseerd. Verder acht de gemeente het wenselijk dat de inhoud van diverse bestemmingsplannen in de gemeente overeenkomt. Dit geldt zowel voor de bestemmingen die toezien op het openbaar gebied, zoals groen- en verkeersbestemmingen als bestemmingen voor woningen en bedrijven.

5.3 Bestemmingsbeschrijving

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008). Hierin zijn regels opgenomen over onder andere de indeling van de planregels en de naamgeving van bestemmingen. De planregels kennen standaard vier hoofdstukken.

5.3.1 Inleidende regels

Artikel 1: Begrippen

In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2: Wijze van meten

In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.

5.3.2 Bestemmingen

Artikel 3: Agrarisch

Deze bestemming is toegekend aan agrarische gronden waarbij de gronden ook medebestemd zijn voor landbouwschuur, paardenhandel en paardenfokkerij, een boerderijwinkel en een bedrijfswoning. De agrarische bedrijven hebben een bouwvlak met een oppervlakte van 1 ha. Daarnaast is het mogelijk om af te wijken van de bouwregels voor het vergroten van het bouwvlak tot maximaal 2 ha of voor het veranderen van de vorm van het bouwvlak. Zowel bedrijfsgebouwen als bedrijfswoningen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met inachtneming van de genoemde bouwregels. Het is uitgesloten om meer dan één bedrijfswoning per agrarisch bedrijf te hebben mits de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' hier ligt. Het is verboden gronden buiten het bouwvlak te gebruiken voor mestopslag. Middels een omgevingsvergunning is het toegestaan af te wijken ten behoeve van het uitoefenen van ondergeschikte nevenactiviteiten zoals dierenartsenpraktijk, een bed & breakfast en een kleinschalige camping met ten hoogste 25 seizoenstandplaatsen. De huisvesting van buitenlandse werknemers dient ook middels een omgevingsvergunning te worden toegestaan.

Artikel 4: Agrarisch - Glastuinbouw

Deze bestemming is toegekend aan glastuinbouwgronden. In de bestemming is de teelt van tuinbouwgewassen met behulp van kassen toegestaan. In het plangebied bevinden zich twee glastuinbouwbedrijven. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten'. Bijgebouwen van bedrijfswoningen dienen minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn te worden opgericht.

Artikel 5: Agrarisch - Intensieve veehouderij

Deze bestemming is toegekend aan een intensieve veehouderij en een bijbehorende bedrijfswoning. Binnen deze bestemming is het toegestaan om slacht-, fok-, leg- of pelsdieren te houden in gebouwen, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel. Het is verboden gronden buiten het bouwvlak te gebruiken voor mestopslag. In het plangebied bevindt zich één intensieve veehouderij.

Artikel 6: Bedrijf

Deze bestemming is toegekend aan bedrijfsmatige activiteiten tot categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten. De bedrijven liggen versnipperd in het plangebied. Door middel van aanduidingen is aangegeven waar afwijkende functies zijn toegestaan. In het plangebied bevinden zich drie waterzuiveringsinstallaties, een tankstation met lpg, een tankstation zonder lpg en een opslagplaats voor bedrijven. Voor wat betreft bedrijfswoningen geldt dat één bedrijfswoning is toegestaan en nieuwe bedrijfswoningen zijn niet toegestaan. Kleinschalige bio-vergisting is toegestaan ten behoeve van eigen gebruik.

Artikel 7: Bedrijf - Nutsvoorziening

Deze bestemming is toegekend aan nutsvoorzieningen. Gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd en de maximale oppervlakte mag niet meer bedragen dan 90 m2.

Artikel 8:Bos

Deze bestemming is toegekend aan het bosgebied alsmede voor het behoud en/of herstel van de actuele en potentiële landschappelijke en natuurlijke waarden, bosbouw en extensief medegebruik. De bestemming komt voor in het noorden van het plangebied, ten zuiden van Den Bommel. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan. Bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegestaan voor erf- en terreinafscheidingen en overige bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Artikel 9: Cultuur en ontspanning

Deze bestemming is toegekend aan een atelier. De goot- en bouwhoogte van het atelier mag maximaal respectievelijk 3 meter en 6 meter bedragen. Het maximum oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 250 m2.

