Reesloot 10
Wijzigingsplan - Gemeente Pijnacker-Nootdorp
Vastgesteld op 01-12-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In dit plan wordt verstaan onder:
1.1 het plan:
het wijzigingsplan 'Reesloot 10 Pijnacker' van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;
1.2 wijzigingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1926.wp000190097-4001 met de bijbehorende regels;
1.3 geldend bestemmingsplan:
onder het geldend bestemmingsplan wordt verstaan: het bestemmingsplan 'Boezem Oost', vastgesteld door de gemeenteraad van Pijnacker-Nootdorp op 29 september 2016.
1.4 overige begrippen:
voor de overige begripsbepalingen wordt verwezen naar het bestemmingsplan 'Boezem Oost', vastgesteld door de gemeenteraad van Pijnacker-Nootdorp op 29 september 2016.
1.5 verwijzing:
de regels die deel uitmaken van het vigerende bestemmingsplan zijn op deze wijziging van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien in het vigerende bestemmingsplan verwezen wordt naar de verbeelding, de bij het wijzigingsplan behorende verbeelding wordt bedoeld. Volledigheidshalve zijn de regels behorende bij de relevante enkel- en dubbelbestemmingen tevens opgenomen in Hoofdstuk 2.
1.6 wijziging verbeelding:
dit plan wijzigt de verbeelding met nummer NL.IMRO.1926.bp000150097-4001 van het bestemmingsplan 'Boezem Oost', vastgesteld door de gemeenteraad van Pijnacker-Nootdorp op 29 september 2016, overeenkomstig de wijze zoals vervat in de verbeelding behorend bij dit plan.
1.7 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.8 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.9 afhankelijke woonruimte:
het niet tot het hoofdgebouw behorende bebouwing laten bewonen door 1 of meer personen die ondersteuning of verzorging kunnen krijgen van het in het bijbehorende hoofdgebouw woonachtige huishouden;
1.10 agrarische bedrijvigheid:
bedrijvigheid, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met uitzondering van paardenhouderij, paardenfokkerij en manege;
1.11 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.13 bebouwingspercentage:
de oppervlakte van de bebouwing binnen het bouwvlak of, bij afwezigheid daarvan, het bestemmingsvlak, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat vlak;
1.14 bedrijf:
inrichting waar de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, handel, vervoer of nijverheid plaatsvindt;
1.15 bedrijf aan huis:
het in de woning en de bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, bedrijfsmatig
- 1. die in de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie 1, danwel daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft de gevolgen voor de omgeving, en
- 2. die geen horeca of detailhandel zijn:
- a. behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit;
- b. en behoudens het via internet aanbieden van diensten en producten, waarbij geen verkoopruimte voor rechtstreekse verkoop en aflevering ter plaatse aan consumenten plaats vindt;
1.16 bedrijfsgebouw:
een gebouw ten dienste van en behorende bij een bedrijf, instelling of voorziening, niet zijnde een bedrijfs- of andere woning;
1.17 bedrijfsvloeroppervlakte:
de brutovloeroppervlakte, gemeten conform NEN 2580, van bedrijfs-, kantoor- en andere dienstruimten, uitgezonderd parkeergarages en fietsenstallingen;
1.18 beroep aan huis:
het beroepsmatig uitoefenen van activiteiten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, maatschappelijk of daarmee gelijk te stellen gebied, alsmede de beroepen van schoonheidsspecialist, kapper en pedicure, in de woning en de bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie;
1.19 beschermde groei- en verblijfplaats:
verblijfplaats van plant- en diersoorten, waar bij verstoring, vernietiging en soortgelijke activiteiten de verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet worden overtreden; in dit plangebied gaat het vooral om de volgende plant- en diersoorten: steenbreekvaren en tongvaren, respectievelijk gierzwaluw, huismus, gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis;
1.20 bestaand bouwwerk:
bebouwing, situatie, maat, zoals dat bestaat of rechtens mag bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
1.21 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.22 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.23 Bevi-inrichting:
een in het Besluit externe veiligheid inrichtingen bedoelde inrichting die in belangrijke mate een verhoging van de veiligheidsrisico's kan veroorzaken doordat risicobronnen op de betreffende bedrijfslocatie buiten de perceelsgrenzen een plaatsgebonden risico veroorzaken van meer dan 10-6 per jaar;
1.24 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.25 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.26 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.27 bouwlaag:
Voor verblijf geschikt deel van een gebouw, gelegen tussen twee opeenvolgende vloeren (of tussen een vloer en dak);
1.28 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan;
1.29 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.30 brutovloeroppervlakte:
de vloeroppervlakte, gemeten conform NEN 2580, van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw;
1.31 dakkapel:
een dakkapel is een uitspringend dakvenster, aangebracht op het hellende dakvlak en aan alle zijden omgeven door het betreffende dakvlak;
1.32 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; in dit plan worden een horecabedrijf alsmede het uitsluitend via internet aanbieden van diensten en producten, waarbij geen verkoopruimte voor rechtstreekse verkoop en aflevering ter plaatse aan consumenten plaats vindt, niet als detailhandel aangemerkt;
1.33 detailhandel in volumineuze goederen
detailhandel in auto’s, boten, caravans, motoren, scooters, zwembaden, buitenspeelapparatuur, fitnessapparatuur, piano’s, surfplanken, tenten, grove bouwmaterialen, landbouwwerktuigen en brand- en explosiegevaarlijke goederen en detailhandel die zich uit het oogpunt van ruimtelijke ordening niet onderscheidt van de hiervoor genoemde detailhandel, een en ander met uitzondering van grootschalige meubelbedrijven;
1.34 dienstverlening:
het beroepsmatig verlenen van diensten waarbij een onderscheid gemaakt kan worden in:
- a. administratieve, financiële en zakelijke dienstverlening: het verrichten van administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, al dan niet met daaraan ondergeschikte baliewerkzaamheden;
- b. publieksgerichte dienstverlening: dienstverlening door een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak baliewerkzaamheden verricht of andere diensten verleent, gericht op het publiek, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, dierenartsen, makelaars, reis- en uitzendbureaus. Hieronder worden niet verstaan belhuizen.
1.35 ecologisch netwerk:
netwerk van leefgebieden en verbindingszones ten behoeve van de duurzame instandhouding van populaties van plant- en diersoorten;
1.36 erker:
een ruimte op de begane grond in een gebouw die buiten de gevel van het gebouw uitsteekt;
1.37 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.38 gemakswinkel:
een winkel voor kleine en snelle aankopen met een beperkt assortiment van dagelijkse of direct te gebruiken artikelen;
1.39 halfvrijstaand:
bebouwing waarbij het hoofdgebouw onderdeel uitmaakt van een blok van twee aaneengebouwde woningen;
1.40 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.41 horecabedrijf:
een bedrijf, dat vermeld is in de bij dit plan behorende Staat van Horecabedrijven, waarvan de hoofdactiviteit één of meer van de volgende activiteiten is:
- 1. het verstrekken van al dan niet ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken,
- 2. het exploiteren van zaalaccommodatie,
- 3. het verstrekken van nachtverblijf;
1.42 huishouden:
Een persoon of groep van personen waarbij sprake is van continuïteit in de samenstelling en onderlinge verbondenheid;
1.43 kantine:
een gebouw of ruimte in een gebouw ten dienste van de op het perceel gelegen bestemming voor het nuttigen van maaltijden en overige consumpties door de gebruikers van de bestemming;
1.44 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, informatieve, levensbeschouwelijke, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele voorzieningen, zorg- en welzijnsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening;
1.45 manege:
bedrijvigheid geheel of overwegend gericht op het houden, stallen, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's, het ter zake lesgeven en de exploitatie van daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen een kantine of soortgelijke horecavoorziening;
1.46 onderkomen:
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;
1.47 paardenbak:
een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, al dan niet voorzien van een zandbed en/of een omheining.
