Ruimtelijke ontwikkelingen Glastuinbouwgebied Pijnacker-West
Bestemmingsplan - Gemeente Pijnacker-Nootdorp
Vastgesteld op 29-01-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In dit plan wordt verstaan onder:
1.1 het plan
het bestemmingsplan Ruimtelijke ontwikkelingen Glastuinbouwgebied Pijnacker-West van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1926.bp000180115-4001 met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 afhankelijke woonruimte:
het niet tot het hoofdgebouw behorende bebouwing laten bewonen door 1 of meer personen die ondersteuning of verzorging kunnen krijgen van het in het bijbehorende hoofdgebouw woonachtige huishouden;
1.6 agrarische bedrijvigheid:
bedrijvigheid, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met uitzondering van paardenhouderij en manege;
1.7 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 bebouwingspercentage:
de oppervlakte van de bebouwing binnen het bouwvlak of, bij afwezigheid daarvan, het bestemmingsvlak, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat vlak;
1.10 bed-and-breakfastvoorziening:
een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als toeristisch-recreatieve activiteit. Onder een bed-and-breakfastvoorziening wordt niet verstaan overnachting noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of seizoensgebonden arbeid;
1.11 bedrijf:
inrichting waar de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, handel, vervoer of nijverheid plaatsvindt;
1.12 bedrijfsgebouw:
een gebouw ten dienste van en behorende bij een bedrijf, instelling of voorziening, niet zijnde een bedrijfs- of andere woning;
1.13 bedrijfsvloeroppervlakte:
de brutovloeroppervlakte, gemeten conform NEN 2580, van bedrijfs-, kantoor- en andere dienstruimten, uitgezonderd parkeergarages en fietsenstallingen;
1.14 beroep en/of bedrijf aan huis:
het in de woning en bijbehorende bouwwerken uitsluitend door de bewoners van de betreffende woning uitoefenen van bedrijfsactiviteiten in categorie 1 zoals genoemd in de bijbehorende Staat van Bedrijfsactiviteiten en die geen horeca of detailhandel zijn, en/of het beroepsmatig uitoefenen van activiteiten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, maatschappelijk of daarmee gelijk te stellen gebied alsmede zakelijke dienstverlening en een bed-and-breakfastvoorziening. De bedrijfsactiviteiten dienen plaats te vinden met behoud van de woonfunctie en daaraan qua oppervlakte ondergeschikt te zijn;
1.15 beschermde groei- en verblijfplaats:
Verblijfplaats van plant- en diersoorten, waar bij verstoring, vernietiging en soortgelijke activiteiten de verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet worden overtreden: in dit plangebied gaat het vooral om de volgende plant- en diersoorten: steenbreekvaren en tongvaren, respectievelijk gierzwaluw, huismus, gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis;
1.16 bestaand bouwwerk:
bebouwing, situatie, maat, zoals dat bestaat of rechtens mag bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 Bevi-inrichting:
een in het Besluit externe veiligheid inrichtingen bedoelde inrichting die in belangrijke mate een verhoging van de veiligheidsrisico's kan veroorzaken doordat risicobronnen op de betreffende bedrijfslocatie buiten de perceelsgrenzen een plaatsgebonden risico veroorzaken van meer dan 10-6 per jaar;
1.20 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.21 boomgaard:
stuk grond met fruitbomen;
1.22 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.23 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.24 bouwlaag:
Voor verblijf geschikt deel van een gebouw, gelegen tussen twee opeenvolgende vloeren (of tussen een vloer en dak);
1.25 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan;
1.26 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.27 brutovloeroppervlakte:
de vloeroppervlakte, gemeten conform NEN 2580, van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw;
1.28 dakkapel:
een dakkapel is een uitspringend dakvenster, aangebracht op het hellende dakvlak en aan alle zijden omgeven door het betreffende dakvlak;
1.29 dakopbouw:
een uitbreiding van een bestaande laag van een woning;
1.30 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; in dit plan worden een horecabedrijf alsmede het uitsluitend via internet aanbieden van diensten en producten, waarbij geen verkoopruimte voor rechtstreekse verkoop en aflevering ter plaatse aan consumenten plaats vindt, niet als detailhandel aangemerkt;
1.31 dienstverlening:
het beroepsmatig verlenen van diensten waarbij een onderscheid gemaakt kan worden in:
- a. administratieve, financiële en zakelijke dienstverlening: het verrichten van administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, al dan niet met daaraan ondergeschikte baliewerkzaamheden;
- b. publieksgerichte dienstverlening: dienstverlening door een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak baliewerkzaamheden verricht of andere diensten verleent, gericht op het publiek, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus. Hieronder worden niet verstaan belhuizen.
1.32 ecologisch netwerk:
een netwerk van leefgebieden en verbindingszones ten behoeve van de duurzame instandhouding van populaties van plant- en diersoorten;
1.33 ecologische waarden:
de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling;
1.34 erker:
een ruimte op de begane grond in een gebouw die buiten de gevel van het gebouw uitsteekt;
1.35 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.36 glastuinbouwbedrijf:
de bedrijfsmatige teelt van tuinbouwgewassen met behulp van kassen;
1.37 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.38 huishouden:
Een persoon of groep van personen waarbij sprake is van continuïteit in de samenstelling en onderlinge verbondenheid;
1.39 kantine:
een gebouw of ruimte in een gebouw ten dienste van de op het perceel gelegen bestemming voor het nuttigen van maaltijden en overige consumpties door de gebruikers van de bestemming;
1.40 kas:
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;
1.41 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, informatieve, levensbeschouwelijke, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele voorzieningen, zorg- en welzijnsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening;
1.42 onderkomen:
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;
1.43 peil:
het punt waarvanuit de hoogte van bouwwerken (of onderdelen) wordt gemeten:
- 1. de hoogte van de kruin van de weg: in geval van een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan die weg grenst en de onderzijde van de hoofdtoegang op maximaal 0,25 m boven of onder de hoogte van de kruin is gelegen;
- 2. in andere gevallen de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein bij voltooiing van de bouw;
1.44 plaatsgebonden risico:
risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is;
1.45 raamprostitutiebedrijf:
een prostitutiebedrijf, waarbij prostituees zich aanbieden aan het publiek door zich opvallend aan een raam aan de straat te vertonen;
1.46 seksinrichting:
een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf en raamprostitutiebedrijf;
1.47 straatmeubilair:
alle bij het openbaar gebied behorende en ten dienste van dat gebied en aangrenzende bestemmingen staande bouwwerken, zoals verkeergeleiders, verkeers-, verwijs- en informatieborden, lichtmasten, zitbanken en bloembakken, abri's, beeldende kunstwerken, speeltoestellen en -objecten, draagconstructies voor reclame, kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen (waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen), onder- en bovengrondse afvalinzamelingsvoorzieningen, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen, regelinstallaties, geluidwerende voorzieningen en fietsenstallingen en -rekken;
1.48 verbeelding:
de visuele weergave van een bestemmingsplan. Onder het begrip 'verbeelding' wordt zowel de analoge-, als de digitale wijze verstaan;
1.49 voorgevel:
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven;
1.50 voorgevelrooilijn:
de lijn die buitenwerks loopt langs de voorgevel van een gebouw en/of de denkbeeldige lijn in het verlengde van die lijn;
1.51 woning:
een complex van aaneengesloten ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, zonnepanelen en naar de aard en/of omvang daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Glastuinbouw
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Glastuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. glastuinbouwbedrijven,
- b. erftoegangs- en overige wegen, niet zijnde gebiedsontsluitingswegen,
- c. watergangen en waterpartijen,
- d. groenvoorzieningen, en
- e. bij een en ander behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de gebruiksregels
3.4 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Agrarisch - Weide
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Weide' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud van natuur- en landschapswaarden;
- b. weide;
- c. boomgaard, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - boomgaard';
- d. hobbymatig, niet-bedrijfsmatig grondgebonden agrarisch gebruik;
- e. extensieve recreatie voor zover de onder b en c bedoelde functies en waarden niet onevenredig worden aangetast;
- f. ontsluitingen van percelen, ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting'
- g. parkeervoorzieningen ten behoeve van de nabijgelegen bed&breakfast, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
- h. fiets- en voetpaden, en
- i. watergangen en waterpartijen
4.2 Bouwregels
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Agrarisch Met Waarden - Landschaps-en Natuurwaarden
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. grondgebonden agrarische bedrijvigheid;
- b. instandhouding en ontwikkeling van de aldaar voorkomende danwel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden;
- c. extensieve openluchtrecreatie voor zover de onder a en b bedoelde functies en waarden niet onevenredig worden aangetast;
- d. een waterbassin met regelbare waterbergingsfunctie, ter plaatse van de aanduiding 'waterbassin',
- e. sloten en andere watergangen en waterpartijen;
- f. fiets-, voet- en ruiterpaden.
5.2 Bouwregels
Op en in gronde als bedoeld in lid 5.1, mogen uitsluitend bij de bestemming behorende andere bouwwerken worden gebouwd met een hoogte van niet meer dan 2 m, met dien verstande dat langs fietspaden geen verlichting is toegestaan.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Bedrijf
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven die hierna zijn aangegeven:
adres | bedrijf | ter plaatse van de aanduiding | max. oppervlakte bedrijfsgebouwen |
Noordeindseweg 46 | kasfundatiebedrijf | 870 m2 |
- b. parkeer- en overige voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen,
een en ander met uitzondering van:
- c. detailhandelsbedrijven;
- d. bedrijfsverzamelgebouwen;
- e. bedrijven, die krachtens artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer zijn aangewezen als inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.
6.2 Bouwregels
6.3 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 7 Recreatie
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een bed & breakfast met maximaal 6 kamers, met de daarbij behorende voorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'bed&breakfast'.
7.2 Bouwregels
7.3 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik van de gronden als bedoeld in lid 7.1 wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van horeca;
- b. wonen, al dan niet in een bedrijfswoning.
Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verhardingen voor woonstraten, pleinen,
- b. parkeerstroken en –voorzieningen,
- c. fiets- en voetpaden
- d. bermen, groen- en speelvoorzieningen,
- e. watergangen, duikers;
- f. een (al dan niet collectief) bijgebouw ten behoeve van de omliggende woningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw' en
- g. bij een en ander behorende andere voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen.
8.2 Bouwregels
Artikel 9 Water
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water met daarbij behorende taluds en oevers.
9.2 Bouwregels
Artikel 10 Wonen
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van beroep en/of bedrijf aan huis en water.
10.2 Bouwregels
10.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning in afwijking van lid 10.2.2 sub b verlenen ten behoeve van een andere omvang of situering van bouwvlakken, mits wordt gemotiveerd dat dit stedenbouwkundig en landschappelijk inpasbaar is.
10.4 Specifieke gebruiksregels
10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 11 Waarde - Archeologie 2
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
11.2 Bouwregels
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 12 Waarde - Archeologie 3
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
12.2 Bouwregels
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 13 Waarde - Ecologie
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. instandhouding en ontwikkeling van ecologische waarden, gericht op ontwikkeling en instandhouding van ecologische netwerken, als bedoeld in artikel 1, lid 1.32, en beschermde groei- en verblijfplaatsen, als bedoeld in artikel 1, lid 1.15;
- b. voorzieningen ten behoeve van en behorende bij de onder a bedoelde doeleinden.
13.2 Bouwregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 14 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 15 Algemene Bouwregels
15.1 Bestaande afmetingen en afstanden
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand tot enige grens van bouwwerken, die rechtens, in overeenstemming met het bepaalde in de ter zake geldende wet- en regelgeving tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in Hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
Artikel 16 Algemene Gebruiksregels
16.1 Strijdig gebruik
onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van gronden, gebouwen , bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en het uitoefenen van prostitutie;
- b. het gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
- c. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten,
- d. het gebruik van (aangebouwde) bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.
Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning in afwijking van het plan verlenen:
- a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers, gemalen en transformatorhuisjes, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m en de oppervlakte niet meer dan 30 m² mag bedragen;
- b. de bouw van geluidwerende voorzieningen, met een maximale hoogte van 6.00 meter, indien zulks in het kader van de uitvoering van de Wet geluidhinder noodzakelijk is.
- c. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van grens of richting van wegen en paden en ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen.
Artikel 18 Algemene Wijzigingsregels
18.1 Algemene wijzigingen
Burgemeester en wethouders kunnen de ligging van grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en van aanduidingen zodanig wijzigen,, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij met niet meer dan 10 m worden verschoven.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 19 Overgangsrecht Bestaande Bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen, wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 20 Overgangsrecht Bestaand Gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 21 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Ruimtelijke ontwikkelingen Glastuinbouwgebied Pijnacker-West van de gemeente Pijnacker-Nootdorp.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Diverse eigenaren van panden en gronden ter plaatse van de Noordeindseweg 46-48 zijn voornemens om dit gebied, met voornamelijk bedrijfsbebouwing en kassen, te transformeren naar een woongebied. Hierbij gaan deze eigenaren in op de uitnodiging die door de gemeente is geformuleerd in de ruimtelijke structuurvisie 'Ruimte maken, Ruimte laten'. Inzet daarbij is een kwaliteitsverbetering van het lint door realisatie van woningen. Een groot deel van de bedrijfsbebouwing op de locatie dient daartoe bij deze ontwikkeling plaats te maken voor zeven of acht nieuw te realiseren woningen, naast de bestaande woningen op nummer 46 en 48. Daarnaast is er in de planontwikkeling ruimte voor realisatie van een nieuwe Bed & Breakfast op de kavel achter de nieuwe woning naast nummer 46.
Om deze ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken, dient een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden. Naast en in samenhang met de planologisch-juridische regeling voor de nieuwe ontwikkelingen op de locatie Noordeindseweg 46-48 dient het bestemmingsplan ook de volgende aspecten te omvatten:
- het schrappen van functieaanduiding 'bedrijfswoning' ter plaatse van een tweetal locaties als opgenomen binnen het bestemmingsplan Duurzame Glastuinbouwgebieden;
- het schrappen van een woonbestemming als opgenomen binnen het bestemmingsplan Duurzame Glastuinbouwgebieden;
- het actualiseren van de bestemmingsplanregeling op het perceel Zuideindseweg 25.
Ten behoeve van deze ontwikkeling is tevens een ontheffing van de Provinciale Verordening Ruimte noodzakelijk; hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 4.2 van deze toelichting.
1.2 Ligging Plangebied
Onderhavig plangebied bestaat uit een viertal locaties in de gemeente Pijnacker-Nootdorp.
De deellocatie aan de Noordeindseweg, waar de realisatie van nieuwe woningen plaats vindt, ligt ten noorden van de kern Delfgauw en tegen de gemeentegrens van Pijnacker-Nootdorp en Delft aan. Het plangebied ligt aan de Noordeindseweg in Delfgauw, aan de rand van het Glastuinbouwgebied van Pijnacker-Nootdorp.
De overige locaties liggen aan de Zuideindseweg 25, aan de Kooltuin en aan de Meloenstraat 8. Deze locaties liggen in het glastuinbouwgebied Pijnacker-West van de gemeente Pijnacker-Nootdorp.
Afbeelding 1.1 geeft de globale ligging van het plangebied weer.
Afbeelding 1.1 - Ligging plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen binnen het vigerend bestemmingsplan 'Duurzame Glastuinbouwgebieden', vastgesteld d.d. 24 februari 2011. In paragraaf 2.2 wordt nader ingegaan op de ter plaatse vigerende bestemmingen.
1.4 Planvorm
Dit bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en planregels waarin de voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes, die in het bestemmingsplan gemaakt zijn, nader gemotiveerd en verantwoord.
1.5 Planproces
Het voorontwerp van dit bestemmingsplan zal een inspraakprocedure doorlopen. Hiertoe worden deze stukken gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de termijn van terinzageligging wordt gelegenheid geboden om inspraakreacties naar voren te brengen. De resultaten van deze inspraakprocedure worden gebundeld in de Nota van beantwoording inspraak en vooroverleg, die als bijlage aan de plantoelichting wordt toegevoegd.
Parallel aan de inspraakprocedure wordt tevens het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gevoerd. De resultaten daarvan worden eveneens gebundeld in de Nota van beantwoording inspraak en vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan, waarin de eventuele wijzigingen op grond van inspraak en vooroverleg zijn verwerkt, wordt vervolgens wederom ter inzage gelegd. Tijdens deze formele termijn van terinzageligging van zes weken kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht bij de gemeenteraad. De gemeenteraad zal deze zienswijzen beoordelen en kan eventueel daarin aanleiding vinden om het ontwerpbestemmingsplan aan te passen. De raad zal vervolgens het – al dan niet aangepaste - bestemmingsplan vaststellen
1.6 Leeswijzer
Het bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten: de toelichting, de regels en de verbeelding.
De toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt de gebiedsvisie omschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de juridische planopzet. Hoofdstuk 4 omvat het (boven)gemeentelijke beleidskader. In hoofdstuk 5 worden de (milieutechnische) onderzoeken behandeld, waarna in hoofdstuk 6 en 7 respectievelijk de maatschappelijke aanvaardbaarheid en economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan worden behandeld.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Historie
De Noordeindseweg vormt samen met de Zuideindseweg en de Delftsestraatweg de historische en landschappelijke structuur van Delfgauw. De kruising van deze wegen vormt het oude hart van Delfgauw. Op afbeelding 2.1 uit 1850 is het begin van de kern Delfgauw te zien; het is op deze kaart goed zichtbaar dat langs de Noordeindseweg in deze periode reeds bebouwing is ontstaan. Daarbij is de nu nog zichtbare en inmiddels versterkte scheiding tussen het lint en het achterland eveneens duidelijk zichtbaar. In de jaren '80 van de vorige eeuw is het glastuinbouwgebied Noordpolder ontwikkeld. Hierdoor is het slagenpatroon van het open weidelandschap uit 1850 niet meer als zodanig herkenbaar.
De traditionele menging van woningen en agrarische bedrijven is in de loop van de jaren veranderd. De woonfunctie heeft, mede door en in samenhang met de realisatie van de glastuinbouw en de groene recreatiegebieden, het agrarisch gebruik van de gronden en de daarbij behorende bebouwing steeds meer vervangen.
Afbeelding 2.1 - Delfgauw rond 1850
2.2 Huidige Ruimtelijke En Functionele Structuur
Onderhavig plangebied bestaat uit verschillende locaties: de Noordeindseweg 46-48, de Zuideindseweg 25 en een drietal locaties waar de functieaanduiding 'bedrijfswoning' komt te vervallen.
2.2.1 Noordeindseweg 46-48
Dit deelgebied, waar transformatie naar nieuwe woningbouw plaatsvindt (zie paragraaf 2.3.1), wordt ontsloten middels de Noordeindseweg. Deze weg vangt aan in de kern Delfgauw en verbindt deze kern met het achterliggende groene buitengebied. Het bebouwingslint verloopt - ook in dichtheid - van een deel van het bestaand stads- en dorpsgebied via het glastuinbouwgebied - waar onderhavig plangebied nog deel van uitmaakt - en eindigt met grote open ruimtes die vrij zicht geven op de Balij en het Bieslandse Bos.
