Menheerse erf
Bestemmingsplan - Gemeente Goeree-Overflakkee
Vastgesteld op 06-06-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Menheerse Erf met identificatienummer NL.IMRO.1924.MDHMenheerseErf-BP30 van de gemeente Goeree-Overflakkee.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan- en uitbouw:
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aaneengebouwd:
bebouwing welke wordt gekenmerkt door een rij van minimaal drie aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen.
1.7 achtererfgebied:
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.9 bebouwingsgebied:
achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.
1.10 bed & breakfast:
het bieden van recreatief nachtverblijf, kortdurend, in de vorm van logies al dan niet met ontbijt, binnen een oorspronkelijk voor een andere functie gebouwd (deel van een) hoofdgebouw, aan- of uitbouw of bijgebouw.
1.11 bedrijfsmatige activiteiten (in of bij een woning):
het bedrijfsmatig verlenen van diensten - geen detailhandelsbedrijf zijnde - en ambachtelijke bedrijvigheid geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de aard (voor wat betreft milieuplanologische hinder) en omvang van de bedrijfsactiviteiten zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving, zoals een kapper, bloemschikker en meubelmaker.
1.12 beeldende kunst:
door kunst voortgebrachte objecten, zoals schilderijen en beelden.
1.13 begane grond:
de bouwlaag van een gebouw die ter hoogte van het maaiveld is gelegen, waarop in de meeste gevallen de hoofdtoegang van het gebouw is gesitueerd, en waaronder zich een kruipruimte, kelder of souterrain kunnen bevinden.
1.14 beroepsmatige activiteiten (in of bij een woning):
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang in een woning kan worden uitgeoefend en dat geen onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving, zoals een advocaat, belastingconsulent, dierenarts, fysiotherapeut, huisarts, interieurarchitect, juridisch adviseur, kunstenaar, medisch specialist, notaris, psycholoog, registeraccountant, stedenbouwkundige, tandarts, tolk/vertaler.
1.15 bestaand:
- a. t.a.v. bebouwing: bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand is gekomen of tot stand zal komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- b. t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.
1.16 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen:
de afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.20 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.21 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd en dat een oppervlakte beslaat van meer dan 50% van het grondvlak van het hoofdgebouw, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.22 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.23 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.24 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.25 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.26 bijgebouw:
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.27 carport/overkapping:
een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen.
1.28 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, horecadoeleinden en een maaltijdafhaalcentrum worden hier niet onder begrepen.
1.29 duurzaam gemeenschappelijke huishouding:
een vaste groep van personen tussen wie een duurzame band bestaat die het enkel gezamenlijk bewonen van bepaalde woonruimte te boven gaat en die de bedoeling heeft bestendig voor onbepaalde tijd een huishouden te vormen, waarbij sprake is van een samenlevingswens tussen de personen die niet overwegend wordt bepaald door de beslissing om de betrokken woonruimte te delen.
1.30 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond.
1.31 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
1.32 erker:
hoekige of ronde aan- of uitbouw aan een gevel.
1.33 functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.
1.34 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.35 gestapelde bebouwing:
bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten.
1.36 hoofdgebouw:
een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.37 hoofdverblijf:
een gebouw of een deel van een gebouw dat fungeert als de vaste verblijfplaats van een persoon, hetgeen blijkt uit de basisregistratie personen (BRP).
1.38 huishouden:
een alleenstaande of twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijke huishouding (willen) voeren.
1.39 kantoor- en/of praktijkruimte:
een ruimte welke door aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve, medische en/of ontwerptechnische arbeid.
1.40 kelder:
een geheel ondergronds gelegen ruimte, die is gesitueerd onder een bijbehorend bovengronds bouwwerk.
1.41 kunstwerk:
voorziening ten behoeve van de infrastructuur.
1.42 motorvoertuig:
gemotoriseerd voertuig, niet zijnde een bromfiets, snorfiets, invalidenvoertuig of tram.
1.43 ondergeschikte functie:
functie die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie.
1.44 onderkomen:
voor verblijf van de mens geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en soortgelijke verblijfsmiddelen, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
1.45 overkapping:
een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen.
1.46 parkeerbehoefte:
het aantal benodigde parkeerplaatsen per eenheid van een functie in een gebied.
1.47 parkeergelegenheid:
een plek in het openbaar gebied of op eigen grond waar iemand zijn of haar motorvoertuig/(brom)fiets mag parkeren, dit kan zowel betaald als onbetaald zijn.
1.48 peil:
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de kruinstrook van die weg;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.
1.49 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.50 voorgevel:
de gevel van een gebouw, welke als belangrijkste is aan te merken.
1.51 voorgevelrooilijn:
de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.
1.52 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.
1.53 wonen:
de huisvesting van één duurzaam huishouden dat het hoofdverblijf houdt op één dezelfde locatie gedurende ten minste 2/3 deel van een aaneengesloten periode van 6 maanden.
1.54 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
1.55 zorggerelateerde maatschappelijke voorzieningen:
voorzieningen en maatschappelijke dienstverlening op het gebied van welzijn en gezondheidszorg, zoals fysiotherapie, zorggerelateerde fitness, een huisartsenpraktijk en een apotheek.
1.56 zorginstelling:
een gebouw dat bestemd is voor het verlenen van intensieve zorg waarbij tevens de uitrusting van het gebouw sterk gericht is op zorgprocessen.
1.57 zorgwonen:
wonen met zorg voor mensen die vanwege hun leeftijd, gezondheid of beperkingen aangewezen zijn op enige zorg en ondersteuning, ongeacht of deze door een professional, vrijwilliger of mantelzorger wordt verstrekt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
2.2 bebouwde oppervlakte van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
2.3 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 hoogte van de eerste bouwlaag:
wordt gemeten 0,30 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning.
2.5 inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. zorginstellingen met gezamenlijk ten hoogste 58 wooneenheden;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, groen en water en toegangswegen en -paden.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
3.3 Voorwaardelijke bepaling beeldkwaliteit
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een zorggebouw wordt uitsluitend verleend, indien wat de ruimtelijke kwaliteit betreft wordt voldaan aan het beeldkwaliteitsplan, zoals opgenomen in bijlage 1 van deze regels.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen en water;
- b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
- c. speelvoorzieningen;
- d. kunstwerken;
- e. beeldende kunst;
- f. voet- en fietspaden.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van kunstwerken, beeldende kunst mag niet meer bedragen dan 12 m.
- c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.
Artikel 5 Tuin
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor
- a. gemeenschappelijke tuinen;
- b. speelvoorzieningen;
- c. voet- en fietspaden;
- d. calamiteitenontsluiting;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m;
- c. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt ten hoogte 3 m;
- d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m;
- e. in afwijking van het bepaalde onder a mag per bestemmingsvlak met de bestemming Tuin 1 gebouw met een oppervlak van ten hoogste 50 m2 en een goothoogte van ten hoogste 3 m worden gebouwd.
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied;
- b. wegen ten behoeve van bestemmingsverkeer;
- c. voet- en fietspaden;
- d. parkeervoorzieningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - privéparkeerplaats' uitsluitend parkeerplaatsen zijn toegestaan;
- e. groenvoorzieningen en water;
- f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
- g. kunstwerken;
- h. beeldende kunst;
- i. speelvoorzieningen;
- j. uitsluitend een calamiteitenontsluiting en groenvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - calamiteitenontsluiting'.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van kunstwerken, beeldende kunst mag niet meer bedragen dan 12 m.
- c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.
Artikel 7 Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water;
- b. waterhuishoudkundige en waterstaatkundige doeleinden;
- c. bruggen en duikers ten behoeve van kruisend langzaam verkeer;
- d. kunstwerken;
- e. beeldende kunst;
- f. ondergeschikte groenvoorzieningen.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan afwijken van lid 7.1 en 7.2 voor het bouwen van steigers, mits:
- a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 35 m2;
- b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan de hoogte van het aansluitende maaiveld.
Artikel 8 Wonen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. beroep aan huis;
- c. bedrijf aan huis (waaronder bed & breakfast);
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en toegangswegen en -paden.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
8.3 Voorwaardelijke bepaling beeldkwaliteit
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning wordt uitsluitend verleend, indien wat de ruimtelijke kwaliteit betreft wordt voldaan aan het beeldkwaliteitsplan, zoals opgenomen in bijlage 1 van deze regels.
8.4 Specifieke gebruiksregels
8.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan afwijken van lid 8.2.1 onder b ten behoeve van het realiseren van extra woningen, indien de (markt)omstandigheden daartoe aanleiding geven, mits:
- a. het aantal grondgebonden woningen na afwijking niet meer bedraagt dan 39;
- b. het aantal appartementen na afwijking niet meer bedraagt dan 205;
- c. de behoefte aan de extra woningen is aangetoond;
- d. voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein beschikbaar is, dan wel beschikbaar is in de openbare ruimte;
- e. een positief advies van Gedeputeerde Staten over de woningbouwbehoefte is ontvangen.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Overschrijding bouwvlakken / bestemmingsgrenzen ondergeschikte bouwdelen
10.2 Vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen
Vlaggenmasten, antennemasten, schoorstenen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, die deel uitmaken van een gebouw, mogen de voor dat gebouw toegestane maximale bouwhoogte met niet meer dan 5 m overschrijden.
10.3 Dakopbouwen t.b.v. noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties
Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 3,5 m en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst.
10.4 Onderkeldering
10.5 Bestaande afwijkende maatvoering
Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:
- a. voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden.
- b. in geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
- c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken, als opgenomen in dit plan, niet van toepassing.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- a. het storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
- b. het opslaan van goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
- c. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;
- d. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
- e. het gebruik van gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen;
- f. het gebruik van gronden en bouwwerken voor coffeeshops;
met uitzondering van:
- 1. vormen van gebruik, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming, de bestemmingsomschrijving en/of de overige regels mag worden gebruikt;
- 2. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming.
11.2 Ondergeschikte functies
Een ondergeschikte functie mag een omvang hebben van niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, tenzij anders bepaald in de bestemmingen.
11.3 Bewoning door één huishouden
Het is verboden om het gebruik van gronden en bouwwerken te wijzigen door:
- a. het (laten) bewonen van een woning door meer dan één huishouden, of;
- b. een toename van het op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan legale bestaande aantal huishoudens per woning.
11.4 Afwijken bewoning door één huishouden
Bij omgevingsvergunning kan door burgemeester en wethouders worden afgeweken van lid 11.3, indien:
- a. voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein beschikbaar is, dan wel beschikbaar is in de openbare ruimte, en;
- b. er geen onevenredige afbreuk ontstaat aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen, en;
- c. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 Afwijkingen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de regels, en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft tot een maximale afmeting van 3 m;
- c. de regels ten aanzien van de (bouw)hoogte van andere bouwwerken, en toestaan dat de bouwhoogte van andere bouwwerken wordt vergroot:
- 1. ten behoeve van de bouw van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 50 m;
- 2. ten behoeve van een vlaggenmast, speelvoorzieningen, een kunstwerk, beeldende kunst en dergelijke tot maximaal 15 m;
- 3. ten behoeve van de bouw van overige andere bouwwerken tot maximaal 10 m.
- d. het oprichten van transformatorhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere nutsgebouwtjes met een inhoud van ten hoogste 100 m3 en een goothoogte van ten hoogste 3 m;
- e. de situering en de begrenzing van bouwpercelen dan wel bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met de ingekomen aanvragen nodig zijn ter uitvoering van een plan, mits de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, dan wel bouwvlak, met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd.
12.2 Voorwaarden voor afwijken
De onder lid 12.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend verleend worden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de milieusituatie; en
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan.
13.2 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, wijzigen van het gebruik van gronden en/of bouwwerken – al dan niet gecombineerd – , waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
- b. Bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan, wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde CROW-richtlijnen, dan wel de vervangers daarvan of het daarvoor in de plaats tredende gemeentelijke parkeerbeleid, bepaald wat de parkeerbehoefte is en of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen en (brom)fietsen.
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en kan worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie. Hiervoor wordt advies opgevraagd bij de gemeentelijke verkeerskundige.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits:
- 1. Deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Menheerse Erf'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
In nauwe samenwerking met de gemeente Goeree-Overflakkee wil HD Projectrealisatie B.V. een aantrekkelijk en toekomstgericht woongebied realiseren tussen de Rottenburgseweg en Zuidelijke Randweg in Middelharnis: het Menheerse Erf. Het betreft een gebiedsontwikkeling waarin wonen, zorg en welzijn centraal staan.
Het indicatieve bouwprogramma gaat uit van 280 eenheden: 35 grondgebonden woningen, 187 appartementen en 58 zorgeenheden (24-uurszorg). Om goed in te kunnen spelen op de actuele marktvraag is enige flexibiliteit gewenst. Het bestemmingsplan maakt daarom 10% extra woningen en zorgeenheden mogelijk. Bij de woningen gaat het om koop- en huurwoningen in diverse prijsklassen, waaronder ook sociale huurwoningen. Groen, water en ontmoetingsruimte krijgen een belangrijke plek in de buitenruimte.
Deze ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan 'Middelharnis'. Om die reden is aanpassing van de bestemmingsregeling noodzakelijk. Het voorliggende bestemmingsplan biedt een passende juridisch-planologische regeling voor de beoogde ontwikkeling en voorziet in de daarvoor benodigde onderbouwing met de daarbij behorende onderzoeken.
Het bestemmingsplan bouwt voort op de Nota van Uitgangspunten voor het Menheerse Erf (zie bijlage 1), waarmee het college in 2022 heeft ingestemd. Op een aantal punten wordt met dit bestemmingsplan afgeweken van de Nota van Uitgangspunten, hierop wordt ingegaan in paragraaf 3.2.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt aan de zuidrand van Middelharnis, tussen de Rottenburgseweg, Doetinchemsestraat en Zuidelijke Randweg. Ten noorden van het plangebied bevinden zich vooral woningen. Ten oosten van het plangebied zijn een kerk en een begraafplaats gelegen. Ook bevinden zich daar twee kantoorgebouwen.
Aan de westzijde is direct tegen het plangebied aan een historische droogschuur voor uienzaad aanwezig. Dit pand is een rijksmonument uit 1927 en is een herkenbaar object in de omgeving. Verder bevinden zich ten westen van het plangebied verschillende detailhandelfuncties (waaronder een supermarkt) en een tankstation.
In de figuren 1.1 en 1.2 zijn de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: MartensMultimedia)
Figuur 1.2 Begrenzing plangebied (bron: MartensMultimedia)
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Middelharnis', vastgesteld op 25 april 2013. Een uitsnede is opgenomen in figuur 1.3.
Ter plaatse van het plangebied gelden de enkelbestemmingen 'Recreatie - Recreatief Agrarisch', 'Recreatie -Volkstuin', 'Agrarisch - Onbebouwd' en 'Water'. Verder gelden de aanduidingen 'wro-zone - wijzigingsgebied 12' en 'wro-zone - wijzigingsgebied 13'. Met de eerstgenoemde wijzigingsbevoegdheid (geldend voor een groot deel van het plangebied) is het mogelijk de bestemmingen te wijzigen naar de bestemming 'Maatschappelijk' ten behoeve van een school, kerk en dergelijke. Met de andere wijzigingsbevoegdheid (geldend voor het meest oostelijk deel van het plangebied) is het mogelijk de bestemming te wijzigen naar 'Kantoor'.
Figuur 1.3 Uitsnede vigerend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen)
De gronden bestemd tot 'Recreatie - Recreatief agrarisch' zijn bestemd voor recreatief agrarisch gebruik, zoals het telen van gewassen en het houden van (klein)vee, met de daarbij behorende andere bouwwerken.
