KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 6 Wonen
Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht Bouwwerken
Artikel 10 Overgangsrecht Bestaand Gebruik
Artikel 11 Slotregel
Bijlage Bij De Regels
Bijlage 1 Nota Parkeernormen
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Planvorm
1.5 Planproces
1.6 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Historie En Huidige Situatie Van Het Plangebied
2.2 Ontwikkeling
2.3 Vigerende Planologische Situatie
2.4 Conclusie Ten Aanzien Van De Planopzet
Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving
3.1 Verantwoording Planvorm
3.2 Systematiek Wijzigingsplan
3.3 Toelichting Op De Verbeelding
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Nationaal Beleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Regionaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Onderzoek
5.1 Bedrijven En Milieuzonering
5.2 Externe Veiligheid
5.3 Geluid
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Archeologie En Cultuurhistorie
5.6 Bodem
5.7 Ecologie
5.8 Water
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Algemeen
6.2 Zienswijzenprocedure
6.3 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Memo Bedrijven En Milieuzonering
Bijlage 2 Externe Veiligheid
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 5 Bodemonderzoek
Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 7 Nota Van Beantwoording Zienswijzen En Vooroverlegreacties

Burgemeester Merkusstraat, Delfgauw

Wijzigingsplan - Gemeente Pijnacker-Nootdorp

Vastgesteld op 25-06-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In dit plan wordt verstaan onder:

1.1 plan

het wijzigingsplan 'Burgemeester Merkusstraat Delfgauw' van de gemeente Pijnacker-Nootdorp.

1.2 wijzigingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1926.wp004150064-4001 met de bijbehorende regels.

1.3 vigerend bestemmingsplan

onder het vigerende bestemmingsplan wordt verstaan: het bestemmingsplan 'Historische Kern Delfgauw', vastgesteld door de gemeenteraad van Pijnacker-Nootdorp op 5 september 2013.

1.4 overige begrippen

voor de overige begripsbepalingen wordt verwezen naar het bestemmingsplan 'Historische Kern Delfgauw', vastgesteld door de gemeenteraad van Pijnacker-Nootdorp op 5 september 2013.

1.5 verwijzing

de regels die deel uitmaken van het vigerende bestemmingsplan zijn op deze wijziging van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien in het vigerende bestemmingsplan verwezen wordt naar de verbeelding, de bij het wijzigingsplan behorende verbeelding wordt bedoeld. Volledigheidshalve zijn de regels behorende bij de relevante enkel- en dubbelbestemmingen tevens opgenomen in Hoofdstuk 2.

1.6 wijziging verbeelding

dit plan wijzigt de verbeelding met nummer NL.IMRO.1926.bp000110064-4002 van het bestemmingsplan 'Historische Kern Delfgauw', vastgesteld door de gemeenteraad van Pijnacker-Nootdorp op 5 september 2013, overeenkomstig de wijze zoals vervat in de verbeelding behorend bij dit plan.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, zonnepanelen en naar de aard en/of omvang daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen- en speelvoorzieningen,
  2. b. watergangen en -partijen,
  3. c. fiets- en voetpaden, in- en uitritten en andere, ondergeschikte verhardingen,
  4. d. geluidwerende voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in lid 3.1, mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken, waaronder begrepen geluidwerende voorzieningen, bruggen, duikers, onder- en bovengrondse containers voor huishoudelijke afvalstoffen en fietsenstallingen en -rekken, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:

bouwwerken max. bouwhoogte
luifels, vlaggen- en andere masten: 8 meter
erf- of perceelafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, op een terrein waarop een gebouw staat: 2 meter
overige erf- of perceelafscheidingen: 1 meter
overige andere bouwwerken: 5 meter
speeltoestellen: 6 meter

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Tuin” aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en water.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Verkeer - Verblijfsgebied” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verhardingen voor woonstraten, pleinen, auto-, fiets- en voetgangersverkeer en parkeervoorzieningen;
  2. b. bermen, groen- en speelvoorzieningen;
  3. c. watergangen, bruggen en duikers en
  4. d. bij een en ander behorende andere voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen met inbegrip van beroep aan huis, en water.

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

6.4 Afwijking van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 6.1, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, mits:

  1. a. de gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van een bedrijf aan huis, in voorkomend geval samen met de brutovloeroppervlakte ten behoeve van een beroep aan huis niet meer bedraagt dan 30% van de totale brutovloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende aan- of uitbouwen en bijgebouwen, en in ieder geval niet meer dan 75 m²;
  2. b. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van het bedrijf plaatsvindt;
  3. c. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat behoudens in- en uitladen, geen bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning mogen plaatsvinden, en
  4. d. de bedrijfsactiviteiten door hun aard, omvang en visuele aspecten, het woonkarakter van de woning en het milieu van de omgeving niet onevenredig aantasten.

