KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Maatschappelijk
Artikel 6 Tuin
Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 8 Verkeer - Wegverkeer
Artikel 9 Water
Artikel 10 Wonen
Artikel 11 Wonen - 2
Artikel 12 Woongebied
Artikel 13 Waarde - Ecologie
Artikel 14 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 15 Antidubbeltelregel
Artikel 16 Algemene Bouwregels
Artikel 17 Algemene Gebruiksregels
Artikel 18 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 19 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 20 Algemene Procedureregels
Artikel 21 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 22 Overgangsrecht Bestaande Bouwwerken
Artikel 23 Overgangsrecht Bestaand Gebruik
Artikel 24 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Aanpassingen Ten Opzichte Van Geldende Ruimtelijke Plannen
2.3 Juridische Planbeschrijving
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Kwaliteit Van De Leefomgeving
4.1 Archeologie En Cultuurhistorie
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
4.3 Bodem
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Geluid
4.6 Kabels En Leidingen
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Natuur
4.9 Verkeer En Parkeren
4.10 Water
4.11 Milieu Effect Rapportage
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Waterstructuur Ackerswoude
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Nota Van Beantwoording Inspraak- En Vooroverlegreacties
Bijlage 2 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Ackerswoude 2022

Bestemmingsplan - Gemeente Pijnacker-Nootdorp

Vastgesteld op 24-10-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Ackerswoude 2022 van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.NL.IMRO.1926.bp000210050-4001 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.6 afhankelijke woonruimte

het niet tot het hoofdgebouw behorende bebouwing laten bewonen door één of meer personen die ondersteuning of verzorging kunnen krijgen van het in het bijbehorende hoofdgebouw woonachtige huishouden;

1.7 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bebouwingsgebied

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;

1.10 bebouwingspercentage

een met een maatvoeringsaanduiding in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat het gedeelte van het bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat mag worden bebouwd;

1.11 bed-and-breakfastvoorziening

een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als toeristisch-recreatieve activiteit, ondergeschikt aan de woonfunctie. Onder een bed-and-breakfastvoorziening wordt niet verstaan overnachting noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of seizoensgebonden arbeid;

1.12 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen, opslaan, distribueren en verhandelen van goederen, waarbij de eventuele kantoorfunctie en/of detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt, niet-zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de ter plaatse uitgeoefende hoofdactiviteiten;

1.13 belhuis

een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het ter plaatse gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden en/of ontvangen van faxen;

1.14 beroep en/of bedrijf aan huis

het in de woning en bijbehorende bouwwerken uitsluitend door de bewoners van de betreffende woning uitoefenen van bedrijfsactiviteiten in categorie 1 zoals genoemd in de bijbehorende Staat vanbedrijfsactiviteiten en die geen horeca of detailhandel zijn, en/of het beroepsmatig uitoefenen van activiteiten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, maatschappelijk of daarmee gelijk te stellen gebied alsmede zakelijke dienstverlening en een bed-and-breakfastvoorziening. De bedrijfsactiviteiten dienen plaats te vinden met behoud van de woonfunctie en daaraan qua oppervlakte ondergeschikt te zijn;

1.15 beschermde groei- en verblijfplaats

een verblijfplaats van plant- en diersoorten, waar bij verstoring, vernietiging en soortgelijke activiteiten de verbodsbepalingen in de Wet Natuurbescherming worden overtreden;

1.16 bestaand bouwwerk

bebouwing, situatie, maat, zoals dat bestaat of rechtens mag bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

1.17 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 bijbehorend bouwwerk

een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.22 bouwlaag

een voor verblijf geschikt deel van een gebouw, gelegen tussen twee opeenvolgende vloeren (of tussen een vloer en dak);

1.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan;

1.24 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.25 brutovloeroppervlakte

de vloeroppervlakte, gemeten conform NEN 2580, van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw;

1.26 dakkapel

een uitspringend dakvenster, aangebracht op het hellende dakvlak en aan alle zijden omgeven door het betreffende dakvlak;

1.27 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. In dit plan worden een horecabedrijf alsmede het uitsluitend via internet aanbieden van diensten en producten, waarbij geen verkoopruimte voor rechtstreekse verkoop aanwezig is en aflevering ter plaatse aan consumenten plaatsvindt, niet als detailhandel aangemerkt;

1.28 ecologisch netwerk

een netwerk van leefgebieden en verbindingszones ten behoeve van de duurzame instandhouding van populaties van plant- en diersoorten;

1.29 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.30 erker

een ruimte op de begane grond in een gebouw die buiten de gevel of gevellijn van het gebouw uitsteekt;

1.31 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.32 gebruiksfunctie

gedeelten van een of meer bouwwerken die dezelfde gebruiksbestemming hebben en die tezamen een gebruikseenheid vormen;

1.33 gebruiksgebied

vrij indeelbaar gedeelte van een gebruiksfunctie waar voor de gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten plaatsvinden, dat bestaat uit een of meer op dezelfde bouwlaag gelegen ruimten gelegen in een brandcompartiment die niet door een dragende scheidingsconstructie van elkaar zijn gescheiden en die geen toiletruimte, badruimte, technische ruimte of verkeersruimte zijn, tenzij die ruimte zelf een functieruimte is;

1.34 gevellijn

de op de verbeelding als zodanig aangegeven lijn die buitenwerks loopt langs de voorgevel van een gebouw en/of de denkbeeldige lijn in het verlengde van die lijn; zie ook: voorgevelrooilijn;

1.35 hoeksituatie

situatie waarbij het erf minimaal aan twee zijden naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerd is én waarvan de grenzen met dat openbaar toegankelijk gebied elkaar snijden;

1.36 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.37 horeca

een bedrijf dat gericht is op het verstrekken van nachtverblijf, niet zijnde een bed-and-breakfastvoorziening, en/of het ter plaatse nuttigen van voedsel en/of dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie. Onder de genoemde categorieën worden mede begrepen de niet genoemde, maar naar aard, omvang en uitstraling op het woon- en leefmilieu vergelijkbare horecasoorten alsmede mengvormen van ter plaatse toegestane categorieën:

categorie 1

daghoreca en winkelondersteunende horeca:

een bedrijf, waarbij de bedrijfsactiviteit is gericht op het verstrekken van voedsel en dranken voor consumptie ter plaatse en waarbij de aard en omvang van de bedrijfsactiviteit past binnen een overwegend winkelgebied;

categorie 2

restaurant/snackbar: een bedrijf, dat bestaat uit het verstrekken van hoofdzakelijk maaltijden en daaraan ondergeschikt dranken al dan niet voor consumptie ter plaatse, al dan niet met bezorgservice en/of afhaalgelegenheid;

categorie 3

hotel/pension: een bedrijf, dat bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie (daaraan) ondergeschikt is;

categorie 4

bar/(eet)café: een bedrijf, dat bestaat uit het verstrekken van hoofdzakelijk dranken en daaraan ondergeschikt etenswaren voor consumptie ter plaatse;

categorie 5

partycentrum/danscafé/feestcafé: een bedrijf, waarvan de hoofdactiviteit bestaat uit het gelegenheid geven tot (besloten) feesten, bruiloften en partijen en andere daarmee vergelijkbare evenementen, met een horecavloeroppervlakte van ten hoogste 500 m2;

categorie 6

discotheek/dancing;

bedrijven als bedoeld in categorie 5 met een horecavloeroppervlakte groter dan 500 m2;

1.38 huishouden

een persoon of groep van personen waarbij sprake is van continuïteit in de samenstelling en onderlinge verbondenheid;

1.39 hospitaverhuur

Verhuur van een deel van een woning door een eigenaar/bewoner die zelf hoofdverblijf heeft in de woning. Waarbij:

  • minder dan 50% van de woning wordt verhuurd aan een ander huishouden;
  • het hurende huishouden per volwassene tenminste één kamer heeft (uitzondering geldt voor echtparen en bij geregistreerd partnerschap)
  • de huurders gemiddeld over minimaal 12 m2 woonruimte beschikken;
  • voorzieningen zoals keuken, douche en toilet worden gedeeld door verhuurder en huurder;

1.40 kamergewijze bewoning

het (laten) bewonen van een (deel van een) gebouw waarin zich 3 of meer onzelfstandige woonruimten bevinden en/of dat wordt bewoond door drie of meer personen die geen gezamenlijke huishouding voeren.

1.41 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, informatieve, levensbeschouwelijke, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele voorzieningen, zorg- en welzijnsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening;

1.42 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de distributie van gas, water, warmte, elektra en de telecommunicatie;

1.43 onderkomen

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;

1.44 onzelfstandige woning

een gedeelte van een woning of ander gebouw dat bedoeld/bestemd is voor afzonderlijke bewoning en dat geen eigen toegang of voorzieningen heeft zoals badkamer, toilet en keuken. Hierbij wordt door de bewoners gebruik gemaakt van gezamenlijke wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten de woning;

1.45 peil

het punt waarvan uit de hoogte van bouwwerken (of onderdelen) wordt gemeten:

  1. d. de hoogte van de kruin van de weg:
    in geval van een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan die weg grenst en de onderzijde van de hoofdtoegang op maximaal 0,25 m boven of onder de hoogte van de kruin is gelegen;
  2. e. in andere gevallen:
    de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein bij voltooiing van de bouw

1.46 raamprostitutiebedrijf

een prostitutiebedrijf, waarbij prostituees zich aanbieden aan het publiek door zich opvallend aan een raam aan de straat te vertonen;

1.47 samenvoegen van woningen

het samenvoegen van twee of meer zelfstandige woningen tot één zelfstandige woning;

1.48 scootsafe

bouwwerk voor de stalling van een scootmobiel of daarmee vergelijkbaar hulpmiddel voor mensen met een beperking;

1.49 seksinrichting

een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf en raamprostitutiebedrijf;

1.50 straatmeubilair

alle bij het openbaar gebied behorende en ten dienste van dat gebied en aangrenzende bestemmingen staande bouwwerken, zoals verkeersgeleiders, verkeers-, verwijs- en informatieborden, lichtmasten, zitbanken en bloembakken, abri's, beeldende kunstwerken, speeltoestellen en -objecten, draagconstructies voor reclame, kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen (waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen), onder- en bovengrondse afvalinzamelingsvoorzieningen, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen, regelinstallaties, geluidwerende voorzieningen en fietsenstallingen en -rekken.

1.51 verbeelding

de visuele weergave van een bestemmingsplan. Onder het begrip 'verbeelding' wordt zowel de analoge als de digitale wijze verstaan;

1.52 verblijfsgebied

gebruiksgebied of een gedeelte daarvan voor het verblijven van personen;

1.53 verblijfsruimte

in een verblijfsgebied gelegen ruimte voor het verblijven van personen;

1.54 verkameren

het gebruiken of laten gebruiken van een (gedeelte van een) gebouw waar wonen is toegestaan ten behoeve van kamergewijze bewoning. Hieronder wordt tevens verstaan het toevoegen van onzelfstandige woonruimten aan bestaande situaties van kamergewijze bewoning.

1.55 voorgevel

de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een hoofdgebouw gelegen gevel;

1.56 voorgevelrooilijn

De op de verbeelding als zodanig aangegeven lijn die buitenwerks loopt waar de voorgevel van een gebouw zich bevindt of dient te bevinden en/of de denkbeeldige lijn in het verlengde van die lijn;

1.57 wonen

gehuisvest zijn in een woning;

1.58 woning

een complex van aaneengesloten ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden;

1.59 woningsplitsing

het opsplitsen van één zelfstandige wooneenheid in twee of meer zelfstandige woning;

1.60 zakelijke dienstverlening

het verlenen van diensten, al dan niet met baliefunctie en al dan niet in een kantoorgebouw, op administratief, financieel en juridisch gebied, alsmede op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie, de verhuur en handel in onroerend goed, architecten-, onderzoeks-, marketing-, uitzend- en beveiligingsbureaus en daarmee naar de aard vergelijkbare vormen van dienstverlening;

1.61 zelfstandige woning

woning met een eigen toegang, die door één huishouden kan worden bewoond zonder dat het huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woning.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, zonnepanelen, dakkapellen en naar de aard en/of omvang daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van dakkapellen;

2.4 de inhoud van een bouwwerk

  • boven peil, tussen de buitenwerkse gevelvlakken, harten van scheidsmuren en buitenwerkse dakvlakken, met inbegrip van erkers en met inbegrip van dakkapellen.
  • In geval van een gebouw waarvan de hoofdtoegang is gelegen in het talud of op de kruin van een dijk, wordt de ruimte onder peil doch boven het maaiveld van het laagst gelegen aansluitende terrein meegerekend. Voor zover een kelder geheel of gedeeltelijk is gelegen onder peil doch boven het maaiveld van het laagst gelegen aansluitende terrein, moet de gehele kelder meegerekend worden bij de inhoud van een gebouw.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven die hierna zijn aangegeven:
    Bedrijven: ter plaatse van de aanduiding:
    Nutsbedrijf nutsvoorziening
  2. b. bij het bedrijf behorende wegen met bijbehorende paden en bermen;
  3. c. water;
  4. d. groen-, parkeer- en overige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen- en speelvoorzieningen;
  2. b. fiets- en voetpaden, in- en uitritten en andere, ondergeschikte verhardingen,
  3. c. nutsvoorzieningen;
  4. d. straatmeubilair;
  5. e. gemalen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gemaal';
  6. f. bij deze bestemming behorende overige voorzieningen zoals watergangen en -partijen, bruggen en duikers.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Maatschappelijk

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. geluidswerende voorzieningen;
  3. c. water.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Tuin

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, parkeren en water.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 6.2.2 onder a ten behoeve van de bouw van een erker met een grotere diepte en/of oppervlakte, mits de afstand van de erker tot de voorste perceelsgrens minimaal 4 m bedraagt.

Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, met de daarbij behorende in- en uitvoegstroken, in- en uitritten, voetpaden, fietsstroken en (brom)fietspaden, parkeerstroken en -voorzieningen, opstelstroken, bushaltes en andere verhardingen;
  2. b. bermen en groenvoorzieningen;
  3. c. nutsvoorzieningen, ter plaatse van de nadere aanduiding 'nutsvoorziening';
  4. d. straatmeubilair en geluidswerende voorzieningen;
  5. e. bij deze bestemming behorende overige voorzieningen zoals watergangen, bruggen en duikers, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen.

7.2 Bouwregels

7.3 Specifieke gebruiksregels

Een gebruik in strijd met de bestemming is in ieder geval het gebruik van gronden als bedoeld in lid 7.1, voor bedrijfsmatige activiteiten en bedrijfsmatige opslag.

Artikel 8 Verkeer - Wegverkeer

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, met de daarbij behorende in- en uitvoegstroken, in- en uitritten, voetpaden, fietsstroken en (brom)fietspaden, parkeerstroken en -voorzieningen, opstelstroken, bushaltes en andere verhardingen;
  2. b. bermen en andere groenvoorzieningen;
  3. c. nutsvoorzieningen;
  4. d. straatmeubilair;
  5. e. bij deze bestemming behorende overige voorzieningen zoals watergangen, bruggen en duikers, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen.

8.2 Bouwregels

Artikel 9 Water

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water met daarbij behorende taluds en oevers.

9.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in lid 9.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. bij de bestemming behorende andere bouwwerken, zoals duikers, bruggen, kademuren, beschoeiingen, een en ander uitgezonderd steigers en andere aanlegplaatsen;
  2. b. bij aangrenzende wegen behorende andere bouwwerken, zoals overkluizingen ten behoeve van in- en uitritten en paden.

Artikel 10 Wonen

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen in een woning, met inbegrip van beroep en/of bedrijf aan huis en water. De gronden zijn mede bestemd voor hospitaverhuur.

10.2 Bouwregels

10.3 Specifieke gebruiksregels

10.4 Specifieke bouwregels

Artikel 11 Wonen - 2

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen in een woning, met inbegrip van beroep en/of bedrijf aan huis en water. De gronden zijn mede bestemd voor hospitaverhuur.

11.2 Bouwregels

11.3 Specifieke gebruiksregels

11.4 Specifieke bouwregels

Artikel 12 Woongebied

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, met inbegrip van beroep aan huis;
  2. b. bedrijven in de categorieën 1 en 2 behorende tot de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  3. c. horeca uit ten hoogste categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten;
  4. d. commerciële dienstverlening;
  5. e. maatschappelijke voorzieningen en onderwijs;
  6. f. water, bruggen, duikers en daarbij behorende taluds;
  7. g. bijbehorende voorzieningen, zoals ontsluitingswegen, voetpaden, fietsstroken en (brom)fietspaden, nutsvoorzieningen, beeldende kunstwerken, speel- en groenvoorzieningen, parkeerplaatsen, gebouwde (half-)verdiepte parkeervoorzieningen en straatmeubilair, waartoe mede gerekend worden (ondergrondse) containers voor vuil- en/of glasinzameling en fietsenstallingen en -rekken;

met dien verstande dat:

  1. h. voldaan dient te worden aan de hydraulische normen zoals opgenomen in het rapport Waterstructuur Ackerswoude (zie Bijlage 1).

12.2 Bouwregels

12.3 Specifieke gebruiksregels

12.4 Afwijken van de gebruiksregels

12.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming Woongebied te wijzigen in gedetailleerdere bestemmingen ten behoeve van het beheer, waarbij nadere bepalingen worden opgenomen over de ligging en omvang van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:

  1. a. de gebruiksmogelijkheden als bepaald in 12.1 niet mogen worden vergroot;
  2. b. de bouwmogelijkheden als bepaald in 12.2 niet mogen worden verruimd;
  3. c. de bouw- en gebruiksmogelijkheden niet mogen worden ingeperkt ten opzichte van omgevingsvergunningen die zijn verleend.

Artikel 13 Waarde - Ecologie

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. instandhouding en ontwikkeling van natuurwaarden, gericht op ontwikkeling en instandhouding van ecologische netwerken, als bedoeld in artikel 1.28, en beschermde groei- en verblijfplaatsen, als bedoeld in artikel 1.15;
  2. b. voorzieningen ten behoeve van en behorende bij de onder a bedoelde doeleinden.

13.2 Bouwregels

In zoverre in afwijking van het overigens in deze regels bepaalde met betrekking tot het bouwen mogen op en in de gronden als bedoeld in lid 13.1, andere bouwwerken ten behoeve van de in dat lid aangegeven doeleinden worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.

13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van artikel 20 (Algemene procedureregels), nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken die krachtens de andere bestemmingen van de gronden als bedoeld in lid 13.1, mogen worden gebouwd, ter voorkoming van onevenredige aantasting van de in lid 13.1 bedoelde waarden en belangen.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 14 Waterstaat - Waterkering

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterkering en waterhuishouding, met de daarbij behorende voorzieningen.

14.2 Bouwregels

14.3 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 15 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 16 Algemene Bouwregels

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand tot enige grens van bouwwerken, die rechtens, in overeenstemming met het bepaalde in de ter zake geldende wet- en regelgeving tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

Artikel 17 Algemene Gebruiksregels

17.1 Beperkte verharding toegestaan

Het is verboden om op de gronden die op de verbeelding zijn aangewezen als 'specifieke vorm van wonen - beperkte verharding toegestaan' verhardingen aan te brengen met een oppervlakte groter dan 20 m2.

17.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik van (aangebouwde) bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte;
  2. b. het gebruik van gronden, gebouwen , bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en het uitoefenen van prostitutie;
  3. c. het gebruik van gebouwen, bouwwerken en onderkomens als belhuis;
  4. d. het gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
  5. e. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten,
  6. f. het gebruik van (aangebouwde) bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  7. g. het veranderen van het gebruik van een woning door middel van het onttrekken, samenvoegen, verkameren, vormen, splitsen dan wel toeristisch te verhuren.

Artikel 18 Algemene Afwijkingsregels

18.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning in afwijking van het plan verlenen:

  1. a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers, gemalen en transformatorhuisjes, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m en de oppervlakte niet meer dan 30 m² mag bedragen;
  2. b. de bouw van geluidwerende voorzieningen, met een maximale hoogte van 6 m, indien zulks in het kader van de uitvoering van de Wet geluidhinder noodzakelijk is;
  3. c. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van grens of richting van wegen en paden en ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen.

Artikel 19 Algemene Wijzigingsregels

19.1 Algemene wijzigingen

Burgemeester en wethouders kunnen de ligging van grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en van aanduidingen zodanig wijzigen, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij met niet meer dan 10 m worden verschoven.

19.2 Wijziging bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten als volgt wijzigen:
het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.

19.3 Wetgevingszone - wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingszone - wijzigingsgebied - 1' het bestemmingsplan wijzigen door het opnemen van gedetailleerdere bestemmingen ten behoeve van het beheer, waarbij nadere bepalingen worden opgenomen over de ligging en omvang van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:

  1. a. de gebruiksmogelijkheden als bepaald in de onderliggende bestemming niet mogen worden vergroot;
  2. b. de bouwmogelijkheden als bepaald in de onderliggende bestemming niet mogen worden verruimd;
  3. c. de bouw- en gebruiksmogelijkheden niet mogen worden ingeperkt ten opzichte van omgevingsvergunningen die zijn verleend.

Artikel 20 Algemene Procedureregels

In de gevallen dat in deze regels toepassing van deze procedurebepalingen is voorgeschreven, gelden de volgende bepalingen:

  1. a. het ontwerpbesluit omtrent nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende zes weken voor een ieder ter inzage;
  2. b. het bevoegd gezag maakt de terinzagelegging vooraf bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de gebruikelijke wijze;
  3. c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid van belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit naar voren te brengen bij het bevoegd gezag;
  4. d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 21 Overige Regels

21.1 Parkeren

  1. a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen, veranderen of uitbreiden van gebouwen wordt verleend, indien wordt aangetoond dat in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's. Hierbij wordt rekening gehouden met de omvang van het gebouw en de activiteiten die plaatsvinden in het gebouw.
  2. b. Het parkeren of stallen van auto’s dient plaats te vinden in, op of onder het gebouw, danwel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  3. c. Het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt vastgesteld aan de hand van de 'Nota Parkeernormen 2021' en wijzingen daar van.
  4. d. De onder a. genoemde parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.
  5. e. Het college kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.:
    1. 1. indien het voldoen aan de parkeernorm door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- en stallingsruimte is voorzien.
  6. f. Indien de onder c. genoemde 'Nota Parkeernormen 2021', na vaststelling van dit plan wordt gewijzigd, moet bij het bouwen en het uitbreiden of veranderen van activiteiten of functies op grond van deze planregels worden voldaan aan deze gewijzigde nota.

21.2 Verkamering en woningsplitsing en/of -samenvoeging

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de 'onderliggende bestemmingsplannen' en toestaan dat:

  1. a. verkamering, woningsplitsing en/of het samenvoegen van woningen plaats vindt, mits voldaan wordt aan de 'Beleidsregels woningvoorraad' zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Pijnacker-Nootdorp;
  2. b. indien de onder a. genoemde 'Beleidsregels woningvoorraad' na vaststelling van dit plan worden gewijzigd, moet rekening worden gehouden met deze wijziging.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 22 Overgangsrecht Bestaande Bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen, wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 23 Overgangsrecht Bestaand Gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 24 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Ackerswoude 2022 van de gemeente Pijnacker-Nootdorp.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De woonwijk Ackerswoude betreft een nieuwbouwwijk in de kern Pijnacker. De woonwijk wordt in fasen gebouwd. Een aantal delen zijn reeds gerealiseerd. Een aantal delen zijn in aanbouw en enkele delen moet nog ontwikkeld worden.

Ter plaatse van het plangebied gelden een groot aantal bestemmingsplan, waarvan de methodiek varieert van zeer globaal tot heel gedetailleerd. Het doel van dit bestemmingsplan is om te voorzien in één actueel planologisch-juridisch kader voor het gehele plangebied. De inmiddels gerealiseerde woningen en aangelegde openbare ruimte wordt hierin als zodanig bestemd. Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied bestaat uit de woonwijk Ackerswoude en is gelegen aan de noordoostkant van de kern Pijnacker. Aan de noordzijde ligt het bedrijventerrein Vlieland en aan de zuidzijde ligt de wijk Klapwijk. Het plangebied wordt globaal begrensd door de Klapwijkseweg en de spoorlijn in het westen, de watergang aan de noordzijde, de glastuinbouwbedrijven aan de oostzijde en de woonwijk Klapwijk aan de zuidzijde. Op onderstaande afbeelding is de exacte plangrens weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210050-4001_0001.png"

Afbeelding 1: Begrenzing plangebied (bron: PDOKviewer, bewerking Juust B.V.)