De gronden bestemd tot 'Recreatie - Volkstuin' zijn bestemd voor volkstuinen, met de daarbij behorende bergingen voor tuingereedschap, kassen, andere bouwwerken en parkeervoorzieningen.
De gronden bestemd tot 'Agrarisch - Onbebouwd' zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik in de vorm van agrarische bodemexploitatie, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
De gronden bestemd tot 'Water' zijn enkel bedoeld voor water en waterhuishoudkundige en waterstaatkundige doeleinden.
Binnen deze bestemmingen is het niet mogelijk om woningen en/of maatschappelijke voorzieningen te realiseren.
Paraplubestemmingsplan Wonen en Parkeren
Verder vigeert het 'Paraplubestemmingsplan Wonen en Parkeren' (vastgesteld 2 februari 2023 en inmiddels onherroepelijk) voor het gehele grondgebied van de gemeente Goeree-Overflakkee. Het paraplubestemmingsplan is opgesteld om de begripsbepalingen en regels met betrekking tot wonen en parkeren in alle bestemmingsplannen binnen het grondgebied van de gemeente Goeree-Overflakkee te uniformiseren en aan te vullen. In het voorliggende bestemmingsplan is aangesloten bij de begripsbepaling en regels van dit paraplubestemmingsplan.
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 brengt het beleidskader in beeld. Het ruimtelijk beleid op het niveau van Rijk, provincie en gemeente komt hier aan bod. Hoofdstuk 3 beschrijft het plangebied en gaat verder in op de nieuwe ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan het kader biedt. In hoofdstuk 4 wordt stilgestaan bij de diverse sectorale aspecten en de wijze waarop het plan met deze aspecten omgaat. Hoofdstuk 5 beschrijft vervolgens de juridische opzet van het plan en de mogelijkheden die daarin worden geboden. Hoofdstuk 6 en 7 tonen tot slot aan op welke wijze het plan in economische en maatschappelijke zin uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Voor dit project relevante nationale belangen zijn:
- Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
- Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
- Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.
Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen worden gebouwd, waarvan circa 235.000 in Zuid-Holland. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de NOVI, die gekenmerkt wordt door een hoog abstractie en schaalniveau. De beleidsdoorwerking van de NOVI vindt plaats door middel van wet- en regelgeving, NOVI-gebieden, Gebiedsagenda's Grote Wateren en de Omgevingsagenda's. Het plan voldoet aan verschillende doelstellingen zoals goede en betaalbare woningen, veilige omgeving, ontmoetingsruimte etc..
2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 lid 2 Bro)
De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, moet in de toelichting worden gemotiveerd waarom niet binnenstedelijk in de behoefte kan worden voorzien.
Toetsing
Het indicatieve bouwprogramma gaat uit van 280 woningen: 35 grondgebonden woningen, 187 appartementen en 58 zorgeenheden (24-uurszorg) Om goed in te kunnen spelen op de actuele marktvraag is enige flexibiliteit gewenst. Het bestemmingsplan maakt daarom (via binnenplanse afwijking) 10% extra eenheden mogelijk.
Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is. Het geldende bestemmingsplan maakt enkele beoogde woningen al mogelijk, maar per saldo worden meer dan 12 woningen toegevoegd. Voor andere stedelijke voorzieningen geldt dat vanaf 500 m2 bvo sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
In dit geval is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die deels binnen bestaand stedelijk gebied ligt en deels daarbuiten. Gronden met een agrarische bestemming worden namelijk niet gezien als stedelijk gebied. Daarom is de behoefte beschreven en de locatiekeuze gemotiveerd.
Woningbehoefte
De relevante woonregio is Goeree-Overflakkee. De woningbehoefte in het streekcentrum Middelharnis blijkt uit diverse bronnen, die hierna worden behandeld.
De vaststelling van dit plan draagt bij aan de provinciale en regionale behoefte en doelstellingen.
Uit de provinciale woningbehoefteraming WBR 2023 blijkt, dat in de periode 2023-2032 op Goeree-Overflakkee behoefte is aan 2.550 woningen. De provincie Zuid-Holland heeft als ambitie om vanaf 2023 tot en met 2032 240.000 woningen in Zuid-Holland toe te voegen. In woondeals / realisatieagenda's zijn afspraken gemaakt over de kwalitatieve en kwantitatieve woningbouwopgave en de realisatie daarvan. Er zijn vijf regionale
realisatieagenda's opgesteld voor de verschillende woonregio's. Er is één regionale realisatieagenda woningbouw opgesteld voor de woonregio Drechtsteden, Alblasserwaard, Hoeksche Waard en Goeree-Overflakkee. Van de woningbouwopgave is het streven om vanaf 2025 minimaal tweederde deel betaalbare woningen te realiseren, waarvan de helft (30%) door corporaties wordt gebouwd. Op basis van de woningbouwprogramma's 2022 zijn in de regio's in totaal voldoende woningen gepland. Binnen de regionale realisatieagenda ligt de focus op de voortgang c.q. versnelling en daarnaast op de kwaliteit van de te realiseren woningen.
Door middel van een woningmarkt- en woonwensenonderzoek (april 2023) is inzicht verkregen in de verwachte ontwikkeling van de woningbehoefte binnen de gemeente Goeree-Overflakkee. De komende jaren moet er op het eiland een woningtekort worden ingelopen. Hiertoe zullen er 2.270 woningen tot 2030 bij moeten komen. Dit betekent dat er gemiddeld 285 woningen per jaar gebouwd moeten worden. Kwalitatief gezien is er grote behoefte aan goedkope koopwoningen. Deze vraag is met name afkomstig van jonge huishoudens en gezinnen die hun eerste woning willen kopen. Daarnaast is er behoefte aan iets duurdere koopwoningen. Deze vraag is ook deels afkomstig van jonge huishoudens, maar ook van ouderen met vermogen uit een huidige koopwoning.
De generatie ouderen die de komende tien jaar 65 wordt, richt zich echter steeds vaker op de koopsector en willen graag een levensloopgeschikte woning kopen. Dat aanbod ontbreekt nu nog. Tot 2030 zullen er, afhankelijk van economische ontwikkelingen, 545 tot 625 sociale huurwoningen bij moeten komen. Dit is 25% tot 28% van de totale woningbehoefte. In de sociale huursector is vooral een extra vraag naar appartementen / levensloopgeschikte woningen.
De gemeente houdt de woningbouwplanning bij om zicht te houden op de verhouding tussen de plancapaciteit en de behoefte, zodat overaanbod in de regio wordt voorkomen. De woningbouwplanning wordt regelmatig regionaal afgestemd.
De woningbouwontwikkeling Menheerse Erf is inmiddels opgenomen in het woningbouwprogramma Samenwerkende Regio's in Zuid-Holland Zuid 2023 met het beoogde woningaantal en woningtypen. Op 12 maart 2024 heeft het college van Gedeputeerde Staten het genoemde woningbouwprogramma voor de woonregio vastgesteld.
Behoefte wonen met zorg
De behoefte aan wonen met zorg en geclusterde woonvormen blijkt uit het Woningmarkt en woonwensenonderzoek 2023 (april 2023).
Inwoners met een zorgvraag hebben een specifieke woonvraag. Door extramuralisering van wonen in instellingen naar langer of weer zelfstandig wonen, ontstaat een vraag naar woonvormen in een omgeving waar sociale en zorginfrastructuur op elkaar zijn afgestemd, zodat men kan terugvallen op een steunnetwerk. De vraag naar wonen met zorg komt zowel van ouderen als van mensen in de gehandicaptenzorg (mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking). Het aantal zorgbehoevenden dat hierdoor actief is op de woningmarkt neemt toe.
Figuur 2.1 Vraagontwikkeling woonvormen ouderen, 2022 - 2040 (bron: Woningmarktonderzoek)
De opgave op het eiland is duidelijk: gezien de vergrijzing moeten er de komende jaren flink meer geclusterde woonvormen voor ouderen bijkomen. Ouderen met een zorgvraag op Goeree-Overflakkee hebben vaak belangstelling voor kleinschalige woonzorgprojecten (zoals hofjeswoningen) en groepswonen. Maar ook zelfstandige woonvormen met een gemeenschappelijke leefruimte worden veel als aantrekkelijke woonvorm benoemd. Dit project biedt voor beide doelgroepen ruimte: mensen die zelfstandig thuis kunnen wonen met eventueel zorg aan huis en onzelfstandige woonvormen voor mensen die niet zelfstandig kunnen wonen (bijvoorbeeld patiënten met dementie). Door een mix van verschillende doelgroepen (starters, empty-nesters, gezinnen) en zorg kunnen mensen gemakkelijker op elkaar terugvallen. Vitale ouderen zullen vaker kiezen voor het wonen in een geclusterde woonvorm uit overwegend sociale overwegingen en om zelf regie te blijven houden over hun woon(zorg)situatie. Ook zal richting de toekomst minder vaak een beroep worden gedaan op woonzorgcentra (onder andere vanwege financiële overwegingen en personeelstekorten).
Waarom niet binnenstedelijk?
Er is onvoldoende ruimte op binnenstedelijke locaties om de gehele woningbehoefte op te vangen. Dit wordt ook door de provincie onderkend (zie paragraaf 2.2.1). Daarom kiest de gemeente ervoor om binnen de bebouwde kom en binnen de randweg aan de dorpsrand ook enkele gronden met een agrarische bestemming in te zetten voor stedelijke functies. Op grond van het geldende bestemminsplan geldt ter plaatse van de percelen met de agrarische bestemming overigens al een wijzigingsbevoegdheid naar een stedelijke functie.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland (geconsolideerde versie 2023)
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Toekomstige beleidsvernieuwing biedt kansen voor verbeteringen in Zuid-Holland. De provincie heeft hiervoor 7 vernieuwingsambities geformuleerd. Deze ambities dienen als stip op de horizon:
- 1. Samen werken aan Zuid-Holland: inwoners, organisaties en bedrijven in een vroeg stadium betrekken bij besluiten;
- 2. Bereikbaar Zuid-Holland: efficiënt, veilig en duurzaam over weg, water en spoor;
- 3. Schone energie voor iedereen: op zoek naar schone energie, haalbaar en betaalbaar voor iedereen;
- 4. Een concurrerend Zuid-Holland: diversiteit, de economische kracht van Zuid-Holland;
- 5. Versterken natuur in Zuid-Holland: een aantrekkelijk landelijk gebied draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving;
- 6. Sterke steden en dorpen in Zuid-Holland: versnellen van de woningbouw met behoud van ruimtelijke en sociale kwaliteit;
- 7. Gezond en veilig Zuid-Holland: beschermen en bevorderen van een gezonde, veilige leefomgeving.
Deze ambities zijn vertaald in beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de volgende opgaven relevant:
Verstedelijking
De provincie streeft naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied en wil de bebouwde ruimte daarom beter benutten. De provincie zet in op verdichting, concentratie, diversiteit en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied, en ten tweede op een hiërarchie van complementaire knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid.
De provincie hanteert de volgende uitgangspunten voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen:
- Bouw naar behoefte;
- Bouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied;
- Bouw georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer; versterk de langzaam vervoersrelaties; houdt rekening met de gevolgen van de ontwikkeling voor de bereikbaarheid;
- Benut het netwerk van stedelijke centra en knooppunten;
- Bouw toekomstbestendig; houd rekening met energietransitie, natuurinclusiviteit, klimaatadaptie en een gezonde leefomgeving;
- Bouw voldoende betaalbare woningen.
Als een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt op grond van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) de 'ladder voor duurzame verstedelijking' doorlopen. Toepassing is ook van provinciaal belang.
Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Een deel van die vraag past qua kwaliteit niet daarbinnen.
Toetsing
De ladder is in paragraaf 2.1.2 doorlopen. Het grootste deel van het plangebied ligt binnen BSD. De provincie geeft zelf ook aan dat niet alle behoefte binnenstedelijk kan worden opgevangen. Op grond van het geldende bestemminsplan geldt ter plaatse van de percelen met de agrarische bestemming al een wijzigingsbevoegdheid naar een stedelijke functie.
Ruimtelijke kwaliteit
De provincie stuurt op behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, als onderdeel van de kwaliteit van de leefomgeving. Ruimtelijke kwaliteit is het evenwicht en samenspel van toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten niet alleen functioneel zijn, maar ook duurzaam houdbaar (of bewust tijdelijk) en in hun uiterlijke verschijning op een positieve manier bijdragen aan de kwaliteit van de omgeving. Ruimtelijke kwaliteit begint met het kiezen van de juiste plek voor nieuwe ontwikkelingen.
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie.
Toetsing
De toetsing aan het aspect ruimtelijke kwaliteit is opgenomen in paragraaf 2.2.2.
2.2.2 Omgevingsverordening (geconsolideerde versie 2023)
In samenhang met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de onderstaande artikelen relevant.
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
- 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.
- 2. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan rekening gehouden met de beschermingscategorie, het gebiedstype en de relevante richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit, zoals vermeld op kaart 14 in bijlage II en beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap.
- 3. Bij het beantwoorden van de vraag of bij een beoogde ruimtelijke ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd kan blijven, wordt de schaalverdeling inpassen, aanpassen en transformeren gehanteerd als bedoeld in het vijfde lid.
- 4. Een bestemmingsplan kan een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maken, mits een zorgvuldige afweging is gemaakt over de locatiekeuze. De motivering gaat in op de beschreven kenmerken en waarden van het gebied en de effecten van de ontwikkeling daarop. Deze vereisten gelden voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling waarbij:
- a. een of meer richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit in het geding zijn zoals beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap; of
- b. sprake is van aanpassen of transformatie als bedoeld in het vijfde lid.
- 5. Een bestemmingsplan kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden:
- a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
- b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
- c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt o ok rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
- 6. Specifieke regels voor de gebiedstypen als bedoeld in de artikelen 6.9a, 6.9b, 6.9c, 6.9d. 6.9e, 6.9f en 6.9g, worden in acht genomen tenzij een zwaarwegend openbaar belang aan de toepassing van die artikelen, uitgezonderd artikel 6.9e, in de weg staat.
- 7. Om de ruimtelijke kwaliteit per saldo gelijk te houden of te waarborgen kan het nodig zijn om aanvullende maatregelen te nemen bij aanpassen en transformeren. Aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit een combinatie van:
- a. duurzame sanering van bestaande bebouwing, kassen en boom- en sierteelt;
- b. wegnemen van verharding;
- c. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
- d. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert, waarbij:
- e. aanvullende maatregelen worden getroffen binnen het plangebied van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat onmogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen buiten het plangebied worden betrokken in de motivering;
- f. indien aanvullende maatregelen niet volstaan, financiële compensatie wordt toegepast.
- 8. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 3, zijnde Buitengebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan ontwikkelingen mogelijk maken die kunnen vallen onder noemer inpassen, aanpassen of transformeren en die in overeenstemming zijn met artikel 6.9a.
Lid 9 tm 12 zijn voor deze ontwikkeling niet relevant.
Toetsing
De ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar voorziet in een deel van het gebied in wijzigingen op structuurniveau (ter plaatse van de aanduiding landelijk gebied). Er is sprake van 'aanpassen'.
Figuur 2.2 Kaart 14: Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën (bron: omgevingsverordening Zuid-Holland)
De provincie zet in op het versterken en benutten van de verschillen tussen de kustlandschappen, veen(weide) landschappen, deltarivierenlandschappen en stedelijke landschappen. De beleidskeuze landschap is opgezet vanuit deze vier landschapsgroepen waarbinnen meerdere landschapstypen worden uitgelegd met de bijbehorende richtpunten er in opgenomen. De gebiedsprofielen vormen hiervoor de basis (zie paragraaf 2.2.3).