Artikel 10: Detailhandel

Deze bestemming is toegekend aan een tuincentrum en een bedrijfswoning. Er mag niet meer dan één bedrijfswoning bedragen per bedrijf tenzij anders is aangeduid. Het maximum oppervlakte mag niet meer bedragen dan is aangeduid op de verbeelding.

Artikel 11: Horeca

Deze bestemming is toegekend aan horeca-activiteiten behorende tot categorie 1 van de Staat van horeca-activiteiten. In het plangebied bevinden zich een pannenkoekenhuis en een restaurant. Nieuwe bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.

Artikel 12: Maatschappelijk

Deze bestemming is toegekend aan een begraafplaats. In het plangebied ligt één begraafplaats nabij Oude-Tonge. Gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 meter.

Artikel 13: Natuur

Deze bestemming is toegekend voor behoud, bescherming en beheer van natuurgebieden, water en oevers. Het betreft voornamelijk grote gebieden aan de randen van het plangebied en enkele stroken in het plangebied. De natuurgebieden betreffen voornamelijk de Ecologische Hoofdstructuur, Natura 2000, Wetlands en Beschermde natuurmonumenten. Voor onder andere het aanleggen van wegen is het noodzakelijk een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (de voormalige aanlegvergunning) aan te vragen om te voorkomen de natuurbelangen geschaad worden.

Artikel 14: Recreatie

Deze bestemming is toegekend aan een ijsbaan. In deze bestemming is ook een ijsclub ten behoeve van de ijsbaan toegestaan. Gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk maximum 3 en 6 meter.

Artikel 15: Recreatie - Dagrecreatie

Deze bestemming is toegekend aan dagrecreatie en ter plaatse van een aanduiding een manege. Gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Voor de manege geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 6 en 10 meter. Nieuwe bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.

Artikel 16: Recreatie - Verblijfsrecreatie

Deze bestemming is toegekend aan verblijfsrecreatie, waartoe een aantal campings behoren. De oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan is aangeduid op de verbeelding.

Artikel 17: Recreatie - Volktuinen

Deze bestemming is toegekend aan de aanwezige volkstuinen. Berg- en hobbykasten dienen gebouwd te worden met een gezamenlijke grondoppervlakte van maximaal 8 m2 per volkstuin.

Artikel 18: Verkeer

Deze bestemming is toegekend aan de gebiedsontsluitingswegen, een busstation met bijbehorende voorzieningen.

Artikel 19: Verkeer - Natuur

Deze bestemming is toegekend aan stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen, erftoegangswegen en het behoud, beheer, herstel en ontwikkeling van de ter plaatse aanwezige natuurwaarden. Gebouwen zijn hier niet toegestaan.

Artikel 20: Water

Deze bestemming is toegekend aan water en waterhuishoudkundige voorzieningen, scheepvaartverkeer en watertransport en voorzieningen ten behoeve van scheepvaart en watertransport. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 5 meter.

Artikel 21: Wonen - 1

Deze bestemming is toegekend aan wonen. Bewoning in een watertoren, bewoning in een molen en een kantoor zijn apart aangeduid. Het aantal woningen per bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan één woning tenzij anders is aangeduid. De goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 en 8 meter. De dakhelling dient minimaal 20 graden te bedragen. De huisvesting van buitenlandse werknemers is toegestaan door middel van een omgevingsvergunning.

Artikel 22: Wonen - 2

Deze bestemming is toegekend aan wonen. De goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 en 9 meter. De dakhelling dient minimaal 20 graden te bedragen. De huisvesting van buitenlandse werknemers is toegestaan door middel van een omgevingsvergunning.

Artikel 23: Wonen - 3

Deze bestemming is toegekend aan wonen in de vorm van dijkwoningen. De goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 5 en 8 meter. De dakhelling dient minimaal 20 graden te bedragen. De huisvesting van buitenlandse werknemers is toegestaan door middel van een omgevingsvergunning.

