KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer - Wegverkeer
Artikel 5 Leiding - Water
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 Plangebied
1.3 Doel
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Project
2.1 Beschrijving Project
2.2 Juridische Regeling
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Kwaliteit Van De Leefomgeving
4.1 Inleiding
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
4.4 Bodem
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Geluid
4.7 Kabels En Leidingen
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Natuur
4.10 Verkeer En Parkeren
4.11 Water
4.12 Milieu Effect Rapportage
4.13 Conclusie
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Financiële Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Verkennend- En Nader Bodemonderzoek
Bijlage 3 Stikstofberekening
Bijlage 4 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 5 Watersleutelberekening
Bijlage 6 Nota Beantwoording Zienswijzen Incl Staat Van Wijzigingen

Kruispunt Katwijkerlaan/Nieuwkoopseweg/Vlielandseweg

Bestemmingsplan - Gemeente Pijnacker-Nootdorp

Vastgesteld op 30-03-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan Kruispunt Katwijkerlaan/Nieuwkoopseweg/Vlielandseweg met identificatienummer NL.IMRO.1926.bp000220138-4001 van de gemeente Pijnacker-Nootdorp

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 ander bouwwerk

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.6 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.8 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.9 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.10 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.11 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.12 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.13 bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.14 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.15 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.16 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.17 gebruiksfunctie

Gedeelten van een of meer bouwwerken die dezelfde gebruiksbestemming hebben en die tezamen een gebruikseenheid vormen;

1.18 gebruiksgebied

Vrij indeelbaar gedeelte van een gebruiksfunctie waar voor de gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten plaatsvinden, dat bestaat uit een of meer op dezelfde bouwlaag gelegen ruimten gelegen in een brandcompartiment die niet door een dragende scheidingsconstructie van elkaar zijn gescheiden en die geen toiletruimte, badruimte, technische ruimte of verkeersruimte zijn, tenzij die ruimte zelf een functieruimte is.

1.19 hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.20 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de distributie van gas, water, warmte, elektra en de telecommunicatie.

1.21 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.22 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.23 scootsafe

Bouwwerk voor de stalling van een scootmobiel of daarmee vergelijkbaar hulpmiddel voor mensen met een beperking.

1.24 straatmeubilair

Alle bij het openbaar gebied behorende en ten dienste van dat gebied en aangrenzende bestemmingen staande bouwwerken, zoals verkeersgeleiders, verkeers-, verwijs- en informatieborden, lichtmasten, zitbanken en bloembakken, abri's, beeldende kunstwerken, speeltoestellen en -objecten, draagconstructies voor reclame, kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen (waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen), onder en bovengrondse afvalinzamelingsvoorzieningen, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen, regelinstallaties, geluidwerende voorzieningen en fietsenstallingen en -rekken.

1.25 verbeelding

De visuele weergave van een bestemmingsplan. Onder het begrip 'verbeelding' wordt zowel de analoge als de digitale wijze verstaan.

1.26 verblijfsgebied

Gebruiksgebied of een gedeelte daarvan voor het verblijven van personen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

  1. a. boven peil, tussen de buitenwerkse gevelvlakken, harten van scheidsmuren en buitenwerkse dakvlakken, met inbegrip van erkers en met inbegrip van dakkapellen.
  2. b. In geval van een gebouw waarvan de hoofdtoegang is gelegen in het talud of op de kruin van een dijk, wordt de ruimte onder peil doch boven het maaiveld van het laagst gelegen aansluitende terrein meegerekend. Voor zover een kelder geheel of gedeeltelijk is gelegen onder peil doch boven het maaiveld van het laagst gelegen aansluitende terrein, moet de gehele kelder meegerekend worden bij de inhoud van een gebouw.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de hoogte van een windturbine

Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen- en speelvoorzieningen;
  2. b. fiets- en voetpaden, in- en uitritten en andere, ondergeschikte verhardingen,
  3. c. nutsvoorzieningen;
  4. d. straatmeubilair;
  5. e. bij deze bestemming behorende overige voorzieningen zoals watergangen en -partijen, bruggen en duikers.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Verkeer - Wegverkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, met de daarbij behorende in- en uitvoegstroken, in- en uitritten, voetpaden, fietsstroken en -paden, parkeerstroken en -voorzieningen, opstelstroken, bushaltes en andere verhardingen;
  2. b. bermen en andere groenvoorzieningen;
  3. c. bij binnen aangrenzende bestemmingen toegestane horecabedrijven behorende terrassen;
  4. d. nutsvoorzieningen;
  5. e. straatmeubilair;
  6. f. bij deze bestemming behorende overige voorzieningen zoals watergangen, bruggen en duikers, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Leiding - Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding-Water' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoofdwatertransportleiding met een belemmeringenstrook van 5 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding.

5.2 Voorrangsbepaling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt voor zover de op de verbeelding weergegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, dat de dubbelbestemming 'Leiding – Water' voorrang krijgt.

5.3 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in lid 5.1 mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bedoelde leiding(en) worden gebouwd. Overige gebouwen en andere bouwwerken zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden als bedoeld in lid 5.1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  1. a. het aanbrengen en rooien van hoogopgaand en/of diepwortelende beplantingen en bomen;
  2. b. het aanleggen en verharden van wegen of paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  4. d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  5. e. het permanent opslaan van goederen;
  6. f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

Artikel 6 Waterstaat - Waterkering

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterkering en waterhuishouding, met de daarbij behorende voorzieningen.

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand tot enige grens van bouwwerken, die rechtens, in overeenstemming met het bepaalde in de ter zake geldende wet- en regelgeving tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik van gronden, gebouwen , bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en het uitoefenen van prostitutie;
  2. b. het gebruik van gebouwen, bouwwerken en onderkomens als belhuis;
  3. c. het gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
  4. d. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten,
  5. e. het gebruik van (aangebouwde) bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning in afwijking van het plan verlenen:

  1. a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers, gemalen en transformatorhuisjes, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m en de oppervlakte niet meer dan 30 m² mag bedragen;
  2. b. de bouw van geluidwerende voorzieningen, met een maximale hoogte van 6 m, indien zulks in het kader van de uitvoering van de Wet geluidhinder noodzakelijk is;
  3. c. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van grens of richting van wegen en paden en ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

11.1 Algemene wijzigingen

Burgemeester en wethouders kunnen de ligging van grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en van aanduidingen zodanig wijzigen, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij met niet meer dan 10 m worden verschoven.

Artikel 12 Algemene Procedureregels

In de gevallen dat in deze regels toepassing van deze procedurebepalingen is voorgeschreven, gelden de volgende bepalingen:

  1. a. het ontwerpbesluit omtrent nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende zes weken voor een ieder ter inzage;
  2. b. het bevoegd gezag maakt de terinzagelegging vooraf bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de gebruikelijke wijze;
  3. c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid van belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit naar voren te brengen bij het bevoegd gezag;
  4. d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolg van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van omgevingsvergunningen voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken, dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ' Kruispunt Katwijkerlaan/Nieuwkoopseweg/Vlielandseweg'

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De herinrichting van het kruispunt Vlielandseweg/Katwijkerlaan/Nieuwkoopseweg maakt deel uit van het project Herstructurering Katwijkerlaan fase 1. In dit deelproject wordt het kruispunt Vlielandseweg/Katwijkerlaan/Nieuwkoopseweg heringericht waardoor een verbeterd en verkeersveilig kruispunt gerealiseerd wordt. Langs de Boezem zal een nieuwe damwand worden geplaatst voor de bestaande damwand.

Het kruispunt is gelegen binnen de begrenzing van diverse bestemmingsplannen en bestemmingen. Gezien het ontwerp van de herinrichting is de aanleg van een fietspad en groene inrichting gepland over gronden met een woonbestemming. Verder komt als gevolg van de plaatsing van de nieuwe damwand de berm van de Vlielandseweg te liggen in de waterbestemming van de Boezem. Dit vormt de voornaamste strijdigheid en tevens aanleiding om door middel van een nieuw (postzegel)bestemmingsplan de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Plangebied

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt aan de noordzijde van de kern Pijnacker en omvat het kruispunt tussen de Nieuwkoopseweg, Vlielandseweg en de Katwijkerlaan en (een deel van) de gronden aan de Nieuwkoopseweg 2A en Katwijkerlaan 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000220138-4001_0001.png"

Afbeelding 1 | Luchtfoto met plangrens (bron: PDOK, bewerking Juust)

1.3 Doel

Het doel van dit bestemmingsplan is het voorgenomen plan planologisch mogelijk te maken. Het vaststellen van dit bestemmingsplan vormt de basis om met eventuele omgevingsvergunningen de uitvoering van het plan mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit deze toelichting, regels en een verbeelding. Deze toelichting bestaat naast dit inleidende hoofdstuk uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt het initiatief toegelicht en de daarbij horende juridische regeling. Hoofdstuk 3 beschrijft het geldende beleidskader. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de verschillende omgevingsaspecten beoordeeld. In hoofdstuk 5 wordt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Het Project

2.1 Beschrijving Project

2.1.1 Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit het kruispunt van de Nieuwkoopseweg, deel van de Vlielandseweg en de Katwijkerlaan en (een deel van) de gronden aan de Nieuwkoopseweg 2A en Katwijkerlaan 3 (zie afbeelding 2).

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000220138-4001_0002.png"

Afbeelding 2 | Huidige situatie plangebied ter hoogte van Katwijkerlaan 3 (bron: Google Maps)

De Vlielandseweg en het kruispunt zijn gelegen aan de noordzijde van de kern Pijnacker. Aan de noordzijde van het kruispunt ligt het perceel van de te slopen woning aan de Katwijkerlaan 3. Dit perceel wordt bij de herinrichting van het kruispunt.