De percelen Noordeindseweg 46 en 48 liggen in het lint van deze weg net ten noorden van de kern Delfgauw, op de overgang van glastuinbouwgebied naar het open buitengebied. De grenzen van het deelgebied worden gevormd door watergangen. Afbeelding 2.2 geeft de huidige situatie van het plangebied weer.
Vanuit een lagenbenadering kan de opbouw van het gebied als volgt gekarakteriseerd worden:
Laag 1: de poldergrond
De Noordeindseweg is een polderkade in een veenweidepolder. De hoofdstructuur van de veenweidepolders is bepaald door de ligging van de oude rivieren en veenstromen met een op enige afstand daarvan aangelegde wetering en andere ontginningsbasissen. In Pijnacker-Nootdorp zijn deze lijnen sterk noord-zuid gericht. De polders hebben een grote mate van openheid. In sommige delen is de openheid verloren gegaan vanwege bebouwing of bebossing. Dit geldt voor een groot deel van de Noordeindseweg. Kenmerkend voor de veenweidepolders in Pijnacker zijn de vrijwel op maaiveld liggende of iets verhoogd liggende linten en (semi)boezems in het landschap.
Laag 2: de cultuurhistorische lijnen
De meest dominante lijnen in het landschap worden gevormd door de waterstructuur, deze lijnen hebben het landschap gevormd. Langs deze lijnen is het land ontgonnen, heeft vervening plaats gevonden en zijn de producten van het land naar de stedelijke markten vervoerd. Veel van deze watergangen zijn door de eeuwen heen ook gebruikt om aan en langs te gaan wonen. De linten zijn een occupatiepatroon dat sterk hoort bij de ontginningsgeschiedenis van dit landschap.
Laag 3: de gebouwde occupatie
In de naoorlogse periode is in deze regio veel gebouwd. De gemeente heeft voor een deel voorzien in de regionale opvang van woningbouwprojecten. Daarnaast heeft ook de glastuinbouw een stevige ontwikkeling doorgemaakt. Vaak is de ondergrond uitgewist en is deze niet of moeilijk in het huidige stedenbouwkundig weefsel te herkennen. De ontwikkelingen rondom de historische kern van Delfgauw zijn groot, glastuinbouw ontwikkelde zich aan de oostkant en een nieuwe woonwijk bepaalt het karakter aan de zuidzijde.
Noordeindseweg 48
Onderhavig plan voorziet in het slopen van alle bij het glastuinbouwbedrijf behorende bedrijfsbebouwing en andere bouwwerken met uitzondering van de bedrijfswoning. Met de toepassing van de regeling Ruimte voor ruimte is vervolgens mogelijk om drie compensatiewoningen te bouwen en de (voormalige) bedrijfswoning om te zetten naar een burgerwoning. Daarnaast beschikt de eigenaar van het glastuinbouwbedrijf over een burgerwoning (Meloenstraat 8) en twee bouwrechten voor bedrijfswoningen (Zuideindseweg 25 en Kooltuin 1) in het glastuinbouwgebied Pijnacker-West.. Deze woningen resp. bouwrechten zou de eigenaar graag verplaatsen naar het perceel Noordeindseweg. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in het vervallen van de (her)bouwmogelijkheden van deze woningen.
Noordeindseweg achter 46
Ter hoogte van de Noordeindseweg 46 is een woning gelegen met verschillende opstallen. In de loodsen achter de woning is een kasfundatiebedrijf gevestigd; hier vindt voornamelijk opslag plaats ten behoeve van deze bedrijfsactiviteit. De woning is in 1914 gebouwd.
Noordeindseweg naast 46
Op dit deel van het plangebied staan een aantal in slechte staat verkerende loodsen. De loodsen zijn rond 1970 gebouwd.
Afbeelding 2.1 - Huidige situatie Noordeindseweg 46-48
De gronden binnen het deelgebied Noordeindseweg 46-48 kennen de bestemmingen 'Agrarisch - Glastuinbouw', 'Bedrijf' (met nadere aanduiding 'opslag'), Agrarisch' en 'Verkeer - Wegverkeer'. Tevens ligt er een archeologische dubbelbestemming over de gronden heen (zie afbeelding 2.2).
Afbeelding 2.2 - Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Duurzame Glastuinbouwgebieden' ter hoogte van Noordeindseweg 46-48
2.2.2 Zuideindseweg 25
Dit deelgebied ligt aan de zuidwestzijde van het glastuinbouwgebied Pijnacker-West en wordt ontsloten via de Zuideindseweg in Delfgauw. Het perceel behoort tot het ter plaatse aanwezige glastuinbouwbedrijf. Afbeelding 2.3 geeft de huidige situatie van het plangebied weer.
Afbeelding 2.3 - Huidige situatie Zuideindseweg 25 (bron: Google Streetview)
Op 3 november 2017 is voor een aantal ontwikkelingen op het betreffende perceel een omgevingsvergunning afgegeven voor het dempen en graven van sloten, het verwijderen en aanleggen van een waterbassin, het egaliseren en verharden van het terrein de bouw van een corridor. Inmiddels is ook uitvoering gegeven aan deze vergunning. Verder is met eigenaar overeengekomen dat het bouwrecht van de bedrijfswoning wordt uitgeplaatst naar de locatie Noordeindseweg 48 (zie onder 2.3.1).
Afbeelding 2.4 - Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Duurzame Glastuinbouwgebieden' ter hoogte van Zuideindseweg 25
De gronden ter plaatse van deze ontwikkelingen hebben in het vigerende bestemmingsplan Duurzame ''Glastuinbouwgebieden' de bestemmingen 'Agrarisch – Glastuinbouw' (incl. een bouwvlak voor een bedrijfswoning) en 'Agrarisch met waarden – Landschappelijke-en natuurwaarden'.
Teneinde de juridisch-planologische regeling ter plaatse van het betreffende perceel in overeenstemming te brengen met de vergunde situatie en de afspraken inzake de uitplaatsing van de bedrijfswoning wordt dit perceel meegenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
2.2.3 (Bedrijfs)woningen
Kooltuin
Dit deelgebied, waar een aanduiding 'bedrijfwoning' zal komen te vervallen (zie paragraaf 2.3.3), ligt aan de Kooltuin in Delfgauw naast een glastuinbouwbedrijf. Het perceel is momenteel onbebouwd. Afbeelding 2.5 geeft de huidige situatie van het plangebied weer.
Afbeelding 2.5 - Huidige situatie Kooltuin (bron: Google Streetview)
De gronden binnen het perceel aan de Kooltuin kennen de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' met de functieaanduiding 'bedrijfswoning'. Tevens ligt er een archeologische dubbelbestemming over de gronden heen (zie afbeelding 2.6).
Afbeelding 2.6 - Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Duurzame Glastuinbouwgebieden' ter hoogte van Kooltuin
Meloenstraat 8
Dit deelgebied waar een bestaande woning zal worden gesloopt en de woonbestemming plaats zal maken voor de bestemming 'Agrarisch – Glastuinbouw' wordt ontsloten via de Meloenstraat in Pijnacker (zie paragraaf 2.3.3). Op het perceel is één woning gelegen van één bouwlaag met kap. De woning is gebouwd in 1963 en wordt omsloten door verschillende glastuinbouwbedrijven. Afbeelding 2.7 geeft de huidige situatie van het plangebied weer.
Afbeelding 2.7 - Huidige situatie Meloenstraat 8 (bron: Google Streetview)
De gronden binnen het perceel aan de Meloenstraat 8 kennen de bestemming 'Wonen'. Tevens ligt er een archeologische dubbelbestemming over de gronden heen (zie afbeelding 2.8).
Afbeelding 2.8 - Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Duurzame Glastuinbouwgebieden' ter hoogte van Meloenstraat 8
2.3 Ontwikkelingen
2.3.1 Noordeindseweg 46-48
De aanleiding voor de transformatie ligt in het gebied zelf. De eigenaar van het glastuinbouwbedrijf heeft aangegeven op deze locatie onvoldoende toekomst te zien en de eigenaren van de aansluitende bebouwing zien op korte dan wel middellange termijn ook onvoldoende mogelijkheden om de huidige functies voort te zetten en zien kansen voor een nieuwe, kwalitatieve invulling van het lint.
De Noordeindseweg vormt samen met de Zuideindseweg en de Delftsestraatweg de historische en landschappelijke structuur van Delfgauw. Het is een cultuurhistorisch waardevol polderlint met een diversiteit in bebouwing. De open structuur biedt vaak doorzicht op het achterliggende gebied en de smalle weg benadrukt het landelijk karakter. De verkeersdruk en het verlies aan beplanting zetten dit landelijk karakter echter onder druk. De herkenbaarheid van het lint boet in door grootschalige bebouwing die afwijkt van de oorspronkelijke korrel en niet altijd goed is ingepast. De voorliggende plannen voorzien in het slopen van verschillende grote opstanden en daarvoor in de plaats het realiseren van woningen in een groene omgeving. Bovendien wordt voorzien in een overgang van het dorp Delfgauw naar het buitengebied en wordt een groene buffer ten opzichte van het glas gerealiseerd. De combinatie van deze factoren leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het lint en een zachte overgang van het dorp naar het buitengebied. Per perceel worden de ontwikkelingen nader toegelicht.
Noordeindseweg 48
Onderhavig plan voorziet in het slopen van alle bij het kassenbedrijf behorende bebouwing en andere bouwwerken ter plaatse van de Noordeindseweg 48. Met de toepassing van de regeling Ruimte voor Ruimte is het mogelijk om drie compensatiewoningen te bouwen en de (voormalige) bedrijfswoning om te zetten naar een burgerwoning.. Daarnaast beschikt de eigenaar van het bedrijf over een burgerwoning (Meloenstraat 8) en twee bouwrechten voor bedrijfswoningen (Zuideindseweg 25 en Kooltuin 1) in het glastuinbouwgebied Pijnacker-West. Deze woningen zou de eigenaar ook graag op het perceel aan de Noordeindseweg willen bouwen. Dit heeft tot gevolg dat er minder woningen in het glastuinbouwgebied worden gebouwd. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in het vervallen van de (her)bouwmogelijkheden van deze woningen.
Noordeindseweg achter 46
Ter plaatse van het kasfundatiebedrijf zijn er nog geen concrete plannen voor verhuizing. De eigenaren staan wel open voor verplaatsing van het bedrijf en het in plaats daarvan bouwen van een woning op basis van de Ruimte voor Ruimte regeling. In de stedenbouwkundige opzet is rekening gehouden met de mogelijkheid om op termijn het bedrijf te beëindigen en in plaats hiervan een woning te bouwen. Hiertoe wordt in onderhavig bestemmingsplan dan ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Noordeindseweg naast 46
De in slechte staat verkerende loodsen naast de Noordeindseweg 46 worden gesloopt ten behoeve van een nieuwe woning en een bed & breakfast. Op het perceel staan echter onvoldoende opstallen om de bouw van een compensatiewoning mogelijk te maken. Dit betekent dat de eigenaar rechten bij moet kopen om zijn plannen te kunnen realiseren. Hiertoe zijn afspraken gemaakt.
2.3.2 Zuideindseweg 25
Op 3 november 2017 is voor een aantal ontwikkelingen op het perceel Zuideindseweg 25 een omgevingsvergunning afgegeven voor het dempen en graven van sloten, het verwijderen en aanleggen van een waterbassin, het egaliseren en verharden van het terrein de bouw van een corridor. Inmiddels is ook uitvoering gegeven aan deze vergunning. Verder is met eigenaar overeengekomen dat het bouwrecht van de bedrijfswoning wordt uitgeplaatst naar de locatie Noordeindseweg 48 (zie onder 2.3.1)
De gronden ter plaatse van deze ontwikkelingen hebben in het vigerende bestemmingsplan Duurzame ''Glastuinbouwgebieden' de bestemmingen 'Agrarisch – Glastuinbouw' (incl. een bouwvlak voor een bedrijfswoning) en 'Agrarisch met waarden – Landschappelijke-en natuurwaarden'.
Teneinde de juridisch-planologische regeling ter plaatse van het betreffende perceel in overeenstemming te brengen met de vergunde situatie en de afspraken inzake de uitplaatsing van de bedrijfswoning wordt dit perceel meegenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
In afbeelding 2.17 zijn deze ontwikkelingen weergegeven.
Onderhavig bestemmingsplan maakt genoemde ontwikkelingen mogelijk. Ter plaatse van het nieuwe waterbassin en de te dempen watergang wordt de bestemming gewijzigd naar 'Agrarisch - Glastuinbouw'. Tevens komt de functieaanduiding 'bedrijfswoning' te vervallen.
Afbeelding 2.17 - Ontwikkeling ter plaatse van Zuideindseweg 2
2.3.3 (Bedrijfs)woningen
Kooltuin
Ter plaatse van het perceel aan de Kooltuin vervalt middels onderhavig bestemmingsplan de functieaanduiding 'bedrijfswoning', welke is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan 'Duurzame Glastuinbouwgebieden'.
Meloenstraat 8
Ter plaatse van het perceel Meloenstraat 8 is een woonbestemming vigerend. Onderhavig bestemmingsplan wijzigt deze bestemming naar 'Agrarisch - Glastuinbouw'. Daarbij wordt er geen functieaanduiding 'bedrijfswoning' opgenomen op het perceel, zodat de mogelijkheid hier te wonen vervalt.
De bestaande woning zal worden gesloopt.
2.4 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
Besluit ruimtelijke ordening
In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgelegd aan gemeenten en provincies om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren.
Voordat een ruimtelijke ontwikkeling plaats kan vinden zal deze moeten worden getoetst aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Op 1 juli 2017 is de herziene Ladder duurzame verstedelijking in werking getreden. De tekst van artikel 3.1.6 van het Bro is als volgt gewijzigd:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Volgens Bro artikel 1.1.1 lid 1 wordt stedelijke ontwikkeling omschreven als:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Verordening Ruimte
Tevens is in de verordening Ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland (artikel 2.1.1 lid 1), de 'oude' ladder voor duurzame verstedelijk opgenomen als verplicht te doorlopen 'stappenschema' ter onderbouwing van stedelijke ontwikkelingen. Door de ladder van de verordening Ruimte te doorlopen, wordt er ook voldaan aan het Bro.
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
- 1. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
- 2. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
- 3. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
- a. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
- b. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
- c. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.
Toetsing
Blijkens uitspraak van de Raad van State (201608869/1/R3, d.d. 28 juni 2017) geldt dat de realisatie van 11 woningen of minder niet gekwalificeerd wordt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Onderhavig plan maakt 7 (of middels wijzigingsbevoegdheid 8) woningen mogelijk en kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is. Derhalve hoeft de ladder voor duurzame verstedelijking niet verder te worden doorlopen.
Ontheffing artikel 3.2, lid 1 Verordening Ruimte
Het deelgebied Noordeindseweg 46-48 valt op basis van het provinciaal beleid binnen het gebied 'glastuinbouwgebied'. Op grond hiervan kan niet zonder meer woningbouwontwikkeling plaatsvinden binnen dit plangebied. Gedeputeerde Staten (GS) van Zuid-Holland heeft echter besloten ontheffing te verlenen als bedoeld in artikel 3.2, lid 1 van de Verordening ruimte ten behoeve van de transformatie van het bestaande lint, aangezien het glasbelang niet in onevenredige mate wordt aangetast door deze ontwikkeling (zie Bijlage 1). GS concludeert daarbij tevens dat de ontwikkeling niet in strijd is met de in de verordening opgenomen bepalingen omtrent de ladder voor duurzame verstedelijking.
Het deelgebied past gezien de huidige functies en inrichting niet bij het glastuinbouwgebied. Met de beoogde nieuwe ontwikkelingen is er sprake van een transformatie. De voorgestane ontwikkeling wordt zodanig ingepast dat deze bij de bestaande identiteit en structuur van Delfgauw, het polderlint en het omliggende landschap aansluit. In paragraaf 2.3 is reeds ingegaan op de landschappelijke inpassing, ruimtelijke kwaliteit en beeldkwaliteit van onderhavige ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat sprake is van een zorgvuldig, integraal ontwerp met aandacht voor ruimtelijke kwaliteit, overgang naar de omgeving en de relevante richtpunten van de provinciale kwaliteitskaart, zoals vereist op grond van de verleende ontheffing en beschreven in paragraaf 4.2.1.
2.5 Conclusie Ten Aanzien Van De Planopzet
De Noordeindseweg 46-48 wordt getransformeerd naar een woongebied. De nieuwe ontwikkeling wordt ingepast in de bestaande omgeving; er is bij de stedenbouwkundig opzet in hoge mate rekening gehouden met de kenmerken en kwaliteiten van het lint.
Bij onderhavige ontwikkelingen is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, derhalve is het niet verplicht om de ladder voor duurzame verstedelijking te doorlopen. Er is ontheffing verleend door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland als bedoeld in artikel 3.2, lid 1 van de Verordening ruimte ten behoeve van deze ontwikkeling.
Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving
3.1 Verantwoording Planvorm
Voor het bestemmingsplan 'Ruimtelijke ontwikkelingen Glastuinbouwgebied Pijnacker-West' is gekozen voor de planfiguur van een gedetailleerd eindplan. De voorziene ontwikkelingen worden daarbij wel met enige flexibiliteit mogelijk gemaakt, zonder dat echter ruimte wordt gecreëerd voor andersoortige (niet gewenste) ontwikkelingen of groei. Er ontstaat zo tevens een adequaat toetsingskader voor de toekomst.
Aan de opzet van de juridische systematiek worden hoge eisen gesteld, te weten:
- De regeling moet praktisch en hanteerbaar zijn. Hanteerbaar voor iedereen die ermee moet werken. Dus zowel voor de diverse gemeentelijke afdelingen als voor de medewerk(st)er van de frontoffice;
- De regeling moet helder en eenduidig zijn. Discussies over interpretatievraagstukken moeten niet aan de orde zijn;
- Daarbij dient ook te worden gekeken naar relevantie: 'niet meer regelen dan nodig is';
- De regeling moet ook voor de burger toegankelijk zijn;
- De regeling moet handhaafbaar zijn. Naarmate het juridische systeem logischer en meer doelgericht is, zullen de toegankelijkheid en uitvoerbaarheid beter zijn. Daarmee worden ook controle en handhaving bevorderd.
3.2 Systematiek Bestemmingen
Het bestemmingsplan 'Ruimtelijke ontwikkelingen Glastuinbouwgebied Pijnacker-West' is opgezet volgens de Wet ruimtelijke ordening die vanaf 1 juli 2008 van kracht is. De opbouw van het bestemmingsplan isconform de SVBP2012 (Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen). Daarnaast is zoveel mogelijk aangesloten bij de standaardregels van Pijnacker-Nootdorp. De planregels bij het bestemmingsplan zijn als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen (artikel 1) en de Wijze van meten (artikel 2). In hoofdstuk 2, Bestemmingsregels, zijn de planregels behorende bij de verschillende bestemmingen opgenomen (artikel 3 tot en met 11). Hoofdstuk 3, Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn (artikel 12 tot en met 16). Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4 (artikel 17 tot en met 18).