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

Naam Type plan Datum vaststelling
Implementatie standaardregels Paraplubestemmingsplan 19-03-2020
Ackerswoude 2019 Wijzigingsplan 17-12-2019
Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2017/2018 Verzamelplan 19-04-2018
Ackerswoude 2016 Wijzigingsplan 07-12-2016
Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2016/2017 Verzamelplan 30-03-2016
Pijnackerse Poort Bestemmingsplan 15-12-2015
Ackerswoude 2014 Bestemmingsplan 25-09-2014
Boezem en Boezemvaart Bestemmingsplan 25-01-2011
Ackerswoude Bestemmingsplan 24-08-2010

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit deze toelichting, regels en een verbeelding. Deze toelichting bestaat naast dit inleidende hoofdstuk uit nog vier hoofdstukken. In hoofdstuk 2 is de planbeschrijving opgenomen met onder ander een toelichting op de juridische regeling. Hoofdstuk 3 beschrijft het geldende beleidskader. Vervolgens komen in hoofdstuk 4 de verschillende omgevingsaspecten aan bod. In hoofdstuk 5 wordt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

Begin 2012 is voor de wijk Ackerswoude een concept ontwikkeld waarbij het dorpse karakter en de bestaande kwaliteiten van Pijnacker centraal staan. Sindsdien is op basis van een aantal organiserende principes ruimte geboden om de woonwijk in fasen flexibel te ontwikkelen waarbij ingespeeld kan worden op de vraag en behoeftes van het moment. Er is onderscheid gemaakt in twee deelgebieden: Brink en Landrijk. Beide gebieden hebben een eigen karakter. Brink heeft een dorps karakter en Landrijk een meer landelijk karakter.

Het onderliggende landschap heeft een belangrijk uitgangspunt gevormd voor de stedenbouwkundige opzet van de wijk. De oude karakteristieke polderlijnen zijn behouden en de structuren van het voormalig tuindersgebied zijn zo veel mogelijk ingepast. De lange doorlopende oost-westlijnen van water en wegen zijn beeldbepalend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210050-4001_0002.png"

Afbeelding 2 Inrichtingsplan openbare ruimte, 18 november 2019

2.2 Aanpassingen Ten Opzichte Van Geldende Ruimtelijke Plannen

Het voorliggende bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan. Dit houdt globaal in dat de bestaande situatie of de bestaande planologische situatie als zodanig wordt vastgelegd. In de wijzigingsplannen uit 2016 en 2019 is de bestaande situatie reeds gedetailleerd bestemd. Deze wijzigingsplannen zijn één op één overgenomen in dit bestemmingsplan. Een aantal delen van het plangebied waren nog globaal bestemd als 'Woongebied', maar zijn reeds volledig ontwikkeld of momenteel in ontwikkeling. Deze delen zijn overeenkomstig de gedetailleerde systematiek van de wijzigingsplannen bestemd. Ten slotte zijn er enkele delen in de noordoosthoek en zuidwesthoek van het plangebied nog niet ontwikkeld. Om de flexibiliteit voor de invulling van deze gebieden te behouden, is er voor gekozen om ter plaatse de huidige bestemming 'Woongebied' over te nemen.

Voor het gehele grondgebied van de gemeente is het Parapluplan 2022 opgesteld (ontwerp). Dit plan voorziet in een juridische regels voor:

  • verkamering, woningsplitsing en -samenvoeging;
  • het hanteren van actuele parkeernormen voor de hele gemeente;
  • het uniformeren van een aantal regelingne die nu tot verschillen leiden (o.a. het bouwven van omgevingsvergunningplichtige bijbehorende bouwwerken).

De regels uit het parapluplan zijn vooruitlopend op de vaststelling van dat plan, overgenomen in onderhavig bestemmingsplan.

Mede naar aanleiding van enkele ingediende inspraakreacties is er voor gekozen de wijze van bestemmen van de nieuwbouwwoningen aan te passen. Met de nieuwe wijze van bestemmen komen we tegemoet aan de wens die door meerdere betrokkenen is geuit om ook in de toekomst te kunnen bouwen wat men destijds (bij de aankoop van de woning) als bebouwingsmogelijkheid kreeg aangeboden.

In het plangebied is sprake van zowel projectmatige woningbouw als van vrije kavels. De wijze van bestemmen van deze woningen kent verschillen. De bebouwingsmogelijkheden voor deze twee woningen zijn als volgt opgezet:

  1. 1. Projectmatige nieuwbouw

Dit betreft de meeste woningen in Ackerswoude. Bij deze woningen zijn de bebouwingsmogelijkheden in beginsel gebaseerd op de vergunde situatie. Daarnaast zijn bij deze woningen uitbreidingsmogelijkheden opgenomen die bij de bouw van de woning als optie zijn aangeboden, voor zover deze impact hebben op het bestemmingsplan. Dit zijn erkers, opbouwen op zij-aanbouwen en uitbouwen in 2 lagen aan de achterzijde. In veel gevallen zijn hiervoor op de verbeelding de bouwgrenzen en goot/bouwhoogtes aangepast. Voor de erkers wordt in de planregels voorzien in bebouwingsmogelijkheid. Hiervoor is geen aanpassing van de verbeelding noodzakelijk.

  1. 2. Vrije kavels.

Voor de kavels die zijn verkocht als zogenoemde 'vrije kavel' is een bestemmingsregeling opgenomen die is gebaseerd op de principes die destijds in de zogenoemde 'kavelpaspoorten' zijn opgenomen. Voor deze kavels is een aparte woonbestemming (Wonen - 2) opgenomen. Op gronden met deze bestemming zijn de bouwvlakken uit de kavelpaspoorten overgenomen. Ook de maximaal toelaatbare bouwhoogtes uit de kavelpaspoorten zijn overgenomen in deze regeling.

Deze nieuwe regeling wijkt af van de wijze van bestemmen zoals is opgenomen in het voorontwerpbestemmingsplan “Ackerswoude 2021” en ook van de wijze van bestemmen die is gehanteerd in de wijzigingsplannen uit 2016 en 2019.

Op een aantal kavels mag het gehele bouwvlak worden bebouwd. Op kavels met een maximum bebouwd oppervlakte mag het bouwvlak tot het aangegeven oppervlakte worden bebouwd.

2.3 Juridische Planbeschrijving

2.3.1 Verantwoording planvorm

Onderhavig bestemmingsplan heeft tot doel een eenduidige juridisch-planologische regeling te scheppen voor de hele wijk Ackerswoude. Het bestemmingsplan is een beheersbestemmingsplan met een overwegend conserverend karakter, hierbij worden vigerende rechten gerespecteerd. Bij het opstellen van onderhavig bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaarden voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012).

2.3.2 Systematiek bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) en planregels (juridische regelingen) en gaat vergezeld van een toelichting. De verbeelding geeft de bestemmingen weer. Binnen de bestemmingsvlakken kunnen bouwvlakken, bouw-, gebieds-, functie-, en maatvoeringsaanduidingen aangegeven worden, waarbinnen een aantal specifieke bouwregels en functies kunnen worden aangegeven. Deze hebben juridische betekenis, omdat daar in de regels naar wordt verwezen. De topografische ondergrond die gebruikt is als basis voor de verbeelding heeft geen juridische status.

De regels bevatten bepalingen over het gebruik van de gronden, over de toegelaten bebouwing en bepalingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De regels zijn, conform de wettelijk verplicht gestelde SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

- Hoofdstuk 1 Inleidende regels

- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

- Hoofdstuk 3 Algemene regels

- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Voor de inhoud van de regels zijn de 'Standaardregels Stedelijk gebied' van de gemeente gehanteerd waarbij tevens de inhoud van het paraplubestemmingsplan 'Implementatie standaardregels' is verwerkt. In paragraaf 2.3.3 wordt nader ingegaan op de afzonderlijke artikelen in de planregels.

Voor de systematiek van het bestemmingsplan is aangesloten op de systematiek uit de wijzigingsplannen 'Ackerswoude 2016' en 'Ackerswoude 2019'. De verbeelding is op eenzelfde wijze opgebouwd.

Er is een gedetailleerde systematiek toegepast waarin voor de percelen onderscheid wordt gemaakt in een tuinbestemming en woonbestemming. Binnen de woonbestemming zijn de hoofdgebouwen binnen het bouwvlak opgenomen. Met een aanduiding zijn toegestane woningtypes en goot- en bouwhoogtes opgenomen. De openbare ruimte is als zodanig bestemd, waarbij onderscheid wordt gemaakt in de bestemmingen 'Groen', 'Water', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Verkeer - Wegverkeer'.

2.3.3 Planregels

Inleidende regels
Begripsbepalingen en Wijze van meten
De inleidende regels omvatten de begripsbepalingen en de bepalingen omtrent de wijze van meten. De begripsbepalingen geven de definities over de in de regels gehanteerde begrippen met betrekking tot bouwen en functies. De wijze van meten geeft uitsluitsel over de wijze waarop afstanden, hoogtes, oppervlakte etc. moeten worden gemeten.

Bestemmingsregels

Bedrijf
Ten behoeve van de aanwezige nutsvoorziening is de bestemming 'Bedrijf' opgenomen. De gronden ter plaatse zijn uitsluitend bestemd voor de nutsvoorziening.

Groen
Binnen het plangebied is de groenhoofdstructuur bestemd tot 'Groen'. Behalve voor beplantingen zijn de gronden ook bestemd voor groen- en speelvoorzieningen, watergangen en -partijen, fiets- en voetpaden, parkeerplaatsen, in- en uitritten en andere, ondergeschikte verhardingen.

Tuin
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen. Op of in deze gronden mogen aan een hoofdgebouw aangebouwde bijbehorende bouwwerken, zoals erkers en ingangspartijen, worden gebouwd. Ook andere bouwwerken en erf- of perceelsafscheidingen mogen worden gebouwd, met in achtneming van de bouwregels.

Maatschappelijk
Ter plaatse van de schoollocatie aan de Monnikenweg is de bestemming 'Maatschappelijk' opgenomen. Deze gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, zoals educatieve, informatieve, levensbeschouwelijke, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele voorzieningen, zorg- en welzijnsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening. Het hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Buiten het bouwvlak zijn bergingen toegestaan tot een oppervlakte van 100 m2.

Verkeer - Verblijfsgebied
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor verhardingen voor woonstraten, pleinen, parkeerstroken en -voorzieningen, fiets- en voetpaden, bermen, groen- en speelvoorzieningen, watergangen en duikers en bij een en ander behorende andere voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen.

Op de gronden mogen ondergeschikte gebouwen, andere bouwwerken voor nutsvoorzieningen en bij de bestemming behorende andere bouwwerken gebouwd worden. Hiervoor zijn regels opgenomen.

Verkeer - Wegverkeer
Ter plaatse van de doorgaande weg Vlielandseweg en Klapwijkseweg is de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' opgenomen. De gronden ter plaatse van deze bestemming zijn bestemd voor wegen, met de daarbij behorende in- en uitvoegstroken, in- en uitritten, voetpaden, fietsstroken en -paden, parkeerstroken en -voorzieningen, opstelstroken, bushaltes en andere verhardingen en bermen en andere groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, straatmeubilair en watergangen. Binnen de bestemming mogen gebouwen in beperkte vorm worden gebouwd en andere bouwwerken voor onder andere nutsvoorzieningen.

Water
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water met daarbij behorende taluds en oevers. Op de gronden mogen uitsluitend bij de bestemming behorende andere bouwwerken, zoals duikers, bruggen, kademuren en beschoeiingen worden gebouwd. Bij aangrenzende wegen behorende andere bouwwerken zoals overkluizingen ten behoeve van in- en uitritten en paden zijn tevens toegestaan.

Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van beroep en/of bedrijf aan huis, parkeren en water. Hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen de bouwvlakken. De maximale goot- en bouwhoogte zijn opgenomen op de verbeelding. De vergunningsplichtige opties, zoals deze bij de nieuwbouw van de woningen zijn opgenomen, zijn op de verbeelding met de maximale hoogtes ingetekend. Dit betreffen bijvoorbeeld een uitbouw of opbouw op een uitbouw. Voor het overige wordt aangesloten bij de regelingen van het vergunningsvrij bouwen.

Wonen - 2
De bestemming 'Wonen - 2' is opgenomen voor de vrije kavels binnen het plangebied. Om de uitbreidingsmogelijkheden ten tijde van de aankoop van de vrije kavels te behouden, zijn de bouwvlakken op basis van de beschikbare kavelpaspoorten ingetekend. Binnen de bouwvlakken gelden maximale hoogtes.