1.48 paardenfokkerij:
een bedrijf dat uitsluitend gericht is op het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij, waarbij het africhten van en de handel in paarden in ondergeschikte mate plaatsvindt. Onder paardenfokkerij wordt niet verstaan paardrijactiviteiten, paardrijschool en manege;
1.49 paardenhouderij:
het bedrijfsmatig, niet op agrarische productie gericht houden en stallen van paarden en pony's, met als ondergeschikte nevenactiviteit het fokken, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's;
1.50 peil:
het punt waarvanuit de hoogte van bouwwerken (of onderdelen) wordt gemeten:
- 1. de hoogte van de kruin van de weg: in geval van een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan die weg grenst en de onderzijde van de hoofdtoegang op maximaal 0,25 m boven of onder de hoogte van de kruin is gelegen;
- 2. in andere gevallen de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein bij voltooiing van de bouw;
1.51 plaatsgebonden risico:
risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is;
1.52 productiegebonden detailhandel:
beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen vanuit een bedrijf dat die goederen vervaardigt/produceert, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.53 raamprostitutiebedrijf:
een prostitutiebedrijf, waarbij prostituees zich aanbieden aan het publiek door zich opvallend aan een raam aan de straat te vertonen;
1.54 seksinrichting:
een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf en raamprostitutiebedrijf;
1.55 staat van Horeca-bedrijven:
de Staat van Horeca-bedrijven die als bijlage van deze regels deel uitmaakt;
1.56 verbeelding
de visuele weergave van een bestemmingsplan. Onder het begrip 'verbeelding' wordt zowel de analoge-, als de digitale wijze verstaan;
1.57 verkoopvloeroppervlakte:
de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw ten behoeve van detailhandel, onder welke ruimten niet zijn begrepen opslag-, personeels-, sanitaire en andere dienstruimten, garderobes en keukens;
1.58 voorgevel:
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven;
1.59 voorgevelrooilijn:
de lijn die buitenwerks loopt langs de voorgevel van een gebouw en/of de denkbeeldige lijn in het verlengde van die lijn;
1.60 vrijstaand:
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet in de perceelsgrens zijn gebouwd;
1.61 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit., waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater;
1.62 woning:
een complex van aaneengesloten ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden;
1.63 zonneboom:
bouwwerk in de vorm van een boom, waarbij de boomkroon bestaat uit zonnecellen, ten behoeve van duurzame energievoorziening.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, zonnepanelen en naar de aard en/of omvang daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel met uitzondering van dakkapellen;
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en water.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Water
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water met daarbij behorende taluds en oevers.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van beroep/bedrijf aan huis, parkeren en water.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
beroep en/of bedrijf aan huis
de gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een beroep en/of bedrijf aan huis dient zowel naar aard als oppervlakte ondergeschikt te zijn aan het gebruik voor bewoning, waarbij voorts de bedrijfsactiviteiten door hun aard, omvang en visuele aspecten, het woonkarakter van de woning en het milieu van de omgeving niet onevenredig mogen aantasten.
5.4 Specifieke bouwregel
Scootsafes mogen uitsluitend worden gebouwd, indien de inhoud niet meer bedraagt dan 3 m3.
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterkering en waterhuishouding, met de daarbij behorende voorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Bestaande afmetingen en afstanden
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand tot enige grens van bouwwerken, die rechtens, in overeenstemming met het bepaalde in de ter zake geldende wet- en regelgeving tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
8.2 Overschrijding bouwgrenzen
De bouw- en bestemmingsgrenzen mogen worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, technische ruimtes, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 3 meter bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 meter bedraagt;
- c. andere ondergeschikte (bouw)onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 meter bedraagt.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van gronden, gebouwen , bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en het uitoefenen van prostitutie;
- b. het gebruik van gebouwen, bouwwerken en onderkomens als belhuis;
- c. het gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
- d. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten,
- e. het gebruik van (aangebouwde) bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning in afwijking van het plan verlenen:
- a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers, gemalen en transformatorhuisjes, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m en de oppervlakte niet meer dan 30 m2 mag bedragen;
- b. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van grens of richting van wegen en paden en ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Algemene wijzigingen
Burgemeester en wethouders kunnen de ligging van grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en van aanduidingen zodanig wijzigen, dat de geldende oppervlakte van de bij de wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij met niet meer dan 10 m worden verschoven.
11.2 Wijziging bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten
Burgemeester en wethouders kunnen de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten als volgt wijzigen:
het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.
Artikel 12 Algemene Procedureregels
In de gevallen dat in deze regels toepassing van deze procedurebepalingen is voorgeschreven, gelden de volgende bepalingen:
- a. het ontwerpbesluit omtrent nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende zes weken voor een ieder ter inzage;
- b. het bevoegd gezag maakt de terinzagelegging vooraf bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de gebruikelijke wijze;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid van belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerp-besluit naar voren te brengen bij het bevoegd gezag;
- d. Burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht Bestaande Bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen, wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 14 Overgangsrecht Bestaand Gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan Reesloot 10 Pijnacker van de gemeente Pijnacker-Nootdorp.
Hoofdstuk 1 Inleiding
Dit hoofdstuk bevat informatie over het plangebied, de aanleiding voor de voorgenomen ontwikkeling, de ligging van het plangebied, het geldende plan, de wijzigingsregels, de planvorm en de leeswijzer.
1.1 Aanleiding
De eigenaar van het perceel aan de Reesloot 10 te Pijnacker is voornemens om op zijn perceel drie woning te bouwen. Hiervoor zullen de bestaande bedrijfsopstallen en de voormalige bedrijfswoning gesloopt worden.
In het geldende bestemmingsplan 'Boezem Oost' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om - na sloop van de bedrijfsopstallen op het perceel - de bestemming 'Bedrijf' te wijzigen in 'Wonen', ten behoeve van de realisatie van drie burgerwoningen.
Met de eigenaar van het betreffende perceel is overeenstemming bereikt over deze ontwikkeling. Deze ontwikkeling voldoet aan de vereisten van de wijzigingsbevoegdheid. Onderhavig wijzigingsplan vormt derhalve de planologische-juridische grondslag voor de gewenste ontwikkeling.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied betreft de percelen kadastraal bekend als PAK00B3369 sectie G en 1558 sectie B, plaatselijk bekend Reesloot 10 te Pijnacker. Het plangebied ligt ten noordoosten van de kern Pijnacker en maakt onderdeel uit van het te ontwikkelen bedrijventerrein Boezem Oost.
Afbeelding 1.1 - Globale ligging plangebied
Afbeelding 1.2 - Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen binnen het geldende bestemmingsplan:
- 'Boezem Oost', vastgesteld d.d. 29 september 2016.
Het wijzigingsplan zal in juridische zin onderdeel gaan uitmaken van dit 'moederplan'.
In het geldende bestemmingsplan 'Boezem Oost' is de enkelbestemming 'Bedrijf' toegekend aan het plangebied. Daarnaast liggen de aanduidingen 'Tuincentrum' en 'Bedrijfswoning' over het gebied. Over een deel van het plangebied ligt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' ter bescherming van de waterkering die net buiten het plangebied ligt.
Dit wijzigingsplan is gebaseerd op de wijzigingsbevoegdheid die in het 'moederplan' geregeld is in artikel 4.6 (wetgevingszone - wijzigingsgebied 1) van de regels. Op grond van deze wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om de bestemming van de gronden te wijzigen ten behoeve van ten hoogste drie woningen (bestemming 'Wonen'). De wijzigingsbevoegdheid bevat regels die bij het wijzigen in acht dienen te worden genomen.
Afbeelding 1.2 - Uitsnede vigerend bestemmingsplan
1.4 Wijzigingsregels
Onderhavig wijzigingsplan heeft betrekking op een wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan 'Boezem Oost', wijzigingsgebied 1. De wijzigingsregels luiden als volgt.
Artikel 4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de realisatie van ten hoogste 3 vrijstaande woningen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. na wijziging worden het bepaalde in artikel 10 van kracht, met dien verstande dat de maximale goot- en bouwhoogte van de woningen ten hoogste respectievelijk 7 meter en 11 meter mag bedragen;
- b. indien de bestaande bedrijfswoning wordt gehandhaafd, dient deze te worden meegeteld in het maximum aantal toegestane woningen;
- c. voorzien dient te worden in voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein, waarbij de normen gelden zoals opgenomen in de van deze regels deel uitmakende Bijlage 5 Nota parkeernormen, tenzij anderszins in de minimaal aan te houden parkeergelegenheid is of wordt voorzien.
1.5 Planproces
Op basis van artikel 3.6 Wro zal voor dit plan de procedure worden gevolgd conform artikel 3.4 Awb, met kennisgeving en beschikbaarstelling langs elektronische weg. Het ontwerp van onderhavig wijzigingsplan zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd.
1.6 Leeswijzer
Het wijzigingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten: de toelichting, de regels en de verbeelding.
De toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt de gebiedsvisie omschreven. Hoofdstuk 3 omvat het (boven)gemeentelijke beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de (milieutechnische) onderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische planopzet, waarna in hoofdstuk 6 en 7 respectievelijk de maatschappelijke aanvaardbaarheid en economische uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan worden behandeld.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
Dit hoofdstuk omvat een beknopte beschrijving van de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied.
2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Onderhavig plangebied ligt ten noordoosten van de kern Pijnacker, nabij het gebied te ontwikkelen bedrijventerrein Boezem Oost. Dit gebied wordt gevormd door de Katwijkerlaan, de Ambachtsweg en de Reesloot. Het omliggende gebied kenmerkt zich door de aanwezigheid van (kleinschalige) bedrijvigheid en glastuinbouw.
