N470 2012
Bestemmingsplan - Pijnacker-Nootdorp
Vastgesteld op 27-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In dit plan wordt verstaan onder:
1.1 het plan:
het bestemmingsplan N470 2012 van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1926.bp000120037-4001 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 agrarische bedrijvigheid:
bedrijvigheid, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met uitzondering van paardenhouderij en manege;
1.6 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.8 bebouwingspercentage:
de oppervlakte van de bebouwing binnen het bouwvlak of, bij afwezigheid daarvan, het bestemmingsvlak, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat vlak;
1.9 bedrijf aan huis:
het in de woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, bedrijfsmatig uitoefenen van bedrijfsactiviteiten:
- 1. die in de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie 1, dan wel daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft de gevolgen voor de omgeving, en
- 2. die geen horeca of detailhandel zijn, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit;
1.10 bedrijfsgebouw of dienstgebouw:
een gebouw ten dienste van en behorende bij een bedrijf, instelling of voorziening, niet zijnde een bedrijfs- of andere woning;
1.11 bedrijfsvloeroppervlakte:
de brutovloeroppervlakte van bedrijfs-, kantoor- en andere dienstruimten, uitgezonderd parkeergarages en fietsenstallingen;
1.12 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, die hoort bij en functioneel gebonden is aan een bedrijf, instelling of voorziening in dat gebouw of op dat terrein;
1.13 beroep aan huis:
het beroepsmatig uitoefenen van activiteiten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, maatschappelijk of daarmee gelijk te stellen gebied, waaronder begrepen kinderopvang, alsmede de beroepen van schoonheidsspecialist, kapper en pedicure, in de woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie;
1.14 beschermde groei- en verblijfplaats:
verblijfplaats van plant- en diersoorten, waar bij verstoring, vernietiging en soortgelijke activiteiten de verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet worden overtreden; in dit plangebied gaat het vooral om de volgende plant- en diersoorten: steenbreekvaren en tongvaren, respectievelijk gierzwaluw, huismus, gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis;
1.15 bestaande bebouwing, situatie, maat:
bebouwing, situatie, maat, zoals die bestaat of rechtens mag bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
1.16 bestaand gebruik:
gebruik zoals dat bestaat of rechtens mag bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 bevi:
een in het Besluit externe veiligheid inrichtingen bedoelde inrichting die in belangrijke mate een verhoging van de veiligheidsrisico's kan veroorzaken vanwege risicobronnen die buiten de perceelsgrens van de betreffende bedrijfslocatie waarop die risicobronnen aanwezig zijn, een plaatsgebonden risico veroorzaakt van meer dan 10-6 per jaar;
1.20 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.21 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.22 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.23 bouwlaag:
voor verblijf geschikt deel van een gebouw, gelegen tussen twee opeenvolgende vloeren of tussen een vloer en plat dak.
Een kap/schuin dakvlak, vliering, zolder, souterrain, alsmede een dakopbouw binnen het theoretisch profiel van een kap/schuin dakvlak, worden niet als een afzonderlijke bouwlaag beschouwd. Alleen ingeval een dakopbouw breder is dan tweederde van de pandbreedte, wordt dit als een aparte bouwlaag geteld. Onder het 'theoretisch profiel van een kap' wordt verstaan de ruimte binnen een kap met schuine zijden waarvan de hellingshoek tenminste 20 en maximaal 60 graden bedraagt;
1.24 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan;
1.25 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.26 brutovloeroppervlakte:
de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw;
1.27 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; in dit plan wordt een horecabedrijf niet als detailhandel aangemerkt;
1.28 ecologisch netwerk:
netwerk van leefgebieden en verbindingszones ten behoeve van de duurzame instandhouding van populaties van plant- en diersoorten;
1.29 erker:
een ruimte op de begane grond in een gebouw die buiten de gevel van het gebouw uitsteekt;
1.30 extensieve openluchtrecreatie:
vormen van recreatief medegebruik van het agrarisch en/of natuurgebied door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknick-plaatsen en strandjes;
1.31 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.32 glastuinbouw:
de teelt van tuinbouwgewassen met behulp van kassen;
1.33 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een veehouderij-, akkerbouw-, tuinbouw- of fruitteeltbedrijf, dat functioneel geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van de ter plaatse bij het bedrijf behorende grond als agrarisch productiemiddel, met uitzondering van paardenhouderij en manege;
1.34 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.35 horecabedrijf:
een bedrijf, waarvan de hoofdactiviteit is:
- 1. het verstrekken van al dan niet ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken,
- 2. het exploiteren van zaalaccommodatie,
- 3. het verstrekken van nachtverblijf;
1.36 kantine:
een gebouw of ruimte in een gebouw ten dienste van de op het perceel gelegen bestemming voor het nuttigen van maaltijden en overige consumpties door de gebruikers van de bestemming;
1.37 kwetsbaar object:
een object als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder l, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.38 manege:
bedrijvigheid geheel of overwegend gericht op het houden, stallen, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's, het ter zake lesgeven en de exploitatie van daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen een kantine of soortgelijke horecavoorziening;
1.39 onderkomen:
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;
1.40 paardenhouderij:
het bedrijfsmatig, niet op agrarische productie gericht houden en stallen van paarden en pony's, met als ondergeschikte nevenactiviteit het fokken, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's;
1.41 peil:
- 1. de hoogte van de kruin van de weg:
in geval van een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan die weg grenst en de onderzijde van de hoofdtoegang op maximaal 0,25 m boven of onder de hoogte van de kruin is gelegen; - 2. de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein bij voltooiing van de bouw:
in andere gevallen;
1.42 plaatsgebonden risico:
risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is;
1.43 raamprostitutiebedrijf:
een prostitutiebedrijf, waarbij prostituees zich aanbieden aan het publiek door zich opvallend aan een raam aan de straat te vertonen;
1.44 seksinrichting:
een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf en raamprostitutiebedrijf;
1.45 verkoopvloeroppervlakte:
de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw ten behoeve van detailhandel, onder welke ruimten niet zijn begrepen opslag-, personeels-, sanitaire en andere dienstruimten, garderobes en keukens;
1.46 voorgevel:
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel;
1.47 voorgevelrooilijn:
de lijn die buitenwerks loopt langs de voorgevel van een gebouw en/of de denkbeeldige lijn in het verlengde van die lijn.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Paardenhouderij
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Paardenhouderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor
- a. paardenhouderij,
- b. weide,
- c. watergangen en waterpartijen, en
- d. bij een en ander behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Agrarisch - Weide
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Weide' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. weide,
- b. hobbymatig grondgebonden agrarisch gebruik,
- c. extensieve openluchtrecreatie voor zover de onder a en b bedoelde functies en waarden niet onevenredig worden aangetast,
- d. fiets- en voetpaden, en
- e. sloten en andere watergangen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in sublid 4.2.1, onder b, ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van de bestemming, zoals dierenverblijven en schuurtjes, mits de gebouwen zoveel mogelijk worden gebouwd in de nabijheid van het woonperceel waarbij ze behoren dan wel in de nabijheid van de weg waarop het betreffende perceel wordt ontsloten.
Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:
- a. gebouwen mogen worden gebouwd dan wel herbouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van 50% van bestaande gebouwen op een perceel, mits vooraf vaststaat dat de overige bestaande gebouwen op het perceel worden gesloopt;
- b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen;
- c. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op ten minste 3 m achter het verlengde van de voorgevel van de woning waar ze bij horen.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden zonder een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.5, gronden als bedoeld in lid 4.1, te gebruiken als paardenbak.
4.5 Afwijking van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 4.4, ten behoeve van het gebruiken van gronden als paardenbak en het aldaar bouwen van andere bouwwerken ten dienste daarvan, mits:
- a. het ten hoogste één paardenbak betreft bij eenzelfde woning,
- b. het ter plaatse voorkomende karakeristiek weidelandschap niet onevenredig wordt aangetast,
- c. de paardenbak in de directe nabijheid van een bestemmingsvlak 'Wonen' wordt gesitueerd, waarbij eisen kunnen worden gesteld aan de inpassing in het landschap,
- d. de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer dan 2 m bedraagt, tenzij het betreft stapmolens, en
- e. de paardenbak niet van verlichting wordt voorzien.
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
Artikel 5 Agrarisch Met Waarden - Landschaps- En Natuurwaarden
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. grondgebonden agrarische bedrijvigheid,
- b. instandhouding en ontwikkeling van de aldaar voorkomende danwel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden,
- c. extensieve openluchtrecreatie voor zover de onder a en b bedoelde functies en waarden niet onevenredig worden aangetast,
- d. sloten en andere watergangen en waterpartijen,
- e. fiets-, voet- en ruiterpaden.
5.2 Bouwregels
Op en in gronde als bedoeld in lid 5.1, mogen uitsluitend bij de bestemming behorende andere bouwwerken worden gebouwd met een hoogte van niet meer dan 2 m, met dien verstande dat langs fietspaden geen verlichting is toegestaan.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Bedrijf
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een agrarisch hulpbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - agrarisch hulpbedrijf';
- b. bedrijven die in de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat vanBedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie 1 of 2;
- c. ten hoogste één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- d. groen-, parkeer- en overige voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen;
een en ander met uitzondering van:
- 1. detailhandel;
- 2. bedrijven die krachtens artikel 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht zijn aangewezen als inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken;
- 3. bedrijven die een Bevi-inrichting zijn of een Bevi-inrichting omvatten;
- 4. bedrijven die inrichtingen zijn, genoemd in de onderdelen C of D van de Bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 7 Natuur
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. instandhouding en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden,
- b. instandhouding en ontwikkeling van watergangen, sloten en andere waterpartijen en kades,
- c. extensieve openluchtrecreatie, en
- d. waterberging.
7.2 Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in lid 7.1, mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken, zoals terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen, met dien verstande dat in geval van terreinafscheidingen over de volle lengte een onderdoorgang voor kleine zoogdieren met een vrije doorgangshoogte boven maaiveld van minimaal 30 cm gewaarborgd dient te blijven.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 7.2, ten behoeve van de bouw van gebouwen zoals schuilgelegenheden en bergingen, mits de noodzaak daarvan is aangetoond en de natuur- en landschapswaarden niet worden aangetast, waarbij:
- a. de oppervlakte van elk gebouw niet meer mag bedragen dan 30 m² tot een gezamenlijke oppervlakte van 150 m²;
- b. de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 3 m.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
Artikel 8 Verkeer - Fiets- En Voetpaden
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Fiets- en voetpaden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. fiets- en voetpaden, bermen en andere groenvoorzieningen,
- b. tevens voor een brug en water, ter plaatse van de aanduiding 'brug'.
8.2 Bouwregels
Op en in de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bij de bestemming behorende andere bouwwerken, zoals bruggen en duikers, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen, behoudens licht- en andere masten, informatieborden, verkeerstekens en -regelinstallaties en straatmeubilair, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 6 m mag bedragen.
Artikel 9 Verkeer - Railverkeer
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. spoorwegen en daarbij behorende voorzieningen, en
- b. bermen, watergangen, paden en stallings- en nutsvoorzieningen.
9.2 Bouwregels
Artikel 10 Verkeer - Wegverkeer
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, met ten hoogste twee rijstroken,
- b. voorzieningen, zoals in- en uitvoeg- en opstelstroken, bushaltes en geluidwerende voorzieningen, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen,
- c. parkeerstroken en -voorzieningen,
- d. fiets- en voetpaden,
- e. bermen en andere groenvoorzieningen,
- f. watergangen en duikers, en
- g. nutsvoorzieningen.
10.2 Bouwregels
Artikel 11 Water
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water met daarbij behorende taluds en oevers, en
- b. tevens voor een ontsluitingspad, ter plaatse van de aanduiding 'brug'.
11.2 Bouwregels
Artikel 12 Wonen
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van beroep aan huis.
12.2 Bouwregels
12.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in sublid 12.2.2, onder c, voor zover betreft met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. de woning dient ten minste twee bouwlagen te bevatten;
- b. de bestaande bouwhoogte van de betreffende woning mag:
- 1. indien de dakhelling van de bestaande afdekking 30° of minder bedraagt, worden verhoogd met maximaal 3 m;
- 2. indien de dakhelling van de bestaande afdekking meer dan 30° bedraagt, worden verhoogd tot maximaal 3,5 m gemeten vanaf de bovenzijde van de vloer die het dichtstbij onder het dak is gelegen.
12.4 Specifieke gebruiksregels
Een gebruik in strijd met de bestemming is in ieder geval het gebruik van bijbehorende bouwwerken voor bewoning, voor zover die zijn gelegen op meer dan 3 m van de woning, loodrecht gemeten uit de gevels van de woning en de verlengden daarvan.
12.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 13 Leiding - Brandstof
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor ondergrondse brandstoftransportleiding en daarbij behorende voorzieningen, met de hartlijn van de leiding uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - brandstof'.
13.2 Bouwregels
Voor het bouwen op en in de gronden als bedoeld in lid 13.1, gelden de volgende bepalingen:
- a. ten behoeve van deze bestemming mogen bouwwerken worden gebouwd, met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m en een oppervlakte van maximaal 5 m²;
- b. ten behoeve van de andere, daar voorkomende bestemmingen mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, ook onder of boven peil, niet wordt vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
13.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 13.2, onder b, ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de desbetreffende andere bestemming van deze gronden, mits:
- a. daardoor de integriteit en werking van en de veiligheid met betrekking tot de leiding niet worden geschaad en geen kwetsbaar object wordt toegelaten, en
- b. ter zake daarvan vooraf schriftelijk advies van de betreffende leidingbeheerder is ingewonnen, waartoe deze gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld.
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 14 Leiding - Co2
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - CO2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor ondergrondse transportleiding voor CO2 en daarbij behorende voorzieningen.
14.2 Bouwregels
Voor het bouwen op en in de gronden als bedoeld in lid 14.1, gelden de volgende bepalingen:
- a. ten behoeve van deze bestemming mogen bouwwerken worden gebouwd, met een bouwhoogte van maximaal3 m;
- b. ten behoeve van de andere, daar voorkomende bestemmingen mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, ook onder of boven peil, niet wordt uitgebreid en gebruik gemaakt wordt van de bestaande fundering.
14.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 14.2, onder b, ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de desbetreffende andere bestemming van deze gronden, mits:
- a. daardoor de integriteit en werking van en de veiligheid met betrekking tot de leiding niet worden geschaad en geen kwetsbaar object wordt toegelaten, en
- b. ter zake daarvan vooraf schriftelijk advies van de betreffende leidingbeheerder is ingewonnen, waartoe deze gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld.
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 15 Leiding - Hoogspanning
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een ondergrondse 380 kV hoogspanningsverbinding met daarbij behorende voorzieningen.
15.2 Bouwregels
Voor het bouwen op en in de gronden als bedoeld in lid 15.1, gelden de volgende bepalingen:
- a. ten behoeve van deze bestemming mogen worden gebouwd:
- 1. gebouwen, waarvan de oppervlakte per gebouw niet meer dan 4 m² en de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
- 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen;
- b. ten behoeve van de andere, daar voorkomende bestemmingen mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, ook onder of boven peil, niet wordt vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
15.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 15.2, onder b, ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de desbetreffende andere bestemming van deze gronden, mits:
- a. daardoor geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding en
- b. ter zake daarvan vooraf schriftelijk advies van de betreffende leidingbeheerder is ingewonnen, waartoe deze gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld.
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 16 Leiding - Hoogspanningsverbinding
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een bovengrondse 380 kV hoogspanningsverbinding met daarbij behorende voorzieningen.
16.2 Bouwregels
Voor het bouwen op en in de gronden als bedoeld in lid 16.1, gelden de volgende bepalingen:
- a. ten behoeve van de hoogspanningsverbinding mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van hoogspanningsmasten mag niet meer dan 60 m bedragen;
- 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 2 m bedragen;
- b. ten behoeve van de andere, daar voorkomende bestemmingen mag, met inachtneming van de daarvoor geldende regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en de bouwhoogte niet worden vergroot, en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
16.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 16.2, onder b, ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de desbetreffende andere bestemming van deze gronden, mits:
- a. hierdoor geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding en
- b. ter zake daarvan vooraf schriftelijk advies van de betreffende leidingbeheerder is ingewonnen, waartoe deze gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld.
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 17 Waarde - Archeologie 2
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
17.2 Bouwregels
17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 18 Waarde - Archeologie 3
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
18.2 Bouwregels
18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 19 Waarde - Ecologie
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. instandhouding en ontwikkeling van natuurwaarden, gericht op ontwikkeling en instandhouding van ecologische netwerken, als bedoeld in artikel 1, lid 1.28, en beschermde groei- en verblijfplaatsen, als bedoeld in artikel 1, lid 1.14;
- b. voorzieningen ten behoeve van en behorende bij de onder a bedoelde doeleinden.
19.2 Bouwregels
In zoverre in afwijking van het overigens in deze regels bepaalde met betrekking tot het bouwen mogen op en in de gronden als bedoeld in lid 19.1, andere bouwwerken ten behoevevan de in dat lid aangegeven doeleinden worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.
19.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van artikel 24 (Algemeneprocedureregels), nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken die krachtens deandere bestemmingen van de gronden als bedoeld in lid 27.1, mogen worden gebouwd, tervoorkoming van onevenredige aantasting van de in lid 19.1 bedoelde waarden en belangen.
19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 20 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 21 Algemene Bouwregels
21.1 Bestaande afmetingen en afstanden
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand tot enige grens van bouwwerken, die rechtens, in overeenstemming met het bepaalde in de ter zake geldende wet- en regelgeving tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
Artikel 22 Algemene Gebruiksregels
Een gebruik in strijd met de in het plan gegeven bestemming en met het in of krachtens het plan ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken bepaalde, is in ieder geval het gebruik van:
- a. gronden en bouwwerken als of ten behoeve van een seksinrichting;
- b. onbebouwde gronden:
- 1. als stand- of ligplaats van onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- 2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en produkten, tenzij dit gebruik verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.
