Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2019/2020
Bestemmingsplan - Gemeente Pijnacker-Nootdorp
Vastgesteld op 12-05-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In dit plan wordt verstaan onder:
1.1 het plan
het bestemmingsplan 'Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2019/2020' van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1926.bp100190124-4001 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 additionele horeca:
horeca-activiteiten die ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie die ter plaatse is toegestaan met dien verstande dat:
- de tijdperiode waarin de horeca-activiteiten uitgeoefend worden, valt binnen de openingstijden waarin de hoofdfunctie uitgeoefend wordt;
- de ruimte waarin de horeca-activiteiten uitgeoefend worden niet mag worden verhuurd of anderszins in gebruik mag worden gegeven aan derden;
- de horeca-activiteiten ten hoogste 10% van de bebouwde vloeroppervlakte van de hoofdfunctie mogen beslaan, zulks met een maximum van 100 m2; en
- de horeca-activiteiten niet zelfstandig mogen worden uitgeoefend of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie.
1.6 afhankelijke woonruimte:
het niet tot het hoofdgebouw behorende bebouwing laten bewonen door één of meer personen die ondersteuning of verzorging kunnen krijgen van het in het bijbehorende hoofdgebouw woonachtige huishouden;
1.7 agrarische bedrijvigheid:
bedrijvigheid, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waaronder een paardenfokkerij, met uitzondering van paardenhouderij en manege;
1.8 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingspercentage:
een met een maatvoeringsaanduiding in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat het gedeelte van het bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat mag worden bebouwd;
1.11 bed-and-breakfastvoorziening:
een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als toeristisch-recreatieve activiteit, ondergeschikt aan de woonfunctie. Onder een bed-and-breakfastvoorziening wordt niet verstaan overnachting noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of seizoensgebonden arbeid;
1.12 bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen, opslaan, distribueren en verhandelen van goederen, waarbij de eventuele kantoorfunctie en/of detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt, niet-zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de ter plaatse uitgeoefende hoofdactiviteiten;
1.13 bedrijfsgebouw:
een gebouw ten dienste van en behorende bij een bedrijf, instelling of voorziening, niet zijnde een bedrijfs- of andere woning;
1.14 bedrijfsvloeroppervlakte:
de brutovloeroppervlakte, gemeten conform NEN 2580, van bedrijfs-, kantoor- en andere dienstruimten, uitgezonderd parkeergarages en fietsenstallingen;
1.15 belemmeringenstrook:
een in het Besluit externe veiligheid buisleidingen vastgelegde strook die uit het oogpunt van externe veiligheid en de leveringszekerheid gereserveerd is voor werkzaamheden van de leidingexploitant;
1.16 belhuis:
een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het ter plaatse gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden en/of ontvangen van faxen;
1.17 beroep en/of bedrijf aan huis:
het in de woning en bijbehorende bouwwerken uitsluitend door de bewoners van de betreffende woning uitoefenen van bedrijfsactiviteiten in categorie 1 zoals genoemd in de bijbehorende Staat van Bedrijfsactiviteiten en die geen horeca of detailhandel zijn, en/of het beroepsmatig uitoefenen van activiteiten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, maatschappelijk of daarmee gelijk te stellen gebied alsmede zakelijke dienstverlening en een bed-and-breakfastvoorziening. De bedrijfsactiviteiten dienen plaats te vinden met behoud van de woonfunctie en daaraan qua oppervlakte ondergeschikt te zijn;
1.18 beschermde groei- en verblijfplaats:
een verblijfplaats van plant- en diersoorten, waar bij verstoring, vernietiging en soortgelijke activiteiten de verbodsbepalingen in de Wet Natuurbescherming worden overtreden;
1.19 bestaand bouwwerk:
bebouwing, situatie, maat, zoals dat bestaat of rechtens mag bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
1.20 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.21 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.22 Bevi-inrichting:
een in het Besluit externe veiligheid inrichtingen bedoelde inrichting die in belangrijke mate een verhoging van de veiligheidsrisico's kan veroorzaken doordat risicobronnen op de betreffende bedrijfslocatie buiten de perceelsgrenzen een plaatsgebonden risico veroorzaken van meer dan 10-6 per jaar;
1.23 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.24 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.25 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.26 bouwlaag:
voor verblijf geschikt deel van een gebouw, gelegen tussen twee opeenvolgende vloeren (of tussen een vloer en dak);
1.27 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan;
1.28 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.29 brutovloeroppervlakte:
de vloeroppervlakte, gemeten conform NEN 2580, van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw;
1.30 dakkapel:
een dakkapel is een uitspringend dakvenster, aangebracht op het hellende dakvlak en aan alle zijden omgeven door het betreffende dakvlak;
1.31 dakopbouw:
een uitbreiding van een bestaande laag van een woning;
1.32 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; in dit plan worden een horecabedrijf alsmede het uitsluitend via internet aanbieden van diensten en producten, waarbij geen verkoopruimte voor rechtstreekse verkoop en aflevering ter plaatse aan consumenten plaats vindt, niet als detailhandel aangemerkt;
1.33 ecologisch netwerk:
netwerk van leefgebieden en verbindingszones ten behoeve van de duurzame instandhouding van populaties van plant- en diersoorten;
1.34 ecologische waarden:
de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling;
1.35 erker:
een ruimte op de begane grond in een gebouw die buiten de gevel van het gebouw uitsteekt;
1.36 extensieve openluchtrecreatie:
vormen van recreatief medegebruik van het agrarisch en/of natuurgebied door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen en strandjes.
1.37 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.38 glastuinbouw:
de teelt van tuinbouwgewassen met behulp van kassen;
1.39 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een veehouderij, akkerbouwbedrijf, tuinbouw- of fruitteeltbedrijf, dat functioneel geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van de ter plaatse bij het bedrijf behorende grond als agrarisch productiemiddel, met uitzondering van paardenhouderij en manege;
1.40 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.41 horeca:
een bedrijf dat gericht is op het verstrekken van nachtverblijf, niet zijnde een bed-and-breakfastvoorziening, en/of het ter plaatse nuttigen van voedsel en/of dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie. Onder de genoemde categorieën worden mede begrepen de niet genoemde, maar naar aard, omvang en uitstraling op het woon- en leefmilieu vergelijkbare horecasoorten alsmede mengvormen van ter plaatse toegestane categorieën:
categorie 1
daghoreca en winkelondersteunende horeca:
een bedrijf, waarbij de bedrijfsactiviteit is gericht op het verstrekken van voedsel en dranken voor consumptie ter plaatse en waarbij de aard en omvang van de bedrijfsactiviteit past binnen een overwegend winkelgebied;
categorie 2
restaurant/snackbar: een bedrijf, dat bestaat uit het verstrekken van hoofdzakelijk maaltijden en daaraan ondergeschikt dranken al dan niet voor consumptie ter plaatse, al dan niet met bezorgservice en/of afhaalgelegenheid;
categorie 3
hotel/pension: een bedrijf, dat bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie (daaraan) ondergeschikt is;
categorie 4
bar/(eet)café: een bedrijf, dat bestaat uit het verstrekken van hoofdzakelijk dranken en daaraan ondergeschikt etenswaren voor consumptie ter plaatse;
categorie 5
partycentrum/danscafé/feestcafé: een bedrijf, waarvan de hoofdactiviteit bestaat uit het gelegenheid geven tot (besloten) feesten, bruiloften en partijen en andere daarmee vergelijkbare evenementen, met een horecavloeroppervlakte van ten hoogste 500 m2;
categorie 6
discotheek/dancing:
bedrijven als bedoeld in categorie 5 met een horecavloeroppervlakte groter dan 500 m2;
1.42 horecavloeroppervlakte:
de oppervlakte van de ruimte binnen een horecabedrijf, die voor publiek toegankelijk is;
1.43 huishouden:
een persoon of groep van personen waarbij sprake is van continuïteit in de samenstelling en onderlinge verbondenheid;
1.44 kantine:
een gebouw of ruimte in een gebouw ten dienste van de op het perceel gelegen bestemming voor het nuttigen van maaltijden en overige consumpties door de gebruikers van de bestemming;
1.45 kinderopvang:
het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen, zoals gastouderopvang, een kindercentrum, buitenschoolse opvang (BSO) en een peuterspeelzaal;
1.46 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, informatieve, levensbeschouwelijke, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele voorzieningen, zorg- en welzijnsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening;
1.47 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de distributie van gas, water, warmte, elektra en de telecommunicatie;
1.48 onderkomen:
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;
1.49 peil:
het punt waarvanuit de hoogte van bouwwerken (of onderdelen) wordt gemeten:
- 1. de hoogte van de kruin van de weg: in geval van een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan die weg grenst en de onderzijde van de hoofdtoegang op maximaal 0,25 m boven of onder de hoogte van de kruin is gelegen;
- 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein bij voltooiing van de bouw;
1.50 plaatsgebonden risico:
risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is;
1.51 publieksgerichte dienstverlening:
dienstverlening door een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak baliewerkzaamheden verricht of andere diensten verleent aan particulieren met een rechtstreeks contact met het publiek, niet zijnde een belhuis, detailhandel, horeca of seksinrichting;
1.52 raamprostitutiebedrijf:
een prostitutiebedrijf, waarbij prostituees zich aanbieden aan het publiek door zich opvallend aan een raam aan de straat te vertonen;
1.53 scootsafe:
bouwwerk voor de stalling van een scootmobiel of daarmee vergelijkbaar hulpmiddel voor mensen met een beperking;
1.54 seksinrichting:
een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf en raamprostitutiebedrijf;
1.55 straatmeubilair:
alle bij het openbaar gebied behorende en ten dienste van dat gebied en aangrenzende bestemmingen staande bouwwerken, zoals verkeersgeleiders, verkeers-, verwijs- en informatieborden, lichtmasten, zitbanken en bloembakken, abri's, beeldende kunstwerken, speeltoestellen en -objecten, draagconstructies voor reclame, kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen (waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen), onder en bovengrondse afvalinzamelingsvoorzieningen, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen, regelinstallaties, geluidwerende voorzieningen en fietsenstallingen en -rekken;
1.56 verbeelding
de visuele weergave van een bestemmingsplan. Onder het begrip 'verbeelding' wordt zowel de analoge-, als de digitale wijze verstaan;
1.57 voorgevel:
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een hoofdgebouw gelegen gevel;
1.58 voorgevelrooilijn:
de op de verbeelding als zodanig aangegeven lijn die buitenwerks loopt waar de voorgevel van een gebouw zich bevindt of dient te bevinden en/of de denkbeeldige lijn in het verlengde van die lijn;
1.59 woning:
een complex van aaneengesloten ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden;
1.60 zakelijke dienstverlening:
het verlenen van diensten, al dan niet met baliefunctie en al dan niet in een kantoorgebouw, op administratief, financieel en juridisch gebied, alsmede op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie, de verhuur en handel in onroerend goed, architecten-, onderzoeks-, marketing-, uitzend- en beveiligingsbureaus en daarmee naar de aard vergelijkbare vormen van dienstverlening.
1.61 zorgkwekerij:
maatschappelijke voorziening waar activiteiten worden geboden aan ouderen met dementie, in een sociaal isolement, met een lichamelijke beperking en/of met niet aangeboren (hersen)letsel, danwel jongeren met een afstand tot de maatschappij, waaronder begrepen :
- het kweken en verzorgen van plant en gewas in de kweekkas;
- het verzorgen van de moestuin en bloementuin;
- het bereiden en eten van de warme maaltijd;
- het inmaken van groente;
- verzorgen, voeren en verantwoording dragen voor diverse dieren;
- coaching en training met alpaca's en het berijden en verzorgen van paarden;
- koken, bakken, huishoudelijke werkzaamheden, timmeren, sleutelen, lassen, onderhoud van gebouwen;
- varen, knutselen, trampolinespringen, springtouwen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, zonnepanelen en naar de aard en/of omvang daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van dakkapellen;
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Weide
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Weide' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud van natuur- en landschapswaarden;
- b. weide;
- c. hobbymatig, niet-bedrijfsmatig grondgebonden agrarisch gebruik;
- d. extensieve recreatie voor zover de onder b en c bedoelde functies en waarden niet onevenredig worden aangetast;
- e. fiets- en voetpaden, en
- f. watergangen en waterpartijen
3.2 Bouwregels
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven die hierna zijn aangegeven, of daaraan gelijk te stellen bedrijven:
bedrijven die in de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie: | ter plaatse van de aanduiding: |
1,2, 3.1 of 3.2 | bedrijf tot en met categorie 3.2 |
1,2, 3.1, 3.2 of 4.1 | bedrijf tot en met categorie 4.1 |
1, 2, 3.1, 3.2, 4.1 of 4.2 | bedrijf tot en met categorie 4.2 |
Bedrijven: | ter plaatse van de aanduiding: |
dienstverlening | 'dienstverlening' |
een zelfstandige horecavestiging uit ten hoogste categorie 2 van de bij deze regels behorende Staat van Horecabedrijven, met een brutovloeroppervlakte van maximaal 1.500 m2 per vestiging | 'horeca' |
sportscholen / fitnesscentra | 'sportschool' |
één brandstofservicepunt met een maximale perceelsoppervlakte van 5.000 m2, bestaande uit opslag en verkoop van motorbrandstoffen (exclusief LPG) en daaraan ondergeschikte en daarmee samenhangende detailhandel | 'verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg' |
- b. bij het bedrijf behorende wegen met bijbehorende paden en bermen;
- c. watergangen en waterpartijen;
- d. groen-, parkeer- en overige voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen behorende bij een bedrijf en een kantine;
- e. een kantoor, behorende bij een ter plaatse gevestigd bedrijf;
- f. verkoop via internet van diensten en producten, waarbij ter plaatse geen uitstallings- en verkoopruimte aanwezig is voor rechtstreekse verkoop en aflevering aan consumenten;
- g. afhaalpunten voor niet-dagelijkse producten;
- h. ten hoogste 2 gemakswinkels met een gezamenlijk brutovloeroppervlakte van maximaal 200 m2;
- i. ondergeschikte detailhandel in ter plaatse vervaardigde goederen bij een productiebedrijf;
- j. ten hoogste 3 zelfstandige, niet bij een ter plaatse gevestigd bedrijf behorende kantoren, met een brutovloeroppervlakte van maximaal 1.000 m² per kantoor;
een en ander met uitzondering van:
- 1. bedrijven die krachtens artikel 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht zijn aangewezen als inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, welke inrichtingen als zodanig zijn genoemd in de van deze regels deel uitmakende Bijlage 4 Inrichtingen wet geluidhinder, tenzij het betreft bestemmingsvlakken met de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1' en bedrijf tot en met categorie 4.2;
- 2. bedrijven die een Bevi-inrichting zijn of een Bevi-inrichting omvatten;
- 3. bedrijven die inrichtingen zijn, genoemd in de onderdelen C of D van de Bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 4.2.2, onder b, voor het realiseren van een bebouwingspercentage kleiner dan 30%, mits aangetoond is dat het rioolsysteem dit aankan.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Maatschappelijk
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen;
- b. uitsluitend een volkstuincomplex ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin';
- c. watergangen en waterpartijen
- d. bij een en ander behorende parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Overnachten door leden, hun gezinsleden en eigenaren in de gebouwen of tuinen met de 'specifieke aanduiding - volkstuin' is uitsluitend toegestaan van 15 april tot 1 november en tijdens de kerstdagen, de jaarwisseling en eventueel de paasdagen, indien laatstgenoemde feestdagen niet in deze periode vallen.
Artikel 6 Tuin
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en water.
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
Op de gronden als bedoeld in lid 6.1 is het parkeren van auto's uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van tuin – parkeren’ dan wel waar een in- of uitritvergunning is verleend.
Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, met de daarbij behorende in- en uitvoegstroken, in- en uitritten, voetpaden, fietsstroken en -paden, parkeerstroken en -voorzieningen, opstelstroken, bushaltes en andere verhardingen;
- b. bermen en groenvoorzieningen;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. straatmeubilair;
- e. bij deze bestemming behorende overige voorzieningen zoals watergangen, bruggen en duikers, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen
7.2 Bouwregels
Artikel 8 Water
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water en daarbij behorende taluds en oevers.
8.2 Bouwregels
Artikel 9 Wonen
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van beroep en/of bedrijf aan huis en water.
9.2 Bouwregels
9.3 Specifieke gebruiksregels
beroep en/of bedrijf aan huis
- a. de gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een beroep en/of aan huis dient zowel naar aard als naar oppervlakte ondergeschikt te zijn aan het gebruik voor bewoning, waarbij voorts de bedrijfsactiviteiten door hun aard, omvang en visuele aspecten, het woonkarakter van de woning en het milieu van de omgeving niet onevenredig mogen aantasten.
9.4 Specifieke bouwregel
Scootsafes mogen uitsluitend worden gebouwd, indien de inhoud niet meer bedraagt dan 3 m3.
Artikel 10 Wonen - 1
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, met inbegrip van beroep aan huis en water.
10.2 Bouwregels
10.3 Nadere eisen
10.4 Afwijken van de bouwregels
10.5 Specifieke gebruiksregels
Een gebruik in strijd met de bestemming is ieder geval het gebruik van bijgebouwen voor bewoning.
ontsluiting
- a. Op de gronden als bedoeld in lid 10.1 zijn ontsluitingen van percelen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting'.
10.6 Afwijking van de gebruiksregels
Artikel 11 Waarde - Archeologie 1
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
11.2 Bouwregels
Aanvullend op het bepaalde in de bouwregels van de andere voorkomende bestemming(en) gelden de volgende bouwregels:
- a. alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, dient het bouwplan te worden getoetst door de gemeentelijk archeoloog. Deze geeft aan of de aanvrager aanvullend archeologisch onderzoek moet laten uitvoeren, om vast te stellen of en zo ja, in hoeverre, het bouwplan zal leiden tot de verstoring van archeologische waarden.
- b. indien uit het in lid 11.2 onder a genoemde archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen conform de Erfgoedwet, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag.
- c. de verplichting als bedoeld in lid 11.2 onder a geldt niet indien de vergunningaanvraag betrekking heeft op:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. één of meerdere gebouwen ten behoeve waarvan de totale te bebouwen oppervlakte kleiner is dan 50 m2 en/of ten behoeve waarvan bodemverstoringen tot maximaal 30 cm –maaiveld worden uitgevoerd,
- 3. het plaatsen van een bouwwerk dat uitsluitend bestemd is voor archeologisch onderzoek, met een bouwhoogte van maximaal 3 meter.
- d. op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 11.2 onder a, is afgegeven, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in lid 11.2 onder b, zijn lid 11.2 onder c,1 en lid 11.2 onder c,2 niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een dergelijk geval bepalen dat nieuw archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd om te toetsen of de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord. Lid 11.2 onder b is overeenkomstig van toepassing.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om op of in de gronden die op de verbeelding zijn aangewezen als Waarde- Archeologie 1 zonder, of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken, uit te voeren:
- 1. bodemverstorende werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 50 m2 en/of diepte dieper dan 30 cm –maaiveld, waartoe wordt gerekend saneren, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ontginnen en ophogen van gronden, alsmede het vergraven, wegruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
- 2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- 3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- 4. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
- 5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 6. het aanleggen en verwijderen van verhardingen ten behoeve van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
- b. Het verbod als bedoeld in lid 11.3 onder a is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:
- 1. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 2 van toepassing is;
- 2. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
- 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
- 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning;
- 5. betrekking hebben op een oppervlakte van maximaal 50 m2 of diepte van maximaal 30 cm –maaiveld;
- 6. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
- c. Alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden wordt verleend, dient het bouwplan te worden getoetst door de gemeentelijk archeoloog. Deze geeft aan of de aanvrager aanvullend archeologisch onderzoek moet laten uitvoeren, om vast te stellen of en zo ja, in hoeverre, het bouwplan zal leiden tot de verstoring van archeologische waarden.
- d. Indien uit het in lid 11.2 onder a genoemde archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen conform de Erfgoedwet, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag.
- e. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 11.3 onder c, is afgegeven, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in lid 11.3 onder d, zijn lid 11.3 onder b,4 en lid 11.3 onder b,5 niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een dergelijk geval bepalen dat nieuw archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd om te toetsen of de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord. Lid 11.3 onder d is overeenkomstig van toepassing.