Er dient rekening te worden gehouden met de richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit die zijn opgenomen in de omgevingsvisie. Voor het plangebied zijn de volgende richtpunten relevant.
Zeekleipolderlandschap
- Bebouwing concentreert zich in of bij compacte kernen, niet in het open middengebied van de polders.
- Behoud van het contrast tussen de binnendijkse akkerbouwpolders en buitendijkse natuur.
Verstedelijking
- Verstedelijking vindt vooral binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) en binnen invloedsgebied van hoogwaardig openbaar vervoer (HOV) plaats.
- De provincie stuurt op meer ruimte voor betaalbare bedrijfsruimte in woningbouwplannen. Hiermee wordt nabijheid van wonen, werken en voorzieningen gecreëerd. Dit draagt bij aan de opgave om gezondheid, veiligheid en ruimtelijke kwaliteit te verbeteren.
- Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur. Daar waar hoogbouw niet samenvalt met "zwaartepunten" in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
- Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
- Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan bij bestaande landschappelijk structuren en dragen waar mogelijk bij aan versterking van de stedelijke groenblauwe structuur. Daarbij gaat het ook om de recreatieve kwaliteit en de bijdrage aan klimaatbestendigheid en de biodiversiteit.
- Goede groene verbindingen vanuit de haarvaten van het stedelijk gebied met het buitengebied, conform de visie van het Landschapspark Zuidvleugel, zijn essentieel voor de relatie van het stedelijk gebied met het buitengebied. Dergelijke verbindingen bieden bovendien de basis voor recreatieve verbindingen en voor woon- werkverkeer.
Stads- en dorpsrand
- De stads- en dorpsranden van de provincie zijn plekken met bijzondere potentie voor het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Het zijn overgangsplekken waar de contrasten tussen de verschillende landschappen goed beleefd kunnen worden. In deze gebieden is nadrukkelijk aandacht nodig voor de doorgaande landschappelijke structuren, de recreatieve verbindingen tussen stad en land en het ontwerp en de inrichting van de stads- en dorpsrand zelf. Ontwikkelingen in deze randen vragen daarom om extra aandacht voor een zorgvuldige inpassing en een optimale ruimtelijke kwaliteit.
- De provincie hecht grote waarde aan het open houden van waardevolle landschappen. Uitbreidingen van steden en dorpen zijn alleen mogelijk indien deze ontwikkelingen bijdragen aan het verbeteren van de belevingswaarde, de gebruikswaarde en de toekomstwaarde van de stads- en dorpsrand.
- 1. Belevingswaarde: ontwikkelingen dragen bij aan een optimale belevingswaarde van de bebouwde kom vanuit het landelijke gebied én een optimale belevingswaarde van het landelijk gebied vanuit de bebouwde kom.
- 2. Gebruikswaarde: Uitbreidingen van dorpen en steden met meer dan 12 woningen in de stads- en dorpsrand, dragen bij aan het verbeteren van de gebruikswaarde van de rand. De provincie streeft ernaar om de randen zoveel mogelijk openbaar toegankelijk te maken en paden en recreatieve routes tussen de bebouwde kom en het landschap te versterken.
- 3. Toekomstwaarde: bij ontwikkelingen wordt rekening gehouden met de toekomstwaarde van de plek in brede zin. Een ontwikkeling draagt bij aan brede opgaven zoals het versterken van de groenblauwe structuur, de biodiversiteit, klimaatadaptatie, het bieden van maatschappelijke meerwaarde en het vergroten van de sociale betekenis van de stads- of dorpsrand.
Toetsing
- 1. De ontwikkeling vindt plaats in en aangrenzend aan de huidige kern van Middelharnis en sluit hiermee aan bij de compacte kern. Hiermee past de ontwikkeling binnen de directe omgeving.
- 2. De ontwikkeling vindt plaats in en aangrenzend aan huidig stedelijk gebied. Voor een heldere afronding van het dorp is qua bouwhoogte ingezet op contrast tussen het compacte dorp en het weidse polderlandschap. Dit bestaat uit een samenspel tussen reguliere bouwhoogten van bijvoorbeeld grondgebonden woningen en zorgvuldig ingepaste hogere bebouwingsaccenten. Een en ander in overeenstemming met de schaal en maat van de aanwezige grotere bouwvolumes in de zone tussen de Rottenburgseweg en de Zuidelijke Randweg.
- 3. De noordzijde van de Zuidelijke Randweg is te beschouwen als overgangsgebied. Stedelijke en landelijke programma's vloeien in elkaar over. Het zijn gebieden met een hybride uitstraling en betekenis: recreatiegebieden, sportvelden, volkstuincomplexen, golfbanen, enzovoorts. Er wordt een geïntegreerde ontwikkeling ontworpen van woon-, werk-, productie- en vrijetijdslandschappen die zoveel mogelijk aansluiten bij de ruimtelijke kwaliteiten van het omringende landschap en met een goede dooradering van recreatieve routes. In het ontwerp is rekening gehouden met de belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde (zie paragraaf 3.3).
Artikel 6.9a Beschermingscategorie 3 Buitengebied
- 1. Een bestemmingsplan voor een locatie binnen buitengebied waarvan de plaats geometrisch is verbeeld op kaart 14 in bijlage II kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling mits de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig wordt aangetast, blijkens een afdoende motivering die tevens ingaat op de keuze voor een locatie buiten bestaand stads- en dorps gebied.
- 2. In de motivering worden de volgende kwaliteiten betrokken:
- a. de openheid en de structuur van het landschap en de vergezichten daarin;
- b. de relatie tussen stad en buitengebied en het onderscheid daartussen;
- c. het groene karakter, het type functies en de kenmerkende verschijningsvormen van het landschap;
- d. de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap.
- 3. nvt
Toetsing
Een deel van het plangebied is aangemerkt als beschermingscategorie 3 Buitengebied. In paragraaf 3.3 wordt ingegaan op de bovengenoemde voorwaarden. Hierin is ook rekening gehouden met de benoemde kwaliteiten in het gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee (zie paragraaf 2.2.3).
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
- 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
- a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
- b. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.
- 2. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functie wonen mogelijk maakt voorziet in voldoende sociale huurwoningen. Onder voldoende wordt in ieder geval verstaan wat hierover is vastgelegd in de geldende door Gedeputeerde Staten aanvaarde regionale woonvisie.
- 3. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
- 4. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.
Toetsing
Met betrekking tot de ladderonderbouwing wordt verwezen naar paragraaf 2.1.2. Het deel van het plangebied dat buiten bestaand stads- en dorpsgebied ligt, is kleiner dan 3 hectare. De ontwikkeling draagt bij aan de ambities van de ontwikkeling van voldoende sociaal- en betaalbare woningen in de gemeente Goeree-Overflakkee (zie paragraaf 2.1.2).
De woningbouwontwikkeling is inmiddels opgenomen in het woningbouwprogramma Samenwerkende Regio's in Zuid-Holland Zuid 2023 met het beoogde woningaantal en woningtypen. Op 12 maart 2024 heeft het college van Gedeputeerde Staten het genoemde woningbouwprogramma voor de woonregio vastgesteld.
Artikel 6.10a Dichtheid en verscheidenheid woningbouw
- 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functie wonen mogelijk maakt buiten bestaand stads- en dorpsgebied houdt rekening met een zo hoog mogelijke woningdichtheid en draagt bij aan een goede woon- en leefomgeving.
- 2. Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, betrekt de mogelijkheden voor gevarieerde woningtypen bij het toelaten van woningbouw.
Toetsing
Dit artikel is van toepassing op het zuidoostelijk deel van het plangebied. In de plannen is rekening gehouden met een hoge woningdichtheid, een prettige woon- en leefomgeving en woningen voor verschillende doelgroepen.
Artikel 6.10b Parkeernorm sociale huur
- 1. Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe sociale huurwoningen hanteert een parkeernorm van maximaal 0,7 autoparkeerplaats per sociale huurwoning.
- 2. In afwijking van het eerste lid kan een andere parkeernorm worden gehanteerd, als de gemeente op de lokale situatie afgestemde regels of beleid voor parkeren heeft vastgesteld.
Toetsing
De gemeente hanteert op de lokale situatie afgestemde regels voor deze locatie. Zie paragraaf 4.11 en bijlage 19.
Artikel 6.10d Bereikbaarheid
Een bestemmingsplan voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling houdt rekening met de gevolgen van die ontwikkeling voor de bereikbaarheid.
Toetsing
Zie paragraaf 4.11.
Artikel 6.10f Functiemenging
Een bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functies wonen of bedrijven, houdt rekening met de mogelijkheden voor functiemenging.
Toetsing
Dit bestemmingsplan maakt verschillende functies mogelijk en voldoet daarmee aan de gewenste mogelijkheden voor functiemenging.
Artikel 6.10h Kansen voor biodiversiteit
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, betrekt daarbij de mogelijkheden voor het bevorderen van de biologische diversiteit.
Toetsing
De kansen voor biodiversiteit zijn in paragraaf 4.4 beschreven.
Artikel 6.27a Risico's van klimaatverandering
In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering ten minste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:
- a. wateroverlast door overvloedige neerslag;
- b. overstroming;
- c. hitte;
- d. droogte;
alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.
Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's.
Toetsing
Op de waterhuishoudkundige situatie wordt nader ingegaan in paragraaf 4.8. De aspecten duurzaamheid, klimaatadaptatie en circulariteit zijn beschreven in paragraaf 3.4. Overige maatregelen worden bij de vergunningaanvraag voor bouwen uitgewerkt.
2.2.3 Gebiedsprofiel Goeree Overflakkee (2012)
De gebiedsprofielen geven een overzicht van de landschappelijke waarden, waarmee bij ruimtelijke ingrepen rekening moet worden gehouden. Maar ze beschrijven ook ambities die richting geven aan de ontwikkeling van de kenmerken. Het gebiedsprofiel is een regionale uitwerking van de provinciale kwaliteitskaart.
Het gebied is in het gebiedsprofiel aangemerkt als voorstraatnederzetting.
Figuur 2.3 Identiteitsdragers
Relevante ambities Voorstraatnederzetting
- Er wordt uitgegaan van compacte dorpen.
- Bij ontwikkelingen buiten het historische centrum worden waardevolle patronen en elementen herkenbaar opgenomen in de structuur van het dorp.
- Waar mogelijk wordt de relatie met het omliggende landschap opgezocht door nieuwe (zicht)relaties.
Figuur 2.4 Kwaliteit van de dorpsrand
Relevante ambities dorpsrand aan het open polderlandschap
- Er wordt ingezet op het contrast tussen kleinschalige compacte dorpen en het weidse polderlandschap. Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan een heldere landschappelijke afronding van het dorp.
- De dorpen liggen als groene massa's in het open polderlandschap. Dit betekent dat de dorpsrand groen wordt ingericht.
- De toegankelijkheid en beleefbaarheid van de dorpsrand verbeteren door fysieke en visuele relaties te handhaven dan wel te versterken. Daarnaast is het belangrijk dat de dorpsrand gebruikswaarde en betekenis heeft voor de bewoners.
- De inrichting van de dorpsrand, met name rond de dorpsentree, draagt bij aan de oriëntatie van bewoners en recreanten.
Figuur 2.5 Water als structuurdrager
Relevante ambities overig water
- Behoud van het slotenpatroon en versterking van de ecologische inrichting en beheer van de slootkanten.
Figuur 2.6 Herkenbaar open zeekleilandschap
Relevante ambities ringpolder
- Het open en weidse karakter van de ringpolders in contrast met de kleinere, meer besloten aanwaspolders versterken.
- De herkenbaarheid van de ringpolder als eenheid versterken door het contrast tussen het open midden van de polder en de beplante randen te vergroten.
Toetsing
In het ontwerp is rekening gehouden met de hierboven benoemde kernkwaliteiten en ambities (zie paragraaf 3.3).
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.3.1 Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee (2010, herziening 2017)
De Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee is door het (toenmalige) Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee (ISGO) opgesteld en is daarna door de gemeenteraden van de diverse (toenmalige) gemeenten op het eiland, waaronder die van Goedereede, in december 2010 vastgesteld.
Centraal staat de ambitie om Goeree-Overflakkee te ontwikkelen tot een authentiek en vitaal belevingseiland in de Delta. De visie gaat uit van een globale visie voor de lange termijn en een precieze aanduiding van de dorpsgebieden op contourkaarten als ontwikkelingsgebied voor herstructurering, inbreiding en uitbreiding.
Binnen de structuurvisie bestaat de ontwikkelingssystematiek uit de volgende drie onderdelen:
- a. Kernenprofilering voor gericht versterken van de sociaaleconomische vitaliteit (leefbaarheid en leefomgeving in de meeste brede zin van het woord).
- b. Kansenkaart voor recreatie en toerisme, met vooral inspirerende en perspectiefvolle zones, locaties en thema's.
- c. Landschapskwaliteitskaart met daarin waardevolle identiteitsbepalende elementen, structuren en gebieden.
De beschikbare woonwensenonderzoeken, demografische analyses, gevoerde gesprekken met gemeenten en woningmarktpartijen leiden tot het volgende globale beeld voor de kwalitatieve woningvraag vanuit de eilandbevolking.
- De woningmarkt is veranderd van een aanbodmarkt in een vragersmarkt.
- De kritische woonconsument vraagt ruimte en wooncomfort in een rustige en veilige woonomgeving, liefst met een behoorlijk voorzieningenniveau in de nabijheid.
- Twee belangrijke doelgroepen voor de huursector op het eiland zijn starters en senioren.
- Starters zoeken in de huursector zowel eengezinswoningen (tussenwoningen) als appartementen.
- Bij de senioren met verhuiswens scoren vooral nultredenwoningen erg hoog, waarbij naast appartementen vooral ook grondgebonden seniorenwoningen erg populair zijn.
- In de koopsector is er per saldo een aanzienlijke behoefte aan voor starters betaalbare eengezinswoningen, en een (beperkte) markt voor appartementen voor verschillende leeftijdsklassen (o.a. senioren).
- Verder is er een duidelijke markt voor huishoudens die willen doorstromen naar 2 onder 1-kapwoningen en vrijstaande woningen.
- Vanuit de eigen regio is er ook een (beperkte) markt voor bijzondere woonprojecten (vrijstaande bouw) op ruime kavels.
- De kern Middelharnis en de kernen op de kop van Goeree (met name Ouddorp) hebben een sterke woningmarktpositie, met daaropvolgend de "verzorgingskernen" Dirksland, Oude Tonge en Stellendam.
Toetsing
Het plan past binnen de visie en sluit aan op de vraag naar woningen en zorgwonen in een verzorgingskern. De genoemde prijsindicaties in de regionale structuurvisie zijn niet meer actueel gezien de (markt)ontwikkelingen van de afgelopen vijf jaar. Hiervoor wordt aangesloten bij de actuele regionale afspraken uit het realisatieprogramma (maart 2023).
2.3.2 Woonvisie 2018-2024 (december 2017)
De gemeente Goeree-Overflakkee biedt aantrekkelijke woonmilieus in grote en kleine kernen; met een kenmerkende hoge ruimtelijke en sociale kwaliteit. De komende jaren verandert de bevolking van Goeree-Overflakkee echter naar omvang en samenstelling. Dit heeft een belangrijke betekenis voor het woon- en leefklimaat in de kernen. De gemeente Goeree-Overflakkee wil met haar woonbeleid deze demografische ontwikkelingen begeleiden.