Artikel 23 Algemene Wijzigingsregels
23.1 Algemene wijzigingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het wijzigen van de ligging van grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en van aanduidingen zodanig, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij met niet meer dan 10 m worden verschoven.
23.2 Wijziging bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten als volgt te wijzigen:
het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.
Artikel 24 Algemene Procedureregels
In de gevallen dat in deze regels toepassing van deze procedurebepalingen is voorgeschreven, gelden de volgende bepalingen:
- a. het ontwerp-besluit omtrent nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende zes weken voor een ieder ter inzage;
- b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging vooraf bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de gebruikelijke wijze;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid van belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerp-besluit naar voren te brengen bij burgemeester en wethouders;
- d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 25 Overgangsrecht Bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen, wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 26 Overgangsrecht Gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door de-ze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 27 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan N470 2012.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Op 1 juli 2013 dienen op grond van de Wet ruimtelijke ordening voor het gehele grondgebied van de gemeente Pijnacker-Nootdorp actuele bestemmingsplannen te gelden. Bestemmingsplannen zijn actueel als deze niet ouder zijn dan 10 jaar of niet langer dan 10 jaar geleden opnieuw zijn vastgesteld. Het bestemmingsplan "N470" is door de gemeenteraad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp op 28 februari 2002 vastgesteld. Dit betekent dat het bestemmingsplan op 1 juli 2013 niet meer actueel is. Om aan de actualiseringsverplichting te voldoen, is een nieuw bestemmingsplan "N470" opgesteld.
Daarnaast wordt in dit bestemmingsplan de aanleg van een rotonde ten behoeve van de aansluiting van de Komkommerweg op de N470 opgenomen.
Binnen het plangebied vallen ook enkele percelen die eerder aangewezen zijn als groencompensatie. Deze percelen zijn gelegen tussen de Zuideindseweg, N470 en het fietspad. Gedurende de inventarisatie is beleidsmatig onderzocht wat voor deze gronden de juiste bestemming en inrichting is.
1.2 Plangebied
Het plangebied omvat:
- 1. het plangebied van het huidige bestemmingsplan "N470", met uitzonderingen van de delen die in bestemmingsplan "Oostland" worden opgenomen;
- 2. het plangebied van "Delfgauw-Zuideindseweg", voor zover dit nog niet is vervat in andere actuele bestemmingsplannen.
- 3. enige reststroken ("witte vlekken") tussen het huidige bestemmingsplan "N470" en omliggende vigerende bestemmingsplannen;
- 4. het Rijksinpassingsplan "Randstad 380kV hoogspanningsverbinding" (voor zover dat over de gronden genoemd onder 1,2 en 3 valt).
De ligging van het plangebied is hierna weergegeven.
Afbeelding - Globale ligging plangebied, plangrens in rood weergegeven (bron: Google)
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
De vigerende bestemmingsplannen voor het plangebied zijn:
- 1. "N470", vastgesteld op 28 februari 2002 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op 17 september 2002;
- 2. "Delfgauw-Zuideindseweg", vastgesteld op 27 februari 2003 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op 14 oktober 2003;
- 3. Rijksinpassingsplan "Randstad 380kV hoogspanningsverbinding", vastgesteld op 28 augustus 2009.
1.4 Leeswijzer
- In hoofdstuk 2 is de planbeschrijving opgenomen. Hierin wordt ingegaan op de bestaande en de nieuwe situatie van het plangebied.
- Hoofdstuk 3 bevat het ruimtelijk relevante beleidskader op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.
- Hoofdstuk 4 gaat in op de diverse planologische en milieutechnische randvoorwaarden waar het plan aan dient te voldoen.
- In hoofdstuk 5 is de juridische planopzet van het bestemmingsplan uiteengezet.
- Hoofdstuk 6 gaat in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en op de handhavingsaspecten.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
De N470 is een provinciale weg die een verbinding vormt tussen de rijksweg A4 ter hoogte van Delft-Zuid en de rijksweg A12 ten zuiden van Zoetermeer en door de gemeente Pijnacker-Nootdorp loopt. De weg heeft 2x1 rijstroken en is ingericht als gebiedsontsluitingsweg volgens het Duurzaam veilig-principe, dus met gescheiden rijbanen en rotondes. De rotondes bevinden zich ter hoogte van de kruising met de Klapwijkseweg, Keizershof en de Tuindersweg.
Tevens zijn enkele aanliggende gronden meegenomen in onderhavig bestemmingsplan, met name aan de westzijde. Het grootste deel daarvan bestaat uit agrarische gronden. Tevens bevindt zich hier een aantal burgerwoningen, een paardenhouderij en een agrarisch hulpbedrijf. Aan de noordzijde van de N470 ligt tevens een fietspad, dat zich even ten westen van de kern Pijnacker van de weg afsplitst en uitkomt op de Overgauwseweg.
2.2 Nieuwe Situatie
Onderhavig bestemmingsplan is hoofdzakelijk conserverend van aard. Dat betekent dat het plan de bestaande situatie vastlegd en er geen veranderingen optreden. De enige verandering is het mogelijk maken van de aanleg van een nieuwe rotonde ter hoogte van de aansluiting van de Komkommerweg op de N470.
Afbeelding - Locatie nieuwe rotonde (bron: Google)
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte/ 2012
Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent onder andere bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.
De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna.
De belangrijkste nationale belangen die gevolgen hebben voor dit bestemmingsplan zijn als volgt geformuleerd:
- Efficiënt gebruik van de ondergrond
In de ondergrond moet onder andere rekening gehouden worden met archeologie, ondergrondse rijksinfrastructuur (tunnels en buisleidingen) en de bescherming van de grondwaterkwaliteit en -kwantiteit; - Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen
Op de weg wordt doorgaand verkeer en bestemmingsverkeer zoveel mogelijk gescheiden. Dat komt de doorstroming ten goede. - Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen
Een efficiënte benutting is nodig voor een goede doorstroming op de weg, het spoor en het water. Het rijk lanceert een programma Beter benutten, waarin tal van maatregelen zijn opgenomen. De te nemen maatregelen worden door rijk, decentrale overheden en bedrijfsleven gezamenlijk per regio geïnventariseerd en gebundeld in gebiedspakketten. Uitgangspunt is om innovatief om te gaan met het benutten van de infrastructuur; - Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's
Het rijk en de waterschappen beschermen en verbeteren de waterkwaliteit door het treffen van fysieke maatregelen, het uitgeven van vergunningen en handhaving. Luchtkwaliteit, geluidsoverlast, wateroverlast, waterkwaliteit, bodemkwaliteit en het transport van gevaarlijke stoffen kennen een grote samenhang met de andere nationale belangen. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen, moeten bij ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen de milieueffecten worden afgewogen; - Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten
Het rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed.
Conclusie
- Het bestemmingsplan moet rekening houden met de relevante nationale belangen, zoals verwoord in de SVIR.
- Zo moeten diverse belangen (mobiliteit, milieu, natuur) integraal worden afgewogen tegen elkaar en moet rekening worden gehouden met aanwezige archeologische verwachtingswaarden en ondergrondse infrastructuur.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening/ 2011
Kern van de nieuwe Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.
Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.
Conclusie
- Het Barro stelt eisen aan bestemmingsplannen, zodat de rijksstructuurvisie wordt doorvertaald.
- Voor zover de belangen zijn uitgewerkt in het Barro, dient het bestemmingsplan hieraan te voldoen. Voor sommige belangen volgt in een later stadium een uitwerking. Dit is onder andere het geval voor het nationaal belang 'Elektriciteitsvoorziening', wat o.a. betrekking heeft op de 380 kV hoogspanningsleiding door het plangebied.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Visie op Zuid-Holland, Provinciale Structuurvisie/ 2011
De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil de provincie bereiken door het realiseren van een samenhangend stedelijk netwerk, groenstructuur en landelijk gebied. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor landbouw, natuur en water zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.
Het hoofdwegennet, het regionale wegennet en stadshoofdwegennet moeten als een geheel beter functioneren. Ook is het noodzakelijk verschillende netwerken (auto, openbaar vervoer, waterwegen en fiets) te verknopen om vervoer van deur tot deur te verbeteren. Dit is de ketenbenadering die uitgangspunt is voor Zuid-Holland. Maatregelen in de sfeer van ketenmobiliteit moeten hieraan bijdragen. Hiervoor bieden nieuwe technologische ontwikkelingen op het gebied van (dynamisch) verkeersmanagement en dynamische openbaar vervoerreisinformatie veel kansen die Zuid-Holland beter wil benutten. Zuid-Holland vindt capaciteitsvergroting van wegen en spoor op verschillende plekken onontkoombaar. Delen van het onderliggend wegennetwerk verdienen een extra kwaliteitsimpuls.
Voor alle weg- en openbaar vervoerprojecten geldt in ieder geval het volgende:
- Het verkeers- en transportsysteem moet robuust zijn. Het geheel moet blijven functioneren bij wisselende verkeers- of weersomstandigheden.
- Het verkeers- en transportsysteem moet duurzaam zijn. Het moet een goed woon-, werk- en leefklimaat ondersteunen.
- Ketenbenadering is essentieel in het verplaatsing- en transportsysteem. Het geheel van aanwezige voorzieningen moet optimaal gebruikt worden. Investeren in goede overstapmogelijkheden is noodzakelijk.
Het hier beknopt beschreven mobiliteitsbeleid is vastgelegd in het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (PVVP) en de Beleidsnota Vaarwegen en Scheepvaart. Het PVVP is in de structuurvisie als uitgangspunt gehanteerd. Alle in de structuurvisie aangegeven nieuwe verkeers- en vervoersinfrastructuur mogen in bestemmingsplannen ruimtelijk in ieder geval niet onmogelijk worden gemaakt. Hiertoe hoort o.a. de aansluiting rijksweg A12 en de N470, rijksweg A13 en de N470. Ambitie voor 2040 is de N470 uit te voeren met 2x2 rijstroken.
Conclusie
- Onderhavig bestemmingsplan omvat hoofdzakelijk de actualisering van het bestemmingsplan N470. Dit zorgt ervoor dat optimale benutting mogelijk blijft en ook eventuele toekomstige uitbreiding naar 2x2 rijstroken van de N470 niet onmogelijk wordt gemaakt.
3.2.2 Beheerst groeien, PVVP 2002-2020/ 2004
Het Provinciaal Verkeer- en Vervoer Plan (PVVP) geeft aan hoe de provincie Zuid-Holland de komende jaren haar beleid op het terrein van verkeer en vervoer vorm wil geven. Het PVVP geeft een antwoord op de problemen ten aanzien van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de verkeersveiligheid in Zuid-Holland. Die problemen worden gezien in samenhang met de ligging van Zuid-Holland in het zuidelijk deel van de Randstad, dat als aanjager van de Nederlandse economie fungeert.
N470
De N470 (Zoetermeer – Pijnacker – Rotterdam/Delft) vormt feitelijk de nieuwe hoofdwegenstructuur voor het Tussengebied. In overeenstemming daarmee is deze verbinding als 'onderliggend wegennet plus' (own+) aangemerkt. Het own+net is naar de mening van de provincie Zuid-Holland nodig om het totale wegennetwerk (hoofdwegennet èn onderliggende wegennet) in zijn geheel beter te laten functioneren.
Opwaardering van de N470 is op dit moment nog niet concreet in beeld, maar wordt voor de langere termijn niet uitgesloten. Een eventuele opwaardering moet bezien worden in relatie tot de toenemende verkeersdruk op de A12, A13 en A20, maar ook in samenhang met de effectiviteit van de introductie van RandstadRail en de busverbinding Zoetermeer-Rotterdam.
Conclusie
- Actualisering van onderhavig bestemmingsplan past nog steeds binnen het PVVP.
- Aanleg van een nieuwe rotonde kan worden gezien als een (onderdeel van de) opwaardering van de N470.
3.2.3 Gebiedsprofiel Midden-Delfland/ 2012
De Zuidpolder van Delfgauw valt binnen het gebiedsprofiel "Midden-Delfland" dat door de provincie Zuid-Holland is opgesteld. Het gebiedsprofiel staat tussen de Kwaliteitskaart van de Provinciale Structuurvisie en de beeldkwaliteitsplannen van lokale overheden in en is vastgesteld door Gedeputeerde Staten.
Bij ontwikkeling van deze wegen zijn de volgende aandachtspunten van belang:
- Bij nieuwe infrastructuur beweegt de weg waar mogelijk mee met de hoofdrichting van het landschap. Waar N-wegen landschappelijke hoofdstructuren kruisen, bijvoorbeeld vaarten, dient de landschappelijke lijn als afzonderlijke structuur zichtbaar en herkenbaar te blijven (door bijvoorbeeld een brug).
- Nieuwe of aan te passen infrastructuur wordt beschouwd als een integrale gebiedsopgave inclusief inpassingsvraagstukken en het voorkomen van verstoring van de aanwezige stiltegebieden.
- Bij toepassing van wegbegeleidende beplanting wordt gebruik gemaakt van lage gebiedseigen soorten.
- Grote verkeerskundige elementen (bv. rotondes, hoge verkeersborden) worden in het open landschap vermeden.
Afbeelding - "Weg door stad en land", gebiedsprofiel Midden-Delfland
Conclusie
- De N470 wordt als één van de hoofdwegen door het gebied betiteld. Het voorliggende bestemmingsplan heeft geen invloed op de ligging van de N470, maar maakt wel de aanleg van een rotonde ter hoogte van de Komkommwerweg mogelijk. De ruimtelijke impact en de invloed op natuur wordt zo veel mogelijk verkleind door het nemen van mitigerende maatregelen.
3.3 Gemeentelijk/lokaal Beleid
3.3.1 PIT! Structuurvisie Pijnacker-Nootdorp/ 2009
De structuurvisie is het bestuurlijke document dat richting geeft aan de inzet van gemeentelijke juridische bevoegdheden. Op gemeentleijk niveau wordt de structuurvisie vertaald naar juridisch bindende bestemmingsplannen. Zij geeft handvatten voor de reactie van de gemeentelijke overheid op individuele aanvragen tot het aanpassen van bestemmingsplannen. De structuurvisie is bij uitstek het instrument om de gemeentelijke beleidskeuzen te motiveren. Zij vormt het kader voor verdere planologische ontwikkelingen en legt daarmee de basis voor het overleg met andere overheden.
Hoofddoelstelling binnen het thema mobiliteit is sneller, schoner en veiliger van deur tot deur. Subdoelstellingen daarbij zijn:
Autoverkeer
- Het verlagen van het aandeel personenverkeer (intern en extern) in de totale modalsplit (vervoerswijze keuze) in de gemeente ten gunste van de fiets, lopen en openbaar vervoer.
- Het verbeteren van de doorstroming van het lokale en bovenlokale autoverkeer.
Verkeersveiligheid
- Het verminderen van het aantal verkeersslachtoffers.
Verkeersleefbaarheid
- Het verminderen van overlast (verkeerslawaai, aantasting van de luchtkwaliteit, parkeerhinder, verkeersdrukte (inclusief sluipverkeer en te hard rijden) door rijdende en geparkeerde (vracht)auto's.
Mobiliteit is een randvoorwaarde voor de moderne netwerksamenleving waar de gemeente naar toe wil groeien. Bedrijven, bewoners en bezoekers moeten met de gebruikelijke vervoerswijzen op een snelle, veilige en leefbare wijze in, van en naar de gemeente kunnen reizen. Eén van de uitgangspunten die hiervoor beleidsmatig wordt gehanteerd is een optimale doorstroming op de N470, rekening houdend met ruimtebeslag, kosten en inpassing in de omgeving.
Conclusie
- De subdoelstellingen uit de structuurvisie vormen (mede) uitgangspunt voor onderhavig bestemmingsplan.
- Het aanleggen van de nieuwe rotonde past binnen de subdoelstellingen, het verbetert immers de doorstroming van het verkeer vanuit het duurzame glastuinbouwgebied.
3.3.2 Mobiliteitsplan/ 2005
Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente is beschreven in het Mobiliteitsplan Pijnacker- Nootdorp. Het beleidsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 29 september 2005.
Het Mobiliteitsplan bestaat uit twee producten:
- Beleidsplan Mobiliteit: het mobiliteitsbeleid tot 2010 en een visie op het beleid tussen 2010 en 2025;
- Uitvoeringsprogramma Mobiliteit: de te nemen maatregelen tot en met 2010 en een doorkijk voor de periode na 2010.
Kernpunten zijn:
- snelle afvoer van het autoverkeer naar bestaande en nieuwe randwegen;
- dorpskernen duurzaam veilig inrichten, zo veel mogelijk als aaneengesloten verblijfsgebied (30 km/uur);
- nieuwbouwlocaties tijdig ontsluiten voor alle vervoersoorten;
- de kwaliteit van het fietsnetwerk heeft een hoge prioriteit;
- hoogwaardig openbaar vervoer en goede bereikbaarheid van de haltes;
- schaarse parkeerruimte eerlijk verdelen door middel van een sturend beleid.
Automobiliteit is van grote invloed op het dorpse karakter van dorpen en linten. Drukke doorgaande autostromen moeten daarom zoveel mogelijk om de dorpskernen en linten heen geleid worden via de N470 en de randweg van Nootdorp.
Conclusie
- Het aanleggen van een nieuwe rotonde voor de N470 bevorderd de doorgaande autostromen rondom de dorpskernen.
- Het bestemmingsplan waarborgt de bestaande kwaliteiten op en om dit deel van de N470.