Het plangebied is bereikbaar via de Reesloot, een nu nog smalle (doodlopende) weg met daaraan een combinatie van kleinschalige bedrijven en woningen. Als het bedrijventerrein Boezem Oost ontwikkeld gaat worden zal de Reesloot worden heringericht. De toegang tot het gebied zal straks verlopen via een nieuw aan te leggen verbinding tussen de Hankweg en de Reesloot. Het perceel is op dit moment ingericht als een tuincentrum. Het tuindersbedrijf zal verplaatst worden om zo ruimte te maken voor de ontwikkeling van drie burgerwoningen.
Afbeelding 2.1 - Huidige indeling plangebied
2.2 Nieuwe Situatie
De eigenaar van het perceel Reesloot 10 is voornemens om op het perceel op te splitsen in 3 woonkavels met een bouwmogelijkheid voor een vrijstaande woning. Hiertoe dient de bestaande inrichting van het perceel gewijzigd te worden:
- Het bestaande tuincentrum en bijbehorende kassen worden gesloopt;
- De bestaande bedrijfswoning wordt gesloopt.
Onderhavig wijzigingsplan betreft alleen de wijziging van de vigerende bestemming 'Bedrijf' naar de bestemmingen 'Tuin', 'Water' en 'Wonen', met de mogelijkheid om maximaal drie woningen te realiseren. De nieuw te bouwen woonhuizen hebben een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 7 en 11 meter. Daarnaast worden er tenminste 2 parkeerplaatsen per woning voor auto's op eigen terrein gerealiseerd.
Afbeelding 2.2 - Toekomstige indeling perceel (schets)
2.3 Toetsing Voorgenomen Ontwikkeling Aan Wijzigingsbevoegdheid Ex Artikel 4.6
Toetsing voorgenomen ontwikkeling aan wijzigingsbevoegdheid ex artikel 4.6
Op het perceel Reesloot betreft de ontwikkeling het realiseren van drie nieuwe vrijstaande woningen.
- Toetsing aan artikel 4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Lid a: De nieuw te realiseren woningen krijgen een maximale bouwhoogte van 11 meter, dit wordt in de regels/verbeelding van onderhavig wijzigingsplan vastgelegd;
Lid a: De nieuw te realiseren woningen krijgen een maximale goothoogte van 7 meter, dit wordt in de regels/verbeelding van onderhavig wijzigingsplan vastgelegd;
Lid b: Zoals aangegeven in paragraaf 2.2 wordt de huidige bedrijfsbebouwing gesloopt alvorens gestart wordt met de bouw van de nieuwe woningen;
Lid c: Er is een verplichting opgenomen in de regels voor het aanleggen van 2 parkeerplaatsen op eigen terrein per woning.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Boezem Oost' te Pijnacker. Het plangebied is voorzien van wijzigingsbevoegdheid. Voorliggend wijzigingsplan maakt, conform de wijzigingsregels, de wijziging van de bestemming 'Bedrijf' naar 'Wonen' mogelijk.
De beleidsmatige afweging is derhalve gemaakt in het kader van het recentelijk vastgestelde moederplan. Er is in de tussentijd geen nieuw beleid geformuleerd of geactualiseerd dat van invloed is op deze afweging.
In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op de relevante beleidsstukken.
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (maart 2012)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Deze structuurvisie verving de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.
Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. Vanaf 2020 neemt de beroepsbevolking niet meer toe. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking.
Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet. Verder wordt genoemd het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden.
Aangezien een structuurvisie geen bindende werking heeft voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld, zijn de nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen geborgd in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte. Deze AMvB wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en richt zich op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Daarnaast zorgt de AMvB voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
3.1.2 Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan
Onderhavige ontwikkeling heeft geen directe relevantie op rijksniveau. Het plan past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en binnen de bepalingen van het Barro.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De omgevingsvisie, vastgesteld door Provinciale Staten op 20 februari 2019, (geconsolideerd in werking per 20 april 2019) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de omgevingsvisie is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
- Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
- Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
- Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
- Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
In de omgevingsvisie zijn 4 thema's te onderscheiden:
- 1. Beter benutten en opwaarderen.
- 2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht).
- 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit.
- 4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
3.2.2 Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan
Het bestemmingsplan 'Boezem Oost' is destijds getoetst aan het provinciale beleid. De ladder is destijds doorlopen. Derhalve wordt er voldaan aan het provinciale beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Toekomstvisie 2040 (2012)
In de Toekomstvisie 'Visie op de toekomst van Pijnacker-Nootdorp', vastgesteld door de gemeenteraad op 26 juni 2012, wordt een eenduidige en consistente koers voor Pijnacker-Nootdorp uitgezet met oog voor de omgeving en de rol van de gemeente. De toekomstvisie laat zien wat voor gemeente Pijnacker-Nootdorp wil zijn, waar zij met haar ontwikkeling heen wil en welke rol zij daarbij pakt.
Pijnacker-Nootdorp wil, conform haar visie, een herkenbare gemeente zijn in een landelijke omgeving waar de stad nooit ver weg is. Zij ziet het als haar missie in de regio een uniek woonmilieu te bieden, met het groene buitengebied meerwaarde te geven en met duurzame en innovatieve de economie versterken.
3.3.2 Ruimtelijke structuurvisie Pijnacker-Nootdorp 2040 (2014)
In de Structuurvisie 'Ruimte maken….. ruimte laten', vastgesteld door de gemeenteraad op 20 februari 2014, schetst de gemeente het ruimtelijk beeld van Pijnacker-Nootdorp in 2040. Niet in de vorm van een blauwdruk voor de toekomst, maar in de vorm van contouren en kaders van een streefbeeld dat gezamenlijk met bewoners en ondernemers ingekleurd dient te worden. Er wordt ruimte geboden en uitgenodigd om te ondernemen, te recreëren, de woonomgeving te verbeteren of sport te beoefenen. De Ruimtelijke structuurvisie kan gelezen worden als een uitnodiging om samen invulling te geven aan de ruimte van Pijnacker-Nootdorp in 2040.
Contouren vormen het uitgangspunt van de structuurvisie. Dit zijn contouren van groen- en recreatiegebieden, bebouwing, glastuinbouw en bedrijventerreinen. Binnen deze contouren zijn er verschillende functies en mogelijkheden. Hierover doet de structuurvisie voor 2040 op hoofdlijnen kaderstellende uitspraken. Daarnaast geeft de structuurvisie antwoord op verschillende ruimtelijke vraagstukken. Het zijn de contouren en de kaders van een streefbeeld, waarbij de gemeente de belangrijkste basisvoorzieningen garandeert en de regie neemt over projecten die niet door particulier initiatief tot stand komen. De ruimte die vervolgens ontstaat, is vooral voor de eigenaren, beheerders en gebruikers om in te vullen en vorm te geven.
Pijnacker-Nootdorp wil in de regio met duurzame en innovatieve bedrijven de economie versterken. De ontwikkeling van Boezem Oost past in dit beleid. Als gemengd gebied zal het bedrijventerrein Boezem Oost, in aansluiting op Boezem West, kansen bieden voor de vestiging van maatschappelijke en economische voorzieningen voor de kern Pijnacker. De keuze die in het verleden al is gemaakt voor Boezem Oost, wordt met de Structuurvisie bevestigd.
3.3.3 Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan
De ontwikkeling van het gebied 'Boezem Oost' die mogelijk wordt gemaakt is opgenomen in de structuurvisie van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Derhalve past het plan binnen het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Bedrijven En Millieuzonering
Regelgeving en beleid
Milieuzonering is het ruimtelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen bij nieuwe ontwikkelingen. Dit ruimtelijk scheiden (door middel van aan te houden richtafstanden) dient twee doelen:
- Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Elke milieucategorie kent een bijbehorende richtafstand
Een milieubelastende activiteit wordt ondergebracht in een milieucategorie. Per milieu categorie geldt een aan te houden richtafstand. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustig buitengebied of een rustige woonwijk. Ten aanzien van het omgevingstype gemengd gebied kunnen kortere afstanden worden aangehouden, zoals aangegeven in de onderstaande tabel 1.
Categorie | Richtafstand tov rustige woonwijk/rustig buitengebied | Richtafstand tov gemengd gebied |
1 | 10m | 0m |
2 | 30m | 10m |
3.1 | 50m | 30m |
3.2 | 100m | 50m |
4.1 | 200m | 100m |
4.2 | 300m | 200m |
5.1 | 500m | 300m |
5.2 | 700m | 500m |
5.3 | 1000m | 700m |
6 | 1500m | 1000m |
Tabel 1 - richtafstanden
Omgevingstype
De VNG-publicatie kent twee omgevingstypen, 1) een rustige woonwijk/rustig buitengebied en 2) een gemengd gebied . Een rustige woonwijk is een woonwijk, ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied. Naast deze omgevingstypen kent de VNG-publicatie ook het omgevingstype gemengd gebied. Een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid. Daarnaast gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen.