Artikel 7 Waterstaat - Waterkering

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Waterstaat - Waterkering” aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterkering en bijbehorende voorzieningen.

7.2 Bouwregels

7.3 Watervergunning

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht Bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen, wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 10 Overgangsrecht Bestaand Gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Dit plan kan worden aangehaald als het "Wijzigingsplan Burgemeester Merkusstraat Delfgauw" van de gemeente Pijnacker-Nootdorp.

Bijlage Bij De Regels

Bijlage 1 Nota Parkeernormen

Hoofdstuk 1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat informatie over het plangebied, de aanleiding voor de voorgenomen ontwikkeling, de vigerende plannen, de planvorm en de leeswijzer.

1.1 Aanleiding

Voor de voormalige schoollocatie aan de Burgemeester Merkusstraat in Delfgauw bestaan plannen voor een herontwikkeling. Deze plannen, welke voorzien in woningbouw, zijn inmiddels dermate concreet dat realisatie op korte termijn wordt voorzien. De plannen voorzien in nieuwbouw van 7 grondgebonden woningen met bijbehorende (parkeer)voorzieningen. Binnen het plangebied wordt tevens - aan de noordzijde - een gemaal gerealiseerd.

Binnen het bestemmingsplan 'Historische Kern Delfgauw', zoals vastgesteld op 5 september 2013, is voor deze locatie reeds een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Het voorliggende initiatief van de ontwikkelaar voor realisatie van 7 woningen voldoet aan de voorwaarden die aan deze wijzigingsbevoegdheid zijn gekoppeld. Onderhavig wijzigingsplan vormt derhalve de planologisch-juridische grondslag voor bovengenoemde ontwikkeling.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen centraal in de kern Delfgauw, ten zuiden van de Pijnackerse Vaart. Het plangebied bestaat uit een voormalige schoollocatie, gelegen aan de Burgemeester Merkusstraat en wordt globaal begrensd door een fietspad (Swanecampen) aan de noordzijde, de Burgemeester Merkusstraat aan de oostzijde en bestaande woon- en bedrijfspercelen alsmede een kerk aan de zuid- en westzijde (zie figuur 1.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.wp004150064-4001_0001.jpg"

Figuur 1.1: ligging plangebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan:

  • Historische Kern Delfgauw, vastgesteld d.d. 5 september 2013.

Het wijzigingsplan zal in juridische zin onderdeel gaan uitmaken van dit 'moederplan'.

1.4 Planvorm

Dit wijzigingsplan is gedetailleerd van karakter, volledig geënt op het beoogde stedenbouwkundig plan en geeft een directe 'bouwtitel'.

1.5 Planproces

Op basis van artikel 3.9a Wro zal voor dit plan de procedure worden gevolgd conform artikel 3.4 Awb, met kennisgeving en beschikbaarstelling langs elektronische weg. Het ontwerp van onderhavig wijzigingsplan zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd.

1.6 Leeswijzer

Het wijzigingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten: de toelichting, de regels en de verbeelding.

De toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt de gebiedsvisie omschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de juridische planopzet. Hoofdstuk 4 omvat het (boven)gemeentelijke beleidskader. In hoofdstuk 5 worden de (milieutechnische) onderzoeken behandeld, waarna in hoofdstuk 6 en 7 respectievelijk de maatschappelijke aanvaardbaarheid en economische uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan worden behandeld.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

Dit hoofdstuk omvat een beknopte beschrijving van de historische en huidige ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied. Naast deze beschrijving van de huidige situatie wordt in dit hoofdstuk vooral nader ingegaan op de voorgestane ontwikkeling die in de nabije toekomst zal plaatsvinden en de beoogde situatie. Het hoofdstuk wordt afgesloten met heldere consequenties voor de planopzet.

2.1 Historie En Huidige Situatie Van Het Plangebied

Delfgauw is van oorsprong een agrarisch buurtschap aan twee bebouwingslinten (de Delftsestraatweg en de Noord- en Zuideindseweg) en de Pijnackerse Vaart. Vanaf het begin van de twintigste eeuw ontwikkelde dit buurtschap zich langs deze historische linten tot een dorp. De Delftsestraatweg kreeg door zijn verbindende positie tussen Delft en Pijnacker een meer stedelijk karakter, terwijl de Noord- en Zuideindseweg hun landelijke karakter, een lint met boerderijen en grote erven, behielden.