3.3.3 Ecologische kaart/ 2012
De Ecologische kaart van Pijnacker-Nootdorp is een toekomstvisie voor de realisatie van een samenhangend, ecologisch netwerk binnen de gemeente, met nauwe relaties met het omringende landschap. Het ontwikkelen van een dergelijke structuur is van belang om verdere versnippering te voorkomen en richting te geven aan het ecologische beleid in de gemeente.
Met behulp van de Ecologische kaart heeft de gemeente bij projecten op het vlak van ruimtelijke ontwikkeling of aanpassing van het beheer en onderhoud een gebruiksklaar instrument in handen dat richting geeft aan de ecologische inpassing die past binnen een ruimer (ecologisch) kader.
Met de Ecologische kaart worden de ecologische waarden van de gemeente geïnventariseerd en worden bouwstenen en strategieën geformuleerd die gebruikt kunnen worden om het ecologische netwerk te realiseren. Daarnaast worden concrete locaties aangewezen die ecologisch waardevol zijn of ecologische potentie hebben en van groot belang zijn voor het netwerk.
Het streven is om een robuuste hoefijzervormige regionale structuur van groengebieden te realiseren. Vanuit de Provincie zijn reeds te realiseren groene verbindingen op de kaart gezet. Het stedelijke gebied wordt daarop aangesloten door middel van een stedelijk groen netwerk, of een mozaïek van ecologische eenheden.
Door de verscheidenheid aan natuurtypen en de verschillen in de opbouw van het stedelijk gebied is maatwerk nodig. Per gebied en per locatie zijn doelsoorten en een programma van eisen bepaald. Dit is uitgewerkt in gebruiksklare overzichtelijke schema’s die per deelgebied, verbindingszone of stapsteen aangeven wat noodzakelijk is.
Afbeelding - Ligging ecologische hoofdstructuur
Conclusie
- Gronden binnen het plangebied die op de Ecologische Kaart zijn aangewezen als verbindingszone PEHS, groen- en recreatiegebieden of Natuur, dienen te worden beschermd en waar mogelijk verder te worden ontwikkeld. Hiertoe is de dubbelbestemming Waarde - Ecologie opgenomen.
Hoofdstuk 4 Milieu
4.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de diverse milieuaspecten die relevant zijn voor het plangebied. Per aspect wordt het geldende wettelijk en/of het beleidskader beschreven.
Daarnaast wordt het uitgevoerde onderzoek belicht waarbij de resultaten kort worden weergegeven. Ten slotte wordt op basis van het kader en het onderzoek de conclusie(s) weergegeven.
4.2 Geluidhinder
4.2.1 Kader
Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Er wordt daarin onderscheid gemaakt tussen geluidsgevoelige en overige gebouwen. In de wet worden woningen als "geluidsgevoelig gebouw" bepaald en zijn "andere geluidsgevoelige gebouwen":
- Onderwijsgebouwen;
- Ziekenhuizen en verpleeghuizen;
- Bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) aan te wijzen andere gezondheidszorggebouwen dan bedoeld onder 2; een gymnastieklokaal maakt voor de toepassing van de wet geen deel uit van een onderwijsgebouw.
Onderzoekszone
Conform de Wgh bevindt zich aan weerszijden van een aantal typen wegen een zone waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Voordat geluidsgevoelige objecten, waaronder woningen en scholen, langs deze wegen kunnen worden geprojecteerd dient te worden onderzocht of aan de normen van de Wgh wordt voldaan. Omgekeerd moet worden gekeken of bestaande geluidgevoelige objecten geen hinder ondervinden van de weg, wanneer hieraan aanpassingen plaatsvinden. De zonebreedte is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk gebied).
In artikel 1 Wgh zijn de definities opgenomen van onder andere stedelijk en buitenstedelijk gebied. De definitie van stedelijk en buitenstedelijk gebied luidt volgens artikel 1 Wgh:
- stedelijk gebied: het gebied binnen de bebouwde kom met uitzondering van de gebieden binnen de zone van een autoweg of autosnelweg;
- buitenstedelijk: het gebied buiten de bebouwde kom (bepaald door de komgrensborden) en het gebied (binnen én buiten de bebouwde kom) binnen de zone van een autoweg of autosnelweg.
Wegen die geen zone hebben en waarop de Wgh dus niet van toepassing is, zijn:
- wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
- wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt.
4.2.2 Onderzoek
Stiltegebied
De N470 doorsnijdt het Oude Leede-gebied dat als stiltegebied is aangeduid. Bij de vaststelling van het stiltegebied en bij de tracévaststelling van de N470 in het streekplan Zuid-Holland West in 1996 is aangegeven dat de begrenzing van het stiltegebied aangepast zal worden aan het definitieve tracé van de N470. Gedeputeerde Staten zullen bij eventuele wijziging van de provinciale Milieuverordening bepalen hoe de begrenzing van de Oude Leede als milieubeschermingsgebied voor stilte moet worden aangepast. Naar verwachting komt de noordelijke begrenzing, na realisatie van de weg, ter hoogte van de N470 te liggen. Het Oude Leede-gebied blijft, binnen de nieuwe begrenzing, haar status van stiltegebied behouden.
De Oude Leede heeft dermate hoge kwaliteit dat het streven gericht is op het planologisch beschermen van het ANL- en stiltegebied. Langs de N470 zijn daarom geluidwerende voorzieningen gerealiseerd: geluidarm asfalt aangevuld met geluidsschermen of -wallen. Hoge wallen zijn in strijd met de doelstellingen van de Groenblauwe Slinger en de landschappelijke inpassingsvisie N470. De visie is beschreven in de 'Visie landschappelijke inpassing N470, grens en rafel' die ten behoeve van de trajectnota/MER is opgesteld en is tevens vastgelegd in het 'Landschapsplan N470' van de provincie Zuid-Holland.
Vervolgens is een volledige afscherming van het stiltegebied door hoge geluidsschermen of -wallen in de partiële herziening van het Streekplan als een ongewenste maatregel opgenomen. Om de ingreep in het open landschap te beperken en om te voorkomen dat er een ommuurd en ontoegankelijk gebied zou ontstaan is in het ontwerp van de N470 gekozen voor voorzieningen van 1 à 1,5 meter hoog. De inpassing van de N470 volgt daarmee de landschapsvisie, terwijl de geluidwerende maategelen die voor het stiltegebied worden genomen landschappelijk aanvaardbaar zijn.
Onderzoek wegverkeerslawaai
In opdracht van de gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft DHV, in het kader van onderhavige bestemmingsplanwijziging, een onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Hier zal een rotonde worden verwijderd (kruising Faunalaan). De conclusie van dit onderzoek is hierna weergegeven. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 2.
Uit het onderzoek blijkt dat er vanwege geen van de beschouwde wegen (N470, Boslaan, Verlengde Oude Leedeweg), een reconstructie optreedt in de zin van de Wet geluidhinder. Wel zal de verkeersintensiteit op de Verlengde Oude Leedeweg fors toenemen, hetgeen een verhoging van de geluidsbelasting op de woningen van de Verlengde Oude Leedeweg met zich meebrengt.
Indien de optredende gecumuleerde geluidsbelastingen (inclusief aftrek) worden vergeleken met de verleende hogere waarden vanwege de N470, blijkt dat op deze woningen een toename van de totale geluidsbelasting optreedt van ten hoogste 0,8 dB. Deze toename is dermate gering, dat deze acceptabel worden geacht en passend binnen een goede ruimtelijke ordening.
4.2.3 Conclusie
Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
4.3 Luchtkwaliteit
4.3.1 Kader
De kern van de Wet luchtkwaliteit (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wm)) is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren.
Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen, waarvan stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste zijn.
Met het van kracht worden van het NSL per 1 augustus 2009 zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 van 40 µg/m³aangepast. Het tijdstip waarop aan de normen voor PM10 moet worden voldaan was uitgesteld tot 11 juni 2011. Het tijdstip waarop aan de normen voor NO2 moet worden voldaan is voor Nederland 1 januari 2015. Deze data komen overeen met de uiterste data van de richtlijn.
De Wet luchtkwaliteit maakt tevens een onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten:
- Kleine projecten: projecten die de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" (NIBM) verslechteren. Deze projecten hebben geen wezenlijke invloed op de luchtkwaliteit en behoeven niet meer te worden beoordeeld op luchtkwaliteit. Onder wezenlijke invloed wordt verstaan een toename van 1,2 µg/m³ (is 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10).
- Grote projecten: projecten die de luchtkwaliteit "in betekenende mate" (IBM) verslechteren. Ze zijn waar mogelijk opgenomen in de gebiedsgerichte programma van het NSL. Deze projecten worden niet meer beoordeeld op de afzonderlijke effecten op de luchtkwaliteit, maar getoetst aan de criteria van het NSL.
NIBM-projecten (kleine projecten)
In de bijlagen van de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" (ook wel: regeling NIBM) zijn functiecategorieen of combinaties van functiecategorieen aangegeven waarbij sprake is van een NIBM-project.
Is een NIBM-project niet opgenomen in een van de bijlagen van de regeling NIBM, dan dient middels een berekening te worden aangetoond of een ontwikkeling van wezenlijke invloed is op de verslechtering van de luchtkwaliteit. Als blijkt dat het project NIBM is, dan is toetsing aan de wettelijke grenswaarden van bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
IBM-projecten (grote projecten)
Als een IBM-project is opgenomen in het NSL dan speelt het aspect luchtkwaliteit geen rol en is een nader onderzoek niet nodig. De reden hiervoor is dat er in het NSL reeds maatregelen zijn opgenomen die de negatieve gevolgen op de luchtkwaliteit ten gevolge van dat project te niet doen.
Is een IBM-project niet opgenomen in het NSL maar wordt wel voldaan aan de grenswaarden zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit, dan leidt het aspect luchtkwaliteit eveneens niet tot belemmeringen voor de planrealisatie.
Blijkt het IBM-project zich op een locatie te bevinden waar de grenswaarden worden overschreden, dan kan het project slechts doorgang vinden door middel van projectsaldering. Daarbij moet worden aangetoond dat er per saldo geen verslechtering van de luchtkwaliteit optreedt.
4.3.2 Onderzoek
In opdracht van de gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft Royal HaskoningDHV een onderzoek uitgevoerd naar het effect op de locale luchtkwaliteit van de wijzigingen aan de N470. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 3. De conclusie is hierna weergegeven.
Van de gemeente Pijnacker-Nootdorp is informatie verkregen over de intensiteiten en voertuigverdelingen op de N470 en de wegen in de directe omgeving ervan.
De luchtkwaliteit is inzichtelijk gemaakt voor de zichtjaren 2011, 2013 en 2020. De berekeningen zijn uitgevoerd met CAR II, versie 11.0.
Uit de resultaten blijkt dat de grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wm in geen van de zichtjaren wordt overschreden. Ook in de tussenliggende jaren en de verdere toekomst worden geen overschrijdingen van de grenswaarden verwacht.
Het plan voldoet hiermee aan de luchtkwaliteitseisen op grond van art. 5.16 lid 1 sub a uit de Wet milieubeheer. Op het gebied van luchtkwaliteit zijn er daarom geen belemmeringen de wijzigingen uit te voeren.
4.3.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
4.4 Externe Veiligheid
4.4.1 Kader
Inleiding
In deze subparagraaf wordt aangegeven op welke wijze de externe veiligheid in beschouwing is genomen bij het bestemmingsplan. De externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten.
Normstelling en beleid
Twee sleutelbegrippen: plaatsgebonden risico en groepsrisico
De risico's bij de externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Waarom worden er twee begrippen gebruikt? Het rijksoverheidsbeleid maakt onderscheid tussen het risico waaraan het individu is blootgesteld en het risico waaraan een groep mensen is blootgesteld. Het gaat om het risico op overlijden. Voor de beoordeling van het risico waaraan het individu is blootgesteld gebruikt men het plaatsgebonden risico. Dit is de maatstaf voor de persoonlijke veiligheid. De maatstaf voor de kans dat een groep van mensen in een keer overlijdt, is het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de overlijdenskans per jaar die op een bepaalde afstand aanwezig is door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hierbij wordt voor de berekening uitgegaan van een fictieve burger. Deze burger is 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op de plaats aanwezig waarvoor het plaatsgebonden risico wordt berekend. Verder zal de burger geen aanstalten maken zich in veiligheid te brengen (vlucht- of schuilgedrag) gedurende de maximaal 30 minuten blootstelling aan het optredende effect. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (de zogeheten risicocontour).
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is de kans op het overlijden in één keer van een groep mensen (Juridisch is de minimum omvang gesteld op 10 doden om van een groepsrisico te kunnen spreken) als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Dit gebied wordt bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt.
Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1.000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij transportrisico's geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op 10 slachtoffers gelijk aan één op de tienduizend (10-4). De kans op 100 slachtoffers gelijk aan één op de miljoen (10-6) enzovoorts. Bij stationaire risicobronnen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico een factor 10 kleiner ligt. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is geen wettelijke norm, het is bedoeld als een ijkpunt. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico's accepteert. De gemeente is verplicht om voor iedere situatie een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico). Daarbij spelen onder anderen de zelfredzaamheid van bewoners, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol.
Kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten
Kwetsbare objecten
Kwetsbare objecten zijn onder ander woningen (met uitzondering van verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee per hectare en dienst- of bedrijfswoningen), kantoren met meer dan 1.500 m² bruto vloeroppervlak en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of (een deel van de dag) kwetsbare groepen mensen, zoals in onderhavig geval een school. De kwetsbare objecten staan gedefinieerd in Bevi artikel 1 sub l. Na inwerkingtreding van het Bevi is de definitie van kwetsbare objecten nog verduidelijkt.
Beperkt Kwetsbare objecten
Onder beperkt kwetsbare objecten worden onder andere verstaan woningen, hotels, restaurants, kantoren, winkels en sport- en kampeerterreinen, voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren. In artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is een definitie opgenomen van een beperkt kwetsbaar object.
Waarom onderscheid?
Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is van belang om te bepalen of de PR 10-6 een grenswaarde is of een richtwaarde.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit moet individuele en groepen burgers een basisbeschermingsniveau garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een inrichting. De Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) geeft uitvoering aan het Bevi. De laatste wijziging van Bevi / Revi is in werking getreden op 13 februari 2009.
Plaatsgebonden risico
Het BEVI gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:
- Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten. Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
- Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.
Groepsrisico
Bij inrichtingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-7 per jaar en met de kans op een ongeval met 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-9 per jaar.
Verantwoording groepsrisico
Indien er een vergunning moet worden verleend aan een inrichting met gevaarlijke stoffen die wordt opgericht, veranderd of in werking is moet het bevoegd gezag bij een toename van het groepsrisico het groepsrisico verantwoorden. Bij het vaststellen of wijzigen van bestemmingsplannen of voor het toestaan van tijdelijke situaties, zoals ook bij het verlenen van vrijstelling op bestemmingsplannen, moet het bevoegd gezag het groepsrisico verantwoorden
Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, Besluit transportroutes externe veiligheid en Basisnet
Op dit moment wordt het beleidskader nog gevormd door de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (2004) en de nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (1996). De circulaire is een operationalisering en verduidelijking van het beleid uit de nota, er zijn risiconormen voor vervoerssituaties beschreven en qua methodiek sluit de circulaire aan op het Bevi.
Vanaf 1 juli 2012 is een gewijzigde versie van de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen van kracht. Hierin is, met het oog op de invoering van het Basisnet, juridisch vastgelegd welke risico's het vervoer van gevaarlijke stoffen via weg en water mag veroorzaken. De circulaire zal op termijn vervangen worden door het 'Besluit transportroutes externe veiligheid' (Btev).
Het Basisnet beoogt de spanning tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen over de rijkswegen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid te verminderen, door het vaststellen van gebruiksruimtes voor het vervoer en van veiligheidszones voor de ruimtelijke ordening.
Het Basisnet gaat vooralsnog niet gelden voor provinciale en gemeentelijke wegen, maar houdt voor rijkswegen in dat de PR 10-6 contour per 1 januari 2010 is vervangen door de zogenaamde veiligheidszone. Een veiligheidszone is een zone langs de weg waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten zijn toegestaan, gebaseerd op de maximale (rekening houdend met de groei van het transport) PR 10-6 contour (PR-MAX).
Daarnaast dient er onderzocht te worden of de nieuwe ontwikkelingen binnen het zogenaamde plasbrandaandachtsgebied (PAG) vallen. Door het transport van brandbare vloeistoffen bestaat het risico op een plasbrand. Met het PAG wordt rekening gehouden met de effecten van een ongeluk met de meest vervoerde gevaarlijke stoffen, de brandbare vloeistoffen, zoals benzine. Deze stoffen hebben een relatief beperkte effectafstand van 30 meter, waarmee bij bouwplannen op een reële manier rekening gehouden kan worden. Een PAG is alleen dáár, waar de kans op een ongeval met brandbare vloeistoffen niet verwaarloosbaar is.
Een PAG is een gebied tot 30 meter vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook (excl. vluchtstrook) waarin, bij realisatie van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Het PAG is een extra verantwoording bij het bouwen van kwetsbare objecten binnen dit gebied en wordt uitgevoerd naar analogie van de verantwoording van het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
De cRNVGS gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:
- Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten. Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
- Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.
Groepsrisico
Bij transportroutes geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-8 per jaar;
Verantwoording groepsrisico?
Conform de cRNVGS moet het bevoegd gezag bij ruimtelijke plannen verantwoording over het groepsrisico afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of bij een toename van het groepsrisico ten gevolge van de ontwikkeling van het plangebied.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Sinds 1984 wordt er getoetst aan circulaire Zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen (1984) en vanaf 1991 ook aan de circulaire Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie. Sinds 1 januari 2011 zijn beide circulaires vervangen door het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling.
Plaatsgebonden risico
- Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten. Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
- Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.
Groepsrisico
Bij buisleidingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-8 per jaar;
Wanneer verantwoording groepsrisico?
