KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Glastuinbouw
Artikel 4 Detailhandel - Tuincentrum
Artikel 5 Tuin
Artikel 6 Verkeer - Wegverkeer
Artikel 7 Water
Artikel 8 Wonen - 1
Artikel 9 Wonen - 2
Artikel 10 Woongebied
Artikel 11 Waarde - Archeologie 1
Artikel 12 Waarde - Archeologie 2
Artikel 13 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 14 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 15 Algemene Bouwregels
Artikel 16 Algemene Gebruiksregels
Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 18 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 19 Overgangsrecht Bestaande Bouwwerken
Artikel 20 Overgangsrecht Bestaand Gebruik
Artikel 21 Slotregel
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Staat Van Horecabedrijven
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfactiviteiten
Bijlage 3 Nadere Toelichting Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 4 Waterstructuur Ackerswoude
Bijlage 5 Nota Parkeernormen
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Planvorm
1.5 Planproces
1.6 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving Ruimtelijke Onderbouwing
2.1 Monnikenweg 3a Te Pijnacker
2.2 Monnikenweg 15 Te Pijnacker
2.3 Klapwijkseweg 41 Te Pijnacker
2.4 Rijskade 1a Te Pijnacker (Intratuin)
2.5 Zuideindseweg 5 Te Delfgauw
2.6 Komkommerweg Te Pijnacker
2.7 Wilgenweg 70 Te Pijnacker
2.8 Locaties Snippergroen
Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving
3.1 Verantwoording Planvorm
3.2 Systematiek Bestemmingen
3.3 Planregels
3.4 Toelichting Op De Verbeelding
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Nationaal Beleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Regionaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Onderzoek
5.1 Bedrijven En Milieuzonering
5.2 Externe Veiligheid
5.3 Geluid
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Archeologie En Cultuurhistorie
5.6 Bodem
5.7 Ecologie
5.8 Water
5.9 Verkeer
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Algemeen
6.2 Inspraak
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Monnikenweg 3a E.o.
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Monnikenweg 15
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Klapwijkseweg 41
Bijlage 4 Bodemonderzoek Monnikenweg 3a
Bijlage 5 Bodemonderzoek Monnikenweg 15
Bijlage 6 Bodemonderzoek Klapwijkseweg 41
Bijlage 7 Bodemonderzoek Intratuin
Bijlage 8 Bodemonderzoek Zuideindseweg 5
Bijlage 9 Bodemonderzoek Komkommerweg
Bijlage 10 Quickscan Flora En Fauna Monnikenweg 3a
Bijlage 11 Quickscan Flora En Fauna Monnikenweg 15
Bijlage 12 Quickscan Flora En Fauna Klapwijkseweg 41
Bijlage 13 Quickscan Flora En Fauna Intratuin
Bijlage 14 Dagonderzoek Vleermuizen Intratuin
Bijlage 15 Quickscan Flora En Fauna Komkommerweg
Bijlage 16 Nota Van Beantwoording Inspraak- En Overlegreacties

Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2017/2018

Bestemmingsplan - Gemeente Pijnacker-Nootdorp

Vastgesteld op 19-04-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In dit plan wordt verstaan onder:

1.1 het plan

het bestemmingsplan van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1926.bp000170108-4001met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 afhankelijke woonruimte:

het niet tot het hoofdgebouw behorende bebouwing laten bewonen door 1 of meer personen die ondersteuning of verzorging kunnen krijgen van het in het bijbehorende hoofdgebouw woonachtige huishouden;

1.6 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bebouwingspercentage:

de oppervlakte van de bebouwing binnen het bouwvlak of, bij afwezigheid daarvan, het bestemmingsvlak, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat vlak;

1.9 bedrijf:

inrichting waar de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, handel, vervoer of nijverheid plaatsvindt;

1.10 bedrijf aan huis:

het in de woning en de bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, bedrijfsmatig

  1. 1. die in de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie 1, danwel daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft de gevolgen voor de omgeving, en
  2. 2. die geen horeca of detailhandel zijn:
    1. a. behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit;
    2. b. en behoudens het via internet aanbieden van diensten en producten, waarbij geen verkoopruimte voor rechtstreekse verkoop en aflevering ter plaatse aan consumenten plaats vindt;

1.11 bedrijfsgebouw:

een gebouw ten dienste van en behorende bij een bedrijf, instelling of voorziening, niet zijnde een bedrijfs- of andere woning;

1.12 beroep aan huis:

het beroepsmatig uitoefenen van activiteiten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, maatschappelijk of daarmee gelijk te stellen gebied, waaronder begrepen kinderopvang, alsmede de beroepen van schoonheidsspecialist, kapper en pedicure, in de woning en de bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie;

1.13 beschermde groei- en verblijfplaats:

Verblijfplaats van plant- en diersoorten, waar bij verstoring, vernietiging en soortgelijke activiteiten de verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet worden overtreden: in dit plangebied gaat het vooral om de volgende plant- en diersoorten: steenbreekvaren en tongvaren, respectievelijk gierzwaluw, huismus, gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis;

1.14 bestaand bouwwerk:

bebouwing, situatie, maat, zoals dat bestaat of rechtens mag bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

1.15 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 Bevi-inrichting:

een in het Besluit externe veiligheid inrichtingen bedoelde inrichting die in belangrijke mate een verhoging van de veiligheidsrisico's kan veroorzaken doordat risicobronnen op de betreffende bedrijfslocatie buiten de perceelsgrenzen een plaatsgebonden risico veroorzaken van meer dan 10-6 per jaar;

1.18 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.20 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwlaag:

Voor verblijf geschikt deel van een gebouw, gelegen tussen twee opeenvolgende vloeren (of tussen een vloer en dak);

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan;

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 brutovloeroppervlakte:

de vloeroppervlakte, gemeten conform NEN 2580, van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw;

1.25 dakkapel:

een dakkapel is een uitspringend dakvenster, aangebracht op het hellende dakvlak en aan alle zijden omgeven door het betreffende dakvlak;

1.26 dakopbouw:

een uitbreiding van een bestaande laag van een woning;

1.27 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; in dit plan worden een horecabedrijf alsmede het uitsluitend via internet aanbieden van diensten en producten, waarbij geen verkoopruimte voor rechtstreekse verkoop en aflevering ter plaatse aan consumenten plaats vindt, niet als detailhandel aangemerkt;

1.28 dienstverlening:

het beroepsmatig verlenen van diensten waarbij een onderscheid gemaakt kan worden in:

  1. a. administratieve, financiële en zakelijke dienstverlening: het verrichten van administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, al dan niet met daaraan ondergeschikte baliewerkzaamheden;
  2. b. publieksgerichte dienstverlening: dienstverlening door een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak baliewerkzaamheden verricht of andere diensten verleent, gericht op het publiek, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus. Hieronder worden niet verstaan belhuizen.

1.29 educatie:

het bewust en doelgericht scheppen van voorwaarden en organiseren van activiteiten en leerprocessen gedurende enige tijd met als doel het vermeerderen van kennis, het vergroten van inzicht of het verbeteren van meningen en opinies daartoe begeleid door systematische en intentionele hulp van leerkrachten aan zich vormende leerlingen in hun ontwikkeling tot cultuurwezen.

1.30 ecologisch netwerk:

Netwerk van leefgebieden en verbindingszones ten behoeve van de duurzame instandhouding van populaties van plant- en diersoorten;

1.31 ecologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling

1.32 erker:

een ruimte op de begane grond in een gebouw die buiten de gevel van het gebouw uitsteekt;

1.33 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.34 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.35 horecabedrijf:

een bedrijf, dat vermeld is in de bij dit plan behorende Staat van Horeca-activiteiten, waarvan de hoofdactiviteit één of meer van de volgende activiteiten is:

  1. 1. het verstrekken van al dan niet ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken,
  2. 2. het exploiteren van zaalaccommodatie,
  3. 3. het verstrekken van nachtverblijf;

1.36 huishouden:

Een persoon of groep van personen waarbij sprake is van continuïteit in de samenstelling en onderlinge verbondenheid;

1.37 onderkomen:

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;

1.38 peil:

het punt waarvanuit de hoogte van bouwwerken (of onderdelen) wordt gemeten:

  1. 1. de hoogte van de kruin van de weg: in geval van een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan die weg grenst en de onderzijde van de hoofdtoegang op maximaal 0,25 m boven of onder de hoogte van de kruin is gelegen;
  2. 2. in andere gevallen de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein bij voltooiing van de bouw;

1.39 plaatsgebonden risico:

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is;

1.40 raamprostitutiebedrijf:

een prostitutiebedrijf, waarbij prostituees zich aanbieden aan het publiek door zich opvallend aan een raam aan de straat te vertonen;

1.41 seksinrichting:

een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf en raamprostitutiebedrijf;

1.42 staat van Horeca-bedrijven:

de Staat van Horeca-bedrijven die als bijlage van deze regels deel uitmaakt;

1.43 verbeelding

de visuele weergave van een bestemmingsplan. Onder het begrip 'verbeelding' wordt zowel de analoge-, als de digitale wijze verstaan;

1.44 verkoopvloeroppervlakte:

de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw ten behoeve van detailhandel, onder welke ruimten niet zijn begrepen opslag-, personeels-, sanitaire en andere dienstruimten, garderobes en keukens;

1.45 voorgevel:

de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven;

1.46 winkelondersteunende horeca:

lichte horeca afgestemd op de in de nabijheid aanwezige detailhandel, zoals een cafetaria of broodjeszaak, en waarbij de openingstijden gerelateerd zijn aan deze detailhandel;

1.47 voorgevelrooilijn:

de lijn die buitenwerks loopt langs de voorgevel van een gebouw en/of de denkbeeldige lijn in het verlengde van die lijn;

1.48 woning:

een complex van aaneengesloten ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, zonnepanelen en naar de aard en/of omvang daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Glastuinbouw

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Glastuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. glastuinbouwbedrijven,
  2. b. erftoegangs- en overige wegen, niet zijnde gebiedsontsluitingswegen, met dien verstande dat erftoegangswegen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - aansluiting erftoegangsweg' mogen aansluiten op gebiedsontsluitingswegen,
  3. c. watergangen en waterpartijen,
  4. d. groenvoorzieningen, en
  5. e. bij een en ander behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Detailhandel - Tuincentrum

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel - Tuincentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een tuincentrum, met ondersteunende en daaraan ondergeschikte, onzelfstandige horeca met een maximale brutovloeroppervlakte van 600 m2.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Verkeer - Wegverkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebiedsontsluitingswegen, met ten hoogste twee rijstroken,
  2. b. voorzieningen, zoals in- en uitvoeg- en opstelstroken, bushaltes en geluidwerende voorzieningen, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen,
  3. c. parkeerstroken en -voorzieningen,
  4. d. fiets- en voetpaden,
  5. e. bermen en andere groenvoorzieningen,
  6. f. watergangen en duikers, en
  7. g. nutsvoorzieningen.

6.2 Bouwregels

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water met daarbij behorende taluds en oevers.

7.2 Bouwregels

Artikel 8 Wonen - 1

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van beroep aan huis.

8.2 Bouwregels

8.3 Afwijking van de gebruiksregels

Artikel 9 Wonen - 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen met inbegrip van een beroep aan huis;
  2. b. bijbehorende voorzieningen.

9.2 Bouwregels

9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 9.2 ten behoeve van het bouwen van een woning op een andere plaats, mits:
    1. 1. het stedenbouwkundig beeld van lintbebouwing langs de openbare weg niet wezenlijk wordt aangetast;
    2. 2. de omliggende bedrijvigheid als gevolg van de verplaatsing van de woning niet in zijn bedrijfsvoeringwordt belemmerd.
  2. b. lid 9.2 ten behoeve van het bouwen van aaneengesloten woningen, mits het stedenbouwkundig beeld van lintbebouwing langs de openbare weg niet wezenlijk wordt aangetast.

9.4 Specifieke gebruiksregels

9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.4.1 ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, mits:

  1. a. de gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van een bedrijf aan huis, in voorkomend geval samen met de brutovloeroppervlakte ten behoeve van een beroep aan huis als bedoeld in lid 9.4.1 niet meer bedraagt dan 30% van de totale brutovloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende bouwwerken en in ieder geval niet meer dan 75 m2;
  2. b. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenoplsag van goederen ten behoeve van het bedrijf plaatsvindt;
  3. c. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vegroting van de verkeersdruk optreedt, met dien verstande dat, behoudens in- en uitladen, geen bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning mogen plaatsvinden;
  4. d. parkeren op eigen terrein plaatsvindt, en
  5. e. de bedrijfsactiviteiten door hun aard, omvang en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties, het woonkarakter van de woning en het milieu van de omgeving niet onevenredig aantasten.

Artikel 10 Woongebied

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Woongebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, met inbegrip van beroep aan huis;
  2. b. bedrijven in de categorieën 1 en 2 behorende tot de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  3. c. horeca uit ten hoogste categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten;
  4. d. commerciële dienstverlening;
  5. e. maatschappelijke voorzieningen en onderwijs;
  6. f. water, bruggen, duikers en daarbij behorende taluds;
  7. g. bijbehorende voorzieningen, zoals ontsluitingswegen, voet- en fietspaden, nutsvoorzieningen, beeldende kunstwerken, speel- en groenvoorzieningen, parkeerplaatsen, gebouwde (half-) verdiepte parkeervoorzieningen en straatmeubilair; waartoe mede gerekend worden (ondergrondse) containers voor vuil- en/of glasinzameling en fietsenstallingen en –rekken;

met dien verstande dat:

  1. h. bij het verharden van gronden dienen ontwikkelingen te voldoen aan het standstill-beginsel en dient er voldaan te worden aan de geldende provinciale normen voor wateroverlast;
  2. i. voldaan dient te worden aan de hydraulische normen zoals opgenomen in het rapport Waterstructuur Bijlage 4 Waterstructuur Ackerswoude.

10.2 Bouwregels

10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in 10.2.6 onder b om bijbehorende bouwwerken voor 1 m achter de voorgevelrooilijn toe te staan, indien het ruimtelijk niet mogelijk is de bijbehorende bouwwerken op een afstand van 1 m achter de voorgevelrooilijn te realiseren en dit stedenbouwkundig aanvaardbaar is.

10.4 Specifieke gebruiksregels

10.5 Afwijken van de gebruiksregels

10.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming Woongebied te wijzigen in gedetailleerdere bestemmingen ten behoeve van het beheer, waarbij nadere bepalingen worden opgenomen over de ligging en omvang van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:

  1. a. de gebruiksmogelijkheden als bepaald in 10.1 niet mogen worden vergroot;
  2. b. de bouwmogelijkheden als bepaald in 10.2 niet mogen worden verruimd;
  3. c. de bouw- en gebruiksmogelijkheden niet mogen worden ingeperkt ten opzichte van omgevingsvergunningen die zijn verleend.

Artikel 11 Waarde - Archeologie 1

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

11.2 Bouwregels

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

11.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 12 Waarde - Archeologie 2

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

12.2 Bouwregels

12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

12.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 13 Waterstaat - Waterkering

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterkering en bijbehorende voorzieningen.

13.2 Bouwregels

13.3 Keurvergunning

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 14 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 15 Algemene Bouwregels

15.1 Bestaande afmetingen en afstanden

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand tot enige grens van bouwwerken, die rechtens, in overeenstemming met het bepaalde in de ter zake geldende wet- en regelgeving tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in hoofdstuk 'Hoofdstuk 2' van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

Artikel 16 Algemene Gebruiksregels

16.1 Strijdig gebruik

onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik van gronden, gebouwen , bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en het uitoefenen van prostitutie;
  2. b. het gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
  3. c. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten,
  4. d. het gebruik van (aangebouwde) bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.

Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning in afwijking van het plan verlenen:

  1. a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers, gemalen en transformatorhuisjes, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m en de oppervlakte niet meer dan 30 m² mag bedragen;
  2. b. de bouw van geluidwerende voorzieningen, met een maximale hoogte van 6.00 meter, indien zulks in het kader van de uitvoering van de Wet geluidhinder noodzakelijk is.
  3. c. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van grens of richting van wegen en paden en ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedrage.

Artikel 18 Algemene Wijzigingsregels

18.1 Algemene wijzigingen

Burgemeester en wethouders kunnen de ligging van grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en van aanduidingen zodanig wijzigen,, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij met niet meer dan 10 m worden verschoven.

18.2 Wijziging bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten als volgt wijzigen:

  1. a. het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 19 Overgangsrecht Bestaande Bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen, wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 20 Overgangsrecht Bestaand Gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 21 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2017/2018 van de gemeente Pijnacker-Nootdorp.

Bijlagen Bij De Regels

Bijlage 1 Staat Van Horecabedrijven

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfactiviteiten

Bijlage 3 Nadere Toelichting Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 4 Waterstructuur Ackerswoude

Bijlage 5 Nota Parkeernormen

Hoofdstuk 1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat informatie over het plangebied, de aanleiding voor dit bestemmingsplan, de vigerende plannen, de planvorm en de leeswijzer.

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een aantal locaties in de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Het bestemmingsplan dient zowel een aantal ontwikkelingen mogelijk te maken, als ook ter reparatie van enkele vigerende ruimtelijke plannen binnen de gemeente.

Het doel van voorliggend bestemmingsplan is de bestemmingsregelingen voor de hieronder te noemen locaties aan te passen aan de gewenste situatie:

  1. 1. Monnikenweg 3A e.o. te Pijnacker: bestemmingswijziging naar Woongebied;
  2. 2. Monnikenweg 15 te Pijnacker: opnemen van een Woon- en Waterbestemming ter plaatse van de wijzigingsbevoegdheid, met een bouwvlak voor 1 of 2 woningen;
  3. 3. Klapwijkseweg 41 te Pijnacker: opnemen van een bouwvlak ten behoeve van woning(en) op het achtergebied, ter plaatse van huidige loods;
  4. 4. Rijskade 1a te Pijnacker: uitbreiding van Intratuin, bestemmingswijziging naar Detailhandel - Tuincentrum;
  5. 5. Zuideindseweg 5 te Delfgauw: bestemmingswijziging naar Wonen;
  6. 6. Komkommerweg te Pijnacker: verplaatsing van de locatie van een nieuwe (bedrijfs-) ontsluitingsweg;
  7. 7. Wilgenweg 70 te Pijnacker: bestemmingswijziging naar Wonen;
  8. 8. Snippergroen omzetten in een Tuin- of Woonbestemming op 2 locaties, te weten:
    1. a. Oudlaan 35 te Pijnacker
    2. b. Burgemeester Merkusstraat 7 te Delfgauw

Met het nieuwe bestemmingsplan ontstaat de situatie, dat het bestemmingsplan een actueel en correct beeld geeft van de functies en een kader waaraan (toekomstige) aanvragen omgevingsvergunning kunnen worden getoetst. Het bestemmingsplan sluit aan bij de actuele juridische en planologische situatie en voldoet aan de vormvereisten van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied bestaat uit 7 verschillende op zichzelf staande gebiedjes en 2 locaties waar sprake is van het omzetten van snippergroen naar een andere bestemming. In figuur 1.1 is een overzicht van al deze locaties weergegeven, waarbij de nummering correspondeert met de nummering zoals gehanteerd in paragraaf 1.1 en 1.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170108-4001_0001.jpg"

Figuur 1.1 - Overzicht locaties Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2017/2018

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Voor de locaties zijn momenteel diverse bestemmingsplannen van kracht. In onderstaande tabel is voor elke locatie zichtbaar welk bestemmingsplan vigerend is.

