Wijzigingsplan Emmastraat
Bestemmingsplan - Pijnacker-Nootdorp
Vastgesteld op 16-07-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In dit plan wordt verstaan onder:
1.1 het plan:
het Wijzigingsplan Emmastraat Pijnacker van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;
1.2 wijzigingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1926.wp00120056-4001 met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.7 bedrijf aan huis:
het in de woning en de bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, bedrijfsmatig uitoefenen van bedrijfsactiviteiten:
- 1. die in de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie 1, danwel daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft de gevolgen voor de omgeving, en
- 2. die geen horeca of detailhandel zijn, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit;
- 3. die betreffen het via internet aanbieden van diensten en producten, waarbij ter plaatse geen uitstallings- en verkoopruimte aanwezig is voor rechtstreekse verkoop en aflevering aan consumenten;
1.8 bedrijfsvloeroppervlakte:
de brutovloeroppervlakte van bedrijfs-, kantoor- en andere dienstruimten, uitgezonderd parkeergarages en fietsenstallingen;
1.9 beroep aan huis:
het beroepsmatig uitoefenen van activiteiten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, maatschappelijk of daarmee gelijk te stellen gebied, waaronder begrepen kinderopvang, alsmede de beroepen van schoonheidsspecialist, kapper en pedicure, in de woning en de bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie;
1.10 bestaand bouwwerk:
een bouwwerk, dat:
- 1. op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van het plan bestaat of in uitvoering is, of
- 2. na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend;
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.16 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan;
1.17 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.18 brutovloeroppervlakte:
de vloeroppervlakte, gemeten conform NEN 2580, van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw;
1.19 dakkapel:
een dakkapel is een uitspringend dakvenster, aangebracht op het hellende dakvlak en aan alle zijden omgeven door het betreffende dakvlak;
1.20 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; in dit plan wordt een horecabedrijf niet als detailhandel aangemerkt; in dit plan wordt niet als detailhandel aangemerkt een horecabedrijf alsmede het uitsluitend via internet aanbieden van diensten en producten, waarbij ter plaatse geen uitstallings- en verkoopruimte aanwezig is voor rechtstreekse verkoop en aflevering aan consumenten;
1.21 dienstverlening:
het beroeps- of bedrijfsmatig verlenen van diensten, te onderscheiden in:
- a. zakelijke dienstverlening:
het verrichten van administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, al dan niet met daaraan ondergeschikte baliewerkzaamheden;
- b. publieksgerichte dienstverlening:
dienstverlening door een bedrijf of instelling dat of die in hoofdzaak baliewerkzaamhe-den verricht of andere diensten verleent, gericht op het publiek, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus; hieronder worden niet verstaan belhuizen;
1.22 erker:
een ruimte op de begane grond in een gebouw die buiten de gevel van het gebouw uitsteekt;
1.23 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.24 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.25 horecabedrijf:
een bedrijf, waarvan de hoofdactiviteit is:
- 1. het verstrekken van al dan niet ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken,
- 2. het exploiteren van zaalaccommodatie,
- 3. het verstrekken van nachtverblijf;
1.26 peil:
- 1. de hoogte van de kruin van de weg:
in geval van een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan die weg grenst en de onderzijde van de hoofdtoegang op maximaal 0,25 m boven of onder de hoogte van de kruin is gelegen; - 2. de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein bij voltooiing van de bouw:
in andere gevallen;
1.27 voorgevel:
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel;
1.28 voorgevelrooilijn:
de lijn die buitenwerks loopt langs de voorgevel van een gebouw en/of de denkbeeldige lijn in het verlengde van die lijn.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Een gebruik in strijd met de bestemming is in ieder geval het gebruik van gronden als bedoeld in lid 3.1, voor het parkeren van auto's, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeren' dan wel daar waar een in- of uitritvergunning is verleend.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verhardingen voor woonstraten, pleinen,
- b. parkeerstroken en -voorzieningen,
- c. fiets- en voetpaden,
- d. bermen, groen- en speelvoorzieningen,
- e. watergangen, duikers en
- f. bij een en ander behorende andere voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van beroep aan huis.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Een gebruik in strijd met de bestemming is in ieder geval het gebruik van bijbehorende bouwwerken voor bewoning, voor zover die zijn gelegen op meer dan 3 m van de woning, loodrecht gemeten uit de gevels van de woning en de verlengden daarvan.
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels
Artikel 6 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het Wijzigingsplan Emmastraat Pijnacker.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Begin 2012 heeft de woningcorporatie Rondom Wonen een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend ten behoeve van de nieuwbouw van 29 woningen aan de Emmatraat te Pijnacker. De bebouwing op de locatie waar de nieuwe woningen gerealiseerd moeten worden, is inmiddels gesloopt.
In het vigerende bestemmingsplan Kern Pijnacker Zuid/Zuid-Oost is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee de realisatie van maximaal 29 woningen mogelijk kan worden gemaakt. De gemeente wenst middels dit wijzigingsplan medewerking te verlenen aan voorgenoemde ontwikkeling.
1.2 Plangebied
Het plangebied bestaat uit een aantal percelen aan weerszijden van de Emmastraat tussen de Stationsstraat en de Van Brachtstraat. De globale ligging en de begrenzing van het plangebied is weergegeven op de hierna volgende afbeeldingen.
Afbeelding - Globale ligging plangebied
Afbeelding - Begrenzing plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplan
Het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied is bestemmingsplan Kern Pijnacker Zuid/Zuid-Oost, dat is vastgesteld op 24 september 2010. De bestemmingen die van toepassing zijn, zijn de volgende:
- Wonen;
- Verkeer - Verblijfsgebied;
- Waarde - Archeologie (dubbelbestemming).
Op het gebied ligt de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2'.
Dit wijzigingsplan is gebaseerd op de wijzigingsbevoegdheid die in het 'moederplan' is geregeld voor het gebied met de aanduiding 'wijzigingsgebied 2' (artikel 27, sublid 27.2.2 van de regels van dat bestemmingsplan).
Op grond van die wijzigingsbevoegdheid kunnen de bestemmingen van de gronden worden gewijzigd in de bestemmingen 'Wonen', 'Water' en 'Tuin', 'Detailhandel' en 'Verkeer'. De wijzigingsbevoegdheid bevat regels die bij het wijzigen zelf en in het nieuwe wijzigingsplan in acht dienen te worden genomen.
Het bouwinitiatief van Rondom Wonen en de daarmee samenhangende ruimtelijke en functionele herinrichting van het wijzigingsgebied dienen te passen binnen het kader van die wijzigingsbevoegdheid.
Afbeelding - Uitsnede vigerend bestemmingsplan
Aangezien dit wijzigingsplan gebruik maakt van de wijzigingsbevoegdheid uit het moederplan uit 2010, wordt voor het ruimtelijk relevante beleid verwezen naar dat bestemmingsplan, waarbinnen de wijzigingsbevoegdheid mogelijk is gemaakt.
1.4 Leeswijzer
- In hoofdstuk 2 is de planbeschrijving opgenomen. Hierin wordt ingegaan op de bestaande en de nieuwe situatie van het plangebied.
- Hoofdstuk 3 gaat in op de diverse planologische en milieutechnische randvoorwaarden waar het plan aan dient te voldoen.
- In hoofdstuk 4 is de juridische planopzet van dit wijzigingsplan uiteengezet.
- Hoofdstuk 5 gaat in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en op de handhavingsaspecten.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.1.1 Historie
Het plangebied ligt in de wijk Dorp in de kern Pijnacker. Doordat de wijk Dorp is opgebouwd uit gebieden die stammen uit verschillende tijdsperioden, heeft de wijk een afwisselend karakter. Aan de noord- en westkant van de wijk is sprake van een relatief gesloten blokstructuur met een variatie in grootte van de woningen en een vaak verspringende rooilijn.