De verantwoordingsplicht van het groepsrisico is van toepassing bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten.
Vuurwerk
Ingevolge het in 2002 in werking getreden Vuurwerkbesluit (bij besluit van 15 maart 2012 gewijzigd, wijzigingen per 1 juli 2012 in werking getreden) dient ook via het spoor van de ruimtelijke ordening expliciet aandacht te worden besteed aan de veiligheidsafstanden die gelden voor vuurwerkopslag. Aan situaties waarin niet meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, wordt in het kader van dit bestemmingsplan niet expliciet aandacht besteed. De hiervoor geldende veiligheidsafstand is dusdanig klein (8 m), dat hieraan in de meeste gevallen kan worden voldaan door de opslagplaats en de deuropening op een juiste wijze op het perceel te projecteren. In het bestemmingsplan worden daarom geen afstandseisen opgenomen. Nadere regulering kan via het milieuspoor (vergunning of melding) plaatsvinden. Vanzelfsprekend is handel in en opslag van consumentenvuurwerk uitsluitend toegestaan, wanneer dit past binnen de bestemming die aan de betreffende gronden is gegeven. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen is niet van toepassing op vuurwerkopslagplaatsen.
4.4.2 Onderzoek
Risicovolle bedrijven binnen/nabij het plangebied
Binnen het plangebied N470 zijn geen risicovolle bedrijven met een risicocontour die buiten de inrichting valt.
Transport gevaarlijke stoffen binnen/nabij het plangebied
Gemeentelijke route voor transport gevaarlijke stoffen
De gemeente Pijnacker-Nootdorp beschikt over een aangewezen wegennet voor routeplichtige stoffen op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De route voor gevaarlijk transport is gelegen op bedrijventerrein Ruijven. De route ligt nabij het plangebied. Over deze route is alleen bestemmingsverkeer toegestaan (vervoer van ammoniak) en dat vindt zo goed als nooit plaats. Derhalve zal deze route nu geen invloed hebben op het bestemmingsplan.
Afbeelding - Ligging aangewezen route transport gevaarlijke stoffen (Bron: Geoweb)
Transport gevaarlijke stoffen over rijkswegen
Uit de risicokaart blijkt dat de A4 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. Uit de cRNVGS blijkt dat voor de toekomst een PR MAX (en daarmee een veiligheidszone) van 23 meter vanaf het hart van de weg geldt.
Uit de risicokaart blijkt dat de A12 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. Uit de cRNVGS blijkt dat voor de toekomst een PR MAX (en daarmee een veiligheidszone) van 0 meter vanaf het hart van de weg geldt. De A12 heeft geen plasbrandaandachtsgebied.
Uit de risicokaart blijkt dat de A13 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. Uit de cRNVGS blijkt dat voor de toekomst een PR MAX (en daarmee een veiligheidszone) van 17 meter vanaf het hart van de weg geldt. De A13 heeft geen plasbrandaandachtsgebied.
Het plangebied N470 valt ruim buiten de genoemde contouren.
Afbeelding - Overzicht PR 10-6, PR MAX, PAG en Veiligheidszone per rijksweg
Het plangebied valt wel binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico van de A13 (4.400 meter vanwege transporten LT3 en GT4).
Afbeelding - Afstand A4, A12 en A13 tot plangebied N470
Wat betreft het groepsrisico, geeft het Besluit externe veiligheid transportroutes (ambtelijk concept, 2008) aan (artikel 6a) dat in de toelichting in elk geval moet worden ingegaan op mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval op de desbetreffende transportroute.
In de cRNVGS (paragraaf 4.3) wordt aangegeven: "Over elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico moet verantwoording worden afgelegd. In de cRNVGS (paragraaf 5.2.3) wordt verder aangegeven: "Er hoeven in principe geen beperkingen aan het ruimtegebruik te worden gesteld in het gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt."
Het plangebied N470 ligt op ongeveer 1 kilometer van de A13, ruim buiten deze 200 meter. Gezien de grote afstand van het plangebied tot de A13 is het niet aannemelijk dat de kleinschalige ontwikkelingen binnen het plangebied zullen leiden tot een toename van het groepsrisico. Een berekening van het groepsrisico en een eventuele verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet aan de orde. Aangezien er over de A13 wel transport plaatsvindt van LT3 en GT4, beide een stofcategorie met een invloedsgebied van 4.400 meter (HAndleiding Risicoanalyse Transport, 2011) moet wel aandacht worden besteed aan zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid in relatie tot deze stoffen. Mede in dit kader is advies gevraagd van de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH). De conclusie van dit advies is opgenomen aan het einde van deze subparagraaf. Het volledige advies is opgenomen in bijlage 4.
Transport gevaarlijke stoffen over provinciale wegen
Het transport van alle gevaarlijke stoffen rust op een belangrijk basisprincipe: diegene die met een voertuig via de weg gevaarlijke stoffen vervoert is, op grond van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (WVGS), verplicht als zodanig de bebouwde kommen van gemeenten te vermijden. Als het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is ten behoeve van het laden en lossen of omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is, mag de chauffeur van dit basisprincipe afwijken. Op deze manier wordt het transport van gevaarlijke stoffen door de bebouwde kom geminimaliseerd en is ook voor de N473 en de N472, die door de bebouwde kom van Pijnacker lopen, een basisveiligheid gegarandeerd.
Op een klein stuk van de N470 na zijn, op grondgebied van de gemeente Pijnacker-Nootdorp, de provinciale wegen niet aangewezen als route transport gevaarlijke stoffen. Op de N470 kan incidenteel wel transport van gevaarlijke stoffen plaats vinden, via een ontheffing. Dit zal met name de bevoorrading van propaantanks zijn.
Op 1 november 2011 is de Handleiding Risicoanalyse Transport verschenen (concept, eventuele onduidelijkheden zullen de komende periode worden verzameld en worden verduidelijkt in de definitieve versie, te verschijnen bij het van kracht gaan van het Btev). Met het in werking treden van de gewijzigde Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, per 31 juli 2012 (Stcrt. 14687, 2012), is het gebruik van deze handleiding verplicht. In HART is vastgelegd hoe de risico's van transport van gevaarlijke stoffen conform het vigerende beleid geanalyseerd moeten worden. HART vervangt eerdere rekenprotocollen t.a.v. externe veiligheidsberekeningen voor transport zoals het Paarse boek en het rekenprotocol spoor. In HART zijn vuistregels opgenomen ten aanzien van de noodzaak om te rekenen aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Er wordt gekeken naar de aantallen transporten van bepaalde stofcategorieën.
Voor de N470 binnen de gemeente zijn geen gegevens beschikbaar. Op basis van (naar 2012 opgehoogde) transportgegevens van aanvoerende provinciale wegen uit Delft, Lansingerland en Zoetermeer is een (naar 2012 opgehoogde) schatting gemaakt.
Afbeelding - Transportaantallen en stofcategorieën aanvoerende provinciale wegen en de N470
Er wordt voldaan aan de vuistregels voor het plaatsgebonden risico wat betekent dat de N470 geen 10-6 contour heeft. De aantallen GF3 transporten worden niet gehaald wat wil zeggen dat er geen berekening (en een eventuele verantwoording) van het groepsrisico aan de orde is.
Spoorbaan Den Haag-Rotterdam
Dit spoor wordt niet gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen. Rondom de spoorbaan bevindt zich daarom geen risicocontour in het kader van externe veiligheid.
Buisleidingen binnen/nabij het plangebied
Aardgas
Binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp liggen diverse hoge druk aardgasleidingen. Het plangebied ligt voor een klein deel binnen het invloedsgebied van één van deze buisleidingen (W-539-09, 16 inch, 40Bar). Binnen de overlap van het plangebied en de N470 vindt geen ontwikkeling plaats. Het groepsrisico zal derhalve niet toenemen. Een berekening (en een eventuele verantwoording) is niet aan de orde.
Afbeelding - Overlap invloedsgebied buisleiding N470
Brandbare vloeistoffen
Er loopt een brandstofleiding (K2) van Defensie Pijpleidingorganisatie (DPO) door de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Het plangebied N470 ligt binnen het invloedsgebied van deze buisleiding. Artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen geeft aan: "Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten, wordt tevens het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding verantwoord."
Het bestemmingsplan maakt ter plaatse/in de omgeving van de buisleiding geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk. Een berekening en verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet aan de orde.
CO2
Er loopt een CO2-leiding door de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Naar aanleiding van ontwikkelingen nabij dezelfde CO2-leiding in Zoetermeer is in 2007 door RIVM en TNO uitgebreid onderzoek gedaan naar de risico's en effecten van vrijkomend CO2 bij leidingbreuk. Hierbij is door het RIVM geconcludeerd dat de risico's en letale effecten zich niet voordoen buiten een afstand van 4 meter van de buisleiding. VROM onderschrijft dit onderzoek en deze conclusie (brief VROM, datum 24-08-2007, kenmerk DGM/EV2007082989).
Advies Veiligheidsregio Haaglanden (VRH)
Eind 2012 heeft de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) een advies gegeven over het bestemmingsplan. Een conclusie van dit onderzoek is hierna weergegeven. Het complete advies is opgenomen als bijlage 4.
In het advies is een korte beschrijving van het plangebied gegeven, de aanwezige risicobronnen op het gebied van externe veiligheid, een beschrijving van de mogelijke scenario's en de geadviseerde maatregelen ter verbetering van de veiligheid in het plangebied.
De kans- en effectreducerende maatregelen die ruimtelijk relevant zijn voor dit bestemmingsplan zijn hierna weergegeven:
- Geadviseerd wordt voor de brandstofleiding een belemmeringenstrook van 5 meter op te nemen op de verbeelding en in de regels en toelichting van het bestemmingsplan op grond van het Bevb.
- Tevens wordt geadviseerd ook voor de CO2 buisleiding een belemmeringenstrook van 5 meter te hanteren.
In onderstaande tabel zijn de maatregelen samengevat die genomen kunnen worden om de risico's te beperken. In de tabel is een inschatting opgenomen van de bijdrage die een maatregel kan leveren aan de risicobeperking van een bepaald scenarie.
Afbeelding - Effecten van de geadviseerde maatregelen op de risico's per scenario
De genoemde maatregelen worden in het kader van externe veiligheid (art. 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen en paragraaf 4.3 van de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen) en art. 10 van de Wet veiligheidsregio's geadviseerd, deze kunnen ook een positief effect hebben op de (brand)veiligheid. Ook is het belangrijk dat in de verdere uitwerking van het plangebebied, zoals bouwplannen, ook specifiek wordt gekeken naar de brandveiligheid. Hiervoor kunnen extra maatregelen benodigd zijn.
Het totaal aantal te verwachten slachtoffers (en daarmee de benodigde hulpbehoefte) is groot bij het ergst denkbare scenario, in dit geval het vrijkomen van giftige stoffen uit een tankwagen op de rijksweg A13. Ht voorliggende plangebied is een onderdeel van het totale invloedsgebied van dit scenario. De beschikbare hulpberleningscapaciteit is waarschijnlijk onvoldoende groot om direct aan de benodigde hulpvraag te voldoen. Assistentie vanuit andere regio's is hierbij noodzakelijk.
Met de brief van de VRH is voldoende advies gegeven om maatregelen te kunen treffen en de zelfredzaamheid en mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval te beschouwen.
Niet alle geadviseerde maatregelen kunnen worden opgenomen in dit bestemmingsplan, maar zijn bedoeld voor andere afdelingen binnen de gemeente. Deze maatregelen kunnen mogelijk binnen andere ruimtelijke plannen of door andere disciplines van de gemeente worden geborgd. Voorbeelden hiervan zijn een bouwplan en/of een afdeling communicatie.
4.4.3 Conclusie
De ruimtelijk relevante maatregelen die in dit bestemmingsplan kunnen worden getroffen, zijn conform het advies van de VRH opgenomen op de verbeelding en in de regels en toelichting. Externe veiligheid levert daarmee geen belemmeringen op voor het bestemmingsplan.
4.5 Kabels En Leidingen
4.5.1 Kader
Transportleidingen
In het landelijk gebied liggen vaak meerdere transportleidingen die van belang zijn voor de voorzieningen van het stedelijk gebied en zorgen voor de aan- en afvoer van bijvoorbeeld drinkwater, rioolwater en aardgas. Als gevolg van het steeds intensiever gebruik van de openbare ruimte vormt de ligging van het transportnet een aandachtspunt bij diverse planvormingen voor infrastructuur, woningbouw, kantoorlocaties, et cetera. Om te voorkomen dat in een vrij laat stadium de aanwezigheid van de leidingen wordt geconstateerd, worden planologisch relevante leidingen in bestemmingsplannen opgenomen.
4.5.2 Onderzoek
De aanwezige, ruimtelijk relevante kabels en leidingen in het plangebied worden bestemd overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan. Het betreft de volgende kabels en leidingen:
- een brandstofleiding;
- een CO2-leiding;
- een 380 kV-hoogspanningsleiding (deels bovengronds, deels ondergronds).
Voor deze kabels en leidingen is de hartlijn op de verbeelding opgenomen. Vanuit de hartlijn geldt een bebouwingsvrije zone, waarbinnen het niet zomaar is toegestaan te bouwen, bouwwerken op te richten of werken of werkzaamheden uit te voeren. Voor de bebouwingsvrije afstand worden de afstanden overgenomen, zoals reeds in het vigerende plan zijn opgenomen, dan wel zoals geadviseerd door de Veiligheidsregio Haaglanden (zie paragraaf 4.4). Ten aanzien van de aan te houden risicocontouren in het kader van de brandstofleiding en de CO2-leiding wordt verwezen naar paragraaf 4.4.
4.5.3 Conclusie
De aanwezige kabels en leidingen in het plangebied worden opnieuw positief bestemd. De kabels en leidingen vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van onderhavig plan.
4.6 Bodemkwaliteit
4.6.1 Kader
Het is wettelijk geregeld dat ontwikkelingen pas kunnen plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. In het kader van de Woningwet is bij herinrichtingsituaties doorgaans een bodemonderzoek noodzakelijk. Bij een bestemmingswijziging wordt bodemonderzoek slechts noodzakelijk geacht, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruikvorm inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, wordt de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant geacht en wordt onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Voor bodemgebruik wordt uitgegaan van acht verschillende bodemfuncties:
- 1. landbouw;
- 2. moestuin/volkstuin;
- 3. wonen met tuin;
- 4. kinderspeelplaatsen;
- 5. natuurgebieden;
- 6. groen met natuurwaarden;
- 7. industrie en ander groen;
- 8. bebouwing en infrastructuur.
In het kader van de Wet bodembescherming worden in het ontwerp Besluit Bodemkwaliteit de acht bodemfuncties onderscheiden in drie bodemklassen:
- klasse landbouw (1 en 2) en natuur (5);
- klasse wonen (3, 4 en 6);
- klasse industrie/bedrijven (7 en 8).
4.6.2 Onderzoek
Om de bodem voor langere tijd te willen gebruiken, moet de bodem op de juiste manier worden benut en beschermd. Naast het beschermen van de milieuhygiënische bodemkwaliteit, hecht de gemeente waarde aan de overige functionele bodemkwaliteiten. Onder functionele bodemkwaliteiten wordt verstaan de draagkwaliteit, informatiekwaliteit, regulatiekwaliteit en productiekwaliteit. Deze kwaliteiten hebben onder andere betrekking op warmte/koude opslag, cultuurhistorische betekenis, levende bodem of geothermische energie. Hoe de gemeente omgaat met de bodem is vastgelegd in de bodemnota.
De plangrens van het bestemmingsplan "N4702012" te Pijnacker, zoals weergegeven op de verbeelding, valt binnen het gezoneerde gebied van de huidige bodemkwaliteitskaart van de gemeente Pijnacker-Nootdorp (Syncera Milieu, B05A0364, 22 december 2005). Op basis van beschikbare bodemkwaliteitsgegevens is per zone de diffuse milieuhygiënische bodemkwaliteit vastgesteld en in de bodemkwaliteitskaart opgenomen. Uit deze gegevens kunnen per zone de achtergrondwaarden van de opgenomen parameters worden bepaald. In de beleidsnotitie Besluit bodemkwaliteit (VanderHelm Milieubeheer B.V., PYN80580, d.d. 30 september 2008) staat beschreven op welke wijze met grondverzet (inclusief baggerspecie) binnen en tussen zones moet worden omgegaan in het kader van het Besluit bodemkwaliteit en de invloed van het besluit op de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan (Syncera Milieu, B06A0226, 18 januari 2007). Bij gebruik van niet-vormgegeven bouwstoffen wordt aangesloten bij het Besluit bodemkwaliteit.
Voorafgaand aan (her)inrichting of bestemmingwijziging van een locatie en/of bij grondverzet, inclusief het verwijderen grondgebonden objecten, dient een historisch (bodem)onderzoek conform de vastgestelde norm te worden uitgevoerd om mogelijk bodembedreigende activiteiten te achterhalen (huidige norm: NEN-5725). In het kader van het historisch onderzoek zal minimaal een terreininspectie moeten worden uitgevoerd, een gesprek met de (voormalige) eigenaar/beheerder van de locatie moet plaatsvinden, het raadplegen van historische kaarten en luchtfoto's en een bezoek aan het gemeentearchief moet worden gebracht (tenzij geen relevante informatie van de onderzoekslocatie bij de gemeente aanwezig is). Op basis van de beschikbare historische en/of milieuhygiënische (bodemkwaliteits) gegevens wordt bepaald of aanvullend asbest-, water- en/of bodemonderzoek dient te worden uitgevoerd conform de vastgestelde norm (huidige norm: verkennend milieukundig bodemonderzoek: NEN-5740).
