KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
Artikel 4 Recreatie
Artikel 5 Verkeer
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Regionaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.5 Conclusie
Hoofdstuk 3 Analyse Plangebied
3.1 Ruimtelijke Analyse
3.2 Ontwikkelingen
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
4.2 Bodemkwaliteit
4.3 Externe Veiligheid
4.4 Cultuurhistorie
4.5 Archeologie
4.6 Ecologie
4.7 Kabels En Leidingen
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Bedrijven En Milieuzonering
4.10 Onderzoeksplicht Vanwege Mer-wetgeving
4.11 Mobiliteit
4.12 Water
4.13 Wegverkeerslawaai
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Bestemmingsplansystematiek
5.2 Planregels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Overleg
7.2 Inspraak
7.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Voortoets
Bijlage 3 Toelichting Op Staat Van Horeca-activiteiten

Ecolodges Kabbelaarsbank

Bestemmingsplan - Gemeente Goeree-Overflakkee

Vastgesteld op 15-10-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Ecolodges Kabbelaarsbank met identificatienummer NL.IMRO.1924.ODEcolodgeskbank-BP30 van de gemeente Goeree-Overflakkee.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.6 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.7 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.8 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.9 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.10 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.11 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.12 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.13 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.14 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.15 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.16 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.17 centrum- en beheervoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van de verblijfsrecreatie met uitzondering van sanitaire voorzieningen, zoals beheers-, onderhouds- en medische voorzieningen, wasserettes, zwem-, sport- en spelvoorzieningen, animatieruimte, gemeenschappelijke ruimten, bedrijfsloods en horecabedrijven behorende tot categorie 1a of 1b van de Staat van Horeca-activiteiten (zie bijlage 1) en detailhandel.

1.18 extensieve dagrecreatie

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

1.19 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.20 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.21 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.22 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.23 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.

1.24 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

1.25 permanente standplaats kampeermiddel

een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel gedurende het gehele jaar, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten.

1.26 recreatief nachtverblijf

een bouwwerk dat bedoeld is om uitsluitend recreatief door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt, zoals een recreatiewoning, chalet, stacaravan of hiermee gelijk te stellen onderkomen; onder recreatief verblijf wordt niet verstaan het verblijf noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden of arbeid.

1.27 Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.28 toeristische standplaats kampeermiddel

een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel gedurende een beperkte periode van het jaar, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
  2. b. wandel-, fiets- en ruiterpaden;
  3. c. extensieve dagrecreatie.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Recreatie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. extensieve dagrecreatie;
  2. b. verblijfsrecreatie, met dien verstande dat de bijbehorende centrum- en beheervoorzieningen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 1;
  3. c. ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water en nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. toeristische en permanente standplaatsen voor kampeermiddelen zijn niet toegestaan;
  2. b. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
  3. c. de ruimte ten behoeve van incidenteel nachtverblijf voor het beheer bedraagt ten hoogste 10 m2.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, vluchtstroken, in- en uitvoegstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen en water.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  3. c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 3 m.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:

  1. a. voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
  2. b. ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  3. c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken, als opgenomen in dit plan, niet van toepassing.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Maten en bouwgrenzen

Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

9.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De voorschriften van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  1. a. de ruimte tussen bouwwerken;
  2. b. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

10.2 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Ecolodges Kabbelaarsbank'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

De raad van de voormalige gemeente Goedereede heeft in december 2012 het bestemmingsplan Brouwersdam 2012 opgesteld. In dit bestemmingsplan is nog geen rekening gehouden met de realisering van het plan voor ecolodges aan de zuidzijde van de Kabbelaarsbank. Het gebied waarbinnen de ecolodges worden gerealiseerd, heeft een dagrecreatieve bestemming. Hier is dagrecreatie toegestaan met de daarbij behorende voorzieningen zoals water, groen, parkeer- en nutsvoorzieningen.

De ecolodges zijn niet opgenomen in het bestemmingsplan Brouwerdam 2012, aangezien op dat moment de ontwikkeling in strijd was met de provinciale Verordening Ruimte. Inmiddels is deze verordening aangepast. Hierdoor kan de volgende stap worden gezet, namelijk het opstellen van een bestemmingsplan ten behoeve van de realisering van de ecolodges.

1.2 Ligging Plangebied

Het gebied waar de ecolodges worden gerealiseerd, ligt ten zuiden van het grote parkeerterrein bij Port Zélande en wordt ontsloten door de Middelplaat. De zuidelijke plangrens wordt gevormd door de oeverlijn. De noordelijke plangrens wordt gevormd door de Middelplaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODEcolodgeskbank-BP30_0001.png"

Het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Binnen het plangebied vigeert het bestemmingsplan Brouwersdam 2012, vastgesteld op 19 december 2012.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 brengt het beleidskader in beeld. Het ruimtelijk beleid op het niveau van zowel Rijk, provincie, regio als gemeente komt hier aan bod. Hoofdstuk 3 beschrijft het plangebied en gaat verder in op de nieuwe ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan het kader biedt. In hoofdstuk 4 wordt stilgestaan bij de diverse sectorale aspecten en de wijze hoe het plan op een goede ruimtelijke manier met deze aspecten omgaat. Hoofdstuk 5 beschrijft vervolgens de juridische opzet van het plan en de mogelijkheden die daarin worden geboden. Hoofdstuk 6 en 7 tonen tot slot aan op welke wijze het plan in economische en maatschappelijke wijze uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Barro

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De ontwerpstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

Doelen

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Nationale belangen

De voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar nationale belangen. Deze zijn – direct of indirect – ook opgenomen in het Barro, waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen. De volgende rijksbeleidspunten zijn van toepassing op het plangebied:

  1. 1. Efficiënt gebruik van de ondergrond.
  2. 2. Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
  3. 3. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  4. 4. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
  5. 5. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)-nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  6. 6. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
  7. 7. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

2.2 Provinciaal Beleid

Provinciale Structuurvisie Visie op Zuid-Holland

De provincie heeft een integrale structuurvisie voor de ruimtelijke ordening in Zuid-Holland vastgesteld. In deze Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De structuurvisie geeft de provincie de visie tot 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie en een doorkijk naar 2040.

De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.

De visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:

  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  • duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  • stad en land verbonden.

Het plangebied is in Visie op Zuid-Holland aangewezen als 'verblijfsrecreatiegebied'. De beoogde ontwikkeling past binnen de doelstellingen van de Visie op Zuid-Holland.

Omdat de Structuurvisie uitsluitend zelfbindend is voor de provincie, is het met name van belang hoe deze en andere opgaven uit de visie zijn doorvertaald in de Provinciale Verordening ruimte. Dat document omvat regels waaraan ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau moeten voldoen.

Provinciale Verordening ruimte

In samenhang met de Provinciale Structuurvisie is de Provinciale Verordening ruimte opgesteld en vastgesteld. Deze verordening stelt concrete regels die bij ruimtelijke ontwikkelingen in acht genomen moeten worden. Hieronder wordt beknopt ingegaan op de relevante bepalingen uit de verordening.

In paragraaf 2.2 zijn regels voor ruimtelijke kwaliteit opgenomen. Voor de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, is lid 1 van artikel 2.2.1 (ruimtelijke kwaliteit) van toepassing.

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende

voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  3. c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toetsing

Het plangebied is in de provinciale structuurvisie aangeduid als verblijfsrecreatiegebied. Het plangebied betreft een bestaand recreatief gebied waarbinnen een verblijfsrecreatieve ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt. De ruimtelijke ontwikkeling waarin dit bestemmingplan voorziet, past daarmee binnen de aard en schaal van het gebied.