Woongebied
De gronden die nog niet (volledig) bebouwd zijn en waar wel ontwikkelingen zijn gepland, zijn bestemd als 'Woongebied'. Dit is een ruime bestemming waarbinnen zowel wonen, met inbegrip van beroep aan huis, bedrijven in de categorieën 1 en 2, horeca uit ten hoogste categorie 1, commerciële dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en onderwijs als water is toegestaan. Tevens zijn bijbehorende voorzieningen toegestaan. Het bouwen van woningen is mogelijk tot een hoogte van 13 meter voor niet-gestapelde woningen en 16 meter voor gestapelde woningen. Voor overige functie geldt een bouwhoogte van 18 meter en maximale vloeroppervlaktes per functies.

Waarde - Ecologie
De gronden die op de gemeentelijke ecologiekaart voor ecologische waarden staan aangegeven, hebben de dubbelbestemming ‘Waarde – Ecologie’ gekregen. Deze gronden komen, ongeacht de onderliggende bestemming, slechts beperkt voor bebouwing in aanmerking en werken en werkzaamheden zijn aan een omgevingsvergunning verbonden.

Waterstaat - Waterkering
Ter plaatse van de beschermingszone van de aanwezige waterkering is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Hiermee wordt de waterkering beschermd. Bouwen binnen de beschermingszone is uitsluitend toegestaan als advies is gevraagd bij de waterbeheerder. Het belang van de waterkering mag door de bouwactiviteit niet onevenredig worden geschaad.

Algemene regels

Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen, dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijv. ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.

Algemene bouwregels
Dit artikel bevat een aantal algemene bepalingen ten aanzien van het overschrijden van de bouwgrenzen van verschillende bij gebouwen horende elementen zoals galerijen, afdaken en erkers. Tevens is een regeling opgenomen voor ondergronds bouwen.

Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een bepaling opgenomen ten aanzien van het beperken van het toegestane oppervlakte aan verharding ter plaatse van de daarvoor opgenomen aanduiding en er zijn algemene verbodsregels opgenomen ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken.

Algemene afwijkingsregels
In deze regels wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken van de maximum toegestane bouwhoogte en voor het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen voor zover dit voor een praktische uitvoering van het plan noodzakelijk is.

Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden, zoals het overschrijden van bestemmingsgrenzen. Daarnaast is een wijzigingsgebied opgenomen ten behoeve van het opnemen van gedetailleerdere bestemmingen om op deze manier het ontwikkelingsgericht bestemmingsplan te wijzigen in een bestemmingsplan dat gericht is op het beheer.

Algemene procedureregels
In dit artikel is opgenomen welke wettelijke procedures gelden bij afwijking of wijziging van het plan.

Overgangs- en slotregels
In deze regels is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Als laatste is de slotbepaling opgenomen, welke bepaling zowel de titel van het plan als de regels bevat.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte vastgesteld (SVIR). Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiernaar wordt gestreefd middels een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Belangrijk thema in deze structuurvisie is de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Onderhavig bestemmingsplan maakt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk als bedoeld in de Ladder voor duurzame verstedelijking. Toetsing aan de ladder is daarom niet nodig. In paragraaf 3.2 wordt dit nader onderbouwd.

In de SVIR zijn geen regels opgenomen die specifiek op het plangebied van toepassing zijn.

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Gemeenten, provincies en het Rijk worden verplicht om een omgevingsvisie op te stellen vanuit de nieuwe Omgevingswet. Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. Het ontwerp van de NOVI is in juni 2019 verschenen. De NOVI kent onder meer de volgende vier prioriteiten:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Het beleid heeft geen directe doorwerking voor Ackerswoude.

3.2 Provinciaal Beleid

Algemeen
De provincie Zuid-Holland heeft al haar beleid voor de fysieke leefomgeving gebundeld in het provinciale Omgevingsbeleid. Dit Omgevingsbeleid bestaat uit twee kader stellende documenten, de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening, plus verschillende uitvoeringsprogramma’s.

Met het omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkeling en een goede leefomgevingskwaliteit. De provincie zet in de Omgevingsvisie in op veel thema`s welke niet allemaal relevant zijn in het kader van dit bestemmingsplan. De volgende thema`s zijn relevant:

Verstedelijking en wonen
De provincie hecht waarde aan de vestigingswens van haar inwoners en hanteert het uitgangspunt dat woningen daar worden gerealiseerd waar de behoefte zich manifesteert. Het uitgangspunt daarbij is dat de juiste woning op de juiste plek (op het juiste moment) wordt gerealiseerd. Dat gaat allereerst over dat gebouwd wordt naar behoefte. De bouw van nieuwe woningen moet bijdragen aan de bestaande woningvoorraad, de (sub)regionale schaal van de woningmarkt en de lange termijn in ogenschouw nemend. Daarnaast gaat het over woningen zo te bouwen, in samenhang met investeringen in infrastructuur, werklocaties en een aantrekkelijke groenblauwe leefomgeving dat dit bijdraagt aan de maatschappelijke opgaven en transities waar de provincie voor staat. Woningbouw als de enige of primaire oplossing voor de sociaal-economische vitaliteit is in de ogen van de provincie geen duurzame lange termijn strategie.

Differentieer de woningvoorraad
Een aantrekkelijk leef- en vestigingsklimaat biedt mensen keuzevrijheid in woonomgevingen en heeft een woningvoorraad die aansluit op de behoefte.

Ruimtelijke kwaliteit
Op het gebied van wonen zet de provincie in op voldoende (bouwen naar behoefte) en passende woningen voor verschillende doelgroepen, bij voorkeur naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheidt maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie.

Ladder voor duurzame verstedelijking
De ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en het provinciaal beleid. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient een beschrijving te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

In welke gevallen er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is niet concreet vastgelegd. De jurisprudentie geeft op het gebied van woningbouw wel een constante lijn aan. Bouwplannen met minder dan 11 woningen zijn geen stedelijke ontwikkeling. Onderhavig bestemmingsplan maakt een groter aantal nieuwe woningen mogelijk dan 11, maar voorziet ten opzichte van het voorgaande planologische regime niet in een groter planologisch beslag op de ruimte en voorziet niet in een functiewijziging, omdat de gebieden reeds bestemd waren als 'Woongebied' waarbinnen woningen mogen worden gebouwd. Op basis van jurisprudentie (overzichtsuitspraak Raad van State d.d. 28 juni 2017) wordt daarmee niet voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet nodig.

Ook voor de overige thema's voldoet dit bestemmingsplan aan het provinciaal beleid. In Ackerswoude wordt voorzien in passende woningen ten aanzien van de behoefte en er is aandacht besteed aan de ruimtelijke kwaliteit van de wijk.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Toekomstvisie 2040 (2012)

In de Toekomstvisie 'Visie op de toekomst van Pijnacker-Nootdorp', vastgesteld door de gemeenteraad op 26 juni 2012, wordt een eenduidige en consistente koers voor Pijnacker-Nootdorp uitgezet met oog voor de omgeving en de rol van de gemeente. De toekomstvisie laat zien wat voor gemeente Pijnacker-Nootdorp wil zijn, waar zij met haar ontwikkeling heen wil en welke rol zij daarbij pakt.

Pijnacker-Nootdorp wil een herkenbare gemeente zijn in een landelijke omgeving waar de stad nooit ver weg is (visie). Zij wil in de regio een uniek woonmilieu bieden, met het groene buitengebied meerwaarde geven en met duurzame en innovatieve bedrijven – waaronder de glastuinbouw – de economie versterken (missie).

3.3.2 Omgevingsvisie Pijnacker-Nootdorp 2050 - Verbonden met elkaar

De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft een omgevingsvisie opgesteld waarin wordt beschreven hoe Pijnacker-Nootdorp er in 2050 uit zou kunnen zien. Met de nieuwe Omgevingsvisie bereiden ze zich voor op de Omgevingswet die naar verwachting 1 januari 2023 in werking treedt. De omgevingsvisie is binnen deze wet een nieuw instrument waarin de gemeenteraad zijn integrale visie op fysieke leefomgeving voor de lange termijn geeft. De omgevingsvisie gaat over de hele fysieke leefomgeving en is breder dan zijn voorganger: de ruimtelijke structuurvisie. Het gaat niet alleen om thema's als wonen, ruimtelijke ordening, mobiliteit, economie en groen, maar ook om onderwerpen als gezondheid, omgevingsfactoren (milieu), duurzaamheid en veiligheid.

De gemeente onderscheidt vier ontwikkelingslijnen die gezamenlijk richting geven aan de toekomst van de fysieke leefomgeving van Pijnacker-Nootdorp:

  1. 1. Ontwikkelingslijn 1: Onderscheidend groen
  2. 2. Ontwikkelingslijn 2: Karakteristieke woon- en leefomgeving
  3. 3. Ontwikkelingslijn 3: Aantrekkelijk economische vestigingsklimaat voor inwoners en ondernemers
  4. 4. Ontwikkelingslijn 4: Een veerkrachtige leefomgeving voor mensen, planten en dieren

De ontwikkelingslijnen zijn geen keuzemogelijkheden, ze zijn allen even belangrijk en versterken elkaar. Samen geven ze een integraal beeld en richting voor de toekomst voor het gehele grondgebied van de gemeente.

3.3.3 Woonvisie 2020-2030

Op 25 juni 2020 is de Woonvisie Pijnacker-Nootdorp 2020-2030 vastgesteld. De

De woonvisie bestaat uit vier pijlers:

  1. 1. Mooi wonen, prettig leven:
    1. a. Identiteit en kwaliteiten van woonkernen behouden.
    2. b. Bijsturen van kwetsbare woongebieden.
  2. 2. Passende woningen voor onze inwoners:
    1. a. Werken aan betaalbare koop- en huurwoningen.
    2. b. Sturen op het behoud van de sociale voorraad.
    3. c. De doorstroming stimuleren.
    4. d. Een toekomstbestendige woningvoorraad voor senioren.
    5. e. Uitbreiding van de bestaande voorraad.
  3. 3. Duurzaam wonen:
    1. a. Meewerken aan het ontwikkelen van de Regionale Energie Strategie (RES).
    2. b. Het maken van een Energietransitieplan voor Pijnacker-Nootdorp.
  4. 4. Een thuis voor alle doelgroepen:
    1. a. Voor vijf doelgroepen is extra aandacht nodig:
      • vergunninghouders
      • woonwagenbewoners
      • spoedzoekers
      • arbeidsmigranten
      • uitstroom uit de zorg

3.3.4 Nota Uitnodigende Ruimtelijke Ordening (2018)

Op 23 februari 2018 heeft de gemeenteraad integrale ruimtelijke beleidsregels vastgesteld. Deze nota bevat de integrale ruimtelijke beleidsregels voor Pijnacker-Nootdorp. Het is kaderstellend bij het opstellen van bestemmingsplannen. De beleidsregels gaan onder andere over wonen in de kernen en groen en openbare ruimte in de kernen.

Pijnacker-Nootdorp wil in de regio een uniek woonmilieu bieden door in de drie herkenbare kernen een hoge woonkwaliteit te behouden en te versterken. De ligging van iedere kern en de wijze waarop deze is opgezet is en moet onderscheidend ten opzichte van elkaar blijven. Binnen de gemeente wordt gestreefd naar het mogelijk maken van een lokale wooncarrière. Dat betekent dat er voor iedere doelgroep en in iedere prijsklasse woningen beschikbaar zijn.

Na afronding van de geplande groei in wijken als Ackerswoude, Keijzershof en Tuindershof liggen de contouren van kernen vast in het landschap. De gemeente gaat dan de omslag maken van groeigemeente naar beheergemeente en van kwantiteit naar kwaliteit. Dit betekent ook dat de strategische betekenis van de openbare ruimte toeneemt. De gemeente garandeert de basale instandhouding van de openbare ruimte.

Daarbij stelt de gemeente zich niet alleen tot doel om de belangen van verblijfskwaliteit voor jong en oud, ontmoeten, recreëren, bewegen en rust in het oog te houden, maar wil ook de openbare ruimte beter aansluiten op de gevraagde woonmilieus. Openbare ruimte is een kwaliteitsdrager voor de aanpak van kwetsbare wijken. Daarom mag geen verdere druk ontstaan op de kwaliteit en het gebruik van groenvoorzieningen en spelen binnen de rode contouren. Initiatieven in groen en openbare ruimte zullen tegen deze achtergrond en doelstellingen worden bekeken.

3.3.5 Natuur op de Kaart (2017)

Dit is de gemeentelijke beleidsnota voor natuur en biodiversiteit. De nota bevat de uitgangspunten voor het natuurnetwerk binnen de gemeente. Onderdeel is ook een uitvoeringsprogramma voor de periode 2018-2021. De nota richt zich vooral op de natuur in de kernen.