Per woonkern wordt er gekeken naar de grootte van een kern, het type en groei van het aantal huishoudens. Op basis van deze uitgangspunten zijn er per kern verschillende typen ambities geformuleerd. Deze ambities zijn richtinggevend. De groei van de woningvoorraad is gebaseerd op de woningbehoefteraming en betreft dus een minimum voor de lokale behoefte. Bij een kwalitatief goede invulling is extra nieuwbouw haalbaar:
- In de grote kernen met nog een groeiende bevolking en veel jonge huishoudens zal er voornamelijk worden geïnvesteerd en kunnen planmatige uitbreidingen plaatsvinden;
- In de wat kleinere kernen zal er voornamelijk worden ingezet op het behouden van de basisvoorzieningen en het versterken van de lokale woningmarkt;
- In de kleine kernen met een oudere bevolking zal voornamelijk geïnvesteerd worden in het behouden en verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit.
Kwalitatief zet de gemeente in op realisatie van nieuwe kwaliteiten die nu nog niet of onvoldoende in de gemeente Goeree-Overflakkee aanwezig zijn.
- Woningen voor kwetsbare groepen / sociale huur (levensloopgeschikt): indicatie programma 30%.
- Sociale huurwoningen (zo veel mogelijk tot aftoppingsgrenzen, en verspreid over de kernen).
- Woningen voor zorgbehoevende ouderen, zelfstandige eenheden voor GGZ- cliënten en verstandelijk gehandicapten.
- Vrije sectorhuurappartementen senioren (levensloopgeschikt): indicatie programma 10%.
- Woningen voor starters, (met bijpassende kwaliteit / ruimte voor nieuwe initiatieven gericht op starters): indicatie programma 15%.
- Ontwikkelingen grondgebonden woningen in duurdere koopsegment: indicatie programma 45%..
- Woningen die een specifieke kwaliteiten toevoegen aan het eiland: Prioriteitsvolgorde van locaties is:
- 1. Projecten waarin rotte plekken worden opgeruimd;
- 2. Transformatielocaties;
- 3. Uitbreidingslocaties.
Toetsing
Met dit project wordt ingezet op woningen en zorgwoningen voor diverse doelgroepen (starters, empty-nesters, gezinnen en zorgvragers). Hiermee wordt aangesloten op de woonvisie. Inmiddels is een nieuw woningbehoefteonderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 2.1.2) en wordt gewerkt aan een nieuwe woonvisie. Ook is in het coalitieakkoord 2022-2026 afgesproken dat er circa 2.000 woningen tot 2030 mogelijk worden gemaakt, bovenop de al in ontwikkeling zijnde woningprojecten (1.250 woningen). De genoemde prijsindicaties in deze woonvisie zijn niet meer actueel gezien de (markt)ontwikkelingen van de afgelopen vijf jaar. Hiervoor wordt aangesloten bij de meest actuele regionale afspraken uit de Realisatieagenda (zie paragraaf 2.1.2).
2.3.3 Eilandvisie (2015)
Centraal in de visie staan behoud en versterking van de leefbaarheid en van de identiteit van het eiland, de eilanditeit. Nu al worden eigenheid, traditie en identiteit van het eiland succesvol gecombineerd met duurzaamheid, innovatie en het leggen van verbindingen. De Eilandvisie versterkt en concretiseert deze ontwikkelingen, waarbij wordt uitgegaan van de eigen kracht van het eiland. De focus ligt op de zelfvoorzienendheid van het eiland, waarbij de strategische ligging tussen Rotterdam en Antwerpen goed wordt benut.
Zes strategische kernthema's
Vanuit de visie zijn zes strategische kernthema's geformuleerd als de leidraad voor de toekomst:
- 1. De eilanditeit, het behoud van de unieke identiteit van het eiland.
- 2. De maatschappelijke balans, de versterking van de sociaaleconomische vitaliteit en het behoud van een voldoende zorg- en voorzieningenniveau.
- 3. De kwaliteit, van leven en van groei.
- 4. Duurzaamheid, Goeree-Overflakkee kan en wil het meest duurzame eiland worden.
- 5. Innovatie, de vestigingsvoorwaarde voor bedrijven en onderwijs en dus als bron voor werkgelegenheid.
- 6. Verbindingen, de versterking daarvan op het eiland en met de metropolen Rotterdam en Antwerpen, zowel sociaal, fysiek als digitaal.
Deze thema's hebben elk een toetsvraag. Deze kernthema's fungeren als zeef voor alle beleidsplannen, beleidsvoornemens en initiatieven, zodat toekomstige plannen altijd binnen de Eilandvisie vallen.
Toetsing
Het toevoegen van woningen in Middelharnis past binnen de eilandvisie. Het project draagt bij aan het behoud van een voldoende voorzieningenniveau en het kernthema duurzaamheid.
2.4 Conclusie
De ontwikkeling van woningen en zorg in en aansluitend aan bestaand stedelijk gebied van Middelharnis past binnen het geldende beleid. Ten aanzien van betaalbaarheid van woningen wordt aangesloten bij de meest actuele regionale afspraken in de Realisatieagenda en de actuele prijsgrenzen en NHG-grens (zie paragraaf 2.1.2).
Hoofdstuk 3 Gebiedsvisie
3.1 Huidige Situatie
Het plangebied ligt aan de rand van Middelharnis, gemeente Goeree-Overflakkee. Binnen het plangebied bevinden zich op een paar plekken moestuinen en kleine gebouwen, zoals een kas en schuurtjes, zie de figuren 3.1 t/m 3.4. Langs de aangrenzende wegen zijn op enkele plekken wat bomen aanwezig. Ten oosten van het plangebied ligt een begraafplaats (met relatief hoge begroeiing) en staan een tweetal kantoren en een kerk. Ten zuiden van het plangebied is aan de overzijde van de Zuidelijke Randweg het landschap open. Ten westen van het plangebied is een historische droogschuur aanwezig. Verder zijn ten westen van het plangebied (aan de overkant van de Doetinchemsestraat) detailhandelfuncties (waaronder een supermarkt) en een tankstation gelegen. Aan de noordzijde van het plangebied bevinden zich voornamelijk woningen.
In de figuren 3.1 tot en met 3.5 is de huidige situatie van het plangebied weergegeven.
Figuur 3.1 Luchtfoto plangebied en omgeving, plangebied aangeduid met kader (bron: MartensMultimedia)
Figuur 3.2 Luchtfoto deel plangebied met aanwezige bebouwing, zicht vanuit kant Zuidelijke Randweg (bron: MartensMultimedia)
Figuur 3.3 Luchtfoto deel plangebied met aanwezige bebouwing, zicht vanuit kant Doetichemsestraat (bron: MartensMultimedia)
Figuur 3.4 Luchtfoto deel plangebied, zicht vanuit kant Zuidelijke Randweg (bron: MartensMultimedia)
Figuur 3.5 Historische droogschuur, zicht vanuit kant Zuidelijke Randweg (bron: MartensMultimedia)
3.2 Toekomstige Situatie
Wijzigingen ten opzichte van Nota van Uitgangspunten
Sinds het opstellen van de Nota van Uitgangspunten, waarmee het college in 2022 heeft ingestemd, is er zowel aan het stedenbouwkundig ontwerp als aan de ontwerpen van de gebouwen gewerkt, wat effect heeft op het te realiseren programma. Samenvattend kunnen de belangrijkste ontwikkelingen en overwegingen met betrekking tot het gewijzigde plan voor Menheerse Erf als volgt worden geformuleerd:
- Waar de Nota van Uitgangspunten een totaal aantal woningen van 195 kende, omvat het huidige programma nu 222 woningen. Het woningaantal is daarmee met 27 woningen gestegen. Deze stijging komt door het toevoegen van sociale huurwoningen en woningen in het betaalbare segment;
- Door het toevoegen van meer woningen is de vraag naar parkeervoorzieningen gestegen. In het stedenbouwkundig plan zijn er significante aanpassingen doorgevoerd om tegemoet te komen aan de toegenomen parkeerbehoefte ten opzichte van de Nota van Uitgangspunten. Deze aanpassingen omvatten onder andere het verminderen van groene collectieve ruimtes, optimalisaties in de ruimtereservering voor bomen en beplanting en het verminderen van het uitgeefbare grondoppervlak van kavel 6 ten gunste van een vergroting van het aantal parkeervakken.
- In de Nota van uitgangspunten werd uitgegaan van 50 zorgeenheden en 0 sociale eenheden, wat resulteerde in een percentage van 25% zorgvragers ten opzichte van het totale programma. In het huidige programma zijn echter 58 zorgeenheden en 50 sociale eenheden opgenomen, wat resulteert in een percentage van 41% zorgvragers binnen het totale programma.
Een nieuwe gezonde woonomgeving
Menheerse Erf wordt een groene wijk, waarvan het stedenbouwkundig ontwerp is geïnspireerd op de polderstructuren van het landschap van Goeree-Overflakkee. De karakteristieken hiervan worden op zo'n manier ingezet dat ze impliciet bijdragen aan natuurbehoud en duurzaam wonen. Het plan gaat uit van een aantrekkelijk groen ontwerp met voldoende ruimte voor verblijf, groen, speelvoorzieningen, tuinen en voet- en fietspaden. De stedenbouwkundige opzet draagt bij aan een gezonde woonomgeving waar het prettig verblijven is en waardoor beweging wordt gestimuleerd. De bouwvolumes in het plan zijn op een organische wijze rond een gemeenschappelijke tuin gepositioneerd.Dit geeft en draagt bij aan een gevoel van geborgenheid en verbondenheid met de omgeving én met de gemeenschap.
Figuur 3.6 Ruimtelijk casco (bron: Beeldkwaliteitsplan Kuiper Compagnons)
Daarnaast wordt Menheerse Erf ook in ecologisch opzicht afgestemd op de toekomst door natuurinclusief bouwen en het toepassen van circulaire bouwmaterialen.
Op de locatie zelf staat nog een historische droogschuur uit 1927, die is aangewezen als rijksmonument. Het object heeft cultureel-historische waarde vanwege de specifieke functie en de bijzondere, op het gebruik gerichte architectuur en detaillering. De droogschuur is ook belangrijk vanwege de herkenbaarheid en de goede staat waarin deze verkeert. De droogschuur maakt geen onderdeel uit van het plangebied, maar in het ontwerp wordt wel rekening gehouden met de inpassing van de droogschuur.
Dit plan levert een bijdrage aan diverse doelstellingen van het gemeentelijke coalitieprogramma, waaronder meer experimentele woningbouw, ruimte voor speel-, sport- en ontmoetingsmogelijkheden, oog voor het aanzicht van de entrees, groen en biodiversiteit en levensloopbestendige woningen en zorgwoningen.
Figuur 3.7 Stedenbouwkundig plan van de toekomstige situatie.
Groen en water
Middelharnis ligt in een grote open ringpolder met langgerekte ontginningslijnen. Deze langgerekte ontginningslijnen zijn ook nu nog afleesbaar in het stratenpatroon van de meest recente uitbreidingen van het dorp. De Doetinchemsestraat en de Boomgaardweg zijn daarvan goede voorbeelden. Deze (zicht)lijnen maken de relatie tussen de bebouwde kom en het omliggende landschap goed afleesbaar. Door deze lijnen met opgaande beplanting te benadrukken en er nieuwe waterpartijen aan te koppelen, wordt er in samenhang met de laanbeplanting langs de aangrenzende wegen en de opgaande beplanting rond de begraafplaats een groenblauw raamwerk gecreëerd. Dit raamwerk biedt een ruimtelijk kader aan de nieuwe wijk en draagt bij aan een geleidelijke overgang van de bebouwde kom naar het open polderlandschap. Binnen dit raamwerk kunnen een viertal in schaal en maat uiteenlopende kamers worden onderscheiden, waarin met uiteenlopende bouwvolumes compacte woonbuurtjes zijn gevormd.
Het is belangrijk dat er veel ruimte is voor groen en ontmoeting. De bouwblokken worden daarom zo opgesteld dat in er middenin en tussen de blokken voldoende ruimte is voor verblijf, groen, speelvoorzieningen, tuinen en voet- en fietspaden. Zo heeft elk blok een autovrij binnengebied.
Ontsluiting en parkeren
Het plan wordt op twee plekken ontsloten vanuit de bestaande structuur. Er wordt één doorlopende straat door het woongebied gelegd. Aan deze straat is direct al het parkeren gekoppeld. Het parkeren wordt zo veel mogelijk groen uitgevoerd (halfverhard). Voor langzaam verkeer is een fijn netwerk aan paden door de verschillende kamers gelegd. Op deze manier ontstaan er verschillende mogelijkheden voor ommetjes en zijn alle woningen snel bereikbaar.
Conclusie
De ontwikkeling vindt plaats in en aangrenzend aan huidig stedelijk gebied. Voor een heldere afronding van het dorp is in het plan qua bouwhoogte ingezet op contrast tussen het compacte dorp en het weidse polderlandschap. Dit bestaat uit een samenspel tussen reguliere bouwhoogten van bijvoorbeeld grondgebonden woningen en zorgvuldig ingepaste hogere bebouwingsaccenten. Een en ander in overeenstemming met de schaal en maat van de aanwezige grotere bouwvolumes in de zone tussen de Rottenburgseweg en de Zuidelijke Randweg.
In iedere kamer is sprake van een mix van zorg-/appartementengebouwen en grondgebonden woningen, met wisselende bouwhoogten. Door toepassing van een overwegend lage gootlijn wordt de menselijke maat gewaarborgd. Er is sprake van een gemengd landschap van daken waarmee een logische afronding van het dorp wordt vormgegeven.
Het plangebied betreft een overgangsgebied waarin de oorspronkelijke landschappelijke patronen en waardevolle elementen (zoals de droogschuur) zichtbaar blijven. In stedenbouwkundig opzicht is het belangrijk dat het overgangsgebied tussen de kern en het buitengebied in stand blijft met voldoende zichtlijnen, groene structuren en een invulling met gebouwen die passen in dit overgangsgebied. Dit is in het plan opgenomen door lange doorgaande beplantingslijnen die kern en landschap verbinden. Zo ontstaan ook zichtrelaties vanuit de nieuwe woonbuurt met het landschap.
Door de opbouw in de vier landschappelijke kamers wordt voldoende contrast tussen het compacte dorp en het weidse polderlandschap gecreëerd, terwijl tegelijkertijd de groene kwaliteit van het landschap in het plan wordt opgenomen. Hierbij wordt voorkomen dat er een harde grens ontstaat langs de Zuidelijke Randweg. Daarnaast wordt met de ontwikkeling de ecologische structuur in de omgeving versterkt door de nieuwe groen-blauwe verbindingen en een beperkt aandeel verharding (veel ruimte voor versterking van de biodiversiteit).
Door de inzet van appartementen met een iets stevigere massa wordt tevens de nieuwe dorpsrand en de entree vanaf de Zuidelijke Randweg benadrukt.
3.3 Beeldkwaliteit
In aanvulling op dit bestemmingsplan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie bijlage 2). Het beeldkwaliteitsplan geeft de uitgangspunten weer voor de inrichting van de buitenruimte en de uitwerking van de bebouwing.
Het beeldkwaliteitsplan wordt als onderdeel van de Welstandsnota vastgesteld. Op die manier kan het beeldkwaliteitsplan als kwaliteitskader fungeren bij de aanvraag van een omgevingsvergunning en bij de beoordeling van de (toekomstige) bouwplannen door de welstandscommissie.