Daarnaast moet de ontwikkeling voldoen aan de richtpunten van de kwaliteitskaart. In dit geval betreft het de richtpunten behorende bij 'Water als structuurdrager' en 'Kustcomplex':

Water als structuurdrager

  • Ontwikkelingen houden rekening met hun invloed op het watersysteem als geheel en dragen bij aan een duurzame en zo eenvoudig mogelijke werking van dit systeem.
  • Ontwikkelingen versterken de samenhang en continuïteit in het watersysteem als dragende ecologische en recreatieve structuur van Zuid-Holland. Ruimte voor natuurlijke dynamiek is hierbij een uitgangspunt.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan het verbeteren van de zichtbaarheid en toegankelijkheid van het oppervlaktewater.

Kustcomplex

  • Ontwikkelingen versterken en gebruiken waar mogelijk de natuurlijke dynamiek en omstandigheden van de duinen en de kust.
  • Ontwikkelingen houden het verschil herkenbaar tussen “hoog en droog” en “laag en nat” en bouwen voort op de parallelle kuststructuur.
  • Veiligheidsmaatregelen zijn mede gericht op het versterken van het natuurlijk kustkarakter.

De geplande ontwikkeling betreft een concept waarbij maximaal 30 mobiele ecolodges in de natuur komen te staan. GreenHuus is een verplaatsbaar ecolodge-concept dat volledig cradle-to-cradle wordt gebouwd wordt en duurzaam verantwoord wordt gefaciliteerd. Daarnaast kan GreenHuus op elke plek staan, omdat het 100% zelfvoorzienend is in haar energie-, afval- en watervoorziening. De ecolodges worden dan ook niet op een riolering aangesloten. Daarnaast worden ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem duurzame, niet-uitloogbare materialen gebruikt, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Het effect op het watersysteem wordt door deze duurzame uitvoering zoveel mogelijk beperkt.

Het duingebied waar de ecolodges komen te staan is openbaar en blijft dit ook na realisatie van de ecolodges, het strand is toegankelijk via onverharde duinpaden. Het plaatsen van de ecolodges is dan ook niet van invloed op de toegankelijkheid van het oppervlaktewater. Doordat de meeste ecolodges met uitzicht op het water worden gepositioneerd wordt de belevingswaarde van het oppervlaktewater wel versterkt.

De Brouwersdam, gelegen ten noordwesten van het plangebied, is een primaire waterkering, het plangebied ligt meer dan 800 m van de dam en bevindt zich daardoor niet binnen de kern-/beschermingszone van deze primaire waterkering. De ecolodges hebben daarnaast geen traditioneel fundament. Ze worden verhoogd ( 0,25 - 1 m) boven het maaiveld geplaatst. Hierdoor zal geen schade aan het kustcomplex en de waterstructuur ontstaan. De ecolodges worden los geplaatst in het bestaande landschap. Bestaande landschappen (hoog en droog en laag en nat) blijven behouden. Daarnaast wordt er door het gebruik van natuurlijke materialen voor gezorgd dat de ecolodges opgaan in het landschap. Vanwege toekomstige ontwikkelingen van het waterpeil in het Grevelingenmeer, op basis van de MIRT-Verkenning, moet in het plangebied rekening worden gehouden met het invoeren van getij. De risico's op wateroverlast in het plangebied worden beperkt door:

  • zoveel mogelijk rekening te houden met het risico op een verhoogd waterpeil door de hoogte waarop de ecolodges worden gebouwd af te stemmen op het (mogelijk toekomstig) waterpeil. Omdat de ecolodges verplaatsbaar zijn, zullen de locaties en hoogte waarop de ecolodges worden geplaatst gemakkelijk aan de omstandigheden kunnen worden aangepast;
  • tijdig waarschuwen van gebruikers van de ecolodges als er een verhoogd waterpeil wordt verwacht. Er worden maximaal 30 ecolodges gerealiseerd waardoor het aantal aanwezige personen beperkt blijft;
  • zorgen voor goede ontsluiting van het gebied waar de ecolodges komen zodat gebruikers tijdig kunnen 'vluchten';
  • voorkomen dat er schade kan ontstaan als gevolg van wateroverlast;
  • het plan af te stemmen met de Veiligheidsregio.

Met name de verplaatsbaarheid van de ecolodges is een veiligheidsmaatregel die gericht is op het versterken van het natuurlijk kustkarakter.

2.3 Regionaal Beleid

Structuurvisie Goeree-Overflakkee (2010)

De Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee is door het (toenmalige) Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee (ISGO) opgesteld en is daarna door de gemeenteraden van de diverse (toenmalige) gemeenten op het eiland, waaronder die van Goedereede, in december 2010 vastgesteld.

Centraal staat de ambitie om Goeree-Overflakkee te ontwikkelen tot een authentiek en vitaal belevingseiland in de Delta. Daarmee worden recreatie en toerisme één van de belangrijkste economische pijlers van het eiland, die uiterst kansrijk is om verder te ontwikkelen. In algemene zin wordt geconstateerd dat de huidige toeristische infrastructuur onvoldoende en deels sterk verouderd is, zowel wat betreft de verblijfsaccommodaties als de dagattracties. Eén van de voornaamste opgaven uit de visie is daarom het vernieuwen en selectief uitbreiden van de toeristische infrastructuur alsmede het verbinden van allerlei losse elementen om tot een recreatief netwerk te komen met dag- en verblijfsrecreatie. Samen met recreatieve routes moet dit zorgen voor een beter toegankelijk en beleefbaar landschap.

Dit laatste sluit op haar beurt weer aan bij de opgave voor natuur, die bestaat uit het beter beleefbaar maken van bestaande natuurwaarden.

Het plangebied is op de kaart 'Strategische Visie lange termijn Goeree-Overflakkee' aangeduid als 'behoud en kwaliteitsverbetering recreatieparken'. Op de 'Kansenkaart recreatie en toerisme' is het plangebied aangeduid als 'strand en natuurtoerisme' en op de 'Landschapskwaliteitskaart Goeree-Overflakkee' is het plangebied aangeduid als (verblijfs)recreatiegebied. De realisatie van de ecolodges binnen het plangebied passen binnen de Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee.

Gebiedsvisie Brouwersdam

Voor alle primaire waterkeringen in het kustfundament geldt dat ruimtelijke ontwikkelingen die een significante belemmering kunnen bewerkstelligen voor de waterveiligheid niet zijn toegestaan. Buiten bestaand bebouwd gebied in het kustfundament is in principe geen nieuwe bebouwing mogelijk. De Spoedwet herziening Wro moet ervoor zorgen dat voor bouwen in het kustfundament een ontheffingsmogelijkheid wordt geboden. Ter onderbouwing van een ontheffing voor het bouwen op een waterkering is de Gebiedsvisie Brouwersdam opgesteld.

De gebiedsvisie beschrijft hoe de gemeenten Goedereede en Schouwen-Duivenland de Brouwersdam over 20 jaar zien. De ambitie is dat over circa 20 jaar de Brouwersdam dé watersport- en natuurboulevard van Nederland is, zonder dat de veiligheid of doorstroming is aangetast. Deze ambitie sluit aan bij de ontwikkelingen in het kader van de MIRT Verkenning Grevelingen en is verwoord in een ruimtelijke visie, waarin ingegaan wordt op de functionele inrichting, veiligheid, draagkracht van het gebied, ruimtelijke kwaliteit en ontsluiting. De ruimtelijke visie biedt het kader op grond waarvan voor specifieke initiatieven een uitzondering gemaakt kan worden op de regel dat in het kustfundament niet gebouwd kan worden. De eventuele bebouwing is vanuit het oogpunt van veiligheid alleen op een bepaald deel van de Brouwersdam aan de Grevelingenzijde mogelijk. Er gelden dan nog wel nadere randvoorwaarden. Verder is de draagkracht van het gebied bepalend voor het mogelijk maken van het bouwen in het kustfundament. Daarnaast is zandsuppletie aan de Voordeltazijde mogelijk, mits dit niet leidt tot significant negatieve effecten op het Natura 2000-gebied Voordelta.