Locatie Vigerend plan Vastgesteld
1 Monnikenweg 3A e.o. Ackerswoude 2009 24-08-2010
2 Monnikenweg 15 Ackerswoude 2014 25-09-2014
3 Klapwijkseweg 41 Ackerswoude 2009 24-08-2010
4 Intratuin Duurzame Glastuinbouwgebieden 24-02-2011
5 Zuideindseweg 5 Historische kern Delfgauw 05-09-2013
6 Komkommerweg Duurzame Glastuinbouwgebieden 24-02-2011
7 Wilgenweg 70 Lint Oude Leede 2 17-03-2016
8 Oudlaan 35 Pijnacker-Noord 30-05-2013
Burg. Merkusstraat 7 Historische kern Delfgauw 05-09-2013

Onderhavig bestemmingsplan vervangt deze plannen voor de in het plangebied gelegen locaties.

1.4 Planvorm

Dit bestemmingsplan is gedetailleerd van karakter. Het plan vormt hierdoor een eenduidig toetsingskader voor de beoordeling van bouwaanvragen en voor een adequate handhaving van de regels.

1.5 Planproces

Het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft een inspraakprocedure doorlopen. Hiertoe is het plan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de termijn van terinzagelegging is een ieder de gelegenheid geboden om inspraakreacties naar voren te brengen. De resultaten van deze inspraakprocedure zijn gebundeld in de "Nota van Beantwoording inspraak- en overlegreacties voorontwerpbestemmingsplan 'Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2017/2018", welke als Bijlage 16 is toegevoegd aan deze toelichting.

Parallel aan de inspraakprocedure is tevens het vooroverleg op grond van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gevoerd. De resultaten daarvan zijn eveneens gebundeld in de Nota Inspraak- en overlegreacties.

Het ontwerpbestemmingsplan, waarin de eventuele wijzigingen op grond van inspraak en vooroverleg zijn verwerkt, wordt vervolgens wederom ter inzage gelegd. Tijdens deze formele termijn van terinzagelegging van zes weken kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht bij de gemeenteraad. De gemeenteraad zal deze zienswijzen beoordelen en kan eventueel daarin aanleiding vinden om het ontwerpbestemmingsplan aan te passen. De raad zal vervolgens het - al dan niet aangepaste - bestemmingsplan vaststellen.

1.6 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten: de toelichting, de regels en de verbeelding.

De toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt per locatie het planvoornemen omschreven en een ruimtelijke onderbouwing gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de juridische planopzet. Hoofdstuk 4 omvat het (boven)gemeentelijke beleidskader. In hoofdstuk 5 worden de (milieutechnische) onderzoeken behandeld, waarna in hoofdstuk 6 en 7 respectievelijk de maatschappelijke aanvaardbaarheid en economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan worden behandeld.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving Ruimtelijke Onderbouwing

In dit hoofdstuk wordt per locatie een ruimtelijke onderbouwing gegeven voor de voorgestane ontwikkelingen die in de nabije toekomst zullen plaatsvinden. Tevens worden per locatie ook heldere consequenties voor de planopzet weergegeven.

2.1 Monnikenweg 3a Te Pijnacker

Beschrijving

Aan de Monnikenweg 3A ligt een woonperceel dat buiten de ontwikkeling van de wijk Ackerswoude is gebleven. Met de eigenaar zijn in het verleden gesprekken gevoerd over de verkoop van zijn perceel aan de gemeente. Deze gesprekken hebben niet geleid tot overeenstemming. Betrokkene heeft hierop aangegeven op zijn perceel woningen te willen realiseren. Hiertegen bestaat geen bezwaar, mits deze woningen stedenbouwkundig ingepast worden in omliggend gebied en met betrokkene een anterieure overeenkomst wordt gesloten.

Het voornemen op de plek

De gronden liggen binnen het bestemmingsplan 'Ackerswoude 2009' en kennen de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen'. De gronden krijgen, net als in het bestemmingsplan 'Ackerswoude 2014' de bestemming 'Woongebied' met de aanduiding dat er ter plaatse maximaal 4 woningen gerealiseerd mogen worden. Aldus kunnen deze gronden op dezelfde wijze ontwikkeld worden als de rest van de wijk.

Stedenbouwkundig advies

Het perceel ligt ingesloten tussen nieuwe woningbouw van Ackerswoude. Om bij de ontwikkeling van Ackerswoude aan te sluiten, worden de regels uit het bestemmingsplan 'Ackerswoude 2014' voor zover van toepassing overgenomen op dit perceel.

Op het perceel mogen maximaal 4 woningen ontwikkeld worden. Door de insluiting tussen 2 plannen is de ontsluiting een aandachtspunt. Hiervoor zijn twee opties te geven:

  • Optie 1 via de openbare weg Brinklande en de back alley door het naastgelegen CPO-project.
  • Optie 2 via een weg in eigendom van Monnikenweg 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170108-4001_0002.png"

Afbeelding 2.1 - Optie 1 (links) en optie 2 (rechts)

Optie 1 gaat door het CPO-project via Brinklande en optie 2 gaat over privé terrein. Voor optie 2 zal er recht van overpad afgesproken moeten worden met Monnikenweg 3. Vanuit verkeerskundig oogpunt is er een voorkeur voor optie 2. Desondanks zijn er voor beide ontsluitingsopties een aantal verschillende modellen opgesteld met voor- en nadelen.

Geconcludeerd is dat een (voorkeurs)variant met ontsluitingsoptie 2 niet te realiseren is. Derhalve is gekozen voor variant 1B. Afbeelding 2.2 laat deze variant zien; de lijn van de achterzijde van deze woningen kan nog schuiven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170108-4001_0003.png"

Afbeelding 2.2 - Variant 1B

Vanuit welstand zijn er geen eisen opgelegd voor de architectuur. Er is bij ontwikkeling van de woonwijk Ackerswoude wel een inspiratie document opgesteld, waarbij de 'look & feel' van een landelijk woonmilieu in beeldtaal wordt beschreven. Dit document zal verstrekt worden aan de architect als inspiratie voor de architectuur.

Parkeren dient op eigen terrein te gebeuren.

2.2 Monnikenweg 15 Te Pijnacker

Beschrijving

In het bestemmingsplan 'Ackerswoude 2014' zijn voor de Monnikenweg 15, twee wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Eén wijzigingsbevoegdheid naar Wonen en één wijzigingsbevoegdheid naar Water. Voor het wijzigingsgebied waar de bestemming Wonen mogelijk is gemaakt, is de vraag van de eigenaar om daar 1 of 2 woningen te mogen realiseren. De gemeente is hier mee akkoord, met dien verstande dat nadere overweging ertoe heeft geleid dat slechts één woning met twee bouwlagen op deze locatie aanvaardbaar en realiseerbaar wordt geacht. Ter compensatie dient aan de andere zijde van het perceel 'Water' bestemd te worden.

Het voornemen op de plek

De gronden liggen binnen het bestemmingsplan 'Ackerswoude 2014' en hebben de bestemmingen 'Groen', 'Tuin', 'Water' en 'Wonen', waarop twee wijzigingsbevoegdheden liggen. Deze wijzigingsbevoegdheden worden middels onderhavig plan direct bestemd tot o.a. 'Wonen - 1' met een bouwvlak en 'Water'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170108-4001_0004.jpg"

Afbeelding 2.3 - Voornemen op de plek

Stedenbouwkundig advies

Het perceel ligt in het landelijk woonmilieu van de wijk Ackerswoude. Het perceel, het bouwvlak en de architectuur dienen derhalve aan te sluiten bij het bestemmingsplan 'Ackerswoude 2014'.

De architect heeft in zijn 'Verzoek gebruik wijzigingsbevoegdheid' andere bebouwingsmogelijkheden aangegeven dan terug te vinden zijn in het bestemmingsplan of in het document 'organiserende principes', namelijk:

  • Bouwmogelijkheid van 2 bouwlagen + kap
  • Maximale goothoogte bedraagt 7 meter
  • Maximale bouwhoogte bedraagt 12 meter
  • Deze eisen zijn conform de Organiserende Principes gegeven in het bestemmingsplan Ackerswoude

Als de organiserende principes en het bestemmingsplan worden losgelaten op het perceel ontstaat er een bouwvlak conform de aanvraag van de iniatiefnemer / architect:

  • Voortuin minimaal 4 meter
  • Hoofdgebouw minimaal 3 meter tot perceelsgrens
  • Vanaf waterzijde minimaal 5 meter vrij van bouwwerken

Stedenbouwkundig gezien is een 2-onder-1-kap woning geen goede optie op deze plek, omdat deze afbreuk doet aan het dorps landelijk karakter van de Monnikenweg. Het perceel is ca. 23 meter breed, een normale 2-onder-1-kap woning is 6,5 meter breed en een kleine garage 3 meter. Dit betekent dat van de 23 meter, 19 meter wordt bebouwd. Dit is te krap gezien de bebouwingsstructuur aan de zijde van de Monnikenweg: woningen op ruime kavels. Een tweede reden is dat de woningen achtertuinen krijgen met nauwelijks zonlicht; dat komt de woonkwaliteit niet ten goede (de kavel is maar ca. 23 meter diep).

Een vrijstaande woning past beter in de bebouwingsstructuur van dit stukje lint. De tuin kan dan zonnige plekken krijgen, waardoor er voldoende woonkwaliteit wordt gewaarborgd. Dit wordt bereikt door een maximale beukmaat van 12 meter aan te houden, hierdoor is ongeveer de helft van de breedte van het perceel vrij van bebouwing. Er wordt geadviseerd om de maximale bouwhoogte te verlagen, dit om zo veel mogelijk zon op het achtererf te houden. De naast gelegen woning is 7 meter hoog; op grond daarvan wordt ook hier een bouwhoogte van 7 meter het maximum geacht.

Vanuit welstand zijn er geen eisen opgelegd voor de architectuur. Er is bij ontwikkeling van de woonwijk Ackerswoude wel een inspiratie document opgesteld, waarbij de 'look & feel' van een landelijk woonmilieu in beeldtaal wordt beschreven. Dit document zal verstrekt worden aan de architect als inspiratie voor de architectuur.

Het parkeren dient plaats te vinden op het eigen terrein.

2.3 Klapwijkseweg 41 Te Pijnacker

Beschrijving

Het perceel achter Klapwijkseweg 41 is onderdeel geweest van een voormalig tuindersbedrijf. De achterliggende kassen en wateropslag zijn inmiddels weg en het ontwikkelingsgebied Ackerswoude wordt nu gebouwd op het achtergebied. De bestaande loods en de terreinindeling passen niet meer in het beeld van een woongebied en de wens is deze te slopen en op de locatie woningbouw te realiseren. De wens van de eigenaar van het perceel is om hier één of twee woningen te kunnen realiseren. De gemeente is bereid om hieraan medewerking te verlenen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170108-4001_0005.png"

Afbeelding 2.4 - Verzoek verkaveling Klapwijkseweg 41

Het voornemen op de plek

Het perceel ligt in het vigerende bestemmingsplan 'Ackerswoude 2009' en kent de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen'. Het perceel waar de woning(en) gerealiseerd gaan worden krijgt de bestemming 'Wonen - 1' met één bouwvlak waarbinnen alleen vrijstaande woning(en) gerealiseerd mogen worden. Daarnaast is er een maximaal bebouwd oppervlak van 120 m2 (per woning) opgenomen. Hierbinnen kunnen zowel variant 1 als 2 mogelijk gemaakt worden.

Stedenbouwkundig advies

Het perceel ligt in Ackerswoude. Bij de ontwikkeling van dit perceel, waar maximaal 2 woningen op mogen komen, is het van belang om aan te sluiten op de huidige omgeving van de woningen aan de Klapwijkseweg (voor de locatie van het bouwvlak) en met de architectuur aan te sluiten bij het bestemmingsplan 'Ackerswoude 2014'.

Door de architect is er een voorstel gedaan voor 3 verschillende verkavelingen in het document "Principe verzoek verkaveling" (zie afbeelding 2.4). Voor de verkaveling moet gekeken worden naar het bestaande lint aan de Klapwijkseweg. De woning of de woningen die geplaatst worden liggen in de tweede linie. Kijkend naar deze bebouwing is in het gehele lint te zien, dat de bebouwing wisselend haaks op / evenwijdig aan de Klapwijkseweg wordt gesitueerd.

De voorkeur gaat uit naar variant 1 of variant 2A. Variant 1 geeft een duidelijke en zichtbare entree voor beide woningen. Het toegepaste principe is in lijn met het woonhofje Klapwijkseweg 53a en 55. Variant 2A is een goede variant voor een ruime kavel met hoge woonkwaliteit.

Variant 2B heeft minder de voorkeur, omdat de meest zuidelijke kavel erg achteraf ligt met een smalle entree naar de woning. De woonkwaliteit is voor de lange termijn niet gewaarborgd.

Vanuit welstand zijn er geen eisen opgelegd voor de architectuur. Er is bij ontwikkeling van de woonwijk Ackerswoude wel een inspiratie document opgesteld, waarbij de 'look & feel' van een landelijk woonmilieu in beeldtaal wordt beschreven. Dit document zal verstrekt worden aan de architect als inspiratie voor de architectuur.

Voor de toegangsweg dient gebruik gemaakt te worden van de bestaande uitrit. Daarnaast dient parkeren (2 parkeerplaatsen per woning) op eigen terrein plaats te vinden.

2.4 Rijskade 1a Te Pijnacker (Intratuin)

Beschrijving

Een deel van de daken van Intratuin Pijnacker (Rijskade 1a) is op korte termijn aan vervanging toe. Deze gelegenheid wil Intratuin aangrijpen om de bebouwing uit te breiden ten behoeve van het restaurant en het magazijn. Aan de zuidzijde van de Intratuin is een vrij perceel beschikbaar tussen de Delftsestraatweg 22 en 26. Dit perceel valt formeel binnen het gebied dat door de provincie in de ruimtelijke verordening is aangewezen als 'duurzaam glas'. De uitbreiding vindt echter plaats op een perceel dat voor de glastuinbouw geen rol van betekenis meer kan spelen. De gebouwde uitbreiding is circa 2.000 m2 groot; om dit mogelijk te maken is een wijziging van de bestemming nodig. Op 27 september 2016 heeft het college een besluit genomen medewerking te willen verlenen aan dit verzoek en de uitbreiding mogelijk te maken door de bestemming van het betreffende perceel in onderhavig verzamelplan te wijzigen.

Het voornemen op de plek

Het perceel ligt in het bestemmingsplan 'Duurzame Glastuinbouwgebieden', de gronden hebben de bestemming 'Agrarisch Glastuinbouw' en deels de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' en 'Waterstaat - Waterkering'.

Het deel van het perceel dat in afbeelding 2.5 niet zwart omlijnd is behoudt de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw'. Het gebied binnen de zwarte omlijning krijgt in onderhavig plan de bestemming 'Detailhandel - Tuincentrum'. Daarbij geldt dat, naar aanleiding van een inspraakreactie van een direct belanghebbende schriftelijk overeenstemming is bereikt over planschade en aanvullende maatregelen die bijdragen aan het woongenot en privacy na de realisatie van de beoogde uitbreidingsplannen van Intratuin. Het planvoornemen is hierop aangepast (zie afbeelding 2.6 en 2.7) en dientengevolge is tevens het bouwvlak in onderhavig bestemmingsplan strak langs de nieuwe gevel van de beoogde uitbreiding gelegd. Bijgevolg is genoemde inspraakreactie tegen de voorgenomen uitbreidingsplannen ingetrokken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170108-4001_0006.png"

Afbeelding 2.5 - Detailhandel - Tuincentrum (zwart) en Agrarisch - Glastuinbouw (rood)

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170108-4001_0007.jpg"

Afbeelding 2.6 - Bouwplan voorgenomen uitbreiding van de Intratuin (bron: Breddels Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170108-4001_0008.jpg"

Afbeelding 2.7 - Nieuwe zuidgevel voorgenomen uitbreiding van de Intratuin (bron: Breddels Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170108-4001_0009.jpg"

Afbeelding 2.8 - Impressie voorgenomen uitbreiding van de Intratuin (bron: Breddels Architecten)

Stedenbouwkundig advies

De bebouwing van de Intratuin is gebaseerd op de structuur van het landschap. In de huidige situatie loopt er een watergang om het gebouw heen. Bij uitbreiding van de ontwikkeling dient deze watergang omgelegd te worden.

Verder zal Intratuin naast het huidige buitenterras een binnenterras realiseren - achter glas. Hierdoor raakt de bebouwing de watergang die parallel aan de Delfstestraatweg loopt. Voor het maken van extra verharding en het verwijderen van water, dient er water gecompenseerd te worden. Er zijn inmiddels gesprekken geweest met het Hoogheemraadschap waarin de initiatiefnemer heeft aangegeven extra waterberging te realiseren. Het Hoogheemraadschap heeft aangegeven akkoord te zijn met de beoogde watercompensatie. Paragraaf 5.8 gaat hier nader op in.

De watercompenstatie wordt gerealiseerd door het verbreden van de bestaande watergang. Dit past in de historische structuur van het lint, waardoor de geplande uitbreiding ook beter in de omgeving past.

Ten aanzien van de uitbouw zoals hierboven geschetst zijn er stedenbouwkundig geen opmerkingen. De hoogte voldoet aan de maximaal 8 meter goothoogte en de bebouwing ligt nog voldoende naar achter om niet in het lint van de Delfstestraatweg te domineren.

Op het gebied van beeldkwaliteit moeten het bouwwerk en de bijbehorende reclame uitingen voldoen aan de 'Welstandsnota Pijnacker-Nootdorp 2013'.

Ontsluiting

Vanuit stedenbouwkundig oogpunt wordt geadviseerd om gebruik te blijven maken van de bestaande uitweg en niet een (nieuwe) ontsluiting richting de Delftsestraatweg te realiseren.

Parkeren

Bij een nieuwe functie dient de parkeerbehoefte te worden berekend en dienen de berekende plaatsen door de ontwikkelde partij te worden gerealiseerd. Bij de berekening wordt uitgegaan van de nota parkeernormen van de gemeente Pijnacker-Nootdorp en de CROW-publicatie 317. Heel de gemeente ligt in een 'matig stedelijk' gebied en in 'rest bebouwde kom'. Er wordt uitgegaan van de gemiddelde normering.