2.1.2 Toekomstige situatie

In de nieuwe situatie zal door de herinrichting van het kruispunt het perceel van de te slopen woning aan de Katwijkerlaan 3 en een kleine spie van het gemeentelijke perceel naast Katwijkerlaan 3 (kadastraal sectie A nr 1222) van de Nieuwkoopseweg deel uitmaken van het kruispunt. Daarnaast wordt een deel van de watergang betrokken in het plan vanwege de plaatsing van een nieuwe stalen damwand aan de oost- en zuidzijde van de Vlielandseweg en de Katwijkerlaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000220138-4001_0003.png"

Afbeelding 3 | Toekomstige situatie plangebied (bron: Gemeente Pijnacker-Nootdorp)

2.2 Juridische Regeling

2.2.1 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Boezem & Boezemvaart', 'Duurzame Glastuinbouwgebieden', 'Katwijk en Nieuwkoop' en 'Vlielandseweg 2013' van de gemeente Pijnacker-Nootdorp.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000220138-4001_0004.png"

Afbeelding 4 | Uitsnede geldend bestemmingsplannen (bron: ruimtelijkeplannen.nl, bewerking: Juust)

Het bestemmingsplan 'Boezem & Boezemvaart' is op 27 november 2008 door de gemeenteraad vastgesteld. De gronden binnen het plangebied zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor 'Water'. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor de aanleg en instandhouding van water met een natuurfunctie en natuurlijke oevers en groenvoorzieningen. Op deze gronden mogen uitsluitend bij de bestemming behorende andere bouwwerken, zoals duikers, bruggen, kademuren, beschoeiingen en bij aangrenzende wegen behorende andere bouwwerken worden gebouwd. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 4'. Het herinrichten van het kruispunt en de plaatsing van een damwand is niet mogelijk op grond van de huidige bestemming.

Het bestemmingsplan 'Duurzame Glastuinbouwgebieden' is op 24 februari 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De gronden binnen het plangebied zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor 'Verkeer – Wegverkeer - 3'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Er is geen strijdigheid met dit bestemmingsplan. Vanwege de leesbaarheid en duidelijkheid van het bestemmingsplan is er wel voor gekozen de grens van het plangebied gelijk te stellen met de werkgrens voor het nemen van de maatregelen en dus ook het deel van het plangebied waar geen strijdigheid is met het geldende bestemmingsplan op te nemen in het nieuwe bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan 'Katwijk en Nieuwkoop' is op 1 juni 2017 door de gemeenteraad vastgesteld. De gronden binnen het plangebied zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor 'Wonen', 'Agrarisch - Glastuinbouw' en 'Verkeersdoeleinden'. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen 'Leiding - Water' en 'Waarde – Archeologie 1'. De gronden bestemd voor 'Wonen' (Katwijkerlaan 3), al dan niet in combinatie met een aan-huis gebonden beroep en/of bedrijf aan huis en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals al dan niet gebouwde parkeervoorzieningen, erven, tuinen, (dak)terrassen en binnenplaatsen. De gronden bestemd voor 'Agrarisch - Glastuinbouw' zijn bestemd voor glastuinbouwbedrijven, greenportversterkende bedrijven, watergangen en waterpartijen, groenvoorzieningen, en bij een en ander behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen. Het herinrichten van het kruispunt is niet mogelijk op grond van de huidige bestemmingen. Er is geen strijdigheid met de bestemming 'Verkeersdoeleinden'.

Het bestemmingsplan 'Vlielandseweg 2013' is op 13 februari 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. De gronden binnen het plangebied zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor 'Verkeer-Wegverkeer'. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 1' en 'Waterstaat - Waterkering'. Er is geen strijdigheid met dit bestemmingsplan. Vanwege de leesbaarheid en duidelijkheid van het bestemmingsplan is er wel voor gekozen de grens van het plangebied gelijk te stellen met de werkgrens voor het nemen van de maatregelen en dus ook het deel van het plangebied waar geen strijdigheid is met het geldende bestemmingsplan op te nemen in het nieuwe bestemmingsplan.

2.2.2 Planuitwerking

Voor de uitwerking van dit bestemmingsplan wordt aangesloten bij de standaardregels 'stedelijk gebied gemeente Pijnacker-Nootdorp'. De gehele inrichting van het plangebied krijgt de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' en een klein deel, ter hoogte van Katwijkerlaan 3, de bestemming 'Groen'.

2.2.3 Juridische planbeschrijving

In de Wet ruimtelijke ordening met bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening heeft het bestemmingsplan een belangrijke rol als normstellend instrument voor het ruimtelijk beleid van de gemeente, provincies en het rijk,. In de ministeriële 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening' hierna (Rsro) is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP 2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen, die tot doel heeft om te komen tot een geüniformeerde en gestandaardiseerde opzet van bestemmingsplannen in Nederland. Deze methodiek is onverkort gevolgd. Het bestemmingsplan is daarbij tevens digitaal vervaardigd en is daarom ook digitaal raadpleegbaar via internet.

Naast het feit dat de bestemmingen, aanduidingen en weergave van de verbeelding gestandaardiseerd zijn, vloeit de redactie van de regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti dubbeltelbepaling rechtstreeks voort uit het Besluit ruimtelijke ordening. De beleidsmatige inhoud van het bestemmingsplan is niet gestandaardiseerd. De gemeente behoudt haar vrijheid ten aanzien van de inhoud en vormgeving aangaande de toelichting.

Verbeelding

De verbeelding geeft de bestemmingen weer. Binnen de bestemmingsvlakken kunnen bouwvlakken, bouw-, gebieds-, functie-, en maatvoeringsaanduidingen aangegeven worden, waarbinnen een aantal specifieke bouwregels en functies kunnen worden aangegeven. Deze hebben juridische betekenis, omdat daar in de regels naar wordt verwezen. De topografische ondergrond die gebruikt is als basis voor de verbeelding heeft geen juridische status.

Regels

Algemeen

De regels bevatten bepalingen over het gebruik van de gronden, over de toegelaten bebouwing en bepalingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De regels zijn, conform de wettelijk verplicht gestelde SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

- Hoofdstuk 1 Inleidende regels

- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

- Hoofdstuk 3 Algemene regels

- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Inleidende regels

Begripsbepalingen en Wijze van meten

De inleidende regels omvatten de begripsbepalingen en de bepalingen omtrent de wijze van meten. De begripsbepalingen geven de definities over de in de regels gehanteerde begrippen met betrekking tot bouwen en functies. De wijze van meten geeft uitsluitsel over de wijze waarop afstanden, hoogtes, oppervlakte etc. moeten worden gemeten.

Bestemmingsregels

Groen
Binnen het plangebied is een klein deel bestemd tot 'Groen'. Behalve voor beplantingen zijn de gronden ook bestemd voor groen- en speelvoorzieningen, watergangen en -partijen, fiets- en voetpaden, parkeerplaatsen, in- en uitritten en andere, ondergeschikte verhardingen.

Verkeer - Wegverkeer
Ter plaatse van de doorgaande weg Vlielandseweg en Katwijkerlaan is de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' opgenomen. De voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, met de daarbij behorende in- en uitvoegstroken, in- en uitritten, voetpaden, fietsstroken en -paden, parkeerstroken en -voorzieningen, opstelstroken, bushaltes en andere verhardingen en bermen en andere groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, straatmeubilair en watergangen. Binnen de bestemming mogen gebouwen in beperkte vorm worden gebouwd en andere bouwwerken voor onder andere nutsvoorzieningen.

Waterstaat-Waterkering
De voor 'Waterstaat – Waterkering' aangewezen gronden zijn naast de overige daaraan gegeven bestemmingen primair bestemd voor de kering van water alsmede primaire waterkeringen. Er mogen, na overleg met de waterbeheerder, slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde van geringe omvang worden gebouwd. Daarnaast is een aanlegvergunningenstelsel van toepassing op activiteiten met effect op de waterkeringen.

Waarde – Archeologie 1
Op basis van het archeologisch beleid van de gemeente zijn aan het plangebied dubbelbestemmingen toegekend. Met deze dubbelbestemmingen wordt geregeld dat er uitsluitend werken en werkzaamheden uitgevoerd mogen worden, nadat is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast. Binnen het plangebied is er sprake van een archeologische verwachtingswaarde, waarbij verstoringsoppervlaktes en -dieptes gelden wanneer archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden.

Leiding – Water
In het plangebied zijn meerdere transportleidingen gelegen. Een transportleiding is 400 mm en groter. Deze leidingen moeten opgenomen worden in het bestemmingsplan. De bestaande 400 mm transportleiding in de Katwijkerlaan gaan wordt vervangen voor een 300 mm leiding. Deze hoeft dus niet meer in het nieuwe bestemmingsplan te worden opgenomen. De bestaande 450 mm transportleiding in de Nieuwkoopseweg wordt vervangen en blijft 450 mm. Deze moet dus worden opgenomen in het bestemmingsplan. De beschermingszone is links en rechts 5,0 m uit het hart van de leiding. Deze beschermingszone is gekoppeld aan een regeling die bodemingrepen of het bouwen van gebouwen/bouwwerken niet zonder meer toestaan. Bodemingrepen (zoals graven, planten van bomen, boren etc.) en het bouwen is alleen mogelijk door een afwijkingsprocedure.

Algemene regels

Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen, dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijv. ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.

Algemene bouwregels
Dit artikel bevat een aantal algemene bepalingen ten aanzien van het overschrijden van de bouwgrenzen van verschillende bij gebouwen horende elementen zoals galerijen, afdaken en erkers. Tevens is een regeling opgenomen die waarborgt dat er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid bij nieuwbouw.

Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken.

Algemene afwijkingsregels
In deze regels wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken van de maximum toegestane bouwhoogte en voor het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen voor zover dit voor een praktische uitvoering van het plan noodzakelijk is.

Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden, zoals het overschrijden van bestemmingsgrenzen.

Algemene procedureregels

Indien er sprake is van toepassing van een omgevingsvergunning die onderdeel uitmaakt van het plan, is er een procedure vastgesteld. Deze is opgenomen in dit artikel.