Figuur 3.8 Voorbeelden van materiaalgebruik toekomstige situatie
3.4 Duurzaamheid, Biodiversiteit, Klimaatadaptatie
Het voorliggende plan gaat uit van een duurzaam en klimaatadaptief ontwerp met tevens aandacht voor het vergroten van de biodiversiteit. In de Nota van Uitgangspunten (zie bijlage 1) is uitgebreider ingegaan op deze aspecten.
Duurzaamheid
Duurzaamheid staat centraal in de ontwikkeling van de woningen, waarbij de focus ligt op een milieuvriendelijke benadering en het bevorderen van een gezonde levensstijl. Een kenmerk van deze woningen is de gasloze oplevering, een stap in de richting van een duurzamere toekomst. Door af te stappen van traditionele verwarmingsmethoden die afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen, dragen deze woningen bij aan de vermindering van de ecologische voetafdruk.
De woningen worden daarnaast doordacht ingericht met het oog op levensloopbestendigheid, waardoor ze geschikt zijn voor diverse doelgroepen. Deze aanpak gaat verder dan alleen esthetisch design; het omvat ook praktische elementen die de levenskwaliteit van de bewoners verbeteren.
Een andere cruciale pijler van duurzaamheid in deze woningen is het gebruik van circulaire materialen met een lage milieu-impact. In plaats van traditionele bouwmaterialen die een aanzienlijke belasting vormen voor het milieu worden zoveel mogelijk biobased materialen ingezet.
Biodiversiteit
Menheerse Erf wordt omringd door uiteenlopende landschapselementen met opgaande beplanting. Deze elementen worden verlengd en doorgetrokken in het plangebied. Daarmee wordt een robuuste groenstructuur gecreëerd die de basis legt voor een rijke biodiversiteit van de terreininrichting.
Om op gebouwniveau een bijdrage te leveren aan eisen met betrekking tot ecologie en natuurinclusiviteit worden bij de uitwerking van de bebouwing groene gevels en nestgelegenheid voor vogels, vleermuizen en insecten integraal in de planvorming meegenomen. Verder worden eventuele veranda's en pergolaconstructies geschikt gemaakt voor begroeiing.
Klimaatadaptatie
De inrichting van het plangebied houdt rekening met de uitdagingen die als gevolg van de klimaatverandering kunnen ontstaan. Daarbij ligt de focus op het creëren van een aangename klimaatbestendige verblijfsruimte, waar hitte wordt gedempt en water wordt afgekoppeld en gebufferd. De volgende uitgangspunten worden gehanteerd:
- Bij de uitwerking van de openbare ruimte wordt groen toegepast, behalve als functioneel gebruik iets anders vereist. Dit betekent dat waar mogelijk het openbare groen wordt gemaximaliseerd en de verharding minimaal blijft;
- Het groen biedt ruimte voor infiltratie, geeft schaduw, zorgt voor verdamping en draagt bij aan een gezond en prettig microklimaat. In de zomer kan het water worden vastgehouden om droogteproblemen tegen te gaan en het groen te kunnen voorzien van voldoende water;
- De inrichting van het plangebied biedt voldoende ruimte voor een robuust watersysteem, waarmee extreme regenbuien kunnen worden opgevangen;
- In de openbare ruimte wordt waar mogelijk open en waterdoorlatende verharding toegepast en bieden opgaand groen en wadi's ruimte om water te bufferen en vertraagd af te voeren.
- De openbare ruimte wordt ingericht op langzaam verkeer. Autoluwe, maar goed toegankelijke paden doorkruisen een rustige groene omgeving, waar ook mensen die wat minder mobiel zijn zich veilig voelen.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het project is naar verschillende ruimtelijk relevante (onderzoeks)aspecten gekeken. In het voorliggende hoofdstuk zijn de resultaten hiervan beschreven.
4.2 Vormvrije Mer-beoordeling
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Beoordeling
Voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterrein (onderdeel D 11.2 Besluit milieueffectrapportage) geldt dat beoordeeld moet worden of deze activiteiten nadelige effecten voor het milieu kunnen hebben. Deze beoordelingsvereiste geldt in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m².
Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is, op basis van de opgestelde aanmeldnotitie vormvrije mer-beoordeling (zie bijlage 3), een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen (collegebesluit d.d. 12 december 2023), inhoudende dat geen m.e.r.-procedure nodig is, omdat geen sprake is van negatieve milieueffecten.
4.3 Bedrijven En Milieuhinder
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Toetsing
In de beoogde situatie worden woningen en eenheden met 24-uurs intramurale zorg gerealiseerd. Hiermee worden zowel milieugevoelige als (potentieel) milieuhinderlijke functies opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. Het plangebied grenst aan een woonwijk waardoor de omgeving van het plangebied getypeerd kan worden als een rustige woonwijk.
Ten westen van het plangebied bevindt zich een Jumbo supermarkt en ten oosten van het plangebied bevindt zich een Lidl supermarkt. Deze supermarkten vallen in milieucategorie 1 met een richtafstand van 10. Er wordt ruimschoots voldaan aan deze richtafstand. Naast de Lidl bevindt zich een Gamma bouwmarkt. Ook de bouwmarkt valt in milieucategorie 1 met een richtafstand van 10 meter. Er wordt ruimschoots voldaan aan deze richtafstand.
Er bevindt zich een accountantskantoor ten zuidoosten van het plangebied, dat in milieucategorie 1 valt met een richtafstand van 10 meter in een rustige woonwijk. De afstand van het kantoor tot de dichtstbijzijnde zorgwoning is groter dan 10 meter. Het kantoor heeft een parkeerterrein dat grenst aan het plangebied. De afstand tussen de perceelgrens van het kantoor en de dichtstbijzijnde beoogde ontwikkeling is groter dan 10 meter. Er wordt voldaan aan deze richtafstand.
Ten noorden van het kantoor bevindt zich een kerk, die in milieucategorie 2 valt met een richtafstand van 30 meter. Het parkeerterrein van de kerk grenst aan het plangebied. Echter is de afstand van het plangebied tot de kerk groter dan 30 meter. Er wordt voldaan aan deze richtafstand.
Het plangebied grenst aan een begraafplaats. Een begraafplaats valt volgens de VNG-brochure in milieucategorie 1 met een richtafstand van 10 meter. De begraafplaats grenst aan het plangebied waardoor niet voldaan wordt aan de richtafstand van 10 meter. Echter, gaat het hier om de bestaande graven. De afstand tussen het plangebied en de potentiële locatie voor een toekomstige graf bedraagt meer dan 10 meter. Geconcludeerd kan worden dat de begraafplaats niet leidt tot knelpunten voor het plan.
Volkstuinencomplex
Ten zuiden van het plangebied, aan de overzijde van de Zuidelijke Randweg, zijn volkstuinen gelegen. De VNG-brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ noemt volkstuinen niet als een mogelijke hinder veroorzakende functie. In het plan worden de volkstuinen gescheiden van de beoogde ontwikkeling door middel van een brede weg en watergangen. Het volkstuinencomplex ligt op ruime afstand van de beoogde ontwikkeling. Op grond hiervan wordt geen hinder verwacht van de volkstuinen op de beoogde ontwikkeling.
Geur
Het plangebied is in de vigerende geurverordening onderdeel van het 'overig gebied' waarvoor een geurnorm van 6,5 ouE/m3 is vastgesteld. De maximale geurbelasting door de veehouderij aan de Eerste Groeneweg bedraagt ter plaatse van het Menheerse Erf 1,9 ouE/m3 en de maximale geurbelasting door de veehouderij aan de Langeweg 1,0 ouE/m3. Voor de beoordeling van de geurhindersituatie is de voorgrondbelasting door de veehouderij aan de Eerste Groeneweg maatgevend. De vuistregel is dat wanneer de voorgrondbelasting meer dan de helft van de achtergrondbelasting is, dat de voorgrondbelasting tot het hoogste geurhinderpercentage leidt. Op basis van de Handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij is bij een voorgrondbelasting van 2 ouE/m3 sprake van 11% kans op geurhinder. De milieukwaliteit wordt in dat geval beoordeeld als 'redelijk goed'. Op basis hiervan acht de gemeente de geursituatie ter plaatse van het plangebied aanvaardbaar. Het toestaan van woningen binnen het plangebied voor het Menheerse Erf leidt niet tot beperkingen voor de bedrijven. De memo met een nadere onderbouwing met betrekking tot het aspect geur is opgenomen in bijlage 4. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
Er is sprake van een aanvaardbaar woon-en leefklimaat ter plaatse van het plangebied. Omliggende bedrijven worden door de beoogde ontwikkeling niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.
4.4 Ecologie
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
- Natura 2000-gebieden;
- Natuurnetwerk Nederland (NNN).
- Natura 2000-gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
- de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
- Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Bomenlijst gemeente Goeree-Overflakkee
Een groot aantal bomen op Goeree-Overflakkee heeft een beschermde status en mogen op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening alleen met toestemming van de gemeente worden gekapt. De gemeente houdt een lijst bij van de bomen die niet zonder toestemming mogen worden verwijderd.
Toetsing
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt buiten beschermde gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Haringvliet bevindt zich op circa 2,8 kilometer van het plangebied. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Grevelingen ligt op een afstand van circa 5,5 kilometer. Omdat het plangebied buiten beschermde gebieden ligt, zijn directe effecten zoals areaalverlies en versnippering uitgesloten. Tevens kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Nederland (NNN) bevindt zich op circa 530 meter van het plangebied.
Figuur 4.1 Plangebied t.o.v. Natura 2000-gebieden (bron: AERIUS Calculator)
Figuur 4.2 Plangebied (paars omlijnd) t.o.v. Natuurnetwerk Nederland (bron: provincie Zuid-Holland)
Een negatief effect van het project op Natura 2000-gebieden door stikstof valt echter niet op voorhand uit te sluiten. Daarom is een stikstofonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 5). Voor de gebruiksfase is gerekend met de weekdaggemiddelde van 1.393,5 mvt/etmaal. Uit de berekeningen met AERIUS Calculator (versie 2023.0.1) voor de realisatie- en gebruiksfase (zie bijlagen 6, 7, 8 en 9) blijkt dat er geen toename is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Dit betekent dat significante negatieve effecten op Natura 2000-gebied in zowel de realisatiefase als de gebruiksfase zijn uitgesloten. De beoogde herontwikkeling is derhalve uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.
Soortenbescherming
Door E.C.O. Logisch is een quickscan soortenbescherming uitgevoerd op 14 maart 2022 (bijlage 10). De conclusie hiervan was als volgt. Er is aanvullend onderzoek noodzakelijk naar de aanwezigheid van beschermde functies van broedvogels met jaarrond beschermde nesten, vleermuizen, grote vos en de huismus in het plangebied. Na aanvullend onderzoek zullen (indien beschermde functies aanwezig zijn) nader te specificeren mitigerende maatregelen getroffen moeten worden om een ontheffing te kunnen verkrijgen. Indien de werkzaamheden plaatsvinden in het broedseizoen van vogels, dient een aanvullende inspectie op broedvogels door een ecoloog te worden uitgevoerd om overtredingen te voorkomen.
Er is aanvullend natuuronderzoek uitgevoerd op 6 januari 2023 (zie bijlage 11). Het aanvullend onderzoek bevestigt dat er geen nestlocaties zijn van vogels met een jaarrond beschermd nest in het plangebied. Er zijn geen waarnemingen gedaan van de grote vos of de huismus in het projectgebied. Wat betreft vleermuizen zijn er verschillende soorten waargenomen, maar er zijn geen specifieke verblijfplaatsen gevonden. Om verstoring te voorkomen, wordt aanbevolen om bomen en struiken buiten het broedseizoen van vogels te verwijderen en werkzaamheden tijdens het broedseizoen te laten inspecteren door een ecoloog. Bij werkzaamheden gedurende de actieve periode van vleermuizen is het raadzaam om overdag te werken of vleermuisvriendelijke verlichting met amberkleurig licht en een richtarmatuur te gebruiken.
Daarnaast heeft E.C.O. Logisch aanbevelingen gedaan om de ecologische waarden van het terrein te verhogen. Door het treffen van kleinschalige maatregelen kan de lokale biodiversiteit worden verhoogd. De maatregelen zijn gericht op het realiseren van geschikt habitat waar meerdere soorten profijt van hebben. Dit betreft niet alleen het faciliteren van nestgelegenheid of verblijfplaatsen, maar ook het realiseren van geschikt leefgebied. Er kan hierbij gedacht worden aan insectenhotels en inheemse vegetatie. Deze maatregelen zijn omschreven voor bebouwing en voor het omliggende terrein. Zie hoofdstuk 7 van de door E.C.O. Logisch opgestelde quickscan in bijlage 10.
Bomen
Er vinden kapwerkzaamheden plaats. In het plangebied zijn geen bomen aanwezig die op de gemeentelijke bomenlijst staan. De te kappen houtopstanden bevinden zich binnen de door de gemeente vastgestelde bebouwde kom of betreffen houtopstanden van minder dan 10 are. Zodoende is meldplicht of herplantplicht ten aanzien van houtopstanden niet noodzakelijk.
Conclusie
Er zijn geen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden en beschermde dier- en plantensoorten. De Wet natuurbescherming staat niet in de weg aan de uitvoering van het plan. In het plangebied zijn geen bomen aanwezig die op de gemeentelijke bomenlijst staan.
4.5 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Bij de voorbereiding van het plan is overleg gevoerd met de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR), zie de verslaglegging in bijlage 12. Met de door de VRR gegeven feedback wordt rekening gehouden bij de verdere uitwerking van de plannen.
Toetsing
Uit de informatie op de risicokaart (zie figuur 4.3) waarin relevante risicobronnen getoond worden, blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, water of door buisleidingen plaatsvindt. Ook zijn er in de buurt van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig.
Figuur 4.3 Uitsnede risicokaart (bron: www.atlasleefomgeving.nl)
Ten zuiden van het plangebied ligt de Zuidelijke Randweg. Deze weg grenst aan het plangebied en is aangewezen als een route van gevaarlijke stoffen. Ook over de N215 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied bevindt zich buiten het invloedsgebied van de N215 en binnen het invloedsgebied van de Zuidelijke Randweg.
In de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) zijn vuistregels opgenomen waarmee inzicht kan worden gegeven in de risicosituatie langs transportroutes zoals de Zuidelijke Randweg. De onderstaande vuistregels worden gehanteerd voor de toetsing van het plaatsgebonden risico, de oriëntatiewaarde en 10% van de oriëntatiewaarde voor een weg binnen de bebouwde kom:
- Een weg binnen de bebouwde kom heeft geen 10-6-contour.
- Wanneer de vervoersstroom gevaarlijke stoffen in tankwagens (bulkvervoer) bevat uit de categorieën LT3, GT4 of GT5 (ongeacht de aantallen) pas dan RBM II toe.
- Wanneer GF3 minder is dan 10 maal de drempelwaarde in tabel 1-8 (eenzijdige bebouwing) of 10 maal de drempelwaarde in tabel 1-9 (2-zijdige bebouwing) wordt de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet overschreden.
- Wanneer GF3 minder is dan de drempelwaarde in tabel 1-8 (eenzijdige bebouwing) of in tabel 1-9 (2-zijdige bebouwing) wordt 10% van de oriëntatiewaarde niet overschreden.
Uit de vuistregels blijkt dat voor de Zuidelijke Randweg geen sprake is van een PR 10-6-contour. Er moet worden getoetst of er sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde en een toename van meer dan 10% van de oriëntatiewaarde door de ontwikkeling. In de onderstaande figuur zijn de drempelwaarden hiervoor opgenomen.