De aan de milieucategorie gerelateerde richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. Zie tabel 1.
Wijze van meten van afstanden
In de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering wordt aangegeven dat richtafstanden worden gemeten vanaf de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en de gevel van de woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen (vvb) mogelijk is.
Gebieden met functiemenging
Vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, mag niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De Staat van Bedrijven 'functiemenging' hanteert drie categorieën A, B en C met specifieke criteria:
- Categorie A
Activiteiten zodanig weinig milieubelastend dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen woning en bedrijf zijn daarbij toereikend.
- Categorie B
Activiteiten kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig gescheiden van woning en andere gevoelige functies.
- Categorie C
Activiteiten uit categorie B waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is.
Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan
Het omgevingstype ter plaatse van het onderhavig plangebied is een gemengd gebied. In de omgeving is er sprake van bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies. Het plangebied zelf krijgt in plaats van de bestemming 'Bedrijf' de bestemming 'Wonen'. Op de aangrenzende percelen liggen agrarische en woonbestemmingen.
Op het direct aangrenzende perceel ligt een agrarische bestemming. Deze gronden zijn bestemd voor agrarische bouw- en grasland. Agrarische bedrijfsgebouwen zijn alleen mogelijk binnen het bouwvlak. Dit bouwvlak ligt op 85 meter van de bestemmingsgrens.
Voor het bedrijventerrein 'Boezem Oost' is destijds gewerkt met een inwaardse zonering op basis van de nieuwe woningen in de omgeving van het plangebied. De hoogste milieucategorie (categorie 4.2) ligt op 240 meter van de grens van het plangebied.
Voor de nieuwe ontwikkeling geldt dat het geldende plan nu onherroepelijk is. Hierdoor de ontwikkeling bezien worden vanuit het bedrijventerrein. Hiervoor moet het terrein uitwaards gezoneerd worden. Omdat er tussen de bedrijven reeds woningen aanwezig zijn, zijn de bestaande woningen leidend voor de milieuzoneringen en afstanden.
Ook voor de glastuinbouw aan de overzijde van de weg geldt dat de afstand tot de nieuwe woonbestemming voldoet aan de richtlijnen. Hiervoor geldt als grootste richtafstand 30 m. De afstand tot de woningen is ruim 50 meter.
Gezien deze afstand wordt van het aangrenzende perceel en de omliggende bedrijfsbestemmingen geen hinder verwacht en veroorzaakt de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering voor de omgeving. Alle bedrijven liggen op ruim voldoende afstand van de betreffende ontwikkeling.
Vanuit milieuzonering wordt de nieuwe ontwikkeling derhalve acceptabel geacht.
4.2 Externe Veiligheid
4.2.1 Risicovolle bedrijven binnen/nabij het plangebied
Binnen/nabij het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen met een plaatsgebonden risicocontour die buiten de inrichting valt. Het plangebied ligt ook niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting.
Tabel invloedsgebieden inrichtingen
4.2.2 Transport gevaarlijke stoffen binnen/nabij het plangebied
Transport gevaarlijke stoffen over rijkswegen
Uit de risicokaart blijkt dat de A4 een PR 10-6 contour heeft van 23 meter. De A4 heeft een plasbrandaandachtsgebied. Uit de risicokaart blijkt dat de A12 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. De A12 heeft geen plasbrandaandachtsgebied. Uit de risicokaart blijkt dat de A13 een PR 10-6 contour heeft van 17 meter. De A13 heeft ook een plasbrandaandachtsgebied. Het plangebied ligt niet binnen deze contouren.
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van de A4, de A12 of de A13. Een berekening en een (volledige) verantwoording van het groepsrisico zijn dan ook niet aan de orde.
Tabel invloedsgebieden Rijkswegen
Transport gevaarlijke stoffen over provinciale wegen
Een klein deel van de N470 is aangewezen als gemeentelijke route voor het transport van gevaarlijke stoffen. Over dit gedeelte wordt voornamelijk LNG vervoerd, naar een locatie op het bedrijvenpark Ruyven. Op basis van de vergunde jaarlijkse doorzet zijn er 260 transportbewegingen te verwachten. Het overige deel van de N470 is niet aangewezen als route transport gevaarlijke stoffen. Er kan incidenteel wel transport van gevaarlijke stoffen plaats vinden, via een ontheffing. Dit zal met name de bevoorrading van (kleine) propaantanks in het buitengebied betreffen. De tankstations binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp verkopen geen LPG, ook ESSO aan de Rijksweg A13 niet.
In de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) is vastgelegd hoe de risico's van transport van gevaarlijke stoffen conform het vigerende beleid geanalyseerd moeten worden. In HART zijn vuistregels opgenomen ten aanzien van de noodzaak om te rekenen aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het gebruik van deze handleiding is verplicht.
De vuistregels uit de HART geven aan dat voor een weg buiten de bebouwde kom (zoals de N470) geldt dat er geen PR-10-6 contour aanwezig is als het aantal tankauto's van de stofcategorie GF3 (propaan, LPG, LNG) lager is dan 500. Voor de N470 binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp zijn geen tellingen beschikbaar, wel voor het deel in Delft (GF3: 75) en in Zoetermeer (GF3: 73). Gezien het feit dat in Pijnacker-Nootdorp geen LPG geleverd wordt maar alleen propaan zal het aantal transporten GF3 op het niet aangewezen deel van de N470 vergelijkbaar of lager zijn. Op het aangewezen deel van de N470 komen daar de transporten LNG bij (260). Opgeteld zal het totaal aantal transporten GF3 beduidend lager zijn dan 500. Daarmee wordt voldaan aan de vuistregels voor het plaatsgebonden risico.
Er is ook gekeken of er voor de N470 sprake is van overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Om dit te bepalen is getoetst of het aantal GF3 transporten onder de drempelwaarden in tabel 1-6 (overschrijding 10% van de oriëntatiewaarde voor wegen buiten de bebouwde kom, eenzijdige bebouwing) en tabel 1-7 (overschrijding 10% van de oriëntatiewaarde voor wegen buiten de bebouwde kom, tweezijdige bebouwing) zit en of met dit plan ook onder deze drempelwaarde wordt gebleven.
Van belang is de afstand tussen de bebouwing en de N470, het aantal personen per hectare en het aantal transporten GF3 over de N470. Ter hoogte van dichte en tweezijdige bebouwing (Emerald en Ruyven) is de afstand tussen de as van de weg en de bebouwing minimaal 30 meter. Hier is ook het aantal transporten het hoogst, vanwege het bevoorraden van het LNG-tankstation op Ruyven: 260. Tabel 1-7 laat zien dat de drempelwaarde voor de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt pas overschreden bij een bevolkingsdichtheid van 90 personen per hectare. Dat is daar niet aan de orde. Elders langs de N470 ligt de bebouwing wel dichterbij (mimimaal 15 meter) maar daar is sprake van eenzijdige bebouwing. Hiervoor wordt gekeken naar tabel 1-6. Over dit deel van de N470 wordt alleen sporadisch propaan vervoerd. In combinatie met de lagere bevolkingsdichtheid zal ook hier de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet worden overschreden.
De N470 ligt op ongeveer 2.000 meter van het plangebied. Tabellen 1-6 en 1-7 gaan tot een afstand van 200 meter. Overeenkomstig het Bevt (artikel 8, lid 1) hoeven namelijk geen beperkingen aan het ruimtegebruik van een plan te worden gesteld in een gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. Een berekening van (de toename van) de hoogte van het groepsrisico is dan niet aan de orde.
Een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico is aan de orde indien een plangebied zich bevindt binnen het invloedsgebied van een risicobron. Het invloedsgebied wordt bepaald door de 1% letaliteitsafstand van de stofcategorieën die getransporteerd worden. Voor GF3 geldt een invloedsgebied van 355 meter. Gezien de afstand tot het plangebied is een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico niet aan de orde.
Gemeentelijke route voor transport gevaarlijke stoffen
Het transport van alle gevaarlijke stoffen rust op een belangrijk basisprincipe: diegene die met een voertuig via de weg gevaarlijke stoffen vervoert is, op grond van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (WVGS), verplicht als zodanig de bebouwde kommen van gemeenten te vermijden. Als het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is ten behoeve van het laden en lossen of omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is, mag de chauffeur van dit basisprincipe afwijken. Op deze manier wordt het transport van gevaarlijke stoffen door de bebouwde kom geminimaliseerd.
De gemeente Pijnacker-Nootdorp beschikt over een aangewezen wegennet voor routeplichtige stoffen op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De route voor gevaarlijk transport is gelegen op bedrijventerrein Ruijven en ligt op ruime afstand (op meer dan 4.800 meter) van het plangebied.