De Kerkweg en het Koningshof nemen, als oorspronkelijke hoofdontsluitingsroute van het oude lint, een bijzondere plaats in. Naar het oosten gaat de blokstructuur over in een meer open strokenbouw, waarbij rijtjes eengezinswoningen in een strak patroon ten opzichte van elkaar staan gerangschikt. In de deelgebieden aan de oostzijde van de Emmastraat stamt de bebouwing uit zeer recente tijden, het betreft woonbuurten op het voormalige veilingterrein. De Emmastraat zelf behoort tot de oudere invalsroutes van de wijk Dorp.
Aan de zuidzijde is de structuur gefragmenteerd. Woningen op grote kavels, de begraafplaats en het voormalig bejaardenverzorgingstehuis geven dit gebied een open en groen karakter. De bebouwingsstrook gaat over in de zone langs de spoorlijn, die een zeer uiteenlopende collage van bebouwing biedt door onder ander woon/werk-combinaties.
2.1.2 Ruimtelijke structuur
Het plangebied bestaat uit een straat met de aangrenzende percelen. De woningen die op de percelen aanwezig waren zijn inmiddels gesloopt.
2.1.3 Functionele structuur
De Emmastraat heeft ter plaatse van het plangebied een verkeersverblijfsfunctie. De woningen in het plangebied zijn inmiddels gesloopt. De Emmastraat heeft van oudsher een ontsluitingskarakter voor de wijk Dorp.
2.2 Ontwikkelingen
In de nieuwe situatie worden 29 woningen gebouwd. Aan de westzijde van de Emmastraat worden 10 woningen haaks op de weg gebouwd (deelgebied 1). Aan de oostzijde van de Emmastraat worden 3 woningen haaks op de weg gebouwd (deelgebied 2) en 16 woningen verdeeld over 3 rijen worden parallel aan de weg gebouwd (deelgebieden 3, 4 en 5).
De opzet van het plangebied, met daarin de deelgebieden, is hierna weergegeven.
Afbeelding - Nieuwe situatie
Hoofdstuk 3 Milieu
3.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de diverse milieuaspecten die relevant zijn voor het plangebied. Per aspect wordt het geldende wettelijk en/of het beleidskader beschreven. Daarnaast wordt het uitgevoerde onderzoek belicht waarbij de resultaten kort worden weergegeven. Ten slotte wordt op basis van het kader en het onderzoek de conclusie(s) weergegeven.
3.2 Geluidhinder
3.2.1 Kader
Wet geluidhinder
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat indien met het bestemmingsplan nieuwbouw van woningen en/of andere geluidgevoelige objecten mogelijk wordt gemaakt, de van belang zijnde geluidhinderaspecten moeten worden onderzocht. De verschillende uitvoeringsbesluiten van de Wet geluidhinder zijn geregeld in het Besluit geluidhinder.
Onderzoekszone
Conform artikel 74 Wgh bevindt zich aan weerszijden van een aantal typen wegen een zone waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Voordat geluidsgevoelige objecten, waaronder woningen en scholen, langs deze wegen kunnen worden geprojecteerd dient te worden onderzocht of aan de normen van de Wgh wordt voldaan. De zonebreedte is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk gebied).
In artikel 1 Wgh zijn de definities opgenomen van onder andere stedelijk en buitenstedelijk gebied. De definitie van stedelijk en buitenstedelijk gebied luidt volgens artikel 1 Wgh:
- stedelijk gebied: het gebied binnen de bebouwde kom met uitzondering van de gebieden binnen de zone van een autoweg of autosnelweg;
- buitenstedelijk: het gebied buiten de bebouwde kom (bepaald door de komgrensborden) en het gebied (binnen én buiten de bebouwde kom) binnen de zone van een autoweg of autosnelweg.
Wegen die geen zone hebben en waarop de Wgh dus niet van toepassing is, zijn:
- wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
- wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt.
Gemiddelde etmaalwaarden
Bij toetsing aan de grenswaarden wordt in de Wgh gewerkt met een gemiddelde etmaalwaarde van het geluidsniveau (Lden) over alle perioden, te weten van 07.00 - 19.00 uur (dagperiode), 19.00 - 23.00 uur (avondperiode) en 23.00 - 07.00 uur (nachtperiode) van een jaar.
Voorkeurswaarde en maximaal toelaatbare waarde
De voorkeurswaarde voor nieuwe woningen binnen de onderzoekszones van de hiervoor genoemde wegen bedraagt 48 dB (artikel 82 Wgh). Als de gevelbelasting hoger is dan 48 dB moeten maatregelen worden getroffen om alsnog aan de voorkeurswaarde te kunnen voldoen. Blijkt dat niet mogelijk of op overwegende bezwaren te stuiten (artikel 110a, lid 5 Wgh) dan is het college van burgemeester en wethouders (het college) bevoegd tot het vaststellen van de maximaal toelaatbare waarden (artikel 110a, lid 1 Wgh). Voor nieuwe woningen in stedelijk gebied langs een bestaande weg mag de geluidsbelasting niet meer bedragen dan 63 dB (artikel 83, lid 2 Wgh).
Met betrekking tot de karakteristieke geluidwering van de gevels van woningen moeten zo nodig maatregelen worden getroffen welke er voor zorg dragen dat de geluidsbelasting in het verblijfsgebied van woningen bij gesloten ramen niet meer mag bedragen dan 33 dB (artikel 3.1 Bouwbesluit 2003). Als verblijfsruimten van een woning worden onder andere verstaan de woon- en slaapkamer(s).
3.2.2 Onderzoek
Ter voorbereiding van het bestemmingsplan “Kern Pijnacker Zuid/Zuid-Oost” is destijds een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke geluidhinder als gevolg van het wegverkeer op de Klapwijkseweg, de Oranjelaan en de Europalaan. Uit dit onderzoek is gebleken dat de Emmastraat niet binnen de zone van de Klapwijkseweg valt.
Wegen waar een rijsnelheid geldt van 30 km/uur hebben volgens de Wgh geen onderzoekszone. Dit geldt voor zowel de Emmastraat als de omliggende straten. Aangezien er slechts een marginale toename plaatsvindt van nieuwe woningen, kan worden gesteld dat er geen significante toename van het aantal verkeersbewegingen plaatsvindt. Aangezien er geen onderzoekszones voor het plangebied gelden, is nader akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.
3.2.3 Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.
3.3 Luchtkwaliteit
3.3.1 Kader
De kern van de Wet luchtkwaliteit (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer) is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren.
Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen, waarvan stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste zijn.
Met het van kracht worden van het NSL per 1 augustus 2009 zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 van 40 µg/m3 aangepast. Het tijdstip waarop aan de normen voor PM10 moet worden voldaan is uitgesteld tot 11 juni 2011. Het tijdstip waarop aan de normen voor NO2 moet worden voldaan is voor Nederland 1 januari 2015. Deze data komen overeen met de uiterste data van de richtlijn.
De Wet luchtkwaliteit maakt tevens een onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten:
- Kleine projecten: projecten die de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" (NIBM) verslechteren. Deze projecten hebben geen wezenlijke invloed op de luchtkwaliteit en behoeven niet meer te worden beoordeeld op luchtkwaliteit. Onder wezenlijke invloed wordt verstaan een toename van 1,2 µg/m3 (is 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10).
- Grote projecten: projecten die de luchtkwaliteit "in betekenende mate" (IBM) verslechteren. Ze zijn waar mogelijk opgenomen in de gebiedsgerichte programma van het NSL. Deze projecten worden niet meer beoordeeld op de afzonderlijke effecten op de luchtkwaliteit, maar getoetst aan de criteria van het NSL.
NIBM-projecten (kleine projecten)
In de bijlagen van de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" (ook wel: regeling NIBM) zijn functiecategorieen of combinaties van functiecategorieen aangegeven waarbij sprake is van een NIBM-project.