Figuur 4.4 Drempelwaarden GF3-vervoer voor overschrijding 10% van de oriëntatiewaarde, weg binnen de bebouwde kom, tweezijdige bebouwing
Zoals eerder vermeld grenst de Zuidelijke Randweg aan het plangebied. Het vervoer van GF3 bedraagt 460 transporten per jaar. Uit de publicatiereeks gevaarlijke stoffen blijkt dat de bevolkingsdichtheid van een rustige woonwijk 25 personen/ha is. De drempelwaarde voor de oriëntatiewaarde ligt volgens de tabel in figuur 4.4 op 32.500 transporten per jaar (3.250 x 10). De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt daarom niet overschreden. Uit de tabel blijkt voorts dat er sprake is van een toename van meer dan 10% van de oriëntatiewaarde als meer dan 3.250 GF3-transporten per jaar zouden worden vervoerd over deze weg. Daarvan is in dit geval geen sprake.
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot een groepsrisico dat de oriëntatiewaarde overschrijdt en het groepsrisico neemt niet met meer dan 10% van de oriëntatiewaarde toe. Wel dient het groepsrisico in een beknopte verantwoording inzichtelijk te worden gemaakt.
Beknopte verantwoording
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bereikbaarheid dient te voldoen aan de geldende regelgeving. HD Projectrealisatie zal gedetailleerde tekeningen met maatvoering ter beschikking aan de VRR stellen, zodat er een toets/maatwerkadvies op het vlak van bereikbaarheid kan worden gegeven.
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om haar taken goed te kunnen uitvoeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Rottenburgseweg, Langeweg en de N215. Deze wegen sluiten aan op het verdere wegennetwerk van Goeree-Overflakkee. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.
Zelfredzaamheid
In de toekomstige situatie worden woningen en eenheden met 24-uurs intramurale zorg gerealiseerd. De aanwezige ouderen, kinderen en mensen die intensieve zorg nodig hebben, worden gezien als verminderd zelfredzame personen. Bij deze groepen wordt er echter van uitgegaan dat in geval van nood de verzorgers de ouderen en mensen die zorg nodig hebben zullen begeleiden. Kinderen zullen worden begeleid door hun ouders. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over de weg geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.
Conclusie
Uit de beknopte verantwoording komt naar voren dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. De veiligheidssituatie zal met de beoogde ontwikkeling niet significant verslechten en wordt als aanvaardbaar gezien. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.6 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer, ook wel Wet luchtkwaliteit (Wlk) genoemd. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | ||
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.
Toetsing
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dienst het aspect luchtkwaliteit te worden onderzocht. Door de beoogde ontwikkeling is er sprake van een toename van verkeer van 1393,5 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). In de NIBM-tool (versie 23 april 2022) is worst-case uitgegaan van 3% vrachtverkeer en is 2024 als jaar van planrealisatie aangehouden. Uit de berekening blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstofdioxide in de lucht van 1,14 µg/m³ en van fijn stof van 0,23 µg/m³ (zie tabel 4.2). De toename van stikstofdioxide en fijn stof is beide onder 1,2 µg/m³. Het plan draagt hierdoor niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide in de lucht. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Tabel 4.2 Resultaten NIBM-tool
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) 2022 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Zuidelijke Randweg, ten noorden van het projectgebied. Uit de CIMLK-monitoringstool blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2022: 14,9µg/m³ voor NO2, 15,6 µg/m³ voor PM10 en 8,1 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.7 Bodemkwaliteit
Toetsingskader
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van woningen en eenheden met 24-uurs intramurale zorg. Momenteel hebben de percelen van de beoogde ontwikkeling de bestemming 'Agrarisch' en 'Recreatie'. Omdat er in de beoogde situatie sprake is van functiewijziging dient met een bodemonderzoek aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de woningen en de zorgwoningen.
Uit de beschikbare informatie uit bodemonderzoeken (via de website van DCMR) blijkt dat in het verleden in en rond het plangebied verschillende verontreinigingen zijn aangetroffen. In oktober 2022 zijn diverse verkennende bodemonderzoeken, een verkennend onderzoek naar asbest, een verkennend waterbodemonderzoek en een indicatief onderzoek naar asfalt uitgevoerd. Het rapport van deze onderzoeken is opgenomen in bijlage 13. Uit deze onderzoeken bleek dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de Doetinchemsestraat ong. te Middelharnis in onvoldoende mate is onderzocht.
In november 2022 is een nader bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 14. Met dit onderzoek is de bodem in voldoende mate onderzocht. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat de locatie dient te worden gesaneerd vanwege het voorkomen van respirabele asbestvezels. Hiervoor is een saneringsplan opgesteld en dit is inmiddels uitgevoerd.
Conclusie
Het aspect bodem staat de bestemmingswijziging niet in de weg.
4.8 Water
Toetsingskader
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het projectgebied ligt binnen het beheergebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het project wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europees:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan
- Omgevingsvisie
- Omgevingsverordening
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2022-2027) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta:
- waterveiligheid (dijken en duinen);
- versterkte duinen;
- meer biodiversiteit op de dijken;
- minder CO2-uitstoot, vergoten;
- meer innovatie.;
- voldoende schoonwater.
Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:
- nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingstoename;
- nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied;
- nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.
Gemeentelijk beleid
Het Programma Stedelijk Waterbeheer (PSW) is opgesteld door de gemeente Goeree-Overflakkee in samenwerking met het waterschap Hollandse Delta. Het PSW is de opvolger van het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) en geldt voor de periode 2021-2025.
De komende jaren ligt de focus op het vervangen van bestaande riolering en voorbereiding op toekomstige ontwikkelingen, zoals klimaatverandering. Er is aanvullend budget opgenomen voor klimaatadaptieve maatregelen. Dit budget kan bijvoorbeeld worden ingezet om verhard oppervlak af te koppelen van de gemengde riolering of waterberging te creëren.
Net als in het GRP 2016-2020 zijn doelen opgenomen gebaseerd op de drie zorgplichten. Om de doelen te kunnen realiseren is beleid opgesteld. Hierbij is onderscheid gemaakt naar vier geformuleerde doelen:
- zorg voor inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
- zorg voor inzameling en verwerking van hemelwater (dat een particulier niet redelijkerwijs zelf kan verwerken);
- zorg voor het in het openbaar gemeentelijk gebied treffen van maatregelen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken;
- bereid voor op een veranderend klimaat.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen ten zuiden van Middelharnis en bevindt zich tussen de Zuidelijke Randweg en de Rottenburgseweg. In de huidige situatie is het overgrote deel van het plangebied onverhard.
Grondwater
Het plangebied ligt niet in een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de grond van het plangebied uit lichte en zware zavel. Binnen het plangebied is sprake van een grondwatertrap lVc. Dit betekent dat de hoogste grondwaterstand (GHG) 71 centimeter onder het maaiveld ligt. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) is 146 centimeter onder het maaiveld. De gemiddelde maaiveldhoogte in het plangebied is circa 0,4 NAP meter. Dit blijkt uit de Bodemkaart van Nederland.
Waterkwantiteit
De percelen binnen het plangebied grenzen aan 'overige watergangen', waarvoor gemeente Goeree-Overflakkee onderhoudsplichtig is. Iedere watergang is vanaf één zijde bereikbaar voor machinaal onderhoud. De brede watergang parallel aan de Zuidelijke Randweg is aan beide zijden bereikbaar. Figuur 4.5 laat de onderhoudspaden van de watergangen zien.
Figuur 4.5 Onderhoudspaden watergangen.
De beschermingszone van deze watergangen is 3 meter aan weerszijden. Werkzaamheden binnen de beschermingszone zijn vergunningplichting.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied bevindt zich niet in de kern- en/of beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is niet aangesloten op een rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Waterkwantiteit
Er is in de toekomstige situatie sprake van een toename van verharding. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 1.500 m2 in landelijk gebied en 500 m2 in stedelijk gebied dient er volgens het huidige beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd te worden als compensatie. Er is afstemming geweest met de waterbeheerder over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan deze compensatie.
In de nieuwe situatie wordt een oppervlakte van 20.968 m2 verhard.Dit bestaat uit (10.571 m2) infrastructuur, (3.237 m2) uitgeefbaar onbebouwd en (8.636 m2) bebouwing. 10% van deze oppervlaktes dient te worden gecompenseerd. Dit komt uit op 2.477,45 m2 water dat moet worden gecompenseerd.
Daarnaast wordt zowel binnen (69 m2) als buiten (164 m2 ) het plangebied water gedempt. Het gedempte water (233 m2)dient 100% te worden gecompenseerd.
In de beoogde situatie wordt zowel binnen (1.857 m2 ) als buiten (622 m2 ) het plangebied nieuw water gerealiseerd. Dit zal in totaal 2.479 m2 water zijn.
Per saldo is er de beoogde situatie 1,55 m2 overcapaciteit aan water (nieuw water minus te compenseren water).
De uitgebreide berekening van de waterberging is opgenomen in bijlage 16. De verschillende oppervlaktes zijn te vinden in bijlage 17 en het te dempen/te realiseren water is weergegeven in bijlage 18.
Er wordt nog bepaald welke watergangen privé worden uitgegeven en voor welke de gemeente Goeree-Overflakkee onderhoudsplichtig is. Dit zal worden uitgewerkt in de anterieure overeenkomst.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen, zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting,
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.
Voor het voorliggende plan wordt een rioleringsplan opgesteld en ter goedkeuring voorgelegd aan de gemeente. Uitgangspunt hierbij is een gescheiden rioleringsstelsel.
Conclusie
In het plan is rekening gehouden met de benodigde watercompensatie. De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
4.9 Kabels En Leidingen
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.
Toetsing
In en rondom het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
4.10 Archeologie
Toetsingskader
Erfgoedwet
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Besluit ruimtelijke ordening
Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk plan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.
Gemeentelijk beleid
Conform de Erfgoedwet is iedere gemeente verplicht om zorg te dragen voor het in of op haar grondgebied gelegen archeologische en cultuurhistorische erfgoed.
Toetsing
Conform het geldende bestemmingsplan Middelharnis (vastgesteld op 25 april 2013) kent het plangebied geen archeologische dubbelbestemmingen. Archeologisch onderzoek is om deze reden niet noodzakelijk. Op basis van de gemeentelijke beleidskaart archeologie heeft het plangebied geen archeologische waarde (zie figuur 4.6).
Figuur 4.6 Uitsnede gemeentelijke beleidskaart archeologie en plangebied (zwart omcirkeld)
Conclusie
Het aspect archeologie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
4.11 Verkeer En Parkeren
Toetsingskader
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
Voor het berekenen van de verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling is gebruik gemaakt van kencijfers uit CROW publicatie 381. Voor het bepalen van de te hanteren kencijfers is voor de gemeente Goeree-Overflakkee op basis van CBS data een stedelijkheidsgraad van 'matig stedelijk' aangehouden. De ligging van het plangebied is gedefinieerd als 'rest bebouwde kom'. Op basis van de omgevingsadressendichtheid en het gemiddelde autobezit in de gemeente Goeree-Overflakkee conform het CBS wordt per kencijfer het gemiddelde van de bandbreedte aangehouden.
Verkeersstructuur
Gemotoriseerd verkeer
Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van Middelharnis tussen de Rottenburgseweg en de Doetinchemsestraat. Het plangebied wordt ontsloten via de noordzijde op de Rottenburgseweg en via de oostzijde op de Landbouwweg. De Landbouwweg is ingericht als een erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/u. In oostelijke richting loopt de Landbouwweg over in de Boomgaardweg en komt vervolgens uit op het kruispunt Steneweg – Molenweg – Boomgaardweg – Rottenburgseweg. De Boomgaardweg en de Steneweg zijn ingericht als erftoegangswegen met een maximumsnelheid van 30 km/u. De Molenweg en de Rottenburgseweg zijn ingericht als gebiedsontsluitingswegen met een maximumsnelheid van 50 km/u. In westelijke richting kruist de Rottenburgseweg de Doetinchemsestraat, een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/u. In noordelijke richting leidt de Doetinchemsestraat naar het centrumgebied van Middelharnis en in zuidelijke richting leidt de weg naar de Zuidelijke Randweg, een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 80 km/u. De Zuidelijke Randweg leidt vervolgens in westelijke richting naar de N215, tussen Oude-Tonge en Stellendam.
Langzaam verkeer
Op de Landbouwweg en de Boomgaardweg is aan een zijde van de rijbaan een vrijliggend voetpad gevestigd. Voor fietsers zijn op beide wegen geen aparte voorzieningen aanwezig, waardoor fietsers de rijbaan moeten delen met het gemotoriseerde verkeer. Op de Rottenburgseweg is aan de noordzijde van de rijbaan een vrijliggend voetpad aanwezig en aan de zuidzijde een vrijliggend tweerichtingsfietspad.
Openbaar vervoer
De dichtstbijzijnde OV-halte is gelegen op circa 200 meter loopafstand vanaf het plangebied aan de Doetinchemsestraat. Vanaf deze halte kan gebruik worden gemaakt van buslijnen 635 en 735, tussen Middelharnis en Ooltgensplaat, en buslijn 134, tussen Middelharnis en Binnenhof.
Verkeersgeneratie
In de bestaande situatie zijn binnen het plangebied volkstuinen aanwezig die als gevolg van de beoogde ontwikkeling verdwijnen. Conform de CROW kencijfers is de verkeersgeneratie van een volkstuin dermate laag dat het toepassen van saldering geen significante invloed heeft op de conclusies van het onderzoek. Daarom wordt er geen rekening gehouden met het salderen van de bestaande invulling van het plangebied.
Voor de beoogde ontwikkeling is met behulp van de CROW kencijfers de verkeersgeneratie gedurende een gemiddelde weekdag berekend. Voor het beoordelen van de verkeersafwikkeling is echter de gemiddelde werkdag maatgevend. Voor het omrekenen van weekdag naar werkdag wordt op basis van CROW publicatie 381 voor woonfuncties een omrekenfactor van 1,11 toegepast.
Niet voor alle beoogde functies zijn kencijfers beschikbaar vanuit het CROW. Binnen de beoogde ontwikkeling zijn twee huizen voor 24-uurszorg aanwezig van gezamenlijk maximaal 64 kamers (maximaal 58 bij recht en eventueel 6 extra via binnenplanse afwijking). Voor de functie 'verpleeg- en verzorgingstehuis' zijn vanuit het CROW enkel parkeerkencijfers beschikbaar. De verkeersgeneratie van de twee huizen voor 24-uurszorg is daarom gebaseerd op ervaringscijfers vanuit de initiatiefnemer. Naar verwachting bezit de beoogde doelgroep van deze tehuizen geen eigen auto. De verkeersgeneratie van huizen voor 24-uurszorg wordt dan ook enkel veroorzaakt door het personeel/vrijwilligers en de bezoekers van de bewoners. Op basis van ervaringscijfers is het onderstaande overzicht opgesteld van het verwachte aantal personeelsleden en vrijwilligers van de huizen voor 24-uurszorg.