Overgangs- en slotregels

In deze regels is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Als laatste is de slotbepaling opgenomen, welke bepaling zowel de titel van het plan als de regels bevat.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan grote opgaven waardoor Nederland de komende 30 jaar verandert. In de NOVI wordt aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 de langetermijnvisie in beeld gebracht. Het Rijk wil sturen op de nationale belangen. De inzet van het Rijk is samengevat in vier prioriteiten:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dit houdt in dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

De beleidsdoorwerking van de NOVI vindt plaats door middel van wet- en regelgeving, NOVI-gebieden, Gebiedsagenda's Grote Wateren en de Omgevingsagenda's. Het beleid heeft derhalve geen directe doorwerking voor dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan sluit wel aan bij prioriteit 'sterke en gezonde steden en regio's.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De omgevingsvisie, een beleidsstuk op nationaal niveau, heeft slechts een bindende werking voor het Rijk, de overheid op nationaal niveau, zelf. Alleen díe nationale belangen uit de omgevingsvisie waarvan de doorwerking naar andere bestuurslagen juridisch moet worden zeker gesteld, zijn in een Algemene maatregel van bestuur Ruimte vastgelegd. Deze Amvb Ruimte is, onder de naam Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), in werking getreden op 30 december 2011 en richt zich op doorwerking van nationale ruimtelijke belangen in provinciale en gemeentelijke beleid- en regelkaders.

Bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten gemeenten de in het Barro opgenomen regels voor de projecten die met name genoemd worden en die op hun grondgebied liggen, in acht nemen. Per project worden de regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het betreffende gebied komt niet voor in het Barro.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

In het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) stelt het Rijk een aantal regels voor met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen en beheersverordeningen, onder andere ten aanzien van de toelichting bij een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is voorgeschreven dat indien een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden volgens de systematiek van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze verantwoording bestaat uit een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering moet bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. In welke gevallen er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is niet concreet vastgelegd.

Het onderhavige plan betreft het aanpassen van een bestaand kruispunt. In de structuurvisie zijn geen beleidspunten opgenomen die een dergelijke beperkte ontwikkeling in de weg staat. Het aanpassen en zelfs aanleggen van nieuwe infrastructuur wordt daarnaast niet gezien als stedelijke ontwikkeling, waardoor geen toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking nodig is.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland/Omgevingsverordening Zuid-Holland

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De omgevingsvisie, vastgesteld door Provinciale Staten op 20 februari 2019, (geconsolideerd in werking per 7 augustus 2021) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Met het omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkeling en een goede leefomgevingskwaliteit. De provincie zet in de Omgevingsvisie in op veel thema`s welke niet allemaal relevant zijn in het kader van dit bestemmingsplan. De volgende thema`s zijn relevant:

Veiliger verkeer

De provincie omarmt de landelijke ambitie van nul verkeersslachtoffers in 2050. Samen met partners zet zij zich in om het verkeer in haar provincie veiliger te maken. Om dit te bewerkstelligen wordt ingezet op preventieve maatregelen. Veilig verkeer wordt breder ingebed als integraal onderdeel van onder andere ruimtelijke plannen.

Kwaliteitskaart

In het kader van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid wordt getoetst aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. Deze kaart bestaat uit een viertal lagen met bijbehorende richtpunten. Hieronder is aangegeven welke lagen en bijbehorende thema's relevant zijn voor het plangebied.

Laag 1 - De ondergrond

Veencomplex - Oude zeeklei

Een groot deel van Zuid-Holland bestaat uit veengronden met een hoge waterstand. Het veen kent een geringe draagkracht. Daarnaast vinden we hier een groot aantal bestaande en voormalige plassen. De voormalige plassen zijn drooggemalen en staan bekend als droogmakerijen. De ondergrond in deze droogmakerijen varieert van venig tot (oude zee)klei.

Oude zeeklei

Zuid-Holland kent een aantal droogmakerijen waar (in de toekomst) verzilting optreedt en het waterbeheer steeds lastiger wordt. Bij grote diepte kan daarnaast een waterveiligheidsvraagstuk spelen. Zorgvuldige omgang met het watervraagstuk (kwalitatief en/ of kwantitatief) is in deze droogmakerijen van belang.

Richtpunt: ontwikkelingen in droogmakerijen leveren een bijdrage aan een duurzame waterhuishouding.

Laag 2 - De cultuur- en natuurlandschappen

Droogmakerijenlandschap

Droogmakerijen (klei en veen)

Droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. Ze hebben een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringvaart of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. De droogmakerij kent een aangelegd watersysteem met hoofdtochten, gemaal en een regelmatige basisverkaveling. Ontginningsboerderijen liggen op regelmatige afstand langs de ontginningsweg. Elke droogmakerij heeft haar eigen ordening en maat; kavelgrootte en lengte-breedte-verhouding zijn uniek. Deze typerende opbouw is bepalend voor de manier van inpassing van nieuwe ontwikkelingen.

In sommige gebieden is de (historische) relatie tussen droogmakerij en molengang (toentertijd om diepere plassen droog te malen) nog herkenbaar. Dit zijn bijzondere elementen in het Zuid-Hollandse landschap.

Richtpunten:

Droogmakerijen (klei en veen):

  • De droogmakerij blijft als eenheid herkenbaar door het beleefbaar houden van de randen (ringdijk of –vaart) en het hoogteverschil tussen laaggelegen droogmakerij en omringend land.
  • Behoud van de (ring)dijk en/of vaart als herkenbare landschappelijke structuurdrager en begrenzing van de droogmakerijpolders.

Droogmakerijen (klei):

  • Nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van ruime doorzichten.

Droogmakerijen (veen):
Een aantal droogmakerijen is niet geheel uitgeveend. Ten opzichte van de droogmakerij met klei als ondergrond is de droogmakerij met veen in de ondergrond waterrijker, vaak kleinschaliger (vooral de kavelmaat) van opzet en is de bodem minder draagkrachtig. Dit is terug te zien in het gebruik en het beeld van de droogmakerijen.

Richtpunten:

Droogmakerijen (klei en veen):

  • De droogmakerij blijft als eenheid herkenbaar door het beleefbaar houden van de randen (ringdijk of –vaart) en het hoogteverschil tussen laaggelegen droogmakerij en omringend land.
  • Behoud van de (ring)dijk en/of vaart als herkenbare landschappelijke structuurdrager en begrenzing van de droogmakerijpolders.

Droogmakerijen (veen):

  • Bewaren verkavelingspatroon. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
  • Behoud van maat en weidsheid van de poldereenheden. Eventuele nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.

Laag 3 - De stedelijke occupatie

Stads- en dorpsranden

De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij onderscheiden we drie typen 'overgangskwaliteiten'. Het front, het contact en de overlap. Op kaart vinden we de hoogwaardige en bijzondere fronten terug. Daar waar recreatiegebieden voorkomen langs stads- of dorpsrand is veelal sprake van overlap. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit.

  1. 1. De kwaliteit van het front (contrast)
    Een scherpe rand tussen bebouwing en land, waarbij de bebouwing en landschap 'met het gezicht naar elkaar' zijn gekeerd. Er zijn verschillende situaties denkbaar, waarbij landschappelijke grenzen zorgen voor een scherp contrast tussen bebouwing en landschap. De stad aan de rivier of aan zee (waterfront, zeefront), appartementsgebouwen langs de duinrand of de bebouwingsrand rond een (verder vrij onbebouwde) droogmakerij. Stad en buitengebied brengen hun eigen eigenschappen maximaal tot expressie. Vormen van hoogbouw kunnen hier aan het karakter bijdragen. Bij water- en zeefronten bieden combinaties met de waterkering kansen voor kwaliteit. Het 'wegfront' vraagt om extra aandacht voor verbindingen tussen stad en ommeland. Hier is het vaak niet het geval dat bebouwing en landschap met het gezicht naar elkaar zijn gekeerd. De grens is scherp, maar men mist de kwaliteiten van het 'zicht op elkaar'.
  2. 2. Contactkwaliteit
    Bebouwd gebied en landschap zijn verbonden door zichtbare en begaanbare doorlopende structuren, zoals wegen, paden, dijken, lanen, linten of waterlopen. De structuur die stad en land verbindt, kan een herkenbare landschappelijke onderlegger hebben als een strandwal of rivier. In andere situaties is het kavelpatroon doorlopend. Stad en ommeland blijven beide in hun eigen hoedanigheid herkenbaar en onderscheidend, maar worden in staat gesteld in elkaar door te dringen. Deze soort overgang is typisch voor dorpen of buitenwijken, waarbij de stedenbouwkundige opzet bijvoorbeeld geënt is op het oorspronkelijke landschappelijke (kavel)patroon.
  3. 3. De kwaliteit in de overlap ('contract')
    Tussen bebouwd gebied en landschap is een geleidelijke overgang. Stedelijke en landelijke programma's vloeien in elkaar over. Het zijn gebieden met een hybride uitstraling en betekenis: recreatiegebieden, sportvelden, volkstuincomplexen, golfbanen, enzovoorts. Er wordt een geïntegreerde ontwikkeling ontworpen van woon-, werk-, productie- en vrijetijdslandschappen die zoveel mogelijk aansluiten bij de ruimtelijke kwaliteiten van het omringende landschap en met een goede dooradering van recreatieve routes.

De overgangskwaliteiten zijn verder uitgewerkt in de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit.

Richtpunt: ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).

Glastuinbouwgebieden

Concentratiegebieden voor glastuinbouw kunnen qua belevingswaarde worden beschouwd als bedrijventerrein. Ontwikkelingen in de glastuinbouw dienen bij voorkeur bij te dragen aan een grootschalig, geconcentreerd, modern uiterlijk en functioneren. Gericht op zoveel mogelijk meervoudig ruimtegebruik en collectieve voorzieningen, met aandacht voor aansluiting op bestaande landschappelijke structuren. Een dooradering van het gebied met water en recreatieve routes is gewenst.