Is een NIBM-project niet opgenomen in een van de bijlagen van de regeling NIBM, dan dient middels een berekening te worden aangetoond of een ontwikkeling van wezenlijke invloed is op de verslechtering van de luchtkwaliteit. Als blijkt dat het project NIBM is, dan is toetsing aan de wettelijke grenswaarden van bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
IBM-projecten (grote projecten)
Als een IBM-project is opgenomen in het NSL dan speelt het aspect luchtkwaliteit geen rol en is een nader onderzoek niet nodig. De reden hiervoor is dat er in het NSL reeds maatregelen zijn opgenomen die de negatieve gevolgen op de luchtkwaliteit ten gevolge van dat project te niet doen.
Is een IBM-project niet opgenomen in het NSL maar wordt wel voldaan aan de grenswaarden zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit, dan leidt het aspect luchtkwaliteit eveneens niet tot belemmeringen voor de planrealisatie.
Blijkt het IBM-project zich op een locatie te bevinden waar de grenswaarden worden overschreden, dan kan het project slechts doorgang vinden door middel van projectsaldering. Daarbij moet worden aangetoond dat er per saldo geen verslechtering van de luchtkwaliteit optreedt.
3.3.2 Onderzoek
Zoals hiervoor is aangegeven zijn in de Regeling NIBM (bijlagen 1A en 3A), voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een project als een NIBM-project kan worden beschouwd.
De functiecategorieën waar cijfermatige kwantificaties gelden zijn:
- landbouwinrichtingen;
- spoorwegemplacementen;
- kantoorlocaties;
- woningbouwlocaties;
- combinatielocatie van woningbouw en kantoren.
Voor een woningbouwlocatie is aangegeven dat een project van maximaal 1.500 woningen met één ontsluitingsweg aangemerkt kan worden als een NIBM-project.
Op de locatie “Emmastraat” vindt sloop en nieuwbouw van woningen plaats. De nieuwbouw bestaat uit circa 29 grondgebonden rijwoningen met een kap.
Indien toepassing wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid en de uitwerkingsplicht uit het bestemmingsplan Kern Pijnacker Zuid / Zuid-Oost, zal het woningaantal ruim lager liggen dan de NIBM-norm van 1.500 woningen uit de Regeling NIBM. Dit betekent dat de ontwikkelingen zijn te beschouwen als een NIBM-project.
3.3.3 Conclusie
Volgens artikel 5.16, lid 1 aanhef en onder c Wm levert de uitvoering van de wijzigingsbevoegdheid binnen het bestemmingsplan “Kern Pijnacker Zuid/Zuid-Oost” geen belemmering op met betrekking tot de luchtkwaliteit.
3.4 Externe Veiligheid
3.4.1 Kader
De externe veiligheid wordt bepaald door risico’s, veroorzaakt door de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in en rond het plangebied. Er wordt gekeken naar risicovolle (bedrijfs)activiteiten, naar transport van gevaarlijke stoffen en naar buisleidingen.
De risico's worden vertaald in een plaatsgebonden risico en een groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) genoemd, is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van één ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van de kans op een ongeval, het effect van het ongeval en het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied (de afstand waarop nog doden vallen als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen). Het groepsrisico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare.
Veiligheidsafstanden tussen activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten, zoals woningen, moeten ervoor zorgen dat bij een eventuele calamiteit het aantal dodelijke slachtoffers beperkt blijft. Die veiligheidsafstanden bestaan meestal uit een bebouwingsvrije zone (plaatsgebonden risico) en een zone waarin de bevolkingsdichtheid rond de risicovolle activiteit moet worden onderzocht (groepsrisico). Door deze afstandseisen vast te leggen in het bestemmingsplan kunnen nieuwe risicovolle ontwikkelingen worden voorkomen.
De nota Regels voor Ruimte, waaraan de provincie bestemmingsplannen toetst, vereist dat het bestemmingsplan inzicht geeft in de externe veiligheid. Daarom dient er een paragraaf over externe veiligheid te worden opgenomen in het bestemmingsplan.
3.4.2 Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
Er bevindt zich nabij bouwplan geen bedrijf met externe veiligheid relevante activiteiten met een risico contour waar het bouwplan binnen zou kunnen vallen. In het onderliggende bestemmingplan moet worden geborgd dat dergelijke bedrijven zich hier ook niet kunnen vestigen.
Propaantanks
In het plangebied en ook in de directe omgeving daarvan bevinden zich geen propaantanks.
Transport gevaarlijke stoffen
Gemeentelijke route voor transport gevaarlijke stoffen
De gemeente Pijnacker-Nootdorp beschikt over een aangewezen wegennet voor routeplichtige stoffen op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De route voor gevaarlijk transport loopt op meer dan 2,5 kilometer van het bouwplan af.
Transport gevaarlijke stoffen over rijkswegen
In het kader van de externe veiligheid is door de brandweer van Veiligheidsregio Haaglanden een advies opgesteld. Het volledige advies is opgenomen in Bijlage 1. Hierna is de conclusie van het advies weergegeven.
Vanwege de aanwezigheid van de transportroute gevaarlijke stoffen rijksweg A13 is de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' uit 2010 van toepassing op dit wijzigingsplan. Deze transportroute ligt op ongeveer 3,7 kilometer ten westen van het plangebied. Over deze route worden brandbare vloeistoffen, brandbare gassen, giftige vloeistoffen en giftige gassen vervoerd. De invloedsgebieden van brandbare vloeistoffen en brandbare gassen bedragen respectievelijk 45 en 325 meter. De invloedsgebieden van de giftige vloeistoffen en giftige gassen bedragen beide meer dan 4.000 meter. Geconcludeerd kan worden dat voor het plangebied daarom alleen het vervoer van giftige gassen en giftige vloeistoffen relevant is. Het gehele plangebied ligt in het invloedsgebied van de rijksweg A13.
Uit de circulaire blijkt dat deze weg ter hoogte van het plangebied een veiligheidszone (plaatsgebonden risicocontour met een kans van 10-6 per jaar) heeft van 17 meter. Daarmee levert dit aspect geen belemmeringen op voor dit wijzgingsplan. Het groepsrisico zal door de ontwikkeling binnen het plangebied niet toenemen gezien de afstanden van het plangebied tot de rijksweg A13.
Naast de 'dagelijkse incidenten' die zich binnen het plangebied voor kunnen doen, zoals brand, wateroverlast of een aanrijding, geldt dat voor het transport van gevaarlijke stoffen over de rijksweg A13 voor dit plangebied alleen het ergst denkbare scenario 'Ongeval met een tankwagen met giftige vloeistoffen of gassen' relevant is.
Het ergst denkbare scenario is een lekkage of het ineens vrijkomen van de totale hoeveelheid gevaarlijke stoffen van een tankwagen met een giftige vloeistof of giftig gas. Hoe groot de effecten naar de omgeving zullen zijn, is afhankelijk van de stof (mate van giftigheid) en de hoeveelheid die is vrijgekomen. Daarbij hebben ook de weersomstandigheden een grote invloed op de verspreiding van de giftige stoffen. In het ergste geval kan dit leiden tot een invloedsgebied van meer dan 4.000 meter. Gezien de afstand tot het plangebied is het mogelijk dat de aanwezigen in dat geval slachtoffer worden of overlijden wanneer de wind in de richting van het plangebied staat.
De adviezen hebben niet alleen betrekking op het ergst denkbare scenario. Ongeacht het type incident (van 'dagelijkse incidenten' tot het vrijkomen van giftige stoffen door een incident op de rijksweg A13) hebben ze een positief effect op de zelfredzaamheid, de bestrijdbaarheid en beheersbaarheid.
Aangezien met het voorliggende wijzigingsplan geen maatregelen aan de risicobron kunnen worden getroffen, zijn de maatregelen gericht op de beheersing en vermindering van de effecten van een incident. Het betreft maatregelen als afschakelbare ventilatie en risicocommunicatie. Deze maatregelen hebben geen ruimtelijke relevantie voor het wijzigingsplan.