Tabel 4.3 Personeelsleden huizen voor 24-uurszorg
Type | Aantal personeelsleden |
Personeel overdag | 26 (2 shifts, ochtend- en middagdienst) |
Vrijwilligers overdag | 4 |
Nachtwacht | 2 |
Totaal | 32 |
In totaal wordt voor de twee huizen voor 24-uurszorg met in totaal maximaal 64 kamers rekening gehouden met 32 personeelsleden. Per personeelslid wordt rekening gehouden met 2 verkeersbewegingen per dag, wat leidt tot 64 verkeersbewegingen per dag. Op basis van ervaringscijfers vanuit de initiatiefnemers voor vergelijkbare tehuizen dat circa 60% van de personeelsleden met de auto naar het plangebied reizen. De overige 40% reist met behulp van andere vervoerswijzen, bijvoorbeeld de fiets. Hiermee bedraagt de verkeersgeneratie van het personeel (64 x 0,6 =) 38 mvt/etmaal. Naast het personeel dient ook rekening te worden gehouden met de bezoekers. Naar verwachting komen er per kamer 3 bezoekers per week naar het plangebied. Voor het hanteren van een worstcase benadering wordt aangehouden dat alle bezoekers met de auto naar het plangebied reizen. Uitgaande van 2 voertuigbewegingen per bezoeker betekent dit op etmaalbasis een verkeersgeneratie van (64 x 2/7 x 2 =) 55 mvt/etmaal. In totaal zorgen de twee huizen voor 24-uurszorg voor een verkeersgeneratie van (38 + 55 =) 93 mvt/etmaal.
Zoals eerder is aangegeven, wordt voor de verkeersgeneratie van de overige functies uitgegaan van de CROW kencijfers. In tabel 4.4 is de verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling weergegeven. Hierbij is rekening gehouden met 10% extra wooneenheden in de vorm van dure koopappartementen (of grondgebonden woningen, aangezien het kencijfer hetzelfde is).
Tabel 4.4 De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling
Functie | Aantal | Kencijfer CROW | Weekdag (mvt/etmaal) | Werkdag (mvt/etmaal) | |||
Koop huis, tussen/hoek | 35 woningen | 7,1 per woning | 248,5 | 275,8 | |||
Huur appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur) | 58 woningen | 3,6 per woning | 208,8 | 231,8 | |||
Koop appartement, goedkoop | 87 woningen | 4,9 per woning | 426,3 | 473,2 | |||
Koop appartement, midden | 25 woningen | 5,6 per woning | 140 | 155,4 | |||
Koop appartement, duur | 39 woningen | 7,1 per woning | 276,9 | 307,4 | |||
Zorgwoningen 24-uurszorg | 64 zorgeenheden | n.v.t | 93 | 93 | |||
Totaal | 1393,5 | 1.536,6 |
De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling bedraagt 1.394 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde weekdag. Dit komt neer op een verkeersgeneratie van 1.537 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde werkdag. Voor het beoordelen van de verkeersafwikkeling is de verkeerstoename gedurende het drukste uur maatgevend. Binnen het verkeerskundig vakgebied wordt als standaard vuistregel aangehouden dat gedurende het maatgevende uur 10% van de etmaalintensiteit wordt afgewikkeld. Voor de beoogde ontwikkeling komt dit neer op een verkeerstoename van (1.537 x 0,1 =) 154 mvt/uur gedurende het maatgevende uur.
Verkeerstoedeling
Voor het bepalen van de toedeling van het gegenereerde verkeer is gebruik gemaakt van de navigatietool van Google Maps. Het plangebied heeft twee ontsluitingsroutes, een aan de oostzijde op de Landbouwweg en een aan de noordzijde op de Rottenburgseweg. Op basis van de inrichting van het plangebied wordt aangehouden dat 20% (31 mvt/uur) van het gegenereerde verkeer wordt ontsloten via de aansluiting op de Rottenburgseweg en 80% (123 mvt/uur) via de oostelijke aansluiting op de Landbouwweg. Vanaf de aansluiting op de Landbouwweg wordt het verkeer verder via de Boomgaardweg in noordelijke richting ontsloten naar het kruispunt Steneweg – Molenweg – Boomgaardweg – Rottenburgseweg. Vanaf dit kruispunt wordt 10% (15 mvt/uur) over de Steneweg afgewikkeld in noordelijke richting. De resterende 70% (108 mvt/uur) wordt in westelijke richting over de Rottenburgseweg afgewikkeld, waar het verkeer samenkomt met het aandeel dat via de noordelijke aansluiting van het plangebied direct op de Rottenburgseweg wordt ontsloten. Vanaf de noordelijke aansluiting wordt 90% (138 mvt/uur) van het gegenereerde verkeer ontsloten in westelijke richting op het kruispunt Doetinchemsestraat – Rottenburgseweg. Op dit kruispunt wordt 60% (92 mvt/uur) ontsloten via de Rottenburgseweg richting het westen en 20% (31 mvt/uur) over de Doetinchemsestraat richting het noorden. De resterende 10% (15 mvt/uur) wordt via de Doetinchemsestraat richting het zuiden ontsloten naar de Zuidelijke Randweg. Vanaf de aansluiting op de Zuidelijke Randweg wordt 5% (8 mvt/uur) ontsloten richting het westen en 5% ( 8 mvt/uur) richting het oosten. In figuur 4.7 is de beoogde verkeerstoedeling weergegeven.
Figuur 4.7 De toedeling van het gegenereerde verkeer
Verkeersafwikkeling
Voor het beoordelen van de verkeersafwikkeling is de doorstroming bij kruispunten maatgevend. De reden hiervoor is dat kruispunten de grootste invloed hebben op de doorstroming van een weg doordat op kruispunten meerdere verkeersstromen elkaar kruisen. Voor de beoogde ontwikkeling is er sprake van een significante verkeerstoename op drie kruispunten, namelijk:
- Steneweg - Molenweg - Boomgaardweg - Rottenburgseweg;
- Doetinchemsestraat - Rottenburgseweg;
- Doetinchemsestraat - Zuidelijke Randweg.
Kruispunt 1: Steneweg - Molenweg - Boomgaardweg - Rottenburgseweg
Het kruispunt Steneweg – Molenweg – Boomgaardweg – Rottenburgseweg is ingericht als een voorrangskruispunt, waarbij het verkeer op de Rottenburgseweg en Molenweg voorrang heeft op het verkeer vanuit de Steneweg en de Boomgaardweg. Op dit kruispunt zorgt de beoogde ontwikkeling voor een verkeerstoename van 123 mvt/uur gedurende het maatgevende uur. Aanvullende gegevens zijn nodig om te beoordelen of de doorstroming op het kruispunt gewaarborgd blijft na toevoeging van de beoogde ontwikkeling. De gemeente Goeree-Overflakkee oriënteert zich op dit moment op de verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling op de Rottenburgseweg. Als onderdeel van deze oriëntatie is een schetsontwerp opgesteld voor het kruispunt Steneweg – Molenweg – Boomgaardweg – Rottenburgseweg. Bij het opstellen van dit schetsontwerp is rekening gehouden met de aanwezigheid van de beoogde ontwikkeling, waaruit volgt dat de beoogde ontwikkeling niet zal leiden tot knelpunten in de verkeersdoorstroming van het kruispunt.
Kruispunt 2: Doetinchemsestraat - Rottenburgseweg
Op het kruispunt Doetinchemsestraat - Rottenburgseweg zorgt de beoogde ontwikkeling voor een verkeerstoename van 138 mvt/uur gedurende het maatgevende uur. In de bestaande situatie is het kruispunt Doetinchemsestraat – Rottenburgseweg ingericht als een voorrangskruispunt waarbij het verkeer op de Doetinchemsestraat voorrang heeft op het verkeer op de Rottenburgseweg. Wegens de verschillende ontwikkelingen binnen de kern Middelharnis is de gemeente voornemens om dit kruispunt te herinrichten tot een rotonde. Deze herinrichting staat los van de beoogde ontwikkeling van Menheerse Erf en hiervoor wordt een afzonderlijke planologische procedure doorlopen. In het ontwerp van deze rotonde is rekening gehouden met de verkeerstoename ten gevolge van onder andere de ontwikkeling van Menheerse Erf. De beoogde verkeerstoename leidt dan ook niet tot knelpunten in de verkeersafwikkeling van het kruispunt.
Kruispunt 3: Doetinchemsestraat - Zuidelijke Randweg
Op de kruising tussen de Doetinchemsestraat en de Zuidelijke Randweg zorgt de beoogde ontwikkeling voor een verkeerstoename van 15 mvt/uur gedurende het maatgevende uur. In de huidige situatie is het kruispunt ingericht als een voorrangskruispunt, waarbij het verkeer op de Zuidelijke Randweg voorrang heeft op het verkeer vanaf de Doetinchemsestraat. Net als op het kruispunt tussen de Doetinchemsestraat en de Rottenburgseweg voorziet de gemeente in een herinrichting van het kruispunt Doetinchemsestraat – Zuidelijke Randweg in verband met de verwachte verkeerstoename ten gevolge van diverse ontwikkelingen in Middelharnis. Deze herinrichting staat los van de beoogde ontwikkeling van Menheerse Erf en hiervoor wordt een aparte planologische procedure doorlopen. Ook dit kruispunt wordt in de toekomstige situatie heringericht tot een rotonde, waarbij in het ontwerp van het kruispunt rekening wordt gehouden met de verkeerstoename ten gevolge van de beoogde ontwikkeling. Geconcludeerd wordt dat de beoogde verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling van het kruispunt.
Verkeersveiligheid
Voor het beoordelen van het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersveiligheid van het omliggende wegennet is getoetst aan het ontwerpprincipe Duurzaam veilig. Volgens dit principe is de verkeersveiligheid van een weg geborgd als de intensiteit, gebruik en inrichting van de weg met elkaar in evenwicht zijn. De verkeersveiligheid van de volgende wegvakken is beoordeeld:
- Boomgaardweg;
- Rottenburgseweg;
- Doetinchemsestraat.
Boomgaardweg
De Boomgaardweg is ingericht als een erftoegangsweg-type 1 binnen de bebouwde kom met een rijbaanbreedte van circa 5,1 meter. Voor voetgangers is langs de westzijde van de rijbaan een vrijliggend voetpad gevestigd. Voor fietsers zijn er geen aparte voorzieningen aanwezig, waardoor fietsers de rijbaan moeten delen met het gemotoriseerde verkeer. Op basis van ASVV 2021 wordt voor erftoegangswegen met gemengd verkeer een minimaal profiel van 4,8 meter breed en een ideaal rijbaanprofiel van 5,80 meter breed. Met een rijbaanbreedte van 5,1 meter breed voldoet de Boomgaardweg aan het minimale profiel. Op de Boomgaardweg zorgt de beoogde ontwikkeling voor een verkeerstoename van 1.229 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde werkdag. Binnen het verkeerskundig vakgebied wordt op basis van Duurzaam Veilig voor ETW-type 1 aangehouden dat een verkeersomvang van 4.000 à 6.000 mvt/etmaal. De Boomgaardweg is geen doorlopende weg, wat betekent dat het verkeer op de weg enkel bestemmingsverkeer naar de aangelegen functies betreft. Op basis van de aangelegen functies is de verwachte autonome verkeersintensiteit op de Boomgaardweg dermate laag dat er voldoende restcapaciteit beschikbaar is om de beoogde verkeerstoename vlot en veilig te verwerken.
Rottenburgseweg
De Rottenburgseweg is ingericht als een gebiedsontsluitingsweg-type 2 binnen de bebouwde kom met een rijbaanbreedte van circa 6 meter. Op basis van het ASVV 2021 wordt voor gebiedsontsluitingswegen een minimaal rijbaanprofiel van 5,80 meter en een ideaal rijbaanprofiel van 7 meter breed aangehouden. Met een rijbaanprofiel van 6 meter voldoet de Rottenburgseweg aan het minimale profiel. Aan de noordzijde van de rijbaan is een vrijliggend voetpad aanwezig. Voor fietsers is een vrijliggend tweerichtings fietspad aanwezig aan de zuidzijde van de rijbaan. Enkel ten hoogte van de kruispunten zijn oversteekplaatsen aanwezig voor het langzaam verkeer. Binnen het verkeerskundig vakgebied wordt op basis Duurzaam Veilig voor GOW-type 2 aangehouden dat een verkeersomvang van 6.000 á 15.000 mvt/etmaal zonder problemen vlot en veilig kan worden afgewikkeld. Op basis van de inrichting (rijbaanbreedte voldoet aan minimale profiel, langzaam verkeer gescheiden van gemotoriseerd verkeer met oversteekplaatsen enkel bij kruispunten), het gebruik en de functie van de weg wordt aangehouden dat de capaciteit van de weg rond het gemiddelde van de bandbreedte ligt (circa 10.500 mvt/etmaal). Op de Rottenburgseweg zorgt de beoogde ontwikkeling voor een verkeerstoename van 1.383 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde werkdag. Deze toename is hoog genoeg dat aandacht dient te worden besteed om de verkeersveiligheid van de Rottenburgseweg te waarborgen in de toekomstige situatie. Op dit moment is de gemeente Goeree-Overflakkee bezig met een oriëntatie van de verkeersveiligheid op de Rottenburgseweg in verband met diverse ontwikkelingen in Middelharnis, waaronder de beoogde ontwikkeling. Onderdeel hiervan zijn de eerder benoemde aanleg van een rotonde op de kruising met de Doetinchemsestraat en de aanpassing van de kruising met de Steneweg. Door middel van de voorziene maatregelen blijft de verkeersveiligheid van de Rottenburgseweg ook na toevoeging van de beoogde ontwikkeling gewaarborgd.
Doetinchemsestraat
De hoogste toename ten gevolge van de beoogde ontwikkeling op de Doetinchemsestraat vindt plaats ten noorden van het kruispunt met de Rottenburgseweg. Op dit wegvak zorgt de beoogde ontwikkeling voor een verkeerstoename van 307 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde werkdag. Ten noorden van de Rottenburgseweg is de Doetinchemsestraat ingericht als een gebiedsontsluitingsweg-type 2 binnen de bebouwde kom met een rijbaanbreedte van circa 7,4 meter, inclusief fietssuggestiestroken van circa 1,2 meter breed aan weerszijden van de rijbaan. Voor voetgangers zijn aan weerszijden van de rijbaan vrijliggende voetpaden aanwezig, met oversteekplaatsen ten hoogte van de Rottenburgseweg en ten hoogte van de Wilgenlaan. In verband met de lange rechtstand van de Doetinchemsestraat wordt de snelheid van het gemotoriseerde verkeer gereguleerd met snelheidsremmende maatregelen, in de vorm van wegversmallingen met drempels. Binnen het verkeerskundig vakgebied wordt op basis van het ontwerpprincipe Duurzaam Veilig voor GOW-type 2 aangehouden dat een verkeersomvang van 6.000 à 15.000 mvt/etmaal zonder problemen vlot en veilig kan worden afgewikkeld. Op basis van de inrichting (breed rijbaan profiel met fietsers op de rijbaan, aanwezigheid van snelheidsremmende maatregelen) het gebruik en de functie van weg wordt aangehouden dat de hoeveelheid verkeer dat de Doetinchemsestraat probleemloos vlot en veilig kan afwikkelen rond het gemiddelde van de bandbreedte ligt (circa 10.500 mvt/etmaal). Ten opzichte van de capaciteit van de weg is de beoogde verkeerstoename van 307 mvt/etmaal dermate laag dat het effect op de verkeersveiligheid van de Doetinchemsestraat verwaarloosbaar is. Ook de verkeersveiligheid op de Doetinchemsestraat heeft de aandacht van de gemeente. Als onderdeel hiervan is de gemeente voornemens om de Doetinchemsestraat ten noorden van de Rottenburgseweg in te richten als een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 30 km/u.