Richtpunten:

  • Nieuwe glastuinbouwgebieden worden zoveel mogelijk binnen of in aansluiting op bestaande glastuinbouwgebieden geconcentreerd.
  • Nieuwe ontwikkelingen in de glastuinbouw sluiten aan bij bestaande landschappelijk structuren en dragen waar mogelijk bij aan versterking van de groenblauwe structuur.
  • Ontwikkelingen aan de rand van een glastuinbouwgebied dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).

Laag 4- Laag van de beleving

Fiets- en wandelroutes

Het netwerk van fiets- en wandelpaden (indicatief op kaart weergeven) en vaarwegen verbindt een verscheidenheid van stedelijke en landelijke gebieden, natuur- en recreatiegebieden en andere toeristische trekpleisters. Dit netwerk is bedoeld als ontsluiting, maar ook als middel om stad en landschap van Zuid-Holland te ervaren. Recreatieknooppunten in dit netwerk zijn de overstapplaatsen tussen verschillende vervoersmodaliteiten als auto, fiets of kano. Deze kunnen een toeristisch-recreatieve bestemming op zich zijn. Een samenhangend, gevarieerd en aantrekkelijk stelsel van gebieden en routes vraagt om het opheffen van barrièrewerking of het toevoegen van ontbrekende schakels. De basis van een regionaal fijnmazig netwerk wordt gevormd door de langeafstandroutes aangevuld met stadlandverbindingen.

Recreatieve ontwikkelingen (bij voorkeur rond knooppunten) worden gebaseerd op een regionale recreatieve uitwerking naar routes en bestemmingen (transferia, poorten en toeristische overstappunten). Voor de uitbreiding van recreatieve voorzieningen wordt waar mogelijk gebruik gemaakt van cultuurhistorisch erfgoed, maar kunnen ook nieuwe bijzondere locaties worden toegevoegd. Gangbare maaswijdten in een routenetwerk zijn voor wandelaars 0.5 km en voor fietsers 2 km.

Verbeteren van de recreatieve gebruikswaarde en belevingskwaliteit van de vaarnetwerken kan door het toevoegen van nieuwe verbindingen of het wegnemen van obstakels. Havens, aanlegplaatsen en dergelijke zijn onderdeel van het netwerk.

Richtpunten:

  • Voorkomen van (nieuwe) obstakels en omwegen in het recreatief netwerk.
  • Recreatieve voorzieningen worden zoveel mogelijk gekoppeld aan recreatieknooppunten in het recreatieve netwerk. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van het cultuurhistorisch erfgoed of andere recreatief interessante locaties.

Conclusie

De herinrichting van het kruispunt heeft als doel de verkeersveiligheid te verbeteren. Hierdoor wordt aangesloten bij de uitgangspunten van het provinciale beleid. Daarnaast voldoet de ontwikkeling aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. De ontwikkeling past daarmee binnen het beleid van de provincie.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Pijnacker Nootdorp 2050 - Verbonden met elkaar

De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft een omgevingsvisie opgesteld waarin wordt beschreven hoe Pijnacker-Nootdorp er in 2050 uit zou kunnen zien. Met de nieuwe Omgevingsvisie bereiden ze zich voor op de Omgevingswet die naar verwachting 1 juli 2022 in werking treedt. De omgevingsvisie is binnen deze wet een nieuw instrument waarin de gemeenteraad zijn integrale visie op fysieke leefomgeving voor de lange termijn geeft. De omgevingsvisie gaat over de hele fysieke leefomgeving en is breder dan zijn voorganger: de ruimtelijke structuurvisie. Het gaat niet alleen om thema's als wonen, ruimtelijke ordening, mobiliteit, economie en groen, maar ook om onderwerpen als gezondheid, omgevingsfactoren (milieu), duurzaamheid en veiligheid.

De gemeente onderscheidt vier ontwikkelingslijnen die gezamenlijk richting geven aan de toekomst van de fysieke leefomgeving van Pijnacker-Nootdorp:

  1. 1. Ontwikkelingslijn 1: Onderscheidend groen
  2. 2. Ontwikkelingslijn 2: Karakteristieke woon- en leefomgeving
  3. 3. Ontwikkelingslijn 3: Aantrekkelijk economische vestigingsklimaat voor inwoners en ondernemers
  4. 4. Ontwikkelingslijn 4: Een veerkrachtige leefomgeving voor mensen, planten en dieren

De ontwikkelingslijnen zijn geen keuzemogelijkheden, ze zijn allen even belangrijk en versterken elkaar. Samen geven ze een integraal beeld en richting voor de toekomst voor het gehele grondgebied van de gemeente. De herontwikkeling is niet expliciet opgenomen in een van de ontwikkelingslijnen, maar bevordert door het realiseren van een verkeersveilig kruispunt wel een gezonde en veilige leefomgeving. Dit plan is dermate kleinschalig van aard dat de in de Omgevingsvisie opgenomen ontwikkelingslijnen geen belemmering vormen voor de gewenste ontwikkeling.

3.3.2 Toekomstvisie 2040 (2012)

In de Toekomstvisie 'Visie op de toekomst van Pijnacker-Nootdorp', vastgesteld door de gemeenteraad op 26 juni 2012, wordt een eenduidige en consistente koers voor Pijnacker-Nootdorp uitgezet met oog voor de omgeving en de rol van de gemeente. De toekomstvisie laat zien wat voor gemeente Pijnacker-Nootdorp wil zijn, waar zij met haar ontwikkeling heen wil en welke rol zij daarbij pakt.

Pijnacker-Nootdorp wil een herkenbare gemeente zijn in een landelijke omgeving waar de stad nooit ver weg is (visie). Zij wil in de regio een uniek woonmilieu bieden, met het groene buitengebied meerwaarde geven en met duurzame en innovatieve bedrijven – waaronder de glastuinbouw – de economie versterken (missie).

3.3.3 Conclusie

De herontwikkeling van het kruispunt voorziet in de behoefte voor Pijnacker-Nootdorp om de gemeentelijke basisinfrastructuur te verbeteren. Derhalve past onderhavig plan uitstekend binnen de gestelde kaders van het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Kwaliteit Van De Leefomgeving

4.1 Inleiding

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien deze beleidsvelden dan ook naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling wordt dan ook onderzocht welke omgevingsaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. Het is van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.

4.2 Archeologie En Cultuurhistorie

Archeologie
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. In juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt diverse wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed in Nederland. In de Erfgoedwet staat wat cultureel erfgoed is, hoe Nederland omgaat met roerend cultureel erfgoed, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe Nederland daar toezicht op houdt.

Archeologiebeleid Pijnacker-Nootdorp

De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar archeologiebeleid verwoord in de nota 'Pijnacker-Nootdorp; Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart' uit 2009. Op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart heeft het plangebied een hoge archeologische verwachting (zie afbeelding 5).

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000220138-4001_0005.png"

Afbeelding 5 | Uitsnede Archeologiebeleid Pijnacker-Nootdorp (bron: Gemeente Pijnacker-Nootdorp, bewerking Juust B.V.)

De reconstructie van de weg en het vervangen van de damwanden overschrijden zowel in oppervlakte en diepte de vrijstellingsgrenzen uit het bestemmingsplan: 50 m2 en/of 30 cm –mv. Echter is de bodemverstoring die gepaard gaat met deze werkzaamheden beperkt, omdat deze in al geroerde/opgehoogde gronden zullen plaatsvinden.

Op betreffende locatie geldt geen verwachting meer voor archeologische resten. De medebestemming archeologie hangt namelijk samen met de aanwezigheid van een historisch bewoningslint, maar op historisch kaartmateriaal is geen bebouwing zichtbaar. Daarom worden hier geen archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd verwacht. Eventueel oudere resten worden ook niet verwacht. Het gebied is namelijk al sinds de prehistorie bedekt met veen, waardoor het vermoedelijk te nat zal zijn geweest voor bebouwing.

Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Mocht tijdens de geplande werkzaamheden blijken dat binnen het plangebied toch archeologische waarden aanwezig zijn, dan dienen deze in het kader van de Erfgoedwet te worden gemeld bij de minister van OCW. In de praktijk komt dit erop neer dat archeologische toevalsvondsten worden gemeld bij de bevoegde overheid, in deze de adviseur Archeologie van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Deze algemene meldingsplicht is altijd van toepassing en dus ook in gebieden die bij voorbaat zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek en gebieden die na archeologisch (voor)onderzoek zijn vrijgegeven voor ontwikkeling. Het is mogelijk dat na melding blijkt dat het om een vondst gaat waarvoor het bevoegd gezag nader onderzoek vereist.

Cultuurhistorie
Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. De Erfgoedwet heeft zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed vervangen waaronder de Monumentenwet 1988. Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het wettelijk verplicht om in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden of monumenten rekening is gehouden.

De Cultuurhistorische kaart van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom: de kenmerkenkaart, waarop de kenmerkende nederzettingspatronen, landschapspatronen en de archeologische opbouw van het landschap zijn weergegeven; de waardenkaart, waarop de waardevolle structuren van de kenmerkenkaart zijn gewaardeerd. Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele planologie.

Cultuurhistorisch waardevolle objecten in of in de directe omgeving van het plangebied, waarmee in het plan rekening moet of kan worden gehouden, zijn op basis van deze cultuurhistorische kaart niet aanwezig.

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.

4.3 Bedrijven En Milieuzonering

Milieuzonering is het ruimtelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen bij nieuwe ontwikkelingen. Met de term "milieubelastende activiteiten" worden binnen de VNG-methodiek alle milieubelastende activiteiten bedoeld: niet alleen bedrijven maar ook bijvoorbeeld detailhandel, horeca en maatschappelijke voorzieningen. Met de term "milieugevoelige functies" worden onder meer woningen, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie bedoeld.

Milieuzonering dient twee doelen:

  • Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De VNG doet in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Deze VNG-publicatie legt niet vast wat wel en niet is toegestaan. De publicatie is een hulpmiddel om de afstanden tussen milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen concreet voor een locatie in te vullen (maatwerk).