Spoorbaan Den Haag-Rotterdam
Dit spoor wordt niet gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen. Rondom de spoorbaan bevindt zich daarom geen risicocontour in het kader van externe veiligheid.
Buisleidingen
Er bevindt zich geen buisleiding (hoge druk aardgas, CO2 en/of brandstof) nabij het bouwplan.
3.4.3 Conclusie
Vanuit externe veiligheid zijn geen belemmeringen aanwezig voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.5 Kabels En Leidingen
3.5.1 Kader
Transportleidingen
In woongebieden liggen vaak meerdere transportleidingen die van belang zijn voor de voorzieningen van zo’n gebied. Als gevolg van het steeds intensiever gebruik van de openbare ruimte vormt de ligging van het transportnet een aandachtspunt bij diverse planvormingen voor infrastructuur, woningbouw, kantoorlocaties, et cetera. Om te voorkomen dat in een vrij laat stadium de aanwezigheid van de leidingen wordt geconstateerd, worden planologisch relevante leidingen in bestemmingsplannen opgenomen.
3.5.2 Onderzoek
In het plangebied zijn geen andere leidingen of kabels bekend die planologisch relevant zijn.
3.5.3 Conclusie
De ontwikkeling heeft geen invloed op de ligging van de leidingen.
3.6 Bodemkwaliteit
3.6.1 Kader
Het is wettelijk geregeld dat ontwikkelingen pas kunnen plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. In het kader van de Woningwet is bij herinrichtingsituaties doorgaans een bodemonderzoek noodzakelijk. Bij een bestemmingswijziging wordt bodemonderzoek slechts noodzakelijk geacht, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruikvorm inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, wordt de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant geacht en wordt onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Voor bodemgebruik wordt uitgegaan van acht verschillende bodemfuncties:
- 1. landbouw;
- 2. moestuin/volkstuin;
- 3. wonen met tuin;
- 4. kinderspeelplaatsen;
- 5. natuurgebieden;
- 6. groen met natuurwaarden;
- 7. industrie en ander groen;
- 8. bebouwing en infrastructuur.
In het kader van het Besluit Bodemkwaliteit worden de acht bodemfuncties onderscheiden in drie bodemfunctieklassen:
- klasse landbouw (1 en 2) en natuur (5);
- klasse wonen (3, 4 en 6);
- klasse industrie/bedrijven (7 en 8).
In eerste instantie wordt volstaan met een historisch vooronderzoek conform de NVN 5725 van het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI). Indien uit dit vooronderzoek volgt dat op grond van die resultaten een verontreiniging te verwachten is, dient een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 van het NNI te worden uitgevoerd.
De kwaliteit van verontreinigde bodem moet ten behoeve van realisatie van de nieuwe bestemming voldoen aan doelstellingen uit het BEVER beleid (beleidsvernieuwing bodemsanering). Uitgangspunt is dat functioneel wordt omgegaan met eventueel aanwezige verontreinigingen. Tevens introduceerde de commissie Welschen in het begin van de jaren negentig het begrip “actief bodembeheer”. Het doel hiervan is om op verstandige, doelmatige wijze om te gaan met de structurele aanwezigheid van bodemverontreiniging.
Indien bij bodemonderzoek saneringswaardige verontreinigingen worden vastgesteld, dient voorafgaand aan of tijdens de herinrichting sanering plaats te vinden conform de nota Gezamenlijk Bodemsaneringsbeleid (BoBel, 1 november 2003) van de Provincie Zuid-Holland, dan wel in de plaats tredende recentere provinciale nota’s.
Bodembeleid gemeente Pijnacker-Nootdorp
Om de bodem voor langere tijd willen gebruiken moeten we de bodem op de juiste manier benutten en beschermen. Naast het beschermen van de milieuhygiënische bodemkwaliteit hecht de gemeente waarde aan de overige functionele bodemkwaliteiten. Onder functionele bodemkwaliteiten wordt verstaan de draagkwaliteit, informatiekwaliteit, regulatiekwaliteit en productiekwaliteit. Deze kwaliteiten hebben onder andere betrekking op warmte/koude opslag, cultuurhistorische betekenis, levende bodem of geothermische energie. Hoe de gemeente met de bodem wil omgaan wordt vastgelegd in de bodemnota.
Voorafgaand aan een (her)inrichting of bestemmingwijziging van een locatie en/of bij grondverzet inclusief het verwijderen grondgebonden objecten dient een historisch (bodem)onderzoek conform de vastgestelde norm te worden uitgevoerd om mogelijk bodembedreigende activiteiten te achterhalen (huidige norm: NVN-5725). In het kader van het historisch onderzoek zal minimaal een terreininspectie moeten worden uitgevoerd, een gesprek met de (voormalige) eigenaar/beheerder van de locatie moeten plaatsvinden, het raadplegen historische kaarten en luchtfoto’s, en een bezoek aan het gemeentearchief moeten worden gebracht (tenzij geen relevante informatie van de onderzoekslocatie bij de gemeente aanwezig is).
Op basis van de beschikbare historische en/of milieuhygiënische (bodemkwaliteits)gegevens wordt bepaald of aanvullend asbest-, water- en/of bodemonderzoek dient te worden uitgevoerd conform de vastgestelde norm (huidige norm: verkennend milieukundig bodemonderzoek: NEN-5740).
Een locatie wordt als asbestverdacht beschouwd indien nu of in het verleden op de locatie verhardingen, (zintuiglijk) verdachte terreindelen aanwezig zijn of zijn geweest (bijvoorbeeld (puin)dammen, (puin)funderings- of ophooglagen, bodemvreemde materialen, etc.), en overige asbestgerelateerde of bodembedreigende activiteiten plaatsvinden of hebben plaatsgevonden (bijvoorbeeld opstallen met golfplaten, beschoeiingen, etc.). Indien een locatie asbestverdacht kan worden beschouwd zal een asbestinventarisatie van de bodem conform de vastgestelde norm moeten worden uitgevoerd (huidige norm: NEN-5707). Indien asbestverdacht bouw- en/of sloopafval of (puin)granulaat worden aangetroffen zal een asbestinventarisatie conform de vastgestelde norm moeten worden uitgevoerd (huidige norm: NEN-5897).
Om zorg te dragen dat bij de sloop van opstallen geen asbesthoudende materialen op en/of in de bodem komen, door zorgvuldig het aanwezige asbesthoudende materiaal onder daarvoor gelden weten regelgeving voorafgaand aan de overige sloop werkzaamheden te verwijderen en naar een erkend eindverwerker af te voeren, dient voorafgaand aan de sloop voor aanwezige opstallen een asbestinventarisatie te worden uitgevoerd conform de vastgestelde norm (huidige norm: BRL-5052).
Voorafgaand aan het vrijkomen van baggerspecie en/of het dempen van een watergang dient voor het bepalen van de (milieuhygiënische) kwaliteit van baggerspecie een waterbodemonderzoek te worden uitgevoerd conform de vastgestelde norm (huidige norm: NVN-5720 of NUB 3 + Landelijke Regeling).
Tevens wordt geadviseerd om gelijktijdig monsters te nemen van de ondergrond onder de (aanwezige) baggerspecie, het volume van de aanwezige baggerspecie vast te (laten) stellen en een verwerkingsadvies voor de baggerspecie op te (laten) stellen.
In het kader van aan- en verkoop van percelen wordt geadviseerd om voorafgaand de transactie na te (laten) gaan welke (milieuhygiënische) bodemgegevens en (bodembedreigende) activiteiten bekend zijn bij de verkoper en gemeente. Op basis van de beschikbare historische en/of milieuhygiënische (bodemkwaliteits)gegevens wordt bepaald of aanvullend asbest-, water- en/of bodemonderzoek dient te worden uitgevoerd, om eventuele waardevermindering van een perceel vast te kunnen stellen.
3.6.2 Onderzoek
In 2009 is door Van der Helm Milieubeheer een verkennend en aanvullend milieukundig bodemonderzoek voor onderhavige locatie uitgevoerd. De conclusie van het onderzoek is hierna weergegeven. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage2.