11.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 12 Waarde - Archeologie 2
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
12.2 Bouwregels
Aanvullend op het bepaalde in de bouwregels van de andere voorkomende bestemming(en) gelden de volgende bouwregels:
- a. alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, dient het bouwplan te worden getoetst door de gemeentelijk archeoloog. Deze geeft aan of de aanvrager aanvullend archeologisch onderzoek moet laten uitvoeren, om vast te stellen of en zo ja, in hoeverre, het bouwplan zal leiden tot de verstoring van archeologische waarden.
- b. indien uit het in lid 12.2 onder a genoemde archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen conform de Erfgoedwet, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag.
- c. de verplichting als bedoeld in lid 12.2 onder a geldt niet indien de vergunningaanvraag betrekking heeft op:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. één of meerdere gebouwen ten behoeve waarvan waarvan de totale te bebouwen oppervlakte kleiner is dan 100 m2 en/of ten behoeve waarvan bodemverstoringen tot maximaal 30 cm –maaiveld worden uitgevoerd,
- 3. het plaatsen van een bouwwerk dat uitsluitend bestemd is voor archeologisch onderzoek, met een bouwhoogte van maximaal 3 meter.
- d. op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 12.2 onder a, is afgegeven, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in lid 12.2 onder b, zijn lid 12.2 onder c,1 en lid 12.2 onder c,2 niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een dergelijk geval bepalen dat nieuw archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd om te toetsen of de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord. Lid 12.2 onder b is overeenkomstig van toepassing.
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om op of in de gronden die op de verbeelding zijn aangewezen als Waarde- Archeologie 2 zonder, of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken, uit te voeren:
- 1. bodemverstorende werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 100 m2 en/of diepte dieper dan 30 cm –maaiveld, waartoe wordt gerekend saneren, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ontginnen en ophogen van gronden, alsmede het vergraven, wegruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
- 2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- 3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- 4. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
- 5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 6. het aanleggen en verwijderen van verhardingen ten behoeve van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
- b. Het verbod als bedoeld in lid 12.3 onder a is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:
- 1. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 2 van toepassing is;
- 2. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
- 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
- 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning;
- 5. betrekking hebben op een oppervlakte van maximaal 100 m2 of diepte van maximaal 30 cm –maaiveld;
- 6. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
- c. Alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden wordt verleend, dient het bouwplan te worden getoetst door de gemeentelijk archeoloog. Deze geeft aan of de aanvrager aanvullend archeologisch onderzoek moet laten uitvoeren, om vast te stellen of en zo ja, in hoeverre, het bouwplan zal leiden tot de verstoring van archeologische waarden.
- d. Indien uit het in lid 12.2 onder a genoemde archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen conform de Erfgoedwet, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag.
- e. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 12.3 onder c, is afgegeven, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in lid 12.3 onder d, zijn lid 12.3 onder b,4 en lid 12.3 onder b,5 niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een dergelijk geval bepalen dat nieuw archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd om te toetsen of de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord. Lid 12.3 onder d is overeenkomstig van toepassing.
12.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 13 Waarde - Archeologie 3
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
13.2 Bouwregels
Aanvullend op het bepaalde in de bouwregels van de andere voorkomende bestemming(en) gelden de volgende bouwregels:
- a. alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, dient het bouwplan te worden getoetst door de gemeentelijk archeoloog. Deze geeft aan of de aanvrager aanvullend archeologisch onderzoek moet laten uitvoeren, om vast te stellen of en zo ja, in hoeverre, het bouwplan zal leiden tot de verstoring van archeologische waarden.
- b. indien uit het in lid 13.2 onder a genoemde archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen conform de Erfgoedwet, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag.
- c. de verplichting als bedoeld in lid 13.2 onder a geldt niet indien de vergunningaanvraag betrekking heeft op:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. één of meerdere gebouwen ten behoeve waarvan de totale te bebouwen oppervlakte kleiner is dan 200 m2 en/of ten behoeve waarvan bodemverstoringen tot maximaal 30 cm –maaiveld worden uitgevoerd,
- 3. het plaatsen van een bouwwerk dat uitsluitend bestemd is voor archeologisch onderzoek, met een bouwhoogte van maximaal 3 meter.
- a. op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 13.2 onder a, is afgegeven, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in lid 13.2 onder b, zijn lid 13.2 onder c,1 en lid 13.2 onder c,2 niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een dergelijk geval bepalen dat nieuw archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd om te toetsen of de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord. Lid 13.2 onder b is overeenkomstig van toepassing.
13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om op of in de gronden die op de verbeelding zijn aangewezen als Waarde- Archeologie 3 zonder, of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken, uit te voeren:
- 1. bodemverstorende werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 100 m2 en/of diepte dieper dan 30 cm –maaiveld, waartoe wordt gerekend saneren, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ontginnen en ophogen van gronden, alsmede het vergraven, wegruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
- 2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- 3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- 4. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
- 5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 6. het aanleggen en verwijderen van verhardingen ten behoeve van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
- b. Het verbod als bedoeld in lid 13.3 onder a is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:
- 1. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 2 van toepassing is;
- 2. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
- 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
- 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning;
- 5. betrekking hebben op een oppervlakte van maximaal 100 m2 of diepte van maximaal 30 cm –maaiveld;
- 6. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
- c. Alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden wordt verleend, dient het bouwplan te worden getoetst door de gemeentelijk archeoloog. Deze geeft aan of de aanvrager aanvullend archeologisch onderzoek moet laten uitvoeren, om vast te stellen of en zo ja, in hoeverre, het bouwplan zal leiden tot de verstoring van archeologische waarden.
- d. Indien uit het in lid 13.2 onder a genoemde archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen conform de Erfgoedwet, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag.
- e. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 13.3 onder c, is afgegeven, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in lid 13.3 onder d, zijn lid 13.3 onder b,4 en lid 13.3 onder b,5 niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een dergelijk geval bepalen dat nieuw archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd om te toetsen of de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord. Lid 13.3 onder d is overeenkomstig van toepassing.
13.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 14 Waarde - Archeologie 4
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
14.2 Bouwregels
Aanvullend op het bepaalde in de bouwregels van de andere voorkomende bestemming(en) gelden de volgende bouwregels:
- a. alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, dient het bouwplan te worden getoetst door de gemeentelijk archeoloog. Deze geeft aan of de aanvrager aanvullend archeologisch onderzoek moet laten uitvoeren, om vast te stellen of en zo ja, in hoeverre, het bouwplan zal leiden tot de verstoring van archeologische waarden.
- b. indien uit het in lid 14.2 onder a genoemde archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen conform de Erfgoedwet, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag.
- c. de verplichting als bedoeld in lid 14.2 onder a geldt niet indien de vergunningaanvraag betrekking heeft op:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. één of meerdere gebouwen ten behoeve waarvan de totale te bebouwen oppervlakte kleiner is dan 200 m2 en/of ten behoeve waarvan bodemverstoringen tot maximaal 1 m –maaiveld worden uitgevoerd,
- 3. het plaatsen van een bouwwerk dat uitsluitend bestemd is voor archeologisch onderzoek, met een bouwhoogte van maximaal 3 meter.
- a. op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 14.2 onder a, is afgegeven, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in lid 14.2 onder b, zijn lid 14.2 onder c,1 en lid 14.2 onder c,2 niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een dergelijk geval bepalen dat nieuw archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd om te toetsen of de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord. Lid 14.2 onder b is overeenkomstig van toepassing.
14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om op of in de gronden die op de verbeelding zijn aangewezen als Waarde- Archeologie 4 zonder, of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken, uit te voeren:
- 1. bodemverstorende werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 100 m2 en/of diepte dieper dan 30 cm –maaiveld, waartoe wordt gerekend saneren, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ontginnen en ophogen van gronden, alsmede het vergraven, wegruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
- 2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- 3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- 4. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
- 5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 6. het aanleggen en verwijderen van verhardingen ten behoeve van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
- b. Het verbod als bedoeld in lid 13.3 onder a is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:
- 1. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 2 van toepassing is;
- 2. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
- 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
- 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning;
- 5. betrekking hebben op een oppervlakte van maximaal 100 m2 of diepte van maximaal 30 cm –maaiveld;
- 6. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
- c. Alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden wordt verleend, dient het bouwplan te worden getoetst door de gemeentelijk archeoloog. Deze geeft aan of de aanvrager aanvullend archeologisch onderzoek moet laten uitvoeren, om vast te stellen of en zo ja, in hoeverre, het bouwplan zal leiden tot de verstoring van archeologische waarden.
- d. Indien uit het in lid 13.2 onder a genoemde archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen conform de Erfgoedwet, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, op basis van een Programma van Eisen dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag.
- e. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 13.3 onder c, is afgegeven, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in lid 13.3 onder d, zijn lid 13.3 onder b,4 en lid 13.3 onder b,5 niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een dergelijk geval bepalen dat nieuw archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd om te toetsen of de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord. Lid 13.3 onder d is overeenkomstig van toepassing.
14.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 15 Waterstaat - Waterkering
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterkering en waterhuishouding, met de daarbij behorende voorzieningen.
15.2 Bouwregels
15.3 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 16 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 17 Algemene Bouwregels
17.1 Bestaande afmetingen en afstanden
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand tot enige grens van bouwwerken, die rechtens, in overeenstemming met het bepaalde in de ter zake geldende wet- en regelgeving tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
Artikel 18 Algemene Gebruiksregels
18.1 Beperkte verharding toegestaan
Het is verboden om op de gronden die op de verbeelding zijn aangewezen als ' Specifieke vorm van wonen - beperkte verharding toegestaan' verhardingen aan te brengen met een oppervlakte groter dan 20 m2.
18.2 Strijdig gebruik
onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en het uitoefenen van prostitutie;
- b. het gebruik van gebouwen, bouwwerken en onderkomens als belhuis;
- c. het gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
- d. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten,
- e. het gebruik van (aangebouwde) bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.
Artikel 19 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning in afwijking van het plan verlenen:
- a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers, gemalen en transformatorhuisjes, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m en de oppervlakte niet meer dan 30 m² mag bedragen;
- b. de bouw van geluidwerende voorzieningen, met een maximale hoogte van 6 meter, indien zulks in het kader van de uitvoering van de Wet geluidhinder noodzakelijk is.
- c. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van grens of richting van wegen en paden en ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen.
Artikel 20 Algemene Wijzigingsregels
20.1 Algemene wijzigingen
Burgemeester en wethouders kunnen de ligging van grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en van aanduidingen zodanig wijzigen, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij met niet meer dan 10 m worden verschoven.
20.2 Wijziging bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten
Burgemeester en wethouders kunnen de van deze regels deel uitmakende Bijlage 1 Staat vanBedrijfactiviteiten als volgt wijzigen:
- a. het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.
Artikel 21 Algemene Procedureregels
In de gevallen dat in deze regels toepassingen van deze procedurebepalingen is voorgeschreven, gelden de volgende bepalingen:
- a. het ontwerpbesluit omtrent nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende zes weken voor een ieder ter inzage;
- b. het bevoegd gezag maakt de terinzagelegging vooraf bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de gebruikelijke wijze;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid van belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit naar voren te brengen bij het bevoegd gezag;
- d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienwijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 22 Overgangsrecht Bestaande Bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen, wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 23 Overgangsrecht Bestaand Gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 24 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2019/2020 van de gemeente Pijnacker-Nootdorp.
Hoofdstuk 1 Inleiding
Dit hoofdstuk bevat informatie over het plangebied, de aanleiding voor dit bestemmingsplan, de vigerende plannen, de planvorm en de leeswijzer.
1.1 Aanleiding
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een aantal locaties in de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Het bestemmingsplan dient zowel een aantal ontwikkelingen mogelijk te maken, als ook ter reparatie van enkele vigerende ruimtelijke plannen binnen de gemeente.
Het doel van voorliggend bestemmingsplan is de bestemmingsregelingen voor de hieronder te noemen locaties aan te passen aan de gewenste situatie:
- 1. Volkstuinen Nieuwkoopseweg te Pijnacker: aanpassen regeling voor overnachten;
- 2. Katwijkerlaan 107 te Pijnacker: aanpassen bestemming en bouwvlak voor bouw woning;
- 3. Klapwijkseweg 55 te Pijnacker: bouw van 3 nieuwe woningen;
- 4. 's Gravenweg 34a te Nootdorp: aanpassen bouwvlak naar geldende bouwmogelijkheden;
- 5. Boezem Oost te Pijnacker: grenzen bestemmingen aanpassen naar nieuwe inrichting van het terrein;
- 6. Lange Campen 4 te Pijnacker: herbouw woning, aanpassen bouwvlak;
- 7. Koningshof 20 te Pijnacker: renoveren en uitbreiden woning;
- 8. Oude Leedeweg 28A te Pijnacker: aanleggen ontsluitingsweg bij twee woningen;
- 9. Snippergroen omzetten in een Tuin- of Woonbestemming op 8 locaties, te weten:
- a. Goudplevierweide 18 te Pijnacker;
- b. Klapwijkseweg 75 te Pijnacker;
- c. Koninginnehof 67 te Pijnacker;
- d. Laakweg 2 te Nootdorp;
- e. Noordweg 55 te Pijnacker;
- f. Oosterdiep 8 te Pijnacker;
- g. Rivierenlaan 98 Pijnacker;
- h. Veenakker 63 te Nootdorp.
Met het nieuwe bestemmingsplan ontstaat de situatie, dat het bestemmingsplan een actueel en correct beeld geeft van de functies en een kader vormt waardoor (toekomstige) aanvragen voor een omgevingsvergunning kunnen worden getoetst. Het bestemmingsplan sluit aan bij de actuele juridische en planologische situatie en voldoet aan de vormvereisten van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied bestaat uit 12 verschillende op zichzelf staande deelgebieden en 8 locaties waar sprake is van het omzetten van snippergroen naar een andere bestemming. In figuur 1.1 is een overzicht van al deze locaties weergegeven, waarbij de nummering correspondeert met de nummering zoals gehanteerd in paragraaf 1.1 en 1.3.
Figuur 1.1 - Overzicht locaties Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2019/2020 (rood: ontwikkellocaties, groen: snippergroen)
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Voor de locaties zijn momenteel diverse bestemmingsplannen van kracht. In onderstaande tabel is voor elke locatie zichtbaar welk bestemmingsplan vigerend is.
Locatie | Vigerend plan | Vastgesteld | |
1 | Volkstuinencomplex Nieuwkoopseweg | Katwijk en Nieuwkoop | 01-06-2017 |
2 | Katwijkselaan 107 | Katwijkerbuurt | 27-11-2014 |
3 | Klapwijkseweg 55 | AckersWoude | 24-08-2010 |
4 | 's Gravenweg 34a | 's-Gravenhout, Geerweg en omgeving | 30-03-2017 |
5 | Boezem Oost | Boezem Oost | 29-09-2016 |
6 | Lange Campen 4 | AckersWoude | 24-08-2010 |
7 | Koningshof 20 | Kern Pijnacker Zuid/Zuid-oost | onherroepelijk 18-07-2012 |
8 | Oude Leedeweg 28A | Lint Oude Leede 2 | 17-03-2016 |
9 | Snippergroen locaties | ||
a | Goudplevierweide 18 | Keijzershof 2018 | 23-10-2009 |
b | Kalpwijkseweg 75 | Kern Pijnacker Zuid/Zuid-oost | onherroepelijk 18-07-2012 |
c | Koninginnehof 67 | Kern Pijnacker Zuid/Zuid-oost | onherroepelijk 18-07-2012 |
d | Laakweg 2 | 's-Gravenhout, Geerweg en omgeving | 30-03-2017 |
e | Noordweg 55 | Pijnacker Noord | onherroepelijk 30-05-2013 |
f | Oosterdiep 8 | Kern Pijnacker Zuid/Zuid-oost | onherroepelijk 18-07-2012 |
g | Rivierenlaan 98 | Kern Pijnacker Zuid/Zuid-oost | onherroepelijk 18-07-2012 |
h | Veenakker 63 | Nootdorp-Noord | 23-09-2010 |
Onderhavig bestemmingsplan vervangt deze plannen voor de in het plangebied gelegen locaties.
1.4 Planvorm
Dit bestemmingsplan is gedetailleerd van karakter. Het plan vormt hierdoor een eenduidig toetsingskader voor de beoordeling van bouwaanvragen en voor een adequate handhaving van de regels.
1.5 Planproces
Het voorontwerp van dit bestemmingsplan zal een inspraakprocedure doorlopen. Hiertoe wordt het plan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de termijn van terinzagelegging wordt een ieder de gelegenheid geboden om inspraakreacties naar voren te brengen. De resultaten van deze inspraakprocedure worden gebundeld in de "Nota van Beantwoording inspraak- en overlegreacties voorontwerpbestemmingsplan 'Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2019/2020", welke als bijlage zal worden toegevoegd aan deze toelichting.
Parallel aan de inspraakprocedure wordt tevens het vooroverleg op grond van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gevoerd. De resultaten daarvan worden eveneens gebundeld in de Nota Inspraak- en overlegreacties.
Het ontwerpbestemmingsplan, waarin de eventuele wijzigingen op grond van inspraak en vooroverleg zijn verwerkt, wordt vervolgens wederom ter inzage gelegd. Tijdens deze formele termijn van terinzagelegging van zes weken kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht bij de gemeenteraad. De gemeenteraad zal deze zienswijzen beoordelen en kan eventueel daarin aanleiding vinden om het ontwerpbestemmingsplan aan te passen. De raad zal vervolgens het - al dan niet aangepaste - bestemmingsplan vaststellen.
1.6 Leeswijzer
Het bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten: de toelichting, de regels en de verbeelding.
De toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt per locatie het planvoornemen omschreven en een ruimtelijke onderbouwing gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de juridische planopzet. Hoofdstuk 4 omvat het (boven)gemeentelijke beleidskader. In hoofdstuk 5 worden de (milieutechnische) onderzoeken behandeld, waarna in hoofdstuk 6 en 7 respectievelijk de maatschappelijke aanvaardbaarheid en economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan worden behandeld.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving Ruimtelijke Onderbouwing
In dit hoofdstuk wordt per locatie een ruimtelijke onderbouwing gegeven voor de voorgestane ontwikkelingen die in de nabije toekomst zullen plaatsvinden. Tevens worden per locatie ook de consequenties voor de planopzet benoemd.
2.1 Volkstuinen Nieuwkoopseweg
Beschrijving
De gemeente verhuurt het in 1978/1979 aangelegde volkstuincomplex Wethouder Kerklaanpark gelegen nabij de Nieuwkoopseweg te Pijnacker vanaf 1979 aan de Rekreatieve Volkstuinders Vereniging Pijnacker (hierna: RVVP). Het volkstuincomplex wordt nu verkocht aan de RVVP. Ooit is de overnachtingsmogelijkheid in een privaatrechtelijke overeenkomst opgenomen; in de huurovereenkomst was bepaald dat “overnachtingen in de opstallen zijn verboden in de periode van 1 november tot 15 april, met uitzondering van de kerstdagen, de jaarwisseling en eventueel de paasdagen, indien laatstgenoemde feestdagen niet in deze periode vallen”.
De overnachtingsmogelijkheid is voor de RVVP een zeer zwaar punt. Zij hebben dit recht al bijna 40 jaar. Zij willen dit recht ook zoveel mogelijk beperken om te voorkomen dat het op een vakantiecomplex gaat lijken.
Met de RVVP is besproken dat mogelijke beperkingen te vinden zijn in het aantal (maximaal 31 (er zijn 31 tuinen)), het lid zijn van de volkstuinvereniging en het eigenaar zijn van een huisje.
De RVVP heeft bij het bestemmingsplan Katwijk en Nieuwkoop 2017 gevraagd deze overnachtingsmogelijkheid in het bestemmingsplan op te nemen. In de toelichting bij het bestemmingsplan is uiteindelijk opgenomen dat nachtverblijf op deze locatie niet mogelijk is, omdat deze volkstuinen niet bedoeld zijn om overnachtingen toe te staan.
De gemeente is van mening dat de overnachtingen voor de vaste leden, hun gezinsleden en eigenaren mogelijk moet zijn met uitzondering van de periode 1 november tot 15 april (feestdagen uitgezonderd). Dit wordt in onderhavig bestemmingsplan planologisch geregeld.