Een locatie wordt als asbestverdacht beschouwd indien nu of in het verleden op de locatie verhardingen, (zintuiglijk) verdachte terreindelen aanwezig zijn of zijn geweest (bijvoorbeeld (puin)dammen, ((puin)funderings- of ophooglagen, bodemvreemde materialen, etc.), en overige asbestgerelateerde of bodembedreigende activiteiten plaatsvinden of hebben plaatsgevonden (bijvoorbeeld opstallen met golfplaten, beschoeiingen, etc.). Indien een locatie als asbestverdacht kan worden beschouwd, zal een asbestinventarisatie van de bodem conform de vastgestelde norm moeten worden uitgevoerd (huidige norm: NEN-5707). Indien asbestverdacht bouw- en/of sloopafval of (puin)granulaat wordt aangetroffen zal een asbestinventarisatie conform de vastgestelde norm moeten worden uitgevoerd (huidige norm: NEN-5897).
Voorafgaand aan de sloop dient voor aanwezige opstallen een asbestinventarisatie te worden uitgevoerd conform de vastgestelde norm (huidige norm: SC540), om zorg te dragen dat bij de sloop van opstallen het aanwezige asbesthoudende materiaal, onder daarvoor geldende wet- en regelgeving voorafgaand aan de overige sloopwerkzaamheden, wordt verwijderd (conform de norm: SC530) en naar een erkend eindverwerker wordt afgevoerd, zodat geen asbesthoudende materialen op en/of in de bodem achterblijven.
Binnen het gebied dat valt onder bestemmingsplan "N470 2012" te Pijnacker zijn (mogelijk) locaties aanwezig, waarvoor in het kader van het Wet bodembescherming op dit moment bekend is en/of in de toekomst wordt vastgesteld, dat het een (mogelijk) 'ernstig geval van bodemverontreiniging' betreft en/of in het verleden is gesaneerd middels een isolatievariant of waar een restverontreiniging is achtergebleven. Voor de aanpak bij (her)inrichting of wijziging in het gebruik van deze locaties dient in het kader van de Wet bodembescherming goedkeuring te zijn verleend door het bevoegd gezag, te weten Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. De gemeente toetst de saneringsvariant van een 'ernstig geval van bodemverontreiniging' in het kader van de Woningwet en de saneringsvariant van een 'niet-ernstige geval van bodemverontreiniging'. Voor de aanpak van gevallen van asbestverontreiniging die vallen onder het Besluit asbestwegen Wms dient goedkeuring te zijn verleend door het bevoegd gezag, te weten VROM-inspectie.
Voorafgaand aan het vrijkomen van baggerspecie en/of het dempen van een watergang dient voor het bepalen van de ((milieuhygiënische) kwaliteit van baggerspecie) een waterbodemonderzoek te worden uitgevoerd conform de vastgestelde norm (huidige norm: NEN-5720), voorzover het Besluit bodemkwaliteit geen vrijstelling kent. Tevens wordt geadviseerd om gelijktijdig monsters te nemen van de ondergrond onder de (aanwezige) baggerspecie, het volume van de aanwezige baggerspecie vast te (laten) stellen en een verwerkingsadvies voor de baggerspecie op te (laten) stellen.
In het kader van aan- en verkoop van percelen wordt geadviseerd om voorafgaand aan de transactie na te (laten) gaan welke (milieuhygiënische) bodemgegevens en (bodembedreigende) activiteiten bekend zijn bij de verkoper en gemeente. Op basis van de beschikbare historische en/of milieuhygiënische (bodemkwaliteits)gegevens wordt bepaald of aanvullend asbest-, water- en/of bodemonderzoek dient te worden uitgevoerd, om eventuele waardevermindering van een perceel vast te kunnen stellen.
4.6.3 Conclusie
Aangezien het plan hoofdzakelijk conserverend van aard is, is het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noodzakelijk. Uitsluitend ter plaatse van de nieuwe rotonde is sprake van onderzoek. Voorgenoemde onderzoeken worden uitgevoerd op het moment dat de daadwerkelijk realisatie van de rotonde zal gaan plaatsvinden.
Voor de locatie van de nieuwe rotonde is verder sprake van een minder streng bodemgebruik, doordat het gebruik van de gronden voor infrastructuur de laagste bodemfunctie kent, waar de gronden in de huidige situatie uit weilanden bestaan, wat tot een hogere klasse bodemfunctie behoort.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
4.7 Milieuzonering
4.7.1 Kader
Bedrijfsactiviteiten die hinder kunnen vormen voor omliggende woningen zijn opgenomen in de bedrijvenlijst van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009). Per bedrijfsactiviteit wordt de milieucategorie aangegeven. Deze milieucategorie verwijst naar de afstand die aangehouden moet worden tot woningen in een rustige woonwijk. Over het algemeen worden bedrijfsactiviteiten in categorie 1 en categorie 2 (lichte bedrijvigheid) goed inpasbaar geacht voor een bedrijf aan huis in het buitengebied.
4.7.2 Onderzoek
In onderhavig bestemmingsplan is sprake van één agrarisch bedrijf (paardenhouderij) en één niet-agrarisch bedrijf (agrarisch hulpbedrijf). Beide bedrijven liggen dicht tegen bestaande burgerwoningen aan. Doordat echter sprake is van een bestaande situatie, waarvoor het planologisch regime wordt geactualiseerd, vormt dit geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
4.7.3 Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
4.8 Water
4.8.1 Kader
De watertoets houdt in dat vroegtijdig in het planvormingsproces rekening moet worden gehouden met de waterhuishouding. Sinds 2003 bestaat de wettelijke verplichting om de watertoets bij ruimtelijke plannen en besluiten te betrekken. Daarom moet in een vroegtijdig stadium van de planvorming overleg plaatsvinden met de waterbeheerder.
In een dergelijk overleg wordt stilgestaan bij de consequenties van het nieuwe ruimtelijke plan ten aanzien van de waterhuishouding en mogelijk te nemen waterhuishoudkundige maatregelen. De watertoets is in de toelichting bij het bestemmingsplan opgenomen in de vorm van de waterparagraaf. De waterbeheerder voor dit plangebied is Hoogheemraadschap van Delfland.
Op 20 maart 2012 heeft het Hoogheemraadschap van Delfland de nieuwe 'Handreiking watertoets voor gemeenten' vastgesteld. De nieuwe handreiking biedt handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau.
4.8.2 Onderzoek
Ten aanzien van de N470 is in beginsel sprake van een conserverend plan. De huidige situatie wordt opnieuw bestemd. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de vigerende plannen. Voor wat betreft het aspect water worden de watergangen en -partijen veelal bestemd als 'Water'. Ondergeschikte watergangen worden mogelijk gemaakt in de doeleindenomschrijving van aanliggende bestemmingen, zoals 'Verkeer - Wegverkeer'. Voor het aanwezige waterwingebied wordt een eigen gebiedsaanduiding opgenomen. Advies van de beheerder van dit waterwingebied is nodig voorafgaand aan het bouwen van bouwwerken.
De trits 'vasthouden - bergen - afvoeren' is van toepassing op het plangebied. Dit betekent dat het hemelwater daar waar mogelijk zoveel mogelijk direct infiltreert in de grond. Daar waar dit niet mogelijk is, bijvoorbeeld door de verharding van de weg zelf, is sprake van een afvoer van het water naar de naastgelegen bermsloten, die nagenoeg langs de hele weg aanwezig zijn.
Ten behoeve van de aan te leggen rotonde is sprake van enige toename van verharding in het buitengebied. Deze toename is echter dermate laag, mede doordat de weg zelf al aanwezig is, dat geen sprake is van benodigde compensatie. Wel dienen de aanwezige bermsloten, die langs de weg lopen, ter plaatse van de rotonde te worden omgelegd, zodat ze om de rotonde heen komen te liggen.
Ten aanzien van de waterkwaliteit leidt de aanleg van de rotonde niet tot een achteruitgang van de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan het Hoogheemraadschap van Delfland.
4.8.3 Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van onderhavig bestemmingsplan.
4.9 Ecologie
4.9.1 Kader
Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving, met name de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna.
De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft hiertoe, in samenwerking met Regelink Ecologie en Landschap, een website ontwikkeld, www.florafaunacheck.nl, waarin de potentiële natuurwaarden van de hele gemeente zijn geïnventariseerd en digitaal beschikbaar gesteld voor belanghebbenden. Uit deze toetsing is naar voren gekomen dat het plangebied een potentieel leefgebied vormt voor de volgende soorten:
- 1. Bittervoorn
- 2. Kleine modderkruiper
- 3. Rietorchis
- 4. Rugstreeppad
- 5. Waterspitsmuis
- 6. Wilde marjolein
Om vast te stellen of het voorliggend initiatief een nadelig effect heeft op het verdwijnen/verslechtering van het functioneel leefgebied, zal een Quickscan flora en fauna uitgevoerd worden. In het bestemmingsplan zijn de resultaten van deze Quickscan opgenomen.
De gemeenteraad van Pijnacker-Nootdorp stelde op 29 maart 2012 de ecologische waardenkaart vast. Hierin zijn de gebieden met ecologische waarden aangegeven. In dit bestemmingsplan hebben deze gebieden een dubbelbestemming "Waarde-ecologie" gekregen. Deze dubbelbestemming heeft tot doel de ecologische waarden te behouden en beschermen.
Afbeelding - Ecologische waardenkaart
Afbeelding - Ligging ecoduikers en -verbindingen
4.9.2 Onderzoek
In het plangebied is geen sprake van beschermde natuurgebieden op basis van Natura 2000, beschermde natuurmonumenten, de Ecologische Hoofdstructuur.
Ten aanzien van soortbescherming kan worden aangegeven dat dit alleen ten aanzien van de aanleg van de nieuwe rotonde van toepassing is. Hiervoor is het uitvoeren van een verkennend onderzoek noodzakelijk.
De zorgplicht, zoals geldt op basis van de Flora- en faunawet, blijft onverminderd van toepassing.
Weidevogels
De Zuidpolder van Delfgauw en aangrenzende graslanden werden in het voorjaar van 2010 geïnventariseerd op weidevogels. Er is geïnventariseerd volgens de SOVON-normen (vier bezoeken in de periode april t/m juni).
Onder 'weidevogels' zijn vogelsoorten verstaan die broeden in het graslandgebied en de sloten en vaarten. Dit zijn alle eendensoorten (m.u.v. Wilde eend), Patrijs, Scholekster, Kievit, Grutto, Tureluur, Veldleeuwerik, Graspieper en Gele kwikstaart. De meeste hiervan staan op de rode lijst (bijlage 2) van in Nederland bedreigde broedvogelsoorten. Naast de weidevogels zijn ook de ganzen meegenomen, omdat dit weinig extra inspanning kostte en deze de laatste jaren in toenemende mate in de belangstelling staan. Er werden enkele kleine graslandgebieden aangrenzend aan het aangegeven onderzoeksgebied op weidevogels geïnventariseerd, omdat dit qua route en tijdsinspanning mogelijk was. Er werden bezoeken gebracht op 2 april, 28 april, 20 mei, 30 mei, 21 en 22 juni.
De afbeelding hierna toont de ligging van de deelgebieden.
Afbeelding - Ligging van de deelgebieden
A = graslandstrook tussen bebouwing en recreatiegebied Ruyven
B = graslanden tussen Ruyven en Ackerdijkse Plassen
C = graslandstrook tussen Ackerdijkse Plassen en Bovenmolenweg
D = graslandstrook ten noorden van de provinciale weg
E = zuidwest hoek Zuidpolder van Delfgauw (ten zuiden van de eendenkooi)
F = zuidoosthoek Zuidpolder van Delfgauw (ten zuiden van de eendenkooi)
G = grasland ten zuiden van de Groene Kade
H = graslandstrook tussen rijksweg en Ackerdijkse Plassen
In onderstaande tabel zijn de resultaten per deelgebied weergegeven.
Hieronder staan de gegevens van eerder onderzoek (2008 en 2009) van het compensatiegebied N470 (Tauw, 2010), deelgebied "n" langs de N470 in de afbeelding "ligging van de deelgebieden".
Ten aanzien van de aanleg van de rotonde Komkommerweg is een flora en faunaonderzoek uitgevoerd, waaruit blijkt wat de effecten zijn van de aanleg en het gebruik op de flora en fauna. Tevens blijkt hieruit of en welke mitigerende maatregelen getroffen dienen te worden om de effecten te beperken, dan wel weg te nemen. Dit onderzoek vindt zijn basis in het bestemmingsplan N470 2012 en de huidige inrichtingstekeningen van de rotonde. Omdat de inrichtingstekeningen pas onlangs met de provincie zijn besproken, was het niet mogelijk het onderzoek eerder af te ronden. Inmiddels is het volledige onderzoek afgerond en opgenomen in bijlage 5.
Compensatie Keijzershof/N470
Op 4 oktober 2005 hebben de gemeente en het bestuur van de Vereniging Natuur- en Milieubescherming Pijnacker (NMP) overeenstemming bereikt over de wijze waarop de natuurwaarde die door de bouw van de wijk Keijzershof verloren is gaat, gecompenseerd zou worden. Beide partijen hebben hiertoe het natuurcompensatieplan Keijzershof/N470 ondertekend. Om te komen tot dit plan hebben de gemeente, de NMP en de Provincie nauw samengewerkt. Deze vorm van samenwerking komt voort uit het convenant ecologie Pijnacker Zuid dat partijen op 13 mei 2003 met elkaar hebben gesloten. Hierin is bepaald dat de gemeente in samenspraak met de NMP onderzoekt op welke wijze compensatie voor het verlies van bijzondere natuurwaarden plaats kan vinden binnen het grondgebied van de gemeente Pijnacker-Nootdorp dan wel geïntegreerd kunnen worden in Keijzershof.
Basis voor het onderzoek vormde de flora- en faunainventarisatie die in het broedseizoen van 2003 en 2004 in Keijzershof is uitgevoerd. Hieruit bleek dat met name kritische weidevogels als de grutto, de watersnip en de kemphaan door de bouw van Keijzershof bedreigd worden. Binnen de nieuwe wijk zijn geen mogelijkheden om een alternatief verblijfsgebied voor deze vogels te creëren. Er is daarom gezocht naar mogelijkheden buiten het plangebied. Met name het gebied van de Zuidpolder, tussen de Overgauwseweg en de Zuideindseweg, kwam als geschikte locatie naar voren. Aangezien de N470 door dit gebied gepland was, en de provincie in dat kader al een compensatieopgave had, is besloten om een gezamenlijke compensatieopgave uit te werken.
Het plan omvat de aanleg van een tweetal plas-drasgebieden van in totaal circa 8,5 ha. Deze gebieden zullen de doelsoorten naar verwachting aantrekken om te foerageren en tot rust te komen. De plas-drasgebieden zijn ondertussen aangelegd. Aansluitend op deze natte gebieden wordt (en is voor een deel) er circa 17,5 ha weiland met duurzaam weidevogelbeheer gerealiseerd. Dit betekent dat op deze weilanden pas na 1 juni gemaaid mag worden. Door de aanleg van deze gebieden zal de weidevogelpopulatie in de gehele Zuidpolder toenemen.
Op onderstaande figuur zijn de compensatiegebieden aangegeven. De natte gebieden zijn aangegeven met stippels, de weidevogelbeheergebieden met een raster.
Afbeelding - Natuurcompensatiegebieden
4.9.3 Conclusie
Relatie eendenkooi en het kooirecht
Het afpalingsrecht stelt dat er binnen de afpalingskring geen verstoring op de eendenkooi mag plaatsvinden. Dit geldt echter niet voor handelingen die worden verricht ter uitvoering van openbare werken. Voor het realiseren van de rotonde in het tracé van de N470 is daarom geen onteigening van het afpalingsrecht nodig. Bij een verstorend effect kan dit worden afgedaan met een financiële vergoeding.
Ecologisch gezien worden er op basis van de conclusies en aanbevelingen van het flora- en faunaonderzoek van Tauw (bijlage 5) geen effecten op de eendenkooi verwacht. De aanwezige watergang wordt verlegd waardoor de situatie feitelijk niet veranderd. Er vindt wel een geringe afname van het areaal grasland plaats. Omdat de afname een zeer kleine fractie is van het areaal grasland dat in de totale polder aanwezig is wordt een effect op eendensoorten op voorhand uitgesloten.
Compensatie en mitigatie weidevogelgebied
Het beschermingsregime van belangrijke weidevogelgebieden is vastgesteld in het compensatiebeginsel van de provincie Zuid-Holland (Compensatiebeginsel voor natuur en landschap, Provincie Zuid-Holland, 1997).Volgens het schema moet het belang van de beoogde ontwikkeling onderbouwd worden en moet een alternatievenoverweging gemaakt worden. Ook moeten mitigerende maatregelen overwogen worden. Mits noodzakelijk na bovengenoemde stappen moet de aard en de omvang van het effect bepaald worden en gekeken worden naar passende mitigerende maatregelen. De maatregelen moeten voorafgaand aan de uitvoering van de beoogde ontwikkeling plaatsvinden. Het monitoren en evalueren van de maatregelen moeten vervolgens de effectiviteit van de maatregelen in beeld brengen.
Het oppervlakte verlies van ongeveer 1.485 m² (0,15 hectare) dient strikt genomen gecompenseerd worden volgens de hierboven beschreven procedure. Het compensatiebeginsel omschrijft een volgorde van de vorm van compensatie:
- 1. Directe compensatie grenzend aan of in het weidevogelgebied;
- 2. Kwaliteitsimpuls in het weidevogelgebied;
- 3. Financiële genoegdoening, waarmee elders in de provincie weidevogelgebied kan worden aangekocht dan wel verbeterd kan worden (bijdrage aan het Groenfonds).