3.3 Planregels
Inleidende regels
Begrippen
In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven hoe gemeten dient te worden.
Bestemmingsregels
Agrarisch - Glastuinbouw
De bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' is opgenomen voor de locaties Zuideindseweg 25, Kooltuin en Meloenstraat 8. Vigerende rechten, conform het bestemmingsplan 'Duurzame Glastuinbouwgebieden' worden hiermee bestendigd ten behoeve van de bestaande bedrijfsvoering, waarbij de herinrichting van het bedrijfsperceel (Zuideindseweg 25) en het vervallen van de mogelijkheid tot wonen (Kooltuin en Meloenstraat 8) komt te vervallen.
Agrarisch - Weide
Voormalige agrarische bedrijven, nu bestemd als wonen, hebben veelal nog een groot grondoppervlak achter de woning in gebruik. Veelal zijn deze gronden in gebruik voor hobbymatig agrarisch gebruik. Voor dit gebruik is de bestemming 'Agrarisch - Weide' opgenomen. In onderhavig bestemmingsplan geldt dat voor alle achterterreinen, alsmede voor de beoogde open weide aan de Noordeindseweg, direct ten noorden van nummer 48.
Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden
Voor een perceel is de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden' opgenomen. Deze gronden zijn naast grondgebonden agrarische bedrijvigheid bestemd voor de instandhouding en ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden. Om de aanwezige waarden te beschermen is een omgevingsvergunningplicht opgenomen. Zo is onder andere verboden om de bodem zonder omgevingsvergunning af te graven of op te hogen of om watergangen te dempen. Voor enkele werkzaamheden geldt een uitzondering op de omgevingsvergunningplicht. Zo kunnen werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud zonder omgevingsvergunning worden uitgevoerd.
Binnen deze bestemming is onder meer een waterbassin mogelijk ter plaatse van de nadere aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – waterbassin'.
Bedrijf
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor opslag (ten behoeve van het ter plaatse gevestigde kasfundatiebedrijf). De bebouwingsregels zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen.
Tevens is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om, wanneer de huidige bedrijfsfunctie beëindigd wordt, de gronden te wijzigen naar 'Wonen'. Hier zijn verschillende regels aan verbonden.
Recreatie
Ten behoeve van de beoogde bed & breakfast achter nummer 46 is de bestemming 'Recreatie' opgenomen, met een specifieke aanduiding ten behoeve van de boogde functie. De bebouwingsregels zijn middels maatvoeringaanduidingen en aanvullende bepalingen in de planregels bij deze bestemming opgenomen. Bij de bed & breakfast is geen bedrijfswoning toegestaan, omdat de nieuwe woning aan de Noordeindseweg, ten zuiden van nr. 46 als zodanig gaat functioneren.
Verkeer - Verblijfsgebied
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor verhardingen voor woonstraten, pleinen, parkeerstroken en -voorzieningen, fiets- en voetpaden, bermen, groen- en speelvoorzieningen, watergangen, duikers en bij deze voorzieningen horende andere voorzieningen zoals nutsvoorzieningen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend ondergeschikte gebouwen en andere bouwwerken voor nutsvoorzieningen worden gebouwd en bij de bestemming behorende andere bouwwerken.
Water
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water met daarbij behorende taluds en oevers. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bij de bestemming behorende andere bouwwerken, zoals duikers, bruggen, kademuren, beschoeiingen, een en ander uitgezonderd steigers en andere aanlegplaatsen en bij aangrenzende wegen behorende andere bouwwerken zoals overkluizingen ten behoeve van in- en uitritten en paden.
Wonen
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de huidige bedrijfswoning van nummer 48, alsmede aan de nieuw beoogde woningen in het plangebied. Ter plaatse van het perceel Noordeindseweg 48 is daarbij middels een aanduiding op de verbeelding bepaald dat hier niet meer dan 6 woningen binnen het bestemmingsvlak 'Wonen' mogen worden gerealiseerd. Woningen mogen binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarbij de voorgevel van een woning enkel in of maximaal 3 meter achter de gevellijn, zoals deze op de verbeelding is opgenomen, mag worden gebouwd. Er is een afwijkingsbepaling opgenomen, op grond waarvan bouwvlakken anders gesitueerd mogen worden, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk inpasbaar is. Daarbij worden de richtlijnen beeldkwaliteit, zoals beschreven in paragraaf 2.3.1.3 leidend geacht.
De inhoud van woningen, inclusief bijbehorende bouwwerken, mag niet meer bedragen dan 750 m3. De oppervlakte van de erfbebouwing mag niet daarbij meer bedragen dan 50 m2.
De bestemming 'Wonen' biedt de mogelijkheid tot het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep en/of bedrijf in een woning en/of een bijgebouw. Het gaat bij beroepen aan huis bijvoorbeeld om beroepen op administratief, ontwerptechnisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch of daarmee gelijk te stellen gebied. Voorwaarde voor uitoefening van een aan huis gebonden beroep of bedrijf is dat de woonfunctie overheersend blijft en dat de beroeps- of bedrijfsuitoefening op een daaraan ondergeschikte wijze plaatsvindt.
Waarde - Archeologie 2 en 3
De voor 'Waarde - Archeologie 2' danwel 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden. In paragraaf 5.5 is een uitgebreide beschrijving gegeven van de wijze waarop archeologie in het bestemmingsplan is opgenomen. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Algemene regels
Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meegeteld mogen worden bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels is een bepaling opgenomen om bestaande, legaal gerealiseerde bebouwing die bijvoorbeeld qua afmetingen buiten de bepalingen van dit bestemmingsplan valt, planologisch-juridisch te borgen.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod gegeven voor gebruik in strijd met de bestemming.
Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van niet-ingrijpende bouwactiviteiten.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepalingen wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven de in het plan opgenomen bestemmingen in geringe mate te wijzigen, indien dit van belang is voor een betere realisering of in verband met een afwijkende toestand van het terrein.
Overgangs- en slotregels
Overgangsregels
In deze bepalingen wordt inhoud gegeven aan het overgangsrecht betreffende bouwwerken en het gebruik, met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Slotregel
Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze bepaling bevat de titel van het plan.
3.4 Toelichting Op De Verbeelding
De verbeelding is opgesteld conform de SVBP2012. Op deze verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen. De aanduidingen geven, daar waar noodzakelijk, een specifieke bepaling per (bouw)perceel weer. In de regels worden, zoals bovenstaand toegelicht, bestemmingen, dubbelbestemming en aanduidingen van een juridische bepaling voorzien.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Nationaal Beleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (maart 2012)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Deze structuurvisie verving de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.
Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. Vanaf 2020 neemt de beroepsbevolking niet meer toe. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking.
Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet. Verder wordt genoemd het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden.
Aangezien een structuurvisie geen bindende werking heeft voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld, zijn de nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen geborgd in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte. Deze AMvB wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en richt zich op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Daarnaast zorgt de AMvB voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
4.1.2 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan
Onderhavige ontwikkelingen hebben geen directe relevantie op rijksniveau. Het plan past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en binnen de bepalingen van het Barro.
4.2 Provinciaal Beleid
Onderhavig bestemmingsplan maakt kent een drietal deellocaties. Alleen op de deellocatie Noordeindseweg 46-48 wordt een ontwikkeling mogelijk gemaakt. Bij de overige locaties gaat het om een wijziging van de aanwezige aanduidingen en worden er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Derhalve wordt er voornamelijk aandacht besteed aan de deellocatie 46-48, de overige ontwikkelingen binnen onderhavig bestemmingsplan zijn dusdanig klein van aard, dat ze geen directe relevantie op rijksniveau hebben.
4.2.1 Visie ruimte en mobiliteit Zuid-Holland (2014)
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014, (geconsolideerd in werking per 12 januari 2017) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
- Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
- Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
- Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
- Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
De VRM bestaat uit: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte 2014, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
- 1. Beter benutten en opwaarderen.
- 2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht).
- 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit.
- 4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
Bebouwde ruimte
Het deelgebied Noordeindseweg 46-48 ligt binnen de contouren van de 'bebouwde ruimte'. De provincie Zuid-Holland wil de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit hoofdzakelijk opvangen in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. De provincie draagt bij aan het beter benutten van de bebouwde ruimte door samen te werken met andere overheden en marktpartijen, en via regelgeving. Dat gebeurt op de volgende manieren:
- Het stimuleren en faciliteren van verdichting, herstructurering en transformatie;
- Het bevorderen van een actuele, regionale programmering van plannen voor wonen en werken.
De provincie zet in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwbouw binnen de bebouwde ruimte. De provincie is zich echter ook zeer bewust dat er grenzen zijn aan de mogelijkheden om te verdichten. Het bepalen of de woningbehoefte binnen de bebouwde ruimte opgevangen kan worden, is niet alleen een technische afweging (is het fysiek mogelijk om de woningbehoefte te accommoderen) maar bevat ook kwalitatieve elementen. De provincie beoogt een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). De kwaliteitskaart van de provincie en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.
Glastuinbouwgebied
Tevens ligt het deelgebied binnen de Greenport Westland-Oostland. Onder de noemer greenports kent de provincie een aantal glastuinbouwconcentratiegebied die worden gekenmerkt door de clusterwerking en de primaire productie en teelt van tuinbouwgewassen. De greenports vormen samen met het haven-industrieel complex het fundament van de Zuid-Hollandse economie. Evenals het havencomplex bevinden de greenports zich in een transitie. De provincie wil de greenports in Zuid-Holland waar mogelijk versterken en de transitie versnellen.
Westland-Oostland is een glastuinbouwgebied en onderdeel van het stedelijk netwerk. Door herstructurering, modernisering en intensivering van het bestaande areaal moet dit economische cluster zich verder ontwikkelen. Binnen de greenport Westland-Oostland is ruimte voor glasopstanden. Bij uitzondering is er ook ruimte voor weloverwogen vormen van functiemenging, als die het greenportcluster versterken. Bedrijven kunnen worden toegelaten als ze behoren tot de keten glastuinbouw en een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de greenport als internationaal centrum voor teelt, kennis en handel.
Kwaliteitskaart
Bij nieuwe ontwikkelingen wordt aandacht gevraagd voor aardkundige en archeologische waarden, (het gebruiken van) de bestaande bodem, reliëf en het watersysteem, de natuurlijke dynamiek en landschapsvormende processen, mede met het oog op het versterken van de toekomstwaarde van Zuid-Holland. Deze aandacht betaalt zich terug in een duurzame, veerkrachtige en robuuste provincie.
Het deelgebied Noordeindseweg 46-48 ligt midden in het veen(weide)landschap op jonge zeeklei in een rivierdeltacomplex. Daarnaast ligt het gebied aan de rand van een glastuinbouwgebied. Onderhavige ontwikkeling dient derhalve met de volgende richtpunten rekening te houden:
- Ontwikkelingen dragen bij aan behoud of vergroting van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden
- Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden
- Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen
- Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden
- Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.
- Nieuwe agrarische bedrijven liggen aan bestaande ruilverkavelingslinten of op een zeer goed bereikbare locatie voor zwaar verkeer. Ze vormen visuele eilanden in het veenweidelandschap door stevige, passende beplanting en een ligging op ruime afstand van elkaar.
- Nieuwe glastuinbouwgebieden worden zoveel mogelijk binnen of in aansluiting op bestaande glastuinbouwgebieden geconcentreerd.
- Nieuwe ontwikkelingen in de glastuinbouw sluiten aan bij bestaande landschappelijk structuren en dragen waar mogelijk bij aan versterking van de groenblauwe structuur.
- Ontwikkelingen aan de rand van een glastuinbouwgebied dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).
Conclusie
In paragraaf 4.2.2 wordt nader ingegaan op bovenstaande aspecten die verband houden met de transformatie van het glastuinbouwgebied en het versterken van ruimtelijke kwaliteit, in het kader van de toetsing aan de bepalingen uit de Verordening Ruimte.
4.2.2 Verordening Ruimte 2014
De Verordening Ruimte 2014 is op 9 juli 2014 door Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland vastgesteld (geconsolideerd in werking per 12 januari 2017). Het plangebied ligt op grond van deze verordening binnen het glastuinbouwgebied. De Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 lid 2 Bro) is verankerd in de Verordening Ruimte 2014.
4.2.3 Programma ruimte
Het programma ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om doelen te (doen) bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio's en provincie. De realisatiemix uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.
Conclusie
Het Programma ruimte stelt geen direct relevante regels ten aanzien van onderhavig bestemmingsplan.
4.2.4 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan
De voorgenomen planontwikkeling is passend binnen het provinciaal beleid.
4.3 Regionaal Beleid
Sinds 1 januari 2015 heeft het Stadsgewest Haaglanden zijn werkzaamheden beëindigt, de beleidsterreinen Verkeer en Vervoer en Economisch Vestigingsklimaat worden voortgezet door de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). Het Regionaal Structuurplan is nog niet ingetrokken en derhalve nog van kracht.
4.3.1 Regionaal Structuurplan Haaglanden in 2020 (2008)
Het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020, dat door het bestuur van het Stadsgewest Haaglanden in april 2008 is vastgesteld, bouwt voort op de sterke punten van de regio: de economische specialisaties, de mooie landschappen en de kwaliteit van leven. Haaglanden blijft daardoor een aantrekkelijk gebied om te wonen. Al deze kwaliteiten zijn een voorwaarde om nieuwe bedrijven en instellingen aan te kunnen trekken en zo voor nieuwe werkgelegenheid te zorgen.
Hiertoe zijn er meer huizen en bedrijfspanden nodig in Haaglanden. Sommige delen van de regio verouderen en zijn aan vernieuwing toe. De groengebieden zijn niet aantrekkelijk en toegankelijk genoeg. Het verkeer blijft groeien, maar Haaglanden moet wel bereikbaar blijven. De verandering van het klimaat stelt nieuwe eisen aan het watersysteem en de kustbescherming. Zo zullen zich tot 2020 nog meer ontwikkelingen voordoen die om maatregelen vragen.
Regio Haaglanden zet daarbij in op bouwen binnen de bestaande stad. Dit betekent ook dat het landschap open en groen kan blijven. Haaglanden kent veel verschillende landschappen, elk met een eigen schoonheid: de duinen en het strand, de landgoederen, de weilanden. Er liggen kansen om landschappen nog aantrekkelijker te maken, bijvoorbeeld door natuurontwikkeling of door meer fiets- en wandelpaden aan te leggen.
4.3.2 Woonvisie woningmarktregio Haaglanden
De woonvisie woningmarktregio Haaglanden 2017-2021 geeft inzicht in de uitdagingen en opgaven in Haaglanden voor het onderwerp wonen. Als belangrijkste doel van de nieuwe regionale woonvisie zien de gemeenten het samen verder versterken van de woningmarktregio Haaglanden. Het toekomst-proof maken van dit van oudsher heel prettige woongebied. Toekomst-proof voor alle aanwezige doelgroepen. Maar ook toekomst-proof vanuit het besef dat een sterke woningmarkt van groot belang is om een aantrekkelijke en economisch vitale regio te kunnen zijn en blijven. De verschillende ambities zijn:
Een regionaal woningbouwprogramma opstellen: door een gezamenlijk woningbouwprogramma willen de gemeenten zo goed en efficiënt mogelijk inspelen op zowel de kwalitatieve als kwantitatieve woningbehoeften van de regio Haaglanden. Een uitgangspunt daarbij is het zoveel mogelijk realiseren van de woonopgaven binnen bestaande stedelijke gebieden. Uit onderzoek is gebleken dat stedelijk, dorpse en exclusieve woonmilieus in de regio in trek zijn.
Regionaal voldoende betaalbare woningen aanbieden: 30 procent van de inwoners in de regio behoort tot de sociale doelgroep, de gemeenten beschouwen dit percentage als richtinggevend voor de omvang van de toekomstige behoefte van het totaal aantal sociale huurwoningen. Ook zetten de regiogemeenten zich in om de positie van de groep lage middeninkomens in de komende jaren te verbeteren en om extra woonruimte voor vluchtelingen te realiseren.
Duurzaam bouwen en renoveren in Haaglanden: om in 2050 tot een CO2 neutrale of energie-neutrale regio te kunnen komen zetten de gemeenten in op een volledige energie transitie van de gebouwde omgeving.
De regio levensloopgeschikt maken: de ambitie is om inwoners van de regio zo lang mogelijk zelfstandig in hun eigen woning en woonomgeving te kunnen laten wonen. Dit vraagt per afzonderlijke gemeente enerzijds om voldoende aangepaste en levensloopgeschikte woningen, anderzijds om een woonomgeving die aansluit op wat ouderen en huishoudens met een beperking nodig hebben.
Werken aan leefbare en prettige woonwijken: door middel van een preventieve aanpak de verouderde woonwijken in de steden van de regio gezond houden, veilig en prettig om in te wonen.
4.3.3 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van 7 (of middels wijzigingsbevoegdheid 8) woningen ter plaatse van een glastuinbouwgebied. Deze woningen worden mogelijk gemaakt binnen het bestaand stedelijk gebied en krijgen een dorps en exclusief woonmilieu. Deze herstructurering binnen het stedelijk gebied sluit derhalve aan bij de uitgangspunten van het regionale beleid.
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.4.1 Toekomstvisie 2040 (2012)
In de Toekomstvisie 'Visie op de toekomst van Pijnacker-Nootdorp', vastgesteld door de gemeenteraad op 26 juni 2012, wordt een eenduidige en consistente koers voor Pijnacker-Nootdorp uitgezet met oog voor de omgeving en de rol van de gemeente. De toekomstvisie laat zien wat voor gemeente Pijnacker-Nootdorp wil zijn, waar zij met haar ontwikkeling heen wil en welke rol zij daarbij pakt.
Pijnacker-Nootdorp wil, conform haar visie, een herkenbare gemeente zijn in een landelijke omgeving waar de stad nooit ver weg is. Zij ziet het als haar missie in de regio een uniek woonmilieu te bieden, met het groene buitengebied meerwaarde te geven en met duurzame en innovatieve de economie versterken.
4.4.2 Ruimtelijke structuurvisie Pijnacker-Nootdorp 2040 (2014)
In de Structuurvisie 'Ruimte maken….. ruimte laten', vastgesteld door de gemeenteraad op 20 februari 2014, schetst de gemeente het ruimtelijk beeld van Pijnacker-Nootdorp in 2040. Niet in de vorm van een blauwdruk voor de toekomst, maar in de vorm van contouren en kaders van een streefbeeld dat gezamenlijk met bewoners en ondernemers ingekleurd dient te worden. Er wordt ruimte geboden en uitgenodigd om te ondernemen, te recreëren, de woonomgeving te verbeteren of sport te beoefenen. De Ruimtelijke structuurvisie kan gelezen worden als een uitnodiging om samen invulling te geven aan de ruimte van Pijnacker-Nootdorp in 2040.