2.2 Katwijkerlaan 107
Beschrijving
Op het perceel achter de Katwijkerlaan 107 is in 2014 al een vergunning verleend voor het bouwen van een vrijstaande woning binnen de bestemming 'Wonen'. De aanvrager heeft nu aangegeven deze woning verder naar achter te willen bouwen binnen de bestemming 'Agrarisch - Weide'.
De gemeente wenst haar medewerking te verlenen aan deze ontwikkeling.
Het voornemen op de plek
De woning zal gebouwd worden op de weide achter de woning aan de Katwijkerlaan. De woning zal ontsloten worden via de bestaande inrit van de naastgelegen sauna. Het perceel ligt in het noorden van de gemeente aan de rand van het groene buitengebied. Middels dit buitengebied wil de gemeente Pijnacker-Nootdorp meerwaarde bieden aan de regio. Hierbij is de recreatieve gebruiksfunctie belangrijk. Het recreatiegebied ten noord oosten van het ontwikkelperceel is een aaneengesloten bosgebied dat is aangelegd voor de Floriade in Zoetermeer in 1992. De Katwijkerlaan is een dijklint, gevormd vanuit een historie van ontginning van het omliggend gebied. Een groot deel van het omliggende gebied is veranderd van grotendeels landbouwgebied naar natuur- en recreatiegebied. Deze transformatie is nog niet voltooid, maar wordt de komende jaren afgerond.
In het vigerende bestemmingsplan 'Katwijkerbuurt' valt de uitbreiding in de bestemming 'Agrarisch-weide'. Om de ontwikkeling mogelijk te maken zal de bestemming 'Agrarisch - Weide' komen te vervallen. Deze zal worden omgezet naar de bestemming 'Wonen'.
Stedenbouwkundig advies
Stedenbouwkundig gezien is er geen bezwaar tegen het naar achteren verplaatsen van de woning.De tussenliggende ruimte de bestemming 'Agrarisch - Weide' krijgen ter compensatie en openhouden van het gebied.
2.3 Klapwijkseweg 55
Beschrijving
Aan de Klapwijkseweg ligt een perceel van ca. 2.400 m2. De wens is om dit te transformeren naar een woongebied. Op dit moment is de grond in gebruik als paardenbak en bijbehorende schuren.
De gemeente wenst haar medewerking te verlenen aan deze ontwikkeling.
Het voornemen op de plek
Op het terrein zullen drie woningen mogelijk gemaakt worden. Gesitueerd aan de Klapwijkseweg en passend binnen de schaal en maat van de lintbebouwing komt 1 vrijstaande woning. Op het achterterrein zullen twee woningen gebouwd worden, welke qua schaal en maat zullen passen bij de bestaande bebouwing op het binnenterrein.
In het vigerende bestemmingsplan 'Ackerswoude' valt de uitbreiding in de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen' (deels zonder bouwvlak). Om de ontwikkeling mogelijk te maken zal de bestemming Tuin komen te vervallen. Deze zal worden omgezet naar de bestemmingen 'Wonen' met bouwvlak en 'Tuin'.
Stedenbouwkundig advies
Stedenbouwkundig gezien is er geen bezwaar tegen het bouwen van de drie woningen.
2.4 'S Gravenweg 34a
Beschrijving
Bij het opstellen van het bestemmingsplan ''s-Gravenhout, Geerweg en omgeving' zijn de tot dan toe geldende bouwrechten op het perceel verkleind. Van een ruim bouwvlak van ca. 240 m2 is het nieuwe bouwvlak (120 m2) strak rond de bestaande woning gelegd. Hierbij is planschade ontstaan. Ook zijn de parkeermogelijkheden in de voortuin wegbestemd.
Er is voor gekozen om de schade anderszins te compenseren door de bouwmogelijkheden uit het 'Verzamelplan Nootdorp' in dit verzamelplan terug te brengen.
2.5 Boezem Oost
Beschrijving
Met het opnemen van een aantal wijzigingen van het bestemmingsplan Boezem Oost in het Verzamelplan 2019-2020 wordt voorgesorteerd op een optimalisatie van het bedrijvenpark met een meer divers aanbod aan bedrijfskavels. De markt vraagt veel kavelaanbod tussen 1.000-3.000 m2 en dit specifieke aanbod wordt verruimd door daadwerkelijk de realisatie op te pakken van de Schouwweg gelegen aan de oostzijde van Boezem Oost. Daarnaast wordt met de wijziging aan de Tochtweg een zichtlijn vanaf de Zijdeweg richting de Groenzoom tot stand gebracht. Met de aanpassingen blijft het totale oppervlak uitgeefbare terrein gelijk aan de exploitatieopgave en binnen het maximaal toegestane aantal m2 zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan 'Boezem Oost'.
De bestemmingswijziging betekent aan de Schouwweg het opschuiven van de bedrijfsbestemmingsgrens ten gunste van deze bestemming en het terugbrengen van het straatprofiel naar 6 meter asfalt en 2 meter voetpad. Aan de Tochtweg zal de straat aan de zuidzijde begrensd worden met een 2 meter groene strook en vervolgens volgt de bedrijfskavel. Om een zichtlijn te creëren vanaf de Zijdeweg naar de Groenzoom ligt aan de Tochtweg het bouwvlak 6 meter uit de perceelgrens.
Middels onderhavig bestemmingsplan wordt de verschuiving mogelijk gemaakt. Per saldo verandert de grootte van het bedrijventerrein niet.
2.6 Lange Campen 4
Beschrijving
Bij de ontwikkeling van de woonwijk Ackerswoude is de woning aan de Lange Campen 4 onherstelbaar beschadigd. Om op dezelfde plek een nieuwe, toekomstbestendige woning te kunnen bouwen is een uitbreiding van het bouwvlak nodig.
De woning Lange Campen 4 is inmiddels gesloopt om ruimte te maken voor een nieuwe woning. De nieuwe woning wordt een levensloopbestendige woning met alle basisvoorzieningen (slaapkamer, badkamer, etc.) op de begane grond. Daartoe dient het bouwvlak vergroot te worden. Tevens dient de bouw van logeerruimte boven de begane grond mogelijk te zijn. De bouwhoogte is daarom maximaal 9 meter.
In het vigerende bestemmingsplan 'Ackerswoude' valt de uitbreiding in de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen'. Om de nieuwe ontwikkeling mogelijk te maken zal het bouwvlak worden vergroot.
Stedenbouwkundig advies
Stedenbouwkundig gezien is er geen bezwaar tegen het terugbouwen van een iets grotere woning op dezelfde plek.
2.7 Koningshof 20
Beschrijving
De eigenaar van het perceel Koningshof 20 wenst zijn woning, die niet meer voldoet aan de eisen van deze tijd, te vergroten door middel van het vergroten en verhogen van de garage aan de zijkant van de woning. De gemeente wenst hieraan medewerking te verlenen.
Het voornemen op de plek
Het perceel ligt in het bestemmingsplan 'Kern Pijnacker Zuid/Zuid-oost' en heeft de bestemming 'Wonen'. De gewenste uitbreiding valt deels buiten het bouwvlak. Buiten het bouwvlak zijn geen bouwwerken toegestaan met kap.
Stedenbouwkundig advies
De woningen aan het Koningshof zijn ongeveer allemaal van eenzelfde omvang. Door de aanpassingen aan de woning wordt deze een aanzienlijk stuk groter, waardoor de woning een vreemde eend wordt in het huidige occupatiepatroon. Nu is de kavel ook wel groter dan gemiddeld, dus een kleine vergroting zou moeten kunnen. Er blijft dan nog voldoende tuin over voor het groene karakter van de wijk/buurt. Na enkele aanpassingen is het plan stedenbouwkundig akkoord bevonden.
2.8 Oude Leedeweg 28a
Op het perceel aan de Oude Leedeweg 28A worden twee woningen gerealiseerd. Deze woningen zijn reeds geregeld in het vigerende bestemmingsplan 'Lint Oude Leede 2'. Binnen de bestemming 'Wonen' in het vigerende bestemmingsplan is het echter niet mogelijk om de ontsluiting van de woningen aan te passen. Hiervoor is geen aanduiding opgenomen op de verbeelding. Omdat nog niet bekend is waar de nieuwe ontsluiting van de woningen komt te liggen is een aanpassing van het bestemmingsplan nodig. Op de verbeelding zal een aanduiding ontsluiting worden opgenomen.
2.9 Locaties Snippergroen
Voor acht locaties in de gemeente Pijnacker-Nootdorp zijn stukjes snippergroen verkocht aan particulieren, die meegenomen worden in onderhavig verzamelplan. Het betreft de locaties:
- a. Goudplevierweide 18 te Pijnacker;
- b. Klapwijkseweg 75 te Pijnacker;
- c. Koninginnehof 67 te Pijnacker;
- d. Laakweg 2 te Nootdorp;
- e. Noordweg 55 te Pijnacker;
- f. Oosterdiep 8 te Pijnacker;
- g. Rivierenlaan 98 Pijnacker;
- h. Veenakker 63 te Nootdorp.
Binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp worden de aanvragen snippergroen door de afdeling Wijkzaken getoetst aan de Nota Snippergroen. Mocht een verzoek aan deze criteria voldoen, dan komt het perceel voor verkoop in aanmerking.
Dit zijn de criteria waaraan getoetst wordt:
- de uit te geven grond moet direct grenzen aan het woonperceel van de aanvrager en de aanvrager moet ook eigenaar van het perceel zijn;
- de uitgifte van de grond mag geen (negatieve) gevolgen voor het beheer hebben; hierbij wordt met name beoordeeld of er sprake is van een duidelijke grens tussen privé en openbaar en of uitgifte leidt tot versnippering of beperking van de bereikbaarheid van openbaar gebied;
- de uitgifte van de grond mag geen overwegende (negatieve) gevolgen voor het gebruik van de openbare ruimte hebben. Hierbij wordt met name beoordeeld of het uit te geven deel van belang is vanwege de functie als verkeersruimte, speelterrein, trottoir, parkeerplaats, etc..;
- de uitgifte van de grond mag geen overwegende (negatieve) gevolgen voor de stedenbouwkundige kwaliteit en de beeldkwaliteit van de openbare ruimte hebben; hierbij wordt niet alleen de functie van het groen in de directe omgeving beoordeeld, maar wordt juist ook beoordeeld wat de functie in groter verband is (is het karakteristiek voor de wijk of voor het wegprofiel, is het benoemd in een groenbeleidsplan of beeldkwaliteitsplan);
- de uitgifte van de grond mag geen (negatieve) gevolgen voor de (toekomstige) inrichtingsmogelijkheden hebben.
In de acht gevallen waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft wordt voldaan aan deze criteria. Per locatie wordt gekeken naar de aansluitende bestemming om te bepalen wat de passende bestemming is voor het stukje snippergroen.
Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving
Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied. In dit hoofdstuk is een toelichting op de systematiek en de inhoud van de verschillende toegekende bestemmingen van het bestemmingsplan gegeven.
3.1 Verantwoording Planvorm
Voor het bestemmingsplan 'Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2019/2020' is gekozen voor de planfiguur van een gedetailleerd plan. De voorziene ontwikkelingen worden hierdoor mogelijk gemaakt, zonder dat ruimte wordt gecreëerd voor andersoortige (niet gewenste) ontwikkelingen. Er ontstaat zo tevens een adequaat toetsingskader voor de toekomst.
Aan de opzet van de juridische systematiek worden hoge eisen gesteld, te weten:
- De regeling moet praktisch en hanteerbaar zijn. Hanteerbaar voor iedereen die ermee moet werken. Dus zowel voor de diverse gemeentelijke afdelingen als voor de medewerk(st)er van de Informatiebalie;
- De regeling moet helder en eenduidig zijn. Discussies over interpretatievraagstukken moeten niet aan de orde zijn;
- Daarbij dient ook te worden gekeken naar relevantie: 'niet meer regelen dan nodig is';
- De regeling moet ook voor de burger toegankelijk zijn;
- De regeling moet handhaafbaar zijn. Naarmate het juridische systeem logischer en meer doelgericht is, zullen de toegankelijkheid en uitvoerbaarheid beter zijn. Daarmee worden ook controle en handhaving bevorderd.
3.2 Systematiek Bestemmingen
Het bestemmingsplan 'Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2019/2020' is opgezet volgens de Wet ruimtelijke ordening die vanaf 1 juli 2008 van kracht is. De opbouw van het bestemmingsplan isconform de SVBP2012 (Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen). De planregels bij het bestemmingsplan zijn als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen (artikel 1) en de Wijze van meten (artikel 2). In hoofdstuk 2 Bestemmingen zijn de planregels, behorende bij de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen opgenomen. Hoofdstuk 3, Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn. Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4.
3.3 Planregels
Inleidende regels
Begrippen
In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan en hoe gemeten dient te worden.
Bestemmingsregels
Bedrijf
Voor de percelen binnen het bedrijventerrein Boezem Oost is de bedrijfsbestemming opgenomen met specifieke functieaanduidingen voor de toegestane functies binnen het terrein. De regels sluiten aan op de standaardregels en de reeds geldende regels in het vigerende bestemmingsplan. Het gaat hier om het verplaatsen van bestemmingsgrenzen. Niet om het toevoegen van nieuwe functies.
Maatschappelijk
Voor het volkstuinencomplex is de bestemming 'Maatschappelijk' opgenomen. De regels sluiten aan op de standaardregels, met specifieke maatbepalingen voor de beoogde aanpassingen.
Tuin
Deze bestemming, die op meerdere locaties is gelegen, is identiek aan de standaardregels. De voor ‘Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen. Op of in deze gronden mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd aan een hoofdgebouw. Ook andere bouwwerken mogen worden gebouwd, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair.
Verkeer-Verblijfsdoeleinden
Voor de verschillende ruimte voor ruimte ontwikkelingen is de ontsluiting bestemd als 'Verkeer-Verblijfsdoeleinden'. De regels sluiten aan op de standaardregels.
Water
Deze bestemming die bij de nieuwe ontsluiting van Oude Leedeweg 28A en de woning aan de 's Gravenweg 34 is gelegen, is identiek aan de standaardregels.
Wonen
Deze bestemming, opgenomen voor diverse percelen binnen dit bestemmingsplan, is identiek aan de standaardregels. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van een beroep aan huis.
De bebouwingsregels voor woningen en andere bouwwerken zijn in de regels bij deze bestemming opgenomen. Woningen mogen uitsluitend vrijstaand of twee-aaneen worden gebouwd. De woningen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding aangeduid.
De woonbestemming kent geen mogelijkheden meer om met vergunning bijgebouwen te realiseren. Wat tegenwoordig allemaal zonder vergunning gerealiseerd mag worden, is in de meeste gevallen meer dat voorheen met vergunning mocht. Het is daarom niet langer noodzakelijk erfbebouwing toe te staan die met vergunning gerealiseerd mag worden; het vergunningvrij bouwen is toereikend.
De uitoefening van een beroep aan huis is toegestaan. De gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een beroep en/of aan huis dient zowel naar aard als naar oppervlakte ondergeschikt te zijn aan het gebruik voor bewoning, waarbij voorts de bedrijfsactiviteiten door hun aard, omvang en visuele aspecten, het woonkarakter van de woning en het milieu van de omgeving niet onevenredig mogen aantasten. Onder bepaalde voorwaarden kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor een bedrijf aan huis.
Wonen - 1
Deze bestemming is opgenomen voor diverse percelen gelegen in het buitengebied van de gemeente. De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van een beroep aan huis.
De bebouwingsregels voor woningen en andere bouwwerken zijn in de regels bij deze bestemming opgenomen. Woningen mogen uitsluitend vrijstaand worden gebouwd. De woningen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding aangeduid.
De woonbestemming kent geen mogelijkheden meer om met vergunning bijgebouwen te realiseren. Wat tegenwoordig allemaal zonder vergunning gerealiseerd mag worden, is in de meeste gevallen meer dat voorheen met vergunning mocht. Het is daarom niet langer noodzakelijk erfbebouwing toe te staan die met vergunning gerealiseerd mag worden; het vergunningvrij bouwen is toereikend.
De uitoefening van een beroep aan huis is toegestaan. De gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een beroep en/of aan huis dient zowel naar aard als naar oppervlakte ondergeschikt te zijn aan het gebruik voor bewoning, waarbij voorts de bedrijfsactiviteiten door hun aard, omvang en visuele aspecten, het woonkarakter van de woning en het milieu van de omgeving niet onevenredig mogen aantasten. Onder bepaalde voorwaarden kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor een bedrijf aan huis.
Dubbelbestemmingen
De bestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waterstaat - Waterkering' betreffen dubbelbestemmingen waarin de bescherming van de aanwezige archeologische waarden en waterkeringen worden geregeld.
Algemene regels
Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meegeteld mogen worden bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels is een bepaling opgenomen om bestaande, legaal gerealiseerde bebouwing die bijvoorbeeld qua afmetingen buiten de bepalingen van dit bestemmingsplan valt, planologisch-juridisch te borgen.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod gegeven voor gebruik in strijd met de bestemming.
Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van niet-ingrijpende bouwactiviteiten.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepalingen wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven de in het plan opgenomen bestemmingen in geringe mate te wijzigen, indien dit van belang is voor een betere realisering of in verband met een afwijkende toestand van het terrein. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor wijzigingen van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, indien daartoe aanleiding bestaat.
Overgangs- en slotregels
Overgangsregels
In deze bepalingen wordt inhoud gegeven aan het overgangsrecht betreffende bouwwerken en het gebruik, met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Slotregel
Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze bepaling bevat de titel van het plan.
3.4 Toelichting Op De Verbeelding
Op de verbeelding, zijn de binnen het plangebied gelegen percelen voorzien van een passende bestemming, conform de in de regels gehanteerde indeling. Daarnaast zijn middels dubbelbestemmingen de archeologische zones en de zones langs waterkeringen weergegeven, waarbinnen een bijzondere beschermingsregeling geldt. De aanduidingen geven, daar waar noodzakelijk, een specifieke bepaling per (bouw)perceel weer. In de regels worden, zoals bovenstaand toegelicht, bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen van een juridische bepaling voorzien.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
De voorgenomen ontwikkelingen binnen het plangebied moeten passen binnen het vigerend beleid op zowel nationaal, provinciaal, regionaal als gemeentelijk niveau. Voor de ontwikkelingen binnen het plangebied zijn verschillende beleidsstukken relevant. Hierna zijn kort de belangrijkste bevindingen uit het beleid beschreven en wordt aangegeven hoe de ontwikkelingen binnen het plangebied zich verhouden tot dit beleid.
4.1 Nationaal Beleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (maart 2012)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Deze structuurvisie verving de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.
Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. Vanaf 2020 neemt de beroepsbevolking niet meer toe. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking.
Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet. Verder wordt genoemd het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden.
Aangezien een structuurvisie geen bindende werking heeft voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld, zijn de nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen geborgd in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte. Deze AMvB wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en richt zich op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Daarnaast zorgt de AMvB voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
4.1.2 Ladder duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening is de “ladder duurzame verstedelijking” opgenomen. Dit betekent dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke voorzieningen mogelijk maken de treden van de ladder moeten worden doorlopen. Het doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Volgens Bro artikel 1.1.1 lid 1 wordt stedelijke ontwikkeling omschreven als:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
In de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland is, conform het Bro, de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als verplicht te doorlopen 'stappenschema' ter onderbouwing van stedelijke ontwikkelingen. In paragraaf 4.2.2 wordt hier nader op ingegaan.
4.1.3 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan
De ontwikkelingen die in onderhavig bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt hebben geen directe relevantie op rijksniveau. Het plan past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en binnen de bepalingen van het Barro.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Visie ruimte en mobiliteit Zuid-Holland (2014)
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014, (geconsolideerd in werking per 12 januari 2017) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
- Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
- Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
- Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
- Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
De VRM bestaat uit: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte 2014, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
- 1. Beter benutten en opwaarderen.
- 2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht).
- 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit.
- 4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
Bebouwde ruimte
Het plangebied ligt grotendeels binnen de contouren van de 'bebouwde ruimte'. De provincie Zuid-Holland wil de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit hoofdzakelijk opvangen in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. De provincie draagt bij aan het beter benutten van de bebouwde ruimte door samen te werken met andere overheden en marktpartijen, en via regelgeving. Dat gebeurt op de volgende manieren:
- Het stimuleren en faciliteren van verdichting, herstructurering en transformatie;
- Het bevorderen van een actuele, regionale programmering van plannen voor wonen en werken.