3.3.6 Waterklimaatplan Pijnacker-Nootdorp 2017-2020

Dit beleidsdocument heeft de gemeente samen met het Hoogheemraadschap van Delfland opgesteld. Het bevat de opgave voor de gemeente bij de klimaatverandering, en de maatregelen daarvoor in de komende jaren.

Hoofdstuk 4 Kwaliteit Van De Leefomgeving

4.1 Archeologie En Cultuurhistorie

Archeologie
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. In juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt diverse wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed in Nederland. In de Erfgoedwet staat wat cultureel erfgoed is, hoe Nederland omgaat met roerend cultureel erfgoed, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe Nederland daar toezicht op houdt.

Vanuit de landelijke wetgeving geldt dat ingrepen tot een oppervlakte van 100 m2 op voorhand worden vrijgesteld van de verplichting tot archeologisch onderzoek. Op basis van dezelfde wetgeving mogen gemeentes echter, mits goed onderbouwd, naar boven en naar beneden afwijken van deze grens.

De gemeente Pijnacker-Nootdorp maakt van deze mogelijkheid tot afwijken gebruik. Daartoe heeft zij in 2009 een archeologische beleidskaart vastgesteld voor het gemeentelijk grondgebied. Op die kaart zijn gebieden met een hoge verwachting, middelhoge verwachting en middelhoge/lage verwachting voor het aantreffen van archeologische waarden toegekend. De verschillende verwachtingszones kennen verschillende daaraan gekoppelde vrijstellingsgrenzen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210050-4001_0003.png"

Afbeelding 3 | Medebestemmingen archeologie in het plangebied (bron: Verwachtingskaart, Erfgoed Delft)

In het kader van het bestemmingsplan AckersWoude uit 2009 is er reeds een archeologisch inventariserend veldonderzoek door ARC uitgevoerd (ARC-Rapporten 2004-15, Groningen). De conclusie van het onderzoek is, dat uit de boringen is gebleken dat geen aantoonbare archeologische vindplaatsen in het plangebied aanwezig zijn. Daarom hoeft er verder geen rekening te worden gehouden met archeologische vindplaatsen. Dit onderzoek is ter toetsing voorgelegd aan het vakteam Archeologie van de gemeente Delft en heeft de gevraagde instemming gekregen.

Gelet op het uitgevoerde onderzoek is het niet noodzakelijk om op de verbeelding en in de regels een beschermde regeling op te nemen.

Binnen het gehele bestemmingsplangebied, is te alle tijden de algemene meldingsplicht bij het aantreffen van oudheden van toepassing. Op basis van paragraaf 5.4 van de Erfgoedwet moet iedereen die, anders dan bij het doen van archeologisch onderzoek, iets vindt waarvan hij/zij weet of kan vermoeden dat het een (roerend of onroerend) monument betreft, dit melden bij de minister van OCW (of in deze, bij de gemeente Pijnacker-Nootdorp). Het niet melden van het aantreffen van oudheden is een overtreding van de Erfgoedwet en daarmee een strafbaar feit.

Cultuurhistorie
Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. De Erfgoedwet heeft zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed vervangen waaronder de Monumentenwet 1988. Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het wettelijk verplicht om in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden of monumenten rekening is gehouden.

In het plangebied komen geen monumenten of andere waardevolle cultuurhistorische elementen voor.

4.2 Bedrijven En Milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die planologisch mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere (gevoelige) functies moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Het doel van milieuzonering is om te komen tot een optimale kwaliteit van de leefomgeving.

Milieuzonering is het ruimtelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen bij nieuwe ontwikkelingen. Met de term “milieubelastende activiteiten” worden binnen de VNG-methodiek alle milieubelastende activiteiten bedoeld: niet alleen bedrijven maar ook bijvoorbeeld detailhandel, horeca en maatschappelijke voorzieningen. Met de term “milieugevoelige functies” worden onder meer woningen, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie bedoeld.

Milieuzonering dient twee doelen:

  • Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De VNG doet in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Deze VNG-publicatie legt niet vast wat wel en niet is toegestaan. De publicatie is een hulpmiddel om de afstanden tussen milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen concreet voor een locatie in te vullen (maatwerk).
Het bestemmingsplan is het juridisch-planologisch instrument waarin de gekozen strategie moet worden verklaard. Volgens jurisprudentie dient de plantoelichting ten minste aannemelijk te maken dat ten aanzien van het milieu geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn.

Bouwstenen van milieuzonering

Lijst van bedrijfsactiviteiten (richtafstandenlijst)
De lijst van bedrijfsactiviteiten is een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De lijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Er moet gemotiveerd worden welke Staat van bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt en de toegelaten milieubelastende activiteiten dienen in de juridische regeling van het bestemmingsplan te worden vastgelegd.

Omgevingstype
De VNG-publicatie kent twee omgevingstypen, 1) een rustige woonwijk/rustig buitengebied en 2) een gemengd gebied. Een rustige woonwijk is een woonwijk, ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied. Naast deze omgevingstypen kent de VNG-publicatie ook het omgevingstype gemengd gebied. Dit is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Hieronder vallen ook de lintbebouwing in het buitengebied (met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid) en gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen.
De aan de milieucategorie gerelateerde richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. Zie tabel 1.

Categorie Richtafstand tot rustige woonwijk/ rustig buitengebied
Richtafstand tot gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1000 m 700 m
6 1500 m 1000 m

Tabel 1 - Milieucategorieën en bijbehorende richtafstanden ten opzichte van de verschillende omgevingstypen

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan (dus inclusief vergunningvrij aanbouwen) mogelijk is.

Functiemenging
De term 'gebied met functiemenging' heeft betrekking op een milieuzonering binnen een gebied waar functiemenging voorkomt of wordt beoogd. in de VNG-publicatie is aangegeven kan hier niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De Staat van Bedrijven 'functiemenging' hanteert drie categorieën A, B en C met specifieke criteria:

Categorie A
Activiteiten zodanig weinig milieubelastend dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen woning en bedrijf zijn daarbij toereikend.
Categorie B
Activiteiten kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig gescheiden van woning en andere gevoelige functies.
Categorie C
Activiteiten uit categorie B waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is.

De 'bedrijvenlijst - functiemenging' is niet uitputtend. In de planregels wordt geregeld dat ook bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan, die niet in de lijst zijn opgenomen, maar die naar aard en invloed met bedrijven uit desbetreffende categorie gelijkgesteld kunnen worden. Dit moet wel worden aangetoond met milieutechnisch onderzoek.

Milieuzonering in het plangebied
Het plangebied bestaat uit de woonwijk Ackerswoude. De bestaande situatie wordt vastgelegd en van een ruimtelijke-juridische regeling voorzien en daarmee integraal beheerd. In het plangebied is geen bedrijvigheid aanwezig. Ten noorden van het plangebied ligt het bedrijventerrein De Boezem. Op dit bedrijventerrein zijn hoofdzakelijk bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 toegestaan. Tussen het bedrijventerrein en de woonwijk Ackerswoude is een groene buffer aanwezig waardoor er sprake is van een ruimtelijke scheiding tussen het bedrijventerrein en de woonwijk.

4.3 Bodem

Om het risico uit te sluiten, dat mensen gezondheidsproblemen krijgen als gevolg van een langdurig verblijf op verontreinigde grond, dient aangetoond te worden dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie.

Om de bodem voor langere tijd te willen gebruiken, moeten we de bodem op de juiste manier benutten en beschermen. Naast het beschermen van de milieuhygiënische bodemkwaliteit hecht de gemeente waarde aan de overige functionele bodemkwaliteiten. Onder functionele bodemkwaliteiten wordt verstaan de draagkwaliteit, informatiekwaliteit, regulatiekwaliteit en productiekwaliteit. Deze kwaliteiten hebben onder andere betrekking op cultuurhistorische betekenis, levende bodem, ondergronds bouwen en bodemenergie inclusief geothermie.

Om het gebruik van de ruimte beneden maaiveld duurzaam en optimaal te benutten zal bij ontwikkelingen of activiteiten in de onder- en/of bovengrond rekening moeten worden gehouden met de ruimtelijk ordening van de ondergrond in relatie tot de bovengrond, en vice versa.

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en aantasting van de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming, Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Tevens is bij de realisatie van ruimtelijke plannen vaak grondverzet noodzakelijk. Het tijdelijke opslaan en toepassen van grond en/of baggerspecie en het toepassen van steenachtige bouwstoffen is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden.

Opgemerkt wordt dat op dit moment de wet- en regelgeving in ontwikkeling zijn en binnen de toekomstige omgevingswet zullen worden vormgegeven. De pijlers hierbij zullen gericht zijn op de zorgplicht en het omgevingsplan. Het toekomstige omgevingsplan heeft betrekking op twee soorten regels: algemene regels die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving (bouwwerken, infrastructuur, bodem, lucht en dergelijke) en regels die: 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties' inhouden. In het kader van de omgevingswet is de gemeente bevoegd gezag bodem.

Onderhavig bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er is geen sprake van het toevoegen van gevoelige bestemmingen ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen. Derhalve is in het kader van het opstellen van het plan bodemonderzoek niet noodzakelijk.

Onderzoek en sanerende maateregelen bij toekomstige (her)inrichting of bestemmingswijziging: Bij de (her)inrichting of bestemmingswijziging van een locatie en/of bij grondverzet inclusief het verwijderen van grondgebonden objecten, dient een historisch (bodem)onderzoek conform de vastgestelde norm te worden uitgevoerd om mogelijk bodembedreigende activiteiten te achterhalen (huidige norm: NEN-5725). In het kader van het historisch onderzoek zal minimaal een terreininspectie moeten worden uitgevoerd, een gesprek met de (voormalige) eigenaar/beheerder van de locatie moet plaatsvinden, het raadplegen van historische kaarten, luchtfoto's en landelijk bodemloket, en een bezoek aan het gemeentearchief moet worden gebracht (tenzij geen relevante informatie van de onderzoekslocatie bij de gemeente aanwezig is).

Op basis van de beschikbare historische en/of milieuhygiënische (bodemkwaliteits)gegevens wordt bepaald of asbest-, water- en/of bodemonderzoek dient te worden uitgevoerd conform de geldende vastgestelde onderzoeknormen.

Binnen het gebied zijn (mogelijk) locaties aanwezig, waarvoor in het kader van het Wet bodembescherming op dit moment bekend is en/of in de toekomst wordt vastgesteld, dat het een (mogelijk) 'ernstig geval van bodemverontreiniging' betreft en/of in het verleden is gesaneerd middels een isolatievariant of waar een restverontreiniging is achtergebleven. Voor de aanpak bij (her)inrichting of wijziging in het gebruik van deze locaties dient in het kader van de Wet bodembescherming goedkeuring te zijn verleend door het bevoegd gezag, te weten Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. De gemeente toetst de saneringsvariant van een 'ernstig geval van bodemverontreiniging' in het kader van de Woningwet en de saneringsvariant van een 'niet-ernstige geval van bodemverontreiniging'. Voor de aanpak van gevallen van asbestverontreiniging die vallen onder het Besluit asbestwegen Wms dient een melding te worden verricht bij het bevoegd gezag, te weten Inspectie Leefomgeving en Transport. In het kader van de omgevingswet zal de gemeente het bevoegd gezag bodem(beheer) zijn.

Herbruikbare grond, baggerspecie en/of bouwstof:
Indien tijdens graafwerkzaamheden herbruikbare grond, baggerspecie en/of bouwstof vrijkomt en hergebruikt of afgevoerd gaat worden, is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. In het kader van het Besluit bodemkwaliteit kan het noodzakelijk zijn om aanvullend op het bodemonderzoek een partijkeuring (AP04) uit te laten voeren om van de vrijkomende partij de verwerkings- en/of gebruiksmogelijkheden te kunnen classificeren.'

4.4 Externe Veiligheid

De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving door het beheersen van risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen (zoals het gebruik, de opslag, de productie als het transport). Het beleid is erop gericht te voorkomen dat er dichtbij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Bij nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met risicobronnen in de omgeving.

Inleiding
In deze paragraaf wordt aangegeven op welke wijze de externe veiligheid in beschouwing is genomen bij dit bestemmingsplan. De externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waar door de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten.