Parkeren
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is een aparte parkeernotitie opgesteld (zie bijlage 19). Hierin wordt geconcludeerd dat niet de volledige parkeerbehoefte op eigen terrein kan worden opgevangen. In totaal is er sprake van een parkeertekort van 11 parkeerplaatsen. In het nieuwste stedenbouwkundig plan zijn echter nog 9 extra parkeerplaatsen binnen het plangebied gevonden. Hierdoor is er geen sprake meer van een parkeertekort van 11 parkeerplaatsen maar van een parkeertekort van 2 parkeerplaatsen. Ondanks een lager parkeertekort werkt initiatiefnemer alsnog samen met de gemeente oplossingen uit om volledig aan de parkeerbehoefte te voldoen. Er mag immers in de toekomst geen parkeeroverlast ontstaan, niet in het plangebied en ook niet daarbuiten.
De berekeningen in de parkeernotitie zijn gebaseerd op het huidige bouwprogramma. Dit is lager dan wat maximaal planologisch wordt toegestaan. Indien het bouwprogramma wordt uitgebreid, dient te worden aangetoond dat de aanvullende parkeerbehoefte ook probleemloos kan worden opgevangen. De planregels bevatten een algemene parkeerregeling, waarmee is geborgd dat er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen (zie artikel 13 lid 13.2).
Conclusie
De beoogde ontwikkeling zorgt voor een verkeerstoename van 1.537 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde werkdag. Losstaand van de beoogde ontwikkeling worden de maatgevende kruispunten heringericht, waarbij in het ontwerp rekening is gehouden met de verkeerstoename van de beoogde ontwikkeling. Hieruit wordt geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling niet zal leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
Op basis van het ontwerpprincipe Duurzaam Veilig wordt aangehouden dat de inrichting van de omliggende wegen volstaat om de beoogde verkeerstoename op te vangen zonder dat dit leidt tot knelpunten in de verkeersveiligheid. De gemeente is voornemens om maatregelen op de Rottenburgseweg te implementeren, waarmee de verkeersveiligheid van deze weg in de toekomstige situatie geborgd blijft.
De beoogde ontwikkeling zal niet leiden tot parkeeroverlast in het plangebied en het omliggende gebied. De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.12 Wegverkeerslawaai
Toetsingskader
De Wet geluidhinder (Wgh) beoogt de burger te beschermen tegen hoge geluidbelastingen. In deze wet zijn onder meer normen voor geluid van wegverkeers- en spoorweglawaai vastgelegd. Bij ruimtelijke plannen dient daarom rekening te worden gehouden met de in de Wgh genoemde grenswaarden en bepalingen.
In de Wgh gelden voorkeursgrenswaarden en maximaal toelaatbare grenswaarden voor de gevelbelastingen op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals in dit geval nieuw te bouwen woningen en maatschappelijke voorzieningen. Overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan, mits voldoende onderbouwd. Het bevoegd gezag, in dit geval het college van burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee, bepaalt of een overschrijding daadwerkelijk mag plaatsvinden. Dit wordt 'het verlenen van een ontheffing van de voorkeurswaarde' of 'het vaststellen van een hogere waarde' genoemd. Het gaat hierbij om het vaststellen van een hogere waarde dan de voorkeurswaarde en is mogelijk indien maatregelen om de geluidbelasting te reduceren aan de bron of tussen bron en ontvanger niet doelmatig zijn of financiële of stedenbouwkundige bezwaren ondervinden.
Indien hogere waarden worden aangevraagd en een locatie is gelegen binnen de zones van meerdere geluidbronnen, dient tevens onderzoek gedaan te worden naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidbronnen (de cumulatieve geluidbelasting). Er dient te worden aangegeven op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij het bepalen van de te treffen maatregelen. Wanneer ook de maximaal te verlenen ontheffingswaarde wordt overschreden is in principe geen bouw van woningen of andere geluidgevoelige gebouwen mogelijk tenzij deze worden voorzien van dove gevels of andere maatregelen.
Wegverkeerslawaai
Conform artikel 74 van de Wgh (zones langs wegen) hebben alle wegen een zone, uitgezonderd een aantal situaties waaronder wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur. De zone is een gebied waarbinnen een nader akoestisch onderzoek verplicht is. De breedte van de zone, aan weerszijden van de weg, is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buiten stedelijk).
De voorkeursgrenswaarde voor de nieuwe woningen en de zorgeenheden in het plangebied bedraagt 48 dB. De maximale ontheffingswaarde bedraagt 63 dB.
Toetsing
Er is akoestisch onderzoek uitgevoerd voor het verkeer op de Zuidelijke Randweg, de Doetinchemsestraat en de Rottenburgseweg. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is ook de nieuw aan te leggen 30 km-weg beschouwd die wordt aangelegd voor de ontsluiting van het plangebied. Ook is beoordeeld of de verkeerstoename van het plan een significante geluidbijdrage veroorzaakt ter plaatse van de bestaande woningen in de omgeving van het plan.
De resultaten uit uitgevoerde akoestisch onderzoek (zie bijlage 15) zijn samengevat:
- Uit het onderzoek voor de nieuwe woningen blijkt dat het verkeer op alle beschouwde wegen een geluidbelasting veroorzaakt die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Omdat de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet wordt overschreden, zijn dove gevels niet noodzakelijk.
- Om de geluidbelasting te reduceren zal bij de wegaanpassing, in verband met de aanleg van de beide rotondes, worden onderzocht of de toepassing van een stil wegdek (SMA NL8 G+) mogelijk is.
- Om bij de meeste woningen een geluidluwe gevel(deel) en geluidluw balkon te realiseren, wordt voor de balkons van de appartementen aan de zijde van de Zuidelijke Randweg en de Doetinchemsestraat een gesloten borstwering onderzocht. De tuinen van de appartementen op de begane grond en circa 5 appartementen in de nabijheid van de Zuidelijke Randweg hebben met deze maatregelen geen geluidluwe gevel en balkon/tuin. Wel kunnen deze appartementen gebruik maken van de geluidluwe gemeenschappelijke tuin.
- Een scherm langs de Zuidelijke Randweg en langs de Doetinchemsestraat leidt in combinatie met het stillere wegdek en de borstweringen rond de balkons tot een geluidluw geveldeel en geluidluwe buitenruimte bij alle appartementen. Plaatsing van schermen vindt de gemeente echter vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet gewenst op deze locatie.
- Voor de zorgeenheden binnen de bestemming 'Gemengd' moet bij de verdere uitwerking worden beoordeeld of gemeenschappelijke woonkamers en buitenruimtes zijn te realiseren aan het geluidluwe deel van het gebouw.
- Omdat een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde(n) aan de orde is bij de nieuwe woningen en zorgeenheden, moet een hogere waarde procedure in het kader van de Wgh worden doorlopen. Er zijn hogere waarden nodig vanwege de wegen Zuidelijke Randweg, Doetinchemsestraat en Rottenburgseweg. De geluidbelasting voor de woningen is respectievelijk maximaal 60 dB, 58 dB en 49 dB en voor de zorgeenheden 55 dB, zodat de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet wordt overschreden.
- Vanwege de nieuwe wijkontsluitingsweg is een maximale geluidbelasting van 50 dB berekend. Omdat dit geen gezoneerde weg is, hoeven hiervoor geen hogere waarden te worden vastgesteld.
- Uit het onderzoek blijkt verder dat de verkeerstoename door het plan geen significante toename van de geluidbelasting veroorzaakt bij de bestaande woningen ten noorden van de Rottenburgseweg.
Conclusie
De nieuwe woningen en zorgeenheden worden mogelijk gemaakt in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect wegverkeerslawaai staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg. Het laten vaststellen van hogere waarden op basis van de Wet geluidhinder is nodig vanwege de wegen Zuidelijke Randweg, de Doetinchemsestraat en de Rottenburgseweg. De hoogst benodigde waarde is 60 dB en is daarmee lager dan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB. Bij collegebesluit van 12 april 2024 zijn de hogere waarden vastgesteld.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Bestemmingsplansystematiek
Het bestemmingsplan is conform SVBP2012 opgesteld, om zodoende digitaal raadpleegbaar en conform de uniforme systematiek raadpleegbaar te zijn. Ook is rekening gehouden met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
5.2 Planregels
5.2.1 Inleidende regels
Begrippen
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
5.2.2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
De twee zorggebouwen in het westelijk deel van het plangebied hebben de bestemming Gemengd gekregen. Binnen deze bestemming zijn maximaal 58 eenheden voor 24-uurszorg toegestaan. Via een binnenplanse afwijking kunnen (onder voorwaarden) ook andere woonvormen gecombineerd met zorg of zorggerelateerde maatschappelijke voorzieningen (zoals bijvoorbeeld een huisartsenpraktijk) worden toegestaan binnen deze bestemming. Ook is een afwijkingsbevoegdheid voor het realiseren van een maximaal 6 extra eenheden opgenomen. Het totale aantal woon- en zorgeenheden in het plangebied zal niet meer bedragen dan 308 (namelijk 280 + 10%).
De gebouwen moeten worden gebouwd binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. De maximale goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding aangegeven.
In de regels is een koppeling gelegd met het besluit hogere grenswaarden en de daarin opgenomen voorwaarden (zie ook paragraaf 4.12).
Artikel 4 Groen
De bestemming Groen is opgenomen voor het beoogde structurele groen in het plan. Binnen deze bestemming kan ook water worden gerealiseerd en kunnen paden worden aangelegd. Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Artikel 5 Tuin
De bestemming Tuin is toegekend aan de gemeenschappelijke tuinen. Ook (voet- en fiets)paden en calamiteitenontsluitingen zijn binnen deze bestemming toegestaan.
Er mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Een uitzondering geldt voor Daarnaast mag per bestemmingsvlak een klein gebouwtje worden opgericht ten dienste van de bestemming, zoals bijvoorbeeld een hobbykas of (collectieve) berging.
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
De ontsluitingswegen binnen het plangebied hebben de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied gekregen. Ter plaatse van de beoogde calamiteitenontsluiting in het westelijk deel van het plangebied is een toepasselijke aanduiding op de verbeelding opgenomen. Binnen de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied zijn ook de openbare parkeerplaatsen voorzien. Met een specifieke aanduiding is aangegeven waar de privéparkeerplaatsen zich bevinden. Ter plaatse van deze aanduiding is in de regels geborgd dat uitsluitend het gebruik als parkeerplaats is toegestaan. Ook groen en water kunnen een plek krijgen in deze bestemming. Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Artikel 7 Water
De watergangen zijn bestemd tot Water.
Artikel 8 Wonen
De beoogde grondgebonden woningen en appartementencomplexen zijn bestemd tot Wonen. Er zijn ten hoogste 35 grondgebonden woningen en 189 appartementen bij recht toegestaan. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het realiseren van een groter aantal wooneenheden. Het totale aantal woon- en zorgeenheden in het plangebied zal niet meer bedragen dan 308 (namelijk 280 + 10%).
Beroep en bedrijf aan huis zijn onder voorwaarden toegestaan binnen deze bestemming.
De hoofdgebouwen moeten worden gebouwd binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. De maximale goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen is op de verbeelding aangegeven. Daar waar op de verbeelding de aanduiding 'gestapeld' is opgenomen, worden de woningen gestapeld gebouwd. De regels bevatten een erfbebouwingsregeling voor de grondgebonden woningen. Er is hier een beperkt oppervlak aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen toegestaan. Voor bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, is ook een regeling opgenomen.
Om ter plaatse van het meest oostelijke bouwvlak de bouw van balkons mogelijk te maken, is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' aan de straatzijde van dat bouwvlak ook balkons tot 0,5 meter van de openbare weg mogen worden gebouwd (in afwijking van de algemene regel hierover in artikel 10).
In de regels is een koppeling gelegd met het besluit hogere grenswaarden en de daarin opgenomen voorwaarden (zie paragraaf 4.12).
5.2.3 Algemene regels
In deze paragraaf worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om een omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
Artikel 10 Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld een bestaande maten regeling en een regeling voor extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en kelders.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een aantal aanvullende gebruiksregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt het bevoegd gezag de mogelijkheid geboden om onder voorwaarden af te wijken van bestemmingsregels. Het betreft afwijkingsmogelijkheden ten behoeve van kleine overschrijdingen van maatvoeringen en bouwgrenzen, alsmede afwijkingsmogelijkheden ten behoeve van ontwikkelingen van algemeen nut.
Artikel 13 Overige regels
In dit artikel is een artikel opgenomen over de werking van wettelijke regelingen en een algemene parkeerregeling.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde.
Overgangsrecht
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).
Slotregel
Deze regel bevat de titel van het plan.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.
De kosten voor de uitvoering van het plan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. HD Projectrealisatie B.V. zal ook een perceel grond van de gemeente aankopen dat nodig is voor de realisatie van het plan. Tevens is er een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer gesloten. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Participatie En Overleg
Om partijen en omwonenden op een constructieve manier te betrekken bij de ontwikkeling is in samenwerking met de gemeente een participatieplan opgesteld (zie bijlage 20). De participatie bestaat uit verschillende rondes die diverse onderwerpen behandelen. Er zijn inmiddels drie informatieavonden geweest. Ook de gemeenteraad is betrokken bij de totstandkoming van het plan.
In het kader van het vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 Bro is in de voorbereidingsfase overleg gevoerd met diverse instanties.
Het participatieverslag is opgenomen in bijlage 21 .
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening vanaf 20 december 2023 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Er is in totaal 1 zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan ingediend. Deze zienswijze is samengevat en beantwoord in een Nota beantwoording zienswijzen, zie bijlage 22. Daarnaast is ambtshalve geconstateerd dat het bestemmingsplan op enkele onderdelen aangepast moet worden in verband met de verdere planuitwerking. Deze ambtshalve wijzigingen zijn aan het einde van deze nota weergegeven.
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Besluit Hogere Waarden
Bijlage 2 Besluit hogere waarden
Bijlage 1 Nota Van Uitgangspunten
Bijlage 1 Nota van Uitgangspunten
Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 3 Vormvrije Mer-beoordeling
Bijlage 3 Vormvrije mer-beoordeling
Bijlage 4 Onderzoek Geurhinder
Bijlage 4 Onderzoek geurhinder
Bijlage 5 Stikstofmemo
Bijlage 6 Stikstofberekening 2024
Bijlage 6 Stikstofberekening 2024
Bijlage 7 Stikstofberekening 2025
Bijlage 7 Stikstofberekening 2025
Bijlage 8 Stikstofberekening 2026
Bijlage 8 Stikstofberekening 2026
Bijlage 9 Stikstofberekening 2027
Bijlage 9 Stikstofberekening 2027
Bijlage 10 Quickscan Wet Natuurbescherming
Bijlage 10 Quickscan Wet natuurbescherming
Bijlage 11 Aanvullend Natuuronderzoek
Bijlage 11 Aanvullend natuuronderzoek
Bijlage 12 Advies Veiligheidsregio Rotterdam-rijnmond
Bijlage 12 Advies Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond
Bijlage 13 Diverse (Water)bodemonderzoeken
Bijlage 13 Diverse (water)bodemonderzoeken
Bijlage 14 Nader Bodem- En Asbestonderzoek
Bijlage 14 Nader bodem- en asbestonderzoek
Bijlage 15 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 15 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 16 Waterbergingsopgave
Bijlage 16 Waterbergingsopgave
Bijlage 17 Oppervlaktes Plangebied
Bijlage 17 Oppervlaktes plangebied
Bijlage 18 Te Dempen/te Realiseren Water
Bijlage 18 Te dempen/te realiseren water
Bijlage 19 Parkeernotitie
Bijlage 20 Participatieplan
Bijlage 21 Participatieverslag
Bijlage 21 Participatieverslag