De provincie zet in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwbouw binnen de bebouwde ruimte. De provincie is zich echter ook zeer bewust dat er grenzen zijn aan de mogelijkheden om te verdichten. Het bepalen of de woningbehoefte binnen de bebouwde ruimte opgevangen kan worden, is niet alleen een technische afweging (is het fysiek mogelijk om de woningbehoefte te accommoderen) maar bevat ook kwalitatieve elementen. De provincie beoogt een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). De kwaliteitskaart van de provincie en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.
Kwaliteitskaart
Bij nieuwe ontwikkelingen wordt aandacht gevraagd voor aardkundige en archeologische waarden, (het gebruiken van) de bestaande bodem, reliëf en het watersysteem, de natuurlijke dynamiek en landschapsvormende processen, mede met het oog op het versterken van de toekomstwaarde van Zuid-Holland. Deze aandacht betaalt zich terug in een duurzame, veerkrachtige en robuuste provincie.
Door de versnipperdheid van het plangebied ligt het binnen de volgende lagen:
- Bijzonder reliëf - oude stroomgordels en geulafzettingen;
- Veencomplex - oude zeeklei;
- Rivierdeltacomplex - jonge zeeklei
- Veencomplex - veen
Onderhavige ontwikkelingen dienen derhalve met de volgende richtpunten rekening te houden:
- Ontwikkelingen houden de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand.
- Waar mogelijk worden de archeologische waarden van deze structuren meer herkenbaar gemaakt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
- Ontwikkelingen in droogmakerijen leveren een bijdrage aan een duurzame waterhuishouding.
- Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.
- Ontwikkelingen in het veenlandschap dragen zorg voor behoud van het veen en zijn met name bij de diepe veenpakketten gericht op het beperken van de bodemdaling.
4.2.2 Verordening Ruimte 2014
De regels in de Verordening Ruimte zijn bindend en werken door in bestemmingsplannen. In de Verordening is, conform het Bro, de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als verplicht te doorlopen 'stappenschema' ter onderbouwing van stedelijke ontwikkelingen.
Onderhavig bestemmingsplan maakt diverse kleinschalige ontwikkelingen mogelijk. Hierbij worden (qua aard en schaal) geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt; het is dan ook conform jurisprudentie niet noodzakelijk om de ladder voor deze ontwikkelingen te doorlopen.
Er is derhalve geen noodzaak om de ladder voor duurzame verstedelijking te doorlopen.
Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 2.2.1, lid 1 van de Verordening ruimte ('Ruimtelijke kwaliteit') kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
- de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
- als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
- 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
- als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
- 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
Conclusie
Bij de uitwerking van onderhavig plan is rekening gehouden met de ruimtelijke kwaliteiten van de verschillende gebieden. Het plan is zorgvuldig ingepast in de bestaande identiteit en eventueel het structuur van het lint en het omliggende landschap.
Op grond van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' en het integrale ontwerp ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, mag worden geconcludeerd dat er sprake is van een zorgvuldige ruimtelijke inpassing.
4.2.3 Programma ruimte
Het programma ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om doelen te (doen) bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio's en provincie. De realisatiemix uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.
4.2.4 Programma mobiliteit
In het programma mobiliteit staan de ambities en de provinciale belangen. Het programma mobiliteit kent een grotere dynamiek dan de visie. Het kan hierdoor bijvoorbeeld in samenhang met een nieuw collegeprogramma, elke vier jaar worden geactualiseerd. Daarbij wordt verbinding gelegd met de verschillende uitvoeringsprogramma's, beleidsuitwerkingen en verordeningen zoals deze al bestaan voor mobiliteit.
4.2.5 Bijzonder Provinciaal Landschap
De provincie Zuid-Holland heeft de aanvraag van twintig partijen in en rond Midden-Delfland om dit gebied aan te wijzen als eerste Bijzonder Provinciaal Landschap in Nederland gehonoreerd en voorzien van een ontwikkelopdracht ten aanzien van het stedelijk perspectief en de sturing en borging van de ruimtelijke kwaliteit om van deze aanwijzing een succes te maken. Zowel volgens de aanvragers als de provincie gaat het om een voor de bewoners van en rond dit gebied bijzonder waardevol landschap. Het optimaliseren van de waarde van Midden-Delfland voor de stad vraagt om het meer over de grenzen van dit gebied heen kijken om wat Midden-Delfland aan groene kwaliteiten te bieden heeft beter aan te laten sluiten bij het stedelijke groen en de stedelijke behoeften aan groen. Verder vraagt een goede invulling van de status van Bijzonder Provinciaal Landschap om een heldere sturing en borging van de ruimtelijke kwaliteit, die bijvoorbeeld door de polderarchitect ingevuld zou kunnen worden.
4.2.6 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan
Binnen het voorliggende bestemmingsplan is geen sprake van strijdigheid met de doelen en uitgangspunten zoals omschreven in het provinciale beleid. Voorzien wordt in diverse kleinschalige ontwikkelingen, die conform jurisprudentie niet onder artikel 3.1.6 lid 2 Bro vallen.
4.3 Regionaal Beleid
Sinds 1 januari 2015 heeft het Stadsgewest Haaglanden zijn werkzaamheden beëindigt, de beleidsterreinen Verkeer en Vervoer en Economisch Vestigingsklimaat worden voortgezet door de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). Het Regionaal Structuurplan is nog niet ingetrokken en derhalve nog van kracht.
4.3.1 Regionaal Structuurplan Haaglanden in 2020 (2008)
Het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020, dat door het bestuur van het Stadsgewest Haaglanden in april 2008 is vastgesteld, bouwt voort op de sterke punten van de regio: de economische specialisaties, de mooie landschappen en de kwaliteit van leven. Haaglanden blijft daardoor een aantrekkelijk gebied om te wonen. Al deze kwaliteiten zijn een voorwaarde om nieuwe bedrijven en instellingen aan te kunnen trekken en zo voor nieuwe werkgelegenheid te zorgen.
Hiertoe zijn er meer huizen en bedrijfspanden nodig in Haaglanden. Sommige delen van de regio verouderen en zijn aan vernieuwing toe. De groengebieden zijn niet aantrekkelijk en toegankelijk genoeg. Het verkeer blijft groeien, maar Haaglanden moet wel bereikbaar blijven. De verandering van het klimaat stelt nieuwe eisen aan het watersysteem en de kustbescherming. Zo zullen zich tot 2020 nog meer ontwikkelingen voordoen die om maatregelen vragen.
Regio Haaglanden zet daarbij in op bouwen binnen de bestaande stad. Dit betekent ook dat het landschap open en groen kan blijven. Haaglanden kent veel verschillende landschappen, elk met een eigen schoonheid: de duinen en het strand, de landgoederen, de weilanden. Er liggen kansen om landschappen nog aantrekkelijker te maken, bijvoorbeeld door natuurontwikkeling of door meer fiets- en wandelpaden aan te leggen.
4.3.2 Woonvisie woningmarktregio Haaglanden
De woonvisie woningmarktregio Haaglanden 2017-2021 geeft inzicht in de uitdagingen en opgaven in Haaglanden voor het onderwerp wonen. Als belangrijkste doel van de nieuwe regionale woonvisie zien de gemeenten het samen verder versterken van de woningmarktregio Haaglanden. Het toekomst-proof maken van dit van oudsher heel prettige woongebied. Toekomst-proof voor alle aanwezige doelgroepen. Maar ook toekomst-proof vanuit het besef dat een sterke woningmarkt van groot belang is om een aantrekkelijke en economisch vitale regio te kunnen zijn en blijven. De verschillende ambities zijn:
Een regionaal woningbouwprogramma opstellen: door een gezamenlijk woningbouwprogramma willen de gemeenten zo goed en efficiënt mogelijk inspelen op zowel de kwalitatieve als kwantitatieve woningbehoeften van de regio Haaglanden. Een uitgangspunt daarbij is het zoveel mogelijk realiseren van de woonopgaven binnen bestaande stedelijke gebieden. Uit onderzoek is gebleken dat stedelijk, dorpse en exclusieve woonmilieus in de regio in trek zijn.
Regionaal voldoende betaalbare woningen aanbieden: 30 procent van de inwoners in de regio behoort tot de sociale doelgroep, de gemeenten beschouwen dit percentage als richtinggevend voor de omvang van de toekomstige behoefte van het totaal aantal sociale huurwoningen. Ook zetten de regiogemeenten zich in om de positie van de groep lage middeninkomens in de komende jaren te verbeteren en om extra woonruimte voor vluchtelingen te realiseren.
Duurzaam bouwen en renoveren in Haaglanden: om in 2050 tot een CO2 neutrale of energie-neutrale regio te kunnen komen zetten de gemeenten in op een volledige energie transitie van de gebouwde omgeving.
De regio levensloopgeschikt maken: de ambitie is om inwoners van de regio zo lang mogelijk zelfstandig in hun eigen woning en woonomgeving te kunnen laten wonen. Dit vraagt per afzonderlijke gemeente enerzijds om voldoende aangepaste en levensloopgeschikte woningen, anderzijds om een woonomgeving die aansluit op wat ouderen en huishoudens met een beperking nodig hebben.
Werken aan leefbare en prettige woonwijken: door middel van een preventieve aanpak de verouderde woonwijken in de steden van de regio gezond houden, veilig en prettig om in te wonen.
4.3.3 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan
Onderhavig bestemmingsplan voorziet enkel in kleinschalige ontwikkeling binnen bestaande (stedelijke) structuren en past derhalve binnen de uitgangspunten van het Regionaal Structuurplan.
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.4.1 Toekomstvisie 2040 (2012)
In de Toekomstvisie 'Visie op de toekomst van Pijnacker-Nootdorp', vastgesteld door de gemeenteraad op 26 juni 2012, wordt een eenduidige en consistente koers voor Pijnacker-Nootdorp uitgezet met oog voor de omgeving en de rol van de gemeente. De toekomstvisie laat zien wat voor gemeente Pijnacker-Nootdorp wil zijn, waar zij met haar ontwikkeling heen wil en welke rol zij daarbij pakt.
Pijnacker-Nootdorp wil, conform haar visie, een herkenbare gemeente zijn in een landelijke omgeving waar de stad nooit ver weg is. Zij ziet het als haar missie in de regio een uniek woonmilieu te bieden, met het groene buitengebied meerwaarde te geven en met duurzame en innovatieve bedrijven de economie versterken.
4.4.2 Ruimtelijke structuurvisie Pijnacker-Nootdorp 2040 (2014)
In de Structuurvisie 'Ruimte maken….. ruimte laten', vastgesteld door de gemeenteraad op 20 februari 2014, schetst de gemeente het ruimtelijk beeld van Pijnacker-Nootdorp in 2040. Niet in de vorm van een blauwdruk voor de toekomst, maar in de vorm van contouren en kaders van een streefbeeld dat gezamenlijk met bewoners en ondernemers ingekleurd dient te worden. Er wordt ruimte geboden en uitgenodigd om te ondernemen, te recreëren, de woonomgeving te verbeteren of sport te beoefenen. De Ruimtelijke structuurvisie kan gelezen worden als een uitnodiging om samen invulling te geven aan de ruimte van Pijnacker-Nootdorp in 2040.
Contouren vormen het uitgangspunt van de structuurvisie. Dit zijn contouren van groen- en recreatiegebieden, bebouwing, glastuinbouw en bedrijventerreinen. Binnen deze contouren zijn er verschillende functies en mogelijkheden. Hierover doet de structuurvisie voor 2040 op hoofdlijnen kaderstellende uitspraken. Daarnaast geeft de structuurvisie antwoord op verschillende ruimtelijke vraagstukken.
4.4.3 Welstandsnota
Op 20 februari 2014 heeft de gemeenteraad van Pijnacker-Nootdorp de Welstandsnota Pijnacker-Nootdorp 2013 vastgesteld. In deze nota zijn criteria opgenomen die burgemeester en wethouders en de welstandscommissie toepassen bij de beoordeling of het uiterlijk en de plaats van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.
figuur: globale ligging ontwikkelingen binnen de welstandsgebieden.
Bij de beoordeling van de individuele plannen zal geadviseerd worden op basis van de ligging binnen de verschillende welstandsgebieden.
4.4.4 Lintenvisie
Pijnacker-Nootdorp wil de kwaliteit van de cultuurhistorische bebouwingslinten in de gemeente verbeteren. De Lintenvisie is opgesteld om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de linten beter te begeleiden.
De linten, zoals bijvoorbeeld de Noordeindseweg, de Nieuwkoopseweg, de Rijskade en de Oude Leedeweg, zijn belangrijk voor de gemeentelijke identiteit. Ze dragen bij aan de ruimtelijke kwaliteit van onze gemeente. De linten zijn dynamisch door de veranderende omgeving van nieuwe woonwijken, glastuinbouw, nieuwe infrastructuur en natuur- en recreatiegebieden. Inwoners en bedrijven uit deze linten ondernemen veel ruimtelijke initiatieven.
De Lintenvisie Pijnacker-Nootdorp is opgesteld om vooraf duidelijke richtlijnen te geven en beperkt kaders te stellen. Daarnaast is het vooral bedoeld voor inspiratie bij de planuitwerking van inwoners en ondernemers. De gemeente wil de Lintenvisie op drie manieren gebruiken:
- als uitnodiging en handreiking voor initiatiefnemers bij hun planvorming;
- als hulpmiddel voor de gemeente bij de toetsing van vergunningsaanvragen;
- als input voor visieverkenningen en omgevingsplannen.
4.4.5 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan
De gemeente stimuleert initiatieven van particulieren en zet in op versterking van de kwaliteit van de kernen en het landelijk gebied. De - kleinschalige - ontwikkelingen die middels onderhavig bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt passen binnen dit gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 5 Onderzoek
5.1 Bedrijven En Milieuzonering
5.1.1 Regelgeving en beleid
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.
De te beoordelen situaties zijn te herleiden tot drie groepen en bijbehorende aanpak, te weten:
- Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven. In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven.
- Nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies. In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal in eerste instantie een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1), 100 meter (cat. 3.2) en 200 meter (cat. 4.1) tussen de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd.
- Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen. In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal in eerste instantie een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2) en 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd.
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden namelijk met één afstandsstap worden verlaagd. Zie tabel 5.1.
Categorie | Richtafstand t.o.v. rustige woonwijk/rustig buitengebied | Richtafstand t.o.v. gemengd gebied |
1 | 10m | 0m |
2 | 30m | 10m |
3.1 | 50m | 30m |
3.2 | 100m | 50m |
4.1 | 200m | 100m |
4.2 | 300m | 200m |
5.1 | 500m | 300m |
5.2 | 700m | 500m |
5.3 | 1000m | 700m |
6 | 1500m | 1000m |
Tabel 5.1 - Milieucategorieën en bijbehorende richtafstanden ten opzichte van de verschillende omgevingstypen
In de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering wordt aangegeven dat richtafstanden worden gemeten vanaf de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en de gevel van de woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen (vvb) mogelijk is.
5.1.2 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan
Voor de locaties Volkstuinen Nieuwkoopseweg, Boezem Oost, 's Gravenweg 34, Lange Campen 4, Koningshof 20, Oude Leedeweg 28A en de percelen van het snippergroen geldt dat er geen sprake is van een functiewijziging, waarbij een nieuwe milieugevoelige functie of bedrijfsbestemming wordt toegevoegd. Milieuzonering speelt derhalve geen rol voor deze locaties.
Voor de overige locaties binnen het plangebied geldt het volgende ten aanzien van bedrijven en milieuzonering:
Volkstuinen Nieuwkoopseweg
De VNG-brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ noemt volkstuinen niet als een mogelijke hinderveroorzakende functie. De volkstuinen liggen op ruime afstand van de volkstuinen Op grond hiervan wordt geen hinder verwacht van de volkstuinen op bestaande woningen.
In de omgeving van het volkstuinencomplex bevinden zich een drietal bedrijven met een maximale toegestane milieucategorie 2. De maximale richtafstand hiervoor is 30 meter. Het volkstuinencomplex bevindt zich op minimaal 40 meter van de dichtsbijzijnde bedrijfsbestemming.
Er kan geconcludeerd worden dat er voor dit plangebied wordt voldaan aan de richtafstand.
Katwijkerlaan 107
Het deelgebied en haar omgeving kan worden aangemerkt als 'gemengd gebied' gezien de afwisselende functies van wonen, bedrijven en glastuinbouw. Er moet worden aangetoond dat het leefklimaat niet wordt aangetast en tegelijkertijd het functioneren van bedrijven niet in gevaar wordt gebracht. Om deze reden is er voor deze locatie onderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn terug te vinden in Bijlage 1. Wat betreft bedrijven en milieuzonering zijn er vijf bedrijven relevant voor het plangebied.
- 1. Katwijkerlaan 105
Op deze locatie is een sauna/spa gevestigd welke valt aan te merken als milieucategorie 2 bedrijf. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter. De percelen van de sauna/spa en de beoogde ontwikkeling grenzen aan elkaar, waardoor niet wordt voldaan aan de aan te houden richtafstand. De beoogde uiterste situering van de gevel ligt echter op circa 25 meter van het bedrijfsperceel. Dit is inclusief de in het Bor gestelde mogelijkheid om vergunningsvrij te bouwen tot 4 meter van het hoofdgebouw. Er wordt voldaan aan de aan te houden richtafstand.
- 2. Katwijkerlaan 113
Op deze locatie is een aannemersbedrijf gevestigd. Milieucategorie 1 tot en met 3.1 zijn hier toegestaan. De diensten vallen onder 'bouwnijverheid' en 'aannemersbedrijf met werkplaats b.o> 1000 m2 en vallen voornamelijk in milieucategorie 3.1. Voor deze categorie geldt een richtafstand van 30 meter. De percelen grenzen aan elkaar, waardoor niet wordt voldaan aan de richtafstand. De beoogde uiterste situering van de gevel van de woning ligt op circa 8 meter van het bedrijfsperceel. Er wordt niet voldaan aan de aan te houden richtafstand.
- 3. Katwijkerlaan 119
Op deze locatie is een aannemersbedrijf gevestigd. Milieucategorie 1 tot en met 3.1 zijn hier toegestaan. De werkzaamheden zijn samen te vatten tot 'bouwnijverheid' en 'aannemersbedrijf met werkplaats b.o.<1000 m2, wat valt onder bedrijvigheid milieucategorie 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter. De afstand van het bedrijf tot het plangebied is minimaal 85 meter. Er wordt ruimschoots voldaan aan de te houden richtafstand.
- 4. Katwijkerlaan 93
Op deze locatie is een transportbedrijf van groenten gevestigd. Milieucategorie 1 tot en met 3.1. zijn toegestaan. De werkzaamheden van het bedrijf (vervoer over land, goederenwegvervoer) vallen voornamelijk binnen categorie 3.1 Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter. De afstand van het bedrijf tot het plangebied is circa 200 meter. Er wordt ruimschoots voldaan aan de te houden richtafstand.
- 5. Katwijkerlaan 75
Op deze locatie is een renovatie- en nieuwbouwbedrijf gevestigd. Milieucategorie 1 tot en met 4.1 zijn toegestaan. De werkzaamheden (vallend onder 'vervaardiging transportmidddelen', 'transportmiddelenindustrie', 'handel/reparatie van auto's, motorfietsen, benzineservicestations', 'handel in vrachtwagens') behoren voornamelijk tot milieucategorie 3.1 en 3.2. Hiervoor geldt een richtafstand van maximaal 50 meter. De afstand van het bedrijf tot het plangebied is meer dan 300 meter. Er wordt ruimschoots voldaan aan de te houden richtafstand.
Klapwijkseweg 55
Op het perceel van de Klapwijkseweg 55 worden 3 nieuwe woningen gebouwd. Dit perceel wordt middels het onderhavig bestemmingsplan bestemd tot 'Wonen' met bijbehorende tuinen. In de omgeving van het perceel bevinden zich geen hindergevende bedrijven.
Koningshof 20
Op het perceel van Koningshof 20 wordt het bouwvlak vergroot voor het verbouwen van de woning. Hierdoor komt de woning op de erfgrens te staan welke grenst aan een bedrijfsbestemming. Gezien de geringe afwijking ten opzichte van de huidige situatie kan gesteld worden dat de hinder gelijk blijft.