Contouren vormen het uitgangspunt van de structuurvisie. Dit zijn contouren van groen- en recreatiegebieden, bebouwing, glastuinbouw en bedrijventerreinen. Binnen deze contouren zijn er verschillende functies en mogelijkheden. Hierover doet de structuurvisie voor 2040 op hoofdlijnen kaderstellende uitspraken. Daarnaast geeft de structuurvisie antwoord op verschillende ruimtelijke vraagstukken.
Afbeelding 4.1 - Uitsnede contourenschets 2040 Pijnacker-Nootdorp
Uit de contourenschets (zie afbeelding 4.1) blijkt dat het deelgebied Noordeindseweg 46-48 binnen het glastuinbouw transformatiegebied ligt. Daarnaast ligt het deelgebied tegen de groene buffer aan.
Aandachtspunt voor Pijnacker West, het glastuinbouwgebied, is dat de overgangen naar het stedelijk gebied aan de oostelijke en westelijke grenzen diffuus zijn. Soms is er sprake van een harde confrontatie, terwijl soms een zachte overgang aanwezig is. Voor de harde grenzen is in het stedelijk gebied geen draagvlak.
De gemeente heeft een viertal kleinere transformatiegebieden aangewezen voor functieverandering. De sector en een deel van de eigenaren van de vier transformatiegebieden hebben zelf aangegeven dat duurzame glastuinbouw naar de toekomst toe in de betreffende gebieden niet of nauwelijks mogelijk is. Wanneer het glas hier verdwijnt en een initiatiefnemer komt met een plan om de vrijkomende ruimte in te zetten voor andere functies, dan is de gemeente bereid om mee te denken over een nieuwe invulling. Daarbij ligt het voor de hand om in de eerste plaats naar de functie, het gebruik en de vormgeving van de directe omgeving te kijken. Onderhavig gebied is één van deze transformatiegebieden, waarbij rekening worden gehouden met de kwaliteiten en de doelen van het lint. Daarnaast ligt er een opgave om bij een eventuele nieuwe invulling vanuit het groene buitengebied of de kern van Delfgauw, direct een groene buffer ten opzichte van het achterliggende duurzame glastuinbouwgebied te creëren.
De structuurvisie nodigt uit om:
- met bebouwing het landschap te versterken, bijvoorbeeld ten behoeve van het economisch rendabel gebruiken van het grasland met de daarbij behorende natuur- en landschapswaarden;
- nieuwe bebouwing goed in te passen in het karakteristieke landschap;
- de cultuurhistorisch waardevolle linten te behouden;
- de linten te benutten als zachte overgang van glas naar stedelijk gebied;
- verspreid liggend glas en vrijkomende agrarische bebouwing te saneren;
- zachte overgangen (door middel van groene buffers) naar het stedelijk gebied te creëren;
- bij de linten Noord- en Zuideindseweg zachte overgangen te maken naar het stedelijk gebied met functies die passen in het lint. Hierdoor wordt de oorspronkelijke functie van het lint hersteld en ontstaat ruimte voor functies als recreatie en zorg;
- burgerwoningen uit te plaatsen uit de duurzame glastuinbouwgebieden.
4.4.3 Welstandsnota
Op 20 februari 2014 heeft de gemeenteraad van Pijnacker-Nootdorp de Welstandsnota Pijnacker-Nootdorp 2013 vastgesteld. In deze nota zijn criteria opgenomen die burgemeester en wethouders en de welstandscommissie toepassen bij de beoordeling of het uiterlijk en de plaats van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.
Onderhavig plangebied is gelegen in het welstandsgebied 'Duurzaam glastuinbouwgebied' en grenst direct aan het welstandgebied 'Linten'. Voor de linten geldt als beeldbepalende structuurdragers een bijzonder welstandsregime, gezien de bepalende plaats die zij innemen in de structuur van de gemeente en de wens het bijzondere karakter te behouden. Behoud en versterking van het dorpse karakter is uitgangspunt bij de welstandsbeoordeling. Er zal worden beoordeeld op het behoud van de individualiteit van de bebouwing en zorgvuldig materiaal- en kleurgebruik.
Bij de beoordeling van bouwplannen in de linten zal worden geadviseerd op basis van de volgende criteria:
Ligging
- het karakter van de lintbebouwing behouden en versterken
- één hoofdmassa bepaalt het beeld van het erf of de kavel
- bijgebouwen bij voorkeur plaatsen op het achterterrein
- gebouwen met de voorgevel of representatieve zijde gericht op de weg of het water
- de nokrichting evenwijdig aan of haaks op de weg plaatsen
- doorzichten behouden en indien mogelijk versterken
Massa
- panden en ensembles zijn afwisselend en individueel
- de hoofdmassa is duidelijk geleed, passend in het lintkarakter
- herhaling van gelijke massa’s of bouweenheden vermijden
- per kavel is er één duidelijke hoofdmassa
- gebouwen bestaan uit een opbouw van één tot twee lagen met hellende kap
- aan-, uit- of bijgebouwen zijn beperkt in maat en ondergeschikt ten opzichte van het hoofdvolume
Architectonische uitwerking
- de begane grondlaag van het gebouw is afgestemd op de geleding, ritmiek en stijl van de hele gevel
- zorgvuldige en gevarieerde detaillering wordt benadrukt in kleine elementen als bijvoorbeeld gootklossen en siermetselwerk
- wijzigingen en toevoegingen in stijl, maat en schaal zorgvuldig afstemmen op het hoofdvolume
- raamopeningen hebben staande verhoudingen
- kozijnen hebben een verdiepte profilering, gebaseerd op traditionele Hollandse houten kozijnen
- bebouwing in de tweede lijn eenvoudiger maar net zo zorgvuldig detailleren als het hoofdgebouw
Materiaal- en kleurgebruik
- het materiaal- en kleurgebruik is traditioneel
- gevels in de kernen zijn van metselwerk of vergelijkbare steenachtige materialen en een enkele keer in een lichte kleur gepleisterd
- hellende daken zijn in de kernen gedekt met keramische pannen en in het buitengebied voorzien van pannen en in bijzondere gevallen ook (natuurlijk) riet.
- kleuren zijn terughoudend en contrasteren niet met de omliggende omgeving
In paragraaf 2.3.1 is in het kader van de beeldkwaliteit reeds op bovenstaande welstandsaspecten in relatie tot de planontwikkeling ingegaan.
4.4.4 Beleidsnota Uitnodigende Ruimtelijke ordening' (22 februari 2017)
Deze Nota is een uitwerking van de gemeentelijke 'Ruimtelijke Structuurvisie' met als achterliggende filosofie dat de gelegenheid wordt geboden voor initiatieven uit de samenleving. De Nota vormt een integraal beleidskader, dat al het bestaande ruimtelijk beleid op uitvoeringsniveau vervangt en de Structuurvisie handen en voeten geeft. In hoofdstuk 7 zijn 15 uitnodigingen geformuleerd - met beleidsdoelstellingen en normstelling. In het onderstaande worden de twee relevante uitnodigingen nader uitgelicht.
Kwaliteitsverbetering door sanering en hergebruik van agrarische bedrijfsbebouwing Wanneer vrijkomende agrarische bebouwing geen agrarische functie meer kan krijgen dan doet zich de vraag voor hoe deze gebouwen dan een nieuwe functie kunnen krijgen. Deze problematiek biedt volgens de Nota ook een kans. Het biedt ruimte voor functies die passen bij of een aanvulling zijn op het gebied waar ze zich bevinden. Bovendien kunnen onaantrekkelijke gebouwen worden gesaneerd waarmee de ruimtelijke kwaliteit verbetert. Er wordt vervolgens een onderscheid gemaakt tussen sanering door middel van ruimte voor ruimte-regeling en hergebruik.
Bij de toepassing van de ruimte voor ruimteregeling wordt aangegeven dat deze regeling oorspronkelijk een provinciale regeling is, gericht op het slopen van kassen en bedrijfsgebouwen buiten de duurzame glastuinbouwgebieden. Deze kassen zijn als gevolg van hun ligging vaak onvoldoende toekomstbestendig en liggen vaak langs cultuurhistorische linten in het buitengebied. De regeling maakt het mogelijk maakt om voor iedere 5.000 m2 kas/ 1.000 m2 bedrijfsgebouw een compensatiewoning te bouwen. Bij de toepassing van deze regeling moeten alle bedrijfsgebouwen (m.u.v. de eventuele bedrijfswoning) worden gesloopt. Op die manier wordt het financieel mogelijk om het bedrijf te saneren en verbetert de ruimtelijke kwaliteit. In Pijnacker-Nootdorp is deze regeling met succes toegepast en de raad geeft aan, dat hij ook in de toekomst met toepassing van deze regeling de mogelijkheid wil blijven bieden voor sanering van de bebouwing.
Glastuinbouwbedrijven in de concentratiegebieden
In de Nota wordt ook aandacht besteed aan de beleidsdoelstellingen op het gebied van 'Glastuinbouwbedrijven in de concentratiegebieden'. Het beleid is daarbij o.a. gericht op het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in de glastuinbouwconcentratiegebieden. In deze gebieden is ruimte voor de glastuinbouwbedrijven om te ontwikkelen, herstructureren en innoveren. De ruimtelijke kwaliteit wordt in belangrijke mate bepaald door de gebruikswaarde en ruimtelijke verschijningsvorm ten opzicht van de omgeving. Teneinde deze beleidsdoelstelling te bereiken wordt als normstelling o.a. het stimuleren van het uitplaatsen van (bedrijfs)woningen buiten de glastuinbouwconcentratiegebieden genoemd.
4.4.5 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan
De gemeente stimuleert initiatieven van particulieren en zet in op versterking van de kwaliteit van de kernen en het landelijk gebied. Onderhavig bestemmingsplan gaat in op de uitnodiging van de structuurvisie om het transformatiegebied langs de Noordeindsweg te ontwikkelen als woningbouwlocatie. De nieuwe bebouwing wordt goed ingepast in het landschap en het lint en zorgt voor een zachte overgang van glas naar stedelijk gebied. Derhalve past onderhavig plan uitstekend binnen de gestelde kaders van het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 5 Onderzoek
5.1 Bedrijven En Milieuzonering
5.1.1 Regelgeving en beleid
Inleiding
Milieuzonering is het ruimtelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen bij nieuwe ontwikkelingen. Met de term “milieubelastende activiteiten” worden binnen de VNG-methodiek alle milieubelastende activiteiten bedoeld: niet alleen bedrijven maar ook bijvoorbeeld recreatie, detailhandel, horeca, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen. Met de term “milieugevoelige functies” worden onder meer woningen, ziekenhuizen, scholen en verblijfrecreatie bedoeld.
Milieuzonering, het ruimtelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen, dient twee doelen:
- Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
De VNG doet in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Deze VNG-publicatie legt niet vast wat wel en niet is toegestaan. Een gemeente beslist zelf of ze op een bepaalde locatie bedrijven of woningen mogelijk wil maken (gemeentelijke beleidsvrijheid). De gemeente dient dit wel op een zorgvuldige wijze af te wegen en te verantwoorden. De publicatie is een hulpmiddel om de afstanden tussen milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen concreet voor een locatie in te vullen (maatwerk).
Het bestemmingsplan is het juridisch-planologisch instrument waarin de gekozen strategie moet worden verklaard. Volgens jurisprudentie dient de plantoelichting ten minste aannemelijk te maken dat ten aanzien van het milieu geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn.
Bouwstenen van milieuzonering
Lijst van bedrijfsactiviteiten (richtafstandenlijst)
De lijst van bedrijfsactiviteiten is een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De lijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. De lijst is algemeen aanvaard als uitgangspunt bij het opstellen van bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen, zoals onder meer blijkt uit jurisprudentie van de Raad van State. Er moet gemotiveerd worden welke Staat van bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt en de toegelaten milieubelastende activiteiten dienen in de juridische regeling van het bestemmingsplan (kaart en regels) te worden vastgelegd.
Omgevingstype
De VNG-publicatie kent twee omgevingstypen, 1) een rustige woonwijk/rustig buitengebied en 2) een gemengd gebied . Een rustige woonwijk is een woonwijk, ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied. Naast deze omgevingstypen kent de VNG-publicatie ook het omgevingstype gemengd gebied. Dit is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Hieronder vallen ook de lintbebouwing in het buitengebied (met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid) en gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen.
De aan de milieucategorie gerelateerde richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. Zie tabel 5.1.
Categorie | Richtafstand t.o.v. rustige woonwijk/rustig buitengebied | Richtafstand t.o.v. gemengd gebied |
1 | 10m | 0m |
2 | 30m | 10m |
3.1 | 50m | 30m |
3.2 | 100m | 50m |
4.1 | 200m | 100m |
4.2 | 300m | 200m |
5.1 | 500m | 300m |
5.2 | 700m | 500m |
5.3 | 1000m | 700m |
6 | 1500m | 1000m |
Tabel 5.1 - Milieucategorieën en bijbehorende richtafstanden ten opzichte van de verschillende omgevingstypen
Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
5.1.2 Plangebied
Noordeindseweg 46-48
Het deelgebied en haar omgeving kan worden aangemerkt als 'gemengd gebied' gezien de afwisselende functies van wonen, bedrijven en glastuinbouw.
Ter plaatse van dit deelgebied komt de mogelijkheid tot het vestigen van glastuinbouw te vervallen. Ook de inrichting (opslag) ter plaatse van nummer 46 vervalt. Het kasfundatiebedrijf aan de Noordeindseweg 46 blijft nog gehandhaafd. Dit betreft een bedrijfslocatie waar reeds op grond van het vigerende bestemmingsplan opslag plaatsvindt (SBI-code 52109; milieucategorie 2) alsmede een aannemersbedrijf < 1.000 m2 is gevestigd (SBI-code 45 Bouwnijverheid; eveneens milieucategorie 2), waarbij binnen gemengd gebied voor beide een richtafstand geldt van 10 meter.
De werkelijke afstand tot de dichtstbijzijnde woning die binnen onderhavige planontwikkeling mogelijk wordt gemaakt bedraagt circa 8 meter (5 meter tussen de perceelgrenzen, waarbij de woning op minimaal 3 meter uit de perceelsgrens gebouwd dient te worden). In de bestaande situatie staat er reeds een woning (Noordeindseweg 48) op 7,5 meter uit de perceelgrens van het kasfundatiebedrijf. Op grond daarvan kan worden geconcludeerd dat de bedrijfsvoering ter plaatse niet wordt beperkt als gevolg van de nieuwe woningen binnen de richtafstand. Op grond van de feitelijke situatie ter plaatse, waarbij geen meldingen van overlast beperkt zijn, mag tevens worden verwacht dat er geen sprake is van een onacceptabel woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woning, als gevolg van de nabijheid van het kasfundatiebedrijf.
Ter plaatse wordt bovendien de mogelijkheid geboden om op termijn het bedrijf te beëindigen en in plaats hiervan een woning te bouwen, waarmee de milieusituatie enkel nog verbeterd.
In de directe nabijheid van het plangebied zijn de volgende bedrijven gevestigd:
Bedrijf | SBI-2008 | Milieu- categorie | Richtafstand t.o.v. gemengd gebied | Werkelijke afstand tot nieuwe woningen |
Noordeindseweg 38c | 014.2/ 016.2 - "agrarisch loonbedrijf > 500 m2" | 3.1 | 30 m | 260 m |
Noordeindseweg 40* | 91041 - "kinderboerderij" | 2 | 10 m | 180 m |
Noordeindseweg 44b | 014.4/ 016.4 - "plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m²" | 2 | 10 m | 10 m |
Noordeindseweg 52a | 45 - "bouwnijverheid <= 2.000 m2" | 3.1 | 30 m | 60 m |
Noordeindseweg 54 | 01.41.1 - "houden van melkvee" | 3.2 | 50 m | 60 m |
Glastuinbouw Vredelustlaan | 011, 012, 013 "kassen met gasverwarming" | 2 | 10 m | 45 m |
Glastuinbouw Kooltuin | 011, 012, 013 "kassen met gasverwarming" | 2 | 10 m | 180 m |
Tabel 5.1 - Milieuzonering per bedrijf
* Voor de zorgboerderij gelegen aan de Noordeindseweg 40 is in de VNG-publicatie geen categorie opgenomen. De zorgboerderij kan vergeleken worden met een dagverblijf (cat. 1) of een kinderboerderij aangezien er dieren worden gehouden.
In onderhavig plan worden milieugevoelige functies mogelijk gemaakt (woningen) in het plangebied. Uit tabel 5.1 blijkt dat de meeste richtafstanden ruimschoots worden gehaald. De richtafstand van het hoveniersbedrijf aan de Noordeindseweg 44b wordt ook gehaald, als gevolg van het feit dat het bouwvlak voor de nieuwe woning op het meest zuidelijke perceel binnen onderhavig plangebied op 5 meter uit de erfgrens is gelegd.
Voor de melkveehouderij aan de Noordeindseweg 54 geldt dat tevens een beoordeling is gemaakt ten aanzien van geuremissie. Daarbij geldt dat niet voor alle diersoorten geuremissiefactoren zijn vastgesteld. Voor melkvee is dat namelijk niet het geval. Dat houdt in dat voor bedrijven met melkvee uitgegaan moet worden van vaste afstanden en een onderzoek (met berekeningen) niet mogelijk is. Als vaste afstand voor melkkoeien geldt (ongeacht aantal dieren) vanuit de Wet Geurhinder en Veehouderij 100 meter in bebouwde kom (ligging geurgevoelig object is daarbij bepalend), of 50 meter buiten bebouwde kom. Deze afstand dient in principe gemeten te worden vanaf het emissiepunt tot aan de gevel van het geurgevoelige object. Voor Noordeindseweg 54 geldt dat er, gezien de ligging buiten de bebouwde kom, rekening gehouden moet worden met een vaste afstand van 50 meter op grond van de Wet Geurhinder en Veehouderij. De werkelijke afstand van dit bedrijf tot de nieuw geprojecteerde woningen bedraagt circa 60 meter, waarmee dus wordt voldaan aan de vereisten. Nader geuronderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Als aandachtspunt geldt tot slot dat voor de percelen aan de Noordeindseweg 40 en 42 en de Vrederustlaan 2 de vigerende bestemming 'Agrarisch' is. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan mag hier in principe bedrijvigheid van categorie 4.1 gevestigd worden. In de huidige situatie is hiervan geen sprake en ook in het geval hier kassen gerealiseerd worden (categorie 2) zou er geen sprake zijn van een hindersituatie. Bovendien geldt dat indien de ontwikkelingen op kortere afstand komen dan de richtafstand, dit niet per definitie betekent dat de ontwikkeling niet haalbaar is. Onderzoek naar de belemmerende factor kan uitwijzen dat op de geplande locatie van de ontwikkeling de milieuhinder toch aan de normen voldoet.