Voor het gebied Kabbelaarsbank wordt gedacht aan de realisatie van andere woonvormen en voorzieningen gelinkt aan directe waterbeleving. De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, sluit daarbij aan.

Economische Visie Brouwersdam

Het doel van de economische visie is enerzijds geweest om de marktpotenties van het gebied in beeld te brengen en anderzijds het verkrijgen van draagvlak voor deze ontwikkelingsrichtingen onder belanghebbende partijen. De visie is opgesteld door het Zuid-Hollands Bureau voor Toerisme in opdracht van de gemeenten Schouwen-Duivenland en Goedereede.

De visie is bedoeld als leidraad voor ondernemers, zodat zij weten in welke (deel)gebieden en in welke richtingen (functies) ontwikkelingen haalbaar en wenselijk worden geacht. Daarbij is het aan ondernemers zelf om hier op in te springen en hun activiteiten te ontplooien.

De visie richt zich op de Brouwersdam als integraal totaalproduct. Verblijfsrecreatie is hierin een belangrijk element dat verder uitgebreid dient te worden. Afstemming tussen doelgroepen, activiteiten en promotie is daarbij een belangrijke voorwaarde. Ook de balans tussen ecologische en economische belangen is als randvoorwaarde meegegeven. Om er zorg voor te dragen dat de (toeristische) ontwikkelingen ook leiden tot natuurwinst is in de visie een zonering uitgewerkt. Aan de hand hiervan kunnen bepaalde activiteiten die elkaar versterken geclusterd worden en kunnen tegelijkertijd natuurwaarden worden ontzien.

Ook wordt ingezet op verbreding van de activiteiten om daarmee de Brouwersdam een locatie te maken die jaarrond aantrekkelijke voorzieningen biedt.

Visie Brouwersdam (2011)

In opdracht van Natuur- en recreatieschap de Grevelingen is een visie voor de openbare ruimte op de Brouwersdam opgesteld. De visie is dermate concreet dat initiatieven hieraan getoetst kunnen worden. Aangezien zowel de betrokken provincies als de gemeenten participeren in het Grevelingenschap is het ook legitiem deze visie als richtlijn te gebruiken voor het bestemmingsplan.

De visie benadrukt de maakbaarheid van het gebied. De dam is aangelegd om functionele redenen, echter als gevolg van de elementen heeft ook de natuur zich in dit gebied kunnen ontwikkelen. In de visie wordt erop gewezen dat het functionele element zichtbaar mag blijven en versterkt mag worden. De aanlanding van de dam bij De Punt kent weinig bebouwing en heeft een natuurlijk karakter. Het is een duidelijke overgang van de aangelegde dam naar het oude eiland. Van belang is dat dit karakter wordt versterkt en er ook aandacht is voor de cultuurhistorie in dit gebied.

De zeezijde van de dam heeft een robuust karakter, terwijl de meerzijde juist een meer open en natuurlijk karakter heeft. Aan deze zijde van de dam is het behoud van het zicht op de Grevelingen van belang.

De Kabbelaarsbank heeft vooral een recreatief karakter. Het karakter wordt nu vooral bepaald door de aanwezige verblijfsrecreatie. Er zijn echter ook voldoende mogelijkheden voor dagrecreatieve voorzieningen, vooral op het oostelijke deel. De Kabbelaarsbank is in de visie verder uitgewerkt als deelgebied. Er wordt een drietal belangrijke ingrepen voorgesteld, te weten het realiseren van een informatiecentrum aan de dam, het realiseren van een route aan de zuidkant van de Kabbelaarsbank en het verder ontwikkelen van de haven Marina Port Zélande.

Verder worden er in de visie ideeën gegeven over de inrichting van de strandovergangen.

Beeldkwaliteitsplan Kabbelaarsbank (2012)

In uitwerking op en naar aanleiding van diverse initiatieven op en rond de Brouwersdam, is een beeldkwaliteitsplan uitgewerkt. De initiatieven passen immers goed binnen het voornemen van verdere recreatieve en toeristische versterking, maar bij de afzonderlijke uitwerking van deze initiatieven blijken ze deels overlappend of in ieder geval aansluitend te zijn. Het beeldkwaliteitsplan is daarom opgesteld om de afzonderlijke ontwikkelingen op ee goede manier landschappelijk in te passen en onderling aan te laten sluiten. De voornaamste uitgangspunten daarbij zijn:

  1. 1. een doorgaande route (boulevard) van het inspiratiecentrum naar het Kabbelaarsbos;
  2. 2. een water- en duingericht landschap;
  3. 3. een verloop van drukte naar rust.

De geplande inrichting zorgt voor een gelijdelijke overgang van druk naar rustig aan de zuidzijde van de Kabbelaarsbank en is niet in strijd met het Beeldkwaliteitsplan Kabbelaarsbank.

Beleidsvisie Goeree-Overflakkee energieneutraal 2030 (2011)

Deze beleidsvisie is een verdieping van het onderwerp 'duurzaamheid' uit de Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee en is het beleidsmatige vervolg op de energievisie als studie. In de Beleidsvisie is een regionale ambitie over klimaat en energie opgesteld: “in 2030 is Goeree-Overflakkee energieneutraal”. De bedoeling is dat op het eiland in 2030 net zoveel duurzame (zon, wind, getijde) energie wordt geproduceerd als door huishoudens, toeristen, verkeer, bedrijven en dergelijke op Goeree-Overflakkee wordt verbruikt. Daarnaast moet er meer aandacht vanuit de gemeente komen voor de mogelijkheden van energieopwekking en -besparing voor Goeree-Overflakkee. Ook wordt een aanzet geven tot meer samenwerking met marktpartijen, overheden, maatschappelijke organisaties en bewoners. Hoofddoel hierbij is bijdragen aan een meer duurzame leefomgeving en voorbeeldfunctie vervullen ten aanzien van klimaatverandering. De uitvoeringsagenda geeft richting aan de geformuleerde ambitie. De ontwikkeling betreft zelfvoorzienende ecolodges. Dit past binnen de beleidsvisie energieneutraal 2030.

2.4 Gemeentelijk Beleid

Eilandvisie

Tijdens de raadsvergadering van 12 februari 2015 is de gemeenteraad van Goeree-Overflakkee unaniem akkoord gegaan met de toekomstvisie voor de gemeente, de Eilandvisie. Hiermee beschikt de gemeente over een heldere langetermijnvisie waar iedereen zich op kan richten en die de kaders biedt voor de besluitvorming van de gemeente.

Met deze visie kunnen de maatschappelijke opgaven waar het eiland voor staat, samen worden opgepakt. De inwoners van Goeree-Overflakkee worden hierbij vanzelfsprekend betrokken. Dit is ook gebeurd bij de ontwikkeling van deze nieuwe visie, waar de bewoners en de stakeholders tijdens twee bijeenkomsten hebben meegedacht over de toekomst van het eiland.

Centraal in de visie staan behoud en versterking van de leefbaarheid en van de identiteit van het eiland, de eilanditeit. Nu al worden eigenheid, traditie en identiteit van het eiland succesvol gecombineerd met duurzaamheid, innovatie en het leggen van verbindingen. De Eilandvisie versterkt en concretiseert deze ontwikkelingen, waarbij wordt uitgegaan van de eigen kracht van het eiland. De focus ligt op de zelfvoorzienendheid van het eiland, waarbij de strategische ligging tussen Rotterdam en Antwerpen goed wordt benut.