Normstelling en beleid

Twee sleutelbegrippen: plaatsgebonden risico en groepsrisico
De risico's bij de externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Waarom worden er twee begrippen gebruikt? Het rijksoverheidsbeleid maakt onderscheid tussen het risico waaraan het individu is blootgesteld en het risico waaraan een groep mensen is blootgesteld. Het gaat om het risico op overlijden. Voor de beoordeling van het risico waaraan het individu is blootgesteld gebruikt men het plaatsgebonden risico. Dit is de maatstaf voor de persoonlijke veiligheid. De maatstaf voor de kans dat een groep van mensen in een keer overlijdt, is het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de overlijdenskans per jaar die op een bepaalde afstand aanwezig is door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hierbij wordt voor de berekening uitgegaan van een fictieve burger. Deze burger is 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op de plaats aanwezig waarvoor het plaatsgebonden risico wordt berekend. Verder zal de burger geen aanstalten maken zich in veiligheid te brengen (vlucht- of schuilgedrag) gedurende de maximaal 30 minuten blootstelling aan het optredende effect. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (de zogeheten risicocontour).

Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is de kans op het overlijden in één keer van een groep mensen (juridisch is de minimum omvang gesteld op 10 doden om van een groepsrisico te kunnen spreken) als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Dit gebied wordt bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1.000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij transportrisico's geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeenkomt met de kans op 10 slachtoffers gelijk aan één op de tienduizend (10-4). De kans op 100 slachtoffers gelijk aan één op de miljoen (10-6) enzovoorts. Bij stationaire risicobronnen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico een factor 10 kleiner ligt. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is geen wettelijke norm, het is bedoeld als een ijkpunt. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico's accepteert. De gemeente is verplicht om voor iedere situatie een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico). Daarbij spelen onder anderen de zelfredzaamheid van bewoners, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol.

Beperkt kwetsbare objecten, kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten

Beperkt Kwetsbare objecten
Onder beperkt kwetsbare objecten worden onder andere verstaan woningen, hotels, restaurants, kantoren, winkels en sport- en kampeerterreinen, voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren. In artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is een definitie opgenomen van een beperkt kwetsbaar object.

Kwetsbare objecten
Kwetsbare objecten zijn onder ander woningen (met uitzondering van verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee per hectare en dienst- of bedrijfswoningen), kantoren met meer dan 1.500 m² bruto vloeroppervlak en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of (een deel van de dag) kwetsbare groepen mensen. De kwetsbare objecten staan gedefinieerd in Bevi artikel 1 sub l. Na inwerkingtreding van het Bevi is de definitie van kwetsbare objecten nog verduidelijkt.

Zeer kwetsbare objecten
Zeer kwetsbare objecten zijn tevens kwetsbare objecten, ze vormen een subcategorie van de categorie kwetsbare objecten uit het Bevi. Zeer kwetsbare objecten zijn objecten waarin mensen verblijven die zichzelf niet goed in veiligheid kunnen brengen, bijvoorbeeld door een geestelijke of lichamelijke beperking. Voorbeelden hiervan zijn: verzorgingstehuizen, ziekenhuizen en kinderdagverblijven.

Waarom onderscheid?
Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is van belang om te bepalen of de PR 10-6 een grenswaarde is of een richtwaarde. De zeer kwetsbare objecten vormen een nieuwe categorie ten opzichte van het Bevi en spelen een rol in de modernisering van het Omgevingsveiligheidsbeleid (Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid).

Besluit externe veiligheid inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen, al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht het bevoegde gezag bij ruimtelijke plannen vanuit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet ruimtelijke ordening (Wro) afstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Het Bevi heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Voor de toepassing van het Bevi wordt een nieuw ruimtelijk besluit (waaronder ook een conserverend bestemmingsplan) gezien als een nieuwe situatie. De Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) geeft uitvoering aan het Bevi.

Plaatsgebonden risico
Het BEVI gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten.
    Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten.
    Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.

Groepsrisico
Bij inrichtingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–7 per jaar en met de kans op een ongeval met 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–9 per jaar;

Wanneer verantwoording groepsrisico
Alleen bij een toename van het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. De verantwoordingsplicht is van toepassing op:

  • De vaststelling van een bestemmingsplan (artikel 3.1 Wro);
  • Inpassingsplan van een project met een provinciaal belang (artikel 3.26, lid 1Wro);
  • Inpassingsplan van een project met een landelijk belang (artikel 3.28, lid 1 Wro);
  • Ontheffing van een voorschrift uit de bouwverordening (artikel 11 Woningwet);
  • Omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, lid, onder c, Wabo, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 of 3, of tweede lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheerverordening wordt afgeweken. De omgevingsvergunning vervangt het projectbesluit uit artikel 3.10 van de Wro.

Basisnet
Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). Aangezien er in Pijnacker-Nootdorp geen sprake is van transport van gevaarlijke stoffen via hoofdwaterwegen en hoofdspoorwegen zal in het planspecifieke deel alleen aandacht worden besteed aan transport van gevaarlijke stoffen via de hoofdwegen.
Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de bebouwde omgeving en de veiligheid van mensen die wonen of verblijven dicht in de buurt van de infrastructuur waar dit vervoer plaatsvindt.
Het Basisnet stelt regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant) en om mensen die dicht bij deze hoofdwegen wonen of verblijven minimaal een bepaald beschermingsniveau te bieden.
Het Basisnet is een heel stelsel van wetten en regels dat op verschillende gebieden haar oorsprong heeft liggen. Vanuit de vervoerskant is er de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs). De Wvgs is in de afgelopen tijd al aangepast aan het Basisnet. De gewijzigde Wvgs (Stb. 2013, nr. 307) is per 1 april 2015 in werking getreden. Voor de ruimtelijke ordeningskant is er het Besluit Externe VeiligheidTransportroutes. Dit besluit vindt haar grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer. Dit besluit vervangt de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en vindt haar grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer. Het Bevt is per 1 april 2015 in werking getreden. In de Regeling Basisnet (Stcrt. 2014, nr. 8242, sinds 1 april 2015 in werking) wordt aangegeven waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling. Het Bevt is ook van toepassing op transportassen die niet onder het basisnet vallen. Het plaatsgebonden risico kan worden berekend of worden bepaald met toepassing van de vuistregels uit de Handleiding risicoanalyse transport (Hart).
In het Basisnet zijn grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico, richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet, kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de basisafstanden in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet. De basisnetafstanden vormen een veiligheidszone hierbinnen mag het plaatsgebonden risico door het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar.
Het gewijzigde Bouwbesluit (Stcrt. 2014, nr. 4057, sinds 1 april 2015 in werking) bevat regels rondom bouwen binnen Plasbrandaandachtsgebieden (PAG). Een PAG is een gebied tot 30 meter vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook (excl. vluchtstrook) waarin, bij realisatie van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.
Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een PAG zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling). Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).

Plaatsgebonden risico
Het Bevt gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten.
    Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten.
    Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.

Groepsrisico
Bij transportroutes geldt vanuit het Bevt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeenkomt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-8 per jaar.

Wanneer verantwoording groepsrisico?
Verantwoording is van toepassing op de volgende besluiten:

  • De vaststelling van een bestemmingsplan (artikel 3.1 Wro);
  • Inpassingsplan van een project met een provinciaal belang (artikel 3.26, lid 1Wro);
  • Inpassingsplan van een project met een landelijk belang (artikel 3.28, lid 1 Wro);
  • Omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, lid, onder c, Wabo, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 of 3, of tweede lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheerverordening wordt afgeweken.

Het Bevt schrijft voor dat voor alle bovenstaande ruimtelijke plannen binnen het invloedsgebied van een transportroute in ieder geval aandacht moet worden geschonken aan:

  1. 1. Mogelijkheden tot voorbereiding van het bestrijden en het beperken van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  2. 2. Zelfredzaamheid ten aanzien van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten.

Hierbij dient niet alleen het invloedsgebied van de maatgevende vervoersklasse (GF3: brandbaar gas) te worden beschouwd, maar ook van overige stoffen die over het wegvak worden vervoerd.

Een ruimtelijke ontwikkeling op een afstand groter dan 200 meter levert echter een geringe bijdrage aan de hoogte van het groepsrisico. Daarom is het niet effectief om in het gebied op een grotere afstand dan 200 meter van een transportroute uitgebreid de mogelijkheden voor ruimtelijke maatregelen te onderzoeken om het groepsrisico te verkleinen.
Alleen wanneer een ruimtelijk plan binnen 200 meter van een transportroute gelegen is, dient een volledige verantwoording afgelegd te worden waarin ook de volgende aspecten worden behandeld:

  1. 3. Dichtheid van personen en de verwachte veranderingen;
  2. 4. Hoogte van het groepsrisico;
  3. 5. Maatregelen ter beperking van het groepsrisico (zowel bronmaatregelen als ruimtelijke maatregelen);
  4. 6. Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen (alternatieve locaties) met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan.

Een volledige verantwoording mag ook achterwege blijven indien kan worden aangetoond dat:

  1. a. het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of;
  2. b. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
  3. c. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden.

Besluit externe veiligheid buisleidingen
Sinds 1984 wordt er getoetst aan circulaire Zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen (1984) en vanaf 1991 ook aan de circulaire Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie. Sinds 1 januari 2011 zijn beide circulaires vervangen door het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling. Vanaf 1 juli 2014 vallen ook de chemicaliënleidingen onder dit besluit. Het Bevb regelt onder meer de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. Het Bevb is gebaseerd op de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en transport. Ook bij buisleidingen geldt dat de hoogte van het groepsrisico en de mate van toename van het groepsrisico bepalen of een volledige verantwoording moet worden opgesteld of dat een beperkte verantwoording volstaat.

Plaatsgebonden risico
Het Bevb gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten.
    Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten.
    Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.

Groepsrisico
Bij buisleidingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeenkomt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-8 per jaar;

Wanneer verantwoording groepsrisico?
De verantwoordingsplicht van het groepsrisico is van toepassing bij de vaststelling van een bestemmingsplan (mede inbegrepen een inpassingsplan), op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten. Echter, ook als de verantwoordingsplicht niet van toepassing is kan in het kader van goede ruimtelijke ordening (artikel 10 Wro) een verantwoording noodzakelijk zijn.

Een volledige verantwoording mag buiten toepassing blijven indien kan worden aangetoond dat:

  1. a. het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of;
  2. b. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
  3. c. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden.

De beperkte verantwoording dient in ieder geval in te gaan op de volgende onderdelen:

  • I. de aanwezige en de te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de buisleiding;
  • II. de omvang van het groepsrisico;
  • III. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  • IV. de mogelijkheden van personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de risicobron om zichzelf in veiligheid te brengen.

Overige voor Pijnacker-Nootdorp relevante besluiten op het gebied van externe veiligheid
Activiteitenbesluit Dit besluit en de bijbehorende regeling zijn de opvolger van een groot aantal AMvB's. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, waaronder veiligheidsafstanden (voor bijvoorbeeld propaantanks, ammoniak koelinstallaties en gasontvangststations) waaraan voldaan moet worden.
Vuurwerkbesluit Dit besluit reguleert de gehele keten rondom vuurwerk. In bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit zijn veiligheidsafstanden tot kwetsbare en geprojecteerde kwetsbare objecten opgenomen. De aan te houden afstand is afhankelijk van het type vuurwerk en de hoeveelheid vuurwerk dat wordt opgeslagen.
De regels voor het vervoer van vuurwerk zijn een uitwerking van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs).

Risicovolle bedrijven binnen/nabij het plangebied

Binnen/nabij het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen met een plaatsgebonden risicocontour buiten de inrichting. Het plangebied ligt ook niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210050-4001_0004.png"

Tabel invloedsgebieden Inrichtingen

Transport gevaarlijke stoffen binnen/nabij het plangebied

Transport gevaarlijke stoffen over rijkswegen
Uit de risicokaart blijkt dat voor de A4 de PR 10-6 contour per wegvak verschilt van 0 tot maximaal 23 meter. De A4 heeft een plasbrandaandachtsgebied. Uit de risicokaart blijkt dat de A12 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. De A12 heeft geen plasbrandaandachtsgebied. Uit de risicokaart blijkt dat de wegvakken van de A13 een PR 10-6 contour hebben die varieert van 6 tot 17 meter. De A13 heeft ook een plasbrandaandachtsgebied. Het plangebied ligt niet binnen deze contouren. Het plangebied ligt ook niet binnen het invloedsgebied van de A4, de A12 of de A13.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210050-4001_0005.png"

Tabel invloedsgebieden Rijkswegen

Transport gevaarlijke stoffen over provinciale wegen
Een klein deel van de N470 is aangewezen als gemeentelijke route voor het transport van gevaarlijke stoffen. Over dit gedeelte wordt voornamelijk LNG vervoerd, naar een locatie op het bedrijvenpark Ruyven. Op basis van de vergunde jaarlijkse doorzet zijn er 260 transportbewegingen te verwachten. Het overige deel van de N470 is niet aangewezen als route transport gevaarlijke stoffen. Er kan incidenteel wel transport van gevaarlijke stoffen plaats vinden, via een ontheffing. Dit zal met name de bevoorrading van (kleine) propaantanks in het buitengebied betreffen. De tankstations binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp verkopen geen LPG, ook ESSO aan de Rijksweg A13 niet.