Het bestemmingsplan is het juridisch-planologisch instrument waarin de gekozen strategie moet worden verklaard. Volgens jurisprudentie dient de plantoelichting ten minste aannemelijk te maken dat ten aanzien van het milieu geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn.

Binnen het plangebied zijn geen milieubelastende activiteiten als bedoeld in de VNG-publicatie "bedrijven en milieuzonering" of milieugevoelige bestemmingen aanwezig Het onderhavige bestemmingsplan maakt deze ook niet mogelijk. Het aspect milieuzonering vormt daarom geen belemmering.

4.4 Bodem

Om de bodem voor langere tijd te willen gebruiken, moeten we de bodem op de juiste manier benutten en beschermen. Naast het beschermen van de milieuhygiënische bodemkwaliteit hecht de gemeente waarde aan de overige functionele bodemkwaliteiten. Onder functionele bodemkwaliteiten wordt verstaan de draagkwaliteit, informatiekwaliteit, regulatiekwaliteit en productiekwaliteit. Deze kwaliteiten hebben onder andere betrekking op cultuurhistorische betekenis, levende bodem, ondergronds bouwen en bodemenergie inclusief geothermie.

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en aantasting van de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Tevens is bij de realisatie van ruimtelijke plannen vaak grondverzet noodzakelijk. Het tijdelijke opslaan en toepassen van grond en/of baggerspecie en het toepassen van steenachtige bouwstoffen is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden.

Opgemerkt wordt dat de wet- en regelgeving in ontwikkeling zijn en binnen de toekomstige omgevingswet zullen worden vormgegeven. De gemeente is onder de omgevingswet het bevoegd gezag bodem. Het nieuwe wettelijke instrumentarium voor bodem berust op drie pijlers: preventie, toedeling van functies en beheer van historische bodemverontreinigingen.

  • Preventie: gaat niet alleen om de verontreinigingen door chemische stoffen maar ook om aantasting door het aanbrengen van veranderingen in de geologische opbouw (structuur) van de bodem of in de fysisch-mechanische eigenschappen van de bodem.
  • Toedeling van functies: de materiële integratie van alle aspecten van de fysieke leefomgeving, waaronder de chemische, fysische en ecologische bodemkwaliteit, krijgt vorm in de omgevingsvisie en het omgevingsplan.
  • Beheer van historische bodemverontreinigingen: de bescherming van de gezondheid van mensen, planten en dieren vraagt om het verstandig omgaan met resterende historische verontreinigingen.

Onder de Omgevingswet zullen de pijlers beleidsmatig worden ondergebracht in de toekomstige omgevingsvisie, het omgevingsprogramma ondergrond en het omgevingsplan.

Pijnacker-Nootdorp heeft in 2008 haar eigen Bodemnota vastgesteld. Deze Bodemnota was de eerste stap naar een verdiepte ruimtelijke ordening, waarbij de gemeente de kansen van de ondergrond in beeld brengt. De ambities van Pijnacker-Nootdorp sluiten goed aan bij landelijke ontwikkelingen op het gebied van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) (lagenbenadering) en het bodembeleid (Convenant bodemontwikkelingsbeleid).

Om het gebruik van de ruimte beneden maaiveld duurzaam en optimaal te benutten zal bij ontwikkelingen of activiteiten in de onder- en/of bovengrond rekening moeten worden gehouden met de ruimtelijke ordening van de ondergrond in relatie tot de bovengrond, en vice versa.Pijnacker-Nootdorp heeft in 2014 haar eigen Nota bodembeheer vastgesteld. De nota gaat over het hergebruiksbeleid voor grond en baggerspecie op het grondgebied van de gemeente Pijnacker-Nootdorp en geeft vorm aan het duurzaam en verantwoord beheer van de bodem in de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Uit de Nota bodembeheer blijkt dat bij omgevingsvergunningaanvragen (bouw en bestemmingswijzigingen) onder bepaalde voorwaarden kan worden volstaan met het uitvoeren van een historisch onderzoek conform de NEN 5725. Opgemerkt wordt dat de nota bodembeheer is geactualiseerd en naar verwachting begin 2022 definitief kan worden vastgesteld.

Onderzoek en sanerende maatregelen bij toekomstige (her)inrichting of bestemmingswijziging

Bij de (her)inrichting of bestemmingswijziging van een locatie en/of bij grondverzet inclusief het verwijderen van grondgebonden objecten, dient een historisch (bodem)onderzoek conform de vastgestelde norm te worden uitgevoerd om mogelijk bodembedreigende activiteiten te achterhalen (huidige norm: NEN-5725). In het kader van het historisch onderzoek zal minimaal een terreininspectie moeten worden uitgevoerd, een gesprek met de (voormalige) eigenaar/beheerder van de locatie moet plaatsvinden, het raadplegen van historische kaarten, luchtfoto's en landelijk bodemloket, en een bezoek aan het gemeentearchief moet worden gebracht (tenzij geen relevante informatie van de onderzoekslocatie bij de gemeente aanwezig is).

Op basis van beschikbare historische en/of milieuhygiënische (bodemkwaliteits-)gegevens wordt bepaald of asbest-, water- en/of bodemonderzoek dient te worden uitgevoerd conform de geldende vastgestelde onderzoeknormen. Een locatie wordt als asbestverdacht beschouwd indien nu of in het verleden op de locatie verhardingen, (zintuiglijk) verdachte terreindelen aanwezig zijn of zijn geweest (bijvoorbeeld (puin)dammen, ((puin)funderings- of ophooglagen, bodemvreemde materialen, slootdempingen, etc.), en overige asbestgerelateerde of bodembedreigende activiteiten plaatsvinden of hebben plaatsgevonden (bijvoorbeeld opstallen met golfplaten, beschoeiingen, etc.). Indien een locatie als asbestverdacht kan worden beschouwd, zal een onderzoek naar asbestinventarisatie van de bodem conform de vastgestelde norm moeten worden uitgevoerd (huidige norm: NEN-5707). Indien asbestverdacht bouw- en/of sloopafval of (puin)granulaat wordt aangetroffen zal een onderzoek naar asbestinventarisatie conform de vastgestelde norm moeten worden uitgevoerd (huidige norm: NEN-5897).

Voorafgaand aan de sloop dient voor aanwezige opstallen een asbestinventarisatie te worden uitgevoerd conform de vastgestelde norm (huidige norm: SC540), om zorg te dragen dat bij de sloop van opstallen het aanwezige asbesthoudende materiaal, onder daarvoor geldende wet- en regelgeving voorafgaand aan de overige sloopwerkzaamheden, wordt verwijderd (conform de norm: SC530) en naar een erkend eindverwerker wordt afgevoerd, zodat geen asbesthoudende materialen op en/of in de bodem achterblijven.

Binnen het gebied zijn (mogelijk) locaties aanwezig, waarvoor in het kader van het Wet bodembescherming op dit moment bekend is en/of in de toekomst wordt vastgesteld, dat het een (mogelijk) 'ernstig geval van bodemverontreiniging' betreft en/of in het verleden is gesaneerd middels een isolatievariant of waar een restverontreiniging is achtergebleven. Voor de aanpak bij (her)inrichting of wijziging in het gebruik van deze locaties dient in het kader van de Wet bodembescherming goedkeuring te zijn verleend door het bevoegd gezag, te weten Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. De gemeente toetst de saneringsvariant van een 'ernstig geval van bodemverontreiniging' tevens in het kader van de Woningwet, de saneringsvariant van een 'niet-ernstige geval van bodemverontreiniging' binnen de kaders van de Wet bodembescherming, en de saneringsvariant in het kader van de bodembeheeropgave onder toekomstige Omgevingswet. Voor de aanpak van gevallen van asbestverontreiniging die vallen onder het Besluit asbestwegen Wms dient goedkeuring te zijn verleend door het bevoegd gezag, te weten Inspectie Leefomgeving en Transport.

Voorafgaand aan het vrijkomen van baggerspecie en/of het dempen van een watergang dient voor het bepalen van de (milieuhygiënische) kwaliteit van baggerspecie een waterbodemonderzoek te worden uitgevoerd conform de vastgestelde norm (huidige norm: NEN-5720), voor zover het Besluit bodemkwaliteit geen vrijstelling kent. Tevens wordt geadviseerd om gelijktijdig monsters te nemen van de ondergrond onder de (aanwezige) baggerspecie, het volume van de aanwezige baggerspecie vast te (laten) stellen en een verwerkingsadvies voor de baggerspecie op te (laten) stellen.

In het kader van dit bestemmingsplan dient te worden aangetoond dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. Er wordt met het onderhavige bestemmingsplan geen gevoelige functie mogelijk gemaakt. Er is geen bodemonderzoek benodigd. Wel is ten behoeve van de uitvoering een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd door KP Adviseurs BV op 16 maart 2021 (zie Bijlage2). Hieruit is onder andere naar voren gekomen dat:

  • Ter plaatse van de hoofdrijbaan van de Vlielandseweg, Nieuwkoopseweg en Katwijkerlaan zijn diffuus heterogeen verdeelde (lichte tot en met sterke) verontreinigingen aangetoond met diverse zware metalen en incidenteel PAK. Met name lood wordt veelal boven de interventiewaarde aangetoond. Het betreft een geval van ernstige bodemverontreiniging;
  • Ter plaatse van de Katwijkerlaan 3 zijn bij voorgaand bodemonderzoek (Van der Helm, 2020) sterke grondverontreinigingen aangetoond met zware metalen en/of PAK, welke middels onderhavig bodemonderzoek nader inzichtelijk zijn gemaakt. En maken zeer waarschijnlijk deel uit van de bovengenoemde gevalslocatie;
  • In het grondwater tpv peilbuis Pb 001 in het fietspad thv vml Katwijkerlaan 1 is in eerste instantie tevens een sterk verhoogd gehalte aan lood aangetoond. Na herbemonstering van het grondwater in peilbuis 001 en heranalyse is nog ten hoogste een licht verhoogd loodgehalte aangetoond. Het sterk verhoogde gehalte aan lood is vermoedelijk gerelateerd aan het “plaatsingseffect”;
  • Op basis van het waterbodemonderzoek het Slib van de Katwijkervaart wordt aangemerkt als Niet-verspreidbaar (Industrie / Klasse B) en steekvaste bodem als verspreidbaar (Wonen / Klasse B).
  • Voorafgaand aan (grond)werkzaamheden ter plaatse van een geval van ernstige bodemverontreiniging dient een saneringsplan (of BUS-melding) ter goedkeuring te worden ingediend bij het bevoegd gezag.