De Intratuin is een tuincentrum met een gemiddeld aantal parkeerplaatsen van 2,6 per 100 m2 bvo. Door de uitbreiding van 2.000 m2 zijn er 52 extra parkeerplaatsen op eigen terrein nodig. Op dit moment zijn er 24 nieuwe parkeerplaatsen op het bestaande parkeerterrein, gelegen langs de Rijskade, ingetekend.

Verkeersgeneratie

De gemiddelde verkeersgeneratie van een tuincentrum is 15,2 voortuigen per etmaal per 100 m2 bvo. Door de uitbreiding van 2.000 m2 worden er 304 voertuigen per etmaal extra verwacht; dit aantal kan zonder problemen op de bestaande wegenstructuur worden afgewend.

2.5 Zuideindseweg 5 Te Delfgauw

Beschrijving

De eigenaar van het perceel aan de Zuideindseweg 5 heeft aangegeven dat zijn perceel bestemd is als 'Bedrijf', maar het feitelijk gebruik 'Wonen' is. De eigenaar verzoekt dan ook om het gehele perceel te bestemmen naar het feitelijk gebruik.

Het voornemen op de plek

Het perceel ligt in het bestemmingsplan 'Historische kern Delfgauw' en is bestemd tot 'Bedrijf', de woning heeft de aanduiding 'bedrijfswoning'. Daarnaast ligt er een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' en een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' op. Het gehele perceel krijgt de bestemming 'Wonen - 1'; de dubbelbestemmingen worden overgenomen.

2.6 Komkommerweg Te Pijnacker

Beschrijving

In het tracé van de Komkommerweg is rekening gehouden met een toekomstige aansluiting van het glastuinbouwgebied tussen de S. van der Oyeweg en nieuwe rotonde N470. Zowel aan de oost- als de westkant is hier in het bestemmingsplan rekening mee gehouden. De locatie van deze aansluitingen was echter niet exact bekend; vandaar dat deze globaal is vastgelegd op de grens van de Lepelaarsplas (oranje lijn in afbeelding 2.9). Met de breedte van de middenberm is rekening gehouden met de toekomstige linksaf stroken. Toekomstige herstructurering van de glastuinbouw kan dan via deze aansluiting(en) op de Komkommerweg aantakken.

Bij nadere uitwerking blijkt dat het realiseren van de oostelijke aansluiting op korte termijn mogelijk is door de aansluiting te verschuiven richting Duijvestijn (blauwe lijn in afbeelding 2.9). Het tuinbouwbedrijf Duijvestijn zou als eerste bedrijf van deze nieuwe aansluiting gebruik kunnen maken.

Door de realisatie zal Duijvestijn geen gebruik meer maken van de smalle Overgauwseweg. De vermindering van het aantal vrachtwagens over de Overgauwseweg komt ten goede aan de verkeersveiligheid en overlast voor omwonenden. Daarnaast zal ook de bermschade bij de Overgauwseweg verminderd worden..

Ondanks dat het onduidelijk is wanneer de westelijk aansluiting gerealiseerd wordt, is de locatie wel bekend. De ontsluitingen komen tegen over elkaar te liggen (zie afbeelding 2.9). Het verschuiven van de aansluitingen heeft daarom een bijkomend voordeel dat er bij een westelijke aansluiting minder invloed is op de lepelaarsplas.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170108-4001_0010.png"

Afbeelding 2.9 - Verplaatsing ontsluiting

Het voornemen op de plek

De gronden liggen binnen het bestemmingsplan 'Duurzame Glastuinbouwgebieden' en kennen de bestemmingen 'Agrarisch - Glastuinbouw' en 'Verkeer - Wegverkeer'. De aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - aansluiting erftoegangsweg' komt in onderhavig plan zuidelijker te liggen.

2.7 Wilgenweg 70 Te Pijnacker

Beschrijving

Een gedeelte van het perceel aan de Wilgenweg 70 heeft in het ontwerp 'Verzamelplan 2016/2017' een woonbestemming gekregen. Ook de achterzijde van het perceel diende echter - conform feitelijk gebruik - een woonbestemming ('Wonen - 2') te krijgen, zie het aangepijlde gele vlak in afbeelding 2.10. In onderhavig plan wordt deze omissie hersteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170108-4001_0011.png"

Afbeelding 2.10 - Woonbestemming Wilgenweg 70

2.8 Locaties Snippergroen

Voor twee locaties in de gemeente Pijnacker-Nootdorp zijn stukjes snippergroen verkocht aan particulieren, die meegenomen worden in onderhavig verzamelplan. Het betreft de locaties:

  1. a. Oudlaan 35 te Pijnacker
  2. b. Burgemeester Merkusstraat 7 te Delfgauw

Binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp worden de aanvragen snippergroen door de afdeling Wijkbeheer getoetst aan de Nota Snippergroen. Mocht een verzoek aan deze criteria voldoen, dan komt het perceel voor verkoop in aanmerking.

Dit zijn de criteria waaraan getoetst wordt:

  • de uit te geven grond moet direct grenzen aan het woonperceel van de aanvrager en de aanvrager moet ook eigenaar van het perceel zijn;
  • de uitgifte van de grond mag geen (negatieve) gevolgen voor het beheer hebben; hierbij wordt met name beoordeeld of er sprake is van een duidelijke grens tussen privé en openbaar en of uitgifte leidt tot versnippering of beperking van de bereikbaarheid van openbaar gebied;
  • de uitgifte van de grond mag geen overwegende (negatieve) gevolgen voor het gebruik van de openbare ruimte hebben. Hierbij wordt met name beoordeeld of het uit te geven deel van belang is vanwege de functie als verkeersruimte, speelterrein, trottoir, parkeerplaats, etc;
  • de uitgifte van de grond mag geen overwegende (negatieve) gevolgen voor de stedenbouwkundige kwaliteit en de beeldkwaliteit van de openbare ruimte hebben; hierbij wordt niet alleen de functie van het groen in de directe omgeving beoordeeld, maar wordt juist ook beoordeeld wat de functie in groter verband is (is het karakteristiek voor de wijk of voor het wegprofiel, is het benoemd in een groenbeleidsplan of beeldkwaliteitsplan);
  • de uitgifte van de grond mag geen (negatieve) gevolgen voor de (toekomstige) inrichtingsmogelijkheden hebben.

In de twee gevallen waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft wordt voldaan aan deze criteria. Per locatie wordt gekeken naar de aansluitende bestemming (in beide gevallen 'Tuin').

Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied. In dit hoofdstuk is een toelichting op de systematiek en de inhoud van de verschillende toegekende bestemmingen van het bestemmingsplan gegeven.

3.1 Verantwoording Planvorm

Voor het bestemmingsplan 'Verzamelplan 2017/2018' is gekozen voor de planfiguur van een gedetailleerd plan. De voorziene ontwikkelingen worden hierdoor mogelijk gemaakt, zonder dat ruimte wordt gecreëerd voor andersoortige (niet gewenste) ontwikkelingen. Er ontstaat zo tevens een adequaat toetsingskader voor de toekomst.

Aan de opzet van de juridische systematiek worden hoge eisen gesteld, te weten:

  • De regeling moet praktisch en hanteerbaar zijn. Hanteerbaar voor iedereen die ermee moet werken. Dus zowel voor de diverse gemeentelijke afdelingen als voor de medewerk(st)er van de Informatiebalie;
  • De regeling moet helder en eenduidig zijn. Discussies over interpretatievraagstukken moeten niet aan de orde zijn;
  • Daarbij dient ook te worden gekeken naar relevantie: 'niet meer regelen dan nodig is';
  • De regeling moet ook voor de burger toegankelijk zijn;
  • De regeling moet handhaafbaar zijn. Naarmate het juridische systeem logischer en meer doelgericht is, zullen de toegankelijkheid en uitvoerbaarheid beter zijn. Daarmee worden ook controle en handhaving bevorderd.

3.2 Systematiek Bestemmingen

Het bestemmingsplan 'Verzamelplan 2017/2018' is opgezet volgens de Wet ruimtelijke ordening die vanaf 1 juli 2008 van kracht is. De opbouw van het bestemmingsplan isconform de SVBP2012 (Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen). De planregels bij het bestemmingsplan zijn als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen (artikel 1) en de Wijze van meten (artikel 2). In hoofdstuk 2 Bestemmingen zijn de planregels, behorende bij de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen opgenomen. Hoofdstuk 3, Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn. Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4.

3.3 Planregels

Inleidende regels

Begrippen

In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan en hoe gemeten dient te worden.

Bestemmingsregels

Agrarisch - Glastuinbouw

Voor de te verplaatsen aansluiting op de Komkommerweg is de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' opgenomen. Deze bepalingen zijn identiek aan het bestemmingsplan 'Duurzame Glastuinbouw'. Er is - op de nieuwe locatie - een aanduiding opgenomen ten behoeve van het aansluiten van de erftoegangsweg.

Detailhandel - Tuincentrum

Op één locatie, ter plaatse van de uitbreiding van de Intratuin, is de bestemming 'Detailhandel - Tuincentrum' opgenomen. Binnen deze bestemming is alleen een tuincentrum toegestaan, inclusief andere bouwwerken.

Tuin

Deze bestemming, die op meerdere locaties is gelegen, is identiek aan de standaardregels. De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen. Op of in deze gronden mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd aan een hoofdgebouw. Ook andere bouwwerken mogen worden gebouwd, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair.

Verkeer - Wegverkeer

Voor de Komkommerweg, ter plaatse van de te verplaatsen aansluiting, is de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' opgenomen. Deze bepalingen zijn identiek aan het bestemmingsplan 'Duurzame Glastuinbouw'.

Water

Deze bestemming die bij de Monnikenweg 15 is gelegen, is identiek aan de regels van het bestemmingsplan 'Ackerswoude 2014', uitgezonderd de wijzigingsbevoegdheid.

Wonen - 1

Deze bestemming, opgenomen voor diverse percelen binnen dit bestemmingsplan, is identiek aan de standaardregels. De voor 'Wonen - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van een beroep aan huis.

De bebouwingsregels voor woningen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken zijn in de regels bij deze bestemming opgenomen. Woningen mogen uitsluitend in de op de verbeelding aangegeven typologie (vrijstaand of twee-aaneen) worden gebouwd. De woningen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte en eventuele maximum oppervlakte of volume zijn op de verbeelding aangeduid. Tevens zijn regels opgenomen voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken. Ook voor het bouwen van andere bouwwerken zijn bepalingen opgenomen.

De uitoefening van een beroep aan huis is toegestaan tot een beperkte brutovloeroppervlakte. Onder bepaalde voorwaarden kan het bevoegde gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels ten behoeve van een bedrijf aan huis.

Wonen - 2

De bestemming 'Wonen - 2' is op één locatie opgenomen, de Wilgenweg 70. Deze bestemming is identiek aan de bepalingen uit het bestemmingsplan Lint Oude Leede 2, die voor deze locatie gelden.

Woongebied

De bestemming 'Woongebied' is opgenomen voor de ontwikkeling op het perceel Monnikenweg 3A en is identiek aan de bepalingen van het bestemmingsplan 'Ackerswoude 2014'.

Naast woningen zijn ook in beperkte mate commerciele en maatschappelijke dienstverlening, onderwijs, bedrijven en horeca toegestaan.

Een aantal zaken is nader bepaald:

  • het aantal woningen bedraagt ten hoogste 1.300 binnen het gehele woongebied Ackerswoude, met inachtneming van het bepaalde ter plaatse van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden';
  • uitsluitend grondgebonden woningen zijn toegestaan;
  • de bouwhoogte van woningen bedraagt ten hoogste 13m;

Verder zijn er nog bepalingen opgenomen met betrekking tot bijbehorende bouwwerken en zijn beroepen aan huis toegestaan. Daarnaast is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarin de mogelijkheid wordt geboden om het bestemmingsplan te wijzigingen tot een gedetailleerde regeling.

Waarde - Archeologie 1 en 2

De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2' zijn opgenomen ter bescherming van de mogelijk binnen het plangebied aanwezige archeologische waarden. Binnen deze dubbelbestemmingen mag slechts worden gebouwd of mogen slechts werken en werkzaamheden uitgevoerd worden onder strikte voorwaarden. Daarbij geldt dat binnen het gebied met Waarde – Archeologie 1 een archeologisch onderzoek vereist is voor ingrepen met een oppervlakte groter dan 50 m2 en dieper dan 30 cm onder peil. Binnen Waarde – Archeologie 2 geldt een onderzoeksvereiste bij ingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm onder peil.

Waterstaat - Waterkering

De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is opgenomen om de belangen van de waterkeringen (kernzone) en de naastgelegen beschermingszones planologisch te regelen. Het artikel behelst een bouwverbod voor de onderliggende bestemming. Via een afwijkingsbevoegdheid kan bebouwing worden gerealiseerd, vooropgesteld dat advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.

Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meegeteld mogen worden bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is een bepaling opgenomen om bestaande, legaal gerealiseerde bebouwing die bijvoorbeeld qua afmetingen buiten de bepalingen van dit bestemmingsplan valt, planologisch-juridisch te borgen.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod gegeven voor gebruik in strijd met de bestemming.

Algemene afwijkingsregels

In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van niet-ingrijpende bouwactiviteiten.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepalingen wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven de in het plan opgenomen bestemmingen in geringe mate te wijzigen, indien dit van belang is voor een betere realisering of in verband met een afwijkende toestand van het terrein. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor wijzigingen van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, indien daartoe aanleiding bestaat.

Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

In deze bepalingen wordt inhoud gegeven aan het overgangsrecht betreffende bouwwerken en het gebruik, met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Slotregel

Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze bepaling bevat de titel van het plan.

3.4 Toelichting Op De Verbeelding

Op de verbeelding, zijn de binnen het plangebied gelegen percelen voorzien van een passende bestemming, conform de in de regels gehanteerde indeling. Daarnaast zijn middels dubbelbestemmingen de archeologische en ecologische zones en de zones langs waterkeringen weergegeven, waarbinnen een bijzondere beschermingsregeling geldt. De aanduidingen geven, daar waar noodzakelijk, een specifieke bepaling per (bouw)perceel weer. In de regels worden, zoals bovenstaand toegelicht, bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen van een juridische bepaling voorzien.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

De voorgenomen ontwikkelingen binnen het plangebied moet passen binnen het vigerend beleid op zowel nationaal, provinciaal, regionaal als gemeentelijk niveau. Voor de ontwikkelingen binnen het plangebied zijn verschillende beleidsstukken relevant. Hierna zijn kort de belangrijkste bevindingen uit het beleid beschreven en wordt aangegeven hoe de ontwikkelingen binnen het plangebied zich verhouden tot dit beleid.

4.1 Nationaal Beleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (maart 2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Deze structuurvisie verving de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.

Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. Vanaf 2020 neemt de beroepsbevolking niet meer toe. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking.

Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet. Verder wordt genoemd het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden.

Aangezien een structuurvisie geen bindende werking heeft voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld, zijn de nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen geborgd in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte. Deze AMvB wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en richt zich op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Daarnaast zorgt de AMvB voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

4.1.2 Ladder duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de “ladder duurzame verstedelijking” opgenomen. Dit betekent dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke voorzieningen mogelijk maken de treden van de ladder moeten worden doorlopen. Het doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Volgens Bro artikel 1.1.1 lid 1 wordt stedelijke ontwikkeling omschreven als:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland is, conform het Bro, de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als verplicht te doorlopen 'stappenschema' ter onderbouwing van stedelijke ontwikkelingen. In paragraaf 4.2.2 wordt hier nader op ingegaan.

4.1.3 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

De ontwikkelingen die in onderhavig bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt hebben geen directe relevantie op rijksniveau. Het plan past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en binnen de bepalingen van het Barro. De ladder voor duurzame verstedelijking wordt nader behandeld onder het provinciaal beleid.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Visie ruimte en mobiliteit Zuid-Holland (2014)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014, (geconsolideerd in werking per 12 januari 2017) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

De VRM bestaat uit: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte 2014, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

  1. 1. Beter benutten en opwaarderen.
  2. 2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht).
  3. 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit.
  4. 4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

4.2.2 Verordening Ruimte 2014

De regels in de Verordening Ruimte zijn bindend en werken door in bestemmingsplannen. In de Verordening is, conform het Bro, de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als verplicht te doorlopen 'stappenschema' ter onderbouwing van stedelijke ontwikkelingen.

Onderhavig bestemmingsplan maakt diverse kleinschalige ontwikkelingen mogelijk. Hierbij worden (qua aard en schaal) geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt; het is dan ook conform jurisprudentie niet noodzakelijk om de ladder voor deze ontwikkelingen te doorlopen. Er is één ontwikkeling die omvangrijker van aard is en een functiewijziging mogelijk maakt. Deze ontwikkelingen wordt nader toegelicht.

Intratuin

De ontwikkeling ten behoeve van de Intratuin voorziet in een gebouwde uitbreiding van circa 2.000 m2. Hiervoor dient de vigerende bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' gewijzigd te worden naar 'Detailhandel - Tuincentrum' waarbij het mogelijk is om de gewenste uitbreiding te bouwen. Gezien de grootte van de ontwikkeling en de wijziging is het noodzakelijk om de ladder voor duurzame verstedelijking te doorlopen. Daarnaast valt de locatie binnen het gebied dat door de provincie Zuid-Holland in de ruimtelijke verordening is aangewezen als 'duurzaam glas'.

Glastuinbouwgebied

Er heeft met de provincie overleg plaatsgevonden over dit initiatief. Door de provincie is aangegeven dat de uitbreiding van de Intratuin kan worden geschaard onder artikel 2.1.5 lid 4 van de provinciale ruimtelijke verordening:

'In het bestemmingsplan kan de begrenzing van het glastuinbouwgebied, bedoeld in het eerste lid, in beperkte mate worden aangepast, rekening houdend met de lokale omstandigheden en de rechtmatige aanwezigheid van bestaande bedrijven en functies, anders dan glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven, mits aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied.'

De om dit perceel liggende functies zijn Wonen, Bedrijven en Detailhandel. Hierdoor is dit perceel, dat beperkt in omvang is, niet bruikbaar voor glastuinbouw. Van aantasting van de omvang en bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied is dan ook geen sprake.

Blijkens jurisprudentie is het gebruikelijk om bestaande bedrijven in het buitengebied een uitbreidingsmogelijkheid te geven van 10%. De huidige bestemming Detailhandel voor het tuincentrum meet iets meer dan 30.000 m2. Met de toevoeging van circa 2.000 m2 blijft deze uitbreiding binnen dit percentage, en wordt de begrenzing van het glastuinbouwgebied in beperkte mate aangepast.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  1. 1. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  2. 2. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  3. 3. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    1. a. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    2. b. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
    3. c. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Toetsing

Trede 1:

De Intratuin wil haar bestaande bebouwing uitbreiding ten behoeve van het restaurant en het magazijn. De wenst tot deze uitbreiding komt mede tot stand doordat een deel van de daken van de Intratuin op korte termijn aan vervanging toe is. De gebouwde uitbreiding zal circa 2.000 m2 beslaan, één derde hiervan wordt toegevoegd aan de horecagelegenheid van het tuincentrum en de overige twee-derde komt ten goede aan het magazijn. De winkel kan hierdoor een bredere en ruimere opzet krijgen, conform de hedendaagse vorm van tuincentra. Deze uitbreiding heeft niet ten doel om een assortimentsverbreding mogelijk te maken.