Koploper in duurzame energie

De visie schetst Goeree-Overflakkee als eiland van rust en ruimte waar mensen naar volle tevredenheid wonen, werken en recreëren. Weg van de hectiek van de stad, dichtbij alle stedelijke voorzieningen. Innovatie in visserij, landbouw, recreatie en zorg staan centraal. Onderwijs op hoog niveau en brede zorg bieden werk en kansen op maatschappelijke participatie. Goeree-Overflakkee wil koploper zijn in duurzame energiewinning en besparing.

Zes strategische kernthema's

Vanuit de visie zijn zes strategische kernthema's geformuleerd als de leidraad voor de toekomst:

  1. 1. De eilanditeit, het behoud van de unieke identiteit van het eiland.
  2. 2. De maatschappelijke balans, de versterking van de sociaaleconomische vitaliteit en het behoud van een voldoende zorg- en voorzieningenniveau.
  3. 3. De kwaliteit, van leven en van groei.
  4. 4. Duurzaamheid, Goeree-Overflakkee kan en wil het meest duurzame eiland worden.
  5. 5. Innovatie, de vestigingsvoorwaarde voor bedrijven en onderwijs en dus als bron voor werkgelegenheid.
  6. 6. Verbindingen, de versterking daarvan op het eiland en met de metropolen Rotterdam en Antwerpen, zowel sociaal, fysiek als digitaal.

Deze thema's hebben elk een toetsvraag. Deze kernthema's fungeren als zeef voor alle beleidsplannen, beleidsvoornemens en initiatieven, zodat toekomstige plannen altijd binnen de Eilandvisie vallen.

Het planvoornemen is niet in strijd met een van de strategische kernthema's. Het voornemen betreft een kwalitatieve uitbreiding van de verblijfsrecreatie. Dit past binnen de eilandidentiteit. De ecolodges voldoen daarnaast aan de toetsvragen van de kernthema's duurzaamheid en innovatie. De ontwikkeling heeft nauwelijks invloed op de overige kernthema's.

2.5 Conclusie

Het beleid op Rijksniveau is van een te hoog abstractie niveau om tot concrete gevolgen voor dit plan te leiden. De voornaamste conclusie is dat het Rijksbeleid het plan niet in de weg staat.

Het provinciaal beleid voorziet in de mogelijkheid voor nieuwe recreatiewoningen binnen de gebieden die zijn aangewezen voor verblijfsrecreatie. De realisering van de ecolodges past goed binnen het regionale en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 3 Analyse Plangebied

3.1 Ruimtelijke Analyse

De Grevelingen

Het natuur- en recreatiegebied de Grevelingen bestaat uit het water van de Grevelingen, het grootste zoutwatermeer van West-Europa, en de aanliggende oevers en buitendijkse gebieden. Aan de westzijde vormt de Brouwersdam de grens van de Grevelingen, aan de oostzijde is dit de Grevelingendam.

Het natuur- en recreatiegebied de Grevelingen is een watersport- en recreatiegebied van nationale betekenis, met volop recreatiemogelijkheden zoals zonnen, zwemmen, zeilen, surfen, duiken, sportvissen, wandelen en fietsen. Vooral de Brouwersdam vormt een concentratiegebied van recreatieve activiteiten, onder andere door het verblijfsrecreatiegebied Port Zélande en de Marina Port Zélande aan de binnenzijde van de dam en het strand met mogelijkheden voor 'extreme' water- en strandsporten, zoals kitesurfen, kite-buggyen of blokarten.

Het gebied, met zijn slikken en eilanden, heeft ook belangrijke natuurwaarden en het is aangewezen als Natura 2000-gebied. Vooral de noordelijke oevers van de Grevelingen vormen een belangrijke natuurzone.

De Brouwersdam

De meest primaire functie van de Brouwersdam is de waterstaatkundige functie, als onderdeel van het Deltaplan. Als gevolg hiervan zijn andere functies slechts beperkt mogelijk.

Langs de buitenzijde van de dam zijn aan het strand enkele strandpaviljoens aanwezig. Doordat het strand ter plaatse zeer breed is, bieden deze strandpaviljoens naast een horecafunctie ook uitgebreide mogelijkheden voor (extreme) strandsporten. Zo worden er onder andere evenementen en clinics georganiseerd voor kitesurfen, blokarten en powerkiten. De Brouwersdam kent zowel aan de binnen- als aan de buitenzijde een kunstmatige baai waar boten kunnen aanmeren en te water kunnen worden gelaten.

Langs weerszijden van de dam, parallel aan de provinciale weg, lopen doorgaande fietsverbindingen. Aan de binnenzijde loopt ook een stoomtrambaan, die oorspronkelijk vanaf De Punt naar de Kabbelaarsbank liep. Recent is deze trambaan verder doorgetrokken richting Schouwen-Duivenland.

Kabbelaarsbank

De Kabbelaarsbank is het voormalige werkeiland halverwege de Brouwersdam. De Kabbelaarsbank kent een concentratie van recreatieve voorzieningen en overige watergerelateerde voorzieningen.

De grootste voorziening betreft het vakantiepark Port Zélande met circa 700 recreatiewoningen en met de jachthaven Marina Port Zélande. Deze twee voorzieningen liggen aan de noordzijde van de Kabbelaarsbank, in de oksel met de Brouwersdam. Langs de westzijde van de jachthaven zijn gemengde functies aanwezig, waaronder horeca, recreatieappartementen, havenbeheervoorzieningen, stallingsplaatsen en havengerelateerde bedrijvigheid.

Aan de zuidzijde van de Kabbelaarsbank liggen enkele baaitjes met kleine strandjes. Aan één van deze baaitjes is het zeil- en surfcentrum gesitueerd. Naast zeil- en surfmogelijkheden kent deze voorziening onder andere ook een waterjump, restaurant en overnachtingsmogelijkheden.

Het meest oostelijke deel van de Brouwersdam bestaat uit bos en is voor een groot deel aangewezen als Natura 2000-gebied. In het bos zijn enkele wandelroutes uitgezet.

Het plangebied ligt aan de 'groene boulevard', het rustige gebied van de zuidelijke boulevard tussen de drukkere westzijde en het stille bosgebied.

3.2 Ontwikkelingen

De geplande ontwikkeling betreft een concept waarbij maximaal 30 mobiele ecolodges in de natuur komen te staan. GreenHuus is een verplaatsbaar eco-lodge-concept dat volledig cradle-to-cradle wordt gebouwd wordt en duurzaam verantwoord wordt gefaciliteerd. Daarnaast kan GreenHuus op elke plek staan, omdat het 100% zelfvoorzienend is in haar energie-, afval- en watervoorziening.

Het ene jaar kan de ecolodge op een andere plaats staan dan het andere jaar. De ecolodges staan vrij in het landschap en krijgen rugdekking van de zandwallen. De meeste ecolodges zijn met uitzicht op het water gepositioneerd.

Het duingebied waar de ecolodges komen te staan is openbaar, het strand is toegankelijk via onverharde duinpaden. Het parkeren blijft gehandhaafd langs de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODEcolodgeskbank-BP30_0002.png"

Figuur 3.1 Sfeerimpressie

De zuidkant van de Kabbelaarsbank kent een verloop van druk naar rustig. De westzijde is met name voor watersporters en de oostzijde met name voor natuurliefhebbers. Het plangebied ligt hier tussenin en zorgt voor een geleidelijke overgang tussen deze gebieden.

Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de sectorale aspecten beschreven waarop dit plan van invloed is. Ieder aspect komt in een aparte paragraaf aan bod. Hierin worden het toetsingskader, de effecten van het plan en de beoordeling hiervan beschreven.

4.2 Bodemkwaliteit

Beleid en normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek

Door AquaTerra - KuiperBurger B.V. (ATKB) is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied (zie bijlage 1). De aanleiding voor het verkennend bodemonderzoek is de voorgenomen bestemmingswijziging van het gebied. Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de kwaliteit van de bodem, dat wil zeggen de kwaliteit van de grond en het grondwater.