Artikel 24: Leiding - Hoogspanningsverbinding

Deze dubbelbestemming is medebestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een bovengrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding. Om af te wijken van de bouwregels ten behoeve van de onderliggende bestemmingen dient schriftelijk advies in gewonnen te worden bij de beheerder van de hoogspanningsverbinding.

Artikel 25: Leiding - Riool

Deze dubbelbestemming is medebestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een rioolpersleiding. Om af te wijken van het bestemmingsplan dient schriftelijk advies in gewonnen te worden bij de beheerder van de leiding. Daarnaast is het voor een aantal werken en werkzaamheden verplicht een omgevingsvergunning aan te vragen ter bescherming van de leiding.

Artikel 26: Waarde - Natura 2000

Ter bescherming van de aanwezige Natura 2000 is deze dubbelbestemming opgenomen. De Natura 2000 waarden worden beschermd door middel van een bouwverbod en een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden.

Artikel 27: Waterstaat - Waterkering

Deze dubbelbestemming is medebestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van waterkering. De essentie van de dubbelbestemming is dat deze primair geldt ten opzichte van de andere, ter plaatse geldende bestemmingen. Dit betekent bijvoorbeeld dat bouwactiviteiten, anders dan ten behoeve van de waterkerende functie, niet zonder meer toegestaan kunnen worden maar in het kader van een afwijkingsregeling nader moeten worden afgewogen.

5.3.3 Algemene regels

Artikel 28: Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel voorkomt dat dezelfde gronden meerdere keren in aanmerking mogen worden genomen bij het verlenen van (verschillende) bouwvergunningen, waardoor bebouwingsmogelijkheden onbedoeld kunnen worden verruimd. Het opnemen van deze regel is verplicht op grond van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 29: Algemene bouwregels

De algemene bouwregels regelen dat een bestaand gebouw groter is dan de maximale goot- en bouwhoogtes, de maten ter plaatse als maximaal toelaatbaar mogen worden beschouwd en bouwen op een eigen terrein of bouwperceel geen toestand dient te worden op een aangrenzend terrein.

Artikel 30: Algemene gebruiksregels

De algemene gebruiksregels regelen welke vormen van gebruik van onbebouwde gronden respectievelijk bouwwerken in ieder geval moeten worden aangemerkt als een verboden gebruik, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening respectievelijk de Woningwet.

Artikel 31: Algemene aanduidingsregels

Dit artikel bevat regels die samenhangen met gebiedsaanduidingen, die van toepassing zijn op dit bestemmingsplan.

veiligheidszone LPG

Ten aanzien van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' is de volgende regel opgenomen. Nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten zijn niet toegestaan. Middels een omgevingsvergunning valt af te wijken van deze regelgeving indien dit verantwoord is op grond van het groepsrisico.

vrijwaringszone Molenbiotoop

De aanduiding 'vrijwaringzone - Molenbiotoop' valt af te wijken via de volgende regels. Binnen een afstand van 100 meter tot het middelpunt van de molen mag geen bebouwing of beplanting aanwezig zijn hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek. Binnen een afstand van 100 tot 400 meter tot het middelpunt van de molen mag geen bebouwing of beplanting aanwezig met een maximale hoogte van 1/100 met de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek. Dit wordt in de onderstaande afbeelding nader uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.LGBOostflakkee12-BP42_0006.jpg"

Figuur 5.1: Molenbeschermingszone in het buitengebied (Bron: Advies op maat).

Het bevoegd gezag mag afwijken indien is aangetoond dat de vrije windomvang niet wordt beperkt.

Milieuzone - geurzone

Het is niet toegestaan nieuwe geurgevoelige functies op te richten ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - geurzone'.

Milieuzone - ecologische verbindingszone

Ter plaatse van de aanduiding milieuzone - ecologische verbindingszone is het niet toegestaan een aantal werken en werkzaamheden uit te voeren. Ter bescherming van de ecologische waarden is een omgevingsvergunning opgenomen.

Artikel 32: Algemene afwijkingsregels

Behalve de specifieke afwijkingsregels, opgenomen binnen de bestemmingsregels, kent het plan ook een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden. Deze bevoegdheden hebben als doel om flexibel te kunnen inspelen op afwijkingen en overschrijdingen van beperkte aard of omvang.