In de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) is vastgelegd hoe de risico's van transport van gevaarlijke stoffen conform het vigerende beleid geanalyseerd moeten worden. In HART zijn vuistregels opgenomen ten aanzien van de noodzaak om te rekenen aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het gebruik van deze handleiding is verplicht.

De vuistregels uit de HART geven aan dat voor een weg buiten de bebouwde kom (zoals de N470) geldt dat er geen PR-10-6 contour aanwezig is als het aantal tankauto's van de stofcategorie GF3 (propaan, LPG, LNG) lager is dan 500. Voor de N470 binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp zijn geen tellingen beschikbaar, wel voor het deel in Delft (GF3: 75) en in Zoetermeer (GF3: 73). Gezien het feit dat in Pijnacker-Nootdorp geen LPG geleverd wordt maar alleen propaan zal het aantal transporten GF3 op het niet aangewezen deel van de N470 vergelijkbaar of lager zijn. Op het aangewezen deel van de N470 komen daar de transporten LNG bij (260). Opgeteld zal het totaal aantal transporten GF3 beduidend lager zijn dan 500. Daarmee wordt voldaan aan de vuistregels voor het plaatsgebonden risico.

Er is ook gekeken of er voor de N470 sprake is van overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Om dit te bepalen is getoetst of het aantal GF3 transporten onder de drempelwaarden in tabel 1-6 (overschrijding 10% van de oriëntatiewaarde voor wegen buiten de bebouwde kom, eenzijdige bebouwing) en tabel 1-7 (overschrijding 10% van de oriëntatiewaarde voor wegen buiten de bebouwde kom, tweezijdige bebouwing) zit en of met dit plan ook onder deze drempelwaarde wordt gebleven.

Van belang is de afstand tussen de bebouwing en de N470, het aantal personen per hectare en het aantal transporten GF3 over de N470. Ter hoogte van dichte en tweezijdige bebouwing (Emerald en Ruyven) is de afstand tussen de as van de weg en de bebouwing minimaal 30 meter. Hier is ook het aantal transporten het hoogst, vanwege het bevoorraden van het LNG-tankstation op Ruyven: 260. Tabel 1-7 laat zien dat de drempelwaarde voor de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt pas overschreden bij een bevolkingsdichtheid van 90 personen per hectare. Dat is daar niet aan de orde. Elders langs de N470 (zo ook ter hoogte van dit wijzigingsplan) ligt de bebouwing wel dichterbij (mimimaal 15 meter) maar daar is sprake van eenzijdige bebouwing. Hiervoor wordt gekeken naar tabel 1-6. Over dit deel van de N470 wordt alleen sporadisch propaan vervoerd. In combinatie met de lagere bevolkingsdichtheid zal ook hier de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet worden overschreden.

De N470 ligt op ongeveer 1200 meter van het plangebied. Tabellen 1-6 en 1-7 gaan tot een afstand van 200 meter. Overeenkomstig het Bevt (artikel 8, lid 1) en de HART hoeven namelijk geen beperkingen aan het ruimtegebruik van een plan te worden gesteld in een gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. Een berekening van (de toename van) de hoogte van het groepsrisico is dan niet aan de orde.
Een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico is aan de orde indien een plangebied zich bevindt binnen het invloedsgebied van een risicobron. Het invloedsgebied wordt bepaald door de 1% letaliteitsafstand van de stofcategorieën die getransporteerd worden. Voor de N470 geldt vanwege het transport van GF3 een invloedsgebied van 355 meter. Omdat het plangebied niet binnen het invloedsgebied van de N470 ligt hoeft geen berekening of (beperkte) verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.

Gemeentelijke route voor transport gevaarlijke stoffen
Het transport van alle gevaarlijke stoffen rust op een belangrijk basisprincipe: diegene die met een voertuig via de weg gevaarlijke stoffen vervoert is, op grond van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (WVGS), verplicht als zodanig de bebouwde kommen van gemeenten te vermijden. Als het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is ten behoeve van het laden en lossen of omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is, mag de chauffeur van dit basisprincipe afwijken. Op deze manier wordt het transport van gevaarlijke stoffen door de bebouwde kom geminimaliseerd.

De gemeente Pijnacker-Nootdorp beschikt over een aangewezen wegennet voor routeplichtige stoffen op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De route voor gevaarlijk transport is gelegen op bedrijventerrein Ruijven, ligt op ruime afstand (ongeveer 3.500 meter) van het plangebied en vormt dus geen belemmering.

Transport gevaarlijke stoffen over spoor en water
Het spoor (NS Den Haag - Gouda; Randstadrail Den Haag - Rotterdam) wordt niet gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen. Rondom deze spoorbanen bevindt zich daarom geen risicocontour in het kader van externe veiligheid. Er vindt ook geen transport van gevaarlijke stoffen over water plaats.


Buisleidingen binnen/nabij het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210050-4001_0006.png"

Tabel invloedsgebieden Buisleidingen

Aardgas
Het plangebied ligt niet binnen de 1% of de 100% letaliteitsgrens van een hoge druk aardgasleiding. Deze leidingen vormen dan ook geen belemmering in het kader van externe veiligheid.

Brandbare vloeistoffen
Er loopt een brandstofleiding (K2) van Defensie Pijpleidingorganisatie (DPO) door de gemeente Pijnacker-Nootdorp. De PR 10-6 contour ligt op de leiding. De leiding ligt op ruime afstand van het plangebied en vormt daarom geen belemmering.

CO2

Er loopt een CO2-leiding door de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Naar aanleiding van ontwikkelingen nabij dezelfde CO2-leiding in Zoetermeer is in 2007 door RIVM en TNO uitgebreid onderzoek gedaan naar de risico's en effecten van vrijkomend CO2 bij leidingbreuk. Hierbij is door het RIVM geconcludeerd dat de risico's en letale effecten zich niet voordoen buiten een afstand van 4 meter van de buisleiding. VROM onderschrijft dit onderzoek en deze conclusie (brief VROM, datum 24 augustus 2007, kenmerk DGM/EV2007082989). Ook recent onderzoek aan de leiding De CO2 leiding (Tebodin, documentnummer 3413682, 7 april 2014) bevestigt dit. De rapportage van Arcadis “QRA Vervoersknoop Bleizo (1 februari 2016, kenmerk D04011.000122) stelt “De ondergrondse leidingdelen leiden niet tot externe veiligheidsrisico.” De buisleiding ligt ook op ruime afstand van het plangebied en is dan ook geen belemmering in het kader van externe veiligheid.

Conclusie
Alle aspecten van externe veiligheid zijn beschreven en beoordeeld. Er is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH). De VRH heeft per e-mail (17 november 2021, kenmerk 2021101443965) gereageerd. De uitvoering van dit bestemmingsplan leidt niet tot een noemenswaardige toename of afname van bestaande risico's. Op basis hiervan heeft de VRH besloten om in het kader van externe veiligheid geen spcifieke adviezen uit te brengen met betrekking tot dit bestemmingsplan. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling binnen het plangebied.

4.5 Geluid

Geluid kan hinderlijk en schadelijk voor de gezondheid zijn. Zo kunnen hoge geluidsniveaus het gehoor beschadigen. Maar ook verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. In Nederland zijn afspraken gemaakt over wat acceptabele geluidsniveaus zijn en wat niet (de geluidsnormen). Bij ruimtelijke plannen kan akoestisch onderzoek nodig zijn om geluidhinder bij geluidgevoelige objecten (scholen, woningen, etc.) te voorkomen. De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai.

Een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd als een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidzone van een bestaande geluidbron of indien het plan een nieuwe geluidbron mogelijk maakt.

In onderhavig bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt ten opzichte van de geldende plannen. De afweging voor een goed woon- en leefkomaat op het aspect geluid is dan ook al in deze plannen onderzocht/onderbouwd. Ook vinden er geen ontwikkelingen plaats die een geluidsbron vormen. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek is niet nodig.

4.6 Kabels En Leidingen

In het bestemmingsplan worden uitsluitend kabels en leidingen (gas, water, elektra, rioolpersleidingen) opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben, of van belang zijn in het kader van externe veiligheid, beheer of gezondheidsrisico. Voor deze kabels en leidingen geldt een waarborgzone omdat deze wellicht een risico met zich meebrengen. Het gaat hier met name om een verhoogd risico als ze bij werkzaamheden worden geraakt.

In het plangebied zijn geen planologische relevante kabels en leidingen aanwezig.

4.7 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Als het een ruimtelijk project of (te vergunnen) activiteit betreft, waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is, is geen toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit nodig. Beoordeeld moet worden of de ontwikkeling 'Niet In Betekende Mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentraties van diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in de buitenlucht.

Als een project tot een toename voor NO2 en PM10 leidt die lager is dan de NIBM grens van 1,2 µg/m3 hoeft het project niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Vanzelfsprekend moet er wel sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening.

Conform de NSL-monitoringstool 2019 (rekenjaar 2020) bedraagt de luchtkwaliteit in het midden van het plangebied (rekenpunt 15637951, ter plaatse van de Brinkrijk) 18,6 µg/m3 NO2, 17,3 µg/m3 PM10 en 10,2 µg/m3 PM2,5. Daar wordt ruim onder de grenswaarde van de jaargemiddelde concentratie van 40 µg/m3 voor NO2 en PM10 gebleven en onder de grenswaarde van de jaargemiddelde concentratie van 20 µg/m3 voor PM2,5. Ook ter plaatse van de Klapwijkseweg (rekenpunt 15636687), blijven de concentraties van respectievelijk 21,5 µg/m3, 18,4 µg/m3 en 10,8 µg/m3 ver onder de eerder genoemde grenswaarden.

In de regeling NIBM is aangegeven, dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen en één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In onderhavig bestemmingsplan worden geen extra woningen mogelijk gemaakt ten opzichte van de geldende plannen en dus de al geplande woningbouw. Het aantal woningen dat nog gebouwd moet worden in het plangebied bedraagt minder dan 1.500 woningen. Het uitvoeren van een nader luchtkwaliteitsonderzoek is niet nodig. De grenswaarden worden niet overschreden.

4.8 Natuur

De Wet natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. De beschermde flora en fauna mag niet worden verstoord, verjaagd of worden gedood. Voorafgaand aan een ontwikkeling moet worden onderzocht of er beschermde dieren- of plantensoorten in het plangebied leven.

Natura2000-gebieden
In of in de nabijheid van het plangebied zijn geen Natura2000-gebieden gelegen. Het dichtstbij gelegen Natura2000-gebied betreft Meijendel & Berkheide en ligt op een afstand van circa 12 kilometer. Onderhavig bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die - ook gezien de grote afstand - negatieve effecten hebben op de habitattypen in Natura2000-gebieden.

NatuurNetwerk Nederland
In het plangebied zijn geen gebieden aanwezig die deel uitmaken van het NatuurNetwerk Nederland. Ook in de omgeving van het plangebied zijn geen natuurgebieden aanwezig die behoren tot het NatuurNetwerk Nederland.

Ecologie
De groenrand aan de oostzijde en de waterpartijen in de zuidoosthoek van het plangebied zijn ecologisch waardevol. Deze gronden hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie'. De waterpartij in de zuidoosthoek is aangegeven als 'zone water en moeras' op de gemeentelijke ecologiekaart uit 2009. De plannen voor de woonwijk Ackerswoude waren op dat moment nog in ontwikkeling. In het rapport bij de gemeentelijke ecologiekaart is aangegeven dat in het gebied kansen zijn voor het versterken van het ecologische netwerk. Dit heeft zijn uitwerking gevonden in een groenzone met watergang aan de oostzijde van het plangebied, welke de zuidelijke waterpartij met de noordelijke waterpartij (Boezemzoom) verbindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210050-4001_0007.jpg"

Afbeelding 4 | Kaart Ecologische structuur bebouwd gebied Pijnacker (bron: Natuur op de kaart)

4.9 Verkeer En Parkeren

De ontsluiting van de wijk Ackerswoude vindt plaats op de hoofdontsluitingsweg Klapwijkseweg en Vlielandseweg.