Ten aanzien van de actualiteitswaarde van een bodemonderzoek geldt hetzelfde als bij bouwplanprocedures: het uitgangspunt is dat onderzoeksrapporten niet ouder mogen zijn dan vijf jaar (bij verdachte locaties wordt meestal uitgegaan van maximaal 2 jaar). Bovendien gelden de volgende voorwaarden:

  • het gebruik van de onderzochte locatie is nog hetzelfde als ten tijde van het onderzoek en uit historische informatie blijkt dat in de tussenliggende periode geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden (geen veranderd gebruik);
  • de opzet van het onderzoek voldoet aan de huidige eisen volgens de NEN 5740; zo niet dan dient aanvullend onderzoek plaats te vinden;
  • de gevonden waarden zijn getoetst aan de thans geldende streef- en interventiewaarden en hergebruiknormen.

Sinds 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) in werking getreden, waaraan alle bij de overheid ter toetsing aangeleverde bodemkwaliteitsgegevens dienen te voldoen. Met de introductie van het Bbk is een nieuw standaard stoffenpakket geïntroduceerd en dienen onderzoeken en waar nodig bodemsanerende maatregelen te worden uitgevoerd door erkende bodemintermediairs (Kwalibo: Kwaliteitsborging in het bodembeheer). Bodemkwaliteitsgegevens die niet voldoen aan het Bbk, kunnen niet als actueel worden beschouwd. Ook locatie specifieke omstandigheden kunnen van invloed zijn op de bodemkwaliteit. Een (bodem)onderzoek betreft een momentopname. De resultaten van het onderzoek kunnen minder representatief worden naarmate de tijd verstrijkt. Indien na het onderzoek op of nabij de locatie (bodembedreigende) activiteiten of calamiteiten plaatsvinden en/of in de omgeving (mobiele) verontreinigingen aanwezig zijn, kan de bodemkwaliteit hierdoor zijn of worden beïnvloed.

Vrijkomende steenachtige bouwstoffen inclusief grond en baggerspecie moeten conform de provinciale richtlijnen worden afgevoerd, of conform het Besluit Bodemkwaliteit worden toegepast. In het kader van het Besluit bodemkwaliteit kan het noodzakelijk zijn om aanvullend op het bodemonderzoek een partijkeuring (AP04) uit te laten voeren om van de vrijkomende partij de verwerkings- en/of gebruiksmogelijkheden te kunnen classificeren.

4.5 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het risico dat mensen lopen om te komen overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongeval waar gevaarlijke stoffen bij betrokken zijn. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen externe veiligheid bij verschillende soorten risicobronnen. Dit kunnen risicovolle inrichtingen, en transportroutes en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn.

Voor risicovolle inrichtingen zijn het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BevI) en de bijbehorende regeling het belangrijkste toetsingskader. Voor het transport van gevaarlijke stoffen is dat het Besluit externe veiligheid transportroutes (BevT). Voor transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BevB).

De kern van het externe veiligheidsbeleid is het aanhouden van voldoende afstand (ruimtelijke scheiding) tussen de risicobronnen en de risico-ontvangers. Ook als het aantal personen binnen een bepaalde afstand tot een risicobron wijzigt, heeft dat gevolgen voor de externe veiligheid. Ditzelfde geldt wanneer er wijzigingen plaatsvinden aan de risicobron. Wat betreft de risico-ontvangers maakt de wetgeving onderscheid in kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Bij de beoordeling van de externe veiligheid zijn twee begrippen van belang. Dit zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR geeft de kans aan om op een bepaalde plaats te overlijden als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De kans heeft betrekking op een persoon die continu op één plaats aanwezig is zonder enige vorm van bescherming. Het PR10-6/jaar (een kans van 1 op 1.000.000) geldt als een norm die waar rekening mee dient te worden gehouden (bij beperkt kwetsbare objecten) danwel in acht moet worden genomen (bij kwetsbare objecten).

Het GR is een maat voor de kans dat bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (meer dan 10). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt meestal begrensd door de zogenaamde 1% letaliteitgrens. Dit is de afstand waarop niet meer dan 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het GR bestaat geen harde norm. Wel bestaat er een referentiewaarde (oriëntatiewaarde).

In het algemeen geldt dat bij het vaststellen van een bestemmingsplan, het wijzigen en/of uitwerken van een bestemmingsplan en het verlenen van een omgevingsvergunning (regulier of uitgebreid) waarbij van het bestemmingsplan wordt afgeweken, een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico nodig is.

In of nabij het plangebied liggen geen risicovolle inrichtingen. Er liggen ook geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in (de directe nabijheid van) het plangebied. Het plan maakt geen bouw, aanleg of vestiging mogelijk van nog niet gerealiseerde (zeer/beperkt) kwetsbare objecten, gebouwen of locaties. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.6 Geluid

Geluid kan hinderlijk en schadelijk voor de gezondheid zijn. Zo kunnen hoge geluidsniveaus het gehoor beschadigen. Maar ook verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. In Nederland zijn afspraken gemaakt over wat acceptabele geluidsniveaus zijn en wat niet (de geluidsnormen). Bij ruimtelijke plannen kan akoestisch onderzoek nodig zijn om geluidhinder bij geluidgevoelige objecten (scholen, woningen, etc.) te voorkomen. De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. Een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd als een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidzone van een bestaande geluidbron of indien het plan een nieuwe geluidbron mogelijk maakt.

Op 27 juni 2022 is door Kraai Akoestisch Adviesbureau een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 1). Op grond van artikel 99 van de Wet geluidhinder moet bij de reconstructie van een weg een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de toename van de geluidbelasting ten gevolge van de reconstructie en eventueel aanliggende wegen. De Vlielandseweg en de Katwijkerlaan zijn geluidgezoneerd op grond van de Wet geluidhinder en daarom in dit onderzoek betrokken. De wegen sluiten direct op elkaar aan en hebben in het onderzoeksgebied slechts een klein verschil in verkeersintensiteit. Daarom zijn de Vlielandseweg en de Katwijkerlaan als één weg beschouwd in dit onderzoek.

Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat de toename van het geluid op de voorgevel van de woning aan de Nieuwkoopseweg 2 ten hoogste 2,6 dB bedraagt op 7,5 meter toetshoogte en 1,9 dB op 4,5 meter toetshoogte. De geluidbelasting bedraagt ten hoogste 50,6 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden, de maximaal vast te stellen hogere waarde van 63 dB wordt niet overschreden.

Voor de woning aan de Nieuwkoopseweg 2 is er sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.

De toename van het geluid wordt veroorzaakt door het slopen van de woning aan de Katwijkerlaan 3 en de toename in de verkeersintensiteit tussen het basisjaar 2021 en het prognosejaar 2033. Maatregelen om de geluidbelasting voor het prognosejaar te verlagen en op deze wijze de reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder ongedaan te maken, zijn niet mogelijk:

  • In de bocht van de Katwijkerlaan en de Vlielandseweg kan geen geluidsarm asfalt toegepast, omdat dit asfalt snel slijt in bochten door wringing;
  • Om de reconstructie op de verdieping (4,5 meter hoog) ongedaan te maken, moet een heel hoog geluidscherm (ca. 5 meter) worden toegepast. Een dergelijk hoog scherm is vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk. Dit staat nog los van het feit dat er geen plaats is voor het scherm langs de weg of openbaar terrein nabij de woning.

Voor de woning aan de Nieuwkoopseweg 2 dient een hogere waarde van (afgerond) 51 dB te worden vastgesteld op de voorgevel, vanwege de Katwijkerlaan en Vlielandseweg. Geadviseerd wordt om voor de zijgevel ook een hogere waarde vast te stellen, afgerond op 56 dB(A).

4.7 Kabels En Leidingen

In het bestemmingsplan worden uitsluitend kabels en leidingen (gas, water, elektra, rioolpersleidingen) opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben, of van belang zijn in het kader van externe veiligheid, beheer of gezondheidsrisico. Voor deze kabels en leidingen geldt een waarborgzone omdat deze wellicht een risico met zich meebrengen. Het gaat hier met name om een verhoogd risico als ze bij werkzaamheden worden geraakt.

In het plangebied zijn meerdere transportleidingen gelegen. Een transportleiding is 400 mm en groter. Deze leidingen moeten opgenomen worden in het bestemmingsplan. De bestaande 400 mm transportleiding in de Katwijkerlaan gaan wordt vervangen voor een 300 mm leiding. Deze hoeft dus niet meer in het nieuwe bestemmingsplan te worden opgenomen. De bestaande 450 mm transportleiding in de Nieuwkoopseweg wordt vervangen en blijft 450 mm. Deze is dus worden opgenomen in dit bestemmingsplan. De beschermingszone is links en rechts 5,0 m uit het hart van de leiding. Deze beschermingszone is gekoppeld aan een regeling die bodemingrepen of het bouwen van gebouwen/bouwwerken niet zonder meer toestaan. Bodemingrepen (zoals graven, planten van bomen, boren etc.) en het bouwen is alleen mogelijk door een afwijkingsprocedure.

4.8 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Als het een ruimtelijk project of (te vergunnen) activiteit betreft, waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is, is geen toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit nodig. Beoordeeld moet worden of de ontwikkeling 'Niet In Betekende Mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentraties van diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in de buitenlucht.