Gezien het succes van de Intratuin is een uitbreiding wenselijk; zo kan er voldaan worden aan de hedendaagse vorm van tuincentra en blijft de goede marktpositie behouden. Daarnaast speelt het tuincentrum een belangrijke rol in de lokale voorzieningen en de werkgelegenheid. De geschetste uitbreiding van circa 2.000 m2 is nodig om dit te kunnen blijven waarmaken. Deze uitbreiding biedt geen plaats aan extra winkeloppervlakte en vormt in die zin geen verruiming van de detailhandelsmogelijkheden.

Trede 2:

De uitbreiding van de Intratuin vindt plaats binnen het bebouwd gebied blijkens de VRM van Zuid-Holland. De betreffende gronden zijn aangewezen voor de glastuinbouw, echter liggen deze gronden zo ingeklemd door onder meer wonen en detailhandel dat het niet mogelijk is om hier glastuinbouw te realiseren.

Trede 3:

De ontwikkeling vindt plaats binnen de bebouwde ruimte, derhalve hoeft trede 3 niet doorlopen te worden.

4.2.3 Programma ruimte

Het programma ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om doelen te (doen) bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio's en provincie. De realisatiemix uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.

4.2.4 Programma mobiliteit

In het programma mobiliteit staan de ambities en de provinciale belangen. Het programma mobiliteit kent een grotere dynamiek dan de visie. Het kan hierdoor bijvoorbeeld in samenhang met een nieuw collegeprogramma, elke vier jaar worden geactualiseerd. Daarbij wordt verbinding gelegd met de verschillende uitvoeringsprogramma's, beleidsuitwerkingen en verordeningen zoals deze al bestaan voor mobiliteit.

4.2.5 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Binnen het voorliggende bestemmingsplan is geen sprake van strijdigheid met de doelen en uitgangspunten zoals omschreven in het provinciale beleid. Voorzien wordt in diverse kleinschalige ontwikkelingen, die conform jurisprudentie niet onder artikel 3.1.6 lid 2 Bro vallen. Voor de uitbreiding van de Intratuin is wel de ladder doorlopen gezien de grootte en de bestemmingswijziging.

4.3 Regionaal Beleid

Sinds 1 januari 2015 heeft het Stadsgewest Haaglanden zijn werkzaamheden beëindigt, de beleidsterreinen Verkeer en Vervoer en Economisch Vestigingsklimaat worden voortgezet door de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). Het Regionaal Structuurplan is nog niet ingetrokken en derhalve nog van kracht.

4.3.1 Regionaal Structuurplan Haaglanden in 2020 (2008)

Het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020, dat door het bestuur van het Stadsgewest Haaglanden in april 2008 is vastgesteld, bouwt voort op de sterke punten van de regio: de economische specialisaties, de mooie landschappen en de kwaliteit van leven. Haaglanden blijft daardoor een aantrekkelijk gebied om te wonen. Al deze kwaliteiten zijn een voorwaarde om nieuwe bedrijven en instellingen aan te kunnen trekken en zo voor nieuwe werkgelegenheid te zorgen.

Hiertoe zijn er meer huizen en bedrijfspanden nodig in Haaglanden. Sommige delen van de regio verouderen en zijn aan vernieuwing toe. De groengebieden zijn niet aantrekkelijk en toegankelijk genoeg. Het verkeer blijft groeien, maar Haaglanden moet wel bereikbaar blijven. De verandering van het klimaat stelt nieuwe eisen aan het watersysteem en de kustbescherming. Zo zullen zich tot 2020 nog meer ontwikkelingen voordoen die om maatregelen vragen.

Regio Haaglanden zet daarbij in op bouwen binnen de bestaande stad. Dit betekent ook dat het landschap open en groen kan blijven. Haaglanden kent veel verschillende landschappen, elk met een eigen schoonheid: de duinen en het strand, de landgoederen, de weilanden. Er liggen kansen om landschappen nog aantrekkelijker te maken, bijvoorbeeld door natuurontwikkeling of door meer fiets- en wandelpaden aan te leggen.

4.3.2 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Onderhavig bestemmingsplan voorziet enkel in kleinschalige ontwikkeling binnen bestaande (stedelijke) structuren en past derhalve binnen de uitgangspunten van het Regionaal Structuurplan.

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Toekomstvisie 2040 (2012)

In de Toekomstvisie 'Visie op de toekomst van Pijnacker-Nootdorp', vastgesteld door de gemeenteraad op 26 juni 2012, wordt een eenduidige en consistente koers voor Pijnacker-Nootdorp uitgezet met oog voor de omgeving en de rol van de gemeente. De toekomstvisie laat zien wat voor gemeente Pijnacker-Nootdorp wil zijn, waar zij met haar ontwikkeling heen wil en welke rol zij daarbij pakt.

Pijnacker-Nootdorp wil, conform haar visie, een herkenbare gemeente zijn in een landelijke omgeving waar de stad nooit ver weg is. Zij ziet het als haar missie in de regio een uniek woonmilieu te bieden, met het groene buitengebied meerwaarde te geven en met duurzame en innovatieve de economie versterken.

4.4.2 Ruimtelijke structuurvisie Pijnacker-Nootdorp 2040 (2014)

In de Structuurvisie 'Ruimte maken….. ruimte laten', vastgesteld door de gemeenteraad op 20 februari 2014, schetst de gemeente het ruimtelijk beeld van Pijnacker-Nootdorp in 2040. Niet in de vorm van een blauwdruk voor de toekomst, maar in de vorm van contouren en kaders van een streefbeeld dat gezamenlijk met bewoners en ondernemers ingekleurd dient te worden. Er wordt ruimte geboden en uitgenodigd om te ondernemen, te recreëren, de woonomgeving te verbeteren of sport te beoefenen. De Ruimtelijke structuurvisie kan gelezen worden als een uitnodiging om samen invulling te geven aan de ruimte van Pijnacker-Nootdorp in 2040.

Contouren vormen het uitgangspunt van de structuurvisie. Dit zijn contouren van groen- en recreatiegebieden, bebouwing, glastuinbouw en bedrijventerreinen. Binnen deze contouren zijn er verschillende functies en mogelijkheden. Hierover doet de structuurvisie voor 2040 op hoofdlijnen kaderstellende uitspraken. Daarnaast geeft de structuurvisie antwoord op verschillende ruimtelijke vraagstukken.

4.4.3 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

De gemeente stimuleert initiatieven van particulieren en zet in op versterking van de kwaliteit van de kernen en het landelijk gebied. De - kleinschalige - ontwikkelingen die middels onderhavig bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt passen binnen dit gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Onderzoek

5.1 Bedrijven En Milieuzonering

5.1.1 Regelgeving en beleid

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Tengevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.

De te beoordelen situaties zijn te herleiden tot drie groepen en bijbehorende aanpak, te weten:

  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven. In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven.
  • Nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies. In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal in eerste instantie een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1), 100 meter (cat. 3.2), 200 meter (cat. 4.1) tussen de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd.
  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen. In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal in eerste instantie een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd.

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden namelijk met één afstandsstap worden verlaagd. Zie tabel 5.1.

Categorie Richtafstand t.o.v. rustige woonwijk/rustig buitengebied Richtafstand t.o.v. gemengd gebied
1 10m 0m
2 30m 10m
3.1 50m 30m
3.2 100m 50m
4.1 200m 100m
4.2 300m 200m
5.1 500m 300m
5.2 700m 500m
5.3 1000m 700m
6 1500m 1000m

Tabel 5.1 - Milieucategorieën en bijbehorende richtafstanden ten opzichte van de verschillende omgevingstypen

In de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering wordt aangegeven dat richtafstanden worden gemeten vanaf de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en de gevel van de woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen (vvb) mogelijk is.

5.1.2 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Voor de locaties Klapwijkseweg 41, aansluiting Komkommerweg, Wilgenlaan 70 en de percelen van het snippergroen geldt dat er geen sprake is van een functiewijziging, waarbij een nieuwe milieugevoelige functie of bedrijfsbestemming wordt toegevoegd. Milieuzonering speelt derhalve geen rol voor deze locaties.

Voor de overige locaties binnen het plangebied geldt het volgende ten aanzien van bedrijven en milieuzonering:

Monnikenweg 3A e.o.

In het vigerende bestemmingsplan Ackerswoude 2014 is rondom de Monnikenweg 3A de bestemming 'Woongebied' mogelijk gemaakt. Derhalve zijn er in de directe nabijheid geen bedrijven gelegen die vanuit milieuzonering een belemmering vormen voor het realiseren van woningen op deze locatie of vice versa.

Monnikenweg 15

In het vigerende bestemmingsplan Ackerswoude 2014 kennen de gronden rondom de Monnikenweg 15 de bestemmingen 'Groen', 'Tuin', 'Water', 'Wonen' en 'Woongebied'. Derhalve zijn er in de directe nabijheid geen bedrijven gelegen die vanuit milieuzonering een belemmering vormen voor het realiseren van woningen op deze locatie of vice versa.

Intratuin

Bouwmarkten, tuincentra, hypermarkten vallen blijkens de VNG publicatie onder de milieucategorie 2. Hierbij hoort een richtafstand van 30 meter tot een rustige woonwijk. Onderhavige locatie ligt echter in een glastuinbouwgebied met verscheidene bedrijvigheid, derhalve kan deze locatie aangemerkt worden als gemengd gebied. De richtafstand van 30 meter mag hierdoor, conform de systematiek voor gebiedstype 'gemengd gebied', worden teruggebracht naar 10 meter.

De uitbreiding van de Intratuin heeft met name impact op de woning aan de Delftsestraatweg. Door de uitbreiding van de Intratuin komt de bestemming Detailhandel namelijk tegen de woonbestemming van dit perceel aan te liggen. De feitelijke afstand tot de bestaande woning op dit perceel, waarbij ook de vergunningvrije uitbouwmogelijkheden van deze woning in acht zijn genomen, bedraagt circa 13 meter. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand, waarmee een goed woon- en leefklimaatwordt behouden.

Zuideindseweg 5

Op het perceel aan de Zuideindseweg 5 wordt op dit moment gewoond in een bedrijfswoning, echter is er geen sprake meer van een bedrijfsvoering. Dit perceel, inclusief schuur, wordt dan ook middels onderhavig bestemmingsplan bestemd tot het feitelijk gebruik, namelijk 'Wonen'.

In de omgeving van dit perceel zijn verschillende bedrijven te vinden of worden deze planologisch mogelijk gemaakt. De locatie kan dan ook worden aangemerkt als gebiedstype 'gemengd gebied' waardoor de richtafstand met één stap verlaagd kan worden. De bedrijven in de omgeving van de Zuideindseweg 5 zijn:

Locatie Bedrijf SBI-2008 Milieu- categorie Richt afstand (gemengd gebied) Werkelijke afstand
Zuideindseweg 5a Bouw-
bedrijf
41, 42, 43 "Aannemers-
bedrijf algemeen: b.o. < 1.000 m²"
2 10 m 4 m
Zuideindsweg 7 Kerk 9491 "Kerkgebouwen e.d." 2 10 m 16 m
Spui 12 Hout-
zagerij
16101 "Houtzagerijen" 3.2 50 m 53 m
Delftsestraatweg 135 Max. categorie 2 - 2 10 m 25 m

Uit bovenstaande tabel blijkt dat voor het naastliggende bedrijf de gestelde richtafstand niet wordt gehaald. De grootste afstand (10 meter) voor aannemersbedrijven wordt echter bepaald door het aspect geluid (continue). Voor geur, stof en gevaar geldt een richtafstand van 0 meter, waaraan uiteraard wordt voldaan.

Omdat ter plaatse van de Zuideindseweg 5 al een woning aanwezig is en er in die zin sprake is van slechts een 'technische' bestemmingswijziging, geldt ten aanzien van het aspect geluid dat er in feite geen sprake is van een nieuwe situatie. Indien er op het perceel een nieuwe woning wordt gerealiseerd, zal onderzocht moeten worden of hiermee aan de richtafstanden wordt voldaan, dan wel of gemotiveerd kan worden afgeweken van deze richtafstand.

Voor de woning Zuideindseweg 5 kan op basis van bovenstaande uit worden gegaan van een goed woon- en leefklimaat.

5.2 Externe Veiligheid

In dit deze paragraaf wordt aangegeven op welke wijze de externe veiligheid in beschouwing is genomen bij het bestemmingsplan. De externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten.

5.2.1 Normstelling en beleid

Twee sleutelbegrippen: plaatsgebonden risico en groepsrisico

De risico's bij de externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Waarom worden er twee begrippen gebruikt? Het rijksoverheidsbeleid maakt onderscheid tussen het risico waaraan het individu is blootgesteld en het risico waaraan een groep mensen is blootgesteld. Het gaat om het risico op overlijden. Voor de beoordeling van het risico waaraan het individu is blootgesteld gebruikt men het plaatsgebonden risico. Dit is de maatstaf voor de persoonlijke veiligheid. De maatstaf voor de kans dat een groep van mensen in een keer overlijdt, is het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) is de overlijdenskans per jaar die op een bepaalde afstand aanwezig is door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hierbij wordt voor de berekening uitgegaan van een fictieve burger. Deze burger is 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op de plaats aanwezig waarvoor het plaatsgebonden risico wordt berekend. Verder zal de burger geen aanstalten maken zich in veiligheid te brengen (vlucht- of schuilgedrag) gedurende de maximaal 30 minuten blootstelling aan het optredende effect. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (de zogeheten risicocontour).

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is de kans op het overlijden in één keer van een groep mensen (Juridisch is de minimum omvang gesteld op 10 doden om van een groepsrisico te kunnen spreken) als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Dit gebied wordt bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt.

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij transportrisico's geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op 10 slachtoffers gelijk aan één op de tienduizend (10-4). De kans op 100 slachtoffers gelijk aan één op de miljoen (10-6) enzovoorts. Bij stationaire risicobronnen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico een factor 10 kleiner ligt. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is geen wettelijke norm, het is bedoeld als een ijkpunt. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico's accepteert. De gemeente is verplicht om voor iedere situatie een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico). Daarbij spelen onder anderen de zelfredzaamheid van bewoners, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol.

Beperkt kwetsbare objecten, kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten

Beperkt Kwetsbare objecten

Onder beperkt kwetsbare objecten worden onder andere verstaan woningen, hotels, restaurants, kantoren, winkels en sport- en kampeerterreinen, voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren. In artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is een definitie opgenomen van een beperkt kwetsbaar object.

Kwetsbare objecten

Kwetsbare objecten zijn onder ander woningen (met uitzondering van verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee per hectare en dienst- of bedrijfswoningen), kantoren met meer dan 1.500 m² bruto vloeroppervlak en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of (een deel van de dag) kwetsbare groepen mensen, zoals in onderhavig geval een school. De kwetsbare objecten staan gedefinieerd in Bevi artikel 1 sub l. Na in werkingtreding van het Bevi is de definitie van kwetsbare objecten nog verduidelijkt.

Zeer Kwetsbare objecten

Zeer kwetsbare objecten zijn tevens kwetsbare objecten, ze vormen een subcategorie van de

categorie kwetsbare objecten uit het Bevi. Zeer kwetsbare objecten zijn objecten waarin mensen verblijven die zichzelf niet goed in veiligheid kunnen brengen, bijvoorbeeld door een geestelijke of lichamelijke beperking. Voorbeelden hiervan zijn: verzorgingstehuizen, ziekenhuizen en kinderdagverblijven.

Waarom onderscheid?

Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is van belang om te bepalen of de PR 10-6 een grenswaarde is of een richtwaarde. De zeer kwetsbare objecten vormen een nieuwe categorie ten opzichte van het Bevi en spelen een rol in de modernisering van het Omgevingsveiligheidsbeleid (Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid)

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit moet individuele en groepen burgers een basisbeschermingsniveau garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een inrichting. De Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) geeft uitvoering aan het Bevi.

Plaatsgebonden risico

Het BEVI gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 106 voor kwetsbare objecten.

Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.

  • Rekening houden met een richtwaarde van 106 voor beperkt kwetsbare objecten.

Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.

Groepsrisico

Bij inrichtingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 105 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 107 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 109 per jaar;

Verantwoording groepsrisico

Alleen bij een toename van het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit is van toepassing op:

  • De vaststelling van een bestemmingsplan (artikel 3.1 Wro)
  • Inpassingsplan van een project met een provinciaal belang (artikel 3.26, lid 1 Wro)
  • Inpassingsplan van een project met een landelijk belang (artikel 3.28, lid 1 Wro)
  • Ontheffing van een voorschrift uit de bouwverordening (artikel 11 Woningwet)
  • Omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, lid, onder c, Wabo, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 of 3, of tweede lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheerverordening wordt afgeweken. De omgevingsvergunning vervangt het projectbesluit uit artikel 3.10 van de Wro.

Basisnet

Voorheen werd het beoordelingskader gevormd door de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Dit is veranderd met het van kracht worden van het Basisnet, op 1 april 2015. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). Aangezien er in Pijnacker-Nootdorp geen sprake is van transport van gevaarlijke stoffen via hoofdwaterwegen en hoofdspoorwegen zal alleen aandacht worden besteed aan transport van gevaarlijke stoffen via de hoofdwegen.

Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de bebouwde omgeving en de veiligheid van mensen die wonen of verblijven dicht in de buurt van de infrastructuur waar dit vervoer plaatsvindt. Het Basisnet stelt verder regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant).
Gevaarlijke stoffen vervoeren is risicovol en zorgt dus voor beperkingen aan de ruimtelijke ordeningskant. Er zijn namelijk regels om mensen die dicht bij deze hoofdwegen wonen of verblijven minimaal een bepaald beschermingsniveau te bieden. Aan dit beschermingsniveau wordt voldaan als het risico vanuit het vervoer niet hoger ligt dan wat maatschappelijk acceptabel is.

Het Basisnet is een heel stelsel van wetten en regels dat op verschillende gebieden haar oorsprong heeft liggen. Vanuit de vervoerskant is er de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs). De Wvgs is in de afgelopen tijd al aangepast aan het Basisnet. De gewijzigde Wvgs(Stb. 2013, nr. 307) is per 1 april 2015 in werking getreden.

Vanuit de ruimtelijke ordeningskant is er het Besluit Externe VeiligheidTransportroutes ontstaan. Dit besluit vervangt de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en vindt haar grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer. Voor vervoersassen wordt een risicoplafond vastgesteld. Het risico dat wordt veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen zal in de toekomst niet meer ongelimiteerd zijn. Ook zijn PR 10 -6 contouren vastgelegd in de vorm van een gestandaardiseerde risicocontour, een veiligheidszone genoemd. Het Bevt is per 1 april 2015 in werking getreden. In de Regeling Basisnet (Stcrt. 2014, nr. 8242, sinds 1 april 2015 in werking) wordt aangegeven waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling.