Transport gevaarlijke stoffen over spoor en water
Het spoor (NS Den Haag - Gouda; Randstadrail Den Haag - Rotterdam) wordt niet gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen. Rondom deze spoorbanen bevindt zich daarom geen risicocontour in het kader van externe veiligheid. Er vindt ook geen transport van gevaarlijke stoffen over water plaats.
4.2.3 Buisleidingen binnen/nabij het plangebied
Tabel invloedsgebieden Buisleidingen
Aardgas
Het plangebied ligt niet binnen de 1% of de 100% letaliteitsgrens van een hoge druk aardgasleiding. Deze leidingen vormen dan ook geen belemmering in het kader van externe veiligheid.
Afbeelding 4.1 Ligging buisleiding t.o.v. het plangebied (bron: risicokaart.nl)
Brandbare vloeistoffen
Er loopt een brandstofleiding (K2) van Defensie Pijpleidingorganisatie (DPO) door de gemeente Pijnacker-Nootdorp. De PR 10-6 contour ligt op de leiding. Omdat er maximaal 'minder dan 10 slachtoffers' kunnen vallen is er, conform art. 1 van het Bevb, formeel geen sprake van een groepsrisico voor de K2-leiding. De leiding ligt bovendien op ruime afstand van het plangebied en vormt daarom geen belemmering.
CO2
Er loopt een CO2-leiding door de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Naar aanleiding van ontwikkelingen nabij dezelfde CO2-leiding in Zoetermeer is in 2007 door RIVM en TNO uitgebreid onderzoek gedaan naar de risico's en effecten van vrijkomend CO2 bij leidingbreuk. Hierbij is door het RIVM geconcludeerd dat de risico's en letale effecten zich niet voordoen buiten een afstand van 4 meter van de buisleiding. VROM onderschrijft dit onderzoek en deze conclusie (brief VROM, datum 24 augustus 2007, kenmerk DGM/EV2007082989). Ook recent onderzoek aan de leiding De CO2 leiding (Tebodin, documentnummer 3413682, 7 april 2014) bevestigt dit. De rapportage van Arcadis “QRA Vervoersknoop Bleizo (1 februari 2016, kenmerk D04011.000122) stelt “De ondergrondse leidingdelen leiden niet tot externe veiligheidsrisico.” De buisleiding ligt ook op ruime afstand van het plangebied en is dan ook geen belemmering in het kader van externe veiligheid.
4.2.4 Conclusie
Alle aspecten van externe veiligheid zijn beschreven en beoordeeld. Er is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH). De VRH heeft gereageerd per e-mail (kenmerk 2020091138184, datum 23 september 2020) en heeft daarin aangegeven in het kader van externe veiligheid geen specifiek advies uit te brengen. Externe veiligheid vormt geen belemmering.
4.3 Geluid
Regelgeving en beleid
Geluid kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog geluidniveau kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen.
Bij nieuwe situaties is de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing De Wgh verplicht:
- Onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.
- Een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour (voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan. Het gebied binnen deze contour is de zone van het industrieterrein. Middels zonering worden enerzijds bedrijven beschermd tegen oprukkende geluidgevoelige bestemmingen en anderzijds worden geluidgevoelige bestemmingen beschermd tegen eventuele uitbreidingen van de activiteiten op het industrieterrein.
De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar geluidbeleid vastgelegd in de nota 'Gebiedsgericht Geluidsbeleid' uit 2010. Deze Nota Geluidsbeleid, waarin de hoofdlijnen van het beleid uiteen worden gezet, bestaat verder uit een tweetal deelnota`s, te weten de Nota Hogere Grenswaarden en de Nota Bedrijven en Geluid alsmede uit een richtlijn bouwlawaai op grote bouwlocaties
Daarnaast is bij een bestemmingsplan ook het kader 'een goede ruimtelijke ordening' van toepassing.
Onderzoek
Om de nieuwe woningen planologisch mogelijk te maken is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai noodzakelijk. Het planvoornemen is gelegen binnen de geluidzone van de wegen Katwijkerlaan en de Zijdeweg. Het plan is tevens gelegen in de nabijheid van de 30 km/uur weg Reesloot
Door Tritium Advies is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (d.d.26 september 2019, zie Bijlage 1.
Voor de 30 km/uur weg Reesloot geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze weg de richtwaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt.
Voor de gezoneerde weg Zijdeweg geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze weg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB slechts overschrijdt op de westgevel van de meest westelijk gelegen woning. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt echter niet overschreden. Het is derhalve mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien de toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoeten en er voldaan wordt aan de voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid.
Voor de Katwijkerlaan geldt dat de geluidbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op een groot aantal toetspunten overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt echter niet overschreden. Het is derhalve mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien de toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoeten en er voldaan wordt aan de voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid.
Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde, ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard.
Ter reductie van de geluidbelasting ten gevolge van de Katwijkerlaan tot de voorkeursgrenswaarde dient het scherm 7 meter hoog en 140 meter lang te worden. Dit scherm resulteert in een extra uitgave van circa €392.000,-. Ter reductie van de geluidbelasting ten gevolge van de Zijdeweg tot de voorkeursgrenswaarde dient het scherm 7 meter hoog en 25 meter lang te worden. Dit scherm resulteert in een extra uitgave van circa € 70.000,-. Voor het aanleggen van een geluidwal (in plaats van een geluidscherm) gelden voor beide wegen dezelfde overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke en financiële aard.
Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is tevens niet doeltreffend in onderhavige situatie. Voor het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) geldt dat de voorkeurgrenswaarde ten gevolge van het wegverkeer op de Katwijkerlaan nog altijd wordt overschreden. Deze geluidreducerende maatregel is derhalve niet doeltreffend. Voor de Zijdeweg geldt dat na het toepassen van stiller wegdek de voorkeursgrenswaarde niet langer overschreden wordt. Het toepassen van een stiller wegdek ontmoet echter overwegende bezwaren van financiële aard.
Ten behoeve van het akoestisch onderzoek is rekening gehouden met het document 'Nota Hogere Grenswaarden Pijnacker-Nootdorp' d.d. 30 maart 2010 van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Conform voornoemd beleidsstuk kan er pas een hogere waarde worden verleend als voldaan wordt aan de hoofdcriteria uit de Wet geluidhinder en aan de in paragraaf 3.3 genoemde subcriteria, welke bij de geluidklasse 59 t/m 63 dB "lawaaiig" van toepassing zijn. Aangetoond is dat bron- en overdrachtsmaatregelen overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, landschappelijke en financiële aard. De beoogde woningen zullen voor een mate van afscherming zorgen voor het achtergelegen gebied. De woningen beschikken over een geluidluwe voorgevel en een buitenruimte (de voortuin) welke voldoet aan de ambitiewaarde. Bij de indeling van de woningen dient rekening gehouden te worden dat minimaal 3 verblijfsruimten of tenminste de woon- en hoofdslaapkamer aan de geluidluwe zijde gesitueerd zijn. Verder dient er aangetoond te worden dat de binnenwaarde voldoet aan de eisen zoals gesteld in het Bouwbesluit. Tevens vervangt de beoogde bebouwing bestaande bebouwing.
Conform vorenstaande voldoet het plan aan de eisen uit het gemeentelijk geluidbeleid. Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.
Aangezien in onderhavige situatie sprake is van een procedure hogere waarde, is voor de woningen een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd. Tevens blijkt uit de rekenresultaten dat de woningen beschikken over een geluidluwe voorgevel en een buitenruimte welke voldoet aan de ambitiewaarde van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Aan deze geluidluwe gevel dienen verblijfsruimten te zijn gelegen zoals beschreven in het hogere waarde beleid van de gemeente Pijnacker-Nootdorp.
Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan
Het aspect geluid staat de vaststelling van onderhavig wijzigingsplan niet in de weg.
Wel dient er een procedure hogere grenswaarde te worden gestart.
4.4 Luchtkwaliteit
Regelgeving en beleid
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Sinds 2011 moest reeds aan de grenswaarden (jaargemiddelde van 40 ìg/m3 en 24-uursgemiddelde concentratie van 50 ug/m3) voor PM10 worden voldaan. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde van 40 ug/m3 en uurgemiddelde grenswaarde van 200 ug/m3. Tot deze grenswaarden gelden zijn minder strenge grenswaarden van kracht.
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:
- een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
- de luchtkwaliteit tengevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
- een project ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 ug/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.);
- een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).
- Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten of projecten “In betekenende mate’’ (IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.
Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan
Een wijzigingsplan is een ruimtelijke procedure die geregeld is in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In artikel 5.16 van de Wet luchtkwaliteit zijn de ruimtelijke procedures opgesomd waarop de Wet luchtkwaliteit van toepassing is. Artikel 3.6 van de Wro is hierin niet opgenomen.