Als een project tot een toename voor NO2 en PM10 leidt die lager is dan de NIBM grens van 1,2 µg/m3 hoeft het project niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Vanzelfsprekend moet er wel sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. In de regeling NIBM is aangegeven, dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen en één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

In het onderhavige plan is sprake van de herinrichting van het bestaande kruispunt. Dit is geen ontwikkeling die leidt tot extra verkeer. De weg wordt aangepast voor een betere afwikkeling van het bestaande verkeer. Doordat de herinrichting niet leidt tot extra verkeer, zal de luchtkwaliteit ter plaatse niet verslechteren.

4.9 Natuur

De Wet natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. De beschermde flora en fauna mag niet worden verstoord, verjaagd of worden gedood. Voorafgaand aan een ontwikkeling moet worden onderzocht of er beschermde dieren- of plantensoorten in het plangebied leven.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van een natuurgebied, natuurnetwerk en Natura-2000 gebieden. Het dichtstbijzijnde beschermde Natura 2000-gebied is Westduinpark & Wapendal. Dit natuurgebied ligt op circa 14 kilometer ten noordoosten van het plangebied.

Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 over de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en de AERIUS Calculator moet en kan voor dit plan de uitstoot van stikstof en de neerslag daarvan op Natura 2000-gebieden worden berekend.

Voor de realisatiefase is een AERIUS-berekening uitgevoerd (zie Bijlage 3). De uitkomst is dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn. In dit plan is sprake van de herinrichting van het bestaande kruispunt. Dit is geen ontwikkeling die leidt tot extra verkeer. Het plan zelf heeft geen verkeersaantrekkende werking. De weg wordt aangepast voor een betere afwikkeling van het bestaande verkeer. Om die reden is de gebruiksfase niet meegenomen in de berekening.

Het project heeft daarmee geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden. Er is geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig, er geldt ook geen 'aanhaakplicht' in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning.

Soortenbescherming

Uit het ecologische onderzoek, uitgevoerd door Ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Van der Goes en Groot, van 29 oktober 2021 blijkt dat er beschermde soorten aangetroffen zijn binnen het onderzoeksgebied (zie Bijlage 4). Dit onderzoeksgebied strekt zich verder uit dan het plangebied. Uit de bevindingen en conclusies in het rapport kan afgeleid worden dat ter plaatse van de herinrichting van het kruispunt geen vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten verblijven. Geconcludeerd kan worden dat er naar verwachting geen beschermde soorten geschaad worden door de herinrichting van het kruispunt.

4.10 Verkeer En Parkeren

Een goede ontsluiting en voldoende parkeerfaciliteiten zijn belangrijk voor een goed functionerende ontwikkeling. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de gevolgen van het plan op de verkeerssituatie in de omgeving, de verkeersgeneratie, de ontsluiting en de wijze waarop voldoende parkeergelegenheid in het plan is gewaarborgd.

Het voorgenomen plan betreft de herinrichting van een bestaand kruispunt. Parkeren en verkeersgeneratie spelen hierbij geen rol. Het plan wordt uitgevoerd ten behoeve van verbetering van de verkeersveiligheid.

4.11 Water

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht. Beschreven moet worden op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan. Voorkomen moet worden dat ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, etc., te voorkomen.

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief).

De Verenigde Vergadering van Delfland heeft in de vergadering van 10 maart 2022 het ‘Waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP6)’ vastgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland past zich steeds aan de veranderende omstandigheden aan. Waarom we aan droge voeten en schoon water werken, verandert niet. Wat we daarvoor moeten doen en hoe verandert wel. Dat blijkt ook uit het 6e Waterbeheerprogramma voor de periode 2022-2027, kort gezegd WBP6. De missie van het Hoogheemraadschap van Delfland (droge voeten, voldoende water, schoon water en gezuiverd afvalwater) staat centraal.

Naast een aantal verplichte onderdelen (de Kaderrichtlijn Water, de richtlijn overstromingsrisico’s, de richtlijn zwemwater en Natura 2000), die in het waterbeheerprogramma een plek moeten krijgen, heeft het WBP6 geen vormvereisten. De bedoeling is dat de waterbeheertaken van de waterschappen voor de komende zes jaar op een overzichtelijke manier worden gepresenteerd en dat het concrete maatregelen bevat. Delfland heeft voor het WBP6 een moderne opzet gekozen, namelijk een product met drie verschillende niveaus: WBP6 op hoofdlijnen, thematisch overzicht van maatregelen en activiteiten en de Kennisbank.

Eén van de thema’s is klimaatadaptatie en hemelwater. Delfland past het watersysteem aan zodat dit bestand is tegen klimaateffecten. In het dichtbebouwde gebied is het complex en duur om alle opgaven binnen het watersysteem op te lossen: vaak ontbreekt ruimte om nieuw water aan te leggen en is draagvlak voor ingrijpende maatregelen beperkt.

De ambitie is zo min mogelijk ontwrichting en schade door extreme weersomstandigheden als gevolg van klimaatverandering (hoosbuien, hitte, droogte) en door klimaateffecten op lange termijn (zeespiegelstijging, bodemdaling, verzilting). Diverse maatregelen zijn in het beheerprogramma opgenomen. Eén van de maatregelen is het vasthouden van neerslag. In dit geval is het mogelijk om een beperkte extra hoeveelheid regenwater, neerkomend op de weg, af te voeren op nog in te richten naastgelegen plantsoenen.

Waterklimaatplan Pijnacker-Nootdorp 2017-2020

De gemeente Pijnacker-Nootdorp en het Hoogheemraadschap van Delfland zien de impact van klimaatveranderingen op hun beheergebied en erkennen dat er nu gehandeld moet worden! Dit is geheel in de lijn van de Regionale Adaptatie Strategie Haaglanden (RAS), het Manifest Klimaatbestendige Stad en de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie. Overheden hebben hier afgesproken om in 2050 zoveel mogelijk klimaatadaptief te zijn met als tussendoel dat klimaatadaptatie in 2020 onderdeel is van beleid en handelen. Daarom heeft de gemeente samen met Delfland dit Waterklimaatplan 2017-2020 opgesteld waarin naast de maatregelen voor de komende vier jaar ook toekomstige kansen worden benoemd.

Integraal waterbeheer in Pijnacker-Nootdorp moet zorgen voor droge voeten, een gezond watersysteem en een optimale beleving van het water. Voor droge voeten zijn de belangrijkste maatregelen: keringen en watergangen op orde houden; water vasthouden waar het valt; het overige water zoveel mogelijk op een plek verzamelen waar het geen overlast veroorzaakt; en als het niet meer regent het water afvoeren.

  • Om het water vast te houden, gaan ze zoveel mogelijk ontharden en groene daken en waterdoorlatende verharding aanleggen.
  • Om het water te bergen, worden functies van percelen en bestemmingen gewijzigd, verharde oppervlakten afgekoppeld van de gemengde riolering en wordt waterafvoer door infiltratie (WADI) ingezet.
  • Om het water af te voeren, worden grotere duikers aangelegd en watergangen verbreed.

Voor voldoende water zijn de belangrijkste aandachtspunten: verdroging en het inlaten van zoet en schoon water. Voor een gezond watersysteem is de ecologische en chemische waterkwaliteit belangrijk.

In het waterklimaatplan zijn geen specifieke maatregelen of kansen opgenomen die van toepassing zijn op het plangebied of in de directe omgeving.

Watertoets

In 2012 heeft het Hoogheemraadschap de Handreiking watertoets voor gemeenten vastgesteld en daarna regelmatig geactualiseerd. De handreiking is specifiek geschreven voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. Met deze handreiking wordt inzicht gegeven in de wijze waarop het Hoogheemraadschap van Delfland procedureel en inhoudelijk omgaat met de watertoets. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de landelijke en provinciale regelgeving. Met de watertoets wordt gestreefd naar een goede inpassing van water in ruimtelijke planvorming. Voorkomen moet worden, dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen negatieve effecten hebben op het watersysteem. Waar mogelijk moeten kansen worden benut om het watersysteem te verbeteren.

Stevige dijken:

Het plangebied ligt in een regionale waterkering met een beschermingszone (zie afbeelding 6). Het gaat om het traject 335. 336 en 337 met de poldernaam 'Droogmaking in de Oude Polder van Pijnacker'. Daarnaast ligt het plangebied deels in primair water (leggercode POL21301247).

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000220138-4001_0006.png"

Afbeelding 6 | Uitsnede Legger (bron: Hoogheemraadschap van Delfland)

In de waterstaatswerken wordt met behulp van de Keur maximaal bescherming geboden tegen ongewenste activiteiten en objecten die het functioneren of het beheer van de waterkering in gevaar brengen. Medegebruik van de waterkering voor onderliggende functies als wonen of recreatiegebied kan onder voorwaarden toegestaan worden. De voorwaarden zijn afhankelijk van de zone waarin het medegebruik plaatsvindt.

In deze zone kan medegebruik in principe het functioneren of het beheer van de waterkering in gevaar brengen. Voor de beoordeling of in deze zone medegebruik kan worden toegestaan, is het belangrijk te bepalen hoe het medegebruik is gesitueerd ten opzichte van het leggerprofiel, wat de kenmerken zijn van de waterkering en zijn omgeving, wat de gevolgen van het medegebruik zijn voor het beheer van de waterkering en wat het belang is van het medegebruik.

In dit geval is het medegebruik, net als in de bestaande situatie, bestemd voor verkeer. In die zin kan de waterkering blijven functioneren. Echter is het op basis van de Keur verboden om zonder (water)vergunning waterstaatswerken aan te leggen of te wijzigen. In dit geval worden de wegprofielen van de Nieuwkoopseweg, Vlielandseweg en Katwijkerlaan (deels) verbreed en opgehoogd. Voor deze aanpassing is een (water)vergunning benodigd.