Artikel 33: Algemene wijzigingsregels

De specifieke en algemene wijzigingsbevoegdheden hebben als doel het bestemmingsplan van flexibiliteit te voorzien. Via gedeeltelijke planwijziging, zoals bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, kan worden besloten tot wijziging van het plan, zonder dat daarvoor een normale (integrale) herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. De wijzigingsbevoegdheden variëren van regelingen voor de herontwikkeling van meerdere specifieke gebieden tot algemene regelingen voor bijvoorbeeld bebouwingsaccenten, waterhuishoudkundige voorzieningen en de beperkte verschuiving van bestemmingsgrenzen.

Artikel 34: Algemene procedureregels

Indien er gebruik gemaakt wordt van het stellen van nadere eisen is hier aangegeven dat de procedure als genoemd in afdeling 3.4 Awb van toepassing is.

Artikel 35: Overige regels

Verwijzing naar andere regelgeving

Indien er wordt verwezen naar een wettelijke regeling, dan geldt deze wettelijke regeling zoals deze luidt op moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

Bedrijfs- en dienstwoningen

Ten aanzien van bedrijfs- en dienstwoningen is de volgende regel opgenomen. Bedrijfs- en dienstwoningen moeten blijven behoren tot het bedrijf waartoe zij behoren op de eerste dag waarop het bestemmingsplan in ontwerp ter inzage is gelegd.

Strafbaarstelling

Overtreding van de regels zoals gesteld in de regels van de omgevingsvergunningen worden aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a onder 2o van de Wet op de economische delicten.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 36: Overgangsrecht

Het overgangsrecht is van toepassing op bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. Het opnemen van deze regel is verplicht op grond van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 37: Slotregel

De slotregel geeft aan hoe de regels van het plan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële Uitvoering

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Het plan voorziet, naast de gebruikelijke (beperkte) uitbreidingsmogelijkheden van de bestaande functies, slechts in beperkte mate in nieuwe ontwikkelingen. Deze nieuwe ontwikkelingen betreffen de campings (zie hiervoor ook paragraaf 3.3). Middels overeenkomsten zijn met de initiatiefnemers afspraken gemaakt over de kosten van deze ontwikkelingen. Alle kosten verbonden aan de realisatie en het gebruik komen voor kosten van de initiatiefnemer. Hiermee is het bestemmingsplan financieel uitvoerbaar voor de gemeente Oostflakkee.

Aanvulling na vaststelling

Voor de mini-camping aan de Galatheseweg is de voorgestelde overeenkomst niet ondertekend. Deze ontwikkeling heeft de gemeenteraad daarom uit het bestemmingsplan gehaald.

6.2 Exploitatieplan

De wet maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, wijziging van een bestemmingsplan, projectbesluit of projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is, staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m².

Om te voorkomen dat de gemeente ook bij kleine functiewijzigingen in de vorm van de verbouwing van een bestaand gebouw een exploitatieplan zal of moet opstellen, heeft de wetgever voor functiewijzigingen een ondergrens gesteld van 1000 m² bruto vloeroppervlak voor kantoor en horeca en een aantal van 10 voor woningen. Voor bouwplannen met functiewijzigingen onder deze grens is de wettelijke verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan niet van toepassing.

Indien een exploitatieplan vereist is moet de gemeenteraad het exploitatieplan tegelijk vaststellen met de planologische maatregel die het bouwen mogelijk maakt.

Een gemeente behoeft geen exploitatieplan op te stellen indien het kostenverhaal al anderszins verzekerd is en tevens locatie-eisen en regels voor woningbouwcategorieën niet nodig zijn. Die laatste situatie kan zich voordoen wanneer met eigenaren en initiatiefnemers een overeenkomst is gesloten waarin de inrichting van de locatie en de woningbouwcategorieën afdoende zijn geregeld.