Voor onderhavige ontwikkeling is er derhalve geen belemmering vanuit het aspect milieuzonering. Er is zelfs sprake van de sloop van bestaande glastuinbouw, waardoor de kwaliteit van de leefomgeving (voor bestaande woningen) verbeterd wordt.
Zuideindseweg 25
De mogelijkheid tot het realiseren van een bedrijfswoning ter plaatse van de Zuideindseweg 25 komt in onderhavig bestemmingsplan te vervallen. Met het vervallen van de mogelijkheid tot het realiseren van een bedrijfswoning, vervallen ook eventuele richtafstanden ten behoeve van andere glastuinbouwbedrijven. De omliggende bedrijven worden derhalve niet meer beperkt in het uitvoeren van hun activiteiten.
Bedrijfswoningen
Kooltuin
Ter plaatse van het perceel aan de Kooltuin vervalt de aanduiding 'bedrijfswoning'. In de huidige situatie is hier geen woning gelegen, dit betreft dus alleen een feitelijke bestemmingswijziging. Met het vervallen van de mogelijkheid tot het realiseren van een bedrijfswoning, vervallen ook eventuele richtafstanden ten behoeve van andere glastuinbouwbedrijven. De omliggende bedrijven worden derhalve niet meer beperkt in het uitvoeren van hun activiteiten.
Meloenstraat 8
De bestaande woning aan de Meloenstraat 8 wordt gesloopt, waarmee ook de vigerende woonbestemming komt te vervallen. Tevens wordt er geen mogelijkheid opgenomen in onderhavig bestemmingsplan om hier een bedrijfswoning te vestigen. Met het vervallen van de mogelijkheid tot het realiseren van een woning, vervallen ook eventuele richtafstanden ten behoeve van andere glastuinbouwbedrijven. De omliggende bedrijven worden derhalve niet beperkt in het uitvoeren van hun activiteiten.
5.1.3 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan
Ten aanzien van het aspect bedrijvigheid en milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.
5.2 Externe Veiligheid
5.2.1 Inleiding
In deze paragraaf wordt aangegeven op welke wijze de externe veiligheid in beschouwing is genomen bij het bestemmingsplan. De externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten.
5.2.2 Normstelling en beleid
Twee sleutelbegrippen: plaatsgebonden risico en groepsrisico
De risico's bij de externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Waarom worden er twee begrippen gebruikt? Het rijksoverheidsbeleid maakt onderscheid tussen het risico waaraan het individu is blootgesteld en het risico waaraan een groep mensen is blootgesteld. Het gaat om het risico op overlijden. Voor de beoordeling van het risico waaraan het individu is blootgesteld gebruikt men het plaatsgebonden risico. Dit is de maatstaf voor de persoonlijke veiligheid. De maatstaf voor de kans dat een groep van mensen in een keer overlijdt, is het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de overlijdenskans per jaar die op een bepaalde afstand aanwezig is door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hierbij wordt voor de berekening uitgegaan van een fictieve burger. Deze burger is 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op de plaats aanwezig waarvoor het plaatsgebonden risico wordt berekend. Verder zal de burger geen aanstalten maken zich in veiligheid te brengen (vlucht- of schuilgedrag) gedurende de maximaal 30 minuten blootstelling aan het optredende effect. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (de zogeheten risicocontour).
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is de kans op het overlijden in één keer van een groep mensen (Juridisch is de minimum omvang gesteld op 10 doden om van een groepsrisico te kunnen spreken) als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Dit gebied wordt bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt.
Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij transportrisico's geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op 10 slachtoffers gelijk aan één op de tienduizend (10-4). De kans op 100 slachtoffers gelijk aan één op de miljoen (10-6) enzovoorts. Bij stationaire risicobronnen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico een factor 10 kleiner ligt. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is geen wettelijke norm, het is bedoeld als een ijkpunt. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico's accepteert. De gemeente is verplicht om voor iedere situatie een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico). Daarbij spelen onder anderen de zelfredzaamheid van bewoners, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol.
Beperkt kwetsbare objecten, kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten
Beperkt Kwetsbare objecten
Onder beperkt kwetsbare objecten worden onder andere verstaan woningen, hotels, restaurants, kantoren, winkels en sport- en kampeerterreinen, voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren. In artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is een definitie opgenomen van een beperkt kwetsbaar object.
Kwetsbare objecten
Kwetsbare objecten zijn onder ander woningen (met uitzondering van verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee per hectare en dienst- of bedrijfswoningen), kantoren met meer dan 1.500 m² bruto vloeroppervlak en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of (een deel van de dag) kwetsbare groepen mensen, zoals in onderhavig geval een school. De kwetsbare objecten staan gedefinieerd in Bevi artikel 1 sub l. Na in werking treding van het Bevi is de definitie van kwetsbare objecten nog verduidelijkt.
Zeer kwetsbare objecten
Zeer kwetsbare objecten zijn tevens kwetsbare objecten, ze vormen een subcategorie van de categorie kwetsbare objecten uit het Bevi. Zeer kwetsbare objecten zijn objecten waarin mensen verblijven die zichzelf niet goed in veiligheid kunnen brengen, bijvoorbeeld door een geestelijke of lichamelijke beperking. Voorbeelden hiervan zijn: verzorgingstehuizen, ziekenhuizen en kinderdagverblijven.
Waarom onderscheid?
Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is van belang om te bepalen of de PR 10-6 een grenswaarde is of een richtwaarde. De zeer kwetsbare objecten vormen een nieuwe categorie ten opzichte van het Bevi en spelen een rol in de modernisering van het Omgevingsveiligheidsbeleid (Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid).
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit moet individuele en groepen burgers een basisbeschermingsniveau garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een inrichting. De Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) geeft uitvoering aan het Bevi.
Plaatsgebonden risico
Het BEVI gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:
- Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten.
Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
- Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten.
Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.
Groepsrisico
Bij inrichtingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-7 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-9 per jaar.
Verantwoording groepsrisico
Alleen bij een toename van het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit is van toepassing op
- De vaststelling van een bestemmingsplan (artikel 3.1 Wro)
- Inpassingsplan van een project met een provinciaal belang (artikel 3.26, lid 1Wro)
- Inpassingsplan van een project met een landelijk belang (artikel 3.28, lid 1 Wro)
- Ontheffing van een voorschrift uit de bouwverordening (artikel 11 Woningwet)
- Omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, lid, onder c, Wabo, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 of 3, of tweede lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheerverordening wordt afgeweken. De omgevingsvergunning vervangt het projectbesluit uit artikel 3.10 van de Wro.
Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) en Basisnet
Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de bebouwde omgeving en de veiligheid van mensen die wonen of verblijven dicht in de buurt van de infrastructuur waar dit vervoer plaatsvindt.
Het Basisnet stelt hiervoor regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant) en door mensen, die dichtbij de infrastructuur voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wonen, een basisbeschermingsniveau te bieden. De wetgeving inzake het Basisnet wordt in het algemeen ook wel "Wet Basisnet" genoemd. Het Basisnet is een heel stelsel van wetten en regels dat op verschillende gebieden haar oorsprong heeft liggen.
Vanuit de vervoerskant is de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs) de belangrijkste wet. De Wvgs is in de afgelopen tijd al aangepast aan het Basisnet. De gewijzigde Wvgs (Stb. 2013, nr. 307) is per 1 april 2015 in werking getreden.
Vanuit de ruimtelijke ordeningskant is er het Besluit Externe VeiligheidTransportroutes (Bevt). Dit besluit vervangt de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en vindt haar grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer. Het Bevt is per 1 april 2015 in werking getreden. In de Regeling Basisnet (Stcrt. 2014, nr. 8242, sinds 1 april 2015 in werking) wordt aangegeven waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling.
Het gewijzigde Bouwbesluit (Stcrt. 2014, nr. 4057, sinds 1 april 2015 in werking) bevat regels rondom bouwen binnen Plasbrandaandachtsgebieden (PAG). Een PAG is een gebied tot 30 meter vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook (excl. vluchtstrook) waarin, bij realisatie van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Het PAG is een extra verantwoording bij het bouwen van kwetsbare objecten binnen dit gebied en wordt uitgevoerd naar analogie van de verantwoording van het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het Bevt gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:
- Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten.
Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
- Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten.
Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.
Groepsrisico
Bij transportroutes geldt vanuit het Bevt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-8 per jaar;
Verantwoording groepsrisico?
Het Bevt schrijft voor dat voor alle ruimtelijke plannen binnen de invloedssfeer van een transportroute aandacht moet worden geschonken aan:
- Mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
- Zelfredzaamheid ten aanzien van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten.
Wanneer het ruimtelijk plan binnen 200 meter van een transportroute gelegen is dient ook aandacht te worden geschonken aan de volgende aspecten:
- Dichtheid van personen en de verwachte veranderingen; Hoogte van het groepsrisico;
- Maatregelen ter beperking van het groepsrisico (waaronder stedenbouwkundige opzet, bouwkundige voorzieningen en voorzieningen met betrekking tot de inrichting van de openbare ruimte);
- Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan.
Er is echter sprake van een uitzondering wanneer:
- Het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde;
- Het groepsrisico, niet meer dan tien procent toeneemt en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. In dat geval hoeft alleen te worden gekeken naar de eerst genoemde aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Sinds 1984 wordt er getoetst aan circulaire Zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen (1984) en vanaf 1991 ook aan de circulaire Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie. Sinds 1 januari 2011 zijn beide circulaires vervangen door het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling. Vanaf 1 juli 2014 vallen ook de chemicaliënleidingen onder dit besluit.
Plaatsgebonden risico
- Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten.
Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
- Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten.
Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.
Groepsrisico
Bij buisleidingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-8 per jaar.
Wanneer verantwoording groepsrisico?
De verantwoordingsplicht van het groepsrisico is van toepassing bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten. Afhankelijk van de hoogte en de toename van het groepsrisico vindt een beperkte of en een volledige verantwoording plaats.
Vuurwerk
Ingevolge het in 2002 in werking getreden Vuurwerkbesluit (bij besluit van 15 maart 2012 gewijzigd, wijzigingen per 1 jul1 2012 in werking getreden) dient ook via het spoor van de ruimtelijke ordening expliciet aandacht te worden besteed aan de veiligheidsafstanden die gelden voor vuurwerkopslag. Aan situaties waarin niet meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, wordt in het kader van dit bestemmingsplan niet expliciet aandacht besteed. De hiervoor geldende veiligheidsafstand is dusdanig klein (8 m), dat hieraan in de meeste gevallen kan worden voldaan door de opslagplaats en de deuropening op een juiste wijze op het perceel te projecteren. In het bestemmingsplan worden daarom geen afstandseisen opgenomen. Nadere regulering kan via het milieuspoor (vergunning of melding) plaatsvinden. Vanzelfsprekend is handel in en opslag van consumentenvuurwerk uitsluitend toegestaan, wanneer dit past binnen de bestemming die aan de betreffende gronden is gegeven. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen is niet van toepassing op vuurwerkopslagplaatsen.
5.2.3 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan
Risicovolle bedrijven binnen/nabij het plangebied
Binnen/nabij het bestemmingsplan Ruimtelijke ontwikkelingen Glastuinbouwgebied Pijnacker-West zijn geen risicovolle bedrijven aanwezig met een risicocontour die buiten de inrichting valt.
Transport gevaarlijke stoffen binnen/nabij het plangebied
Gemeentelijke route voor transport gevaarlijke stoffen
De gemeente Pijnacker-Nootdorp beschikt over een aangewezen wegennet voor routeplichtige stoffen op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De route voor gevaarlijk transport is gelegen op bedrijventerrein Ruyven (zie afbeelding 5.1) en ligt op ongeveer 1.900 meter van het plangebied.
Afbeelding 5.1 - Aangewezen route transport gevaarlijke stoffen Pijnacker-Nootdorp (Bron: Geoweb)
Transport gevaarlijke stoffen over rijkswegen
Uit de risicokaart blijkt dat de A4 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. Uit de cRNVGS (per medio 2014 regeling Basisnet) blijkt dat voor de toekomst een veiligheidszone van 23 meter vanaf het hart van de weg geldt. De A4 heeft een plasbrandaandachtsgebied.
Uit de risicokaart blijkt dat de A12 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. Uit de cRNVGS (per medio 2014 regeling Basisnet) blijkt dat voor de toekomst een veiligheidszone van 0 meter vanaf het hart van de weg geldt. De A12 heeft geen plasbrandaandachtsgebied.
Uit de risicokaart blijkt dat de A13 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. Uit de cRNVGS (per medio 2014 regeling Basisnet) blijkt dat voor de toekomst een veiligheidszone van 17 meter vanaf het hart van de weg geldt. De A13 heeft een plasbrandaandachtsgebied.
Het plangebied valt ruim buiten de genoemde contouren.
Het plangebied ligt op ongeveer 4.200 meter van de A4, op 4.000 meter van de A12 en op 1.000 meter van de A13. Het plangebied ligt alleen binnen het invloedsgebied van de A13.
Aangezien het plangebied niet binnen de 200 meter van de rijkswegen zijn een berekening en een verantwoording van het groepsrisico niet aan de orde. Wel moet, zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid transport, aandacht besteed worden aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Als op grond van het bestemmingsplan de bouw, vestiging of aanleg van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten wordt toegestaan moet ook worden ingegaan op zelfredzaamheid (zie verderop in deze paragraaf).
Afbeelding 5.2 - Invloedsgebied per rijksweg
Transport gevaarlijke stoffen over provinciale wegen
Het transport van alle gevaarlijke stoffen rust op een belangrijk basisprincipe: diegene die met een voertuig via de weg gevaarlijke stoffen vervoert is, op grond van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (WVGS), verplicht als zodanig de bebouwde kommen van gemeenten te vermijden. Als het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is ten behoeve van het laden en lossen of omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is, mag de chauffeur van dit basisprincipe afwijken. Op deze manier wordt het transport van gevaarlijke stoffen door de bebouwde kom geminimaliseerd en is ook voor de N473 en de N472, die door de bebouwde kom van Pijnacker lopen, een basisveiligheid gegarandeerd.
Op een klein stuk van de N470 na zijn, op grondgebied van de gemeente Pijnacker-Nootdorp, de provinciale wegen niet aangewezen als route transport gevaarlijke stoffen. Op de N470 kan incidenteel wel transport van gevaarlijke stoffen plaats vinden, via een ontheffing. Dit zal met name de bevoorrading van propaantanks zijn.
Op 1 november 2011 is de Handleiding Risicoanalyse Transport verschenen (concept, eventuele onduidelijkheden zullen de komende periode worden verzameld en worden verduidelijkt in de definitieve versie, te verschijnen bij het van kracht gaan van het Btev). Met het in werking treden van de gewijzigde Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, per 31 juli 2012 (Stcrt. 14687, 2012), is het gebruik van deze handleiding verplicht.
In HART is vastgelegd hoe de risico's van transport van gevaarlijke stoffen conform het vigerende beleid geanalyseerd moeten worden. HART vervangt eerdere rekenprotocollen t.a.v. externe veiligheidsberekeningen voor transport zoals het Paarse boek en het rekenprotocol spoor. In HART zijn vuistregels opgenomen ten aanzien van de noodzaak om te rekenen aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Er wordt gekeken naar de aantallen transporten van bepaalde stofcategorieën.
Voor de N470 binnen onze gemeente zijn geen tellingen beschikbaar. Op basis van (naar 2017 opgehoogde) transportgegevens van aanvoerende provinciale wegen uit Delft, Lansingerland en Zoetermeer is een (naar 2017 opgehoogde) schatting gemaakt.
Er wordt voldaan aan de vuistregels voor het plaatsgebonden risico wat betekent dat de provinciale wegen in Pijnacker-Nootdorp geen 10-6 contour hebben. De aantallen GF3 transporten worden niet gehaald wat wil zeggen dat er op dit moment geen berekening (en een eventuele verantwoording) van het groepsrisico aan de orde is.
Transport gevaarlijke stoffen over spoor en water
Het spoor (NS Den Haag - Gouda; Randstadrail Den Haag - Rotterdam) wordt niet gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen. Rondom deze spoorbanen bevindt zich daarom geen risicocontour in het kader van externe veiligheid. Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen over water plaats.
Buisleidingen binnen/nabij het plangebied
Aardgas
Het plangebied ligt niet binnen de 100% letaal of binnen het invloedsgebied van dit type buisleiding. Deze buisleidingen vormen geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.
Brandbare vloeistoffen
Het plangebied ligt niet binnen de 100% letaal of binnen het invloedsgebied van dit type buisleiding. Deze buisleidingen vormen geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.
CO2
Het plangebied ligt niet binnen de 100% letaal of binnen het invloedsgebied van dit type buisleiding. Deze buisleidingen vormen geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.
Bereikbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid in relatie tot de A4, A12 en A13
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de rijksweg A13 maar wel buiten de 200 meter zone. Een berekening en/of verantwoording van het groepsrisico is niet vereist. Wel moet, zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid transport, aandacht besteed worden aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en aan de zelfredzaamheid ten aanzien van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten. Daarvan is op grond van onderhavig bestemmingsplan sprake, vanwege de realisatie van nieuwe woningen. Bij de uitwerking van de stedenbouwkundige opzet zal terdege aandacht worden geschonken aan een goede bereikbaarheid en bestrijdbaarheid binnen het plangebied.
In het kader van het vooroverleg is de Veiligheidsregio daartoe om nader advies gevraagd ten aanzien van bovenstaande. Het advies (verstuurd via e-mail, op 12 juni 2018, kenmerk 2018061122673) geeft een korte beschrijving van het plangebied, de aanwezige risicobronnen op het gebied van externe veiligheid, een beschrijving van de mogelijke scenario's en de geadviseerde maatregelen ter verbetering van de veiligheid in het plangebied. Bereikbaarheid, bestrijdbaarheid worden beoordeeld en er wordt aandacht besteed aan zelfredzaamheid. Hiermee wordt invulling gegeven aan de eisen uit het Bevt.
Scenario's
Naast de 'dagelijkse incidenten' die zich binnen het plangebied voor kunnen doen, zoals brand, wateroverlast of een aanrijding, geldt het transport van gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A13 het volgende meest waarschijnlijke en ergst denkbare scenario.
Het meest waarschijnlijke scenario is een lekkage van een tankwagen met gevaarlijke stoffen. Hierbij komt een kleine hoeveelheid van de vervoerde stof vrij. Hoe groot de effecten naar de omgeving zullen zijn, is afhankelijk van de stof (mate van giftigheid) en de hoeveelheid die is vrijgekomen. Bij de meeste stoffen zal de omgeving uit voorzorg worden ontruimd, maar zullen er, buiten irritatie aan luchtwegen en ogen en/of stankoverlast, weinig problemen zijn.