Voor de kade Nieuwkoopseweg geldt een ophoogopgave voor het Hoogheemraadschap van Delfland. Bij de verzakte woningen Vlielandseweg 155-157 en Nieuwkoopseweg 1 is dat een aandachtspunt qua afwatering in relatie tot vloerpeilen en voordeurdrempels. De reconstructie van het kruispunt beoogt daarom een verlegging van de huidige kruinlijn van de waterkering Nieuwkoopseweg. Hiervoor wordt los van het bestemmingsplanprocedure bij HH Delfland een procedure doorlopen, waarin ook de omgeving betrokken wordt. Met de voorgenomen kruinverschuiving en ophoging kan het nieuwe maaiveld, dat wil zeggen de bovenkant van de verhardingsconstructie, tot boven de leggerhoogte van 2.10- nap worden aangelegd, zodanig dat er in 30 jaar geen verzakking tot onder de leggerhoogte plaatsvindt. De waterdichtheid van de kade, vanwege de deels waterdoorlatende verhardingsconstructie (zand of puin), kan gegarandeerd worden met de toepassing van kleikisten of alternatieve oplossingen daarvoor.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000220138-4001_0007.png"

Afbeelding 7 | Indicatie beoogde kruinverschuiving (bron: Gemeente Pijnacker-Nootdorp) - lichtblauw is huidige kruin en beschermingszone - donkerblauw is voorgenomen nieuwe kruin en beschermingszone - paars is ontwerp nieuwe situatie

Voorkomen van wateroverlast:

Ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt, zorgen voor een snellere afstroming van hemelwater naar het oppervlaktewater. Dit kan leiden tot wateroverlast en moet worden gecompenseerd door extra waterberging aan te leggen. Daarnaast vindt Delfland het belangrijk dat bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening wordt gehouden met hevigere neerslag door klimaatverandering. De watersleutel berekent daarom de benodigde waterberging, zowel voor het compenseren van verharding als om gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Het Hoogheemraadschap van Delfland hanteert als waterbeheerder het ‘stand still’-principe. Elke toename van verhard oppervlak dient gecompenseerd te worden in de vorm van open water of op een andere geschikte wijze. In de bijlage is de watersleutel te vinden.

De bestaande harde oppervlakte bedraagt circa 2.051 m². De toekomstige harde oppervlakte bedraagt circa 1.999 m². In de bestaande situatie is het plangebied voor 251 m² onverhard en in de toekomstige situatie is dat 303 m² (zie toelichting tekening bij watersleutel).

Conform de watersleutel van Delfland is in de toekomstige situatie een oppervlakte aan waterberging nodig van 156 m². Er wordt 116 m² water gedempt en de extra te realiseren oppervlakte (ontwikkeling en klimaat 2050) is 40 m². De gemeente heeft een afspraak gemaakt met het waterschap dat het te compenseren water wordt gerealiseerd in het peilgebied 'de Oude Polder van Pijnacker' ter hoogte van de hoek Lange Campen/Zijdeweg in Pijnacker (zie afbeelding 8). De nodige omgevingsvergunningen hiervoor zijn inmiddels verleend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000220138-4001_0008.png"

Afbeelding 8 | Hoek Lange Campen/Zijdeweg Pijnacker (bron: ruinmtelijkeplannen.nl)

De watercompensatie is geborgd in de regels behorende bij dit bestemmingsplan. Hiermee wordt voldaan aan de watersleutel.

Watersysteem:

Het plaatsen van een stalen damwand langs de Katwijkervaart leidt tot een versmalling van de watergang. De versmalling van de watergang leidt tot het dempen van een gedeelte van de watergang. Om deze demping mogelijk te maken zijn in beleidsregels ‘Dempen en graven’ de toetscriteria opgesteld waaronder dempen toegestaan wordt. De minimale waterbreedte van onderhavige watergang moet normaliter 5 meter zijn/blijven. In dit geval wil HH Delfland, op voorwaarden en ten behoeve van de verkeersveiligheid, instemmen met een minimale waterbreedte van 4,2 meter langs de Vlielandseweg. De hiermee mogelijke verbreding van het fietspad en aanleg van een voetgangersstrook komt de verkeersveiligheid van fietsers en voetgangers ten goede. De rijbaan wordt t.o.v. de oude situatie versmald, naar een volgens richtlijnen vereiste breedte.

Grondwater en voorkomen zoetwatertekort:

Het dieper plaatsen van de nieuwe stalen damwanden leidt niet tot een significant effect op de grondwaterstand in het bovenste zandpakket en de stijghoogte in het onderliggend pakket. Dit omdat er een dik pakket veen en klei aanwezig is met een zeer geringe horizontale doorlatendheid. In de huidige situatie is wel een interactie aanwezig, tussen de grondwaterstand in het bovenste zandpakket en het oppervlaktewater, door de naden/kieren tussen de betonnen damwandelementen. De plaatsing van stalen damwanden (nagenoeg waterdicht) heeft mogelijk invloed op de grondwaterstand achter de damwand, wat weer kan leiden tot overlast bij de omliggende panden. Voorgesteld wordt om een (horizontale en infiltrerende) drainageleiding achter de nieuwe damwand te plaatsen. De drain kan in open verbinding worden gelegd met het oppervlaktewater waarmee de interactie tussen grondwaterstand en oppervlaktewater weer hersteld wordt.

Onderhoud en bagger:

Delfland is verantwoordelijk voor het onderhoud van het primaire watersysteem en de waterkeringen. Dit betekent dat deze toegankelijk moeten zijn voor onderhoud. Voor het noodzakelijke beheer en onderhoud van het watersysteem is ruimte nodig in de vorm van onderhoudsstroken. Het primaire watersysteem, inclusief de onderhoudsstroken, zijn vastgelegd in de legger. In de toekomstige situatie verandert de onderhoudssituatie niet, behalve dat de watergang langs de Vlielandseweg smaller wordt. Dit is geen beletsel voor het te voeren onderhoud. Een eventuele nieuwe (particuliere) voetgangersbrug over betreffend deel watergang moet voldoen aan de geldende eisen voor doorvaarthoogte. De te maken stalen damwandconstructie komt in onderhoud bij de gemeente.

4.12 Milieu Effect Rapportage

In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn diverse activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Hierbij moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden geldt een m.e.r.-plicht.

In onderdeel D is per activiteit de drempelwaarde benoemd. Als een activiteit voorkomt in onderdeel D en boven de drempelwaarde komt, geldt voor het te nemen besluit een m.e.r.-beoordelingsplicht. Indien er activiteiten plaatsvinden die in onderdeel D zijn opgenomen, maar onder de drempelwaarde blijven, dient er nagegaan te worden of het project grote milieugevolgen heeft. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r.. De hoofdcriteria waaraan getoetst moet worden zijn: kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect. Het bevoegd gezag dient vervolgens voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een besluit te nemen of er een MER moet worden opgesteld. De grondslag hiervoor is een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die genoemd is in onderdeel D van het Besluit m.e.r.. Een beoordeling of besluit is dan ook niet benodigd.

4.13 Conclusie

Omgevingsaspecten zijn onderzocht en vormen geen belemmering voor de ontwikkeling. Planologische medewerking aan het initiatief ligt dan ook in de rede.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Financiële Uitvoerbaarheid

Voor bouwplannen zoals die zijn aangewezen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt. Van de verplichting een exploitatieplan vast te stellen kan onder andere worden afgeweken als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door een anterieure overeenkomst of doordat de verplicht te verhalen kosten zijn verdisconteerd in de grondprijs.

Onderhavige ontwikkeling betreft geen bouwplan als genoemd in artikel 6.2.1 van het besluit ruimtelijke ordening. De financiële uitvoerbaarheid van het onderhavige plan is daarnaast verzekerd doordat voor het herstructureren van het kruispunt op 27 mei 2021 een uitvoeringskrediet is vastgesteld door de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Hiermee is aangetoond dat de herstructurering uitvoerbaar is.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is voor dit plan van toepassing. In het kader van dit bestuurlijke vooroverleg is het plan in ieder geval toegezonden aan de provincie, de veiligheidsregio en het waterschap. Gelet op de betrokken belangen is het waterschap nauw betrokken bij de voorbereiding van het voorliggende ontwerpbestemmingsplan.

Ter inzage legging ontwerpbestemmingsplan

Gelet op het bepaalde in artikel 3.8 Wro in combinatie met afdeling 3.4 Awb wordt een ontwerpbestemmingsplan, na voorafgaande bekendmaking, gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Een ieder is dan in de gelegenheid zijn of haar zienswijze mondeling of schriftelijk kenbaar te maken bij de gemeenteraad. Vaststelling van het bestemmingsplan, al dan niet in gewijzigde vorm, gebeurt met inachtneming van de ingediende zienswijzen.

Op donderdag 19 mei 2022 is het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. De terinzagelegging is bekend gemaakt in de Telstar en het Gemeenteblad van 18 mei 2022. Gelijktijdig is het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de wettelijke overlegpartners. Gedurende een periode van zes weken - tot en met woensdag 29 juni 2022 - kon door een ieder een zienswijze worden ingediend bij de gemeenteraad. Op maandag 30 mei 2022 is een inloopavond georganiseerd. Naar aanleiding van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zijn 9 reacties (zienswijzen) ontvangen. De reacties met volgnummers 8 en 9 zijn in eerste instantie niet aangemerkt als reacties op het ontwerpbestemmingsplan, omdat deze zijn binnengekomen via het reactieformulier waarmee (feitelijke) vragen over de herinrichting konden worden gesteld. De inhoud van de reacties geeft echter aanleiding deze reacties als zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan aan te merken.

Tijdens de hoorzitting van 29 september 2022 hebben de indieners van binnen de termijn ontvangen zienswijzen de gelegenheid gekregen om hun zienswijze nader mondeling toe te lichten. Hiervan is gebruik gemaakt door drie betrokkenen. Bij de beantwoording van de zienswijzen is rekening gehouden met de nadere toelichting (zie Bijlage 6).

Bijlagen Bij Toelichting

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Verkennend- En Nader Bodemonderzoek

Bijlage 3 Stikstofberekening

Bijlage 4 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 5 Watersleutelberekening

Bijlage 6 Nota Beantwoording Zienswijzen Incl Staat Van Wijzigingen