Conclusie

Indien van de locatie grond wordt afgevoerd, dient hierbij rekening te worden gehouden met de daarop van toepassing zijnde regelgeving van onder meer de Wet bodembescherming en het Besluit Bodemkwaliteit. De vrijkomende grond is buiten de onderzoekslocatie niet zonder meer herbruikbaar.

Het overgrote deel van de onderzoekslocatie is voldoende onderzocht en wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik van de locatie als recreatiegebied. Uitzondering hierop vormt het zuidoostelijk deel van de onderzoekslocatie; hier zal nader onderzoek worden uitgevoerd (gericht op de aanwezigheid van slib, klei en zink).

4.3 Externe Veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Onderzoek

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat ten noorden van het plangebied de risicovolle inrichting Sea Spirit Port Zélande BV is gelegen. Hier vindt opslag van gevaarlijke stoffen (chloorbleekloog) plaats. De PR 10-6-contour van de inrichting is 0 m en er is geen sprake van een GR. De aanwezigheid van de inrichting vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Over het Grevelingenmeer vindt in beperkte mate vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Volgens het Basisnet Water behoort het Grevelingenmeer tot de groene vaarwegen. Bij groene vaarwegen komt er geen PR 10-6-contour voor op het water en is er geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied. Daarnaast is er geen verantwoording van het GR nodig vanwege nauwelijks merkbare effecten op het GR. Ook het vervoer van gevaarlijke stoffen over het Grevelingenmeer vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Verder vindt er in de directe omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor of door buisleidingen.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.4 Cultuurhistorie

Beleid en normstelling

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat bestemmingsplannen, waarvoor geen milieueffectrapport wordt opgesteld, een beschrijving bevatten van de wijze waarop met de in het plangebied aanwezige historische waarden rekening is gehouden.

Onderzoek

Voor het plangebied zijn op de beleidskaart van de provincie geen cultuurhistorisch waardevolle elementen vastgelegd. Het plangebied ontleent zijn cultuurhistorische waarde vooral aan de relatie met de Deltawerken.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.5 Archeologie

Beleidskader

Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

De gemeente Goeree-Overflakkee heeft archeologiebeleid waarin het wettelijk en beleidsmatig kader behandeld wordt. De nota geeft aan hoe in de toekomst op Goeree-Overflakkee op een efficiënte en verantwoorde wijze omgegaan wordt met het archeologisch erfgoed. Het streven is daarbij om het bodemarchief zoveel mogelijk in situ te bewaren. Bekende archeologische waarden worden door planaanpassing zoveel mogelijk ontzien. Zodoende kunnen archeologische waarden behouden blijven en worden opgravingskosten uitgespaard. Om het archeologisch erfgoed zo goed mogelijk te behouden en planaanpassing te kunnen realiseren, dienen archeologische informatie en belangen zo vroeg mogelijk te worden ingebracht en worden meegewogen in het proces van ruimtelijke ordening. Indien behoud van het bodemarchief niet mogelijk is, dient het gedocumenteerd te worden ('behoud ex situ').

Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.

Onderzoek

In figuur 4.1 is een uitsnede van de beleidskaart opgenomen die de archeologische (verwachtings)waarden voor het plangebied weergeeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODEcolodgeskbank-BP30_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODEcolodgeskbank-BP30_0004.png"

Figuur 4.1 Uitsnede beleidskaart archeologie Goeree-Overflakkee

Uit deze beleidskaart is op te maken dat het plangebied is aangeduid als ongewaardeerd. In deze zone is geen onderzoek verplicht .

Conclusie

Het aspect archeologie staat de uitvoering van plan niet in de weg.

4.6 Ecologie

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit de oevers van het Grevelingenmeer.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 30 ecolodges. De ecolodges worden in 3 onderdelen aangevoerd per vrachtwagen en worden ter plaatse in elkaar gezet. De lodges komen op lage palen op het zand te staan.

Beleid en normstelling

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de Provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  1. d. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  2. e. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  3. f. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

- Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  1. 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  2. 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  3. 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  4. 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

- Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  1. 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het Grevelingenmeer, direct tegen het plangebied aan gelegen, is aangewezen als Natura 2000-gebied en maakt deel uit van de EHS (zie figuur 4.2). Op grotere afstand liggen ook de Natura 2000-gebieden Voordelta, Duinen Goeree & Kwade Hoek en Kop van Schouwen. In de voortoets, opgenomen in bijlage 2, is uitgebreid op de Natura 2000-gebieden en de effecten van de ontwikkeling ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODEcolodgeskbank-BP30_0005.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODEcolodgeskbank-BP30_0006.png"

Figuur 4.2 Ligging beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

De ontwikkeling is zeer gering van omvang. De verkeersgeneratie bedraagt slechts 75 mvt/etmaal en echte bouwwerkzaamheden ontbreken. Ook de toename van de recreatie is zeer beperkt en nauwelijks waarneembaar in het reeds bestaande recreatieve gebruik. De ecolodges komen op lage palen te staan. Significant negatieve effecten als gevolg van verzuring/vermesting door stikstofdepositie, verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, meerdere veldbezoeken en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon en www.waarneming.nl).

Vaatplanten

In het plangebied is sprake van een intensief maaibeheer met het oog op het recreatieve gebruik. Beschermde vaatplanten zijn hier daarom uitgesloten.

Vogels

In de bosschages komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning, spotvogel, braamsluiper en nachtegaal aanwezig. De bomen bieden nestgelegenheid aan buizerd, kraai en grote bonte specht.

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als gewone bosspitsmuis, ree en konijn. Mogelijk dat het plangebied een functie heeft als foerageergebied voor een algemeen voorkomende soort als de gewone dwergvleermuis. In deze regio zijn vleermuizen echter zeldzaam en vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen dan wel vliegroutes of primaire foerageergebieden zijn hier sowieso afwezig.

Amfibieën.

Gezien de aanwezige biotopen komen binnen het plangebied geen beschermde soorten voor. Elders op de Kabbelaarsbank zijn wel waarnemingen van de bruine kikker bekend.

Overige soorten

Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde vissen, reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten in het plangebied. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 4.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.1 Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

Nader onderzoek nodig
Vrijstellingsregeling Ffw tabel 1 gewone bosspitsmuis, ree en konijn nee
Ontheffingsregeling Ffw tabel 2 geen nee
tabel 3 bijlage 1 AMvB geen nee
bijlage IV HR gewone dwergvleermuis nee
vogels cat. 1 t/m 4 buizerd nee

Het bestemmingsplan voorziet in de aanleg van 30 ecolodges. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
  • Voor de ontwikkeling worden geen bomen gekapt. Aantasting van vaste verblijfplaatsen van vogels of foerageergebied van vleermuizen is niet aan de orde.

De Flora- en faunawet vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Conclusie

Het aspect ecologie staat de ontwikkeling van 30 ecolodges niet in de weg.

4.7 Kabels En Leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.8 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer, ook wel Wet luchtkwaliteit (Wlk) genoemd. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof toetsing van Grenswaarde geldig
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 60 µg/m³ 2010 tot en met 2014
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 2015
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

Onderzoek en conclusie

De ontwikkeling in het plangebied is met de realisatie van maximaal 30 ecolodges dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de N57 (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.9 Bedrijven En Milieuzonering

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en (recreatie)woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek en conclusies

Voor vakantiecentra geldt op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009) een richtafstand van 50 m tot een rustige woonwijk in verband met het aspect geluid (en 30 m in een gemengd gebied). In de directe omgeving van het plangebied zijn geen burgerwoningen gelegen. De dichtstbijzijnde recreatiewoningen, niet behorende bij de inrichting, liggen op circa 90 meter afstand van het plangebied. Er wordt dan ook ruimschoots voldaan aan de richtafstand.