Uit overleg met de provincie blijkt dat aankoop van een dergelijke kleine oppervlakte als niet realistisch gezien kan worden. Een kwaliteitsimpuls voor het weidevogelgebied in de polder dient in verhouding te zijn met het verlies aan kwaliteit en oppervlakte. In dit geval is het verlies van kwaliteit zeer beperkt; immers er broeden geen weidevogels in het door de rotonde in beslag genomen oppervlakte of in het door de opschuiving van de aarden wal additioneel verstoorde gebiedje. En de rol als foerageergebied is –gezien de geringe oppervlakte- ook beperkt. Een dergelijke kleine impuls zal voor het weidevogelgebied als geheel weinig effect hebben. Een realistische derde mogelijkheid is daarom financiële genoegdoening.
In overleg met de Vereniging voor natuur en milieubescherming Pijnacker, Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging en de Stichting Eendenkooi Pijnacker wordt gezocht naar mogelijkheden om een kwaliteitsimpuls voor het weidevogelgebied te bewerkstelligen die ten minste in verhouding staat met het verlies aan kwaliteit en oppervlakte door de aanleg van de rotonde.
Mocht hiervoor geen mogelijkheid bestaan binnen de Ruyven-Zuidpolder of de naaste omgeving, zal gekozen worden voor een financiële genoegdoening. Voor de kosten die hiermee zijn gemoeid is een reservering opgenomen in de projectbegroting voor de aanleg van de Komkommerweg en de rotonde.
Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
4.10 Cultuurhistorische Waarden
4.10.1 Kader
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Dit is een herziening van de Monumentenwet 1988. Met deze herziening zijn de belangrijkste bevoegdheden aangaande de archeologie bij de gemeente neergelegd. De gemeenteraad is op grond van de Monumentenwet verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Om dit te kunnen onderbouwen dient de gemeente er voor te zorgen dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijk grondgebied bekend zijn. Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op een door de gemeente opgestelde Archeologische Verwachtings- en Beleidsadvieskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten, landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De op de gemeente toegespitste Archeologische Beleidsadvieskaart vervangt de inmiddels verouderde Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) en Archeologische Monumenten Kaart (AMK).
4.10.2 Onderzoek
Uit het rapport van de Archeologische Verwachtingskaart blijkt dat de locatie van de nieuwe rotonde in een zone met een middelhoge/lage archeologische verwachting ligt.
Zones met een middelhoge/lage archeologische verwachting
In deze verwachtingszone wordt de kans op het voorkomen van archeologische vindplaatsen aan het oppervlak klein geacht. De sedimenten binnen deze zone bedekken echter oudere veen (Hollandveen Laagpakket) en kleisedimenten (Laagpakket van Wormer en Formatie van Echteld).
Vrijstellingsregime
Het is bekend dat zich in deze relatief onbekende zone geologische eenheden met een middelhoge trefkans voor archeologische resten bevinden. Omdat onbekend is waar deze geologische eenheden zich bevinden, wordt deze hele zone, vanaf een bepaalde diepte, in het vrijstellingsregime behandeld als een gebied met een middelhoge archeologische verwachting. De maximaal toegestane verstoringsoppervlakte voor bodemingrepen die worden vrijgesteld van de AMZ wordt dan ook vastgesteld op 200 m². Omdat eventueel aanwezige archeologische resten echter worden afgedekt door een circa 1 tot 1,5 meter dik kleipakket van de Gantel Laag, wordt de maximaal toegestane verstoringsdiepte vastgesteld op 1 meter -maaiveld.
Afbeelding - Uitsnede Archeologische Verwachtingskaart
Aangezien voor de aanleg van de nieuwe rotonde de grond ter plaatse van de nieuwe rotonde niet dieper dan 1 m hoeft worden afgegraven, geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek. Het aanbrengen van nieuwe verharding bevordert zelfs het 'behoud in situ' van eventueel aanwezige archeologische waarden ter plaatse van de nieuwe rotonde.
Ondanks dat de graafwerkzaamheden niet dieper zullen gaan dan 1 m, kan niet worden uitgesloten dat tijdens de werkzaamheden op de aanwezigheid van archeologische vondsten wordt gestuit. De meldingsplicht conform artikel 53 van Monumentenwet 1988 blijft hierop van toepassing.
4.10.3 Conclusie
Vanuit het aspect cultuurhistorische waarden zijn geen belemmeringen aanwezig voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.11 Infrastructuur
4.11.1 Kader
Voor het op peil houden van de wegcapaciteit en daarmee het oplossen en verder voorkomen van files in de gemeente, zijn nieuwe wegen nodig. Voor de prioriteit en locatie van deze nieuwe wegen is het streefbeeld van een totale rondweg in het Mobiliteitsplan vastgelegd, gekoppeld aan verwachte uitbreiding van de gemeente in de toekomst. Aangezien de rondweg op termijn nodig is, heeft de Raad in haar vergadering op 26 juni 2008 ingestemd met het versneld realiseren (voor 2025) van een rondweg om de kern Pijnacker. Zo kan de gemeente mogelijk ook eerder profiteren van de voordelen van de rondweg.
4.11.2 Onderzoek
Het doel van de Komkommerweg is het ontlasten van de wegen door de kern Pijnacker en Delfgauw, waarbij het (vracht)verkeer vanuit de glastuinbouw wordt afgewikkeld via de Komkommerweg. De aanleg van de (verlengde) Komkommerweg tussen de Delftsestraatweg en de N470 betekent een snellere ontsluiting van het Duurzame Glastuinbouwgebied Pijnacker West en draagt bij aan een aantrekkelijk klimaat voor verdere economische ontwikkeling van dit glastuinbouwgebied. Ook ontlast de Komkommerweg de kernen Pijnacker en Delfgauw van (vracht-)verkeer waarmee zowel de leefbaarheid als de woonkwaliteit toeneemt. Met de Komkommerweg investeert de gemeente in een eerste stap van een toekomstige hoofdverkeersstructuur rond Pijnacker-West.
In de ProjectMer “Duurzame glastuinbouw Pijnacker-Nootdorp” (Tauw, 10 mei 2010, 2353-89) is onder meer beschreven hoeveel verkeersbewegingen per etmaal naar verwachting over de Komkommerweg zullen plaatsvinden. Dit zijn er naar verwachting 8.000-10.000, wat enerzijds een deel van de “autonome groei” van de verkeersbewegingen opvangt maar voornamelijk de bewegingen door Delfgauw en Pijnacker vermindert.
De Komkommerweg maakt deel uit van het vastgestelde bestemmingsplan Duurzame Glastuinbouwgebieden en is daarin uitgebreid onderzocht op akoestische en andere milieueffecten (o.a. in de Projectmer). In dit bestemmingsplan wordt de aansluiting van de Komkommerweg op de N470 door middel van een rotonde mogelijk gemaakt.
Hieronder is weergegeven op welke wijze deze aansluiting zal plaatsvinden. In bijlage 1 is een grotere weergave opgenomen.
Afbeelding - Technische detailuitwerking rotonde Komkommerweg
Relatie rotonde Komkommerweg en mogelijke westelijke randweg om Pijnacker
In de Structuurvisie Pit! wordt de mogelijkheid geschetst om een westelijke randweg aan te leggen in het verlengde van de nieuwe Komkommerweg. Een westelijke randweg wordt met dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. Indien besloten wordt een dergelijk tracé aan te leggen zal hiervoor een aparte procedure gevoerd moeten worden waartegen beroep aangetekend kan worden. Bij deze aparte procedure zullen ook de effecten op het onderliggende wegennet en het milieu onderzocht moeten worden.
Vooralsnog heeft alleen besluitvorming plaatsgevonden over de aanleg van de (verlengde) Komkommerweg en is de aanleg van de rotonde noodzakelijk voor het functioneren van deze weg.
4.11.3 Conclusie
Een groot deel van de rotonde die noodzakelijk is voor de aansluiting van de Komkommerweg op de N470 valt binnen dit bestemmingsplan. De rotonde heeft, net als de rest van de N470, de bestemming Verkeer - Wegverkeer.
Het aspect infrastructuur vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
De planmethodiek is afgestemd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen van de DURPstandaarden 2008. Daarbij is de indelingsopzet van de aangegeven hoofdgroepen van bestemmingen gehanteerd. Daarnaast zijn de standaardregels van de gemeente Pijnacker-Nootdorp gehanteerd.
5.1 Verbeelding
De verbeelding (vroeger: plankaart) bestaat, in de analoge, papieren versie, uit 3 kaartbladen, schaal 1:2.000. Op de verbeelding wordt met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de verbeelding met aanduidingen nadere regels aangegeven. De verbeelding is volgens IMRO 2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening) getekend. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners, en is het plan via internet te raadplegen.
5.2 Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
Voor het opstellen van de regels zijn de standaardregels van de gemeente Pijnacker-Nootdorp als basis genomen (versie januari 2009, geactualiseerd 2010/2011 vanwege invoering Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)).
De regels zijn onderverdeeld in de volgende hoofdstukken:
- Inleidende regels
- Bestemmingsregels
- Algemene regels
- Overgangs- en slotregels
5.3 Inleidende Regels
In de inleidende regels van het plan zijn de begripsbepalingen en de wijze van meten opgenomen. Een aantal van deze begrippen en regels is letterlijk zo voorgeschreven.
5.4 Bestemmingsregels
Agrarisch - Paardenhouderij
Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor een paardenhouderij en de bijbehorende weide en voorzieningen. Voor de paardenhouderij zelf is een bouwvlak opgenomen. Het is uitsluitend toegestaan binnen dit bouwvlak gebouwen op te richten.
Agrarisch - Weide
Deze gronden zijn onder andere bestemd voor weide, hobbymatig grondgebonden agrarisch gebruik en extensieve openluchtrecreatie. Alleen bestaande bebouwing is toegestaan en tevens andere bouwwerken, zoals erf- of perceelsafscheidingen en stapmolens.
Voor het gebruik van deze gronden als paardenbak geldt een omgevingsvergunningplicht. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze te verlenen, mits het gaat om hooguit één paardenbak per woning, zolang deze in de nabijheid van de woonbesestemming wordt gerealiseerd en er geen verlichting wordt aangebracht.
Voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden die de karakteristiek van deze gronden kunnen aantasten geldt eveneens een omgevingsvergunningplicht. Zo is het bijvoorbeeld niet toegestaan de weidegronden te bebossen. Werkzaamheden in het kader van normaal beheer en onderhoud zijn van de omgevingsvergunningplicht uitgezonderd.
Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden
Deze gronden zijn onder andere bedoeld voor grondgebonden agrarische bedrijvigheid, de instandhouding van natuur- en landschapswaarden en extensieve openluchtrecreatie. Er geldt een omgevingsvergunningplicht voor bepaalde werken en werkzaamheden die de landschaps- of natuurwaarden kunnen aantasten. Sommige werken en werkzaamheden, zoals die in het kader van normaal beheer en onderhoud, zijn uitgezonderd van de omgevingsvergunningplicht.
Bedrijf
Deze bestemming geldt voor de niet-agrarische bedrijven in het plangebied inclusief de bijbehorende voorzieningen. Het agrarisch hulpbedrijf heeft de nadere aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - agrarisch hulpbedrijf' gekregen. Het is niet toegestaan hier detailhandel op te richten of bijvoorbeeld bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Burgemeester en wethouders zijn bevoegd hiervan af te wijken door middel van een omgevingsvergunning.
Natuur
De aanwezige natuur in het plangebied heeft deze bestemming gekregen. Deze gronden zijn bedoeld voor de instandhouding en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden, watergangen, sloten en andere waterpartijen, extensieve openluchtrecreatie en waterberging. Het oprichten van gebouwen is niet toegestaan. Burgemeester en wethouders kunnen hier echter van afwijken door middel van een omgevingsvergunning, mits de noodzaak is aangetoond en de natuur- en landschapswaarden niet worden aangetast.
Voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden geldt een omgevingsvergunningplicht. Uitgezonderd hiervan zijn onder andere werken en werkzaamheden in het kader van normaal beheer en onderhoud.
Verkeer - Fiets- en voetpaden
De aanwezige fiets- en voetpaden in het plangebied zijn op deze manier bestemd. Dit geldt tevens voor de bermen en andere groenvoorzieningen. Daar waar sprake is van een brug en water is de aanduiding 'brug' opgenomen. Op gronden met deze bestemming mogen alleen andere bouwwerken worden gebouwd, zoals bruggen en duikers, lichtmasten, verkeerstekens en straatmeubilair.
Verkeer - Railverkeer
Het aanwezige spoor van de RandstadRail, inclusief de bijbehorende voorzieningen, heeft deze bestemming gekregen. Voor het bouwen van andere bouwwerken, zoals bovenleiding- of seinmasten, geldt een maximale hoogte.
Verkeer - Wegverkeer
Deze gronden zijn onder andere bestemd voor wegen, inclusief de bijbehorende voorzieningen, fiets- en voetpaden, bushaltes, bermen en andere groenvoorzieningen. Voor het oprichten van gebouwen geldt een maximum oppervlakte en bouwhoogte. Voor bouwwerken, zoals lichtmasten, informatieborden en verkeerstedens geldt een maximale bouwhoogte. Tevens is het aantal banen voor de weg ook beperkt.
Water
Deze bestemming is toegekend aan het water in het plangebied, inclusief de bijbehorende taluds en oevers. Ter plaatse van de aanduiding 'brug' is tevens een ontsluitingspad toegestaan. Voor het oprichten van bouwwerken geldt een maximale bouwhoogte.
Wonen
In het plangebied aanwezige burgerwoningen hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. Voor de woningen is een bouwvlak opgenomen. De goot- en bouwhoogte van de woningen is aangegeven op de verbeelding. Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht. Voor andere bouwwerken, zoals pergola's en erf- of perceelsafscheidingen geldt een maximale bouwhoogte.
Binnen de bestemming is het tevens toegestaan beroep aan huis uit te oefenen. Daarbij valt te denken aan bijvoorbeeld een administratief, medisch, therapeutisch, educatief of maatschappelijk beroep, waaronder kinderopvang of een kapper. Dit moet echter ondergeschikt zijn aan de woonfunctie en daarom is de oppervlakte van het beroep aan huis gebonden aan een maximum.
Het gebruik van bijbehorende bouwwerken voor bewoning is aangemerkt als een gebruik dat in strijd is met de bestemming, voor zover deze bijbehorende bouwwerken op een afstand van meer dan 3 m van de woning liggen.
Ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis zijn burgemeester en wethouders bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bestemmingsplan. Het bedrijf aan huis moet evenals beroep aan huis ondergeschikt zijn aan de woonfunctie en is daarom gebonden aan een maximum oppervlakte. Het bedrijf mag maximaal categorie 1 bedragen, of daarmee gelijk worden gesteld voor wat betreft de gevolgen voor de omgeving. Welke categorie een bedrijf heeft is aangegeven in de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Leiding - Brandstof
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor gronden waar een brandstofleiding doorheen loopt. Naast de hoofdbestemming, zijn deze gronden ook bestemd voor de brandstoftransportleiding en de daarbij behorende voorzieningen. Op de verbeelding is de leiding met een hartlijn weergegeven. De dubbelbestemming geldt als bebouwingsvrije zone. Het is hier uitsluitend toegestaan bouwwerken op te richten ten behoeve van de leiding, of ter vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Voor bepaalde werken en werkzaamheden, zoals graafwerkzaamheden of het aanbrengen van diepwortelende beplanting, geldt een omgevingsvergunningplicht. Werken of werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud zijn wel toegestaan.
Leiding - CO2
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor gronden waar een CO2-leiding doorheen loopt. Naast de hoofdbestemming, zijn deze gronden ook bestemd voor de CO2-leiding en de daarbij behorende voorzieningen. Op de verbeelding is de leiding met een hartlijn weergegeven. De dubbelbestemming geldt als bebouwingsvrije zone. Het is hier uitsluitend toegestaan bouwwerken op te richten ten behoeve van de leiding, of ter vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Voor bepaalde werken en werkzaamheden, zoals graafwerkzaamheden of het aanbrengen van diepwortelende beplanting, geldt een omgevingsvergunningplicht. Werken of werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud zijn wel toegestaan.
Leiding - Hoogspanning
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor gronden waar een ondergrondse hoogspanningsleiding doorheen loopt. Naast de hoofdbestemming, zijn deze gronden ook bestemd voor de hoogspanningsleiding en de daarbij behorende voorzieningen. Op de verbeelding is de leiding met een hartlijn weergegeven. De dubbelbestemming geldt als bebouwingsvrije zone. Het is hier uitsluitend toegestaan bouwwerken op te richten ten behoeve van de leiding, of ter vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Voor bepaalde werken en werkzaamheden, zoals graafwerkzaamheden of het aanbrengen van diepwortelende beplanting, geldt een omgevingsvergunningplicht. Werken of werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud zijn wel toegestaan.
Leiding - Hoogspanningsverbinding
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor gronden waar een bovengrondse hoogspanningsverbinding overheen loopt. Naast de hoofdbestemming, zijn deze gronden ook bestemd voor de hoogspanningsverbinding en de daarbij behorende voorzieningen. Op de verbeelding is de verbinding met een hartlijn weergegeven. De dubbelbestemming geldt als bebouwingsvrije zone. Het is hier uitsluitend toegestaan bouwwerken op te richten ten behoeve van de verbinding, of ter vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en de bouwhoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Voor bepaalde werken en werkzaamheden, zoals het ophogen en afgraven van gronden of het aanbrengen van beplantingen en bomen, geldt een omgevingsvergunningplicht. Werken of werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud zijn wel toegestaan.
Waarde - Archeologie 2 en 3
Deze dubbelbestemmingen zijn opgenomen voor die gronden die mede bestemd zijn voor de bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden. Voor bepaalde werken en werkzaamheden, zoals graafwerkzaamheden of het aanbrengen van diepwortelende beplantingen, geldt een omgevingsvergunningplicht. Werken of werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud zijn wel toegestaan. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de ligging van deze dubbelbestemmingen te verschuiven, vergroten/verkleinen of te verwijderen, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden daartoe aanleiding geeft.