Het gewijzigde bouwbesluit (Stcrt. 2014, nr. 4057, sinds 1 april 2015 in werking) bevat regels rondom bouwen binnen Plasbrandaandachtsgebieden (PAG). Een PAG is een gebied tot 30 meter vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook (excl. vluchtstrook) waarin, bij realisatie van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Het PAG is een extra verantwoording bij het bouwen van kwetsbare objecten binnen dit gebied en wordt uitgevoerd naar analogie van de verantwoording van het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het Bevt gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten.

Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.

  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten.

Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.

Groepsrisico

Bij transportroutes geldt vanuit het Bevt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–8 per jaar;

Verantwoording groepsrisico?

Het Bevt schrijft voor dat voor alle ruimtelijke plannen binnen de invloedssfeer van een transportroute aandacht moet worden geschonken aan:

  • Mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  • Zelfredzaamheid ten aanzien van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten.

Wanneer het ruimtelijk plan binnen 200 meter van een transportroute gelegen is dient ook aandacht te worden geschonken aan de volgende aspecten:

  • Dichtheid van personen en de verwachte veranderingen;
  • Hoogte van het groepsrisico;
  • Maatregelen ter beperking van het groepsrisico (waaronder stedenbouwkundige opzet, bouwkundige voorzieningen en voorzieningen met betrekking tot de inrichting van de openbare ruimte);
  • Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan.

Er is echter sprake van een uitzondering wanneer:

  • Het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde;
  • Het groepsrisico, niet meer dan tien procent toeneemt en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. In dat geval hoeft alleen te worden gekeken naar de eerst genoemde aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Sinds 1984 wordt er getoetst aan circulaire Zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen (1984) en vanaf 1991 ook aan de circulaire Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie. Sinds 1 januari 2011 zijn beide circulaires vervangen door het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling. Het Bevb regelt de taken en verantwoordelijkheden van de buisleidingexploitant en de gemeenten. Het Bevb is gebaseerd op de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Milieukwaliteitseisen & maatregelen en hoofdstuk 9 Stoffen & producten) en de Wet ruimtelijke ordening (hoofdstuk 3 Bestemmings- en inpassingsplannen, hoofdstuk 4 Algemene regels & specifieke aanwijzingen). De normstellingen zijn in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Vanaf juli 2014 is het Bevb (oa) ook van toepassing op de CO2-leiding die door de gemeente Pijnacker-Nootdorp loopt.

Plaatsgebonden risico

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten.
    Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten.

Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.

Groepsrisico

Bij buisleidingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–8 per jaar;

Wanneer verantwoording groepsrisico?

De verantwoordingsplicht van het groepsrisico is van toepassing bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten.

Vuurwerk

Ingevolge het in 2002 in werking getreden Vuurwerkbesluit (bij besluit van 15 maart 2012 gewijzigd, wijzigingen per 1 jul1 2012 in werking getreden) dient ook via het spoor van de ruimtelijke ordening expliciet aandacht te worden besteed aan de veiligheidsafstanden die gelden voor vuurwerkopslag. Aan situaties waarin niet meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, wordt in het kader van dit bestemmingsplan niet expliciet aandacht besteed. De hiervoor geldende veiligheidsafstand is dusdanig klein (8 m), dat hieraan in de meeste gevallen kan worden voldaan door de opslagplaats en de deuropening op een juiste wijze op het perceel te projecteren. In het bestemmingsplan worden daarom geen afstandseisen opgenomen. Nadere regulering kan via het milieuspoor (vergunning of melding) plaatsvinden. Vanzelfsprekend is handel in en opslag van consumentenvuurwerk uitsluitend toegestaan, wanneer dit past binnen de bestemming die aan de betreffende gronden is gegeven. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen is niet van toepassing op vuurwerkopslagplaatsen.

5.2.2 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Alleen de locaties waar externe veiligheid relevant is worden nader beschouwd. Het gaat om de locaties waar sprake is van toevoeging van mensen dan wel van het realiseren van een risicobron, locaties waar dit nog niet eerder via een ruimtelijk plan werd toegestaan:

  • Monnikenweg 3A e.o.;
  • Monnikenweg 15;
  • Klapwijkseweg 41;
  • Rijskade 1a.

Risicovolle bedrijven binnen/nabij het plangebied

Op/nabij de ontwikkellocaties binnen het bestemmingsplan Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2017/2018 zijn geen risicovolle bedrijven met een risicocontour die buiten de inrichting valt.

Transport gevaarlijke stoffen binnen/nabij het plangebied

Gemeentelijke route voor transport gevaarlijke stoffen

De gemeente Pijnacker-Nootdorp beschikt over een aangewezen wegennet voor routeplichtige stoffen op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De route voor gevaarlijk transport is gelegen op bedrijventerrein Ruijven (zie afbeelding 5.1) en ligt op ruime afstand van alle relevante plangebieden, zie tabel 5.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170108-4001_0012.png"

Afbeelding 5.1 - Aangewezen route transport gevaarlijke stoffen Pijnacker-Nootdorp (Bron: Geoweb)

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170108-4001_0013.png"

Tabel 5.3

Transport gevaarlijke stoffen over rijkswegen

Uit de risicokaart blijkt dat de A4 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. Uit de regeling Basisnet blijkt dat de A4 voor de toekomst een PR risicoplafond heeft van 23 meter vanaf het hart van de weg. De A4 heeft een plasbrandaandachtsgebied.

Uit de risicokaart blijkt dat de A12 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. Uit de regeling Basisnet blijkt dat voor de toekomst de A12 een PR risicoplafond van 0 meter vanaf het hart van de weg geldt. De A12 heeft geen plasbrandaandachtsgebied.

Uit de risicokaart blijkt dat de A13 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. Uit de regeling Basisnet blijkt dat voor de toekomst de A13 een PR risicoplafond heeft van 17 meter vanaf het hart van de weg. De A13 heeft een plasbrandaandachtsgebied.
Het plangebied valt ruim buiten de genoemde contouren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170108-4001_0014.png"

Tabel 5.4

Drie plangebieden ligt binnen het invloedsgebied van één rijkswegen. Een berekening en een verantwoording van het groepsrisico is dan niet aan de orde. Wel moet aandacht worden besteed aan bereikbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Transport gevaarlijke stoffen over provinciale wegen

Het transport van alle gevaarlijke stoffen rust op een belangrijk basisprincipe: diegene die met een voertuig via de weg gevaarlijke stoffen vervoert is, op grond van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (WVGS), verplicht als zodanig de bebouwde kommen van gemeenten te vermijden. Als het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is ten behoeve van het laden en lossen of omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is, mag de chauffeur van dit basisprincipe afwijken. Op deze manier wordt het transport van gevaarlijke stoffen door de bebouwde kom geminimaliseerd en is ook voor de N473 en de N472, die door de bebouwde kom van Pijnacker lopen, een basisveiligheid gegarandeerd.

Op een klein stuk van de N470 na zijn, op grondgebied van de gemeente Pijnacker-Nootdorp, de provinciale wegen niet aangewezen als route transport gevaarlijke stoffen. Op de N470 kan incidenteel wel transport van gevaarlijke stoffen plaats vinden, via een ontheffing. Dit zal met name de bevoorrading van propaantanks zijn.

In de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) is vastgelegd hoe de risico's van transport van gevaarlijke stoffen conform het vigerende beleid geanalyseerd moeten worden. HART vervangt eerdere rekenprotocollen t.a.v. externe veiligheidsberekeningen voor transport zoals het Paarse boek en het rekenprotocol spoor. In HART zijn vuistregels opgenomen ten aanzien van de noodzaak om te rekenen aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Er wordt gekeken naar de aantallen transporten van bepaalde stofcategorieën. Sinds het in werking treden van de gewijzigde Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, per 31 juli 2012 (Stcrt. 14687, 2012), is het gebruik van deze handleiding verplicht.

Voor de N470 binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp zijn geen tellingen beschikbaar. Op basis van (naar 2016 opgehoogde) transportgegevens van aanvoerende provinciale wegen uit Delft, Lansingerland en Zoetermeer is een (naar 2016 opgehoogde) schatting gemaakt.

Er wordt voldaan aan de vuistregels voor het plaatsgebonden risico wat betekent dat de provinciale wegen in Pijnacker-Nootdorp geen 10-6 contour hebben. De aantallen GF3 transporten worden niet gehaald wat wil zeggen dat er op dit moment geen berekening (en een eventuele verantwoording) van het groepsrisico aan de orde is.


Transport gevaarlijke stoffen over spoor en water

Het spoor (NS Den Haag - Gouda; Randstadrail Den Haag - Rotterdam) wordt niet gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen. Rondom deze spoorbanen bevindt zich daarom geen risicocontour in het kader van externe veiligheid. Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen over water plaats.

Buisleidingen binnen/nabij het plangebied

Aardgas

Binnen of nabij het plangebied zijn geen hogedruk aardgasleidingen aanwezig. Deze buisleidingen vormen geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.

Brandbare vloeistoffen

Er loopt een brandstofleiding (K2) van Defensie Pijpleidingorganisatie (DPO) door de gemeente Pijnacker-Nootdorp. De PR 10-6 contour ligt op de leiding. Omdat er maximaal 'minder dan 1 slachtoffers' kunnen vallen is er dus, conform art. 1 van het Bevb, formeel geen sprake van een groepsrisico voor de K2-leiding.

CO2

Er loopt een CO2-leiding door de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Naar aanleiding van ontwikkelingen nabij dezelfde CO2-leiding in Zoetermeer is in 2007 door RIVM en TNO uitgebreid onderzoek gedaan naar de risico's en effecten van vrijkomend CO2 bij leidingbreuk. Hierbij is door het RIVM geconcludeerd dat de risico's en letale effecten zich niet voordoen buiten een afstand van 4 meter van de buisleiding. VROM onderschrijft dit onderzoek en deze conclusie (brief VROM, datum 24-08-2007, kenmerk DGM/EV2007082989). Ook recent onderzoek aan de leiding De CO2 leiding (Tebodin, documentnummer 3413682, 7 april 2014) bevestigt dit. De rapportage van Arcadis 'QRA Vervoersknoop Bleizo (01-02-2016, kenmerk D04011.000122) stelt: 'De ondergrondse leidingdelen leiden niet tot externe veiligheidsrisico.'

Bereikbaarheid, Bestrijdbaarheid en Zelfredzaamheid

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied (1% letaliteit) van de A13, maar op meer dan 200m waardoor er geen berekening en/of verantwoording van het groepsrisico vereist. Er vindt over de A13 echter wel transport plaats van LT3 en GT4. Daarom moet wel aandacht worden besteed aan zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid in relatie tot deze stoffen.

Bij de Veiligheidsregio Haaglanden is advies gevraagd. Het advies (kenmerk 2017050414273, datum 9 juni 2017) geeft een korte beschrijving van het plangebied, de aanwezige risicobronnen op het gebied van externe veiligheid, een beschrijving van de mogelijke scenario's en de geadviseerde maatregelen ter verbetering van de veiligheid in het plangebied. Bereikbaarheid, bestrijdbaarheid worden beoordeeld en er wordt aandacht besteed aan zelfredzaamheid. Hiermee wordt invulling gegeven aan de eisen uit het Bevt.

Mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende zijn.

Voor de bereikbaarheid van de hulpdiensten heeft de gemeente Pijnacker-Nootdorp in samenwerking met Brandweer Haaglanden de "Handleiding bereikbaarheid" opgesteld. Deze is op 17 augustus 2010 door het college vastgesteld.

Voor de bestrijdbaarheid van bluswatervoorzieningen is door de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) is de 'Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid (oktober 2012)' ontwikkeld. Deze wordt door gemeente Pijnacker-Nootdorp gehanteerd en nageleefd. De veiligheidsregio Haaglanden heeft eisen geformuleerd ten aanzien van de bereikbaarheid en de bluswatervoorziening. In het algemeen geldt dat een woonhuis tot op 40 meter bereikbaar moet zijn voor een brandweervoertuig. De wegen en bruggen er naar toe moeten ook een bepaalde belasting aankunnen, een bepaalde doorgangshoogte en rijbaanbreedte hebben en een zekere binnenbocht- en buitenbochtstraal hebben. Wat betreft de bluswatervoorziening geldt dat er binnen een straal van 100 meter van het object een bluswatervoorziening aanwezig moet zijn. Een bluswatervoorziening kan zijn: open water, ondergrondse brandkraan (opbrengst minimaal 30 m3 / uur) of geboorde put.

Zelfredzaamheid ten aanzien van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten

Het advies van de Veiligheidsregio Haaglanden geeft aan dat om ervoor te zorgen dat mensen goed voorbereid zijn en weten hoe ze moeten, het van belang is dat zij hier vooraf over worden geïnformeerd. De gemeente deelt het advies dat informatie verstrekken aan personen van belang is. Het betreft de handelingsperspectieven om de veiligheid te verhogen. Op de website van de gemeente www.pijnacker-nootdorp.nl kunnen burgers hierover veel informatie vinden bij het thema 'veiligheid'. Ook op de landelijke website www.nederlandveilig.nl en op de regionale site http://www.watdoeje.nl/haaglanden/ kan men veel informatie vinden.

Daarnaast vindt, indien zich een ongeval voordoet dat effect op de omgeving heeft of nog kan hebben, afhankelijk van de aard en omvang van deze effecten, crisiscommunicatie plaats naar de in het effectgebied liggende bedrijven en bewoners. Bij een eenvoudig incident met geringe effecten zal de communicatie voor zover nodig op reguliere wijze en dus routinematig plaatsvinden door de ter plaatse aanwezige functionarissen van de hulpverleningsdiensten. Indien een incident zich ontwikkelt tot een groot incident of ramp zal binnen de regio Haaglanden, en dus ook binnen de gemeente, zogeheten opschaling plaatsvinden. Van een routinematige aanpak zal overgegaan worden naar een meer gecoördineerde aanpak. Deze gecoördineerde aanpak is beschreven in het crisisbeheersingsplan (rampenplan) van de gemeente. Op regionaal niveau is er een regionaal crisisplan. Het rampenplan en het regionaal crisisplan voorzien onder meer in:

  • het waarschuwen van bewoners en de naastgelegen bedrijven (het attenderen van de bevolking op een gevaar of dreigend gevaar en het daarbij geven van een eerste gedragsadvies);
  • voorlichting: het verzamelen, het verwerken en verstrekken van informatie, met als doel het beperken of voorkomen van de directe gezondheidsgevolgen voor de betrokkenen door een ongeval.

Conclusie

Alle aspecten van externe veiligheid zijn beschreven en beoordeeld. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170108-4001_0015.png"

Afbeelding 5.2 - Sirenedekking

5.3 Geluid

5.3.1 Regelgeving en beleid

Geluid kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog geluidniveau kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht:

  • Onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.
  • Een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour (voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan. Het gebied binnen deze contour is de zone van het industrieterrein. Middels zonering worden enerzijds bedrijven beschermd tegen oprukkende geluidgevoelige bestemmingen en anderzijds worden geluidgevoelige bestemmingen beschermd tegen eventuele uitbreidingen van de activiteiten op het industrieterrein.

De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar geluidbeleid vastgelegd in de nota 'Gebiedsgericht Geluidsbeleid' uit 2010. Deze Nota Geluidsbeleid, waarin de hoofdlijnen van het beleid uiteen worden gezet, bestaat verder uit een tweetal deelnota`s, te weten de Nota Hogere Grenswaarden en de Nota Bedrijven en Geluid alsmede uit een richtlijn bouwlawaai op grote bouwlocaties.

5.3.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmignsplan

Voor de locaties Zuideindseweg 5, aansluiting Komkommerweg, Wilgenweg 70 en ter plaatse van het snippergroen geldt dat er geen sprake is van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen. In het kader van de Wgh is derhalve geen onderzoek noodzakelijk.

Monnikenweg 3A e.o.

Voor de Monnikenweg 3A e.o. is door Tritium Advies een Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (d.d. 8 september 2017, zie Bijlage 1).

De aspecten railverkeerslawaai, luchtverkeerslawaai en industrielawaai zijn in het onderzoek niet beschouwd. De locatie logt voorts buiten de geluidzone (100 meter) van de nabijgelegen spoorlijn van RandstadRail. Derhalve is het aspect railverkeerslawaai niet aan de orde.

Voor wegverkeerslawaai is de locatie gelegen binnen de geluidzone van de Klapwijkseweg. Daarnaast is het plan gelegen in de nabijheid van de Monnikenweg met een snelheidsregime van 30 km/uur.

Voor de 30 km/uur weg Monnikenweg geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de richtwaarde van 48 dB niet overschrijdt. Voor de gezoneerde weg Klapwijkseweg geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze weg de voorkeursgrenswaarde eveneens op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt. Derhalve is een procedure hogere waarde niet aan de orde.

Ten behoeve van het akoestisch onderzoek is tevens rekening gehouden met het document "Nota Hogere Grenswaarden Gemeente Pijnacker-Nootdorp" d.d. 30 maart 2010 van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Conform dit beleidsstuk kan er pas een hogere waarde worden verleend als voldaan wordt aan de hoofdcriteria uit de Wet geluidhinder. Verder dient voldaan te worden aan de in het beleidsstuk genoemde subcriteria.

Het plangebied Monnikenweg 3A is gelegen in een 'buitengebied'. De geluidbelasting bedraagt maximaal 34 dB. Derhalve voldoet de geluidbelasting ter plaatse van het plangebied aan het ambitieniveau en wordt voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid.

Aangezien in onderhavige situatie geen sprake is van een procedure hogere waarde wordt voor de woningen een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels niet noodzakelijk geacht. Bij toepassing van standaard geluidwerende materialen en maatregelen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is er te allen tijde sprake van een goed akoestisch woon- en leefklimaat.

Monnikenweg 15

Voor de Monnikenweg 15 is door Tritium Advies een Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (d.d. 8 mei 2017, zie Bijlage 2). De aspecten spoorweglawaai, luchtverkeerslawaai en industrielawaai zijn in het onderzoek niet beschouwd.

Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen in de nabijheid van diverse 30 km/uur wegen. Derhalve is een procedure hogere waarde niet aan de orde. Echter voor de waarborging van een goed woon- en leefklimaat is de geluidbelasting op de gevels van nieuw te bouwen woningen nabij deze 30 km/uur wegen alsnog bepaald.

Voor de wegen Hageveld en Holenduiflande geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de richtwaarde van 48 dB niet overschrijdt. Voor de weg Monnikenweg geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de richtwaarde met maximaal 5 dB overschrijdt.