Conclusie
Er wordt op één uitzondering (deelgebied Katwijkerlaan 107) na voldaan de de richtafstanden. Het betreft een mileucategorie 3.1 bedrijf dat circa 8 meter afstand van de uiterste situering van de toekomstige woning is gelegen. Momenteel zijn er al woonfuncties om dit bedrijf heen gelegen en wordt de afstand tussen de woonfunctie en het bedrijf vergroot ten opzichte van de huidige (planologische) situatie. Bovendien spelen de activiteiten van het bedrijf zich niet op het eigen bedrijfsperceel af.
Geconcludeerd kan worden dat de bestemmingswijzigingen voor wat betreft het aspect bedrijven en milieuzonering toelaatbaar zijn.
5.2 Externe Veiligheid
5.2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk EV wordt aangegeven op welke wijze de externe veiligheid in beschouwing is genomen bij het bestemmingsplan. De externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten.
5.2.2 Normstelling en beleid
Twee sleutelbegrippen: plaatsgebonden risico en groepsrisico
De risico's bij de externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Waarom worden er twee begrippen gebruikt? Het rijksoverheidsbeleid maakt onderscheid tussen het risico waaraan het individu is blootgesteld en het risico waaraan een groep mensen is blootgesteld. Het gaat om het risico op overlijden. Voor de beoordeling van het risico waaraan het individu is blootgesteld gebruikt men het plaatsgebonden risico. Dit is de maatstaf voor de persoonlijke veiligheid. De maatstaf voor de kans dat een groep van mensen in een keer overlijdt, is het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de overlijdenskans per jaar die op een bepaalde afstand aanwezig is door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hierbij wordt voor de berekening uitgegaan van een fictieve burger. Deze burger is 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op de plaats aanwezig waarvoor het plaatsgebonden risico wordt berekend. Verder zal de burger geen aanstalten maken zich in veiligheid te brengen (vlucht- of schuilgedrag) gedurende de maximaal 30 minuten blootstelling aan het optredende effect. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (de zogeheten risicocontour).
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is de kans op het overlijden in één keer van een groep mensen (Juridisch is de minimum omvang gesteld op 10 doden om van een groepsrisico te kunnen spreken) als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Dit gebied wordt bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij transportrisico's geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op 10 slachtoffers gelijk aan één op de tienduizend (10-4). De kans op 100 slachtoffers gelijk aan één op de miljoen (10-6) enzovoorts. Bij stationaire risicobronnen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico een factor 10 kleiner ligt. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is geen wettelijke norm, het is bedoeld als een ijkpunt. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico's accepteert. De gemeente is verplicht om voor iedere situatie een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico). Daarbij spelen onder anderen de zelfredzaamheid van bewoners, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol.
5.2.3 Beperkt kwetsbare objecten, kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten
Beperkt Kwetsbare objecten
Onder beperkt kwetsbare objecten worden onder andere verstaan woningen, hotels, restaurants, kantoren, winkels en sport- en kampeerterreinen, voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren. In artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is een definitie opgenomen van een beperkt kwetsbaar object.
Kwetsbare objecten
Kwetsbare objecten zijn onder ander woningen (met uitzondering van verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee per hectare en dienst- of bedrijfswoningen), kantoren met meer dan 1.500 m² bruto vloeroppervlak en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of (een deel van de dag) kwetsbare groepen mensen, zoals in onderhavig geval een school. De kwetsbare objecten staan gedefinieerd in Bevi artikel 1 sub l. Na in werkingtreding van het Bevi is de definitie van kwetsbare objecten nog verduidelijkt.
Zeer kwetsbare objecten
Zeer kwetsbare objecten zijn tevens kwetsbare objecten, ze vormen een subcategorie van de categorie kwetsbare objecten uit het Bevi. Zeer kwetsbare objecten zijn objecten waarin mensen verblijven die zichzelf niet goed in veiligheid kunnen brengen, bijvoorbeeld door een geestelijke of lichamelijke beperking. Voorbeelden hiervan zijn: verzorgingstehuizen, ziekenhuizen en kinderdagverblijven.
Waarom onderscheid?
Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is van belang om te bepalen of de PR 10-6 een grenswaarde is of een richtwaarde. De zeer kwetsbare objecten vormen een nieuwe categorie ten opzichte van het Bevi en spelen een rol in de modernisering van het Omgevingsveiligheidsbeleid (Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid)
5.2.4 Besluit externe veiligheid inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen, al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht het bevoegde gezag bij ruimtelijke plannen vanuit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet ruimtelijke ordening (Wro) afstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Het Bevi heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Voor de toepassing van het Bevi wordt een nieuw ruimtelijk besluit (waaronder ook een conserverend bestemmingsplan) gezien als een nieuwe situatie. De Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) geeft uitvoering aan het Bevi.
Plaatsgebonden risico
Het BEVI gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:
- Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten. Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
- Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.
Groepsrisico
Bij inrichtingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-7 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-9 per jaar;
Verantwoording groepsrisico
Alleen bij een toename van het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit is van toepassing op:
- De vaststelling van een bestemmingsplan (artikel 3.1 Wro);
- Inpassingsplan van een project met een provinciaal belang (artikel 3.26, lid 1Wro);
- Inpassingsplan van een project met een landelijk belang (artikel 3.28, lid 1 Wro);
- Ontheffing van een voorschrift uit de bouwverordening (artikel 11 Woningwet);
- Omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, lid, onder c, Wabo, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 of 3, of tweede lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheerverordening wordt afgeweken. De omgevingsvergunning vervangt het projectbesluit uit artikel 3.10 van de Wro.
5.2.5 Basisnet
Voorheen werd het beoordelingskader gevormd door de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Dit is veranderd met het van kracht worden van het Basisnet, op 1 april 2015. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). Aangezien er in Pijnacker-Nootdorp geen sprake is van transport van gevaarlijke stoffen via hoofdwaterwegen en hoofdspoorwegen zal alleen aandacht worden besteed aan transport van gevaarlijke stoffen via de hoofdwegen.
Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de bebouwde omgeving en de veiligheid van mensen die wonen of verblijven dicht in de buurt van de infrastructuur waar dit vervoer plaatsvindt. Het Basisnet stelt verder regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant). Gevaarlijke stoffen vervoeren is risicovol en zorgt dus voor beperkingen aan de ruimtelijke ordeningskant. Er zijn namelijk regels om mensen die dicht bij deze hoofdwegen wonen of verblijven minimaal een bepaald beschermingsniveau te bieden. Aan dit beschermingsniveau wordt voldaan als het risico vanuit het vervoer niet hoger ligt dan wat maatschappelijk acceptabel is.
Het Basisnet is een heel stelsel van wetten en regels dat op verschillende gebieden haar oorsprong heeft liggen. Vanuit de vervoerskant is er de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs). Voor de ruimtelijke ordeningskant is er het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes. Dit besluit vindt haar grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer.
In het Basisnet zijn grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico, richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet, kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico door het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar.
Voor sommige transportassen moet ook rekening worden gehouden met het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG is het gebied tot 30 meter (gemeten vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook) van de transportas waarin, bij de realisering van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.
Als binnen het invloedsgebied van een transportas nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien en er een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico of een significante stijging van het groepsrisico optreedt, dient bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit, het groepsrisico te worden verantwoord. De hoogte van het groepsrisico en de mate van toename van het groepsrisico bepalen of dit een volledige verantwoording moet zijn of dat een beperkte verantwoording volstaat. Voor de verantwoording dient niet alleen het invloedsgebied van de maatgevende vervoersklasse (GF3: brandbaar gas) te worden beschouwd, maar ook de effectafstanden van overige stoffen die over het wegvak worden vervoerd. Het Bevt is ook van toepassing op transportassen die niet onder het basisnet vallen. Het plaatsgebonden risico kan worden berekend of worden bepaald met toepassing van de vuistregels uit de Handleiding risicoanalyse transport (Hart).
Plaatsgebonden risico
Het Bevt gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:
- Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten. Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
- Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.
Groepsrisico
Bij transportroutes geldt vanuit het Bevt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-8 per jaar;
Verantwoording groepsrisico?
Het Bevt schrijft voor dat voor alle ruimtelijke plannen binnen de invloedssfeer van een transportroute aandacht moet worden geschonken aan:
- 1. Mogelijkheden tot voorbereiding van het bestrijden en het beperken van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
- 2. Zelfredzaamheid ten aanzien van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten.
Wanneer het ruimtelijk plan binnen 200 meter van een transportroute gelegen is dient ook aandacht te worden geschonken aan de volgende aspecten:
- 1. Dichtheid van personen en de verwachte veranderingen;
- 2. Hoogte van het groepsrisico;
- 3. Maatregelen ter beperking van het groepsrisico (zowel bronmaatregelen als ruimtelijke maatregelen);
- 4. Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen (alternatieve locaties) met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan.
Een volledige verantwoording mag buiten toepassing blijven indien kan worden aangetoond dat: a het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico,
- 1. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
- 2. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden.
5.2.6 Besluit externe veiligheid buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling in werking getreden. Vanaf juli 2014 is het Bevb (oa) ook van toepassing op de CO2-leiding die door de gemeente Pijnacker-Nootdorp loopt. Het Bevb regelt onder meer de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. Het Bevb is gebaseerd op de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Milieukwaliteitseisen & maatregelen en hoofdstuk 9 Stoffen & producten) en de Wet ruimtelijke ordening (hoofdstuk 3 Bestemmings- en inpassingsplannen, hoofdstuk 4 Algemene regels & specifieke aanwijzingen). Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en transport. Ook bij buisleidingen geldt dat de hoogte van het groepsrisico en de mate van toename van het groepsrisico bepalen of een volledige verantwoording moet worden opgesteld of dat een beperkte verantwoording volstaat.
Plaatsgebonden risico
- Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten. Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
- Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.
Groepsrisico
Bij buisleidingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-8 per jaar;
Wanneer verantwoording groepsrisico?
De verantwoordingsplicht van het groepsrisico is van toepassing bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten.
Een volledige verantwoording mag buiten toepassing blijven indien kan worden aangetoond dat: a het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of;
- a. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
- b. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden. De beperkte verantwoording dient in ieder geval in te gaan op de volgende onderdelen:
- 1. de aanwezige en de te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de buisleiding;
- 2. de omvang van het groepsrisico;
- 3. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
- 4. de mogelijkheden van personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de risicobron om zichzelf in veiligheid te brengen.
5.2.7 Vuurwerk
Ingevolge het in 2002 in werking getreden Vuurwerkbesluit (bij besluit van 15 maart 2012 gewijzigd, wijzigingen per 1 jul1 2012 in werking getreden) dient ook via het spoor van de ruimtelijke ordening expliciet aandacht te worden besteed aan de veiligheidsafstanden die gelden voor vuurwerkopslag. Aan situaties waarin niet meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, wordt in het kader van dit bestemmingsplan niet expliciet aandacht besteed. De hiervoor geldende veiligheidsafstand is dusdanig klein (8 m), dat hieraan in de meeste gevallen kan worden voldaan door de opslagplaats en de deuropening op een juiste wijze op het perceel te projecteren. In het bestemmingsplan worden daarom geen afstandseisen opgenomen. Nadere regulering kan via het milieuspoor (vergunning of melding) plaatsvinden. Vanzelfsprekend is handel in en opslag van consumentenvuurwerk uitsluitend toegestaan, wanneer dit past binnen de bestemming die aan de betreffende gronden is gegeven. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen is niet van toepassing op vuurwerkopslagplaatsen.
5.2.8 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan
Alleen de locaties waar externe veiligheid relevant is worden nader beschouwd. Het gaat om de locaties waar sprake is van toevoeging van mensen dan wel van het realiseren van een risicobron, locaties waar dit nog niet eerder via een ruimtelijk plan werd toegestaan.
Risicovolle bedrijven binnen/nabij het plangebied
Binnen/nabij de plangebieden in het bestemmingsplan zijn geen risicovolle bedrijven met een plaatsgebonden risicocontour die buiten de inrichting valt.
Transport gevaarlijke stoffen binnen/nabij het plangebied
Gemeentelijke route voor transport gevaarlijke stoffen
De gemeente Pijnacker-Nootdorp beschikt over een aangewezen wegennet voor routeplichtige stoffen op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De route voor gevaarlijk transport is gelegen op bedrijventerrein Ruyven en ligt op ruimte afstand van alle relevante plangebieden.
Transport gevaarlijke stoffen over rijkswegen
Uit de risicokaart blijkt dat de A4 een PR 10-6 contour heeft van 23 meter. De A4 heeft een plasbrandaandachtsgebied. Uit de risicokaart blijkt dat de A12 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. De A12 heeft geen plasbrandaandachtsgebied. Uit de risicokaart blijkt dat de A13 een PR 10-6 contour heeft van 17 meter. De A13 heeft ook een plasbrandaandachtsgebied. Geen van de plangebieden ligt binnen deze contouren.
Twee plangebieden liggen binnen het invloedsgebied van de A13, maar wel op ruim meer dan 200 meter. Een berekening en een (volledige) verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet aan de orde. Wel moet aandacht worden besteed aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Als op grond van het bestemmingsplan de bouw, vestiging of aanleg van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten wordt toegestaan moet ook worden ingegaan op zelfredzaamheid. Dit is hier het geval.
Transport gevaarlijke stoffen over provinciale wegen
Het transport van alle gevaarlijke stoffen rust op een belangrijk basisprincipe: diegene die met een voertuig via de weg gevaarlijke stoffen vervoert is, op grond van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (WVGS), verplicht als zodanig de bebouwde kommen van gemeenten te vermijden. Als het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is ten behoeve van het laden en lossen of omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is, mag de chauffeur van dit basisprincipe afwijken. Op deze manier wordt het transport van gevaarlijke stoffen door de bebouwde kom geminimaliseerd en is ook voor de N473 en de N472, die door de bebouwde kom van Pijnacker lopen, een basisveiligheid gegarandeerd.
Op een klein stuk van de N470 na zijn, op grondgebied van de gemeente Pijnacker-Nootdorp, de provinciale wegen niet aangewezen als route transport gevaarlijke stoffen. Op de N470 kan incidenteel wel transport van gevaarlijke stoffen plaats vinden, via een ontheffing. Dit zal met name de bevoorrading van propaantanks zijn.
In de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) is vastgelegd hoe de risico's van transport van gevaarlijke stoffen conform het vigerende beleid geanalyseerd moeten worden. HART vervangt eerdere rekenprotocollen t.a.v. externe veiligheidsberekeningen voor transport zoals het Paarse boek en het rekenprotocol spoor. In HART zijn vuistregels opgenomen ten aanzien van de noodzaak om te rekenen aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het gebruik van deze handleiding is verplicht.
Er wordt gekeken naar de aantallen transporten van bepaalde stofcategorieën. Voor de N470 binnen onze gemeente zijn geen tellingen beschikbaar. Op basis van (naar 2019 opgehoogde) transportgegevens van aanvoerende provinciale wegen uit Delft, Lansingerland en Zoetermeer is een (naar 2019 opgehoogde) schatting gemaakt. Er wordt voldaan aan de vuistregels voor het plaatsgebonden risico wat betekent dat de provinciale wegen in Pijnacker-Nootdorp geen 10-6 contour hebben. De aantallen GF3 transporten worden niet gehaald. Op dit moment is geen berekening (en een eventuele verantwoording) van het groepsrisico aan de orde.
Transport gevaarlijke stoffen over spoor en water
Het spoor (NS Den Haag - Gouda; Randstadrail Den Haag - Rotterdam) wordt niet gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen. Rondom deze spoorbanen bevindt zich daarom geen risicocontour in het kader van externe veiligheid. Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen over water plaats.
Buisleidingen binnen/nabij het plangebied
Aardgas
Op of in de nabijheid van de deelgebieden zijn geen hoge druk aardgasleidingen aanwezig.
Brandbare vloeistoffen
Er loopt een brandstofleiding (K2, rood) van Defensie Pijpleidingorganisatie (DPO) door de gemeente Pijnacker- Nootdorp. De PR 10-6 contour ligt op de leiding. Omdat er maximaal 'minder dan 1 slachtoffers' kunnen vallen is er dus, conform art. 1 van het Bevb, formeel geen sprake van een groepsrisico voor de K2-leiding. De leiding ligt bovendien op ruime afstand van de relevante plangebieden en vormt daarom geen belemmering.
CO2
Er loopt een CO2-leiding (blauw) door de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Naar aanleiding van ontwikkelingen nabij dezelfde CO2-leiding in Zoetermeer is in 2007 door RIVM en TNO uitgebreid onderzoek gedaan naar de risico's en effecten van vrijkomend CO2 bij leidingbreuk. Hierbij is door het RIVM geconcludeerd dat de risico's en letale effecten zich niet voordoen buiten een afstand van 4 meter van de buisleiding. VROM onderschrijft dit onderzoek en deze conclusie (brief VROM, datum 24-08-2007, kenmerk DGM/EV2007082989). Ook recent onderzoek aan de leiding De CO2 leiding (Tebodin, documentnummer 3413682, 7 april 2014) bevestigt dit. De rapportage van Arcadis "QRA Vervoersknoop Bleizo (01-02-2016, kenmerk D04011.000122) stelt "De ondergrondse leidingdelen leiden niet tot externe veiligheidsrisico." De buisleiding ligt ook op ruime afstand van de relevante plangebieden en is dus geen belemmering in het kader van externe veiligheid.
(BEPERKTE VERANTWOORDING GROEPSRISICO:) BEREIKBAARHEID, BESTRIJDBAARHEID EN ZELFREDZAAMHEID
Bij de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) is advies gevraagd. Het advies (e-mail, datum 13 juni 2019) geeft een korte beschrijving van het plangebied, de aanwezige risicobronnen op het gebied van externe veiligheid, een beschrijving van de mogelijke scenario's en de geadviseerde maatregelen ter verbetering van de veiligheid in het plangebied. Bereikbaarheid, bestrijdbaarheid worden beoordeeld en er wordt aandacht besteed aan zelfredzaamheid. Hiermee wordt invulling gegeven aan de eisen uit het Bevi, het Bevb en het Bevt.
A13
Één plangebied ligt binnen het invloedsgebied (1% letaliteit) van de A13, maar op meer dan 200m waardoor er geen berekening en/of verantwoording van het groepsrisico vereist. Er vindt over de A13 echter wel transport plaats van LT3 en GT4. Daarom moet wel aandacht worden besteed aan het bestrijden en het beperken van de omvang van een ramp of zwaar ongeval in relatie tot deze stoffen. Als op grond van het bestemmingsplan de bouw, vestiging of aanleg van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten wordt toegestaan moet ook worden ingegaan op zelfredzaamheid. Dit is hier het geval.
Scenario's
Het meest waarschijnlijke scenario is een lekkage van een tankwagen met gevaarlijke stoffen. Hierbij komt een kleine hoeveelheid van de vervoerde stof vrij. Hoe groot de effecten naar de omgeving zullen zijn, is afhankelijk van de stof (mate van giftigheid) en de hoeveelheid die is vrijgekomen. Bij de meeste stoffen zal de omgeving uit voorzorg worden ontruimd, maar zullen er, buiten irritatie aan luchtwegen en ogen en/of stankoverlast, weinig problemen zijn. Het ergst denkbare scenario is een lekkage of het ineens vrijkomen van de totale hoeveelheid gevaarlijke stoffen van een (tank)wagen met een giftige vloeistof of giftig gas. Hoe groot de effecten naar de omgeving zullen zijn, is onder andere afhankelijk van de soort stof en de hoeveelheid die is vrijgekomen. Daarbij hebben ook de weersomstandigheden een grote invloed op de verspreiding. In het ergste geval kan dit leiden tot een invloedsgebied van meer dan 4000 meter. De kans op dit scenario is zeer klein. Aangezien met het voorliggende ruimtelijke plan geen maatregelen aan de risicobron kunnen worden getroffen, zijn onderstaande maatregelen gericht op de beheersing en vermindering van de effecten van een incident.
Maatregelen ter bevordering van de zelfredzaamheid
Indien in objecten een ventilatievoorziening aanwezig is of wordt gerealiseerd moet deze ventilatie met een eenvoudige (handmatige) handeling uit te schakelen zijn. Hiermee kunnen de gevolgen bij het vrijkomen van giftige stoffen in het object worden beperkt. Dit geldt bij verbouw en (vervangende) nieuwbouw van alle objecten, bestemd voor het verblijf van personen. Het is daarbij van belang dat ook eventuele ramen en ventilatieopeningen kunnen worden gesloten.
Mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende zijn.
Voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid is door de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) is de 'Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid (november 2012)' ontwikkeld. Deze wordt door gemeente Pijnacker-Nootdorp gehanteerd en nageleefd. De veiligheidsregio Haaglanden heeft eisen geformuleerd ten aanzien van de bereikbaarheid en de bluswatervoorziening. In het algemeen geldt dat een woonhuis tot op 40 meter bereikbaar moet zijn voor een brandweervoertuig. De wegen en bruggen er naar toe moeten ook een bepaalde belasting aankunnen, een bepaalde doorgangshoogte en rijbaanbreedte hebben en een zekere binnenbocht- en buitenbochtstraal hebben. Wat betreft de bluswatervoorziening geldt dat er binnen een straal van 100 meter van het object een bluswatervoorziening aanwezig moet zijn. Een bluswatervoorziening kan zijn: open water, ondergrondse brandkraan (opbrengst minimaal 30 m3 / uur) of geboorde put. De ontwikkellocaties binnen het plangebied zijn aan deze eisen getoetst. Voor wat betreft de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en de beschikbaarheid en bereikbaarheid van bluswatervoorzieningen geldt dat deze in de huidige situatie en onder normale omstandigheden voldoende is.
Risicocommunicatie
Het advies van de Veiligheidsregio Haaglanden geeft aan dat om ervoor te zorgen dat mensen goed voorbereid zijn en weten hoe ze moeten, het van belang is dat zij hier vooraf over worden geïnformeerd. De gemeente deelt het advies dat informatie verstrekken aan personen van belang is. Het betreft de handelingsperspectieven om de veiligheid te verhogen. Op de website van de gemeente www.pijnacker- nootdorp.nl kunnen burgers hierover veel informatie vinden bij het thema "veiligheid". Ook op de landelijke website www.nederlandveilig.nl en op de regionale site http://www.watdoeje.nl/haaglanden/ kan men veel informatie vinden.
Daarnaast vindt, indien zich een ongeval voordoet dat effect op de omgeving heeft of nog kan hebben, afhankelijk van de aard en omvang van deze effecten, crisiscommunicatie plaats naar de in het effectgebied liggende bedrijven en bewoners. Bij een eenvoudig incident met geringe effecten zal de communicatie voor zover nodig op reguliere wijze en dus routinematig plaatsvinden door de ter plaatse aanwezige functionarissen van de hulpverleningsdiensten. Indien een incident zich ontwikkelt tot een groot incident of ramp zal binnen de regio Haaglanden, en dus ook binnen de gemeente, zogeheten opschaling plaatsvinden. Van een routinematige aanpak zal overgegaan worden naar een meer gecoördineerde aanpak. Deze gecoördineerde aanpak is beschreven in het crisisbeheersingsplan (rampenplan) van de gemeente. Er is ook een regionaal crisisplan. Het rampenplan en het regionaal crisisplan voorzien onder meer in:
- het waarschuwen van bewoners en de naastgelegen bedrijven (het attenderen van de bevolking op een gevaar of dreigend gevaar en het daarbij geven van een eerste gedragsadvies);
- voorlichting: het verzamelen, het verwerken en verstrekken van informatie, met als doel het beperken of voorkomen van de directe gezondheidsgevolgen voor de betrokkenen door een ongeval.
Conclusie
Alle aspecten van externe veiligheid zijn beschreven en beoordeeld. Er is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio. Zij hebben de risico's beschouwd en maatregelen benoemd ter verdere bevordering van de veiligheid. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen binnen het plangebied.
5.3 Geluid
5.3.1 Regelgeving en beleid
Geluid kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog geluidniveau kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht:
- Onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.
- Een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour (voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan. Het gebied binnen deze contour is de zone van het industrieterrein. Middels zonering worden enerzijds bedrijven beschermd tegen oprukkende geluidgevoelige bestemmingen en anderzijds worden geluidgevoelige bestemmingen beschermd tegen eventuele uitbreidingen van de activiteiten op het industrieterrein.
De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar geluidbeleid vastgelegd in de nota 'Gebiedsgericht Geluidsbeleid' uit 2010. Deze Nota Geluidsbeleid, waarin de hoofdlijnen van het beleid uiteen worden gezet, bestaat verder uit een tweetal deelnota`s, te weten de Nota Hogere Grenswaarden en de Nota Bedrijven en Geluid alsmede uit een richtlijn bouwlawaai op grote bouwlocaties.
5.3.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan
Voor de locaties Volkstuinen Nieuwkoopseweg, Scholencomplex Koningshof, Katwijkerlaan 107, 's Gravenweg 34a. Boezem Oost, Lange Campen 4, Koningshof 20, Oude Leedeweg 28A en ter plaatse van het snippergroen geldt dat er geen sprake is van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen. In het kader van de Wgh is derhalve geen onderzoek noodzakelijk.
Klapwijkseweg 55
Voor de locatie Klapwijkseweg 55 is een akoestisch onderzoek wegverkeers- en spoorweglawaai uitgevoerd ten behoeve van de beoogde nieuwbouw van 2 woningen aan de Klapwijkseweg 55 te
Pijnacker-Nootdorp (zie Bijlage 2). De ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Het onderzoek dient derhalve te worden uitgevoerd ten behoeve van een juridisch-planologische procedure.
Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de Klapwijkseweg. Het plan is tevens gelegen in de nabijheid van de 30 km/uur weg Monikkenweg.
Voor spoorweglawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de spoorlijn Den Haag Centraal - Rotterdam Slinge.
Voor de spoorlijn Den Haag Centraal - Rotterdam Slinge geldt dat de voorkeursgrenswaarde voor spoorweglawaai van 55 dB op één toetspunt wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien de toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet.
Het aanleggen van een geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het spoorwegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van financiële aard. Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is niet doeltreffend in onderhavige situatie. Het toepassen van raildempers ontmoet eveneens overwegende bezwaren van financiële aard.
Voor de 30 km/uur weg Monnikenweg geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze weg de richtwaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt.
Voor de gezoneerde weg Klapwijkseweg geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien de toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet.
Het aanleggen van een geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is tevens niet doeltreffend in onderhavige situatie. De Klapwijkseweg is reeds voorzien van het wegdektype dubbele deklagen B. Verdere akoestische verbetering van het wegdektype is derhalve niet mogelijk.
Ten behoeve van het akoestisch onderzoek is rekening gehouden met het document "Nota Hogere Grenswaarden Gemeente Pijnacker-Nootdorp" d.d. 30 maart 2010 van de gemeente
Pijnacker-Nootdorp. De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft het geluidbeleid gebiedsgericht ontwikkeld. Voor verschillende gebieden worden geluidambities vastgelegd. Het plangebied bevindt zich in het gebied dat wordt getypeerd als 'Stromingszone'. Voor dit gebied geldt voor wegverkeerslawaai als ambitieniveau een geluidklasse van 49 t/m 53 dB "onrustig" met een bovengrens van 59 t/m 63 dB "lawaaiig".
De geluidbelasting ter plaatse van de woningen bedraagt maximaal 56 dB. Derhalve zijn de subcriteria voor een ontheffing tot geluidklasse "zeer onrustig" als volgt beschouwd:
Het stedenbouwkundig ontwerp is zodanig vormgegeven dat de woning welke het dichtst bij de Klapwijkseweg gelegen is de andere woning afschermt.
Beide woningen beschikken over minimaal één geluidluwe gevel. Tevens beschikken beide woningen over een geluidluwe buitenruimte.
Bij eengezinswoningen dienen minimaal 3 verblijfsruimten, of tenminste de woon- en hoofdslaapkamer, aan de geluidluwe zijde gesitueerd te zijn. Bij nadere invulling van de woningplattegrond dient hier rekening mee te worden gehouden.
Bij een aanvraag om bouwvergunning dient een bouwakoestisch onderzoek te worden bijgevoegd en wordt getoetst of wordt voldaan aan de binnenwaarde van het bouwbesluit waarbij voor de geluidbelasting wordt uitgegaan van de gecumuleerde geluidbelasting indien daar sprake van is.
Op basis van vorenstaande motivatie wordt voldaan aan de criteria uit het gemeentelijk geluidbeleid. Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.
Aangezien in onderhavige situatie sprake is van een procedure hogere waarde, is voor de woningen een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd. Tevens blijkt uit de rekenresultaten dat de woningen beschikken over minimaal één geluidluwe gevel en een buitenruimte welke voldoet aan de ambitiewaarde conform het geluidbeleid van de gemeente. Aan de geluidluwe gevels dienen verblijfsruimten te zijn gelegen zoals omschreven in het hogere waarde beleid van de gemeente Pijnacker-Nootdorp.
5.4 Luchtkwaliteit
5.4.1 Regelgeving en beleid
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Sinds 2011 moest reeds aan de grenswaarden (jaargemiddelde van 40 ìg/m3 en 24-uursgemiddelde concentratie van 50 ìg/m3) voor PM10 worden voldaan. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde van 40 ìg/m3 en uurgemiddelde grenswaarde van 200 ìg/m3. Tot deze grenswaarden gelden zijn minder strenge grenswaarden van kracht.
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:
- een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
- de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
- een project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 ìg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.);
- een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten of projecten “In betekenende mate'' (IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.
De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar plan van aanpak om aan de gemeentelijke taakstelling te kunnen voldoen om periodiek de luchtkwaliteit vast te stellen verwoord in het Luchtkwaliteitsplan Pijnacker-Nootdorp 2008-2011.
5.4.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan
Voor de locaties Volkstuinen Nieuwkoopseweg, 's Gravenweg 34a. Boezem Oost, Lange Campen 4, Koningshof 20, Oude Leedeweg 28A en ter plaatse van het snippergroen geldt dat er geen sprake is van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen. In het kader van de Wgh is derhalve geen onderzoek noodzakelijk.
Overige ontwikkelingen
De overige ontwikkelingen, waarbij onder andere een aantal woningen worden mogelijk gemaakt, zijn dusdanig beperkt van omvang dat er ruimschoots onder de aantallen gebleven wordt zoals genoemd in de 'Regeling niet in betekende mate bijdragen' (NIBM).
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de bestemmingswijzigingen voor wat betreft Luchtkwaliteit toelaatbaar zijn.
5.5 Archeologie En Cultuurhistorie
5.5.1 Regelgeving en beleid
Wet op de archeologische monumentenzorg
Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente. Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie voor een goede conservering.
De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem in wil om te bouwen of aan te leggen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot behouden blijven. Er wordt in de wet uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van archeologieverstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische waarden.
Besluit ruimtelijke ordening
Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.
Cultuurhistorische Atlas Zuid-Holland
De Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom:
- de kenmerkenkaart, waarop de kenmerkende nederzettingspatronen, landschapspatronen en de archeologische opbouw van het landschap zijn weergegeven;
- de waardenkaart, waarop de waardevolle structuren van de kenmerkenkaart zijn gewaardeerd.
Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele planologie. In de CHA heeft het plangebied een redelijk tot grote kans op archeologische sporen. Aan deze kans is een onderzoeksplicht verbonden.
Archeologiebeleid Pijnacker-Nootdorp
De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar archeologiebeleid verwoord in de nota 'Pijnacker-Nootdorp; Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart' uit 2009. Op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart heeft het plangebied deels een hoge archeologische verwachting, een middelhoge archeologische verwachting en deels een onbekende archeologische verwachting.
Ter bescherming van de archeologische waarden kunnen burgemeesters en wethouders, als daar op basis van een archeologisch onderzoek aanleiding toe bestaat, voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen. Dit kan in de vorm van het treffen van technische maatregelen, het doen van een opgraving of archeologische begeleiding van werkzaamheden. Daarnaast is een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen. Per dubbelbestemming gelden ondergrenzen voor wat betreft de oppervlakte en diepte van de verstoring.
In de volgende tabel is een overzicht opgenomen met de dubbelbestemmingen die in voorliggend bestemmingsplan voorkomen. Per dubbelbestemming is aangegeven wat de ondergrenzen voor de oppervlakte en diepte van de verstoring zijn. Indien deze grenzen niet worden overschreden, dan is er geen onderzoek noodzakelijk.
Verwachting | Dubbelbestemming | Ondergrens oppervlakte | Ondergrens diepte | Locaties |
Hoog | Waarde- Archeologie 1 | 50 m2 | 0,30 meter | Koningshof 20, snippergroen |
Hoog | Waarde- Archeologie 2 | 100 m2 | 0,30 meter | 's Gravenweg 34a, Klapwijkseweg 55, Katwijkerlaan 107, snippergroen |
Middelhoog | Waarde- Archeologie 3 | 200 m2 | 0,30 meter | Oude Leedeweg 28A, snippergroen |
Middelhoog | Waarde- Archeologie 4 | 200 m2 | 1,00 meter | Snippergroen |
5.5.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan
Bij de toekomstige ontwikkelingen zal op een aantal percelen binnen onderhavig bestemmingsplan rekening moeten worden gehouden met een redelijke tot grote trefkans op archeologische sporen. In de regels is daarom een regeling opgenomen, waarbij de voorwaarden staan aangegeven wanneer een verkennend archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Op basis van het archeologisch onderzoek zal bepaald worden of nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
In voorliggend bestemmingsplan zijn de gebieden waar (naar verwachting) archeologische waarden aanwezig zijn door middel van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' (onderzoek bij oppervlak groter dan 50 m2 en dieper dan 30 cm), 'Waarde - Archeologie 2' (onderzoek bij oppervlak groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm), 'Waarde - Archeologie 3' (onderzoek bij oppervlak groter dan 200 m2 en dieper dan 30 cm) en 'Waarde - Archeologie 4' (onderzoek bij oppervlak groter dan 200 m2 en dieper dan 100 cm) beschermd. Ter plaatse van deze dubbelbestemmingen is bouwen uitsluitend onder voorwaarden (na archeologisch onderzoek) toegestaan.
5.6 Bodem
5.6.1 Regelgeving en beleid
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen, om daarmee de haalbaarheid van deze bestemming te bepalen. De Wet bodembescherming (Wbb), Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Tevens is bij de realisatie van ruimtelijke plannen vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden.
Bij de (her)inrichting of bestemmingswijziging van een locatie en/of bij grondverzet inclusief het verwijderen van grondgebonden objecten, dient een historisch (bodem)onderzoek conform de vastgestelde norm te worden uitgevoerd om mogelijk bodembedreigende activiteiten te achterhalen (huidige norm: NEN-5725). In het kader van het historisch onderzoek zal minimaal een terreininspectie moeten worden uitgevoerd, een gesprek met de (voormalige) eigenaar/beheerder van de locatie moet plaatsvinden, het raadplegen van historische kaarten en luchtfoto's, en een bezoek aan het gemeentearchief moet worden gebracht (tenzij geen relevante informatie van de onderzoekslocatie bij de gemeente aanwezig is).
Op basis van de beschikbare historische en/of milieuhygiënische (bodemkwaliteits-)gegevens wordt bepaald of aanvullend asbest-, water- en/of bodemonderzoek dient te worden uitgevoerd conform de vastgestelde norm (huidige norm: verkennend milieukundig bodemonderzoek: NEN-5740).
Een locatie wordt als asbestverdacht beschouwd indien nu of in het verleden op de locatie verhardingen, (zintuiglijk) verdachte terreindelen aanwezig zijn of zijn geweest (bijvoorbeeld (puin)dammen, ((puin)funderings- of ophooglagen, bodemvreemde materialen, slootdempingen, etc.), en overige asbestgerelateerde of bodembedreigende activiteiten plaatsvinden of hebben plaatsgevonden (bijvoorbeeld opstallen met golfplaten, beschoeiingen, etc.). Indien een locatie als asbestverdacht kan worden beschouwd, zal een asbestinventarisatie van de bodem conform de vastgestelde norm moeten worden uitgevoerd (huidige norm: NEN-5707). Indien asbestverdacht bouw- en/of sloopafval of (puin)granulaat wordt aangetroffen zal een asbestinventarisatie conform de vastgestelde norm moeten worden uitgevoerd (huidige norm: NEN-5897).
Voorafgaand aan de sloop dient voor aanwezige opstallen een asbestinventarisatie te worden uitgevoerd conform de vastgestelde norm (huidige norm: SC540), om zorg te dragen dat bij de sloop van opstallen het aanwezige asbesthoudende materiaal, onder daarvoor geldende wet- en regelgeving voorafgaand aan de overige sloopwerkzaamheden, wordt verwijderd (conform de norm: SC530) en naar een erkend eindverwerker wordt afgevoerd, zodat geen asbesthoudende materialen op en/of in de bodem achterblijven.
Binnen het gebied zijn (mogelijk) locaties aanwezig, waarvoor in het kader van het Wet bodembescherming op dit moment bekend is en/of in de toekomst wordt vastgesteld, dat het een (mogelijk) 'ernstig geval van bodemverontreiniging' betreft en/of in het verleden is gesaneerd middels een isolatievariant of waar een restverontreiniging is achtergebleven. Voor de aanpak bij (her)inrichting of wijziging in het gebruik van deze locaties dient in het kader van de Wet bodembescherming goedkeuring te zijn verleend door het bevoegd gezag, te weten de Omgevingsdienst Haaglanden namens Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. De gemeente toetst de saneringsvariant van een 'ernstig geval van bodemverontreiniging' in het kader van de Woningwet en de saneringsvariant van een 'niet-ernstige geval van bodemverontreiniging'. Voor de aanpak van gevallen van asbestverontreiniging die vallen onder het Besluit asbestwegen Wms dient goedkeuring te zijn verleend door het bevoegd gezag, te weten Inspectie Leefomgeving en Transport.
Voorafgaand aan het vrijkomen van baggerspecie en/of het dempen van een watergang dient voor het bepalen van de (milieuhygiënische) kwaliteit van baggerspecie een waterbodemonderzoek te worden uitgevoerd conform de vastgestelde norm (huidige norm: NEN-5720), voor zover het Besluit bodemkwaliteit geen vrijstelling kent. Tevens wordt geadviseerd om gelijktijdig monsters te nemen van de ondergrond onder de (aanwezige) baggerspecie, het volume van de aanwezige baggerspecie vast te (laten) stellen en een verwerkingsadvies voor de baggerspecie op te (laten) stellen.
Actualiteit milieuhygiënische (bodem)kwaliteitsgegevens
Sinds 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) in werking getreden, waaraan alle bij de overheid ter toetsing aangeleverde bodemkwaliteitsgegevens dienen te voldoen. Met de introductie van het Bbk is een nieuw standaard stoffenpakket geïntroduceerd en dienen onderzoeken en waar nodig bodemsanerende maatregelen te worden uitgevoerd door erkende bodemintermediairs (Kwalibo: Kwaliteitsborging in het bodembeheer).
Bodemkwaliteitsgegevens die niet voldoen aan het Bbk kunnen niet als actueel worden beschouwd. Ook locatie specifieke omstandigheden kunnen van invloed zijn op de bodemkwaliteit. Een (bodem)onderzoek betreft een momentopname. De resultaten van het onderzoek kunnen minder representatief worden naarmate de tijd verstrijkt. Indien na het onderzoek op of nabij de locatie (bodembedreigende) activiteiten of calamiteiten plaatsvinden en/of in de omgeving (mobiele) verontreinigingen aanwezig zijn, kan de bodemkwaliteit hierdoor zijn of worden beïnvloed.
Voor de beoordeling van de bodemkwaliteit bij de (her)inrichting of bestemmingswijziging van een locatie en/of bij grondverzet inclusief het verwijderen van grondgebonden objecten, dient een actueel bodemonderzoek te worden aangeleverd, dat dient te voldoen aan de huidige wet- en regelgeving en normen.
Een historisch bodemonderzoek (HO) conform NEN5725 zal hiervan onderdeel uitmaken, waarbij onder andere het gemeentelijk bodemarchief zal moeten worden geraadpleegd en een terreininspectie wordt uitgevoerd. Op basis van de resultaten van het HO wordt bepaald conform welke onderzoeksstrategie het Verkennend bodemonderzoek conform de NEN5740 dient te worden uitgevoerd.
5.6.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan
Ter plaatse van het volkstuinencomplex, 's Gravenweg 34a, Boezem Oost, Koningshof 20, Oude Leedeweg 28A en snippergroen is er geen sprake van (relevante) functiewijzigingen. Het gaat hierbij slechts om kleinschalige verruimingen en/of aanpassingen van de bestemmingsregelingen.
Katwijkerlaan 107
In het kader van de nieuwe ontwikkeling aan de Katwijkerlaan 107 is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie. (zie bijlage PM). Op het moment van het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan waren de resultaten van dit onderzoek nog niet bekend. Het definitieve rapport zal in de volgende versie van het bestemmingsplan worden toegevoegd.