Het ergst denkbare scenario is een lekkage of het ineens vrijkomen van de totale hoeveelheid gevaarlijke stoffen van een (tank)wagen met een giftige vloeistof of giftig gas. Hoe groot de effecten naar de omgeving zullen zijn, is onder andere afhankelijk van de stof (mate van giftigheid) en de hoeveelheid die is vrijgekomen. Daarbij hebben ook de weersomstandigheden een grote invloed op de verspreiding van de giftige stoffen. In het ergste geval kan dit leiden tot een invloedsgebied van meer dan 4000 meter. Gezien de afstand tot het plangebied is het mogelijk dat de aanwezigen slachtoffer worden of overlijden als de wind in de richting van het plangebied staat. De kans op dit scenario is zeer klein.
Mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende zijn.
Voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid is door de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) is de 'Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid (november 2012)' ontwikkeld. Deze wordt door gemeente Pijnacker-Nootdorp gehanteerd en nageleefd. De veiligheidsregio Haaglanden heeft eisen geformuleerd ten aanzien van de bereikbaarheid en de bluswatervoorziening. In het algemeen geldt dat een woonhuis tot op 40 meter bereikbaar moet zijn voor een brandweervoertuig. De wegen en bruggen er naar toe moeten ook een bepaalde belasting aankunnen, een bepaalde doorgangshoogte en rijbaanbreedte hebben en een zekere binnenbocht- en buitenbochtstraal hebben. Wat betreft de bluswatervoorziening geldt dat er binnen een straal van 100 meter van het object een bluswatervoorziening aanwezig moet zijn. Een bluswatervoorziening kan zijn: open water, ondergrondse brandkraan (opbrengst minimaal 30 m3 / uur) of geboorde put. De ontwikkellocaties binnen het plangebied zijn aan deze eisen getoetst.
Voor wat betreft de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en de beschikbaarheid en bereikbaarheid van bluswatervoorzieningen geldt dat deze in de huidige situatie en onder normale omstandigheden voldoende is.
Zelfredzaamheid ten aanzien van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten
Aangezien ten aanzien van het ruimtelijk plan geen maatregelen aan de risicobron kunnen worden opgesteld beperkt het advies van de Veiligheidsregio Haaglanden zich tot effect reducerende maatregelen. Indien in objecten een ventilatievoorziening aanwezig is of wordt gerealiseerd heeft afschakelbare ventilatie een positieve invloed op het beperken van de schadelijke effecten van de vrijgekomen stoffen binnen objecten ongeacht het incident.
Daarom is het van belang dat in het object met ventilatievoorziening, deze ventilatie met een eenvoudige handeling kan worden uitgeschakeld. Hiermee kunnen de gevolgen bij het vrijkomen van giftige stoffen in het object worden beperkt. Dit mag ook een handmatige handeling zijn. Dit geldt bij verbouw en (vervangende) nieuwbouw van alle objecten, bestemd voor het verblijf van personen. Het is daarbij van belang dat ook eventuele ramen en ventilatieopeningen kunnen worden gesloten.
Het advies van de Veiligheidsregio Haaglanden geeft ook aan dat om ervoor te zorgen dat mensen goed voorbereid zijn en weten hoe ze moeten, het van belang is dat zij hier vooraf over worden geïnformeerd. De gemeente deelt het advies dat informatie verstrekken aan personen van belang is. Het betreft de handelingsperspectieven om de veiligheid te verhogen. Op de website van de gemeente kunnen burgers hierover veel informatie vinden bij het thema "veiligheid". Ook op de landelijke website Nederland Veilig en op de regionale site watdoeje kan men veel informatie vinden.
Daarnaast vindt, indien zich een ongeval voordoet dat effect op de omgeving heeft of nog kan hebben, afhankelijk van de aard en omvang van deze effecten, crisiscommunicatie plaats naar de in het effectgebied liggende bedrijven en bewoners. Bij een eenvoudig incident met geringe effecten zal de communicatie voor zover nodig op reguliere wijze en dus routinematig plaatsvinden door de ter plaatse aanwezige functionarissen van de hulpverleningsdiensten. Indien een incident zich ontwikkelt tot een groot incident of ramp zal binnen de regio Haaglanden, en dus ook binnen de gemeente, zogeheten opschaling plaatsvinden. Van een routinematige aanpak zal overgegaan worden naar een meer gecoördineerde aanpak. Deze gecoördineerde aanpak is beschreven in het crisisbeheersingsplan (rampenplan) van de gemeente. Op regionaal niveau is er een regionaal crisisplan. Het rampenplan en het regionaal crisisplan voorzien onder meer in:
- het waarschuwen van bewoners en de naastgelegen bedrijven (het attenderen van de bevolking op een gevaar of dreigend gevaar en het daarbij geven van een eerste gedragsadvies);
- voorlichting: het verzamelen, het verwerken en verstrekken van informatie, met als doel het beperken of voorkomen van de directe gezondheidsgevolgen voor de betrokkenen door een ongeval.
Conclusie
Alle aspecten van externe veiligheid zijn beschreven en beoordeeld. De Veiligheidsregio is in het kader van het vooroverleg om advies gevraagd. Externe veiligheid vormt (met eventuele voorwaarden / maatregelen van de VRH) geen belemmering voor het plangebied.
5.3 Geluid
5.3.1 Regelgeving en beleid
Geluid kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog geluidniveau kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. Bij nieuwe situaties is de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing De Wgh verplicht:
- Onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.
- Een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour (voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan. Het gebied binnen deze contour is de zone van het industrieterrein. Middels zonering worden enerzijds bedrijven beschermd tegen oprukkende geluidgevoelige bestemmingen en anderzijds worden geluidgevoelige bestemmingen beschermd tegen eventuele uitbreidingen van de activiteiten op het industrieterrein.
De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar geluidbeleid vastgelegd in de nota 'Gebiedsgericht Geluidsbeleid' uit 2010. Deze Nota Geluidsbeleid, waarin de hoofdlijnen van het beleid uiteen worden gezet, bestaat verder uit een tweetal deelnota`s, te weten de Nota Hogere Grenswaarden en de Nota Bedrijven en Geluid alsmede uit een richtlijn bouwlawaai op grote bouwlocaties
Daarnaast is bij een bestemmingsplan ook het kader 'een goede ruimtelijke ordening' van toepassing.
5.3.2 Onderzoek
Noordeindseweg 46-48
Ten behoeve van de ontwikkelingen op het perceel Noordeindseweg 46-48 is door Tritium Advies een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (d.d. 2 januari 2018; zie Bijlage 2). De omzetting van de bedrijfswoningen naar burgerwoningen vallen buiten het onderzoek, daar deze gebouwen al een woonbestemming hebben en er derhalve geen sprake is van een feitelijke bestemmingswijziging.
Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluizone van de wegen Noordeindseweg en Kooltuin. Het plan ligt tevens in de geluidzone van het doodlopende gedeelte van de weg Vrederustlaan. Gezien de zeer lage te verwachten etmaalintensiteit is dit gedeelte van de Vrederustlaan in het onderzoek echter als niet relevant beschouwd.
Voor de weg Kooltuin geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze weg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt.
Voor de weg Noordeindseweg geldt eveneens dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze weg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt.
Derhalve is een procedure hogere waarde niet aan de orde. Het aspect geluid vormt derhalve geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
Zuideindseweg 25 & Bedrijfswoningen
Op deze percelen worden geen geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt op grond van onderhavig bestemmingsplan. Derhalve is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek niet verplicht. Het aspect geluid vormt derhalve geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
5.3.3 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan
Aangezien in onderhavige situatie geen sprake is van een procedure hogere waarde wordt voor de nieuwe woningen een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels niet noodzakelijk geacht. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor onderhavige voorgenomen ontwikkelingen.
5.4 Luchtkwaliteit
5.4.1 Regelgeving en beleid
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). NO2 moet voldoen aan de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 en uurgemiddelde grenswaarde van 200 µg/m3. PM10 moet voldoen aan de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 en 24-uursgemiddelde concentratie van 50 µg/m3. PM2,5 moet voldoen aan de jaargemiddelde grenswaarde van 25 µg/m3.
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:
- een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
- de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
- een project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.);
- een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten of projecten “In betekenende mate'' (IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.
Daarnaast is in de Regeling NIBM een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, infrastructuur, kantoor- en woningbouwlocaties en activiteiten of handelingen) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook indien aannemelijk gemaakt kan worden dat een gepland project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven. Voor woningen wordt hierbij een ondergrens van 1500 woningen aangehouden voor locaties waarbij sprake is van één ontsluitingsweg.
5.4.2 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan
Onderhavig bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van 7 (of middels wijzigingsbevoegdheid 8) woningen mogelijk. Deze ontwikkeling is dusdanig klein van omvang dat er ruimschoots onder de normen wordt gebleven zoals genoemd in de 'Regeling niet in betekende mate'.
Om, vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, een indruk van de concentraties NO2 en PM10 te geven is gekeken in de Monitoringstool 2017. Dit ter toetsing of voldaan wordt aan een goed woon- en leefklimaat voor de voorgenomen ontwikkeling.
Uit de Monitoringstool blijkt dat de concentraties NO2 en PM10 in de huidige situatie, op de dichtstbij het plangebied gelegen meetpunten, ver onder de grenswaarden liggen. Hieruit volgt dat in het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen beperking voor vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.
5.5 Archeologie En Cultuurhistorie
5.5.1 Regelgeving en beleid
Wet op de archeologische monumentenzorg
Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente. Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie voor een goede conservering.
De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem in wil om te bouwen of aan te leggen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot behouden blijven. Er wordt in de wet uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van archeologieverstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische waarden.
Besluit ruimtelijke ordening
Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.
Cultuurhistorische Atlas Zuid-Holland
De Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom:
- de kenmerkenkaart, waarop de kenmerkende nederzettingspatronen, landschapspatronen en de archeologische opbouw van het landschap zijn weergegeven;
- de waardenkaart, waarop de waardevolle structuren van de kenmerkenkaart zijn gewaardeerd.
Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele planologie. In de CHA heeft het plangebied een redelijk tot grote kans op archeologische sporen. Aan deze kans is een onderzoeksplicht verbonden.
Archeologiebeleid Pijnacker-Nootdorp
De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar archeologiebeleid verwoord in de nota 'Pijnacker-Nootdorp; Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart' uit 2009.
Afbeelding 5.3 - Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart
Op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart heeft het plangebied voornamelijk een middelhoge archeologische verwachting, in het westen kent het plangebied een hoge verwachting.
Voor de zone met middelhoge archeologische verwachting geldt dat bij een bodemverstoring van dieper dan 1,0 meter beneden maaiveld en groter dan 200 m² vroegtijdig archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Voor de zone met de hoge archeologische verwachting geldt dat bij een bodemverstoring van dieper dan 0,3 meter beneden maaiveld en groter dan 100 m2 vroegtijdig archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden.
5.5.2 Onderzoek
Noordeindseweg 46-48
Ten behoeve van de ontwikkelingen op het perceel Noordeindseweg 46-48 is door Tritium Advies een archeologisch bureauonderzoek (BO) en inventariserend veldonderzoek (IVO) uitgevoerd (d.d. 9 januari 2018; zie Bijlage 3).
Binnen het plangebied van Noordeindseweg 48 zal de kasbouw en alle andere bouwwerken worden gesloopt. Hiervoor in de plaats zullen drie nieuwe woningen worden gerealiseerd. Ter plaatse van Noordeindseweg 46 en het naast gelegen perceel zullen het kasfundatiebedrijf en de loodsen worden vervangen door een nieuwe woningen.
In het plangebied is eerder een archeologische onderzoek uitgevoerd, het valt onder het onderzoeksgebied van de archeologische verwachtings- en beleidskaart van de gemeente Pijnacker- Nootdorp (Kerkhof 2009). Er zijn geen archeologische vondsten of waarnemingen gemeld binnen het plangebied. Tenslotte ligt het plangebied niet in een zone aangemerkt als een archeologisch waardevol terrein (AMK-terreinen).
Op het moment van het uitvoeren van het onderzoek waren de exacte funderingsgegevens van de toekomstige bebouwing nog niet bekend. Er wordt aangenomen dat door de werkzaamheden, mede door het verwijderen van de kas van circa 1,2 ha en de sloop van het grootste gedeelte van de overige bebouwing, alsmede de realisatie van meerdere woningen, de ondergrond in het gehele plangebied geroerd zal worden. De werkzaamheden ten behoeve van de bouw van de nieuwe woningen zal de ondergrond verstoren op een totaal oppervlakte van ongeveer 1.200 m2.
Tijdens het veldonderzoek is vastgesteld dat in het plangebied sprake is van achtereenvolgens beddingsafzettingen, geulafzettingen en een moderne bouwvoor. In de top van de geulafzettingen is geen sprake van een 'cultuurlaag' of 'vondstaag', indicatief voor bewoning gedurende de IJzertijd of Romeinse tijd. De top van deze geulafzettingen is, waarin dit archeologisch relevante niveau aanwezig zou moeten zijn, is waarschijnlijk opgenomen in de moderne bouwvoor.
In en vlak onder de moderne bouwvoor is geen sprake van archeologische indicatoren uit de Late Middeleeuwen of de Nieuwe tijd, samenhangend met de ontginning van het plangebied. Op basis van deze gegevens is vast te stellen dat de hoge verwachting op het aantreffen van intacte archeologische waarden kan worden bijgesteld naar een lage verwachting.
Zuideindseweg 25 & Bedrijfswoningen
Onderhavig bestemmingsplan maakt ter plaatse van deze percelen geen bodem verstorende activiteiten mogelijk. Derhalve is nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
5.5.3 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan
Uit het vooronderzoek is gebleken dat de hoge tot middelhoge verwachting op het aantreffen van intacte archeologische waarden in het plangebied kan worden bijgesteld naar een lage verwachting. Deze lage verwachting is gebaseerd op het aantreffen van achtereenvolgens een bouwvoor, mariene geulafzettingen en een pakket beddingsafzettingen. In de top van de geulafzettingen, de laatste fase van verlanding, is geen archeologisch relevant niveau aanwezig in de vorm van een cultuurlaag of vondstlaag uit de IJzertijd of de Romeinse tijd. De top van dit pakket is waarschijnlijk ingeploegd in de moderne bouwvoor. In de afdekkende bouwvoor, mogelijk ontstaan vanaf de ontginning van het plangebied in de Late Middeleeuwen tot en met de Vroege Nieuwe tijd, zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Daarmee kent het plangebied een lage verwachting op het aantreffen van intacte archeologische waarden uit alle perioden.
Op basis van de lage archeologische verwachting is er geen bezwaar tegen het uitvoeren van de voorgenomen bodemingrepen, de sloop van de bestaande kassen, een woning en diverse bijgebouwen. Voorgenomen bodemverstorende werkzaamheden vormen geen beperking voor vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.
Mochten er tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan zijn de opdrachtgever, initiatiefnemer en uitvoerder van de werkzaamheden wettelijk verplicht om deze waarden te melden bij het bevoegd gezag, de gemeente Pijnacker-Nootdorp (Erfgoedwet 2016, artikel 5.10)
5.6 Bodem
5.6.1 Regelgeving en beleid
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Tevens is bij de realisatie van ruimtelijke plannen vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden.
De provincie Zuid-Holland heeft haar beleid ten aanzien van bodemaspecten verwoord in de 'Beleidsvisie Bodem en Ondergrond' uit 2013. De provincie brengt in deze visie middels zes beleidsprioriteiten focus aan in het zoeken naar de balans lussen het optimaal benutten én beschermen van de bodem en de ondergrondse ruimte.
Pijnacker-Nootdorp heeft in 2014 haar eigen Nota bodembeheer vastgesteld. De nota gaat over het hergebruiksbeleid voor grond en baggerspecie op het grondgebied van de gemeente Pijnacker-Nootdorp en geeft vorm aan het duurzaam en verantwoord beheer van de bodem in de gemeente Pijnacker-Nootdorp.
Om de bodem voor langere tijd te willen gebruiken, moeten we de bodem op de juiste manier benutten en beschermen. Naast het beschermen van de milieuhygiënische bodemkwaliteit hecht de gemeente waarde aan de overige functionele bodemkwaliteiten. Onder functionele bodemkwaliteiten wordt verstaan de draagkwaliteit, informatiekwaliteit, regulatiekwaliteit en productiekwaliteit. Deze kwaliteiten hebben onder andere betrekking op cultuurhistorische betekenis, levende bodem, ondergronds bouwen en bodemenergie inclusief geothermie.
Opgemerkt wordt dat tijdens het opstellen van dit bestemmingsplan de wet- en regelgeving in ontwikkeling zijn en hoogstwaarschijnlijk binnen de toekomstige omgevingswet zullen worden vormgegeven. De pijlers hierbij zullen gericht zijn op de zorgplicht en het omgevingsplan. Het omgevingsplan heeft betrekking op twee soorten regels: algemene regels die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving (bouwwerken, infrastructuur, bodem, lucht en dergelijke) en regels die: 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties' inhouden.
Om het gebruik van de ruimte beneden maaiveld duurzaam en optimaal te benutten zal bij ontwikkelingen of activiteiten in de onder- en/of bovengrond rekening moeten worden gehouden met de ruimtelijk ordening van de ondergrond in relatie tot de bovengrond, en vice versa.
5.6.2 Onderzoek
Noordeindseweg 46-48
Ten behoeve van de ontwikkeling dient een verkennend bodemonderzoek (NEN5740) uitgevoerd te worden. Doel van dit onderzoek is vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) om te bepalen of er op de locatie sprake is van bodemverontreiniging.
Het is wettelijk verboden te bouwen op verontreinigde grond en/of te werken in verontreinigde grond. Voorafgaand aan de herinrichting van een locatie en/of wijziging van beoogde gebruik, bestemming en/of grondverzet zal de milieuhygiënische (water)bodemkwaliteit (grond, grondwater, baggerspecie) moeten worden vastgesteld voor het bepalen van mogelijk (bodem)sanerende en/of veiligheidsmaatregelen.
Bij de (her)inrichting of bestemmingswijziging van een locatie en/of bij grondverzet inclusief het verwijderen van grondgebonden objecten, dient een historisch (bodem)onderzoek conform de vastgestelde norm te worden uitgevoerd om mogelijk bodembedreigende activiteiten te achterhalen (huidige norm: NEN-5725). In het kader van het historisch onderzoek zal minimaal een terreininspectie moeten worden uitgevoerd, een gesprek met de (voormalige) eigenaar/beheerder van de locatie moet plaatsvinden, het raadplegen van historische kaarten, luchtfoto's en landelijk bodemloket, en een bezoek aan het gemeentearchief moet worden gebracht (tenzij geen relevante informatie van de onderzoekslocatie bij de gemeente aanwezig is).
Op basis van de beschikbare historische en/of milieuhygiënische (bodemkwaliteits-)gegevens wordt bepaald of asbest-, water- en/of bodemonderzoek dient te worden uitgevoerd conform de geldende vastgestelde onderzoeknormen.