In onderhavige situatie is geen sprake van een procedure hogere waarde. Vanwege de geluidbelasting ten gevolge van niet gezoneerde wegen dient echter (in het kader van een goed woon- en leefklimaat) alsnog een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels te worden opgesteld. Conform dit nader onderzoek is bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen vervolgens een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is er dus te allen tijde sprake van een goed woon- en leefklimaat. Tevens blijkt uit de rekenresultaten dat de woningen beschikken over een geluidluwe achtergevel danwel buitenruimte.

Klapwijkseweg 41

Voor de Klapwijkseweg 41 is door Tritium Advies een Akoestisch onderzoek wegverkeers- en spoorweglawaai uitgevoerd (d.d. 8 mei 2017, zie Bijlage 3). De aspecten luchtverkeerslawaai en industrielawaai zijn in het onderhavige onderzoek niet beschouwd.

Wegverkeerslawaai

Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de Klapwijkseweg. Het plan is tevens gelegen in de nabijheid van diverse 30 km/uur wegen.

Voor de 30 km/uur wegen Brink van Abeltje en Brinklande geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de richtwaarde van 48 dB niet overschrijdt.

Voor de gezoneerde weg Klapwijkseweg geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze weg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt.

Spoorweglawaai

Voor spoorweglawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de RandstadRail spoorlijn Den Haag Centraal - Rotterdam Slinge.

Voor de spoorlijn Den Haag Centraal - Rotterdam Slinge geldt dat de voorkeursgrenswaarde voor spoorweglawaai van 55 dB nergens wordt overschreden.

Een procedure hogere waarde ten gevolge van het wegverkeers- en spoorweglawaai is derhalve niet aan de orde.

Ten behoeve van het akoestisch onderzoek is tevens rekening gehouden met het document "Nota Hogere Grenswaarden Gemeente Pijnacker-Nootdorp" d.d. 30 maart 2010. In onderhavige situatie is een procedure hogere waarde niet aan de orde. Derhalve is het gemeentelijk geluidbeleid van de gemeente Pijnacker-Nootdorp niet nader beschouwd.

Aangezien in onderhavige situatie geen sprake is van een procedure hogere waarde, wordt een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels niet noodzakelijk geacht. Bij toepassing van standaard geluidwerende materialen en maatregelen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is er te allen tijde sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Intratuin

Voor de uitbreiding van de Intratuin geldt dat er geen sprake is van het toevoegen van een geluidgevoelige functie. Op basis van het aspect milieuzonering (zie paragraaf 5.1) kan worden geconcludeerd dat voldaan wordt aan de richtafstanden ten aanzien van geluid richting omliggende woningen. Daarmee vormt het aspect geluid geen belemmering voor de voorgenomen uitbreiding.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Regelgeving en beleid

Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Sinds 2011 moest reeds aan de grenswaarden (jaargemiddelde van 40 ìg/m3 en 24-uursgemiddelde concentratie van 50 ìg/m3) voor PM10 worden voldaan. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde van 40 ìg/m3 en uurgemiddelde grenswaarde van 200 ìg/m3. Tot deze grenswaarden gelden zijn minder strenge grenswaarden van kracht.

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:

  • een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
  • de luchtkwaliteit tengevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • een project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 ìg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.);
  • een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten of projecten “In betekenende mate'' (IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.

De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar plan van aanpak om aan de gemeentelijke taakstelling te kunnen voldoen om periodiek de luchtkwaliteit vast te stellen verwoord in het Luchtkwaliteitsplan Pijnacker-Nootdorp 2008-2011.

5.4.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Bij de locaties Monnikenweg 15, aansluiting Komkommerweg, Wilgenweg 70 en ter plaatse van het snippergroen brengen de ontwikkelingen geen extra verkeer mee. De luchtkwaliteit wordt hierdoor niet beïnvloed en onderzoek danwel nadere motivatie is daarmee niet noodzakelijk.

Intratuin

De verwachte toename door de uitbreiding van de Intruin bedraagt 304 voortuigen per etmaal. Dit aantal blijft ruimschoots onder de aantallen zoals genoemd in de 'Regeling niet in betekende mate bijdragen' (NIBM).

Overige ontwikkelingen

De overige ontwikkelingen, waarbij onder andere een aantal woningen worden mogelijk gemaakt, zijn dusdanig beperkt van omvang dat er ruimschoots onder de aantallen gebleven wordt zoals genoemd in de 'Regeling niet in betekende mate bijdragen' (NIBM).

Geconcludeerd kan worden dat de bestemmingswijzigingen voor wat betreft Luchtkwaliteit toelaatbaar zijn.

5.5 Archeologie En Cultuurhistorie

5.5.1 Regelgeving en beleid

Wet op de archeologische monumentenzorg

Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente. Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie voor een goede conservering.

De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem in wil om te bouwen of aan te leggen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot behouden blijven. Er wordt in de wet uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van archeologieverstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische waarden.

Besluit ruimtelijke ordening

Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.

Cultuurhistorische Atlas Zuid-Holland

De Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom:

  • de kenmerkenkaart, waarop de kenmerkende nederzettingspatronen, landschapspatronen en de archeologische opbouw van het landschap zijn weergegeven;
  • de waardenkaart, waarop de waardevolle structuren van de kenmerkenkaart zijn gewaardeerd.

Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele planologie. In de CHA heeft het plangebied een redelijk tot grote kans op archeologische sporen. Aan deze kans is een onderzoeksplicht verbonden.

Archeologiebeleid Pijnacker-Nootdorp

De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar archeologiebeleid verwoord in de nota 'Pijnacker-Nootdorp; Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart' uit 2009. Op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart heeft het plangebied deels een hoge archeologische verwachting, een middelhoge archeologische verwachting en deels een onbekende archeologische verwachting. Voor de zones met een hoge archeologische verwachting (langs de linten) geldt dat bij een bodemverstoring van dieper dan 0,30 m beneden maaiveld en groter dan respectievelijk 50 m² en 100 m2 vroegtijdig archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Bij een middelhoge archeologische verwachting (zuidelijke deel van het plangebied) geldt dat bij een bodemverstoring van respectievelijk dieper dan 0,30 m dan wel 1,0 m beneden maaiveld en groter dan 200 m² vroegtijdig archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Voor de zone met een onbekende verwachting is aanvullend veldonderzoek nodig.

5.5.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Bij de toekomstige ontwikkelingen zal rekening moeten worden gehouden met een redelijke tot grote trefkans op archeologische sporen. In de regels is daarom een regeling opgenomen, waarbij de voorwaarden staan aangegeven wanneer een verkennend archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Op basis van het archeologisch onderzoek zal bepaald worden of nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

In voorliggend bestemmingsplan zijn de gebieden waar (naar verwachting) archeologische waarden aanwezig zijn door middel van de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 1' (onderzoek bij oppervlak groter dan 50 m2 en dieper dan 30 cm) en 'Waarde - Archeologie 2' (onderzoek bij oppervlak groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm) beschermd. Ter plaatse van deze dubbelbestemmingen is bouwen uitsluitend onder voorwaarden (na archeologisch onderzoek) toegestaan.

5.6 Bodem

5.6.1 Regelgeving en beleid

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen, om daarmee de haalbaarheid van deze bestemming te bepalen. De Wet bodembescherming (Wbb), Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Tevens is bij de realisatie van ruimtelijke plannen vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden.

Bij de (her)inrichting of bestemmingwijziging van een locatie en/of bij grondverzet inclusief het verwijderen van grondgebonden objecten, dient een historisch (bodem)onderzoek conform de vastgestelde norm te worden uitgevoerd om mogelijk bodembedreigende activiteiten te achterhalen (huidige norm: NEN-5725). In het kader van het historisch onderzoek zal minimaal een terreininspectie moeten worden uitgevoerd, een gesprek met de (voormalige) eigenaar/beheerder van de locatie moet plaatsvinden, het raadplegen van historische kaarten en luchtfoto's, en een bezoek aan het gemeentearchief moet worden gebracht (tenzij geen relevante informatie van de onderzoekslocatie bij de gemeente aanwezig is).

Op basis van de beschikbare historische en/of milieuhygiënische (bodemkwaliteits-)gegevens wordt bepaald of aanvullend asbest-, water- en/of bodemonderzoek dient te worden uitgevoerd conform de vastgestelde norm (huidige norm: verkennend milieukundig bodemonderzoek: NEN-5740).

Een locatie wordt als asbestverdacht beschouwd indien nu of in het verleden op de locatie verhardingen, (zintuiglijk) verdachte terreindelen aanwezig zijn of zijn geweest (bijvoorbeeld (puin)dammen, ((puin)funderings- of ophooglagen, bodemvreemde materialen, slootdempingen, etc.), en overige asbestgerelateerde of bodembedreigende activiteiten plaatsvinden of hebben plaatsgevonden (bijvoorbeeld opstallen met golfplaten, beschoeiingen, etc.). Indien een locatie als asbestverdacht kan worden beschouwd, zal een asbestinventarisatie van de bodem conform de vastgestelde norm moeten worden uitgevoerd (huidige norm: NEN-5707). Indien asbestverdacht bouw- en/of sloopafval of (puin)granulaat wordt aangetroffen zal een asbestinventarisatie conform de vastgestelde norm moeten worden uitgevoerd (huidige norm: NEN-5897).

Voorafgaand aan de sloop dient voor aanwezige opstallen een asbestinventarisatie te worden uitgevoerd conform de vastgestelde norm (huidige norm: SC540), om zorg te dragen dat bij de sloop van opstallen het aanwezige asbesthoudende materiaal, onder daarvoor geldende wet- en regelgeving voorafgaand aan de overige sloopwerkzaamheden, wordt verwijderd (conform de norm: SC530) en naar een erkend eindverwerker wordt afgevoerd, zodat geen asbesthoudende materialen op en/of in de bodem achterblijven.

Binnen het gebied zijn (mogelijk) locaties aanwezig, waarvoor in het kader van het Wet bodembescherming op dit moment bekend is en/of in de toekomst wordt vastgesteld, dat het een (mogelijk) 'ernstig geval van bodemverontreiniging' betreft en/of in het verleden is gesaneerd middels een isolatievariant of waar een restverontreiniging is achtergebleven. Voor de aanpak bij (her)inrichting of wijziging in het gebruik van deze locaties dient in het kader van de Wet bodembescherming goedkeuring te zijn verleend door het bevoegd gezag, te weten de Omgevingsdienst Haaglanden namens Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. De gemeente toetst de saneringsvariant van een 'ernstig geval van bodemverontreiniging' in het kader van de Woningwet en de saneringsvariant van een 'niet-ernstige geval van bodemverontreiniging'. Voor de aanpak van gevallen van asbestverontreiniging die vallen onder het Besluit asbestwegen Wms dient goedkeuring te zijn verleend door het bevoegd gezag, te weten Inspectie Leefomgeving en Transport.

Voorafgaand aan het vrijkomen van baggerspecie en/of het dempen van een watergang dient voor het bepalen van de (milieuhygiënische) kwaliteit van baggerspecie een waterbodemonderzoek te worden uitgevoerd conform de vastgestelde norm (huidige norm: NEN-5720), voor zover het Besluit bodemkwaliteit geen vrijstelling kent. Tevens wordt geadviseerd om gelijktijdig monsters te nemen van de ondergrond onder de (aanwezige) baggerspecie, het volume van de aanwezige baggerspecie vast te (laten) stellen en een verwerkingsadvies voor de baggerspecie op te (laten) stellen.

Actualiteit milieuhygiënische (bodem)kwaliteitsgegevens

Sinds 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) in werking getreden, waaraan alle bij de overheid ter toetsing aangeleverde bodemkwaliteitsgegevens dienen te voldoen. Met de introductie van het Bbk is een nieuw standaard stoffenpakket geïntroduceerd en dienen onderzoeken en waar nodig bodemsanerende maatregelen te worden uitgevoerd door erkende bodemintermediairs (Kwalibo: Kwaliteitsborging in het bodembeheer).

Bodemkwaliteitsgegevens die niet voldoen aan het Bbk kunnen niet als actueel worden beschouwd. Ook locatie specifieke omstandigheden kunnen van invloed zijn op de bodemkwaliteit. Een (bodem)onderzoek betreft een momentopname. De resultaten van het onderzoek kunnen minder representatief worden naarmate de tijd verstrijkt. Indien na het onderzoek op of nabij de locatie (bodembedreigende) activiteiten of calamiteiten plaatsvinden en/of in de omgeving (mobiele) verontreinigingen aanwezig zijn, kan de bodemkwaliteit hierdoor zijn of worden beïnvloed.

Voor de beoordeling van de bodemkwaliteit bij de (her)inrichting of bestemmingswijziging van een locatie en/of bij grondverzet inclusief het verwijderen van grondgebonden objecten, dient een actueel bodemonderzoek te worden aangeleverd, dat dient te voldoen aan de huidige wet- en regelgeving en normen.

Een historisch bodemonderzoek (HO) conform NEN5725 zal hiervan onderdeel uitmaken, waarbij onder andere het gemeentelijk bodemarchief zal moeten worden geraadpleegd en een terreininspectie wordt uitgevoerd. Op basis van de resultaten van het HO wordt bepaald conform welke onderzoeksstrategie het Verkennend bodemonderzoek conform de NEN5740 dient te worden uitgevoerd.

5.6.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Op de locaties Wilgenweg 70 en ter plaatse van het snippergroen is er geen sprake van (relevante) functiewijzigingen. Het gaat hierbij slechts om kleinschalige verruimingen en/of aanpassingen van de bestemmingsregelingen.

Monnikenweg 3A e.o.

Door Tritium Advies is een historisch bodemonderzoek (vooronderzoek) uitgevoerd op deze locatie (d.d. 1 juni 2016, zie Bijlage 4).

Op grond van het vooronderzoek kunnen de in de onderstaande tabel weergegeven deellocaties worden onderscheiden.

Omschrijving Motivatie Verdachte parameters
voormalig (gedempte) watergang voldoende onderzocht en gesaneerd -
voormalige bovengrondse olietank de (boven) grond is voldoende onderzocht en was maximaal licht verontreinigd met minerale olie. Het grondwater was niet onderzocht en dient onderzocht te worden. minerale olie, BTEXSN
gehele onderzoekslocatie waargenomen bijmenginen met puin en heterogen asbestverontreinigingen in de omgeving asbest, zware metalen
eerder aangetoonde verontreiniggingsspots (heterogene verontreiniging) zware metalen
voormalige bedrijfsactiviteiten en kassencomplex NEN-p, OCB

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170108-4001_0016.png"

Aanbevelingen

Omdat de milieuhygiënische kwaliteit van de locatie niet of slechts gedeeltelijk eerder onderzocht is en de eerder aangetoond heterogene verontreinigingen in het gebied wordt het, in het kader van de voorgenomen woningbouw, noodzalijk geacht een verkennend bodem- en asbestonderzoek uit te voeren conform de NEN 5740 en de NEN 5707. Gezien het agrarische karakter van het gebied, de eis vanuit de nota bodembeheer en de voormalige bedrijfsactiviteiten (teelt van gewassen) dient hierbij de bovengrond aanvullend onderzocht te worden op organochloorbestrijdingsmiddelen (OCB).

Monnikenweg 15

Door Tritium Advies is een historisch bodemonderzoek (vooronderzoek) uitgevoerd (d.d 24 mei 2017, zie Bijlage 5).

Uit het vooronderzoek blijkt dat grenzend aan de onderzoekslocatie, ter plaatse van de woning (Monnikenweg 15), eerder een sterke verontreiniging met nikkel is aangetoond. Tevens werden enkele lichte verontreinigingen in de grond en het grondwater aangetoond. Uit de beschikbare gegevens blijkt dat de sterke verontreiniging met nikkel werd gerelateerd aan een vermoedelijke zandige ophooglaag. De omvang werd vastgesteld op < 25 m3. Er is geen sprake van potentiële instromende (bekende) mobiele (rest)verontreinigingen.

Uit het vooronderzoek is niet gebleken dat op of nabij de locatie handelingen met asbest zijn uitgevoerd in een mate dat hierdoor een bodemverontreiniging met asbest zou kunnen zijn ontstaan. De locatie wordt derhalve als niet-verdacht beschouwd op de aanwezigheid van asbest in de bodem.

Op basis van de resultaten van het vooronderzoek wordt het niet noodzakelijk geacht in het kader van de bestemmingswijziging een verkennend bodemonderzoek uit te voeren.

Opgemerkt dient te worden dat in verband met de mogelijke aanwezigheid van een historische (zandige) ophooglaag bij grondverzet een verkennend onderzoek noodzakelijk kan zijn. Hierbij dient gezien het (voormalige) kassengebied en de eis vanuit de nota bodembeheer de bovengrond aanvullend onderzocht te worden op organochloorbestrijdingsmiddelen (OCB).

Klapwijkseweg 41

Door Tritium Advies is een historisch bodemonderzoek (vooronderzoek) uitgevoerd (d.d. 24 mei 2017, zie Bijlage 6).

Op grond van het vooronderzoek wordt de onderzoekslocatie als 'niet-verdacht' beschouwd. Er zijn geen aanwijzigingen dat op de onderzoekslocatie activiteiten hebben plaatsgevonden waardoor de bodem verontreinigd kan zijn geraakt. Wel is gebleken dat in de omvang van de onderzoekslocatie diverse sterke verontreinigingen met nikkel, zink, PAK en arseen zijn aangetoond in de grond.

Uit het vooronderzoek is niet gebleken dat op of nabij de locatie handelingen met asbest zijn uitgevoerd in een mate dat hierdoor een bodemverontreiniging met asbest zou kunnen zijn ontstaan. De locatie wordt derhalve als niet-verdacht beschouwd op de aanwezigheid van asbest in de bodem.

Op basis van de resultaten van het vooronderzoek wordt het niet noodzakelijk geacht in het kader van de bestemmingswijziging een verkennend bodemonderzoek uit te voeren.

Omdat de milieuhygiënische kwaliteit van de onderzoekslocatie niet eerder onderzocht is en in het gebied veelvuldig heterogene verontreinigingen zijn aangetoond wordt het in het kader van de voorgenomen aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen noodzakelijk geacht een verkennen bodemonderzoek uit te voeren conform de NEN 5740.

Intratuin

Door Tritium Advies is een historisch bodemonderzoek (vooronderzoek) uitgevoerd (d.d. 24 mei 2017, zie Bijlage 7).

Uit de eerder uitgevoerde onderzoeken blijkt dat in de directe omgeving van de onderzoekslocatie diverse matige tot sterke verontreinigingen zijn aangetoond met zink en PAK in de grond en minerale olie in het grondwater. Uit de beschikbare gegevens blijkt dat deze reeds zijn gesaneerd. Tevens blijkt dat er geen sprake is van potentiële instromende (bekende) mobiele (rest) verontreinigingen.

Als gevolg van de voormalige glastuinbouw in de omgeving dient de toplaag van de gehele onderzoekslocatie als verdacht te worden beschouwd op het voorkomen van een verontreiniging met bestrijdingsmiddelen (OCB). Voor de boven- en ondergrond geldt dat deze als niet-verdacht kunnen worden beschouwd op het voorkomen van bodemverontreinigingen.