Waarde - Ecologie
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor die gronden die mede bestemd zijn voor de instandhouding en ontwikkeling van natuurwaarden ecologische netwerken en beschermde groei- en verblijfplaatsen. Voor bepaalde werken en werkzaamheden, zoals het aanleggen van paden, het rooien of aanplanten van bomen of andere houtgewassen, geldt een omgevingsvergunningplicht. Werken of werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud zijn wel toegestaan.
5.5 Algemene Regels
Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling beoogt te voorkomen dat dezelfde oppervlakte aan grond meermaals wordt gebruikt als berekeningsgrondslag voor het toestaan van bouwplannen, waardoor er op een bepaald stuk grond in de praktijk meer wordt gebouwd dan in het bestemmingsplan de bedoeling is.
De formulering van de overgangsregels is letterlijk zo voorgeschreven door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Algemene bouwregels
Deze regels dienen om te voorkomen dat bouwwerken die qua plaats en afmetingen afwijken van de bestemmings- en andere regels, maar wel legaal tot stand zijn gekomen, ten onrechte onder het overgangsrecht komen te vallen.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is aangegeven welk gebruik van gronden en bouwwerken in strijd is met de betreffende bestemming. Het gaat onder andere om het gebruik van gronden en bouwerken als of ten behoeve van een seksinrichting.
Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de geldende oppervlakte van bestemmings- en bouwvlakken en van aanduidingen met maximaal 10% te verkleinen of te vergroten. De grenzen van deze vlakken mogen met niet meer dan 10 m worden verschoven.
Tevens zijn burgemeester en wethouders bevoegd om de Staat van Bedrijfsactiviteitente wijzigen, waarbij bedrijven aan de lijst mogen worden toegevoegd dan wel geschrapt of de categorie-indeling worden veranderd.
5.6 Overgangs- En Slotregels
Het overgangsrecht dient om bouwwerken en gebruiksvormen, die in het verleden legaal zijn gerealiseerd maar nu afwijken van het nieuwe plan, (voorlopig) gehandhaafd respectievelijk voortgezet mogen worden. Zolang voldaan wordt aan de overgangsregels, worden deze bouwwerken en gebruiksvormen gedoogd.
De formulering van de overgangsregels is letterlijk zo voorgeschreven door het Bro.
In de slotregel is de naam van het bestemmingsplan opgenomen.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de motivering van het bestemmingsplan is reeds aangegeven, dat het onderhavige bestemmingsplan gericht is op het bevestigen en regelen van het huidig gebruik, het (zonodig) vastleggen van ruimtelijke kenmerken van de bebouwde en onbebouwde ruimte en het actualiseren van de bestemmingsregeling. Bij dit laatste is ook van belang invulling te geven aan de behoefte aan globaliteit en flexibiliteit in de regeling. Ook is het bestemmingsplan erop gericht om het gemeentebestuur een flexibel instrument in handen te geven om sturing te geven aan eventuele ontwikkelingen in het plangebied. Er worden geen nieuwe bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan brengt als zodanig geen financiële consequenties met zich mee voor de gemeente. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan in voldoende mate aangetoond.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Voorontwerp bestemmingsplan
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp bestemmingsplan toegezonden naar de diverse overlegpartners.
Tevens is het voorontwerp bestemmingsplan met ingang van 4 oktober 2012 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de termijn van terinzageligging konden de inwoners van de gemeente Pijnacker-Nootdorp en belanghebbenden in deze gemeente een schriftelijke, digitale of mondelinge inspraakreactie indienen. Ondersteunend aan deze terinzagelegging heeft de gemeente op maandag 15 oktober 2012 een inloopavond over het voorontwerp bestemmingsplan verzorgd.
Naar aanleiding van het voorontwerp zijn 6 inspraakreacties binnengekomen, alsmede 6 vooroverlegreacties van andere overheden/instanties. Het gemeentelijke standpunt met betrekking tot de ingediende reacties is verwoord in de Nota van Beantwoording inspraak- en vooroverlegreacties voorontwerpbestemmingsplan N470 2012, zoals opgenomen in bijlage 6. In het ontwerp bestemmingsplan is het gemeentelijke standpunt naar aanleiding van de inspraak- en overlegreacties verwerkt.
Ontwerp bestemmingsplan
Met ingang van 21 februari 2013 heeft het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegen. Dit is op 20 februari 2013 gepubliceerd in de Telstar en Staatscourant. Gedurende een periode van zes weken kon een ieder een zienswijze worden ingediend. Er zijn 3 zienswijzen ontvangen. Aan de indieners van de zienswijzen is de mogelijkheid geboden om de zienswijze nader toe te lichten aan de gemeenteraad op 23 april 2013. Hiervan heeft één betrokkene gebruik gemaakt.
Het college heeft de ingediende zienswijzen van een concept-beantwoording voorzien in de vorm van een Nota van Beantwoording zienswijzen (inclusief Staat van Wijzigingen), zoals respectievelijk opgenomen in de bijlagen 7 en 8.
Vervolgens heeft de gemeenteraad naar aanleiding van het ontwerp bestemmingsplan én de hiertegen ingebrachte zienswijzen, het bestemmingsplan op 27 juni 2013 vastgesteld. Tegen dit vastgestelde bestemmingsplan kunnen, kort gezegd, zij die een zienswijze hebben ingediend, beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen die punten die door de gemeenteraad gewijzigd vastgesteld zijn, staat voor een ieder beroep open. Deze hoogste bestuursrechter zal naar aanleiding van de eventueel binnengekomen beroepen een besluit nemen.
6.3 Handhavingsaspecten
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving ligt bij de gemeente. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de duurzame bescherming van mens en omgeving te waarborgen.
Binnen het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Woningwet. Bij overtreding van deze regelgeving moet gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning, het handelen zonder of in afwijking van een noodzakelijke aanlegvergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een afwijking.
Handhaving wordt onderscheiden in preventieve en repressieve handhaving. Preventieve handhaving bestaat uit actief toezicht door of namens de gemeente door bijvoorbeeld regelmatige controles op de uitvoering van vergunningen. Voorts bestaat preventieve handhaving uit het opstellen van duidelijke en maatschappelijk geaccepteerde regels en uit communicatie en voorlichting. Repressieve handhaving bestaat uit de aanwending van publiekrechtelijke middelen bij geconstateerde overtredingen, zoals het opleggen van een dwangsom of het uitoefenen van bestuursdwang.
Daarnaast is het mogelijk strafrechtelijke middelen toe te passen en privaatrechtelijke actie te ondernemen bij inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. Repressieve handhaving heeft als primaire doel een einde te maken aan een specifieke overtreding van de Wro of de Woningwet.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Deze bijlage is ontleend aan "Bedrijven en milieuzonering", Sdu Uitgevers bv, Den Haag (2009).
Categorale bedrijfsindeling AmerAdviseurs bv R.O. Amersfoort (v1; d.d. 2009)
AFSTANDEN IN METERS | INDICES | |||||||||
SBI-CODE | OMSCHRIJVING | GEUR | STOF | GELUID | GEVAAR | CATEGORIE | VERKEER | BODEM | LUCHT | |
Tabel 1: Bedrijven | ||||||||||
01 | LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW | |||||||||
016 | Dienstverlening t.b.v. de landbouw: | |||||||||
016 | - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. > 500 m² | 30 | 10 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | |||
016 | - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o.<= 500 m² | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
016 | - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. > 500 m² | 30 | 10 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | |||
016 | - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m² | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
0162 | KI-stations | 30 | 10 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
03 | VISSERIJ- EN VISTEELTBEDRIJVEN | |||||||||
0312 | Binnenvisserijbedrijven | 50 | 0 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | |||
032 | Vis- en schaaldierkwekerijen | |||||||||
032 | - visteeltbedrijven | 50 | 0 | 50 | 0 | 3.1 | 1 | |||
10, 11 | VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN | |||||||||
101, 102 | Slachterijen en overige vleesverwerking: | |||||||||
101 | - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 1000 m² | 50 | 0 | 50 | 30 | 3.1 | 1 | |||
101 | - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 200 m² | 30 | 0 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | |||
101, 102 | - loonslachterijen | 50 | 0 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | |||
108 | - vervaardiging van snacks en vervaardiging van kant-en-klaar-maaltijden met p.o. < 2.000 m² | 50 | 0 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | |||
102 | Visverwerkingsbedrijven: | |||||||||
102 | - verwerken anderszins: p.o. <= 300 m² | 50 | 10 | 30 | 10 | 3.1 | 1 | |||
1031 | Aardappelproducten fabrieken: | |||||||||
1031 | - vervaardiging van snacks met p.o. < 2.000 m² | 50 | 10 | 50 | 50 | R | 3.1 | 1 | ||
1032, 1039 | Groente- en fruitconservenfabrieken: | |||||||||
1052 | - consumptie-ijsfabrieken: p.o. <= 200 m² | 10 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
1071 | Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen: | |||||||||
1071 | - v.c. < 7500 kg meel/week, bij gebruik van charge-ovens | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
10821 | Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk: | |||||||||
10821 | - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. <= 200 m² | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
10821 | - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. <= 200 m² | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
1073 | Deegwarenfabrieken | 50 | 30 | 10 | 10 | 3.1 | 2 | |||
1102 t/m 1104 | Vervaardiging van wijn, cider e.d. | 10 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
13 | VERVAARDIGING VAN TEXTIEL | |||||||||
133 | Textielveredelingsbedrijven | 50 | 0 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | B | ||
139 | Vervaardiging van textielwaren | 10 | 0 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | |||
139, 143 | Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen | 0 | 10 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | |||
14 | VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT | |||||||||
141 | Vervaardiging kleding van leer | 30 | 0 | 50 | 0 | 3.1 | 1 | |||
141 | Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer) | 10 | 10 | 30 | 10 | 2 | 2 | |||
142, 151 | Bereiden en verven van bont; vervaardiging van artikelen van bont | 50 | 10 | 10 | 10 | 3.1 | 1 | B | L | |
15 | VERVAARDIGING VAN LEER EN LEDERWAREN (EXCL. KLEDING) | |||||||||
151 | Lederwarenfabrieken (excl. kleding en schoeisel) | 50 | 10 | 30 | 10 | 3.1 | 2 | |||
152 | Schoenenfabrieken | 50 | 10 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | |||
16 | HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D. | |||||||||
16102 | Houtconserveringsbedrijven: | |||||||||
16102 | - met zoutoplossingen | 10 | 30 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | B | ||
162 | Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m² | 0 | 30 | 50 | 0 | 3.1 | 1 | |||
162902 | Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken | 10 | 10 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
17 | VERVAARDIGING VAN PAPIER, KARTON EN PAPIER- EN KARTONWAREN | |||||||||
1712 | Papier- en kartonfabrieken: | |||||||||
1712 | - p.c. < 3 t/u | 50 | 30 | 50 | 30 | R | 3.1 | 1 | ||
58 | UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA | |||||||||
18129 | Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen | 10 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | B | ||
1814 | Grafische afwerking | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
1814 | Binderijen | 30 | 0 | 30 | 0 | 2 | 2 | |||
1813 | Grafische reproductie en zetten | 30 | 0 | 10 | 10 | 2 | 2 | B | ||
1814 | Overige grafische activiteiten | 30 | 0 | 30 | 10 | 2 | 2 | B | ||
182 | Reproductiebedrijven opgenomen media | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
20 | VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUCTEN | |||||||||
2120 | Farmaceutische productenfabrieken: | |||||||||
2120 | - formulering en afvullen geneesmiddelen | 50 | 10 | 50 | 50 | R | 3.1 | 2 | B | L |
2120 | - verbandmiddelenfabrieken | 10 | 10 | 30 | 10 | 2 | 2 | |||
205903 | Chemische kantoorbenodigdhedenfabrieken | 50 | 10 | 50 | 50 | R | 3.1 | 3 | B | |
22 | VERVAARDIGING VAN PRODUCTEN VAN RUBBER EN KUNSTSTOF | |||||||||
221102 | Loopvlakvernieuwingsbedrijven: | |||||||||
221102 | - vloeropp. < 100 m² | 50 | 10 | 30 | 30 | 3.1 | 1 | |||
222 | Kunststofverwerkende bedrijven: | |||||||||
222 | - productie van verpakkingsmateriaal en assemblage van kunststofbouwmaterialen | 50 | 30 | 50 | 30 | 3.1 | 2 | |||
23 | VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUCTEN | |||||||||
231 | Glasbewerkingsbedrijven | 10 | 30 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | |||
232, 234 | Aardewerkfabrieken: | |||||||||
232, 234 | - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW | 10 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | L | ||
237 | Natuursteenbewerkingsbedrijven: | |||||||||
237 | - zonder breken, zeven en drogen: p.o. <= 2.000 m² | 10 | 30 | 50 | 0 | 3.1 | 1 | |||
2391 | Slijp- en polijstmiddelen fabrieken | 10 | 30 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | |||
25, 31 | VERVAARD. EN REPARATIE VAN PRODUCTEN VAN METAAL (EXCL. MACH./TRANSPORTMIDD.) | |||||||||
251, 331 | Constructiewerkplaatsen | |||||||||
251, 331 | - gesloten gebouw, p.o. < 200 m² | 30 | 30 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | |||
255, 331 | Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., p.o. < 200 m² | 30 | 30 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | B | ||
2562, 3311 | Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. <200 m² | 10 | 30 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | B | ||
259, 331 | Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. <200 m² | 30 | 30 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | B | ||
26, 28, 33 | VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS | |||||||||
26, 28, 33 | Kantoormachines- en computerfabrieken incl. reparatie | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
26, 27, 33 | VERVAARDIGING VAN OVER. ELEKTR. MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDH. | |||||||||
293 | Elektrotechnische industrie n.e.g. | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
26, 33 | VERVAARDIGING VAN AUDIO-, VIDEO-, TELECOM-APPARATEN EN -BENODIGDH. | |||||||||
261, 263, 264, 331 | Vervaardiging van audio-, video- en telecom-apparatuur e.d. incl. reparatie | 30 | 0 | 50 | 30 | 3.1 | 2 | B | ||
2612 | Fabrieken voor gedrukte bedrading | 50 | 10 | 50 | 30 | 3.1 | 1 | B | ||
26, 32, 33 | VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN | |||||||||
26, 32, 33 | Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. incl. reparatie | 30 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
30 | VERVAARDIGING VAN TRANSPORTMIDDELEN (EXCL. AUTO'S, AANHANGWAGENS) | |||||||||
301, 3315 | Scheepsbouw- en reparatiebedrijven: | |||||||||
301, 3315 | - houten schepen | 30 | 30 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | B | ||
31 | VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G. | |||||||||
9524 | Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m² | 0 | 10 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
321 | Fabricage van munten, sieraden e.d. | 30 | 10 | 10 | 10 | 2 | 1 | B | ||
322 | Muziekinstrumentenfabrieken | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 | 2 | |||
323 | Sportartikelenfabrieken | 30 | 10 | 50 | 30 | 3.1 | 2 | |||
324 | Speelgoedartikelenfabrieken | 30 | 10 | 50 | 30 | 3.1 | 2 | |||
32991 | Sociale werkvoorziening | 0 | 30 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
32999 | Vervaardiging van overige goederen n.e.g. | 30 | 10 | 50 | 30 | 3.1 | 2 | |||
35 | PRODUCTIE EN DISTRIB. VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER | |||||||||
35 | Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen: | |||||||||
35 | - < 10 MVA | 0 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | B | ||
35 | - 10 - 100 MVA | 0 | 0 | 50 | 30 | 3.1 | 1 | B | ||
35 | Gasdistributiebedrijven: | |||||||||
35 | - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinst. Cat. A | 0 | 0 | 10 | 10 | 1 | 1 | |||
35 | - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C | 0 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
35 | - gasontvang- en -verdeelstations, cat. D | 0 | 0 | 50 | 50 | R | 3.1 | 1 | ||
35 | Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt: | |||||||||
35 | - blokverwarming | 10 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
36 | WINNING EN DISTRIBUTIE VAN WATER | |||||||||
36 | Waterwinning-/ bereiding- bedrijven: | |||||||||
36 | - bereiding met chloorbleekloog e.d. en/of straling | 10 | 0 | 50 | 30 | 3.1 | 1 | |||