Gelet op het conserverende karakter van het plan en de reeds gesloten overeenkomsten met initiatiefnemers, waardoor kostenverhaal anderszins verzekerd is, behoeft voor dit bestemmingsplan geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1.1 Inleiding

Het gemeentebestuur streeft naar draagvlak bij belanghebbenden en maatschappelijke organisaties voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. Daarom hecht het gemeentebestuur veel belang aan de dialoog over dit bestemmingsplan. Dit hoofdstuk over de ‘maatschappelijke uitvoerbaarheid’ gaat nader in op de maatschappelijke dialoog die in het kader van het bestemmingsplan zal plaatsvinden.

7.1.2 Inspraakreacties

Het voorontwerp bestemmingsplan heeft van 28 mei t/m 9 juli 2012 ter inzage gelegen voor inspraakreacties in het kader van de gemeentelijke inspraakverordening. Om bewoners en andere geïnteresseerden de mogelijkheid te geven geïnformeerd te worden over het bestemmingsplan is tevens een inloopmiddag/-avond georganiseerd op 30 mei 2012. De inspraakreacties en de beantwoording daarvan zijn terug te vinden in de Nota van Antwoord Inspraakreacties welke is toegevoegd in Bijlage 7Nota van antwoord inspraakreacties van deze toelichting.

7.1.3 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg pleegt met instanties, zoals buurgemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De gemeente Oostflakkee heeft in het kader van het vooroverleg de volgende instanties aangeschreven:

  • Provincie Zuid-Holland;
  • Waterschap Hollandse Delta;
  • Gemeente Middelharnis;
  • Gemeente Dirksland;
  • Gemeente Goedereede;
  • Gemeente Korendijk;
  • Gemeente Schouwen-Duiveland;
  • Gemeente Cromstrijen;
  • Gemeente Tholen;
  • Gemeente Moerdijk;
  • Gemeente Steenbergen;
  • ISGO;
  • Kamer van Koophandel;
  • Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond
  • Politie Rijnmond;
  • Rijkswaterstaat;
  • Stichting Cultureel Erfgoed;
  • Delta;
  • KPN;
  • Stedin;
  • Dorp, Stad en Land;
  • Stichting tot bescherming van het dorpsgezicht;
  • Vereniging van Bedrijven Goeree-Overflakkee;
  • Vereniging voor Natuur- en Landschapsbescherming Goeree-Overflakkee;
  • Land- en tuinbouworganisatie.

De resultaten van het vooroverleg zijn opgenomen in de Nota van Antwoord Inspraakreacties welke is toegevoegd in Bijlage 7 Nota van antwoord inspraakreacties van deze toelichting.

7.1.4 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied Oostflakkee heeft van 20 augustus 2012 tot en met 1 oktober 2012 ter inzage gelegen op het gemeentehuis. De ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan is gepubliceerd in de Staatscourant, Ons Eiland/Eilandennieuws en op de website van de gemeente Oostflakkee. Tevens is het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied Oostflakkee geplaatst op www.ruimtelijkeplannen.nl onder project Bestemmingsplan Buitengebied Oostflakkee NL.IMRO.0580.LGBOostflakkee12-BP20. In totaal zijn 18 zienswijzen ontvangen. Naderhand is één zienswijze ingetrokken. De volledige nota van antwoord zienswijzen is opgenomen in Bijlage 8.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten

Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten

Bijlage 1 Bodem

Bijlage 1 Bodem

Bijlage 2 Ecologie

Bijlage 2 Ecologie

Bijlage 3 Externe Veiligheid

Bijlage 3 Externe veiligheid

Bijlage 4 Water

Bijlage 4 Water

Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 5 Akoestisch onderzoek

Bijlage 6 Wegverkeerslawaai

Bijlage 6 Wegverkeerslawaai

Bijlage 7 Nota Van Antwoord Inspraakreacties

Bijlage 7 Nota van antwoord inspraakreacties

Bijlage 8 Nota Van Antwoord Zienswijzen

Bijlage 8 Nota van antwoord zienswijzen

Bijlage 9 Tussenuitspraak Raad Van State

Bijlage 9 Tussenuitspraak Raad van State

Bijlage 10 Verkeersonderzoek

Bijlage 10 Verkeersonderzoek

Bijlage 11 Uitspraak Raad Van State

Bijlage 11 Uitspraak Raad van State