Naast dat recreatiewoningen hinderveroorzakende functies zijn, zijn deze ook hindergevoelig. In de directe omgeving van het plangebied is een autoparkeerterrein gelegen. Voor autoparkeerterreinen geldt een richtafstand van 30 m tot een rustige woonwijk in verband met het aspect geluid (en 10 m in een gemengd gebied). De ecolodges worden op circa 30 m afstand van het parkeerterrein gerealiseerd. Er is ter plaatse dan ook sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.10 Onderzoeksplicht Vanwege Mer-wetgeving

Beleid en normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat landinrichtingsprojecten mer-beoordelingsplichtig zijn bij activiteiten die betrekking hebben op een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D9). De beoogde ontwikkeling beslaat een oppervlak van circa 10 hectare. De locatie heeft reeds de bestemming recreatie, er worden uitsluitend ecolodges mogelijk gemaakt. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde uit het besluit m.e.r.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagedaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.11 Mobiliteit

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer

Het gebied waar de ecolodges gerealiseerd zullen worden, wordt ontsloten vanaf de Middelplaat. Via de Kabbelaarsbank wordt vervolgens aangesloten op de N57. Deze stroomweg geeft verbinding in de richting van Rotterdam en Middelburg.

In de nabijheid van de ecolodges zijn recreatieve fietsroutes gelegen. Langs de N57 maakt het fietsverkeer gebruik van de parallelweg die langs de N57 loopt. Hier loopt een lange afstandsfietsroute. Ook langs de Kabbelaarsbank is een vrijliggend fietspad gelegen, dit komt de verkeersveiligheid ten goede.

Ter hoogte van de Kabbelaarsbank ligt een bushalte. Hier halteert de buslijn tussen Renesse en Hellevoetsluis. Tijdens de zomerweken rijdt deze bus vaker dan in de rest van het seizoen. Vanaf deze plaatsen kan men overstappen op bussen naar station Middelburg dan wel naar Spijkenisse.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

De nieuwe ecolodges zullen leiden tot extra verkeer van en naar het plangebied. De verkeersgeneratie is bepaald aan de hand van het kencijfer voor een bungalowpark (publicatie 317 CROW). Uitgaande van niet stedelijk gebied en een ligging in het buitengebied bedraagt het kencijfer 2,6 mvt/etmaal per bungalow.

De verkeersgeneratie van de 30 ecolodges bedraagt dan circa 75 mvt/etmaal. Uiteraard zullen daarin fluctuaties optreden, afhankelijk van het seizoen. Dit verkeer verdeelt zich in noordelijke en zuidelijke richting op de N57, waarbij het aandeel verkeer in noordelijke richting (60%) groter is dan het verkeer in zuidelijke richting (40%). De bestaande wegenstructuur biedt voldoende capaciteit om deze toename aan verkeersbewegingen te verwerken.

Parkeren

De parkeerbehoefte van recreatiewoningen bedraagt 2 parkeerplaats per bungalow (publicatie 317 CROW). Aangezien de ecolodges recreatiewoningen betreffen met een kleine oppervlakte zal het aantal gasten per bungalow laag zijn. Tevens zal niet veel bezoek naar de ecolodges komen. Per ecolodge kan dan ook volstaan worden met 1,3 parkeerplaats.

Voor de 30 ecolodges zijn dan 39 parkeerplaatsen nodig. Het parkeren blijft gehandhaafd langs de weg. Hier is voldoende ruimte om te voorzien in de extra behoefte.

Conclusie

De ontsluiting voor de verschillende vervoerswijzen is goed te noemen. De verkeersgeneratie zal toenemen. De verkeersafwikkeling is echter voldoende gewaarborgd. Om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien dienen 39 parkeerplaatsen aangelegd te worden. Het aspect verkeer staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.12 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Rijkswaterstaat Zee en Delta. Rijkswaterstaat Zee en Delta is waterbeheerder van het Grevelingenmeer en ziet toe op een goede kwalitatieve en kwantitatieve toestand van het watersysteem. Tevens is Rijkswaterstaat vaarwegbeheerder van het Grevelingenmeer en draagt zorg voor een vlotte en veilige doorstroming van scheepvaartverkeer en het goed functioneren van de vaarweg. Daarnaast is Rijkswaterstaat wegbeheerder van de N57 en ziet toe op een vlotte en veilige doorstroming van het verkeer. Tot slot is Rijkswaterstaat ook waterkeringsbeheerder van de Brouwersdam en draagt zorg voor een veilige waterkering die voldoende bescherming biedt tegen overstroming.

Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van Rijkswaterstaat nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

MIRT-Verkenning Grevelingen

Het Rijk en regionale overheden hebben in een MIRT-Verkenning (Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport) onderzocht hoe het water en de omgeving van de Grevelingen in alle opzichten gezonder, fraaier en sterker kunnen worden. Het onderzoek gaat over het herstellen van het zuurstofgehalte van het water, het opwekken van duurzame energie, het verder uitbreiden van het natuurareaal, het verbeteren van het aanbod voor recreanten en toeristen en het herstel van de visserij.

Door een opening te maken in de Brouwersdam kan de eb en vloedstroom van de Noordzee weer toegang krijgen tot het Grevelingenmeer. Door deze getijbeweging komt er meer zuurstof in het water. Er ontstaat ook meer natte natuur, de kweek van schelpdieren wordt weer mogelijk en er komt weer werk voor vissers. Dat is nodig om een einde te maken aan de sluipende achteruitgang van het planten- en dierenleven in het meer.

Verder richt de MIRT-Verkenning zich op het maken van een doorlaatopening in de Grevelingendam, zodat de Grevelingen weer in verbinding komt met het Volkerak-Zoommeer.

Ten slotte gaat de Verkenning in op de mogelijkheid van een sluis in de Brouwersdam voor de recreatievaart, zodat watersporters rechtstreeks van de Noordzee naar de jachthavens op de Grevelingen kunnen varen en niet meer de lange omweg via de sluis van Bruinisse hoeven te maken.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen op het zuidelijke deel van de Kabbelaarsbank en bestaat uit recreatiegebied.

De bodem in het plangebied bestaat uit zandgrond. In het plangebied is er sprake van grondwatertrap IV. Dat wil zegen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op meer dan 0,4 m beneden maaiveld is gelegen en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,8 en 1,2 m beneden maaiveld.

De maaiveldhoogte in het plangebied is circa NAP +0,5 m.

Waterkwantiteit en -kwaliteit

In het zuidelijke deel van het plangebied is het Grevelingenmeer gelegen. Het Grevelingenmeer is een Kaderrichtlijn Water (KRW)-waterlichaam. De Europese KRW-richtlijn moet ervoor zorgen dat het oppervlakte- en grondwater vanaf 2015 van een goede kwaliteit is en dat ecologische doelen behaald worden. Het Grevelingenmeer heeft een oppervlakte van 11.000 hectare, exclusief de drooggevallen gedeelten die 3.000 hectare beslaan en is daarmee het grootste zoutwatermeer van West-Europa. Door de aanleg van de Brouwersdam is het Grevelingenmeer veranderd van zout naar zoetwater. Veel planten en dieren, die afhankelijk waren van getij en zout water zijn hierdoor verdwenen. In 1978 is een doorlaatsluis gerealiseerd in de Brouwersdam om weer een open verbinding met de Noordzee te realiseren waardoor het Grevelingenmeer weer zout kon worden en de waterkwaliteit kon verbeteren. De kwaliteit van het Grevelingenmeer is echter de laatste jaren sterk verslechterd door een te laag zuurstofgehalte.