Uit het vooronderzoek is niet gebleken dat op of nabij de locatie handelingen met asbest zijn uitgevoerd in een mate dat hierdoor een bodemverontreiniging met asbest zou kunnen zijn ontstaan. De locatie wordt derhalve als niet-verdacht beschouwd op de aanwezigheid van asbest in de bodem.

Op basis van de resultaten van het vooronderzoek wordt het niet noodzakelijk geacht in het kader van de bestemmingswijziging een verkennend bodemonderzoek uit te voeren.

Omdat de milieuhygiënische kwaliteit van de onderzoekslocatie niet eerder onderzocht is en in het gebied veelvuldig heterogene verontreinigingen zijn aangetoond wordt het in het kader van de voorgenomen aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen noodzakelijk geacht een verkennen bodemonderzoek uit te voeren conform de NEN 5740.

Zuideindseweg 5

Door Tritium Advies is een historisch bodemonderzoek (vooronderzoek) uitgevoerd (d.d. 24 mei 2017, Bijlage 8).

Op basis van het vooronderzoek blijkt dat in de directe omgeving van de onderzoekslocatie diverse lichte verontreinigingen met zware metalen en PAK in de bovengrond zijn aangetoond. In de ondergrond werd zeer plaatselijk een matige verontreiniging met lood aangetoond. Deze heterogene verontreinigingen werden gerelateerd aan de historische ophooglaag ter plaatse van de Delftsestraatweg.

Uit het vooronderzoek is niet gebleken dat op of nabij de locatie handelingen met asbest zijn uitgevoerd in een mate dat hierdoor een bodemverontreiniging met asbest zou kunnen zijn ontstaan. De locatie wordt derhalve als niet-verdacht beschouwd op de aanwezigheid van asbest in de bodem.

Op basis van de resultaten van het vooronderzoek wordt het niet noodzakelijk geacht in het kader van de bestemmingswijziging een verkennend bodemonderzoek uit te voeren.

Opgemerkt dient te worden dat in verband met de mogelijke aanwezigheid van een historische ophooglaag bij eventuele nieuwbouw of grondverzet een verkennend onderzoek noodzakelijk kan zijn.

Aansluiting Komkommerweg

Door Unihorn bv is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor een viertal percelen gelegen aan de Verlengde Komkommerweg (d.d 3 juni 2015, zie Bijlage 9). Onderhavige planlocatie is met dit onderzoek meegenomen als Deellocatie 1 (percelen G454, G563 en G1721).

Uit de analyseresultaten blijkt dat de bodem (top- en onderlaag) ter plaatse van deellocatie 1 niet tot hooguit licht (kobalt) verontreinigd is met de onderzochte parameters. De vastgestelde lichte verontreiniging wordt wel vaker in bewoonde gebieden vastgesteld en kan als verhoogd achtergrondgehalte worden beschouwd.

Daarnaast zijn de analyseresultaten indicatief getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit. Uit de resultaten blijkt dat de boven- en ondergrond ter plaatse van deellocatie 1 in de klasse 'Achtergrondwaarde' valt en is daarmee vrij toepasbaar. Opgemerkt wordt dat dit een indicatieve toetsing betreft, aangezien het onderzoek niet volgens het Besluit Bodemkwaliteit is uitgevoerd.

Het grondwater is licht verontreinigd met barium, nikkel en naftaleen. Een licht verhoogd gehalte aan één of meerdere zware metalen wordt vaker in het grondwater vastgesteld en wordt doorgaans veroorzaakt door natuurlijke ophoping. Een oorzaak voor het licht verhoogd gehalte naftaleen is niet direct voorhanden.

Met betrekking tot de vastgestelde milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse kan worden geconcludeerd dat er gezien de geringe mate aan verontreiniging milieuhygiënisch gezien geen bezwaar is tegen de geplande ontwikkeling.

5.7 Ecologie

5.7.1 Regelgeving en beleid

De Wet natuurbescherming beschermt Nederlandse natuurgebieden en planten- en diersoorten. De wet geldt sinds 1 januari 2017 en vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

5.7.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Voor de locaties Zuideindseweg 5, Wilgenweg 70 en ter plaatse van het snippergroen geldt dat er geen sprake is van ontwikkelingen die mogelijke effecten hebben op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. Het gaat hierbij om functiewijzigingen en/of kleinschalige ontwikkelingen in het dorpsgebied.

Voor de overige locaties binnen het plangebied geldt het volgende ten aanzien van ecologie:

Monnikenweg 3A e.o.

Door Tritium Advies is een quickscan flora en fauna uitgevoerd voor de Monnikenweg 3A e.o. (d.d. 25 mei 2016, zie Bijlage 10).

Geconcludeerd wordt dat het plangebied op relatief grote afstand van zowel Natura 2000-gebieden als de EHS is gelegen. Samen met de aard en de relatief beperkte omvang van de ingreep (vervanging woning) zorgt dit ervoor dat geen negatief effect te verwachten is op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS en Natura 2000-gebieden. Hierdoor is er geen noodzaak voor toetsing aan de Ecologische Hoofdstructuur en de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming).

In het plangebied komen mogelijk verschillende beschermde soorten dieren voor die vermeld staan op de lijsten van de Flora- en faunawet. Deze soorten zijn echter niet waargenomen tijdens het veldbezoek. Een sporenonderzoek naar de aanwezigheid van vraat-, loop- en veegsporen, nesten, holen, uitwerpselen, prooiresten en haren heeft eveneens niets opgeleverd.

Soorten van FFlijst 1

In het plangebied komen mogelijk enkele planten, grondgebonden zoogdieren en een aantal soorten amfibieën voor die staan vermeld op FFlijst 1. Voor soorten van FFlijst 1 geldt een vrijstelling: bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen is het voor deze soorten niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.

Soorten van FFlijst 2/3

Mogelijk in het plangebied voorkomende vogelsoorten staan vermeld op FFlijst 3 en zijn feitelijk ontheffingsplichtig. Indien broedende vogels in of in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn kunnen verstorende werkzaamheden zoals sloop- en bouwwerkzaamheden niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht op vogels. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels en is het niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.

Mogelijk in het onderzoeksgebied voorkomende vleermuizen staan eveneens vermeld op FFlijst 3 en zijn ontheffingsplichtig. Voor vleermuizen geldt dat er op basis van het uitgevoerde veldbezoek geen nadelige effecten ten aanzien van foerageergebieden en vliegroutes worden verwacht. Een nader onderzoek zal echter moeten uitwijzen of er vleermuizen verblijven in de te slopen woning waardoor mitigerende maatregelen noodzakelijk kunnen zijn.

Er zijn geen beschermde soorten planten aangetroffen.

Monnikenweg 15

Door Tritium Advies is een quickscan flora en fauna uitgevoerd voor de Monnikenweg 15 (d.d. 8 mei 2017, zie Bijlage 11).

Beschermde gebieden

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De provincie Zuid-Holland hanteert geen externe werking als het gaat om NNN. De afstand tot het Natura 2000-gebied is dermate groot dat ook hier geen direct negatief effect te verwachten is. Tevens is de ingreep relatief beperkt van aard.

Flora

Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde soorten aangetroffen. Voor de eventuele aanwezigheid van beschermde waterplanten geldt dat de beoogde werkzaamheden geen directe bedreiging vormen als het op 'Protocol Amfibieën, reptielen en vissen' omschreven protocol wordt gevolgd.

Vogels

Er zijn geen jaarrond beschermde vogelnesten aangetroffen. Algemeen voorkomende soorten zonder jaarrond beschermd nest kunnen blijven broeden in de directe omgeving van het plangebied. Indien broedende vogels (zoals bijvoorbeeld de aangetroffen zwaan) in of in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn, kunnen verstorende werkzaamheden zoals sloop- en bouwwerkzaamheden niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht op vogels. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels.

Grondgebonden zoogdieren

Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot grondgebonden zoogdieren.

Vleermuizen

Er zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen aanwezig binnen het plangebied. Mogelijk wordt er door vleermuizen gefoerageerd binnen en nabij het plangebied. Foerageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden. Negatieve effecten op zowel de foerageerfunctie als op vaste vliegroutes worden niet verwacht. Als de sloop- en bouwwerkzaamheden overdag uitgevoerd worden, is een verstorend effect op foeragerende vleermuizen ten gevolge van deze werkzaamheden eveneens uit te sluiten.

Gezien het vorenstaande zijn er derhalve geen directe negatieve effecten te verwachten met betrekking tot vleermuizen. Een nader onderzoek naar vleermuizen is niet aan de orde.

Amfibieën, reptielen en vissen

Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten.

Zolang de zorgplicht en het omschreven protocol wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot amfibieën, reptielen en vissen.

Ongewervelden/ overige soorten

Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Er zijn derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot deze soortgroep.

Klapwijkseweg 41

Door Tritium Advies is een quickscan flora en fauna uitgevoerd voor de Klapwijkseweg 41 (d.d. 8 mei 2017, zie Bijlage 12).

Beschermde gebieden

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De provincie Zuid-Holland hanteert geen externe werking als het gaat om NNN. De afstand tot het Natura 2000-gebied is dermate groot dat ook hier geen direct negatief effect te verwachten is. Tevens is de ingreep relatief beperkt van aard, aangezien het een bedrijfslocatie betreft die wordt omgezet naar maximaal twee wooneenheden.

Flora

Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde soorten aangetroffen. Voor de eventuele aanwezigheid van beschermde waterplanten in de aangrenzende watergang geldt dat de beoogde werkzaamheden geen directe bedreiging vormen als het op 'Protocol Amfibieën, reptielen en vissen' omschreven protocol wordt gevolgd.

Vogels

Er zijn geen jaarrond beschermde vogelnesten aangetroffen. Algemeen voorkomende soorten zonder jaarrond beschermd nest kunnen blijven broeden in de directe omgeving van het plangebied. Indien broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn, kunnen verstorende werkzaamheden zoals sloop- en bouwwerkzaamheden mogelijk echter niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn

kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht op vogels. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels.

Grondgebonden zoogdieren

Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot grondgebonden zoogdieren.

Vleermuizen

Er zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen aanwezig binnen het plangebied. Mogelijk wordt er door vleermuizen gefoerageerd binnen en nabij het plangebied. Foerageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden. Negatieve effecten op zowel de foerageerfunctie als op vaste vliegroutes worden niet verwacht. Als de sloop- en bouwwerkzaamheden overdag uitgevoerd worden, is een verstorend effect op foeragerende vleermuizen ten gevolge van deze werkzaamheden eveneens uit te sluiten. Gezien het vorenstaande zijn er derhalve geen directe negatieve effecten te verwachten met betrekking tot vleermuizen. Een nader onderzoek naar vleermuizen is niet aan de orde.

Amfibieën, reptielen en vissen

Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten.

Zolang de zorgplicht en het omschreven protocol wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot amfibieën, reptielen en vissen.

Ongewervelden/ overige soorten

Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Er zijn derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot deze soortgroep.

Intratuin

Door Tritium Advies is een quickscan flora en fauna uitgevoerd voor de uitbreiding van de Intratuin (d.d. 10 april 2017, zie Bijlage 13).

Beschermde gebieden

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De provincie Zuid-Holland hanteert geen externe werking als het gaat om NNN. De afstand tot het Natura 2000- gebied is dermate groot dat ook hier geen direct negatief effect te verwachten is. Tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied liggen bovendien woningen, bedrijven en wegen die een bufferende werking hebben. Tevens is de ingreep relatief beperkt van aard.

Flora

Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde soorten aangetroffen. Voor de eventuele aanwezigheid van beschermde waterplanten geldt dat de beoogde werkzaamheden geen directe bedreiging vormen als het op 'Protocol Amfibieën, reptielen en vissen' omschreven protocol wordt gevolgd.

Vogels

Er zijn geen jaarrond beschermde vogelnesten aangetroffen. Algemeen voorkomende soorten zonder jaarrond beschermd nest kunnen bovendien blijven broeden in de directe omgeving van het plangebied. Indien broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn, kunnen verstorende werkzaamheden zoals kap-, sloop- en bouwwerkzaamheden mogelijk echter niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht op vogels. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels.

Grondgebonden zoogdieren

Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten.

Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot grondgebonden zoogdieren.

Vleermuizen

Mogelijk wordt er door vleermuizen gefoerageerd binnen en nabij het plangebied. Een foerageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden. Negatieve effecten op zowel de foerageerfunctie als op vaste vliegroutes worden niet verwacht.

Om uit te sluiten dat vleermuizen de te kappen bomen benutten als verblijfplaats is nader onderzoek uitgevoerd door VanderHelm Milieubeheer (d.d. 27 juli 2017, zie Bijlage 14). Alle holen, scheuren en spleten zijn gecontroleerd met behulp van een zaklamp en endoscoop. Tijdens de inspectie zijn in de kontwilgen en fruitbomen geen vleermuizen of sporen van vleermuizen aangetroffen. De knotwilgen zijn in zeer slechte staat en zijn in de meeste gevallen open gescheurd. Hier zijn geen holen in aanwezig waar vleermuizen gebruik van kunnen maken. De holen en scheuren in de fruitbomen zijn eveneens ongeschikt voor vleermuizen, omdat de meeste holen met elkaar in verbinding staan en dus ook met de open lucht.

Geconcludeerd kan worden dat er in de bomen geen holen, scheuren en spleten aanwezig zijn die kunnen dienen als voortplantings- en rustplaatsen van vleermuizen. Een nader onderzoek naar voortplantings- en rustplaatsen van vleermuizen in de bomen in de geschikte periode is dan ook niet noodzakelijk.

Amfibieën, reptielen en vissen

Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht en onderstaand omschreven protocol wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot amfibieën, reptielen en vissen.

Ongewervelden/ overige soorten

Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Er zijn derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot deze soortgroep.

Komkommerweg

Door Tritium Advies is een quickscan flora en fauna uitgevoerd voor de Komkommerweg (d.d. 8 mei 2017, zie Bijlage 15).

Beschermde gebieden

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De provincie Zuid-Holland hanteert geen externe werking als het gaat om NNN. De afstand tot het Natura 2000- gebied is dermate groot dat ook hier geen direct negatief effect te verwachten is. Onderhavige plan betreft bovendien een planologische verplaatsing van de aansluiting van een bedrijfsperceel op de Komkommerweg. De verplaatsing is minimaal zodat een negatief effect is uitgesloten.

Flora

Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde soorten aangetroffen. Voor de eventuele aanwezigheid van beschermde waterplanten geldt dat de beoogde werkzaamheden geen directe bedreiging vormen als het op 'Protocol Amfibieën, reptielen en vissen' omschreven protocol wordt gevolgd.

Vogels

Er zijn geen jaarrond beschermde vogelnesten aangetroffen. Algemeen voorkomende soorten zonder jaarrond beschermd nest kunnen blijven broeden in de directe omgeving van het plangebied. Indien broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn, kunnen verstorende werkzaamheden zoals bouwwerkzaamheden mogelijk echter niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht op vogels. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels.

Grondgebonden zoogdieren

Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot grondgebonden zoogdieren.

Vleermuizen

Er zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen aanwezig binnen het plangebied. Mogelijk wordt er door vleermuizen gefoerageerd binnen en nabij het plangebied. Foerageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden. Negatieve effecten op zowel de foerageerfunctie als op vaste vliegroutes worden niet verwacht. Als de bouwwerkzaamheden overdag uitgevoerd worden, is een verstorend effect op foeragerende vleermuizen ten gevolge van deze werkzaamheden eveneens uit te sluiten. Gezien het vorenstaande zijn er derhalve geen directe negatieve effecten te verwachten met betrekking tot vleermuizen. Een nader onderzoek naar vleermuizen is niet aan de orde.

Amfibieën, reptielen en vissen

Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht en onderstaand omschreven protocol wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot amfibieën, reptielen en vissen.

Ongewervelden/ overige soorten

Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Er zijn derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot deze soortgroep.

Zorgplicht

Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.

De kwetsbare perioden zijn niet voor alle verschillende soortgroepen gelijk. Als “veilige” periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half oktober tot eind november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als de egel en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Bovendien zijn de houtduiven uit het laatste legsel dan ook uitgevlogen.

Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de betreffende soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, zodat er geen vogels gaan broeden en het tegen de winter ook ongeschikt is voor kleine zoogdieren die in winterslaap gaan.

Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te beperken (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).

Protocol Amfibieën, reptielen en vissen

Werkzaamheden zoals met name het beoogde graven en dempen van water dienen in beginsel te worden uitgevoerd in de periode van eind augustus tot 1 november, met een voorkeur voor de maand oktober. Dit is namelijk de periode tussen de voortplanting en de winterrust van vissen en amfibieën. Bovendien hebben water- en oeverplanten in deze periode zaad gezet. In de maanden november en december kunnen deze werkzaamheden eveneens plaatsvinden mits de winterrust van vissen en amfibieën nog niet is ingetreden (afhankelijk van weersomstandigheden), een en ander ter nadere beoordeling.

Werkzaamheden in een waterlichaam moeten bovendien op zo’n manier worden uitgevoerd dat het water en de daarin voorkomende zaden en dieren kunnen terugstromen naar het waterlichaam. Op plaatsen waar bijvoorbeeld de voortplanting van de meerkikker of middelste groene kikker wordt vermoed, dienen werkzaamheden pas na 1 oktober te worden uitgevoerd. De maand oktober is tevens de minst kwetsbare periode voor vissen zoals bijvoorbeeld de kleine modderkruiper.

5.8 Water

5.8.1 Regelgeving en beleid

Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.

Nationaal Waterplan

Op 10 december 2015 is Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) vastgesteld en vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 en de partiële herziening. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het NWP is bindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het NWP legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

De ambities die in dit Waterplan centraal staan zijn:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
  • Nederlanders leven waterbewust.

Voor de gebieden waar het Rijk verantwoordelijkheden heeft op gebeid van waterveiligheid en zoetwater, zijn er gebiedsgericht uitwerkingen opgenomen in het NWP.

Provinciaal beleid

De provincie Zuid-Holland heeft een ontwerpplanherzieningsbesluit genomen voor haar waterbeleid. Het Waterbeleid 2016-2021 bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2015 en het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015.

Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • Waarborgen waterveiligheid.
  • Zorgen voor mooi en schoon water.
  • Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening.
  • Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. .

Waterbeheerprogramma Hoogheemraadschap Delfland

Het plangebied ligt in het gebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Op 19 november 2015 heeft Delfland het Waterbeheerplan 2016-2021 (WBP) vastgesteld. In het WBP wordt de strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het WBP is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021 en is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen.