Een locatie wordt als asbestverdacht beschouwd indien nu of in het verleden op de locatie verhardingen, (zintuiglijk) verdachte terreindelen aanwezig zijn of zijn geweest (bijvoorbeeld (puin)dammen, ((puin)funderings- of ophooglagen, bodemvreemde materialen, slootdempingen, etc.), en overige asbestgerelateerde of bodembedreigende activiteiten plaatsvinden of hebben plaatsgevonden (bijvoorbeeld opstallen met golfplaten, beschoeiingen, etc.). Indien een locatie als asbestverdacht kan worden beschouwd, zal een asbestinventarisatie van de bodem conform de vastgestelde norm moeten worden uitgevoerd (huidige norm: NEN-5707). Indien asbestverdacht bouw- en/of sloopafval of (puin)granulaat wordt aangetroffen zal een asbestinventarisatie conform de vastgestelde norm moeten worden uitgevoerd (huidige norm: NEN-5897).
Voorafgaand aan de sloop dient voor aanwezige opstallen een asbestinventarisatie te worden uitgevoerd conform de vastgestelde norm (huidige norm: SC540), om zorg te dragen dat bij de sloop van opstallen het aanwezige asbesthoudende materiaal, onder daarvoor geldende wet- en regelgeving voorafgaand aan de overige sloopwerkzaamheden, wordt verwijderd (conform de norm: SC530) en naar een erkend eindverwerker wordt afgevoerd, zodat geen asbesthoudende materialen op en/of in de bodem achterblijven.
Binnen het gebied zijn (mogelijk) locaties aanwezig, waarvoor in het kader van het Wet bodembescherming op dit moment bekend is en/of in de toekomst wordt vastgesteld, dat het een (mogelijk) 'ernstig geval van bodemverontreiniging' betreft en/of in het verleden is gesaneerd middels een isolatievariant of waar een restverontreiniging is achtergebleven. Voor de aanpak bij (her)inrichting of wijziging in het gebruik van deze locaties dient in het kader van de Wet bodembescherming goedkeuring te zijn verleend door het bevoegd gezag, te weten Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. De gemeente toetst de saneringsvariant van een 'ernstig geval van bodemverontreiniging' in het kader van de Woningwet en de saneringsvariant van een 'niet-ernstige geval van bodemverontreiniging'. Voor de aanpak van gevallen van asbestverontreiniging die vallen onder het Besluit asbestwegen Wms dient goedkeuring te zijn verleend door het bevoegd gezag, te weten Inspectie Leefomgeving en Transport.
Voorafgaand aan het vrijkomen van baggerspecie en/of het dempen van een watergang dient voor het bepalen van de (milieuhygiënische) kwaliteit van baggerspecie een waterbodemonderzoek te worden uitgevoerd conform de vastgestelde norm (huidige norm: NEN-5720), voor zover het Besluit bodemkwaliteit geen vrijstelling kent. Tevens wordt geadviseerd om gelijktijdig monsters te nemen van de ondergrond onder de (aanwezige) baggerspecie, het volume van de aanwezige baggerspecie vast te (laten) stellen en een verwerkingsadvies voor de baggerspecie op te (laten) stellen.
Actualiteit milieuhygiënische (bodem)kwaliteitsgegevens
Sinds 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) in werking getreden, waaraan alle bij de overheid ter toetsing aangeleverde bodemkwaliteitsgegevens dienen te voldoen.
Met de introductie van het Bbk is een nieuw standaard stoffenpakket geïntroduceerd en dienen onderzoeken en waar nodig bodemsanerende maatregelen te worden uitgevoerd door erkende bodemintermediairs (Kwalibo: Kwaliteitsborging in het bodembeheer).
Bodemkwaliteitsgegevens die niet voldoen aan het Bbk kunnen niet als actueel worden beschouwd. Ook locatie specifieke omstandigheden kunnen van invloed zijn op de bodemkwaliteit. Een (bodem)onderzoek betreft een momentopname. De resultaten van het onderzoek kunnen minder representatief worden naarmate de tijd verstrijkt. Indien na het onderzoek op of nabij de locatie (bodembedreigende) activiteiten of calamiteiten plaatsvinden en/of in de omgeving (mobiele) verontreinigingen aanwezig zijn, kan de bodemkwaliteit hierdoor zijn of worden beïnvloed.
Ten behoeve van de ontwikkelingen op het perceel Noordeindseweg 46-48 is door Tritium Advies een milieutechnisch bodemonderzoek uitgevoerd (d.d. 25 mei 2018; zie Bijlage 4). Doel van het onderzoek is meerledig, namelijk het vaststellen;
- van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) om te bepalen of op de locatie sprake is van een bodemverontreiniging, welke mogelijk een belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkelingen;
- of in de puinfundering asbest aanwezig is;
- van de (indicatieve) hergebruiksmogelijkheden van het aanwezige funderingsmateriaal;
- of als gevolg van het gebruik van de locatie, als kassencomplex met warmte kracht koppeling (WKK) installatie verontreiniging aan de bodem is toegevoegd.
Op basis van het vooronderzoek zijn de volgende deellocaties (zie afbeelding 5.4) onderscheiden:
A1 - erf-/ bedrijfsterrein;
A2 - voormalige (gedempte) watergang;
B - kassencomplex met waterbassin;
C - WKK installatie;
D - voormalige bovengrondse olietank en ketelhuis.
Afbeelding 5.4 - ligging deellocaties
Zintuiglijke waarnemingen
Onder de erfverhardingen op de locatie is sprake van diverse funderingslagen. Ter plaatse van de asfalt- en betonverharding is sprake is van een puinfundering met (uiterste) bijmengingen bestaande uit asfalt en brokken beton en plaatselijk grind. Onder een deel van het asfalt is sprake van een (baksteen) puinhoudende fundatie. Aan de voorzijde van het kassencomplex, onder de klinkerverharding, is eveneens sprake van een puinfundatie. Ter plaatse van de voormalige (gedempte) watergang blijkt op een diepte van 1,0 m-mv sprake te zijn van een volledig (baksteen) puinhoudende laag. Omdat de herkomst en kwaliteit van het puin onbekend is, is deze verdacht op het voorkomen van asbest. Derhalve is een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd.
Verkennend bodemonderzoek
Deellocatie A1 - erf-/ bedrijfsterrein
Uit de analyseresultaten blijkt dat in de bovengrond plaatselijk lichte verontreinigingen met cadmium, lood, zink, minerale olie en PCB zijn aangetoond. De ondergrond en het grondwater zijn niet verontreinigd met de onderzochte parameters.
Deellocatie A2 - voormalige (gedempte) watergang
Ter plaatse van de voormalige (gedempte) watergang blijkt op een diepte van 1,0 m-mv sprake te zijn van een volledig (baksteen) puinhoudende laag. In verband met de aanwezigheid van de erfverhardingen was het niet mogelijk een gat te graven tot onder de verdachte laag. Uit de analyseresultaten blijkt de kolengruishoudende ondergrond direct op de puinlaag niet verontreinigd te zijn met de onderzochte parameters. Indicatief is een monster van het puin geanalyseerd op asbest. Hierin is géén asbest aangetoond in de fractie <20 mm.
Deellocatie B1 - kassencomplex en B2- kassencomplex (bestrijdingsmiddelen)
Uit de analyseresultaten blijkt dat de boven- en ondergrond niet verontreinigd zijn met de onderzochte stoffen. Het grondwater blijkt licht verontreinigd te zijn met xylenen (som) en plaatselijk met nikkel en molybdeen.
Deellocatie C - WKK installatie
Uit de analyseresultaten blijkt de bovengrond niet verontreinigd te zijn met minerale olie. Het grondwater blijkt eveneens niet verontreinigd te zijn met de onderzochte stoffen. Er is derhalve géén sprake van een verontreiniging als gevolg van de bedrijfsactiviteit.
Deellocatie D - ketelhuis en vml. bovengrondse olietank (resultaten verkennend onderzoek)
Uit de analyseresultaten blijkt de grond in het traject van 1,00 tot 1,50 m-mv, waar een zwakke olie-water reactie is waargenomen, sterk verontreinigd te zijn met minerale olie. Het grondwater blijkt licht verontreinigd te zijn met minerale olie, xylenen en naftaleen.
Nader bodemonderzoek
Deellocatie D - ketelhuis en vml. bovengrondse olietank
De aard en omvang van de verontreiniging met minerale olie in de grond zijn afdoende vastgesteld. De verontreiniging is aan de west-, oost- en zuidzijde ingeperkt tot het niveau van de achtergrondwaarde. Aan de noordzijde wordt de achtergrondwaarde nog zeer gering overschreden. Het grondwater is licht verontreinigd met minerale olie. De verontreiniging is vermoedelijk afkomstig van voormalige bovengrondse olietank welke vanaf 1981 op de locatie aanwezig is geweest. Wanneer de tank buitengebruik is gesteld is onbekend. Bekend is dat deze in 2000 niet meer aanwezig was. Het is derhalve onbekend of de verontreiniging vóór of ná 1987 is ontstaan.
Op basis van de analyseresultaten en de zintuiglijk waarnemingen kan worden afgeleid dat de verontreiniging zich over een oppervlakte van circa 40 m2 heeft verspreid. De verontreiniging wordt aangetroffen tot een diepte van max. 2,30 m-mv. De omvang van de verontreiniging met gehalten boven de achtergrondwaarde wordt geraamd op 90 m3. Het sterk verontreinigde deel is aanwezig op een diepte van 1,00 tot max. 2,30 m-mv, verspreid over een oppervlakte van 13 m2. De omvang wordt derhalve geraamd op 17 m3. Omdat het omvangscriterium van >25 m3 niet overschreden wordt is geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging.
Funderingsonderzoek
Onder de erfverhardingen op de locatie is sprake van diverse funderingslagen. Ter plaatse van de asfalt- en betonverharding is sprake is van een puinfundering met (uiterste) bijmengingen bestaande uit asfalt en brokken beton en plaatselijk met grind. Onder een deel van het asfalt is sprake van een (baksteen) puinhoudende fundatie. Aan de voorzijde van het kassencomplex, onder de klinkerverharding, is eveneens sprake van een puinfundatie.
Asbest
Uit de analyseresultaten blijkt dat in het monster van de puinfundering met bijmengingen asfalt en grind, analytische asbest is aangetoond in de fijne fractie (<20 mm) met een gewogen gehalte van 17 mg/kg d.s. In de overige onderzochte (meng)monsters is géén asbest aangetoond. Derhalve is geen sprake van een verontreiniging met asbest en zijn geen aanvullende veiligheidsmaatregelen vereist.
Hergebruiksmogelijkheden
Indicatief is de herbruikbaarheid van de funderingsmaterialen bepaald. Uit de resultaten van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat de funderingslagen worden geclassificeerd als "Nbouwstof". Gesproken kan worden van 'schone' bouwstof.
5.6.3 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan
De sterke verontreiniging met minerale olie overschrijdt het omvangscriterium van 25 m3 niet. Hierdoor is geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging en bestaat er geen saneringsverplichting. Indien echter het bevoegd gezag beslist dat de verontreiniging een zgn. nieuw geval van bodemverontreiniging betreft, geldt het omvangscriterium niet en is de veroorzaker van de verontreiniging verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs kunnen worden gevergd teneinde de verontreiniging ongedaan te maken. De gemeente heeft aangegeven dat bodemsanerende maatregelen (ontgraven/isoleren), middels een plan van aanpak afgestemd en beoordeeld dienen te worden met het bevoegd gezag (gemeente).
Tijdens de voorgenomen herontwikkeling van het onderzoeksgebied, zal rekening moeten worden gehouden de aanwezigheid van puinhoudend materiaal ter plaatse van de puinfundatie en de voormalige watergang. Omdat indicatief géén asbest is aangetoond in het puin van de voormalige watergang wordt deze als onverdacht beschouwd. Echter wordt aanbevolen gedurende de (graaf)werkzaamheden alert te zijn op eventuele afwijkende dempingslagen of asbestverdachte materialen.
De overige onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het huidige en het voorgenomen gebruik van de locatie en vormen geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging en de toekomstige aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen.
5.7 Ecologie
5.7.1 Regelgeving en beleid
Om natuurwaarden in Nederland te beschermen geldt de landelijke wet: Wet natuurbescherming (Wnb), waarin verwerkt de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en de Wro (Natuurnetwerk Nederland, voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid, te weten: Verordening Ruimte en Milieu (2014, actualisatie 2016); natuurbeheerplan 2017 en Provinciaal Compensatiebeginsel 2013. De Wnb implementeert de Europese regelgeving vastgelegd in de Vogel- en Habitatrichtlijn. De meeste beschermde gebieden betreffen Natura 2000-gebieden.
Gebiedsbescherming
De Wnb bevat instrumenten om op basis van effectstudies activiteiten in en rondom Natura 2000-gebieden af te wijzen, dan wel toe te staan op basis van een melding of een vergunning. De wet schrijft onder voorwaarden voor dat een voortoets en/of een passende beoordeling voor het voornemen noodzakelijk is. De vergunningen omvatten allerlei voorwaarden om schade aan natuurwaarden te voorkomen en te compenseren.
PAS
Een wettelijk instrument om stikstofdepositie te reguleren is de op 1 juli 2015 ingevoerde Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Het instrument moet voorkomen dat beschermde gebieden worden aangetast als gevolg van een toenemende stikstofdepositie. De toegevoegde stikstofdepositie als gevolg van economische activiteiten wordt met generieke nationale maatregelen gecompenseerd.
Soortenbescherming
De Wnb regelt de soortenbescherming in Nederland. De wet is opgezet als een wet die alle schade aan soorten verbiedt, behalve als er dwingende redenen van belang zijn om hiervan af te kunnen wijken. Dan wordt een ontheffing van de verbodsartikelen verleend. Er gelden drie beschermingsregimes. De wet geeft op basis van drie verschillende beschermingsregimes aan welke soorten met een ontheffingsplicht dan wel andere wettelijke instrumenten als ecologische werkprotocollen en goedgekeurde gedragscodes worden beschermd. De wet voorziet in de bevoegd gezag rol van provincies die in haar eigen verordeningen nog soorten zwaarder kan beschermen. Daarnaast bevat de Wnb "de zorgplicht", die stelt dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.
5.7.2 Onderzoek
Noordeindseweg 46-48
Ten behoeve van onderhavige ontwikkelingen is door Tritium Advies een quickscan flora en fauna uitgevoerd (d.d 22 december 2017; zie Bijlage 5).
Geconcludeerd wordt dat het plangebied buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) ligt. De provincie Zuid-Holland hanteert geen externe werking als het gaat om het Natuurnetwerk. De afstand tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is dermate groot dat er geen direct negatief effect te verwachten is. Vanuit gebiedsbescherming is er derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.
In het kader vande Wnb is nagegaan of vaste rust- of verblijfsplaatsen door de beoogde ingreep opzettelijk worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt) of dat dieren opzettelijk worden verontrust, verjaagd of gedood. Verder is er gekeken of er invloeden zijn die leiden tot een verminderde geschiktheid als foerageergebied waarbij het een zodanig belang betreft dat bij het wegvallen van deze functie ook vaste rust- en verblijfplaatsen niet langer kunnen functioneren.
Flora
Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde soorten aangetroffen.
Vogels
Er zijn geen jaarrond beschermde vogelnesten c.q. verblijfplaatsen aangetroffen. Algemeen voorokomende soorten zonder jaarrond beschermd nest kunnen blijven broeden in de directe omgeving van het plangebied. Indien broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn, kunnen verstorende werkzaamheden zoals sloop- en bouwwerkzaamheden of een verwijdering van beplanting mogleijk ehcter niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indein de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels.
Grondgebonden zoogdieren
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die beschermd zijn bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve gevolgen te verwachten met betrekking tot grondgebonden zoogdieren.
Vleermuizen
Er zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen aanwezig binnen het plangebied. Mogelijk wordt er gefourageerd binnen en nabij het plangebied. Fourageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden. Omdat de sloop- en bouwwerkzaamheden overdag uitgevoerd worden, is een verstorend effect op fouragerende vleermuizen uit te sluiten. Een negatief effect op vaste vliegroutes is eveneens niet te verwachten. Gezien het vorenstaande zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot vleermuizen.
Amfibieën, reptielen en vissen
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die beschermd zijn bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve gevolgen te verwachten met betrekking tot amfibieën, reptielen en vissen.
Ongewervelden / overige soorten
Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Er zijn derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot deze soortgroep.
Zorgplicht
Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
De kwetsbare perioden zijn niet voor alle verschillende soortgroepen gelijk. Als 'veilige' periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half oktober tot eind november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als de egel en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Bovendien zijn de houtduiven uit het laatste legsel dan ook uitgevlogen.
Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden uitgevoerd moeten worden binnen de kwetsbare perioden van de betreffende soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kunnen bijvoorbeeld struiken gedurende het groeiseizoen kort gesnoeid worden, zodat er geen vogels gaan broeden.
Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen, dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te beperken (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).
Zuideindseweg 25 & Bedrijfswoningen
Voor deze percelen maakt onderhavig bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het gaat hier om een feitelijke bestemmingswijziging. Derhalve is ecologisch onderzoek niet noodzakelijk.
Ten behoeve van de sloop van de bestaande woning aan de Meloenstraat 8 zal ten tijde van de sloopvergunning middels een quickscan aangetoond dienen te worden dat geen overtreding van de Wnb plaatsvindt.
5.7.3 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan
De omschreven werkwijzen met betrekking tot zowel de zorgplicht als ten aanzien van vogels dienen in acht te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen. Nader onderzoek naar soorten is niet noodzakelijk, evenals een ontheffing in het kader van de Wnb. Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft.
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.
5.8 Water
5.8.1 Regelgeving en beleid
Europese Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit was 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.
Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 is Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) vastgesteld en vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 en de partiële herziening. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het NWP is bindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het NWP legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.
De ambities die in dit Waterplan centraal staan zijn:
- Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
- Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater
- Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
- Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
- Nederlanders leven waterbewust.
Voor de gebieden waar het Rijk verantwoordelijkheden heeft op gebeid van waterveiligheid en zoetwater, zijn er gebiedsgericht uitwerkingen opgenomen in het NWP.
Provinciaal beleid
De provincie Zuid-Holland heeft een ontwerpplanherzieningsbesluit genomen voor haar waterbeleid. Het Waterbeleid 2016-2021 bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2015 en het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015.
Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
- Waarborgen waterveiligheid.
- Zorgen voor mooi en schoon water.
- Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening.
- Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven.
Waterbeheerprogramma Hoogheemraadschap Delfland
Het plangebied ligt in het gebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Op 19 november 2015 heeft Delfland het Waterbeheerplan 2016-2021 (WBP) vastgesteld. In het WBP wordt de strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het WBP is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021 en is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen.
De werkzaamheden en projecten voor de komende planperiode zijn terug gebracht tot vier speerpunten:
- In stand houden: De waterkeringen, het watersysteem, de ecologische structuren en het afvalwatersysteem worden met beheer verder geoptimaliseerd.