Veiligheid en waterkeringen

De Brouwersdam is een primaire waterkering, het plangebied ligt meer dan 800 m van de dam. Het plangebied bevindt zich dan ook niet binnen de kern-/beschermingszone van deze primaire waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Aan de noordzijde van het plangebied loopt een persleiding. De aanwezige douche-/ toiletgebouwtjes zijn hierop aangesloten.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van 30 ecolodges mogelijk.

Waterkwantiteit

Momenteel wordt de Rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer opgesteld. In de Rijksstructuurvisie komen rijksbesluiten over de Grevelingen en het Volkerak-Zoommeer te staan. In deze wateren spelen drie grote vraagstukken rond het waterbeheer:

  • waterkwaliteit Grevelingen: wel of geen getij?
  • waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer: zoet of zout?
  • waterveiligheid Rijnmond-Drechtsteden: wel of geen waterberging?

De uiteindelijke keuze is bepalend voor de toekomst van onder andere het Grevelingenmeer. De Rijksstructuurvisie is eind 2014 gereed. Zodra de visie is vastgesteld, is de waterstaatkundige toekomst van de Grevelingen en het Volkerak-Zoommeer helder. De uitvoering kan vervolgens in fasen gebeuren.

Veiligheid en waterkeringen

Vanwege toekomstige ontwikkelingen van het waterpeil in het Grevelingenmeer, op basis van de MIRT-Verkenning, moet in het plangebied rekening worden gehouden met het invoeren van getij. Het toekomstig gemiddelde getij zal waarschijnlijk 50 cm worden rondom een middenstand van -20 cm of -10 cm. Als er ook springtij wordt ingevoerd zal dit tijdens die periode naar 70 cm getij gaan (35 cm naar boven en 35 cm naar beneden ten opzichte van middenstand). Voor de planlocatie is het van belang om hiermee rekening te houden. Van belang is dat de eigenaar van de ecolodges hiervan op de hoogte is en als gevolg van deze ontwikkeling geen schade kan claimen. Ook als gevolg van zeespiegelstijging kunnen de hoogste waterstanden veranderen. Verder wordt het Grevelingenmeer in de toekomst mogelijk ingezet als waterberging waardoor er tijdelijk nog hogere waterstanden op kunnen treden.

De genoemde toekomstige ontwikkelingen in het Grevelingenmeer kunnen wateroverlast veroorzaken met risico's voor (tijdelijke) bewoners en gebruikers van het gebied. De gemeente is, in samenwerking met de Veiligheidsregio, verantwoordelijk voor de veiligheid van de gebruikers van het gebied. In dit kader wordt aandacht besteeds aan meerlaagsveiligheid:

  1. 1. voorkomen dat overstroming plaatsvindt;
  2. 2. gebied zo inrichten dat schade en slachtoffers beperkt blijven;
  3. 3. een doeltreffende organisatie van calamiteiten- en rampenbestrijding.

De risico's op wateroverlast in het plangebied worden beperkt door:

  • zoveel mogelijk rekening te houden met het risico op een verhoogd waterpeil door de hoogte waarop de ecolodges worden gebouwd af te stemmen op het (mogelijk toekomstig) waterpeil. Omdat de ecolodges verplaatsbaar zijn, zullen de locaties en hoogte waarop de lodges worden geplaatst gemakkelijk aan de omstandigheden kunnen worden aangepast;
  • tijdig waarschuwen van gebruikers van de ecolodges als er een verhoogd waterpeil wordt verwacht. Er worden maximaal 30 ecolodges gerealiseerd waardoor het aantal aanwezige personen beperkt blijft;
  • zorgen voor goede ontsluiting van het gebied waar de ecolodges komen zodat gebruikers tijdig kunnen 'vluchten';
  • voorkomen dat er schade kan ontstaan als gevolg van wateroverlast;
  • het plan af te stemmen met de Veiligheidsregio.

Toename verharding

Voor de toename in verharding die door voorliggende plan wordt gerealiseerd, is watercompensatie niet vereist omdat het hemelwater dat ter plaatse van de toename in verharding valt, vrij kan afstromen richting het Grevelingenmeer.

Afvalwaterketen en riolering

GreenHuus is een ecolodge-concept dat 100% zelfvoorzienend is in haar energie-, afval- en watervoorziening. De ecolodges worden dan ook niet op een riolering aangesloten.

Met het afvalwater uit de ecolodges wordt als volgt omgegaan:

  • Het prototype ecolodge krijgt een IBA3 (Individuele Behandeling Afvalwater) zuivering voor het zwarte water;
  • Effectief komt hier maar 6 liter vuil water per dag uit ten behoeve van de vacuumtoiletspoeling;
  • Dit water wordt voor 90% gereinigd en via kleine grindkoffers geïnfiltreerd in de bodem;
  • Het water uit douche, wasbak badkamer en wasbak keuken is grijs en wordt primair gebruikt voor de toiletspoeling. Dit water bevat alleen biologisch afbreekbare onderdelen (zeep) en afvalstoffen van het douchen (huidschilvers, zonnebrand). Ook dit water wordt tot een minimum beperkt;
  • Urine wordt apart opgevangen door middel van een No-mix toilet en verdwijnt niet in het zwarte water circuit (in verband met fosfor).

Het bovenstaande is minimaal ook wat er in de overige ecolodges gaat komen die na het prototype worden geplaatst. Uitgangspunt is echter dat in de vervolgserie nog minder water zal worden geloosd. Het vuilste water zal het zeer licht verontreinigde grijze water zijn dat uit de douche, keuken en badkamer komt. Door gebruik van een speciale circulatiedouche en bespaarkoppen op de 2 kranen zal ook dit water tot een minimum beperkt gaan worden en kan het mogelijk zelfs ingezet gaan worden voor vers drinkwater.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Waterbeheer

Op het plangebied is de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr, 1996) van toepassing. Op grond van deze wet is bepaald dat het verboden is zonder vergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk door anders dan waartoe het is bestemd:

  • daarin, daarop, daaronder of daarover werken te maken of te behouden;
  • daarin, daaronder of daarop vaste stoffen of voorwerpen te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen.

Het plangebied is gelegen buiten de beschermingszone van de waterkering Brouwersdam. Tevens is het plangebied vrijgesteld voor vergunningplicht gebruik waterstaatswerken. Omdat de ecolodges worden gerealiseerd op bestaand terrein is er dan ook geen watervergunning nodig voor het beoogde gebruik van het waterstaatswerk.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.13 Wegverkeerslawaai

Beleid en normstelling

Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte is afhankelijk van een binnen- of buitenstedelijke ligging en de hoeveelheid rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de rand van de weg. De zonebreedte van de N57, een 2x1 autoweg en buitenstedelijk gelegen, bedraagt 250 m. De weg in de nabijheid van de ecolodges, de Middelplaat, heeft een maximumsnelheid van 30 km/h en is daarmee niet gezoneerd.

Onderzoek en conclusie

De ontwikkeling ligt op grotere afstand van de N57 en valt dus buiten de wettelijke geluidszone van deze weg. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai kan dan ook achterwege blijven.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Bestemmingsplansystematiek

Het bestemmingsplan is conform SVBP2012 opgesteld, om zodoende digitaal raadpleegbaar en conform de uniforme systematiek raadpleegbaar te zijn. Ook is rekening gehouden met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

5.2 Planregels

5.2.1 Inleidende regels

Begrippen

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

5.2.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

Deze bestemming is toegekend aan de gronden waar de natuur(ontwikkeling) het primaat heeft. De regeling is afgestemd op het vigerende bestemmingsplan Brouwersdam. Gebouwen zijn niet toegestaan. Voor diverse werken en werkzaamheden geldt een omgevingsvergunningenstelsel.