Klapwijkseweg 55
In het kader van de nieuwe ontwikkeling aan de Klapwijkseweg 55 is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie. (zie bijlage PM). Op het moment van het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan waren de resultaten van dit onderzoek nog niet bekend. Het definitieve rapport zal in de volgende versie van het bestemmingsplan worden toegevoegd.
Lange Campen 4
In het kader van de nieuwe ontwikkeling aan de Lange Campen 4 is er een verkennend, aanvullend en nader bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie (zie Bijlage 3).
Op basis van de onderzoeksresultaten worden de volgende conclusies getrokken:
- Visueel zijn op het maaiveld en in de opgeboorde grond geen asbestverdachte materialen waargenomen;
- Analytisch is in de meest asbestverdachte bovengrond en de plaatselijk aanwezige matig puinhoudende ondergrond geen asbest aangetoond. De verdenking op aanwezigheid van een asbestverontreiniging is niet bevestigd;
- Over het algemeen zijn ten hoogste lichte verontreinigingen aangetoond van de verdachte chemische parameters;
- In de bovengrond ten noordwesten van het woonhuis is incidenteel een sterke verontreiniging met PAK aangetoond, welke middels aanvullend bodemonderzoek in voldoende mate is afgeperkt;
- Op basis van een geschat oppervlak van circa 10 m2 en een laagdikte van 50 cm is circa 5 m3 grond sterk verontreinigd met PAK. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging zoals genoemd in de Wet bodembescherming;
- Bij grondwerkzaamheden ter plaatse van de onderzoekslocatie is de basishygiëne van toepassing conform de CROW 400;
- In het grondwater zijn ten hoogste lichte verontreinigingen aangetoond met diverse parameters;
- Het uitvoeren van een nader bodemonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Aanbevelingen
Op basis van bovenstaande conclusies worden de volgende aanbevelingen gedaan:
- De plaatselijke aanwezigheid van de sterke bodemverontreiniging met PAK in de bovengrond heeft mogelijk consequenties voor de herontwikkelingswerkzaamheden. Geadviseerd wordt om de resultaten van onderhavig onderzoek mee te nemen in de overwegingen ten aanzien van de planvorming;
- Aangezien er sprake is van een natuurlijk moment, adviseren wij om de sterke PAK-verontreiniging in de bovengrond te verwijderen voorafgaand aan de voorgenomen herontwikkelingswerkzaamheden;
- Wanneer u besluit de verontreinigde grond te verwijderen, adviseren wij om voorafgaand aan de sanering een plan van aanpak op te laten stellen en dit ter goedkeuring in te dienen bij het bevoegd gezag (gemeente Pijnacker-Nootdorp). Na afloop van de sanering dient een evaluatieverslag te worden ingediend;
- Onderhavig rapport kan worden gebruikt voor het hergebruiken van de bij werkzaamheden vrijkomende grond op de locatie of ten behoeve van eventuele afvoer naar een erkende verwerkingslocatie. Indien grond wordt afgevoerd naar een toepassingslocatie buiten de reikwijdte van het bodembeheerplan adviseren wij om een AP04 partijkeuring conform het Besluit bodemkwaliteit onder het certificaat van de BRL 1000 te laten uitvoeren ter bepaling van de kwaliteit en bestemming van de partij;
- Tijdens werkzaamheden in of met verontreinigde grond dienen de veiligheidsmaatregelen te worden afgestemd op de aangetoonde verontreiniging conform de CROW 132 danwel de CROW 400;
- Tot slot wordt geadviseerd om tijdens vervolgwerkzaamheden alert te zijn op eventuele onvoorziene bodemverontreiniging.
Volgend op het onderzoek is er een bodemsanering uitgevoerd op de locatie. De evaluatie van de bodemsanering is te vinden in Bijlage 4. De saneringswerkzaamheden ter plaatse van de spot met sterke PAK-verontreiniging gelegen ten noordwesten van de voormalige woning aan de Lange Campen 4 te Pijnacker zijn uitgevoerd op 9 januari 2019 door Aannemingsmaatschappij Van Gelder B.V. uit Elburg conform het plan van aanpak. De bodemsanering is milieukundig begeleid door Koenders & Partners adviseurs en procesmanagers bv uit Jaarsveld.
In totaal is 10,9 ton verontreinigde grond afgevoerd naar een vergunde verwerkingslocatie.
Middels verificatiemonsters is aangetoond dat de saneringsdoelstelling is behaald. De spot met sterke verontreiniging met PAK is verwijderd en nazorg is niet van toepassing.
De saneringsput is aangevuld met gebiedseigen grond.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de bestemmingswijzigingen voor wat betreft bodemkwaliteit toelaatbaar zijn.
Oude Leedeweg 28A
In verband met de voorgenomen bestemmingswijziging ter plaatse van de locatie Oude Leedeweg 28A is geen bodemonderzoek vereist. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vallen niet onder de Woningwet en de Wabo. Hoewel de kans bestaat dat dergelijke werken ter plaatse van ernstige bodemverontreinigingen worden gerealiseerd, is er vanuit de Woningwet en Wabo geen juridische mogelijkheid een onderzoek te eisen omdat er voor de gebruikers geen risico voor de gezondheid zal zijn. Voor mensen die dergelijke bouwwerken aanleggen kan er echter wel een gezondheidsrisico ontstaan en kan vanuit Arbo-wetgeving onderzoek noodzakelijk zijn. Dit is de verantwoordelijkheid van degene die het werk aanneemt
5.7 Ecologie
5.7.1 Regelgeving en beleid
De Wet natuurbescherming beschermt Nederlandse natuurgebieden en planten- en diersoorten. De wet geldt sinds 1 januari 2017 en vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
5.7.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan
Voor de locaties Volkstuinencomplex, Katwijkerlaan 107, 's Gravenweg 34a, Boezem Oost, Lange Campen 4, Koningshof 20 en ter plaatse van het snippergroen geldt dat er geen sprake is van ontwikkelingen die mogelijke effecten hebben op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. Het gaat hierbij om functiewijzigingen en/of kleinschalige ontwikkelingen in het bebouwd gebied.
Voor de locatie Klapwijkseweg 55 geldt dat, bij sloop van de bestaande woningen en opstallen op deze locatie, aandacht geschonken dient te worden aan het aspect ecologie.
Voor de locatie Oude Leedeweg 28A geldt dat de nieuwe ontsluiting weliswaar door open weidegebied gaat, maar dermate marginaal wordt geacht qua impact op flora en fauna, dat nader onderzoek in beginsel niet noodzakelijk is.
Zorgplicht
Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
De kwetsbare perioden zijn niet voor alle verschillende soortgroepen gelijk. Als 'veilige' periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half oktober tot eind november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als de egel en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Bovendien zijn de houtduiven uit het laatste legsel dan ook uitgevlogen.
Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de betreffende soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, zodat er geen vogels gaan broeden en het tegen de winter ook ongeschikt is voor kleine zoogdieren die in winterslaap gaan.
Indien tijdens de uitvoering van werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te beperken (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).
5.8 Water
5.8.1 Regelgeving en beleid
Europese Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.
Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 is Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) vastgesteld en vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 en de partiële herziening. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het NWP is bindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het NWP legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.
De ambities die in dit Waterplan centraal staan zijn:
- Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
- Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater
- Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
- Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
- Nederlanders leven waterbewust.
Voor de gebieden waar het Rijk verantwoordelijkheden heeft op gebeid van waterveiligheid en zoetwater, zijn er gebiedsgericht uitwerkingen opgenomen in het NWP.
Provinciaal beleid
De provincie Zuid-Holland heeft een ontwerpplanherzieningsbesluit genomen voor haar waterbeleid. Het Waterbeleid 2016-2021 bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2015 en het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015.
Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
- Waarborgen waterveiligheid.
- Zorgen voor mooi en schoon water.
- Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening.
- Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven.
Waterbeheerprogramma Hoogheemraadschap Delfland
Het plangebied ligt in het gebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Op 19 november 2015 heeft Delfland het Waterbeheerplan 2016-2021 (WBP) vastgesteld. In het WBP wordt de strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het WBP is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021 en is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen.
De werkzaamheden en projecten voor de komende planperiode zijn terug gebracht tot vier speerpunten:
- In stand houden: De waterkeringen, het watersysteem, de ecologische structuren en het afvalwatersysteem worden met beheer verder geoptimaliseerd.
- Investeren: Natte voeten verkleinen door bij het zoeken naar oplossingen om water langer vast te houden, de waterkeringen op orde te houden met oog voor de multifunctionaliteit, de waterkwaliteit te verbeter en toe te spitsen op de potenties van het gebied en de waterzuiveringen om te bouwen tot zoetwaterfabrieken.
- Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, de samenwerking in waterbeheer is pluriform van karakter.
- Flexibel en duidelijk: Een flexibel waterschap die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Er worden duidelijke kaders neergezet maar dogma's zijn er niet.
Handreiking watertoets
Het Hoogheemraadschap heeft de Handreiking watertoets voor gemeenten vastgesteld. Deze is specifiek geschreven voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. Met deze handreiking wordt inzicht gegeven in de wijze waarop het Hoogheemraadschap van Delfland procedureel en inhoudelijk omgaat met de watertoets. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de landelijke wet- en regelgeving.
Met de watertoets wordt gestreefd naar een goede inpassing van water in ruimtelijke planvorming. Voorkomen moet worden dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen negatieve effecten hebben op het watersysteem. Waar mogelijk moeten kansen worden benut om het watersysteem te verbeteren.
Waterklimaatplan Pijnacker-Nootdorp
De gemeenteraad heeft 30 maart 2017 het Waterklimaatplan en de bijbehorende maatregelenkaart vastgesteld. Het Waterklimaatplan is gemaakt samen met het Hoogheemraadschap van Delfland. Met het plan willen we de gevolgen van klimaatverandering aanpakken: wateroverlast door hevige regenbuien en watertekort door langdurige droogte.
In het Waterklimaatplan staan zo’n 50 maatregelen die de gemeente en het hoogheemraadschap de komende jaren nemen of voorbereiden. Het waterklimaatplan heeft geen directe invloed op de locaties. Wel worden de aanbevelingen per locatie meegenomen.
5.8.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan
Aangezien in voorliggend plan slechts sprake is van kleinschalige ontwikkelingen, passend binnen de uitgangspunten van de gemeentelijke raamplannen, is geen nader wateronderzoek noodzakelijk. Wel moet voldaan worden aan het stand still principe. Dit betekent dat ontwikkelingen niet tot een verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie mogen leiden.
Katwijkerlaan 107
Bodem en grondwater
De bodem ter plaatse van het plangebied bestaat uit bebouwing (bron: maps.bodemdata.nl). Er is sprake van een grondwatertrap III met een gemiddeld hoogste grondwaterstand van 0,40 m beneden maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand tussen de 0,8 en 1,20 m beneden maaiveld. Bij een bestemmingsplan moet in het kader van de watertoets ook aandacht moet worden besteed aan het thema grondwater. Op basis van historische gegevens (meldingen van bewoners) zijn geen problemen met het grondwater ter plaatse van deze locatie bekend. Deze hoeven ook anderszins niet te worden verondersteld.
Vanuit het waterklimaatplan komt de aanbeveling om bij nieuwbouwwoningen te zorgen voor voldoende drooglegging door de woning op voldoende hoogte aan te leggen. Vanuit het waterschap wordt geadviseerd om woningen bij voorkeur minimaal 1 meter tot 1 meter 20 boven het waterpeil te bouwen om (grond)wateroverlast te voorkomen.
Waterkwantiteit
Het deelgebied grenst aan een primaire watergang. Op het perceel zelf is geen oppervlakte water aanwezig. Voor de ontwikkeling van dit plan wordt een reeds goedgekeurde en vergunde situatie aangepast naar de nieuwe situatie. Per saldo is er geen verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie. Er behoeft geen watercompensatie plaats te vinden.
Waterkwaliteit
Het Waterklimaatplan Pijnacker-Nootdorp 2017-2020, is op 30 maart 2017 vastgesteld. Voor wat betreft de waterkwaliteitsdoelen worden geen negatieve effecten voorzien. Er wordt gestreefd naar het principe van geen achteruitgang zoals genoemd in de Kaderrichtlijn water. Delfland kan vanuit de programma's Kaderrichtlijn Water en Ecologie concreet aanduiden welke ecologische waterkwaliteitsdoelen worden nagestreefd en wat deze concreet inhouden. In het gebied worden geen nieuwe, potentieel verontreinigende functies en ontwikkelingen voorzien, die vanuit het oogpunt van waterkwaliteit bijzondere aandacht vragen.
Veiligheid en waterkeringen
In de directe nabijheid van het perceel loopt één regionale waterkering met beschermingszone. Hier zal niet gebouwd worden. De ontwikkeling heeft aldus op dit onderdeel geen nadelige gevolgen voor de veiligheid. De bestemming van een deel van het plangebied wijzigt van "Agrarisch-Weide" naar "Wonen". Het beschermingsniveau tegen wateroverlast voor wonen is, zoals opgenomen in de provinciale verordening, hoger dan voor bedrijfsterreinen of glastuinbouw. Voor kleinschalige bestemmingswijzigingen waarvoor een hoger beschermingsniveau zou gelden, wordt het watersysteem niet aangepast. Wel is het van belang dat de woning op voldoende hoogte word aangelegd.
Onderhoud en baggeren
Voor het perceel loopt één primaire watergang. Onderhoud hiervan komt niet in het gedrang door de ontwikkeling van het deelgebied.
Afvalwater en riolering
De gemeente Pijnacker-Nootdorp geeft in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2017 aan dat in geval van kleinschalige nieuwbouwprojecten de percelen worden aangesloten op het al aanwezige rioolstelsel met als extra voorwaarde dat zoveel mogelijk verhard oppervlak afgekoppeld wordt.
In onderhavige situatie dienen de mogelijkheden van afkoppelen zoveel mogelijk benut te worden. Voor het afvoeren van water zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk, zoals bijvoorbeeld het toepassen van halfopen verharding ter plekke van parkeerplaatsen van de nieuw te bouwen woningen.
Klimaatadaptatie
In de afgelopen jaren is steeds meer aandacht gekomen voor klimaatverandering. Naast de overheid kunnen ook particuliere initiatieven bijdragen aan het klimaatbestendiger inrichten van het terrein. Binnen onderhavige ontwikkeling liggen er kansen voor creatieve, simpele en efficiënte oplossingen om water of vasthoudmaatregelen aan te leggen of toe te passen. Zo zijn de volgende ontwerp principes denkbaar voor onderhavige ontwikkeling:
- Regenwater zo veel mogelijk afkoppelen en leiden naar vasthoudmaatregelen en vertraagd afvoeren naar nabijgelegen oppervlaktewater.
- Speeltuinen en openbare groen en openbare ruimtes worden zo veel mogelijk ingezet als extra en tijdelijke voorzieningen om regenwater vast te houden en te bergen.
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat het deelgebied geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishoudkundige situatie. De hoeveelheid verharding blijft gelijk.
Klapwijkseweg 55
Bodem en grondwater
De bodem ter plaatse van het plangebied bestaat uit bebouwing (bron: maps.bodemdata.nl). Er is sprake van een grondwatertrap IV met een gemiddeld hoogste grondwaterstand van 0,40 m beneden maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand tussen de 0,8 en 1,20 m beneden maaiveld. Bij een bestemmingsplan moet in het kader van de watertoets ook aandacht worden besteed aan het thema grondwater. Op basis van historische gegevens (meldingen van bewoners) zijn geen problemen met het grondwater ter plaatse van deze locatie bekend. Deze hoeven ook anderszins niet te worden verondersteld.
Vanuit het waterklimaatplan komt de aanbeveling om bij nieuwbouwwoningen te zorgen voor voldoende drooglegging door de woning op voldoende hoogte aan te leggen. Vanuit het waterschap wordt geadviseerd om woningen bij voorkeur minimaal 1 meter tot 1 meter 20 boven het waterpeil te bouwen om (grond)wateroverlast te voorkomen.
Waterkwantiteit
Het perceel Klapwijkseweg 55 is gelegen in het vigerende bestemmingsplan Ackerswoude uit 2009. Daarin zijn geen beperkingen voor het aanleggen van (oppervlakte)verhardingen binnen de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuinen'. In de praktijk is er bijna niemand die zijn hele perceel wil verharden, ondanks dat het juridisch is toegestaan.
Door de nieuwe ontwikkeling binnen het huidige perceel verdwijnt er een deel van het waterbergend vermogen van het perceel. Dit brengt een wateropgave met zich mee. Deze wateropgave is binnen het perceel en de directe omgeving nauwelijks op te lossen.
Er is voor gekozen om in de regels op te nemen dat ter plaatse van deze ontwikkeling slechts een zeer beperkt deel van de erven en tuinen bij de woning voorzien mogen worden van verharding of bestrating (20 m2 per woning). Dit om te voorkomen dat de hoeveelheid verharding teveel toeneemt en daarmee er een waterbergingsprobleem in de omgeving ontstaat.
Verharding Klapwijkseweg 55 bestaand | m2 |
Schuur (bestaand) | 115 m2 |
Bestrating tuin + bestrating schuur | 30 + 40 m2 |
Totaal verharding bestaande situatie | 185 m2 |
Verharding Klapwijkseweg 55 nieuw | m2 |
Bouwvlakken | 210 m2 |
Maximaal 20 m2 verharding per perceel | 60 m2 |
Totaal verharding nieuwe situatie | 270 m2 |
Onderhoud en bagger
De primaire watergangen binnen de gemeente zijn in beheer en onderhoud bij Delfland. De secundaire watergangen zijn in beheer en onderhoud bij de aanliggende eigenaren. Der liggen geen primaire watergangen in het gebied.
Waterkwaliteit
Het Waterklimaatplan Pijnacker-Nootdorp 2017-2020, is op 30 maart 2017 vastgesteld. Voor wat betreft de waterkwaliteitsdoelen worden geen negatieve effecten voorzien. Er wordt gestreefd naar het principe van geen achteruitgang zoals genoemd in de Kaderrichtlijn water. Delfland kan vanuit de programma's Kaderrichtlijn Water en Ecologie concreet aanduiden welke ecologische waterkwaliteitsdoelen worden nagestreefd en wat deze concreet inhouden. In het gebied worden geen nieuwe, potentieel verontreinigende functies en ontwikkelingen voorzien, die vanuit het oogpunt van waterkwaliteit bijzondere aandacht vragen.
Veiligheid en waterkeringen
In de directe nabijheid van het perceel lopen geen regionale waterkeringen en/of beschermingszones. Hier zal niet gebouwd worden. De ontwikkeling heeft aldus op dit onderdeel geen nadelige gevolgen voor de veiligheid. Voor kleinschalige bestemmingswijzigingen waarvoor een hoger beschermingsniveau zou gelden, wordt het watersysteem niet aangepast.
Afvalwater en riolering
De gemeente Pijnacker-Nootdorp geeft in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2017 aan dat in geval van kleinschalige nieuwbouwprojecten de percelen worden aangesloten op het al aanwezige rioolstelsel met als extra voorwaarde dat zoveel mogelijk verhard oppervlak afgekoppeld wordt.
In onderhavige situatie dienen de mogelijkheden van afkoppelen zoveel mogelijk benut te worden. Voor het afvoeren van water zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk, zoals bijvoorbeeld het toepassen van halfopen verharding ter plekke van parkeerplaatsen van de nieuw te bouwen woningen.
Klimaatadaptatie
In de afgelopen jaren is steeds meer aandacht gekomen voor klimaatverandering. Naast de overheid kunnen ook particuliere initiatieven bijdragen aan het klimaatbestendiger inrichten van het terrein. Binnen onderhavige ontwikkeling liggen er kansen voor creatieve, simpele en efficiënte oplossingen om water of vasthoudmaatregelen aan te leggen of toe te passen. Zo zijn de volgende ontwerp principes denkbaar voor onderhavige ontwikkeling:
- Regenwater zo veel mogelijk afkoppelen en leiden naar vasthoudmaatregelen en vertraagd afvoeren naar nabijgelegen oppervlaktewater.
- Speeltuinen en openbare groen en openbare ruimtes worden zo veel mogelijk ingezet als extra en tijdelijke voorzieningen om regenwater vast te houden en te bergen.