Op de locatie aan de Emmastraat/Stationsstraat te Pijnacker is een milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd conform de NEN 5740 en de "Richtlijn Nader Onderzoek Deel 1 voor specifieke categorieën en gevallen van bodemverontreiniging".
Geconcludeerd wordt dat er, milieuhygiënisch gezien, geen belemmeringen aanwezig zijn voor de voorgenomen bouw van de woningen. Aanbevolen wordt, bij eventueel vrijkomende grond ten behoeve van de bouw van de nieuwe woningen, rekening te houden met de geconstateerde matige verontreinigingen met PAK. De aangetroffen bodemvreemde bijmengingen in de bovengrond zijn in het kader van de herinrichting niet wenselijk en dienen verwijderd te worden.
Tevens wordt aanbevolen de sloop van de woningen onder begeleiding van een milieukundig begeleider uit te voeren, aangezien de bodemkwaliteit onder de bebouwing onbekend is.
3.6.3 Conclusie
Uit het bodemonderzoek blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling. De ten tijde van het onderzoek aanwezige woningen zijn inmiddels gesloopt.
3.7 Milieuzonering
3.7.1 Kader
Bedrijfsactiviteiten die hinder kunnen vormen voor omliggende woningen zijn opgenomen in de bedrijvenlijst van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009). Per bedrijfsactiviteit wordt de milieucategorie aangegeven. Deze milieucategorie verwijst naar de afstand die aangehouden moet worden tot woningen in een rustige woonwijk. Deze afstand verschilt van 10m tot 400m. Over het algemeen worden bedrijfsactiviteiten in categorie 1 en categorie 2 (lichte bedrijvigheid) goed inpasbaar geacht in een woonwijk.
3.7.2 Onderzoek
Op basis van de bedrijvenlijst van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” van 2009 is nagegaan in welke milieucategorie de bedrijven binnen het plangebied vallen. De bedrijven in categorie 1 en 2 zijn binnen de bedrijvenbestemming overal toegestaan. Er zijn geen bedrijven aanwezig met een hogere milieucategorie.
3.7.3 Conclusie
Vanuit milieuzonering bedrijvigheid zijn geen belemmeringen aanwezig voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.8 Water
3.8.1 Kader
De watertoets houdt in dat vroegtijdig in het planvormingsproces rekening moet worden gehouden met de waterhuishouding. Sinds 2003 bestaat de wettelijke verplichting om de watertoets bij ruimtelijke plannen en besluiten te betrekken. Daarom moet in een vroegtijdig stadium van de planvorming overleg plaatsvinden met de waterbeheerder. In een dergelijk overleg wordt stilgestaan bij de consequenties van het nieuwe ruimtelijke plan ten aanzien van de waterhuishouding en mogelijk te nemen waterhuishoudkundige maatregelen. De watertoets is in de toelichting bij het bestemmingsplan opgenomen in de vorm van de waterparagraaf. De waterbeheerder voor dit plangebied is Hoogheemraadschap van Delfland.
3.8.2 Onderzoek
Waterkwantiteit: Waterhuishoudkundig raamplan kern Pijnacker
In (eind) 2005 en (begin) 2006 is voor de kern Pijnacker een raamplan voor de waterhuishouding (Raamplan wateropgave Pijnacker 3 april 2006) opgesteld. In het raamplan is een voorstel voor de waterhuishoudkundige inrichting opgesteld voor een groot gebied, dat verscheidene ruimtelijke plannen omvat, zo ook voor het bestemmingsplan Pijnacker, Kern Zuid/Zuid-Oost, waarvan het voorliggende wijzigingsplan een onderdeel is.
Het doel van het Waterhuishoudkundig raamplan is het ontwerpen van een goed functionerend, veilig en robuust watersysteem voor de kern Pijnacker dat voldoet aan de door de Delfland opgelegde norm voor waterberging. Het raamplan geeft de randvoorwaarden voor de verdere uitwerking van de waterhuishoudkundige inrichting van deelgebieden en kan als onderbouwing dienen voor de waterparagraaf in ruimtelijke plannen.
Het deelgebied Dorp, waarbinnen het wijzigingsplan Emmastraat Pijnacker is gelegen, ligt in de Oude Polder van Pijnacker en heeft een winterpeil van N.A.P. -3,15 m en een zomerpeil van N.A.P. -2,95 m.
Dit deel gebied kent een (historisch ontstaan) bergingstekort. In de indicatieve inrichting verbetert de bergingssituatie (totaal bergingstekort neemt af) ten opzichte van de huidige situatie. Om het bergingstekort in peilvak 1 van de Oude Polder van Pijnacker (onder andere deelgebied Dorp) op te lossen moet 20.633 m3 extra waterberging worden aangelegd. Bij een maximaal toelaatbare peilstijging van 0,23 m.is een oppervlak van circa 10 ha nodig om aan de bergingsnorm te voldoen.
Een dergelijk oppervlak aan water is niet realiseerbaar binnen het bestaand verstedelijkt gebied noch in het agrarisch/glastuinbouwgebied.
Ten noorden van de Lange Campen (Ackerswoude) is reeds in de mogelijkheid van de aanleg van waterberging voorzien. Het aanleggen van een waterberging buiten de Oude Polder van Pijnacker, peilvak 1, en wel in het deelgebied De Boezem I, zou tevens een oplossing kunnen bieden.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Bij de inrichting wordt rekening gehouden met het principe dat water van schoon naar vuil stroomt en van voedselarm naar voedselrijk. De ontwikkeling betreft de realisering van woningbouw. Hiermee worden geen risicovolle activiteiten mogelijk gemaakt die van invloed zouden kunnen zijn op de waterkwaliteit.
Afvalwater en riolering
De ‘oude’ bebouwing in het plangebied was aangesloten op een gemengd rioolstelsel. Dit betekent dat zowel de droogweerafvoer als de hemelwaterafvoer op het rioolstelsel is aangesloten. Het rioolstelsel voert het water af naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. De overtollige neerslag op de verharding verdwijnt in de riolering en komt niet in het watersysteem. De nieuwe woningen worden allen aangesloten op een verbeterd gescheiden rioolstelsel (of gelijkwaardig rioolstelsel).
Uitlogende materialen
Om verontreiniging van bodem, grond en oppervlaktewater zoveel mogelijk te voorkomen, wordt de toepassing van uitlogende bouwmaterialen (zoals koper, lood of zink) tot een minimum beperkt.
3.8.3 Conclusie
In het ontwerp van de nieuwe inrichting is rekening gehouden met de verschillende wateraspecten.
Onderhavig plan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegestuurd aan het hoogheemraadschap, conform de wettelijke vereisten uit de watertoets (zie paragraaf 5.2).
Het aspect water vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van onderhavig plan.
3.9 Ecologie
3.9.1 Kader
Flora- en Faunawet
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van plant- en diersoorten. Tegelijkertijd vormt deze wet de implementatie van Europese en internationale verplichtingen. De wet vervangt diverse wetten die voorheen betrekking hadden op de bescherming van dier- en plantsoorten. Uitgangspunt van de Flora- en faunawet is het “nee, tenzij”-principe.
De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet. Deze werkzaamheden zijn in het Besluit vrijstelling dier- en plantsoorten geregeld. Daarin zijn tevens de beschermde soorten gecategoriseerd. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende voorwaarden verbonden. Wel geldt dat in alle gevallen de zorgplicht voor de instandhouding en bescherming van natuurwaarden in acht moet worden genomen.
De zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor zover vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie (ELI). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort;
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling);
- er geen alternatief is.
Bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat. In het uiterste geval behoort verlening van vrijstelling niet tot de mogelijkheden. In dat geval zal bij de ruimtelijke besluitvorming moeten worden geconcludeerd dat de voorgenomen ingreep geen doorgang zal kunnen vinden.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden vindt plaats via de Natuurbeschermingswet. Binnen beschermde natuurgebieden gelden (strenge) restricties voor ruimtelijke ontwikkelingen.