De interne stratenstructuur is zodanig ontworpen dat het noordelijk deel van de wijk via de Lange Campen wordt ontsloten en het zuidelijke deel via de Monnikenweg. Door middel van langzwaamverkeersverbindingen zijn de twee delen met elkaar verbonden. Een solitair fietspad in de as van Ackerswoude verbind de wijk direct richting het centrum en de Randstadrailhalte Pijnacker Centrum. In de wijk zelf is een verfijnd fietsnetwerk doordat gebruik gemaakt kan worden van de woonstraten, die in de gehele wijk zijn ingericht als 30 km/h-straten.

Omdat Ackerswoude ingeklemd ligt tussen de Zijdeweg, als oostelijke randweg, en het centrum van Pijnacker worden maatregelen genomen om sluipverkeer te weren. Hiervoor wordt in beide wegen een knip opgenomen. De verschillende woonvelden binnen de wijk zijn daarmee wel onderling te bereiken, maar op deze manier wordt sluipverkeer tegen gegaan. Voor het noordelijk deel van de wijk is middels een verkeersbesluit in 2019 de knip in de Lange Campen bekrachtigd. Voor de Monnikenweg is dit nog niet het geval. Om doorgaand verkeer door het zuidelijk deel van het plangebied tegen te gaan dient een barrière voor gemotoriseerd verkeer te worden aangebracht in de Monnikenweg. De planning (zomer 2021) is dat na verkeerstellingen het verkeersbesluit hierover in 2022 in procedure wordt gebracht. De barrière kan vormgegeven worden door een 'harde' knip (afsluiting) of inrichtingsmaatregelen om doorgaand verkeer te weren. Hierdoor krijgt de Monnikenweg, gelijk de Lange Campen, een verkeersluw karakter en wordt hij alleen gebruikt voor de ontsluiting van het plangebied. De weg kan dan ingericht worden als erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/h. Hierdoor neemt de woon- en leefkwaliteit binnen het gebied niet af en vraagt de Monnikenweg relatief weinig ruimte voor het wegprofiel.

Het parkeren vindt bij vrijstaande woningen en twee-onder-één-kapwoningen hoofdzakelijk op eigen terrein plaats. Voor de bewoners van rijwoningen is voorzien in parkeerhofjes achter de woningen. Aan de voorzijde is voorzien in parkeergelegenheid door middel van langsparkeren.

4.10 Water

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht. Beschreven moet worden op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan. Voorkomen moet worden dat ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, etc., te voorkomen.

Waterklimaatplan Pijnacker-Nootdorp 2017-2020
Het beleidsdocument 'Waterklimaatplan Pijnacker-Nootdorp 2017-2020 heeft de gemeente samen met het Hoogheemraadschap van Delfland opgesteld. Het bevat de opgave voor de gemeente bij de klimaatverandering, en de maatregelen daarvoor in de komende jaren. Voor de wijk Ackerswoude zijn geen knelpunten of maatregelen aangegeven. Wel zijn de volgende twee kansrijke maatregelen aangeduid ter plaatse van de Klapwijkseweg:

  • Het Oude Kerkpad: extra verbinding onder RandstadRail.
  • Oost- en Westlaan: herstructurering van het watersysteem.

Veiligheid en waterkeringen
Ten noorden van het plangebied is een regionale waterkering gelegen. De bijbehorende beschermingszone valt deels binnen de begrenzing van het plangebied. Ter plaatse is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Voor de werkzaamheden die uitgevoerd worden en voor werken die binnen de zonering van de waterkering aangelegd worden, is over het algemeen een watervergunning nodig. De definitieve uitwerking moet daarbij voldoen aan de criteria, die het Hoogheemraadschap van Delfland stelt, en wordt nader met het Hoogheemraadschap van Delfland afgestemd.

Voorkomen van wateroverlast

Waterstructuur Ackerswoude
Voor de ontwikkeling van de wijk Ackerswoude is in 2014 een hydraulische toets uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn vastgelegd in het rapport Waterstructuur Ackerswoude. Deze is als Bijlage 1 bij de regels van dit bestemmingsplan gevoegd. De toets is uitgevoerd ter onderbouwing van de watertoets. Kortheidshalve wordt dan ook verwezen naar dit rapport in Bijlage 1 bij de regels.

Hoofdwatergangen
In het plangebied zijn meerdere hoofdwatergangen aanwezig. Deze watergangen zijn als 'Water' bestemd. Het gaat om de hoofdwatergangen in het noorden en zuiden van het plangebied. Deze watergangen dienen onder andere voor het doorvoeren van water vanuit het oosten naar het westen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000210050-4001_0008.png"

Afbeelding 5 | Uitsnede Legger hoogheemraadschap van Delfland

Waterberging
In het plangebied zijn twee waterpartijen aanwezig die voorzien in de waterberging van de woonwijk. Diverse watergangen zijn hierop aangesloten. Ook maakt een deel van deze waterpartijen deel uit van ecologische verbindingszones.

In augustus 2021 zijn afspraken tussen het Hoogheemraadschap van Delfland en de gemeente Pijnacker-Nootdorp omtrent de watercompensatie vastgelegd. In het raamplan is destijds de wateropgave vastgelegd van 13% oppervlaktewater. In het bestemmingsplan Ackerswoude uit 2014 was een norm opgenomen van 324 m3/ha. Met de wateropgave van 13% kon echter niet voldaan worden aan de norm van 324 m3/ha. Om dit verschil op te vangen is afgesproken om de peilstijging te vergroten van 20 cm naar 23 cm ove rde hele Oude Polder van Pijnacker. De peilstijging met 3 cm is mogelijk zonder overlast te veroorzaken in het betreffende peilvlak doordat de gemeente lage plekken heeft verhoogd. Met de peilstijdig onstaat er 6.104 m3 extra waterberging. Hiermee wordt het tekort vanuit Ackerswoude (1.027 m3) ruimschoots gecompenseerd en daarmee is voldaan aan de waterberging voor heel Ackerswoude. Daarnaast mag het overschot van de "overige m3" niet nog een keer worden ingezet voor een mogelijk ander tekort in Pijnacker. De afspraken zijn in overleg met Delfland in een brief van 17-08-2021 vastgelegd.

Kunstwerken
Voor de aanwezige kunstwerken binnen het plangebied zijn in het rapport 'Waterstructuur Ackerswoude' uitgangspunten opgenomen ten aanzien van de ontwerpafmetingen, de diepte en minimale afmeting van de duikers.

Grondwater en voorkomen zoetwatertekort
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zeekleigrond. Er is sprake van grondwatertrap IV. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op meer dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,8 en 1,2 m beneden maaiveld. Delfland adviseert om rekening te houden met een drooglegging van 1,2 m, met een minimum van 1,0 m. Bij de ontwikkeling van de woonwijk Ackerswoude is een minimale drooglegging van 1,00 als uitgangspunt gehanteerd.

Watersysteemkwaliteit en ecologie
In Ackerswoude zijn natuurvriendelijke oevers toegepast. De waterpartij in de zuidoosthoek is aangegeven als 'zone water en moeras' op de gemeentelijke ecologiekaart uit 2009. Tevens zijn met de ontwikkeling de ecologische verbindingen uitgebreid. Aan de oostzijde van het plangebied is een groenzone met een watergang gerealiseerd die de zuidelijke waterpartij met de noordelijke waterpartij (Boezemzoom) verbindt. Dit heeft een positieve invloed op de waterkwaliteit van het oppervlaktewater.

Gezuiverd afvalwater
Het Gemeentelijke Rioleringsplan (GRP) beschrijft hoe de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Vanauit het Netwerk Afvalwaterketen Delfland is een gezamenlijke GRP opgesteld (2018-2021).

De gemeente hanteert de volgende tritsen voor de omvang van hemelwater:

  • waterkwantiteit: vasthouden, bergen, afvoeren;
  • waterkwaliteit: schoonhouden, scheiden, schoonmaken.

In lijn met deze voorkeursvolgorde voor verwerking van hemelwater streeft de gemeente bij nieuwbouw naar een volledig gescheiden inzameling en verwerking van afval- en hemelwater, zolang de lokale situatie dit toelaat.

  1. 1. zoveel mogelijk verwerken hemelwater op eigen terrein;
  2. 2. hemelwater waar mogelijk terugbrengen in het watersysteem, in de bodem, óf in de riolering;
  3. 3. overtollig hemelwater gescheiden aanleveren van het vuilwater.

4.11 Milieu Effect Rapportage

In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn diverse activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Hierbij moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden geldt een m.e.r.-plicht.

In onderdeel D is per activiteit de drempelwaarde benoemd. Als een activiteit voorkomt in onderdeel D en boven de drempelwaarde komt, geldt voor het te nemen besluit een m.e.r.-beoordelingsplicht. Indien er activiteiten plaatsvinden die in onderdeel D zijn opgenomen, maar onder de drempelwaarde blijven, dient er nagegaan te worden of het project grote milieugevolgen heeft. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r..

De hoofdcriteria waaraan getoetst moet worden zijn: kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect. Het bevoegd gezag dient vervolgens voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een besluit te nemen of er een MER moet worden opgesteld. De grondslag hiervoor is een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe activiteiten (ten opzichte van de geldende plannen) mogelijk die genoemd zijn in onderdeel D van het Besluit m.e.r.. Een beoordeling of besluit is dan ook niet benodigd.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Voor bouwplannen zoals die zijn aangewezen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt. Van de verplichting een exploitatieplan vast te stellen kan onder andere worden afgeweken als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door een anterieure overeenkomst of doordat de verplicht te verhalen kosten zijn verdisconteerd in de grondprijs.

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het vastleggen van verleende omgevingsvergunningen voor woningen. De vergunningen zijn verleend op basis van regels van de onderliggende bestemmingsplannen. Voor de delen waarvoor nog geen vergunningen zijn verleend is de geldende bestemming (Woongebied) overgenomen. Onderhavig bestemmingsplan maakt geen nieuwe woningen of andere bouwplannen mogelijk ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve niet aan de orde.

Het gebied Ackerswoude wordt in kleine delen ontwikkeld. Voor de gehele ontwikkeling is een globale grondexploitatieraming opgesteld. De kosten hiervoor zijn opgenomen in de gemeentelijke begroting. Per half jaar wordt de stand van zaken opgemaakt en wordt bekeken in hoeverre de begroting hierop moet worden aangepast.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

5.2.1 Vooroverleg

Vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is voor dit plan van toepassing. In het kader van dit bestuurlijke vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan in ieder geval toegezonden aan de provincie, het waterschap en de veiligheidsregio. De ingekomen overlegreacties zijn samengevat en voorzien van een antwoord in de Nota inspraak en overleg. Deze nota is als bijlage x bij deze toelichting gevoegd.

5.2.2 Inspraak voorontwerpbestemmingsplan

Conform de Wet ruimtelijke ordening is het niet verplicht om een inspraakprocedure te volgen. De gemeente is vrij om toch inspraak te verlenen. Het voorontwerpbestemmingsplan is zes weken ter inzage gelegd. Een ieder is in de gelegenheid gesteld een inspraakreactie in te dienen. De ingekomen inspraakreacties zijn samengevat en voorzien van een antwoord in de Nota inspraak en overleg. Deze nota is als bijlage x bij deze toelichting gevoegd.

5.2.3 Ter inzage legging ontwerpbestemmingsplan

Gelet op het bepaalde in artikel 3.8 Wro in combinatie met afdeling 3.4 Awb is het ontwerpbestemmingsplan, na voorafgaande bekendmaking, gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Een ieder is in de gelegenheid gesteld zijn of haar zienswijze mondeling of schriftelijk kenbaar te maken bij de gemeenteraad. De ingekomen zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een antwoord in de Nota van beantwoording zienswijzen. Deze nota is als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd. Vaststelling van het bestemmingsplan, al dan niet in gewijzigde vorm, gebeurt met inachtneming van de ingediende zienswijzen.

Bijlage 1 Waterstructuur Ackerswoude

Bijlage 1 Waterstructuur Ackerswoude

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Nota Van Beantwoording Inspraak- En Vooroverlegreacties

Bijlage 1 Nota van beantwoording inspraak- en vooroverlegreacties

Bijlage 2 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 2 Nota van beantwoording zienswijzen