De Wet luchtkwaliteit is derhalve niet van toepassing voor onderhavig wijzigingsplan, waardoor toetsing aan de grenswaarden niet benodigd is. De achterliggende gedachte van de wetgever hierbij is dat alle ontwikkelingsmogelijkheden, inclusief wijzigings- en uitwerkingsbevoegdheden, in het (vigerende) bestemmingsplan moeten zijn behandeld en afgewogen.
In het vigerende bestemmingsplan 'Boezem Oost' is het aspect luchtkwaliteit behandeld. Daaruit blijkt dat alle ontwikkelingsmogelijkheden in dit bestemmingsplan als NIBM kunnen worden aangemerkt.
Om, vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, een indruk van de concentraties NO2 en PM10 te geven is middels de Monitoringstool de plaatselijke situatie beoordeeld. Dit ter beoordeling of voldaan wordt aan een goed woon- en leefklimaat voor de voorgenomen ontwikkeling.
Figuur 4.2: rekenpunten nabij plangebied (bron: NSL-monitoringstool)
Uit de Monitoringstool (figuren 5.1) blijkt dat de concentraties NO2 en PM10 in de huidige situatie ver onder de grenswaarden liggen. Langs de meest drukke weg in de omgeving, de Katwijkerlaan ligt de concentratie van NO2 op ca. 23 g/m3 en voor PM10 op respectievelijk ca. 18 g/m3. Hieruit volgt dat in het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De rekentool laat tevens zien dat de concentraties in de toekomst verder naar beneden zullen gaan.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen beperking voor vaststelling van onderhavig wijzigingsplan.
4.5 Archeologie En Cultuurhistorie
Regelgeving en beleid
Wet op de archeologische monumentenzorg
Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente. Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie voor een goede conservering.
De gemeente is verplicht om in alle bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem wil werken en daarbij de grond roert, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot behouden blijven. Er wordt in de wet uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van archeologieverstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische waarden.
Besluit ruimtelijke ordening
Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.
Cultuurhistorische kaart Zuid-Holland
De Cultuurhistorische kaart van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom:
- de kenmerkenkaart, waarop de kenmerkende nederzettingspatronen, landschapspatronen en de archeologische opbouw van het landschap zijn weergegeven;
- de waardenkaart, waarop de waardevolle structuren van de kenmerkenkaart zijn gewaardeerd.
Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele planologie.
Archeologiebeleid Pijnacker-Nootdorp
De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar archeologiebeleid verwoord in de nota ‘Pijnacker-Nootdorp; Op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart ligt het plangebied op het grensvlak van de hoge en de middelhoge archeologische verwachting. Daartussen (wit) heeft het gebied een onbekende archeologische verwachting. Voor de zone met hoge en middelhoge archeologische verwachting geldt dat bij een bodemverstoring van respectievelijk dieper dan 0,30 m beneden maaiveld en groter dan 100 m2 en/of 200 m² vroegtijdig archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Voor de zone met een onbekende verwachting is aanvullend veldonderzoek nodig.
Afbeelding 4.3 - Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart Pijnacker-Nootdorp
Onderzoek
Archeologie Delft heeft van de gemeente Pijnacker-Nootdorp de opdracht gekregen om een archeologisch bureauonderzoek uit te voeren (zie Bijlage 2) om inzicht te krijgen in de mogelijk aanwezige archeologische waarden in het plangebied.
Uit het bureauonderzoek is gebleken dat de meest noordelijke strook van het plangebied zich op de voet van een veenkade bevindt. In de rest van het plangebied, het zuidelijk deel, is het veen geheel afgegraven in vermoedelijk de 18e en de eerste helft van de 19e eeuw. In de meest noordelijke strook van het plangebied geldt geen verwachting meer voor archeologische resten uit de Nieuwe tijd. Uit het historisch kaartmateriaal is gebleken dat er op deze locatie geen bewoning of andere menselijke activiteit heeft plaatsgevonden. In het zuidelijk deel van het plangebied geldt geen archeologische verwachting meer voor het aantreffen van vindplaatsen uit de IJzertijd, de Romeinse tijd en de Vroege en Late Middeleeuwen. Eventuele resten uit deze periodes zijn verdwenen als gevolg van het afgraven van het veengebied. Ten slotte geldt in het hele plangebied een lage verwachting voor vindplaatsen uit het Neolithicum op basis van de geologische ondergrond in het plangebied.
Op basis van de archeologische verwachting wordt geadviseerd om geen archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren. De uiteindelijke beslissing over eventueel vervolgonderzoek ligt bij het bevoegd gezag, in deze de gemeente Pijnacker-Nootdorp.
Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan
Het aspect archeologie vormt geen beperking voor vaststelling van onderhavig wijzigingsplan.
4.6 Bodem
Regelgeving en beleid
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Tevens is bij de realisatie van ruimtelijke plannen vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden.
De provincie Zuid-Holland heeft haar beleid ten aanzien van bodemaspecten verwoord in de 'Beleidsvisie Bodem en Ondergrond' uit 2013. De provincie brengt in deze visie middels zes beleidsprioriteiten focus aan in het zoeken naar de balans lussen het optimaal benutten én beschermen van de bodem en de ondergrondse ruimte.
In 2014 is de bodemkwaliteitskaart voor de gemeente Pijnacker-Nootdorp opgesteld. Op deze kaart is de landbodem van de gemeente ingedeeld in zones met vergelijkbare milieuhygiënische bodemkwaliteit. De onderzoekslocatie is gelegen in de bodemkwaliteitszone B1/O1 'Historische bebouwing en kassen'. De locatie heeft de bodemfunctie 'Overig (landbouw/natuur)'. Uit de generieke ontgravingskaart blijkt dat zowel de bovengrond van de locatie, de ontgravingsklasse 'Industrie' heeft. Ook is de locatie verdacht voor de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen. De ondergrond van de locatie heeft als ontgravingsklasse 'Wonen'.
Onderzoek
Om de nieuwe woningen planologisch mogelijk te maken is er een verkennend en aanvullend bodemonderzoek en verkennend asbestonderzoek uitgevoerd door Arnicon B.V. (d.d. 23 februari 2018, zie Bijlage 3)
Vooronderzoek en hypothese
Op basis van de beschikbare informatie wordt de locatie vanuit het oogpunt van bodemverontreiniging beschouwd als verdacht voor een heterogene verspreide verontreiniging met zware metalen, PAK en bestrijdingsmiddelen. Op basis van de plaatselijke aanwezigheid van puinbijmenging in de bodem wordt een deel van de locatie als verdacht aangemerkt ten aanzien van de aanwezigheid van een bodemverontreiniging met asbest.
Verkennend bodemonderzoek
Het bodemprofiel bestaat tot de geboorde einddiepte van ca. 3,0 m-mv hoofdzakelijk uit kleien veenlagen. Plaatselijk bestaat de toplaag tot een diepte van 1,0 m-mv uit zand. De grondwaterstand is waargenomen op een diepte van 0,6 m-mv. Bij zintuiglijk onderzoek zijn in de toplaag (0-1,0 m-mv) plaatselijk bijmengingen met puin of baksteen waargenomen aan het opgeboorde bodemmateriaal. Er is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen in het opgeboorde bodemmateriaal.
Verkennend bodemonderzoek
Uit laboratoriumonderzoek is gebleken dat de grond (0,0-1,5 m-mv) ten hoogste licht verontreinigd is met kobalt, kwik, lood en molybdeen en is niet verontreinigd met organochloorbestrijdingsmiddelen. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Voor het overige zijn in de grond en in het grondwater geen verontreinigingen aangetroffen.
Aanvullend bodemonderzoek
Uit laboratoriumonderzoek is gebleken dat de bovengrond (0,-0,5 m-mv) direct onder de betonverharding licht verontreinigd is met zware metalen(cadmium, kobalt, koper, kwik, lood, molybdeen, zink0, PAK en alpha-HCH. De bovengrond direct onder de klinkers verharding (langs de weg) is licht verontreinigd met kwik en zink en is niet verontreinigd met organochloorbestrijdingsmiddelen. Voor het overige zijn in de grond geen verontreinigingen aangetroffen.
Verkennend asbestonderzoek
Op de onderzochte locatie deel is zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest in de bodem aangetoond.
Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd, dat de hypothese "verdacht" voor bodemverontreiniging wordt bevestigd. Dit naar aanleiding van de aangetroffen lichte verontreinigingen in grond en grondwater. Deze lichte verontreinigingen geven geen aanleiding tot het verrichten van een nader onderzoek of het nemen van saneringsmaatregelen. De locatie wordt geschikt geacht voor de beoogde bestemming.