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat het deelgebied mogelijk gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie heeft. Hiertoe zijn beperkingen ten aanzien van de verharding opgenomen binnen de regels van dit plan.
's Gravenweg 34a
Op het perceel 's Gravenweg 34a wordt de juridisch-planologische situatie aangepast. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt. De verandering heeft geen invloed op het huidige watersysteem.
Boezem Oost
Binnen het deelgebied Boezem Oost worden de bestemmingsgrenzen verschoven om invulling te geven aan de optimalisatie van het gebied, Hierbij wordt geen nieuwe bebouwing of verharding mogelijk gemaakt. Per saldo blijft het het bedrijventerrein even groot en het straatprofiel wordt verkleind. De waterberging die ten zuiden van het onderhavie bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt voorziet met een oppervlakte van circa 1,8 ha en een capaciteit van 20.000 m3 in de wateropgave voor het gehele plangebied van Boezem Oost.
Bodem en grondwater
De bodem ter plaatse van het plangebied bestaat uit veengrond (bron: Raamplan wateropgave Pijnacker). Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op meer dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld.
Waterkwantiteit
Binnen het plangebied zijn geen primaire watergangen gelegen.
De drooglegging van het plangebied is vastgesteld op 1,20 m, bij een oppervlaktewaterpeil van nap -5,30 m dient de minimale maaiveldhoogte op nap -4,10 m te liggen.
Het huidige peil van de bermsloten langs de Reesloot blijft gehandhaafd en wordt, tezamen met de lintbebouwing van het oostelijke deel van de Reesloot, gescheiden van het toekomstige peil van de Groenzone naar de maalkom gevoerd.
Ten gevolge van de gebiedskenmerken (hoogte kruin weg, drempelhoogte rioleringsoverstorten, enz.) van de bestaande locatie De Boezem is de beschikbare bergingshoogte beperkt tot 0,50 m (tussen NAP-5,30 m en NAP-4,80 m). Deze peilstijging zal in 2 dagen tot stand komen en vervolgens geleidelijk in circa 1 week tot het oorspronkelijke peil afnemen. Voor de kabels en leidingen en riolering heeft dit geen gevolgen. De bestaande infrastructuur ligt dan 0,60 m boven het waterniveau (nieuwe infrastructuur 0,70 m). Het vloerpeil van de bedrijfsgebouwen ligt dan 0,90 m boven het waterniveau (nieuwe bedrijfsgebouwen op 1,00 m).
De waterberging die ten zuiden van onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt voorziet met een oppervlakte van circa 1,8 ha en een capaciteit van 20.000 m3 in de wateropgave voor (onder meer) de bedrijventerreinen Boezem West en Boezem Oost.
De waterhuishouding omvat, naast de watergang en waterberging ten zuiden van het plangebied, brede watergangen aan de oostelijke rand Op deze watergangen vindt de lozing plaats van hemelwater van daken, hemelwater van verharding van particulier en openbaar terrein (via rioleringsoverstorten), en drainage.
In de watersysteemanalyse is uitgegaan van een maximale verharding van 80% van het terrein. Het totale exploitatiegebied bedraagt 218.427m2, waarvan 22.424 m2 aan groen en 24.693 m2 aan water wordt gerealiseerd. Dit is 22% van het totaal, waardoor voldaan wordt aan de maximale verharding. Daar komt bij dat in deze berekening is aangenomen dat van het uitgeefbaar gebied 100% verhard wordt, het is denkbaar dat bedrijven iets aan groeninrichting op hun perceel doen, wat de waterhuishoudkundige situatie alleen maar kan verbeteren.
Waterkwaliteit en ecologie
De inrichting van de watergangen in bedrijventerrein Boezem Oost is erop gericht een zo groot mogelijke verscheidenheid in de flora en fauna te bereiken, en daarmee de kwaliteit van het oppervlaktewater te vergroten. De watergangen worden aan de buitenzijde omzoomd door natuurvriendelijke oevers met een taludhelling van minimaal 1:3 tot 1:5. Bij toepassen van een verbeterd gescheiden stelsel en directe lozing van dakoppervlak op oppervlaktewater ontstaat een sterke verbetering van de waterkwaliteit t.o.v. de huidige waterkwaliteit in de polder.
Veiligheid en waterkeringen
Aan de noordrand van het bedrijventerrein, buiten de grenzen van het plangebied, loopt een waterkering. Deze waterkering is vastgelegd in het beleid van het Hoogheemraadschap van Delfland inzake veendijken.
Voor de werkzaamheden die worden uitgevoerd en werken die worden aangelegd binnen de zonering van de waterkering, is over het algemeen een watervergunning nodig. De definitieve uitwerking moet daarbij voldoen aan de criteria, die het Hoogheemraadschap van Delfland stelt, en wordt nader met het Hoogheemraadschap van Delfland afgestemd.
Afvalwater en riolering
In overeenstemming met de door het Hoogheemraadschap gestelde eisen aan bedrijventerreinen is voorzien in de aanleg van een verbeterd gescheiden rioolstelsel. Het huishoudelijke afvalwater wordt geloosd op het droogweerafvoerstelsel (DWAstelsel); de hemelwaterafvoer van de wegen en de verharding van particuliere terreinen wordt aangesloten op het hemelwaterafvoerstelsel (HWA-stelsel), dat via rioleringsoverstorten loost op het oppervlaktewater.
Het schone hemelwater van de dakoppervlakken van percelen, gelegen langs watergangen, wordt direct op de watergang geloosd. Voor de afvoer van hemelwater van dakoppervlakken van percelen gelegen in het 'binnenterrein' is voorzien in een 3e (schoonwater)rioolstelsel (SWA-stelsel) dat eveneens direct loost op het oppervlaktewater.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Hoogheemraadschap van Delfland vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen.
De watergang evenwijdig aan en ten zuiden van de Reesloot heeft een breedte van 5 m op de waterlijn. Aan de zuidzijde van de watergang is tussen de rooilijn van de bedrijfshallen en de insteek van de watergang een strook van 4 m beschikbaar voor onderhoud. De overige watergangen zijn breder dan 10 m en langer dan 500 m en worden volgens de richtlijnen van het Hoogheemraadschap varend onderhouden.
Grondwater
De wegcunetten op openbaar gebied zijn voorzien van drainage. De verantwoordelijkheid voor de ontwatering van de particuliere percelen ligt bij de perceeleigenaren; de gemeente verzorgt de afwatering van het aangeboden drainagewater.
De percelen, gelegen langs de watergangen, hebben de mogelijkheid de drainage direct te lozen op oppervlaktewater. De percelen in de 'binnenruimte' wordt de mogelijkheid geboden het drainagewater te lozen op het 3e (schoonwater) rioolstelsel (SWA), dat direct loost op het oppervlaktewater. Lozing van drainagewater op het DWA- of HWA-stelsel is niet toegestaan.
Onderhoud en bagger
De primaire watergangen zijn in beheer en onderhoud bij Delfland. De secundaire watergangen zijn in beheer en onderhoud bij de aanliggende eigenaren. Binnen het gebied zijn geen primaire watergangen gelegen.
Deze wijziging heeft geen invloed op het huidige watersysteem.
Lange Campen 4
Op het perceel Lange Campen 4 wordt de bestaande woning vervangen door een nieuwe, iets grotere woning. De huidige woning, incl. aanbouw is 136 m2. Het nieuwe bouwvlak maakt een woning van maximaal 150 m2 mogelijk. Deze wijziging is dermate marginaal, dat deze geen invloed heeft op het huidige watersysteem.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zeekleigrond. Er is sprake van grondwatertrap IV. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op meer dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,8 en 1,2 m beneden maaiveld.
Vanuit het waterklimaatplan komt de aanbeveling om bij nieuwbouwwoningen te zorgen voor voldoende drooglegging door de woning op voldoende hoogte aan te leggen. Woningen worden bij voorkeur minimaal 1 meter tot 1 meter 20 boven het waterpeil gebouwd.
Waterkwaliteit
Het Waterklimaatplan Pijnacker-Nootdorp 2017-2020, is op 30 maart 2017 vastgesteld. Voor wat betreft de waterkwaliteitsdoelen worden geen negatieve effecten voorzien. Er wordt gestreefd naar het principe van geen achteruitgang zoals genoemd in de Kaderrichtlijn water. Delfland kan vanuit de programma's Kaderrichtlijn Water en Ecologie concreet aanduiden welke ecologische waterkwaliteitsdoelen worden nagestreefd en wat deze concreet inhouden. In het gebied worden geen nieuwe, potentieel verontreinigende functies en ontwikkelingen voorzien, die vanuit het oogpunt van waterkwaliteit bijzondere aandacht vragen.
Veiligheid en waterkeringen
In de directe nabijheid van het perceel lopen geen regionale waterkeringen en/of beschermingszones. Hier zal niet gebouwd worden. De ontwikkeling heeft aldus op dit onderdeel geen nadelige gevolgen voor de veiligheid. Voor kleinschalige bestemmingswijzigingen waarvoor een hoger beschermingsniveau zou gelden, wordt het watersysteem niet aangepast.
Afvalwater en riolering
De gemeente Pijnacker-Nootdorp geeft in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2017 aan dat in geval van kleinschalige nieuwbouwprojecten de percelen worden aangesloten op het al aanwezige rioolstelsel met als extra voorwaarde dat zoveel mogelijk verhard oppervlak afgekoppeld wordt.
In onderhavige situatie dienen de mogelijkheden van afkoppelen zoveel mogelijk benut te worden. Voor het afvoeren van water zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk, zoals bijvoorbeeld het toepassen van halfopen verharding ter plekke van parkeerplaatsen van de nieuw te bouwen woningen.
Onderhoud en bagger
De primaire watergangen binnen de gemeente zijn in beheer en onderhoud bij Delfland. De secundaire watergangen zijn in beheer en onderhoud bij de aanliggende eigenaren. Der liggen geen primaire watergangen in het gebied.
Klimaatadaptatie
In de afgelopen jaren is steeds meer aandacht gekomen voor klimaatverandering. Naast de overheid kunnen ook particuliere initiatieven bijdragen aan het klimaatbestendiger inrichten van het terrein. Binnen onderhavige ontwikkeling liggen er kansen voor creatieve, simpele en efficiënte oplossingen om water of vasthoudmaatregelen aan te leggen of toe te passen. Zo zijn de volgende ontwerp principes denkbaar voor onderhavige ontwikkeling:
- Regenwater zo veel mogelijk afkoppelen en leiden naar vasthoudmaatregelen en vertraagd afvoeren naar nabijgelegen oppervlaktewater.
- Speeltuinen en openbare groen en openbare ruimtes worden zo veel mogelijk ingezet als extra en tijdelijke voorzieningen om regenwater vast te houden en te bergen.
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat het deelgebied geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishoudkundige situatie.
Koningshof 20
Op het perceel Koningshof 20 wordt de bestaande woning uitgebreid ter plaatse van de huidige garage. Deze wijziging is dermate marginaal (en heeft feitelijk geen nieuwe verharding tot gevolg), dat deze geen invloed heeft op het huidige watersysteem.
Bodem en grondwater
De wijk Koningshof is een bestaande woonwijk en ligt aan de zuidzijde van de huidige bebouwing. Deze wijk heeft een apart peilvak ten opzichte van haar omgeving. Het peil in de wijk is gelijk aan N.A.P. -3,45 m. Het water wordt middels een pomp aan de zuidzijde van de wijk, gemaal Koningshof, naar het deelgebied Keijzershof-noord gepompt.
Vanuit het waterklimaatplan komt de aanbeveling om bij nieuwbouwwoningen te zorgen voor voldoende drooglegging door de woning op voldoende hoogte aan te leggen. Woningen worden bij voorkeur minimaal 1 meter tot 1 meter 20 boven het waterpeil gebouwd.
Waterkwantiteit
De uitbreiding van de woning vindt plaats op de locaties waar nu garage, terras en verharde oprijlaan te vinden zijn. Uitbreiding van de woning vindt voornamelijk in de hoogte plaats. Per saldo zal de hoeveelheid verhard oppervlak dus niet toenemen.
Er worden met betrekking tot de waterkwantiteit geen problemen verwacht.
Waterkwaliteit
Het Waterklimaatplan Pijnacker-Nootdorp 2017-2020, is op 30 maart 2017 vastgesteld. Voor wat betreft de waterkwaliteitsdoelen worden geen negatieve effecten voorzien. Er wordt gestreefd naar het principe van geen achteruitgang zoals genoemd in de Kaderrichtlijn water. Delfland kan vanuit de programma's Kaderrichtlijn Water en Ecologie concreet aanduiden welke ecologische waterkwaliteitsdoelen worden nagestreefd en wat deze concreet inhouden. In het gebied worden geen nieuwe, potentieel verontreinigende functies en ontwikkelingen voorzien, die vanuit het oogpunt van waterkwaliteit bijzondere aandacht vragen.
De wijk Koningshof heeft een bergingsoverschot.
Veiligheid en waterkeringen
In de directe nabijheid van het perceel lopen geen regionale waterkeringen en/of beschermingszones. Hier zal niet gebouwd worden. De ontwikkeling heeft aldus op dit onderdeel geen nadelige gevolgen voor de veiligheid. Voor kleinschalige bestemmingswijzigingen waarvoor een hoger beschermingsniveau zou gelden, wordt het watersysteem niet aangepast.
Afvalwater en riolering
De gemeente Pijnacker-Nootdorp geeft in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2017 aan dat in geval van kleinschalige nieuwbouwprojecten de percelen worden aangesloten op het al aanwezige rioolstelsel met als extra voorwaarde dat zoveel mogelijk verhard oppervlak afgekoppeld wordt.
In onderhavige situatie dienen de mogelijkheden van afkoppelen zoveel mogelijk benut te worden. Schoon dak- en terreinwater (mits geen uitlogende materialen worden toegepast) kan direct naar het oppervlaktewater afgevoerd worden. Voor het afvoeren van water zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk, zoals bijvoorbeeld het toepassen van halfopen verharding ter plekke van parkeerplaatsen van de nieuw te bouwen woningen.
Onderhoud en bagger
De primaire watergangen binnen de gemeente zijn in beheer en onderhoud bij Delfland. De secundaire watergangen zijn in beheer en onderhoud bij de aanliggende eigenaren. Der liggen geen primaire watergangen in het gebied.
Klimaatadaptatie
In de afgelopen jaren is steeds meer aandacht gekomen voor klimaatverandering. Naast de overheid kunnen ook particuliere initiatieven bijdragen aan het klimaatbestendiger inrichten van het terrein. Binnen onderhavige ontwikkeling liggen er kansen voor creatieve, simpele en efficiënte oplossingen om water of vasthoudmaatregelen aan te leggen of toe te passen. Zo zijn de volgende ontwerp principes denkbaar voor onderhavige ontwikkeling:
- Regenwater zo veel mogelijk afkoppelen en leiden naar vasthoudmaatregelen en vertraagd afvoeren naar nabijgelegen oppervlaktewater.
- Speeltuinen en openbare groen en openbare ruimtes worden zo veel mogelijk ingezet als extra en tijdelijke voorzieningen om regenwater vast te houden en te bergen.
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat het deelgebied geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishoudkundige situatie.
Oude Leedeweg 28a
Op het perceel Oude Leedeweg 28a wordt een ontsluiting mogelijk gemaakt. Voor het aanleggen van de brug is een watervergunning nodig. Het ontwerp dient met het Hoogheemraadschap Delfland te worden afgestemd.
Snippergroen
De locaties van het snippergroen liggen verspreid over verschillende polders. Op deze locaties wordt er geen bebouwing mogelijk gemaakt en deze zijn dusdanig klein dat er geen negatieve gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie worden verwacht.
5.9 Verkeer
De voorgenomen ontwikkelingen betreffen kleinschalige ontwikkelingen, die in een aantal gevallen betrekking hebben op de realisatie van een beperkt aantal woningen. Deze ontwikkelingen brengen geen noemenswaardige toename van het aantal verkeersbewegingen met zich mee. Parkeren wordt in beginsel overal op eigen terrein opgevangen. In de ruimtelijke onderbouwingen, hoofdstuk 2 van deze toelichting, is hieraan waar nodig aandacht geschonken. Met betrekking tot de aspecten verkeer en parkeren zijn geen problemen te verwachten.
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Algemeen
De gemeente Pijnacker-Nootdorp wil middels haar beleid ruimte bieden en uitnodigen om te ondernemen en de woonomgeving te verbeteren, om zodoende samen invulling te geven aan de ruimte binnen de gemeente. Door ruimte te bieden voor de ontwikkelingen die dit Verzamelplan mogelijk maakt, wordt hieraan concreet invulling gegeven.
6.2 Inspraak
Het voorontwerp van het bestemmingsplan 'Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2019/2020' heeft gedurende zes weken ter inzage geleven. Gedurende deze termijn konden inspraakreacties worden ingediend en vond ook het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna te noemen Bro) plaats. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen in het gemeentekantoor in Pijnacker, op de gemeentelijke internetsite (www.pijnacker-nootdorp.nl) en www.ruimtelijkeplannen.nl. Binnen voornoemde termijn werd eenieder in de gelegenheid gesteld op het voorontwerpbestemmingsplan te reageren. Dat kon schriftelijk, mondeling en digitaal via de website van de gemeente.
Het (voorlopige) standpunt van het college van burgemeester en wethouders met betrekking tot de ingediende reacties is verwoord in een Nota van beantwoording inspraak- en overlegreacties ex artikel 3.1.1 Bro, welke als Bijlage 6 is toegevoegd aan deze toelichting.
Het bestemmingsplan is aangepast naar aanleiding van de inspraak- en overlegreacties.
De raad heeft besloten dat, hoewel het aanpassen van de bestemming en bouwvlak voor uitbreiding van de (Casa)school op het Scholencomplex Koningshof (Pijnacker) nog in het voorontwerp Verzamelplan zat, deze ontwikkeling na de beantwoording van de inspraakreacties uit het Verzamelplan is gehaald en dan door zal gaan als zelfstandig ontwerpbestemmingsplan.
Het college heeft besloten om, naar aanleiding van een reactie van de Provincie Zuid-Holland, de ruimte-voor-ruimte locaties, Berkelseweg 28, Nieuwkoopseweg 44a en 46a, Oude Leedeweg 5 en de Keulseweg 36 uit dit Verzamelplan te halen en in het volgende Verzamelplan op te nemen. Hierover is contact geweest met de initiatiefnemers.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 9 januari 2019 voor 6 weken ter inzage gelegen. Binnen die termijn konden zienswijzen naar voren worden gebracht. Van die mogelijkheid heeft 1 persoon gebruik gemaakt. Ook is er overleg geweest met het Hoogheemraadschap over de waterparagraaf. De zienswijzen zijn samengevat in Bijlage 7. Het plan is aangepast naar aanleiding van deze nota.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. In afdeling 6.4 van deze wet worden regels gegeven over het verhalen van kosten van de grondexploitatie, het bepalen van de fasering van realisering van het bestemmingsplan en het stellen van eisen en regels met betrekking tot de uitvoering van openbare werken en werkzaamheden.
Aangezien in voorliggend geval het kostenverhaal is vastgelegd door middel van anterieure overeenkomsten tussen gemeente en initiatiefnemers, is er geen aanleiding om gelijktijdig met het bestemmingsplan een exploitatieplan in de zin van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening vast te stellen.
De kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van de verschillende ontwikkelingen zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De ontwikkelingen hebben voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen. Het bestemmingsplan is hiermee financieel uitvoerbaar.
Het bestemmingsplan wordt economisch uitvoerbaar geacht.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfactiviteiten
Bijlage 2 Nadere Toelichting Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Nadere toelichting staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Nota Parkeernormen
Bijlage 1 Bedrijven En Milieuzonering Katwijkerlaan 107
Bijlage 1 Bedrijven en milieuzonering Katwijkerlaan 107
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Klapwijkseweg 55
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek Klapwijkseweg 55
Bijlage 3 Bodemonderzoek Lange Campen 4
Bijlage 3 Bodemonderzoek Lange Campen 4
Bijlage 4 Evaluatie Bodemsanering Lange Campen 4
Bijlage 4 Evaluatie Bodemsanering Lange Campen 4
Bijlage 5 Watersleutel Klapwijkseweg 55
Bijlage 5 Watersleutel Klapwijkseweg 55
Bijlage 6 Nota Van Beantwoording Inspraak En Overleg
Bijlage 6 Nota van beantwoording inspraak en overleg