De werkzaamheden en projecten voor de komende planperiode zijn terug gebracht tot vier speerpunten:

  • In stand houden: De waterkeringen, het watersysteem, de ecologische structuren en het afvalwatersysteem worden met beheer verder geoptimaliseerd.
  • Investeren: Natte voeten verkleinen door bij het zoeken naar oplossingen om water langer vast te houden, de waterkeringen op orde te houden met oog voor de multifunctionaliteit, de waterkwaliteit te verbeter en toe te spitsen op de potenties van het gebied en de waterzuiveringen om te bouwen tot zoetwaterfabrieken.
  • Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, de samenwerking in waterbeheer is pluriform van karakter.
  • Flexibel en duidelijk: Een flexibel waterschap die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Er worden duidelijke kaders neergezet maar dogma's zijn er niet.

5.8.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Aangezien in voorliggend plan slechts sprake is van kleinschalige ontwikkelingen, passend binnen de uitgangspunten van de gemeentelijke raamplannen, is geen nader wateronderzoek noodzakelijk. Wel moet voldaan worden aan het stand still principe. Dit betekent dat ontwikkelingen niet tot een verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie mogen leiden.

Monnikenweg 3A e.o.

Het perceel ligt in 'Oude Polder van Pijnacker'. Overeenkomstig (de uitgangspunten) van het bestemmingsplan 'Ackerswoude 2014' wordt het perceel ontwikkeld binnen de wijk Ackerswoude. Het perceel krijgt de bestemming 'Woongebied'.

Bodem en grondwater

De bodem ter plaatse van het perceel bestaat uit zware zavel met een bodemopbouw van lichte klei met een homogeen profiel (bron: maps.bodemdata.nl). Er is sprake van een grondwatertrap IV met een gemiddeld hoogste grondwaterstand van 0,4 m beneden maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0,8 - 1,2 m beneden maaiveld.

Waterkwantiteit

Het perceel grenst aan de zuidzijde aan oppervlaktewater, binnen het perceel is geen oppervlaktewater aanwezig.

Aangezien er nog niet bekend is wat de nieuwe situatie wordt, is (conform de uitgangspunten van het huidige waterbeleid) in de regels van 'Woongebied – 1' opgenomen dat ontwikkelingen dienen te voldoen aan het standstill-beginsel en dat het gebied wordt getoetst aan de provinciale normen voor wateroverlast. In de 'Beleidsnota beperken en voorkomen wateroverlast' van het Hoogheemraadschap van Delfland wordt ingegaan op het hoe van deze toetsing.

Veiligheid en waterkeringen

In de directe nabijheid van het perceel lopen geen regionale waterkeringen en/of beschermingszones. Derhalve heeft de ontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de veiligheid en voor waterkeringen.

Onderhoud en baggeren

De huidige watergang ten zuiden van het perceel is een 'secundaire watergang' waardoor de eigenaren van aangrenzende percelen verantwoordelijk zijn voor het gewoon – en buitengewoon onderhoud. Aangezien de nieuwe situatie nog niet bekend is dienen er met het Hoogheemraadschap van Delfland nieuwe afspraken gemaakt te worden over het onderhoud van het nieuwe watersysteem.

Waterkwaliteit en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Om te waarborgen dat er sprake zal zijn van voldoende waterberging, worden bepalingen opgenomen in de regels van het bestemmingsplan.

Monnikenweg 15 te Pijnacker

Het perceel ligt in 'Oude Polder van Pijnacker'. In het vigerende bestemmingsplan 'Ackerswoude 2014' zijn twee wijzigingsbevoegdheden opgenomen ter plaatse van de Monnikenweg 15. Ten behoeve van woningbouw worden deze vigerende bestemmingen gewijzigd naar 'Wonen' en (vanwege watercompensatie) 'Water'.

Bodem en grondwater

De bodem ter plaatse van het perceel bestaat uit zware zavel met een bodemopbouw van lichte klei met een homogeen profiel (bron:maps.bodemdata.nl). Er is sprake van een grondwatertrap IV met een gemiddeld hoogste grondwaterstand van 0,4 m beneden maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0,8 - 1,2 m beneden maaiveld.

Waterkwantiteit

Het plangebied grenst aan de noord- en oostzijde aan oppervlaktewater, binnen het plangebied is oppervlaktewater aanwezig. Onderhavige ontwikkeling staat de realisatie van een nieuw perceel met een oppervlakte van circa 530 m2 toe, hiervoor dient een deel van het bestaande oppervlakte water gedempt te worden. Ter compensatie van het te dempen water heeft er grondruil plaatsgevonden, waar nieuw oppervlakte water gecreëerd kan worden. Deze watercompensatie bedraagt 138 m2.

Voor het dempen en graven van het betreffende water is een watervergunning aangevraagd. Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft deze watervergunning verleent op d.d. 8 december 2015.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170108-4001_0017.png"

Afbeelding 5.2 - Watercompensatie

Veiligheid en waterkeringen

In de directe nabijheid van het perceel lopen geen regionale waterkeringen en/of beschermingszones. Derhalve heeft de ontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de veiligheid en voor waterkeringen.

Onderhoud en baggeren

Het plangebied grenst in het noorden aan secundair water en in het oosten aan primair water. Blijkens de 'Legger Wateren' is het Hoogheemraadschap van Delfland verantwoordelijk voor zowel het gewoon onderhoud als het buitengewoon onderhoud van de primaire watergang. Met betrekking tot het secundaire water geldt dat de eigenaren van aangrenzende percelen verantwoordelijk zijn voor het gewoon – en buitengewoon onderhoud. In de vergunning is het onderhoud van het nieuw te graven water toegewezen aan de vergunninghouder. Delfand onderhoudt alleen het doorstroomprofiel van het primaire water ter plaatse.

Waterkwaliteit en riolering

De gemeente Pijnacker-Nootdorp geeft in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2017 aan dat in geval van kleinschalige nieuwbouwprojecten de percelen worden aangesloten op het al aanwezige rioolstelsel met als extra voorwaarde dat zoveel mogelijk verhard oppervlak afgekoppeld wordt.

In onderhavige situatie dienen de mogelijkheden van afkoppelen zoveel mogelijk benut te worden. Schoon dak- en terreinwater (mits geen uitlogende materialen worden toegepast) kan direct naar het oppervlaktewater afgevoerd worden.

Conclusie

Er kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishoudkundige situatie wanneer er extra oppervlaktewater gerealiseerd wordt ter compensatie van de toename van verharding.

Klapwijkseweg 41

Het perceel Klapwijkseweg 41 ligt in de 'Oude Polder van Pijnacker'. Onderhavig bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal twee nieuwe woningen op dit perceel mogelijk.

Bodem en grondwater

De bodem ter plaatse van het perceel bestaat uit zware zavel met een bodemopbouw van lichte klei met een homogeen profiel (bron:maps.bodemdata.nl). Er is sprake van een grondwatertrap IV met een gemiddeld hoogste grondwaterstand van 0,4 m beneden maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0,8 - 1,2 m beneden maaiveld.

Waterkwantiteit

Het perceel grenst aan de oostzijde aan oppervlaktewater, binnen het plangebied is geen oppervlakte aanwezig. Het gehele perceel beslaat circa 1.430 m2, op de tuin na van circa 300 m2 is alles verhard. In totaal dus 1.130 m2.

In de nieuwe situatie worden maximaal twee woningen mogelijk gemaakt met een maximaal bebouwd oppervlak van 240 m2. Hiervoor dient de bestaande loods gesloopt te worden, tevens krijgt het perceel een andere indeling. De ontsluitingsweg naar de Klapwijkseweg beslaat een oppervlakte van maximaal 200 m2. De maximale verharding komt hierdoor uit op circa 440 m2; dit betekent een afname van 680 m2 aan verharding. Ook bij een verhardingspercentage van de tuinen (gemiddeld wordt hiervoor 50% gehanteerd) is er nog altijd sprake van een afname van verhard oppervlak. Derhalve is geen watercompensatie vereist.

Veiligheid en waterkeringen

In de directe nabijheid van het perceel lopen geen regionale waterkeringen en/of beschermingszones. Derhalve heeft de ontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de veiligheid en voor waterkeringen.

Onderhoud en baggeren

De huidige watergang ten oosten van het perceel is een 'secundaire watergang' waardoor de eigenaren van aangrenzende percelen verantwoordelijk zijn voor het gewoon – en buitengewoon onderhoud. Tevens loopt er aan de noordzijde van het perceel een duikerverbinding (secundair water) waarvoor de eigenaren van aangrenzende percelen ook verantwoordelijk zijn.

Waterkwaliteit en riolering

De gemeente Pijnacker-Nootdorp geeft in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2017 aan dat in geval van kleinschalige nieuwbouwprojecten de percelen worden aangesloten op het al aanwezige rioolstelsel met als extra voorwaarde dat zoveel mogelijk verhard oppervlak afgekoppeld wordt.

In onderhavige situatie dienen de mogelijkheden van afkoppelen zoveel mogelijk benut te worden. Schoon dak- en terreinwater (mits geen uitlogende materialen worden toegepast) kan direct naar het oppervlaktewater afgevoerd worden.

Conclusie

Er kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishoudkundige situatie. De waterhuishoudkundige situatie verbeterd zelfs door de afname van verharding.

Intratuin

De Intratuin in Pijnacker is gelegen in de 'Noordpolder van Delfgauw'. Onderhavig bestemmingsplan maakt een uitbreiding van circa 2.000 m2 mogelijk.

Bodem en grondwater

De bodem ter plaatse van het perceel bestaat uit Lichte klei met een homogeen profiel (bron:maps.bodemdata.nl). Het deelgebied ligt op de grens van grondwatertrap III en IV, hierbij hoort een gemiddeld hoogste grondwaterstand van respectievelijk minder dan en meer dan 0,4 m beneden maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0,8 - 1,2 m beneden maaiveld.

Waterkwantiteit

Het perceel grenst aan een tweetal watergangen aan de noordzijde, ten zuiden van het perceel loopt de Pijnackerse Vaart. in het plangebied zijn een aantal watergangen gelegen, zie afbeelding 5.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170108-4001_0018.png"

Afbeelding 5.3 - Bestaande watergang

Met de uitbreiding van de Intratuin worden een aantal van deze watergangen gedempt, waardoor watercompensatie nodig is. Intratuin heeft een ontwerp opgesteld waarin extra waterberging is opgenomen, zie afbeelding 5.4.

In totaal vervalt er 483 m2 aan bestaand water ten behoeve van de uitbreiding van de Intratuin. Dit bestaande water wordt gecompenseerd door het graven van watergangen en het verbreden van watergangen. Daarnaast wordt er vanwege de toename aan verhard oppervlak 450 m2 aan extra waterberging gerealiseerd.

Het hoogheemraadschap heeft aangegeven hier enthousiast over te zijn. Daarnaast wordt er waar mogelijk, met eenvoudige vasthoudmaatregelen, de ontwikkeling hydrologisch neutraal aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170108-4001_0019.png"

Afbeelding 5.4 - Uitbreiding inclusief nieuwe watergang(licht blauw compensatie bestaand water, donker blauw compensatie tbv uitbreiding)

Veiligheid en waterkeringen

De Pijnackerse Vaart ten zuiden van het plangebied is een regionale waterkering. Binnen het perceel is zowel het waterstaatswerk als de beschermingszone gelegen. De beoogde uitbreiding van de Intratuin ligt ten noorden van de zoneringen van de regionale waterkering. Derhalve heeft de ontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de veiligheid van de waterkeringen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170108-4001_0020.jpg"

Afbeelding 5.5 - Regionale waterkering

Onderhoud en baggeren

De watergangen die binnen het plangebied behouden blijven, net als het nieuw te realiseren oppervlakte water behoren tot secundair water. De eigenaren zijn zelf verantwoordelijk voor het gewoon – en buitengewoon onderhoud.

Waterkwaliteit en riolering

De gemeente Pijnacker-Nootdorp geeft in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2017 aan dat in geval van kleinschalige nieuwbouwprojecten de percelen worden aangesloten op het al aanwezige rioolstelsel met als extra voorwaarde dat zoveel mogelijk verhard oppervlak afgekoppeld wordt.

In onderhavige situatie dienen de mogelijkheden van afkoppelen zoveel mogelijk benut te worden. Schoon dak- en terreinwater (mits geen uitlogende materialen worden toegepast) kan direct naar het oppervlaktewater afgevoerd worden.

Conclusie

Het waterschap is akkoord met de beoogde watercompensatie

Zuideindseweg 5

Op het perceel aan de Zuideindseweg 5 wordt de bestaande bedrijfswoning inclusief schuur bestemd tot 'Wonen', er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt. De huidige situatie blijft behouden waardoor er geen verslechtering van het huidige watersysteem optreed. Het beschermingsniveau tegen wateroverlast, zoals opgenomen in de Waterverordening Zuid-Holland, ligt voor wonen wel hoger dan voor bedrijfsterreinen. Voor kleinschalige bestemmingswijzigingen waarvoor een hoger beschermingsniveau geboden is, wordt het watersysteem echter niet aangepast. Daarom wordt initiatiefnemer uitdrukkelijk geadviseerd er zelf voor te zorgen dat de situatie ter plaatse wordt anagepast aan dit hogere beschermingsniveau. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren door het maaiveld ter plaatse van de woning voldoende hoog aan te leggen.

De dubbelbestemming ter bescherming van de waterkering wordt in onderhavig bestemmingsplan overgenomen van de vigerende legger regionale waterkeringen.

Aansluiting Komkommerweg

De Komkommerweg ligt in de 'Zuidpolder van Delfgauw'. De mogelijkheid tot het ontsluiten van het bedrijf Duijvestijn is planologisch mogelijk gemaakt. Echter is het wenselijk om deze ontsluiting 65 meter zuidelijker te laten plaatsvinden. Dit betekent alleen dat de mogelijkheid tot de ontsluiting verplaatst wordt, er wordt geen nieuwe verharding mogelijk gemaakt. Deze wijziging heeft dan ook geen invloed op het huidige watersysteem.

Wilgenweg 70

Op het perceel aan de Wilgenweg 70 wordt het stuk grond achter de woning bestemd tot 'Wonen'. In onderhavig geval is er geen sprake van een functiewijziging die van invloed is op het huidige watersysteem.

Snippergroen

De locaties van het snippergroen liggen verspreid over verschillende polders. Op deze locaties wordt er geen bebouwing mogelijk gemaakt en deze zijn dusdanig klein dat er geen negatieve gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie worden verwacht.

5.9 Verkeer

De voorgenomen ontwikkelingen betreffen kleinschalige ontwikkelingen, die in een aantal gevallen betrekking hebben op de realisatie van een beperkt aantal woningen. Deze ontwikkelingen brengen geen noemenswaardige toename van het aantal verkeersbewegingen met zich mee. Parkeren wordt in beginsel overal op eigen terrein opgevangen. In de ruimtelijke onderbouwingen, hoofdstuk 2 van deze toelichting, is hieraan waar nodig aandacht geschonken. Met betrekking tot de aspecten verkeer en parkeren zijn geen problemen te verwachten.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

De gemeente Pijnacker-Nootdorp wil middels haar beleid ruimte bieden en uitnodigen om te ondernemen en de woonomgeving te verbeteren, om zodoende samen invulling te geven aan de ruimte binnen de gemeente. Door ruimte te bieden voor de ontwikkelingen die dit Verzamelplan mogelijk maakt, wordt hieraan concreet invulling gegeven.

6.2 Inspraak

Het voorontwerp van het bestemmingsplan 'Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2017/2018' heeft met ingang van 4 mei 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn konden inspraakreacties worden ingediend en heeft het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna te noemen Bro) plaatsgevonden. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen in het gemeentekantoor in Pijnacker, op de gemeentelijke internetsite (www.pijnacker-nootdorp.nl) en www.ruimtelijkeplannen.nl. Binnen voornoemde termijn is eenieder in de gelegenheid gesteld op het voorontwerpbestemmingsplan te reageren. Dat kon schriftelijk, mondeling en digitaal via de website van de gemeente.

Op het voorontwerp zijn elf inspraakreacties en twee overlegreacties ontvangen. Ook is op ambtelijk niveau overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap van Delfland. Het (voorlopige) standpunt van het college van burgemeester en wethouders met betrekking tot de ingediende reacties is verwoord in de Nota van beantwoording inspraak- en overlegreacties ex artikel 3.1.1 Bro, welke als Bijlage 16 is toegevoegd aan deze toelichting.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. In afdeling 6.4 van deze wet worden regels gegeven over het verhalen van kosten van de grondexploitatie, het bepalen van de fasering van realisering van het bestemmingsplan en het stellen van eisen en regels met betrekking tot de uitvoering van openbare werken en werkzaamheden.

Aangezien in voorliggend geval het kostenverhaal is vastgelegd door middel van anterieure overeenkomsten tussen gemeente en initiatiefnemers, is er geen aanleiding om gelijktijdig met het bestemmingsplan een exploitatieplan in de zin van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening vast te stellen.

De kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van de verschillende ontwikkelingen zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De ontwikkelingen hebben voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen. Het bestemmingsplan is hiermee financieel uitvoerbaar.

Het bestemmingsplan wordt economisch uitvoerbaar geacht.

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Monnikenweg 3a E.o.

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek Monnikenweg 3A e.o.

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Monnikenweg 15

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek Monnikenweg 15

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Klapwijkseweg 41

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek Klapwijkseweg 41

Bijlage 4 Bodemonderzoek Monnikenweg 3a

Bijlage 4 Bodemonderzoek Monnikenweg 3A

Bijlage 5 Bodemonderzoek Monnikenweg 15

Bijlage 5 Bodemonderzoek Monnikenweg 15

Bijlage 6 Bodemonderzoek Klapwijkseweg 41

Bijlage 6 Bodemonderzoek Klapwijkseweg 41

Bijlage 7 Bodemonderzoek Intratuin

Bijlage 7 Bodemonderzoek Intratuin

Bijlage 8 Bodemonderzoek Zuideindseweg 5

Bijlage 8 Bodemonderzoek Zuideindseweg 5

Bijlage 9 Bodemonderzoek Komkommerweg

Bijlage 9 Bodemonderzoek Komkommerweg

Bijlage 10 Quickscan Flora En Fauna Monnikenweg 3a

Bijlage 10 Quickscan flora en fauna Monnikenweg 3A

Bijlage 11 Quickscan Flora En Fauna Monnikenweg 15

Bijlage 11 Quickscan flora en fauna Monnikenweg 15

Bijlage 12 Quickscan Flora En Fauna Klapwijkseweg 41

Bijlage 12 Quickscan flora en fauna Klapwijkseweg 41

Bijlage 13 Quickscan Flora En Fauna Intratuin

Bijlage 13 Quickscan flora en fauna Intratuin

Bijlage 14 Dagonderzoek Vleermuizen Intratuin

Bijlage 14 Dagonderzoek vleermuizen Intratuin

Bijlage 15 Quickscan Flora En Fauna Komkommerweg

Bijlage 15 Quickscan flora en fauna Komkommerweg

Bijlage 16 Nota Van Beantwoording Inspraak- En Overlegreacties

Bijlage 16 Nota van beantwoording inspraak- en overlegreacties