Asbest
Uit de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd, dat er geen sprake is van een verontreiniging met asbest als gevolg van plaatselijke bijmenging met puin.
Aanbevelingen
Eventuele afvoer van grond dient plaats te vinden conform de regelgeving in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt om eventueel vrijkomende grond op de locatie her te gebruiken. Voor hergebruik als bodem binnen de locatie is het Besluit bodemkwaliteit niet van toepassing.
4.7 Ecologie
Regelgeving en beleid
De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de ‘Wet natuurbescherming’ (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Gebiedsbescherming vanuit de Wet natuurbescherming en provinciaal beleid
De Wet natuurbescherming heeft voor wat betreft gebiedsbescherming betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningplichtig. De provinciale groenstructuur is vastgelegd in de Visie ruimte en mobiliteit, het Programma ruimte en de Verordening ruimte.
Soortenbescherming vanuit de Wet natuurbescherming
Soortenbescherming vanuit de Wet natuurbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten. Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die niet onder de aangewezen bescherming vallen, of die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt de zogenaamde ‘algemene zorgplicht’ (art. 1.10 Wnb). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.
Stappenplan soortenbescherming
Komen soorten van de hierboven genoemde beschermingsregimes voor, dan is de eerste vraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op de beschermde soorten. Treden er effecten op, dan dient er gekeken te worden of er vrijstelling verleend kan worden (al dan niet door te werken volgens een goedgekeurde gedragscode), of dat er een alternatieve oplossing mogelijk is waardoor er geen negatief effect kan plaatsvinden. Indien dit niet mogelijk is, zal ontheffing aangevraagd moeten worden op basis van een geldig wettelijk belang, waarbij de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten niet in het geding komt. De ontheffing kan dan onder voorwaarden worden verleend.
Onderzoek
In opdracht van de gemeente Pijnacker-Nootdorp is door Econsultancy een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd (d.d. 2 januari 2019, zie Bijlage 4). Het doel van de quickscan is om in te schatten of er op de onderzoekslocatie beschermde planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die mogelijk negatieve gevolgen kunnen ondervinden. Tevens wordt beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op Natura 2000-gebieden en houtopstanden die volgens de Wet natuurbescherming zijn beschermd, of op gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland.
Beschermde gebieden
Het plangebied is niet gelegen binnen of in de directe omgeving van een Natura 2000-gebied. Het meest dichtbij gelegen Natura 2000-gebied betreft het gebied De wilck op meer dan 11 km ten noordoosten van het plangebied. Gezien deze afstand en de aard van de ontwikkeling, zijn negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied uitgesloten.
Het plangebied is niet gelegen binnen het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN ligt ongeveer 3 kilometer ten zuidwesten van het plangebied. Gezien deze afstand en de aard van de ontwikkeling, zijn negatieve effecten op dit NNN-gebied uitgesloten.
Beschermde soorten
De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in tabel I. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Tabel I. Overzicht geschiktheid onderzoekslocatie voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen
Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan
Het kascomplex is ongeschikt voor beschermde soorten. Er hoeven hier geen aanvullende onderzoeken te worden uitgevoerd.
Het te slopen huis is geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen en de huismus. Om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen dient een nader onderzoek naar deze soort(groep)en uitgevoerd te worden.
Het nader onderzoek 'nader onderzoek huismus en vleermuis' is uitgevoerd door Econsultancy (d. d. 22 oktober 2019, zie Bijlage 5) . Er zijn geen gebouwgebonden vleermuisactiviteit aangetroffen. Eerder in het seizoen is ook het gebruik van het woonhuis door huismussen uitgesloten. Met het gehele onderzoek is aangetoond dat het gebouw geen belangrijke functies voor beschermde soorten vervult, en dat bij de voorgenomen plannen dan ook geen overtreding van de WNb zal plaatsvinden. Voor wat betreft het ecologisch onderzoek hoeven er verder geen vervolgstappen genomen te worden.
Met betrekking tot algemene broedvogelsoorten wordt geadviseerd de sloopwerkzaamheden en het verwijderen van het groen uit te voeren buiten het broedseizoen. Hiermee kan een eventuele overtreding van artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming ten aanzien van algemeen voorkomende broedvogels worden voorkomen. In de Wet natuurbescherming wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot half augustus worden aangehouden.
Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient er te allen tijde rekening gehouden te worden met de algemene zorgplicht ten aanzien van algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Aantoonbaar werken conform de zorgplicht kan gebeuren door te handelen middels een op maat gemaakt ecologisch werkprotocol.
4.8 Water
Regelgeving en beleid
Europese Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit was 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.
Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 is Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) vastgesteld en vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 en de partiële herziening. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het NWP is bindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het NWP legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.
De ambities die in dit Waterplan centraal staan zijn:
- Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
- Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater
- Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
- Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
- Nederlanders leven waterbewust.
Voor de gebieden waar het Rijk verantwoordelijkheden heeft op gebeid van waterveiligheid en zoetwater, zijn er gebiedsgericht uitwerkingen opgenomen in het NWP.
Provinciaal beleid
De provincie Zuid-Holland heeft een ontwerpplanherzieningsbesluit genomen voor haar waterbeleid. Het Waterbeleid 2016-2021 bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2015 en het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
- Waarborgen waterveiligheid.
- Zorgen voor mooi en schoon water.
- Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening.
- Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven.
Waterbeheerprogramma Hoogheemraadschap Delfland
Het plangebied ligt in het gebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Op 19 november 2015 heeft Delfland het Waterbeheerplan 2016-2021 (WBP) vastgesteld. In het WBP wordt de strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het WBP is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021 en is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen.
De werkzaamheden en projecten voor de komende planperiode zijn terug gebracht tot vier speerpunten:
- In stand houden: De waterkeringen, het watersysteem, de ecologische structuren en het afvalwatersysteem worden met beheer verder geoptimaliseerd.
- Investeren: Natte voeten verkleinen door bij het zoeken naar oplossingen om water langer vast te houden, de waterkeringen op orde te houden met oog voor de multifunctionaliteit, de waterkwaliteit te verbeter en toe te spitsen op de potenties van het gebied en de waterzuiveringen om te bouwen tot zoetwaterfabrieken.
- Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, de samenwerking in waterbeheer is pluriform van karakter.
- Flexibel en duidelijk: Een flexibel waterschap die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Er worden duidelijke kaders neergezet maar dogma's zijn er niet.
Beleidsregel veendijken
In 2007 is de Beleidsregel Veendijken door het Hoogheemraadschap van Delfland vastgesteld. De hoofdregel van de beleidsregel is dat het college geen vergunning verleent voor het verrichten van werkzaamheden en het hebben of aanbrengen van werken in, op, onder en boven de kernzone van een veendijk. De beleidsregel heeft niet tot doel om het effectief en efficiënt verbeteren van het waterkerend vermogen van veen-dijken te belemmeren.
Daartoe introduceert de beleidsregel een aantal uitzonderingen op de hoofdregel. De doelstellingen bij verbeteringen van veendijken zijn:
- 1. Vergroting van de veiligheid van het achterland (uit te voeren door het Hoogheemraadschap van Delfland);
- 2. Aanbrenging van werken (uitvoering door Hoogheemraadschap van Delfland of derden).
Naar aanleiding van de leggerwijziging die in april 2017 heeft plaatsgevonden, is de polderkade tussen de twee polders afgewaardeerd tot peilscheiding. Bovenstaande is daardoor niet langer van toepassing op onderhavig wijzigingsplan. De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering', zoals deze in het moederplan is opgenomen is dientengevolge niet meer opgenomen in onderhavig wijzigingsplan.
Handreiking watertoets
Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet. De handreiking bestaat uit een procesdeel en een inhoudelijk deel. In het procesdeel wordt ingegaan op het watertoetsproces voor elk van de volgende ruimtelijke planvormen: stedenbouwkundige plan; structuurvisie; bestemmingsplan; beheersverordening; omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing; en tot slot de nieuwe planfiguren van de Crisis- en herstelwet, zoals het projectuitvoeringsbesluit. Het inhoudelijk deel bevat de vertaling van het actuele beleid van Delfland in ruimtelijke zin.
Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan
Veiligheid en waterkeringen:
In het plangebied is een regionale waterkering gelegen. Deze waterkering heeft de dubbelbestemming 'Waarde-Waterkering' verkregen. Van belang is hierbij dat de woningen op voldoende afstand staan. De woningen moeten met de fundering boven de 1:5 van het binnentalud worden aangelegd. Voor de aanleg van de woningen is een watervergunning nodig. Voor de werkzaamheden die worden uitgevoerd en werken die worden aangelegd binnen de zonering van de waterkering (bijvoorbeeld aanleg van de tuin, ingraven trampoline en plaatsing van schuttingen), is over het algemeen een watervergunning nodig. De definitieve uitwerking moet daarbij voldoen aan de criteria, die het Hoogheemraadschap van Delfland stelt, en wordt nader met het Hoogheemraadschap van Delfland afgestemd..