3.9.2 Onderzoek
In september 2010 is door Natuur-Wetenschappelijk Centrum een onderzoek uitevoerd naar het effect van de sloop van de gebouwen aan de Emmastraat op vleermuizen en vogels met een vaste verblijfplaats. De conclusie van het onderzoek is hierna weergegeven. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 3.
Tijdens het onderzoek in de Emmastraat en de Stationsstraat zijn twee soorten vleermuizen waargenomen; Gewone dwergvleermuis en (Gewone) grootoorvleermuis. In de onderzochte woningen zijn geen verblijfplaatsen gevonden.
Voor het slopen van de woningen is geen ontheffing nodig in het kader van de Flora- en faunawet.
Twee van de onderzochte gebouwen zijn in gebruik door de Huiszwaluw (eveneens een beschermde soort).
De sloop van de objecten wordt bij voorkeur (veiligheidshalve) niet in de winter uitgevoerd. Het is relatief veilig om volgens planning in oktober 2010 te slopen. Hierbij moet een specifieke werkwijze gehanteerd worden zodat eventueel toch aanwezige dieren passief verjaagd worden. De daadwerkelijke sloop vindt plaats enkele dagen nadat maatregelen genomen zijn om deze dieren te laten vertrekken.
Aangezien de werkzaamheden gefaseerd en kleinschalig plaats zullen vinden (onder andere in verband met gescheiden afvalinzameling), zal het effect op beschermde dieren nihil zijn. Achtereenvolgens zullen het asbest verwijderd worden, de houten onderdelen gesloopt worden waarna het slopen met de ‘kogel’ plaats zal vinden.
In de nieuwbouw zullen nieuwe inpandige voorzieningen gerealiseerd worden. De nieuwe verblijfplaatsen worden aangepast aan de eisen van de Gewone dwergvleermuis. Ook zullen vogelvides en kunstmatige nesten voor de Huiszwaluw gerealiseerd worden.
3.9.3 Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat er geen belemmring is voor de ontwikkeling van onderhavig plan. Bij de sloop van de woningen is rekening gehouden met de voorwaarden die vanuit het onderzoek zijn gesteld.
3.10 Cultuurhistorische Waarden
3.10.1 Kader
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Dit is een herziening van de Monumentenwet 1988. Met deze herziening zijn de belangrijkste bevoegdheden aangaande de archeologie bij de gemeente neergelegd. De gemeenteraad is op grond van de Monumentenwet verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Om dit te kunnen onderbouwen dient de gemeente er voor te zorgen dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijk grondgebied bekend zijn. Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op een door de gemeente opgestelde Archeologische Verwachtings- en Beleidsadvieskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten, landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De op de gemeente toegespitste Archeologische Beleidsadvieskaart vervangt de inmiddels verouderde Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) en Archeologische Monumenten Kaart (AMK).
3.10.2 Onderzoek
In 2009 is een archeologisch onderzoek uitgevoerd voor het plangebied. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 4. De conclusie is hierna weergegeven.
De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied bestaat uit de sloop van de huidige bebouwing en de bouw van nieuwe woningen. Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan "Centrum & Dorp Pijnacker", waarin voor alle gronden de medebestemming "archeologisch waardevol gebied" geldt. Historisch kaartmateriaal laat zien dat het plangebied in ieder geval vanaf het begin van de 18de eeuw, maar vermoedelijk ook hiervoor, tot aan 1832, onbebouwd is geweest. Het plangebied ligt in een zone die op basis van de geo(morfo)logische situatie alsdaar wordt aangemerkt als een gebied met middelhoge arcehologische verwachting. Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen vondsten c.q. vindplaatsen bekend. De dichtsbijzijnde vindplaats ligt circa 400 m naar het (noord)westen.
Gelet op de (voorheen) bestaande bebouwing (en de tuintjes) en de daarmee gepaard gaande verstoring van de ondergrond zijn eventuele archeologische waarden reeds verstoord. Dit ook met de wetenschap dat de kleiige dan wel zandige afzettingen van de Duinkerke I transgressiefase (Laagpakket van Walcheren) zich hier direct onder de bouwvoor bevinden. Eventuele archeologische waarden in de diepere ondergrond zullen tijdens de bodemingrepen niet worden aangetast. Bovendien is op basis van het gebrek aan vondstmeldingen geen reden om aan te nemen dat archeologische waarden in het gedicht zijn. Derhalve wordt nader archeologisch onderzoek niet nodig geacht.
3.10.3 Conclusie
Vanuit het aspect cultuurhistorische waarden zijn geen belemmeringen aanwezig voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.11 Verkeer En Parkeren
3.11.1 Kader
De visie ten aanzien van parkeren wordt mede bepaald door de doelstellingen op het gebied van bereikbaarheid, economische ontwikkeling, leefbaarheid en stedelijke kwaliteit. De visie ten aanzien van parkeren rust op een drietal pijlers, te weten:
- 1. Parkeerbeleid staat niet op zichzelf maar maakt onderdeel uit van een groter geheel.
- 2. Optimale en eerlijke benutting van de beschikbare parkeercapaciteit.
- 3. Parkeermaatregelen dienen kostendekkend te worden uitgevoerd.
Ten aanzien van parkeernormering zijn de volgende kaders aangegeven:
- Het goed kunnen parkeren bij de woonfunctie is van belang.
- Parkeernormen worden in nieuwe situaties toegepast, evenals bij verbouw en functiewijzigingen, maar er moet maatwerk mogelijk zijn.
- De parkeercapaciteit moet voldoen aan de parkeernorm en parkeerplaatsen moeten op eigen terrein of binnen het plangebied worden aangelegd.
3.11.2 Onderzoek
Met betrekking tot parkeren wordt uitgegaan van de parkeernormen zoals deze zijn opgenomen in de Nota Parkeernormen (juni 2012).
Voor de woningen geldt in principe de meest actuele parkeernorm van 1,8 parkeerplaats per woning. Bij een maximum woningaantal van 29 woningen dienen 53 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd, waarvan 19 parkeerplaatsen nieuw zouden moeten worden aangelegd. Daarvan zijn er 15 reeds meegenomen in het ontwerp (zie paragraaf 2.2). Dit levert een tekort van 4 parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen, en mogelijk zelfs 8, kunnen in de nabijheid in de Veilingstraat gerealiseerd worden.
3.11.3 Conclusie
De bestaande verkeersstructuur binnen het plangebied wordt behouden. Onderhavige ontwikkeling heeft geen invloed op deze structuur. Wel zal de ontsluiting enigszins wijzigen, doordat aan de oostzijde van de Emmastraat de woningen anders geplaatst worden dan in het verleden het geval was.
Met betrekking tot parkeren wordt aangesloten op de Nota Parkeernormen van de gemeente en wordt voorzien in parkeervoorzieningen conform deze parkeernormen.
Hoofdstuk 4 Juridische Planopzet
De planmethodiek is afgestemd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen van de DURPstandaarden 2008. Daarbij is de indelingsopzet van de aangegeven hoofdgroepen van bestemmingen gehanteerd.
4.1 Voorwaarden Wijzigingsbevoegdheid
Ter plaatse van de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid 2" kunnen de gronden worden gewijzigd in de bestemmingen "Wonen", "Water" en "Tuin", "Detailhandel" en "Verkeer" met dien verstande, dat:
- 1. het aantal woningen niet meer mag bedragen dan 29;
- 2. tussen de Emmastraat en de Veilingstraat een verblijfsgebied zal worden gerealiseerd;
- 3. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 6 m en de bouwhoogte niet meer dan 10 m;
- 4. in afwijking van het bepaalde onder 3 mag voor de woningen aan het verblijfsgebied, zoals bedoeld onder 2, de goothoogte aan de voorzijde niet meer bedragen dan 4 m;
- 5. de bestaande rooilijn aan de Emmastraat en Veilingstraat als uiterste begrenzing in de richting van het openbare gebied geldt;
- 6. woningen met een kopgevel mede met de kopgevel op het openbare gebied worden georiënteerd;
- 7. voldaan wordt (binnen of buiten het plangebied) aan de normen in het parkeerbeleidsplan. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid af te wijken van deze normen indien anderszins in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
- 8. op twee locaties detailhandel is toegestaan;
- 9. vooraf een verkennend bodemonderzoek moet worden uitgevoerd;
- 10. vooraf een nader flora- en faunaonderzoek moet worden uitgevoerd.
Aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan.
4.2 Verbeelding
De verbeelding (vroeger: plankaart) bestaat, in de analoge, papieren versie, uit 1 kaartblad. Op de verbeelding wordt met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de verbeelding met aanduidingen nadere regels aangegeven. De verbeelding is volgens IMRO 2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening) getekend. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners, en is het plan via internet te raadplegen.
4.3 Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
Voor het opstellen van de regels zijn de standaardregels van de gemeente Pijnacker-Nootdorp als basis genomen (versie januari 2009, geactualiseerd 2010/2011 vanwege invoering Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)).
De regels zijn onderverdeeld in de volgende hoofdstukken:
- Inleidende regels
- Bestemmingsregels
- Overgangs- en slotregels
4.4 Inleidende Regels
In de inleidende regels van het plan zijn de begripsbepalingen en de wijze van meten opgenomen. Een aantal van deze begrippen en regels is letterlijk zo voorgeschreven.
4.5 Bestemmingsregels
4.5.1 Tuin
Om de openheid aan de voorzijde van de woningen in blokken 3 en 4 en het aanzien van de voorgevel van deze woningen te behouden, is de bestemming 'Tuin' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn, onder voorwaarden aangebouwde bijbehorende bouwwerken zoals erkers en ingangspartijen, van beperkte omvang toegestaan. Verder mogen andere bouwwerken, zoals pergola's en erf- of perceelafscheidingen, worden gebouwd.
Het parkeren van auto's binnen deze bestemming is, conform het gemeentelijk beleid ter zake, niet toegestaan. Het is als strijdig gebruik aangemerkt. Het strijdige gebruik is niet van kracht ter plaatse van de specifieke aanduiding voor parkeren. Dit is voorliggende situatie niet het geval.
4.5.2 Verkeer en Verkeer - Verblijfsgebied
De Emmastraat is bestemd tot 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemming zijn ook voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, alsmede parkeer- en groenvoorzieningen, straatmeubilair en ondergeschikte nutsvoorzieningen toegestaan.
4.5.3 Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van beroep aan huis. Voor het hele plangebied geldt de woningbouwcategorie 'aaneengebouwd'. Bij de opzet van het bestemmingsplan is gekozen voor een gedetailleerde regeling. De voorgevelrooilijn is vastgelegd op de verbeelding. Hetzelfde geldt voor de toegestane goot- en bouwhoogtes van de hoofdbebouwing.
De gronden buiten het bouwvlak, maar binnen de woonbestemming, zijn de erven waarop de bebouwingsregeling in de regels van toepassing is.
4.6 Overgangs- En Slotregels
In de slotbepaling is de officiële naam van het plan aangegeven.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
In artikel 6.12 lid 1 van de Wro is vastgelegd dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In afwijking van het bovenstaande is het op grond van het tweede lid van ditzelfde artikel mogelijk om geen exploitatieplan vast ste stellen als het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is. De kosten die voor de wijziging van het bestemmingsplan gemaakt worden, zullen middels een anterieure overeenkomst en planschadeverhaalsovereenkomst op de initiatiefnemer verhaald worden.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Zienswijzen
Het ontwerp van het Wijzigingsplan Emmastraat Pijnacker heeft met ingang van 12 juli 2012 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Ook is het plan via de gemeentelijke internetsite te raadplegen geweest. Binnen die termijn is eenieder in de gelegenheid gesteld op het ontwerp-wijzigingsplan te reageren. Dat kon schriftelijk, mondeling en digitaal via de website van de gemeente. Aangezien de terinzagelegging in de vakantieperiode heeft plaatsgehad en het gemeentebestuur in het kader van een zorgvuldige besluitvorming eraan hecht niemand rechten te onthouden, zijn direct-omwonenden per brief, die huis-aan-huis is verspreid, expliciet op de hoogte gesteld.
Vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening
Tegelijkertijd met de terinzagelegging is het ontwerp-wijzigingsplan ook naar de betrokken overleginstanties gestuurd in het kader van het wettelijke verplichte vooroverleg .
Beantwoording zienswijzen en overlegreacties
Naar aanleiding van de terinzagelegging en het vooroverleg zijn 7 zienswijzen en 4 vooroverlegreacties ontvangen. In de 'Notitie van beantwoording zienswijzen enoverlegreacties' zijn de ingediende zienswijzen kort samengevat en is een beoordeling c.q. beantwoording gegeven.
De 'Notitie van beantwoording zienswijzen en overlegreacties' is als bijlage 5 aan het bestemmingsplan toegevoegd. De staat van wijzigingen is als bijlage opgenomen in de 'Notitie van beantwoording zienswijzen en overlegreacties'.
Besluit tot vaststelling
Het Wijzigingsplan Emmastraat Pijnacker is op 16 juli 2013 door het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp gewijzigd vastgesteld. Voor de inhoud van het besluit wordt verwezen naar de tekst van het Vaststellingsbesluit.
5.3 Handhavingsaspecten
Het bestemmingsplan (i.c. wijzigingsplan) is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving ligt bij de gemeente. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de duurzame bescherming van mens en omgeving te waarborgen. Binnen het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Woningwet. Bij overtreding van deze regelgeving moet gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning, het handelen zonder of in afwijking van een noodzakelijke aanlegvergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een afwijking.
Handhaving wordt onderscheiden in preventieve en repressieve handhaving. Preventieve handhaving bestaat uit actief toezicht door of namens de gemeente door bijvoorbeeld regelmatige controles op de uitvoering van vergunningen. Voorts bestaat preventieve handhaving uit het opstellen van duidelijke en maatschappelijk geaccepteerde regels en uit communicatie en voorlichting. Repressieve handhaving bestaat uit de aanwending van publiekrechtelijke middelen bij geconstateerde overtredingen, zoals het opleggen van een dwangsom of het uitoefenen van bestuursdwang.
Daarnaast is het mogelijk strafrechtelijke middelen toe te passen en privaatrechtelijke actie te ondernemen bij inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. Repressieve handhaving heeft als primaire doel een einde te maken aan een specifieke overtreding van de Wro of de Woningwet.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Deze bijlage is ontleend aan "Bedrijven en milieuzonering", Sdu Uitgevers bv, Den Haag (2009).