- Investeren: Natte voeten verkleinen door bij het zoeken naar oplossingen om water langer vast te houden, de waterkeringen op orde te houden met oog voor de multifunctionaliteit, de waterkwaliteit te verbeter en toe te spitsen op de potenties van het gebied en de waterzuiveringen om te bouwen tot zoetwaterfabrieken.
- Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, de samenwerking in waterbeheer is pluriform van karakter.
- Flexibel en duidelijk: Een flexibel waterschap die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Er worden duidelijke kaders neergezet maar dogma's zijn er niet.
Standstill-beginsel
In het kader van de watertoetsprocedure hanteert Delfland het standstill-beginsel, waarbij het geldende ruimtelijke plan wordt vergeleken met het nieuwe ruimtelijke plan. Conform het standstill-beginsel mag de kans op wateroverlast niet toenemen als gevolg van het ruimtelijk plan. De initiatiefnemer moet ervoor zorgen, dat de negatieve gevolgen van het ruimtelijke plan worden gecompenseerd. Compensatie moet worden gerealiseerd door middel van bergen óf in het onderdeel van de trits vasthouden-bergen-afvoeren, waarin de verslechtering optreedt.
Ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt, of de vasthoudcapaciteit van een gebied op andere manieren wordt verkleind, zorgen voor een snellere afstroming van hemelwater naar het oppervlaktewater, doordat water niet langer in de bodem kan infiltreren maar oppervlakkig of via (hemelwater)riolering wordt afgevoerd. Dit kan leiden tot wateroverlast, en past dus niet binnen het standstill-beginsel, tenzij ter compensatie extra waterberging wordt gerealiseerd
Waterklimaatplan 2017-2020
Het Waterklimaatplan 'Helder over Water' voor de periode 2017-2020 is op 30 maart 2017 vastgesteld. Het Waterklimaatplan is gemaakt samen met het Hoogheemraadschap van Delfland. Doel van het plan is om de gevolgen van klimaatverandering aan te pakken: wateroverlast door hevige regenbuien en watertekort door langdurige droogte. Het plan is onderverdeeld in thema's:
- Droge voeten Voor droge voeten zijn de belangrijkste maatregelen: keringen en watergangen op orde houden; water vasthouden waar het valt; het overige water zoveel mogelijk op een plek verzamelen waar het geen overlast veroorzaakt; en als het niet meer regent het water afvoeren.
- Voldoende water Voor voldoende water zijn de belangrijkste aandachtspunten: verdroging en het inlaten van zoet en schoon water.
- Gezond watersysteem Voor een gezond watersysteem is de ecologische en chemische waterkwaliteit belangrijk. Delfland en gemeente Pijnacker- Nootdorp werken vanuit de bestuursovereenkomst Kaderrichtlijn Water (KRW) intensief samen om te voldoen aan de doelstelling voor de waterlichamen.
- Bodemdaling voorkomen Een eenvoudige oplossing voor bodemdaling is er niet. Uitgangspunt is bodemdaling te vertragen en de gevolgen zoveel mogelijk te beperken.
- Hittestress Ondanks dat er geen aanwijsbare problemen zijn voor hittestress, dient bij de ontwikkeling van nieuwe woonwijken of bedrijventerreinen wel rekening gehouden te worden met de gevolgen van het klimaat.
Beleidsregel veendijken
In 2007 is de Beleidsregel Veendijken door het Hoogheemraadschap van Delfland vastgesteld. De hoofdregel van de beleidsregel is dat het college geen vergunning verleent voor het verrichten van werkzaamheden en het hebben of aanbrengen van werken in, op, onder en boven de kernzone van een veendijk. De beleidsregel heeft niet tot doel om het effectief en efficiënt verbeteren van het waterkerend vermogen van veendijken te belemmeren.
Daartoe introduceert de beleidsregel een aantal uitzonderingen op de hoofdregel. De doelstellingen bij verbeteringen van veendijken zijn:
- 1. Vergroting van de veiligheid van het achterland (uit te voeren door het Hoogheemraadschap van Delfland);
- 2. Aanbrenging van werken (uitvoering door Hoogheemraadschap van Delfland of derden).
Afbeelding 5.4 - Uitsnede beleidsregel veendijken
5.8.2 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan
Noordeindseweg 44-46
Bodem en grondwater
De bodem ter plaatse van het plangebied bestaat uit lichte klei met een homogeen profiel (bron: maps.bodemdata.nl). Er is sprake van een grondwatertrap III met een gemiddeld hoogste grondwaterstand van 0,4 m beneden maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0,8 - 1,2 m beneden maaiveld. Binnen het plangebied is sprake van een drooglegging van 1,0 m. Wij achten dit voldoende voor de voorgenomen functies en extra maatregelen zijn dan ook niet aan de orde. De ontwikkeling van de nieuwe functies beïnvloedt de grondwaterstand niet.
Waterkwantiteit
Het plangebied grenst aan zowel primaire- als secundaire watergangen. In het plangebied is één secundaire watergang van circa 40 meter aanwezig. Het gehele perceel beslaat circa 27.500 m2. Alvorens onderhavige ontwikkeling gerealiseerd kan worden, dient een deel van de bestaande bebouwing en verharding gesloopt te worden.
In de toekomstige situatie worden de stukken grond die ingetekend zijn als achter- en voortuin voor 50% als verhard en voor 50% als onverhard gerekend. Hierdoor komt de totale toekomstige verharding (wegen, gebouwen en 50% van de ingetekende tuinen) op 9.250 m2 uit.
Het bestaande waterbassin kent een beperkte waterbergende functie. Het is mogelijk om voor een bui ruimte te maken in het bassin waardoor overstorten tijdens de piek van de bui voorkomen worden.
Een vergelijk van de huidige en toekomstige situatie geeft het volgende beeld:
Huidige situatie | Toekomstige situatie | |
Water | 100 m2 | 900 m2 |
Waterbassin | 2.150 m2 | - |
Verhard | 17.250 m2 | 9.250 m2 |
Onverhard | 8.000 m2 | 17.350 m2 |
Totaal | 27.500 m2 | 27.500 m2 |
Tevens wordt er ca. 400 m2 aan nieuw oppervlaktewater gegraven.
De totale verharding neemt als gevolg van de planontwikkeling met ruim 9.300 m2 af. Tevens wordt er 800 m2 aan nieuw oppervlaktewater gegraven. Dit komt de waterhuishoudkundige situatie ten goede. Er behoeft geen watercompensatie plaats te vinden.
Waterkwaliteit
Het Waterklimaatplan Pijnacker-Nootdorp 2017-2020, is op 30 maart 2017 vastgesteld. Voor wat betreft de waterkwaliteitsdoelen worden geen negatieve effecten voorzien. Er wordt gestreefd naar het principe van geen achteruitgang zoals genoemd in de Kaderrichtlijn water. Delfland kan vanuit de programma's Kaderrichtlijn Water en Ecologie concreet aanduiden welke ecologische waterkwaliteitsdoelen worden nagestreefd en wat deze concreet inhouden. In het gebied worden geen nieuwe, potentieel verontreinigende functies en ontwikkelingen voorzien, die vanuit het oogpunt van waterkwaliteit bijzondere aandacht vragen.
Veiligheid en waterkeringen
In de directe nabijheid van het perceel lopen geen regionale waterkeringen en/of beschermingszones. De ontwikkeling heeft aldus op dit onderdeel geen nadelige gevolgen voor de veiligheid. De bestemming van een deel van het plangebied wijzigt van "Bedrijf" en "Agrarisch-Glastuinbouw" naar "Wonen". Het beschermingsniveau tegen wateroverlast voor wonen is, zoals opgenomen in de provinciale verordening, hoger dan voor bedrijfsterreinen of glastuinbouw. Voor kleinschalige bestemmingswijzigingen waarvoor een hoger beschermingsniveau zou gelden, wordt het watersysteem niet aangepast. Wij hebben beoordeeld of maatregelen mogelijk zijn om toekomstige wateroverlast te beperken, gelet echter op het feit dat binnen het plangebied ook sprake is van een aantal bestaande woningen (nrs 46 en 48 – incl. bedrijfsbebouwing) achten wij het ophogen van het maaiveld ter plaatse van de nieuwe woningen geen optie.
Onderhoud en baggeren
Rondom het perceel lopen primaire- en secundaire watergangen. Bij een primaire watergang is het Hoogheemraadschap van Delfland verantwoordelijk voor gewoon- en buitengewoon onderhoud. Voor wat betreft de secundaire watergangen in en rond het plangebied zullen de eigenaren van de aangrenzende percelen voor het onderhoud zorgdragen. Aangezien sprake als gevolg van de transformatie sprake zal zijn van meerder eigenaren zal het vrijhouden van een onderhoudsstrook dit als aandachtspunt worden vastgelegd in de koopovereenkomsten van de kavels. Onderhoud van primaire watergangen door beheerder is en blijft mogelijk.
Afvalwater en riolering
De gemeente Pijnacker-Nootdorp geeft in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2017 aan dat in geval van kleinschalige nieuwbouwprojecten de percelen worden aangesloten op het al aanwezige rioolstelsel met als extra voorwaarde dat zoveel mogelijk verhard oppervlak afgekoppeld wordt.
In onderhavige situatie dienen de mogelijkheden van afkoppelen zoveel mogelijk benut te worden. Schoon dak- en terreinwater (mits geen uitlogende materialen worden toegepast) kan direct naar het oppervlaktewater afgevoerd worden. Voor het afvoeren van water zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk, zoals bijvoorbeeld het toepassen van halfopen verharding ter plekke van parkeerplaatsen van de nieuw te bouwen woningen
Klimaatadaptatie
In de afgelopen jaren is steeds meer aandacht gekomen voor klimaatverandering. Naast de overheid kunnen ook particuliere initiatieven bijdragen aan het klimaatbestendiger inrichten van het terrein. Binnen onderhavige ontwikkeling liggen er kansen voor creatieve, simpele en efficiënte oplossingen om water of vasthoudmaatregelen aan te leggen of toe te passen. Zo zijn de volgende ontwerp principes denkbaar voor onderhavige ontwikkeling:
- Regenwater zo veel mogelijk afkoppelen en leiden naar vasthoudmaatregelen en vertraagd afvoeren naar nabijgelegen oppervlaktewater.
- Speeltuinen en openbare groen en openbare ruimtes worden zo veel mogelijk ingezet als extra en tijdelijke voorzieningen om regenwater vast te houden en te bergen.
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishoudkundige situatie. De hoeveelheid verharding neemt af.
Zuideindseweg 25
Voor wat betreft de ontwikkelingen aan de Zuideindseweg 25 – te weten het dempen en graven van sloten, het verwijderen en aanleggen van een waterbassin, het egaliseren en verharden van het terrein en de bouw van een corridor - op 3 november 2017 een omgevingsvergunning is verleend. Op 12 september 2017 is ook door de waterbeheerder een watervergunning afgegeven. Inmiddels zijn de betreffende ontwikkelingen gerealiseerd. Verder zal het waterbassin in overleg met de waterbeheerder worden uitgerust met een zogenoemde rainlevelr en als zodanig een waterbergende functie verkrijgen.
Bedrijfswoningen
Kooltuin
De functieaanduiding 'bedrijfswoning' komt te vervallen, onderhavig bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Derhalve zijn er geen negatieve gevolgen voor de watershuishoudkundige situatie verwacht.
Meloenstraat 8
Met de verplichte sloop en het vervallen van de herbouwmogelijkheid van de bestaande woning ter plaatse is sprake van een afname van het verhard oppervlak. In plaats van deze bestemming wordt echter de bestemming 'Agrarisch-Glastuinbouw' met bouwvlak heringevoerd – in aansluiting op de bestemming van het naastgelegen glastuinbouwbedrijf. Aldus blijft het recht bestaan om ter plaatse bebouwing ten dienste van het glastuinbouwbedrijf te realiseren. Gelet op het feit dat het nieuwe bouwvlak van de glastuinbouw-bestemming nagenoeg volledig aansluit bij de contouren van de bestaande (te slopen) en aldus de verharding niet of nauwelijks kan toenemen, zijn er geen negatieve gevolgen te verwachten voor de waterhuishoudkundige situatie.
5.9 Verkeer
5.9.1 Noordeindseweg 46-8
Verkeersgeneratie
Voor de verkeersgeneratie als gevolg van de voorgenomen planontwikkeling is er uitgegaan van de CROW-publicatie 317. Het plangebied valt onder de noemers 'matig stedelijk' en 'rest bebouwde kom'; dit komt overeen met de uitgangspunten van de Nota Parkeernormen van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Gerekend wordt met het gemiddelde van de minimale en maximale verkeersgeneratie. Voor kassencomplexen wordt in de CROW-publicatie gerekend met een praktijkervaring vanuit de gemeente Westland (3,0 pp/ha). Op grond van de praktijkervaring van het bestaande bedrijf op Noordeindseweg 48 (Van de Berg Roses) wordt de verkeersgeneratie ingeschat op 40 verkeersbewegingen per dag, hetgeen goed met elkaar overeenkomt. De CROW-norm wordt dan ook voor dit kassenbedrijf gehanteerd.
Op basis van de berekeningen in tabel 5.2 en 5.3 neemt de totale verkeersgeneratie van onderhavig plan (toekomstige generatie-huidige generatie) minimaal toe. Per etmaal neemt de verkeersgeneratie toe met circa 5 voertuigbewegingen. Dit wordt acceptabel geacht vanuit het oogpunt van verkeersdruk op de Noordeindseweg.
Type | Oppervlakte/ aantal | Verkeersgeneratie per etmaal (100 m2) | Totaal |
Kassenbedrijf | 12.600 m2 | 0,3 | 37,8 |
Loodsen (opslag; arbeidsextensief) | 550 m2 | 4,8 | 26,4 |
Vrijstaande koopwoning | 2 | 8,2 | 16,4 |
Totaal | 80,6 |
Tabel 5.2 - Huidige verkeersgeneratie
Type | Aantal | Verkeersgeneratie per etmaal | Totaal |
Vrijstaande koopwoning | 9* | 8,2 | 73,8 |
Bed&Breakfast (3* hotel) | 6 kamers | 2 (per kamer) | 12 |
Totaal | 85,8 |
Tabel 5.3 - Toekomstige verkeersgeneratie * Inclusief de twee bestaande vrijstaande woningen
Ontsluiting
In de beoogde ontwikkeling wordt het plangebied ontsloten via de Noordeindseweg. Deze weg is geschikt voor tweerichtingsverkeer. Het aantal motorvoertuigen neemt minimaal toe, waarbij het aandeel vrachtverkeer overigens afneemt; dit komt de verkeerssituatie en veiligheid op de Noordeindseweg ten goede.
Parkeren
Wanneer een bestaande functie door een nieuwe functie wordt vervangen en er een wijziging nodig is van het bestemmingsplan wordt er uitgegaan van de parkeernormen uit het vigerende Nota Parkeernormen.
Bij functiewijziging of sloop van bestaande functies komt de parkeerbehoefte van de nieuwe functie in de plaats van de parkeerbehoefte van de oude functie. In principe mag de behoefte van de oude functie worden afgetrokken van de parkeerbehoefte van de nieuwe functie. De benodigde parkeerplaatsen dienen bij voorkeur op eigen terrein te worden gerealiseerd.
In onderhavige situatie is er sprake van de realisatie van 8 woningen en één Bed&Breakfast. Uit tabel 5.4 blijkt dat er minimaal 22 parkeerplaatsen gerealiseerd dienen te worden. Per woning moet er minimaal 0,3 parkeerplaats op het openbaar terrein gerealiseerd worden ten behoeve van bezoekers. In onderhavige situatie betekend dit dat er minimaal 3 parkeerplaatsen openbaar toegankelijk moeten zijn.
Type | Aantal | Norm | Totaal |
Woning duur | 8 | 2 | 16 |
B&B (hotel per kamer) | 6 | 1 | 6 |
Totaal | 22 |
Tabel 5.4 - Parkeren tbv ontwikkeling
Per woning worden in onderhavige ontwikkeling minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Er is ruimte voor 3 parkeerplaatsen in het openbaar gebied van de beoogde woningen, ter plaatse van de nieuwe insteek vanaf de Noordeindseweg. Ten behoeve van de Bed&Breakfast worden er 6 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd.
In de regels is opgenomen dat er bij het bouwen van woningen voldaan moet worden aan de Nota Parkeernormen van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Het is de taak van de ontwikkelaars van de gronden om hieraan te voldoen.
5.9.2 Bedrijfswoningen
Voor deze percelen maakt onderhavig bestemmingsplan geen nieuwe verkeersaantrekkende ontwikkelingen mogelijk. Derhalve zijn er geen negatieve gevolgen voor het verkeer verwacht.
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Algemeen
De gemeente Pijnacker-Nootdorp wil middels haar beleid ruimte bieden en uitnodigen om te ondernemen en de woonomgeving te verbeteren, om zodoende samen invulling te geven aan de ruimte binnen de gemeente. Daarnaast zet de gemeente in op een zachte overgang tussen 'stad en land' door middel van een groene buffer.
Door ruimte te bieden voor de ontwikkeling die in onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, wordt hier concreet invulling aan gegeven.
6.2 Inspraak En Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Ten behoeve van inspraak heeft het voorontwerp vanaf donderdag 15 maart 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Op diezelfde datum is het voorontwerp naar alle betrokken overleginstanties toegestuurd in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening.
Naar aanleiding van het voorontwerp zijn 5 inspraakreacties binnengekomen, alsmede 5 reacties van betrokken andere overheden en overlegpartners. Het standpunt van het college van burgemeester en wethouders met betrekking tot de ingediende inspraak-en overlegreacties is verwoord in de als Bijlage6 bij de deze toelichting opgenomen Nota van beantwoording inspraak-en overlegreacties.
6.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan zal conform wettelijke vereisten op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Gedurende de termijn van terinzagelegging wordt gelegenheid geboden om zienswijzen naar voren te brengen. De resultaten van deze zienswijzeprocedure worden gebundeld in een Nota van beantwoording zienswijzen.
In Bijlage 7 bij deze toelichting is de Staat van wijzigingen opgenomen. Hierin zijn de ambtshalve wijzigingen opgenomen. De wijzigingen zijn verwerkt in dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het tweede lid van artikel 6.12 Wro is aangegeven dat onder andere van het opstellen van een exploitatieplan kan worden afgezien wanneer het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd.
Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling zal een anterieure overeenkomst worden gesloten tussen gemeente en ontwikkelaars van de gronden. Daarmee is het verhaal van kosten verzekerd en vervalt de noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan.
Bijlage 1 Nota Parkeernormen
Bijlage 1 Ontheffing Provinciale Verordening Ruimte
Bijlage 1 Ontheffing provinciale Verordening ruimte
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek
Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Archeologisch onderzoek
Bijlage 4 Bodemonderzoek
Bijlage 5 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 5 Quickscan flora en fauna
Bijlage 6 Nota Van Beantwoording Inspraak-en Vooroverlegreacties
Bijlage 6 Nota van beantwoording inspraak-en vooroverlegreacties