Artikel 4 Recreatie

Deze bestemming is toegekend aan de gronden waar de ecolodges met bijbehorende voorzieningen zijn beoogd. Op deze gronden zijn zowel verblijfsrecreatie als (extensieve) dagrecreatie met bijbehorende voorzieningen toegestaan.

Er zijn ten hoogste 30 recreatieve nachtverblijven toegestaan, met een grondoppervlak van (in principe) ten hoogste 50 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 6 m. Verder zijn gebouwen uitsluitend toegestaan in de vorm van een centrum-/beheersgebouw en gebouwen ten behoeve van reddingsposten, nutsvoorzieningen, sanitaire voorzieningen en noodvoorzieningen. In het bestemmingsplan wordt de mogelijkheid geboden om twee nachtverblijven samen te voegen; dit gaat dan wel ten kosten van het totale aantal toegestane verblijven.

Het gebouw ten behoeve van centrum- en beheervoorzieningen heeft ten hoogste een grondoppervlak van 125 m2. Dit gebouw is bedoeld voor de verblijfsrecreatie met uitzondering van sanitaire voorzieningen, zoals beheers-, onderhouds- en medische voorzieningen, wasserettes, zwem-, sport- en spelvoorzieningen, animatieruimte, gemeenschappelijke ruimten, bedrijfsloods en horecabedrijven behorende tot categorie 1a of 1b van de Staat van Horeca-activiteiten en detailhandel. In bijlage 3 is een toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten opgenomen.

Artikel 5 Verkeer

Deze bestemming is toegekend aan de bestaande parkeerplaatsen en ontsluitingsweg, conform het vigerende bestemmingsplan.

5.2.3 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.

Antidubbeltelregel

Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

De formulering van de antidubbeltelregel is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt de mogelijkheid geboden aan het bevoegd gezag om bij een omgevingsvergunning onder voorwaarden af te wijken van de bestemmingsregels. Het betreft afwijkingsmogelijkheden ten behoeve van kleine overschrijdingen van maatvoeringen en bouwgrenzen, alsmede ten behoeve van ontwikkelingen van algemeen nut.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een regeling opgenomen die het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid geeft de bestemmingslegging te wijzigen voor gronden waar de bestemmingslegging niet conform de werkelijke situatie is opgenomen.

Overige regels

In dit artikel is onder andere een regeling opgenomen die bepaald welke onderdelen van de bouwverordening buiten beschouwing worden gelaten bij de toetsing aan dit bestemmingsplan. Deze bepaling geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt.

De bepaling dient als uitwerking van de laatste zinsnede en voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan allemaal in paragraaf 2.5 van de Bouwverordening.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregel aan de orde.

Overgangsrecht

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).

Slotregel

Deze regel bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

De gemeente heeft een anterieure overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer, waarmee de kosten die door de gemeente worden gemaakt, zijn afgedekt . De verdere kosten voor de daadwerkelijke realisatie zijn eveneens voor de initiatiefnemer. In eerste instantie huurt initiatiefnemer de gronden van Groenbeheer Zuid-Holland, voor een periode van 5 jaar. Voor de gemeente is hiermee sprake van een economisch uitvoerbaar plan. Het opstellen van een exploitatieplan is niet nodig.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Overleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de diverse instanties.

Er zijn 2 reacties ontvangen. Deze reacties zijn hieronder samengevat en van een gemeentelijk commentaar voorzien.

1. Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond

Reactie

Er zijn voor dit plan geen relevante externe veiligheidsaspecten geconstateerd.

Gemeentelijk commentaar

Hiervan nemen wij kennis.

2. Rijkswaterstaat Zee en Delta

Reactie

Belang Rijkswaterstaat

Deze overlegreactie kan worden gezien als een eerste overleg in het kader van het watertoetsproces.

Watervergunning

Er is geen watervergunning nodig voor het gebruik van een waterstaatswerk als de realisatie van de ecolodges plaatsvindt op het bestaande terrein. De opmerking in paragraaf 4.12 van de toelichting “Voor de uitvoering van dit plan is een Waterwetvergunning nodig” kan dus worden aangepast tenzij er vanuit de ecolodges geloosd gaat worden op het Grevelingenmeer of de ecolodges een negatieve invloed zouden kunnen hebben op de waterkwantiteit van het Grevelingenmeer.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen om te voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Rijkswaterstaat Zee en Delta.

Afvalwater

In paragraaf 4.12 van de toelichting is aangegeven dat de ecolodges in principe niet op de riolering worden aangesloten. Uit de beschrijving wordt niet duidelijk wat er met het vrijkomende afvalwater gebeurt. Verzocht wordt om hierover in overleg te treden met Rijkswaterstaat Zee en Delta.

Waterkwantiteit

Verzocht wordt om in paragraaf 4.12 ook aandacht te besteden aan de Rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer die momenteel wordt opgesteld.

Diverse ontwikkelingen kunnen wateroverlast veroorzaken. Ook zijn daaraan risico's verbonden voor (tijdelijke) bewoners en gebruikers van het gebied. Rijkswaterstaat wijst erop dat de gemeente, in samenwerking met de Veiligheidsregio, verantwoordelijk is voor de veiligheid van gebruikers in het gebied. Aandachtspunten hierbij zijn een calamiteitenplan en goede ontsluiting van het gebied. In dit kader is het wenselijk om in het plan het risico van overstroming zoveel mogelijk te beperken door de drie sporen van meerlaagsveiligheid uit te werken:

  1. 4. voorkomen dat overstroming plaatsvindt;
  2. 5. gebied zo inrichten dat schade en slachtoffers beperkt blijven;
  3. 6. een doeltreffende organisatie van calamiteiten- en rampenbestrijding.

Gemeentelijk commentaar

Belang Rijkswaterstaat

Hiervan nemen wij kennis. In de waterparagraaf is daarnaast opgenomen dat Rijkswaterstaat Zee en Delta de waterbeheerder in en rondom het plangebied is, met de verschillende verantwoordelijkheden zoals genoemd in de overlegreactie.

Watervergunning

Paragraaf 4.12 is aangepast met de tekst: “Het plangebied is gelegen buiten de beschermingszone van de waterkering Brouwersdam. Tevens is het plangebied vrijgesteld voor vergunningplicht gebruik waterstaatswerken. Omdat de ecolodges worden gerealiseerd op bestaand terrein is er dan ook geen watervergunning nodig voor het beoogde gebruik van het waterstaatswerk.”

Watertoetsproces

Hieraan is vormgegeven door het toesturen van het voorontwerpbestemmingsplan. Aangepast is dat het plangebied is gelegen in het beheersgebied van Rijkswaterstaat Zee en Delta in plaats van Rijkswaterstaat Zeeland.

Afvalwater

In april 2014 is er contact geweest met de heer Bos van Rijkswaterstaat Zee en Delta over de wijze van omgang met het afvalwater uit de ecolodges. Paragraaf 4.12 is op dit punt aangevuld.

Waterkwantiteit

Paragraaf 4.12 is aangevuld met relevante informatie uit de Rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer. Daarnaast is aandacht besteed aan de meerlaagsveiligheid en de wijzen waarop de risico's op wateroverlast in het plangebied worden beperkt.

7.2 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van de gemeentelijke inspraakprocedure ter inzage gelegd. Er zijn geen inspraakreacties ingediend.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft zoals wettelijk voorgeschreven voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. In deze periode is 1 zienswijze ingediend. Dit heeft geleid tot een gewijzigde vaststelling. Van de procedure, de zienswijzen en de beoordeling daarvan is een nota opgesteld.

Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten

Bijlage 1 Staat van Horeca-activiteiten

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 2 Voortoets

Bijlage 2 Voortoets

Bijlage 3 Toelichting Op Staat Van Horeca-activiteiten

Bijlage 3 Toelichting op Staat van horeca-activiteiten