Categorale bedrijfsindeling AmerAdviseurs bv R.O. Amersfoort (v1; d.d. 2009)
AFSTANDEN IN METERS | INDICES | |||||||||
SBI-CODE | OMSCHRIJVING | GEUR | STOF | GELUID | GEVAAR | CATEGORIE | VERKEER | BODEM | LUCHT | |
Tabel 1: Bedrijven | ||||||||||
58 | UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA | |||||||||
1814 | Grafische afwerking | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
182 | Reproductiebedrijven opgenomen media | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
31 | VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G. | |||||||||
9524 | Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m² | 0 | 10 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
35 | PRODUCTIE EN DISTRIB. VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER | |||||||||
35 | Gasdistributiebedrijven: | |||||||||
35 | - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinst. Cat. A | 0 | 0 | 10 | 10 | 1 | 1 | |||
45, 47 | HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS | |||||||||
45204 | Autobeklederijen | 0 | 0 | 10 | 10 | 1 | 1 | |||
46 | GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING | |||||||||
461 | Handelsbemiddeling (kantoren) | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
47 | DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN | |||||||||
952 | Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) | 0 | 0 | 10 | 10 | 1 | 1 | |||
53 | POST EN TELECOMMUNICATIE | |||||||||
61 | Telecommunicatiebedrijven | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
61 | zendinstallaties: | |||||||||
61 | - FM en TV | 0 | 0 | 0 | 10 | 1 | 1 | |||
61 | - GSM en UMTS-steunzenders (indien omgevingsvergunningplichtig) | 0 | 0 | 0 | 10 | 1 | 1 | |||
62 | COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE | |||||||||
62 | Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
72 | SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK | |||||||||
722 | Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
63, 69tm71, 73, 74, 77, 78, 80tm82 | OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING | |||||||||
82992 | Veilingen voor huisraad, kunst e.d. | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 2 | |||
96 | OVERIGE DIENSTVERLENING | |||||||||
96013 | Wasserettes, wassalons | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
9602 | Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
9609 | Persoonlijke dienstverlening n.e.g. | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
Tabel 2: Opslagen en installaties | ||||||||||
0 | OPSLAGEN | |||||||||
3 | brandbare vloeistoffen (in tanks): | |||||||||
3 | - ondergronds, K1/K2/K3-klasse | 10 | - | - | 10 | 1 | - | B | ||
4 | Overige gevaarlijke stoffen in tanks: | |||||||||
4 | - bovengronds < 10 m³ en onder drempelwaarde BRZO | 10 | - | - | 10 | 1 | - | |||
5 | Gevaarlijke stoffen (incl. bestrijdingsmiddelen) in emballage of in gasflessen: | |||||||||
5 | - kleine hoeveelheden < 10 ton | - | - | - | 10 | 1 | - | |||
6 | ontplofbare stoffen en munitie: | |||||||||
6 | - < 250.000 patronen en < 25 kg NEM (netto explosieve massa) overig gevarensubklasse 1.4 | - | - | - | 10 | 1 | - | |||
11 | INSTALLATIES | |||||||||
14 | laboratoria: | |||||||||
15 | luchtbehandelingsinst. t.b.v. detailhandel | 10 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
26 | transformatoren < 1 MVA | 0 | 0 | 10 | 10 | 1 | 1 | |||
31 | stookinstallaties>900kW thermisch vermogen: | |||||||||
34 | liftinstallaties | 0 | 0 | 10 | 10 | 1 | 1 |
Bijlage 2 Nadere Toelichting Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Deze bijlage is ontleend aan "Bedrijven en milieuzonering", Sdu Uitgevers bv, Den Haag (2009).
1. Hoofdindeling
Tabel 1 omvat de bedrijfstypen met codering volgens de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) 2008. Bij die bedrijfstypen is rekening gehouden met de normaliter bij deze bedrijven voorkomende opslagen en installaties.
Tabel 2 omvat algemene opslagen en installaties voor situaties dat:
- 1. bedrijven bijzondere opslagen en/of installaties hebben, die anders dan "normaal" zijn voor die bedrijven of
- 2. het betreft opslagen en/of installaties, die op zich niet als een bepaald bedrijf of bedrijfstype kunnen worden aangemerkt, maar wel als een relevante bedrijfsactiviteit in het kader van een bestemmingsplan.
2. Afstanden voor geur, stof, geluid en gevaar
Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woonbebouwing, om hinder en schade aan mensen tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Voor elk van de aspecten is de noodzakelijk geachte afstand bepaald. In principe geldt de afstand tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van een woning. Uit de vier verkregen afstanden kan de uiteindelijk noodzakelijk geachte afstand worden afgeleid: de grootste van de vier. Bij deze invulling zijn de volgende afstandscategorieën gehanteerd voor omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied:
10 m |
30 m |
50 m |
100 m |
200 m |
300 m |
500 m |
700 m |
1.000 m |
1.500 m |
Mocht een bedrijf meerdere SBI-codes kennen, dan moet voor elk aspect de grootste afstand worden genomen. Dat geldt ook voor de gebruikte installaties en opslagen.
Opgemerkt dient te worden dat de methodiek in de eerste plaats is ontwikkeld om in nieuwe situaties een vestigingsplaats voor een bedrijf vast te stellen en niet voor toetsing van bestaande situaties. Daarom wordt bij bestaande situaties uitgegaan van de maatregelen, die voor een nieuwe vestiging van een dergelijk bedrijfs- /activiteitstype redelijkerwijs kunnen worden verwacht. Verder gelden de afstanden alleen in relatie tot rustige woonwijken gelegen in zuivere woongebieden, dus niet voor woningen die in gebieden liggen met een andere bestemming of kwalificatie.
Voor de toepassing van deze methodiek op bestaande situaties is het zeker niet zo dat elk bedrijf, dat is gevestigd op kortere afstand tot aaneengesloten woonbebouwing dan de wenselijke, zonder meer onaanvaardbaar is. Wel geeft de gewenste afstand een maat voor potentiële hinder, gevaar of schade.
3. Gevaar: risico (R) en vuurwerk (V)
Voor bepaalde bedrijfstypen is na de afstand voor gevaar de letter R van "risico" aangegeven. Dat houdt in dat voor deze bedrijfsactiviteiten moet worden nagegaan of het Bevi van toepassing is.
Daarnaast is bij bepaalde bedrijfstypen na de afstand voor gevaar de letter V van "vuurwerk" opgenomen. Voor deze bedrijfsactiviteiten dient getoetst te worden aan het Vuurwerkbesluit.
4. Categorie
De milieucategorie wordt afgeleid van de grootste afstand van de afstanden, die daarvóór in de kolommen geur, stof, geluid en gevaar zijn vermeld. De milieucategorie is vermeld in kolom 'categorie'.
Onder de kop "categorie" is een indeling opgenomen, in tien mogelijke milieucategorieën:
milieucategorie | grootste afstand |
1 | 10 m |
2 | 30 m |
3.1 | 50 m |
3.2 | 100 m |
4.1 | 200 m |
4.2 | 300 m |
5.1 | 500 m |
5.2 | 700 m |
5.3 | 1.000 m |
6 | 1.500 m |
5. Indices voor verkeersaantrekkende werking, bodem (B) en lucht (L)
Het aspect verkeer(saantrekkende werking) is kwalitatief beoordeeld. Dat weerspiegelt zich in een indicatie omtrent de bronsterkte:
1. potentieel geringe verkeersaantrekkende werking;
2. potentieel aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;
3. potentieel zeer grote verkeersaantrekkende werking.
Het aspect bodem (bodemverontreiniging) geeft aan dat een activiteit een verhoogde kans op bodemverontreiniging geeft.
Het aspect lucht (luchtverontreiniging) geeft aan dat een activiteit een uitstoot van schadelijke stoffen naar de lucht heeft die mogelijk in planologisch opzicht relevant is.
6. Verklaring gebruikte afkortingen
- : niet van toepassing / niet relevant
< : kleiner dan
> : groter dan
= : gelijk aan
cat. : categorie
e.d. : en dergelijke
i.e. : inwonereenheden
kl. : klasse
n.e.g. : niet elders genoemd
o.c. : opslagcapaciteit
p.c. : productiecapaciteit
p.o. : productieoppervlak
b.o. : bedrijfsoppervlak
v.c. : verwerkingscapaciteit
u : uur
d : dag
w : week
j : jaar
B : bodemverontreiniging
L : luchtverontreiniging
R : risico (Besluit externe veiligheid inrichting mogelijk van toepassing)
V : vuurwerkbesluit van toepassing
Bijlage 1 Advies Brandweer Veiligheidsregio Haaglanden
Bijlage 1 Advies brandweer Veiligheidsregio Haaglanden
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Vleermuizenonderzoek
Bijlage 3 Vleermuizenonderzoek
Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 4 Archeologisch onderzoek
Bijlage 5 Notitie Van Beantwoording Zienswijzen En Overlegreacties
Bijlage 5 Notitie van beantwoording zienswijzen en overlegreacties