Voorkomen van wateroverlast
De normen voor wateroverlast zijn voor verschillende bestemmingen vastgelegd in de provinciale waterverordening. Vanwege de economische waarde en te verwachten schade bij overstromingen moet bebouwd gebied (geen glastuinbouw) beter worden beschermd dan bijvoorbeeld gebieden met de bestemming agrarisch of natuur. De normering geeft aan tot hoever de zorgplicht van het waterschap gaat op het gebied van voorkomen, of beperken van wateroverlast door het overlopen van het oppervlaktewater als gevolg van extreme neerslag. Voor bebouwd gebied geldt bijvoorbeeld dat bij een waterstand die gemiddeld eens in de 100 jaar voorkomt geen schade mag ontstaan. Voor agrarisch gebied is dat eens in de 10 jaar, voor glastuinbouw eens in de 50 jaar.
Als een bestemming wijzigt naar wonen, zou ter plaatse van de ontwikkeling een strengere norm gaan gelden. Het is echter niet mogelijk om het watersysteem zo te sturen of aan te passen dat in een klein deel van het peilvak een hogere bescherming wordt geboden dan in de rest van het peilvak. Daarom geldt bij geïsoleerde bestemmingen hetzelfde beschermingsniveau als in de omgeving. De initiatiefnemer is daarom zelf verantwoordelijk om maatregelen te nemen en daarmee een hoger beschermingsniveau te bereiken. Bij nieuwbouw kan dat bijvoorbeeld door bebouwing verhoogt aan te leggen.
Waterkwantiteit
Het projectgebied is gelegen binnen de polder Droogmaking van de Oude Polder van Pijnacker. Ten behoeve van de ontwikkeling is de door het waterschap beschikbaar gestelde watersleutel ingevuld. Deze watersleutel is een rekentool die helpt te bepalen hoeveel waterberging moet worden gerealiseerd om bij een ruimtelijke ontwikkeling de effecten op het watersysteem te compenseren.
De watersleutel berekent de benodigde waterberging, zowel voor het compenseren van verharding als om gevolgen van klimaatverandering op te vangen. De watersleutel is als Bijlage6 bij de Toelichting opgenomen. Conclusie is dat er als gevolg van het verdwijnen van verharding geen compensatie hoeft plaats te vinden.
Bodem en grondwater
De bodem ter plaatse van het plangebied is geclassificeerd als Bebouwing. Hierdoor is er niks bekend over de bodemopbouw. Omliggende gebieden bestaan uit Veen op ongerijpte klei en Lichte klei met een homogeen profiel. Ook over de grondwatertrap zijn geen gegevens te vinden. In de omliggende gebieden is er sprake van een grondwatertrap II met een gemiddeld hoogste grondwaterstand van 0,40 m beneden maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0,50-0,80 m beneden maaiveld (bron: maps.bodemdata.nl).
Onderhoud en bagger
Waterkering: De tuinen van de woningen liggen in de waterkering. Om de zoveel tijd moet de waterkering hier opgehoogd worden. Dat betekent dat de waterkering onderhoudbaar moet zijn. Bij aanleg van de woningen moeten deze ook al op tijd op hoogte worden gebracht, zodat de eerste keer pas ruim na aanleg van de tuin nodig is.
Watergang: In het onderhoud van de watergangen rond het plangebied wijzigt niets ten opzichte van de bestaande situatie.De watergang aansluitende op het plangebied moeten worden kunnen onderhouden vanaf de kant.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Er vinden geen aanpassingen plaats met relevantie voor de watersysteemkwaliteit en met impact op ecologie.
Afvalwaterketen
De nieuwe woningen wordt aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Voor de afvoer van het hemelwater zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk, zoals een hoger bouwpeil van de woning, open verharding ter plaatse van de parkeerplaatsen of water vasthouden op particulier terrein, bijvoorbeeld door middel van de aanleg van wadi's, groene daken, het afkoppelen van hemelwaterafvoer en dergelijke.
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishoudkundige situatie.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Systematiek Wijzigingsplan
Dit wijzigingsplan is gericht op het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid die in het bestemmingsplan 'Boezem Oost' is opgenomen ter plaatse van 'wijzigingsgebied 1'. Middels deze wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om de geldende bestemming te wijzigen ten behoeve van één of meerdere woning(en) (bestemming 'Wonen').
Bij het opstellen van onderhavig wijzigingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. In het kader van de landelijke uniformering en standaardisering voldoet het plan aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). De landelijke regelgeving is grotendeels, met uitzondering van enkele begrippen, vertaald in de 'Standaardregels stedelijk gebied, gemeente Pijnacker-Nootdorp' versie 2012. Deze standaardregels en de regels van het bestemmingsplan 'Boezem Oost' vormen de basis voor onderhavige regels.
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan. Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels.
5.2 Inleidende Regels
Begrippen
In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven hoe gemeten dient te worden.
5.3 Bestemmingsregels
Tuin
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen. Op of in deze gronden mogen aan een hoofdgebouw aangebouwde bijbehorende bouwwerken, zoals erkers en ingangspartijen, worden gebouwd.
Water
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water met daarbij behorende taluds en oevers. Op de gronden mogen uitsluitend bij de bestemming behorende andere bouwwerken, zoals duikers, bruggen, kademuren en beschoeiingen worden gebouwd. Bij aangrenzende wegen behorende andere bouwwerken zoals overkluizingen ten behoeve van in- en uitritten en paden zijn tevens toegestaan.
Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van beroep en/of bedrijf aan huis, parkeren en water. Hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen de bouwvlakken. De maximale goot- en bouwhoogte zijn opgenomen op de verbeelding.
5.4 Algemene Regels
Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meegeteld mogen worden bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels is een bepaling opgenomen om bestaande, legaal gerealiseerde bebouwing die bijvoorbeeld qua afmetingen buiten de bepalingen van dit bestemmingsplan valt, planologisch-juridisch te borgen.
Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van niet-ingrijpende bouwactiviteiten.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepalingen wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven de in het plan opgenomen bestemmingen in geringe mate te wijzigen, indien dit van belang is voor een betere realisering of in verband met een afwijkende toestand van het terrein.
Algemene procedureregels
Indien er sprake is van toepassing van een omgevingsvergunning die onderdeel uitmaakt van het plan, is er een procedure vastgesteld. Deze is opgenomen in dit artikel.
5.5 Overgangs- En Slotregels
Overgangsregels
In deze bepalingen wordt inhoud gegeven aan het overgangsrecht betreffende bouwwerken en het gebruik, met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Slotregel
Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze bepaling bevat de titel van het plan.
5.6 Toelichting Op De Verbeelding
Op de verbeelding is het binnen het plangebied gelegen perceel voorzien van een passende bestemming, conform de in de regels gehanteerde indeling. Daarnaast zijn middels dubbelbestemming de waterkering weergegeven, waarbinnen een bijzondere beschermingsregeling geldt. In de regels worden, zoals bovenstaand toegelicht, deze bestemming en dubbelbestemming van een juridische bepaling voorzien.
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Aanvaardbaarheid
6.1 Algemeen
De realisatie van de nieuwe woningen voorziet in een lokale behoefte en is geenszins in strijd met het provinciale of gemeentelijke beleid.
6.2 Zienswijzenprocedure
Het ontwerpwijzigingsplan zal ten behoeve van de zienswijzenprocedure gedurende zes weken ter inzage liggen. Gedurende de termijn van ter visie legging konden zienswijzen worden ingediend. De resultaten van deze procedure zijn aan het wijzigingsplan toegevoegd (zie Bijlage7).
6.3 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Parallel aan de zienwijzeprocedure wordt ook het vooroverleg op grond van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gevoerd. De resultaten daarvan zijn eveneens aan het wijzigingsplan toegevoegd (zie Bijlage 7).
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
In artikel 6.12 lid 1 van de Wro is vastgelegd dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In afwijking van het bovenstaande is het op grond van het tweede lid van ditzelfde artikel mogelijk om geen exploitatieplan vast te stellen als het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is. De kosten die voor de wijziging van het bestemmingsplan gemaakt worden, zullen middels een anterieure overeenkomst en planschadeverhaalsovereenkomst op de initiatiefnemers verhaald worden.
Het wijzigingsplan wordt economisch uitvoerbaar geacht.
Bijlage 1 Staat Van Horecabedrijven
Bijlage 1 Staat van Horecabedrijven
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 2 Archeologisch bureauonderzoek
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 4 Quickscan Flora en Fauna
Bijlage 5 Nader Ecologisch Onderzoek Huismus En Vleermuis
Bijlage 5 Nader ecologisch onderzoek huismus en vleermuis