36 | Waterdistributiebedrijven met pompvermogen: | |||||||||
36 | - < 1 MW | 0 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
41, 42, 43 | BOUWNIJVERHEID | |||||||||
41, 42, 43 | - bouwbedrijven algemeen: b.o. <= 2.000 m² | 10 | 30 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | B | ||
41, 42, 43 | Aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. > 1000 m² | 10 | 30 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | B | ||
41, 42, 43 | - aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m² | 0 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | B | ||
45, 47 | HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS | |||||||||
451, 452, 454 | Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven | 10 | 0 | 30 | 10 | 2 | 2 | B | ||
45204 | Autobeklederijen | 0 | 0 | 10 | 10 | 1 | 1 | |||
45204 | Autospuitinrichtingen | 50 | 30 | 30 | 30 | R | 3.1 | 1 | B | L |
45205 | Autowasserijen | 10 | 0 | 30 | 0 | 2 | 3 | |||
453 | Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires | 0 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
46 | GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING | |||||||||
461 | Handelsbemiddeling (kantoren) | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
4621 | Grth in akkerbouwproducten en veevoeders | 30 | 30 | 50 | 30 | R | 3.1 | 2 | ||
4622 | Grth in bloemen en planten | 10 | 10 | 30 | 0 | 2 | 2 | |||
4624 | Grth in huiden, vellen en leder | 50 | 0 | 30 | 0 | 3.1 | 2 | |||
46217, 4631 | Grth in ruwe tabak, groenten, fruit en consumptie-aardappelen | 30 | 10 | 30 | 50 | R | 3.1 | 2 | ||
4632, 4633 | Grth in vlees, vleeswaren, zuivelproducten, eieren, spijsoliën | 10 | 0 | 30 | 50 | R | 3.1 | 2 | ||
4634 | Grth in dranken | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 2 | |||
4635 | Grth in tabaksproducten | 10 | 0 | 30 | 0 | 2 | 2 | |||
4636 | Grth in suiker, chocolade en suikerwerk | 10 | 10 | 30 | 0 | 2 | 2 | |||
4637 | Grth in koffie, thee, cacao en specerijen | 30 | 10 | 30 | 0 | 2 | 2 | |||
4638, 4639 | Grth in overige voedings- en genotmiddelen | 10 | 10 | 30 | 10 | 2 | 2 | |||
464, 46733 | Grth in overige consumentenartikelen | 10 | 10 | 30 | 10 | 2 | 2 | |||
46499 | Grth in vuurwerk en munitie: | |||||||||
46499 | - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton | 10 | 0 | 30 | 10 | V | 2 | 2 | ||
46499 | - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag 10 tot 50 ton | 10 | 0 | 30 | 50 | V | 3.1 | 2 | ||
46499 | - munitie | 0 | 0 | 30 | 30 | 2 | 2 | |||
46711 | Grth in vaste brandstoffen: | |||||||||
46711 | - klein, lokaal verzorgingsgebied | 10 | 50 | 50 | 30 | 3.1 | 2 | |||
4673 | Grth in hout en bouwmaterialen: | |||||||||
4673 | - algemeen: b.o. > 2000 m² | 0 | 10 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | |||
4673 | - algemeen: b.o. <= 2000 m² | 0 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
46735 | zand en grind: | |||||||||
46735 | - algemeen: b.o. <= 200 m² | 0 | 10 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
4674 | Grth in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur: | |||||||||
4674 | - algemeen: b.o. > 2.000 m² | 0 | 0 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | |||
4674 | - algemeen: b.o. < = 2.000 m² | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
46752 | Grth in kunstmeststoffen | 30 | 30 | 30 | 30 | R | 2 | 1 | ||
4676 | Grth in overige intermediaire goederen | 10 | 10 | 30 | 10 | 2 | 2 | |||
4677 | - autosloperijen: b.o. <= 1000 m² | 10 | 10 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | B | ||
4677 | - overige groothandel in afval en schroot: b.o. <= 1000 m² | 10 | 10 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | B | ||
466 | Grth in machines en apparaten: | |||||||||
466 | - overige | 0 | 10 | 50 | 0 | 3.1 | 2 | |||
466, 469 | Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d. | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 2 | |||
47 | DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN | |||||||||
4791 | Postorderbedrijven | 0 | 0 | 50 | 0 | 3.1 | 2 | |||
952 | Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) | 0 | 0 | 10 | 10 | 1 | 1 | |||
55 | LOGIES-, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING | |||||||||
562 | Cateringbedrijven | 10 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
49 | VERVOER OVER LAND | |||||||||
493 | Taxibedrijven | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 2 | |||
494 | - Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks) b.o. <= 1000 m² | 0 | 0 | 50 | 30 | 3.1 | 2 | |||
495 | Pomp- en compressorstations van pijpleidingen | 0 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | B | ||
52 | DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER | |||||||||
52102, 52109 | Distributiecentra, pak- en koelhuizen | 30 | 10 | 50 | 50 | R | 3.1 | 2 | ||
52109 | Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte) | 0 | 0 | 30 | 10 | 2 | 2 | |||
5221 | Autoparkeerterreinen, parkeergarages | 10 | 0 | 30 | 0 | 2 | 3 | L | ||
53 | POST EN TELECOMMUNICATIE | |||||||||
531, 532 | Post- en koeriersdiensten | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 2 | |||
61 | Telecommunicatiebedrijven | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
61 | zendinstallaties: | |||||||||
61 | - FM en TV | 0 | 0 | 0 | 10 | 1 | 1 | |||
61 | - GSM en UMTS-steunzenders (indien omgevingsvergunningplichtig) | 0 | 0 | 0 | 10 | 1 | 1 | |||
77 | VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN | |||||||||
7711 | Personenautoverhuurbedrijven | 10 | 0 | 30 | 10 | 2 | 2 | |||
7712, 7739 | Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (excl. personenauto's) | 10 | 0 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | |||
773 | Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen | 10 | 0 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | B | ||
772 | Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g. | 10 | 10 | 30 | 10 | 2 | 2 | |||
62 | COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE | |||||||||
62 | Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
58, 63 | Datacentra | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
72 | SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK | |||||||||
721 | Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk | 30 | 10 | 30 | 30 | R | 2 | 1 | ||
722 | Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
63, 69tm71, 73, 74, 77, 78, 80tm82 | OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING | |||||||||
812 | Reinigingsbedrijven voor gebouwen | 50 | 10 | 30 | 30 | 3.1 | 1 | B | ||
74203 | Foto- en filmontwikkelcentrales | 10 | 0 | 30 | 10 | 2 | 2 | B | ||
82992 | Veilingen voor huisraad, kunst e.d. | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 2 | |||
84 | OPENBAAR BESTUUR, OVERHEIDSDIENSTEN, SOCIALE VERZEKERINGEN | |||||||||
8425 | Brandweerkazernes | 0 | 0 | 50C | 0 | 3.1 | 1 | |||
37, 38, 39 | MILIEUDIENSTVERLENING | |||||||||
3700 | rioolgemalen | 30 | 0 | 10 | 0 | 2 | 1 | |||
381 | Vuilophaal-, straatreinigingsbedrijven e.d. | 50 | 30 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | |||
381 | Gemeentewerven (afval-inzameldepots) | 30 | 30 | 50 | 30 | R | 3.1 | 2 | B | |
382 | Afvalverwerkingsbedrijven: | |||||||||
382 | - pathogeen afvalverbranding (voor ziekenhuizen) | 50 | 10 | 30 | 10 | 3.1 | 1 | L | ||
382 | - verwerking fotochemisch en galvano-afval | 10 | 10 | 30 | 30 | R | 2 | 1 | B | L |
59 | CULTUUR, SPORT EN RECREATIE | |||||||||
591, 592, 601, 602 | Studio's (film, TV, radio, geluid) | 0 | 0 | 30 | 10 | 2 | 2 | |||
931 | Skelter- en kartbanen, in een hal | 10 | 0 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | |||
931 | Sportscholen, gymnastiekzalen | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 2 | |||
96 | OVERIGE DIENSTVERLENING | |||||||||
96011 | Wasserijen en strijkinrichtingen | 30 | 0 | 50 | 30 | 3.1 | 2 | |||
96011 | Tapijtreinigingsbedrijven | 30 | 0 | 50 | 30 | 3.1 | 2 | L | ||
96012 | Chemische wasserijen en ververijen | 30 | 0 | 30 | 30 | R | 2 | 2 | B | L |
96013 | Wasverzendinrichtingen | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
96013 | Wasserettes, wassalons | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
9602 | Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
9313, 9604 | Fitnesscentra, badhuizen en sauna-baden | 10 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
9609 | Persoonlijke dienstverlening n.e.g. | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
Tabel 2: Opslagen en installaties | ||||||||||
0 | OPSLAGEN | |||||||||
1 | butaan, propaan, LPG (in tanks): | |||||||||
1 | - bovengronds, < 2 m³ | - | - | - | 30 | 2 | - | |||
1 | - bovengronds, 2 - 8 m³ | - | - | - | 50 | 3.1 | - | |||
2 | niet reactieve gassen (incl. zuurstof), gekoeld | - | - | - | 50 | 3.1 | - | |||
3 | brandbare vloeistoffen (in tanks): | |||||||||
3 | - ondergronds, K1/K2/K3-klasse | 10 | - | - | 10 | 1 | - | B | ||
3 | - bovengronds, K1/K2-kl.: < 10 m³ | 10 | - | - | 50 | 3.1 | - | B | ||
3 | - bovengronds, K3-klasse: < 10 m³ | 10 | - | - | 10 | 2 | - | B | ||
3 | - bovengronds, K3-klasse: 10 - 1000 m³ | 30 | - | - | 50 | 3.1 | - | B | ||
4 | Overige gevaarlijke stoffen in tanks: | |||||||||
4 | - bovengronds < 10 m³ en onder drempelwaarde BRZO | 10 | - | - | 10 | 1 | - | |||
4 | - overige opslagen onder drempelwaarde BRZO | 30 | - | - | 50 | 3.1 | - | |||
5 | Gevaarlijke stoffen (incl. bestrijdingsmiddelen) in emballage of in gasflessen: | |||||||||
5 | - kleine hoeveelheden < 10 ton | - | - | - | 10 | 1 | - | |||
5 | - beperkte hoeveelheden (< 150 ton) en hoog beschermingsniveau | - | - | - | 30 | 2 | - | |||
6 | ontplofbare stoffen en munitie: | |||||||||
6 | - < 250.000 patronen en < 25 kg NEM (netto explosieve massa) overig gevarensubklasse 1.4 | - | - | - | 10 | 1 | - | |||
6 | - >= 250.000 patronen en >= 25 kg NEM (netto explosieve massa) overig gevarensubklasse 1.4 | - | - | - | 30 | 2 | - | |||
8 | kunstmest, niet explosief | - | 50 | - | 30 | D | 3.1 | - | ||
11 | INSTALLATIES | |||||||||
13 | laadschoppen, shovels, bulldozers | 30 | 30 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | |||
14 | laboratoria: | |||||||||
14 | - chemisch / biochemisch | 30 | 0 | 30 | 10 | D | 2 | 1 | ||
14 | - medisch en hoger onderwijs | 10 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
15 | luchtbehandelingsinst. t.b.v. detailhandel | 10 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
16 | keukeninrichtingen | 30 | 0 | 10 | 0 | 2 | 1 | |||
17 | koelinstallaties freon ca. 300 kW | 0 | 0 | 50 | 0 | 3.1 | 1 | |||
18 | koelinstallaties ammoniak < 400 kg | 0 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
19 | koelinstallaties ammoniak > 400 kg | 0 | 0 | 50 | 50 | 3.1 | 1 | |||
20 | total energy installaties (gasmotoren) ca. 100 kW | 10 | 0 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | |||
22 | noodaggregaten t.b.v. elektriciteitsopwekking | 10 | 0 | 30 | 10 | D | 2 | 1 | ||
23 | verfspuitinstallaties en moffel- en emailleerovens | 50 | 30 | 50 | 30 | 3.1 | 1 | L | ||
24 | vorkheftrucks met verbrandingsmotor | 10 | 10 | 50 | 0 | 3.1 | 1 | |||
25 | vorkheftrucks, elektrisch | 0 | 10 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
26 | transformatoren < 1 MVA | 0 | 0 | 10 | 10 | 1 | 1 | |||
28 | vatenspoelinstallaties | 50 | 10 | 50 | 30 | 3.1 | 1 | B | ||
29 | hydrofoorinstallaties | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
31 | stookinstallaties>900kW thermisch vermogen: | |||||||||
32 | - gas, < 2,5 MW | 10 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
32 | - gas, 2,5 - 75 MW | 30 | 0 | 50 | 30 | 3.1 | 1 | |||
32 | - olie, < 2,5 MW | 30 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
32 | - olie, 2,5 - 75 MW | 30 | 10 | 50 | 30 | 3.1 | 1 | |||
32 | stoomwerktuigen | 0 | 0 | 50 | 30 | D | 3.1 | 1 | ||
33 | luchtcompressoren | 10 | 10 | 30 | 10 | D | 2 | 1 | ||
34 | liftinstallaties | 0 | 0 | 10 | 10 | 1 | 1 | |||
35 | motorbrandstofpompen zonder LPG | 30 | 0 | 30 | 10 | 2 | 2 | B |
Bijlage 2 Nadere Toelichting Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Deze bijlage is ontleend aan "Bedrijven en milieuzonering", Sdu Uitgevers bv, Den Haag (2009).
1. Hoofdindeling
Tabel 1 omvat de bedrijfstypen met codering volgens de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) 2008. Bij die bedrijfstypen is rekening gehouden met de normaliter bij deze bedrijven voorkomende opslagen en installaties.
Tabel 2 omvat algemene opslagen en installaties voor situaties dat:
- 1. bedrijven bijzondere opslagen en/of installaties hebben, die anders dan "normaal" zijn voor die bedrijven of
- 2. het betreft opslagen en/of installaties, die op zich niet als een bepaald bedrijf of bedrijfstype kunnen worden aangemerkt, maar wel als een relevante bedrijfsactiviteit in het kader van een bestemmingsplan.
2. Afstanden voor geur, stof, geluid en gevaar
Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woonbebouwing, om hinder en schade aan mensen tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Voor elk van de aspecten is de noodzakelijk geachte afstand bepaald. In principe geldt de afstand tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van een woning. Uit de vier verkregen afstanden kan de uiteindelijk noodzakelijk geachte afstand worden afgeleid: de grootste van de vier. Bij deze invulling zijn de volgende afstandscategorieën gehanteerd voor omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied:
10 m |
30 m |
50 m |
100 m |
200 m |
300 m |
500 m |
700 m |
1.000 m |
1.500 m |
Mocht een bedrijf meerdere SBI-codes kennen, dan moet voor elk aspect de grootste afstand worden genomen. Dat geldt ook voor de gebruikte installaties en opslagen.
Opgemerkt dient te worden dat de methodiek in de eerste plaats is ontwikkeld om in nieuwe situaties een vestigingsplaats voor een bedrijf vast te stellen en niet voor toetsing van bestaande situaties. Daarom wordt bij bestaande situaties uitgegaan van de maatregelen, die voor een nieuwe vestiging van een dergelijk bedrijfs- /activiteitstype redelijkerwijs kunnen worden verwacht. Verder gelden de afstanden alleen in relatie tot rustige woonwijken gelegen in zuivere woongebieden, dus niet voor woningen die in gebieden liggen met een andere bestemming of kwalificatie.
Voor de toepassing van deze methodiek op bestaande situaties is het zeker niet zo dat elk bedrijf, dat is gevestigd op kortere afstand tot aaneengesloten woonbebouwing dan de wenselijke, zonder meer onaanvaardbaar is. Wel geeft de gewenste afstand een maat voor potentiële hinder, gevaar of schade.
3. Gevaar: risico (R) en vuurwerk (V)
Voor bepaalde bedrijfstypen is na de afstand voor gevaar de letter R van "risico" aangegeven. Dat houdt in dat voor deze bedrijfsactiviteiten moet worden nagegaan of het Bevi van toepassing is.
Daarnaast is bij bepaalde bedrijfstypen na de afstand voor gevaar de letter V van "vuurwerk" opgenomen. Voor deze bedrijfsactiviteiten dient getoetst te worden aan het Vuurwerkbesluit.
4. Categorie
De milieucategorie wordt afgeleid van de grootste afstand van de afstanden, die daarvóór in de kolommen geur, stof, geluid en gevaar zijn vermeld. De milieucategorie is vermeld in kolom 'categorie'.
Onder de kop "categorie" is een indeling opgenomen, in tien mogelijke milieucategorieën:
milieucategorie | grootste afstand |
1 | 10 m |
2 | 30 m |
3.1 | 50 m |
3.2 | 100 m |
4.1 | 200 m |
4.2 | 300 m |
5.1 | 500 m |
5.2 | 700 m |
5.3 | 1.000 m |
6 | 1.500 m |
5. Indices voor verkeersaantrekkende werking, bodem (B) en lucht (L)
Het aspect verkeer(saantrekkende werking) is kwalitatief beoordeeld. Dat weerspiegelt zich in een indicatie omtrent de bronsterkte:
1. potentieel geringe verkeersaantrekkende werking;
2. potentieel aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;
3. potentieel zeer grote verkeersaantrekkende werking.
Het aspect bodem (bodemverontreiniging) geeft aan dat een activiteit een verhoogde kans op bodemverontreiniging geeft.
Het aspect lucht (luchtverontreiniging) geeft aan dat een activiteit een uitstoot van schadelijke stoffen naar de lucht heeft die mogelijk in planologisch opzicht relevant is.
6. Verklaring gebruikte afkortingen
- : niet van toepassing / niet relevant
< : kleiner dan
> : groter dan
= : gelijk aan
cat. : categorie
e.d. : en dergelijke
i.e. : inwonereenheden
kl. : klasse
n.e.g. : niet elders genoemd
o.c. : opslagcapaciteit
p.c. : productiecapaciteit
p.o. : productieoppervlak
b.o. : bedrijfsoppervlak
v.c. : verwerkingscapaciteit
u : uur
d : dag
w : week
j : jaar
B : bodemverontreiniging
L : luchtverontreiniging
R : risico (Besluit externe veiligheid inrichting mogelijk van toepassing)
V : vuurwerkbesluit van toepassing
Bijlage 1 Technische Detailuitwerking Rotonde Komkommerweg
Bijlage 1 Technische detailuitwerking rotonde Komkommerweg
Bijlage 2 Geluidsonderzoek N470
Bijlage 2 Geluidsonderzoek N470
Bijlage 3 Luchtkwaliteitsonderzoek
Bijlage 3 Luchtkwaliteitsonderzoek
Bijlage 4 Advies Veiligheidsregio Haaglanden
Bijlage 4 Advies Veiligheidsregio Haaglanden
Bijlage 5 Natuurtoets Rotonde N470-komkommerweg
Bijlage 5 Natuurtoets rotonde N470-Komkommerweg
Bijlage 6 Nota Van Beantwoording Inspraak- En Vooroverlegreacties
Bijlage 6 Nota van Beantwoording Inspraak- en vooroverlegreacties
Bijlage 7 Nota Van Beantwoording Zienswijzen
Bijlage 7 Nota van beantwoording zienswijzen