In de open ruimte achter de woningen aan de Delftsestraatweg ontstond een gebied met enkele bedrijfsvoorzieningen. De Pijnackerse Vaart had in die tijd nog een economische functie als aanvoerroute van producten. Deze werden gelost in het centrum bij de brug en later op de losplaats aan het Spui. Vanaf de Tweede Wereldoorlog maakte Delfgauw een groei door. Achter de linten werden enkele op zichzelf staande buurten gebouwd, zonder een duidelijke relatie met elkaar en met de linten.

Op de locatie 'Burgemeester Merkusstraat' werd in de jaren '70 een schoolgebouw gerealiseerd, later in gebruik genomen als kinderopvang. Sinds 2014 kwam het oude schoolgebouw leeg te staan en eind 2015 is het gesloopt. Sindsdien ligt de locatie braak.

2.2 Ontwikkeling

De voorgestane ontwikkeling voorziet in realisatie van 7 aangebouwde starterswoningen, parallel aan de Burgemeester Merkusstraat (zie figuur 2.1). Aan de noordzijde van het plangebied wordt voorzien in een parkeerhof met ruimte voor 10 parkeerplaatsen en een opstelplaats voor een gemaal.

De bergingen van de starterswoningen worden aan de westzijde van het plangebied, aan de 'overzijde' van het achterpad gerealiseerd, grenzend aan de achterzijde van de percelen langs de Zuideindseweg 1-5. Aan de zuidzijde van het plangebied is ruimte voor een speeltuin.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.wp004150064-4001_0002.jpg"

Figuur 2.1: nieuwe situatie

2.2.1 Stedenbouw en architectuur

Het plan kenmerkt zich door woningen met een lage goot aan de voorzijde, waardoor er een zacht en dorps karakter ontstaat. Dit in combinatie met een relatief smalle beukmaat zorgt voor een woningblok welke past bij de schaal van de omgeving.

Om de schaal van het blok met 7 grondgebonden woningen te verkleinen wordt het blok één maal onderbroken met een dwarskap. Op de kopgevels wordt dit element (dwarskap) voor het oog doorgezet waardoor ook de kopgevel een vriendelijk uiterlijk krijgt.

De massa is - met oog voor de omgeving - zo laag als mogelijk gehouden door te kiezen voor een combinatie van een schuin en een plat dak. Aan de voorzijde een hellend dak waardoor de woningen mooi aansluiten op de omliggende bebouwing en er door de lage goot een dorps karakter ontstaat.

Aan de achterzijde een verticale gevel met een plat dak waardoor er een functionele indeling op de verdieping mogelijk wordt gemaakt, met oog voor de toekomst (geschiktheid voor (beperkte) gezinsuitbreiding).

Materialisatie

Qua materialisatie sluiten de woningen aan bij de omgeving. Een voorgevel welke is opgebouwd uit handvorm bakstenen en een dak gedekt met pannen voeren de hoofdtoon van het straatbeeld.

Traditionele houten kozijnen, zinken bakgoten en hemelwater afvoeren geven de woning de materialisatie die bij een dorps karakter past.

Grens openbaar en privé

Door de woning ten opzichte van het straatprofiel, relatief ver naar achteren te plaatsen ontstaat er een riante voortuin. Deze voortuin wordt voorzien van een groene haag, waarvoor middels een private overeenkomst (bij verkoop van de woningen) een instandhoudingsverplichting zal worden vastgelegd.

De twee hoekwoningen krijgen over de zijgevel een hoge respectievelijk lage groene haag mee.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.wp004150064-4001_0003.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.1926.wp004150064-4001_0004.jpg"

Figuur 2.2: impressies nieuwe situatie straatzijde

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.wp004150064-4001_0005.jpg"

Figuur 2.3: impressie nieuwe situatie achtergevels

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.wp004150064-4001_0006.jpg"

Figuur 2.4: doorsnedes nieuwe situatie

2.2.2 Verkeer en parkeren

De woningen worden ontsloten vanaf de (bestaande) Burgemeester Merkusstraat.

Binnen het plangebied is rekening gehouden met de vigerende parkeernorm vermeerdert met een aantal extra parkeerplaatsen. In totaal worden er 16 parkeerplaatsen gerealiseerd (waarvan 10 nieuwe parkeerplaatsen), waarbij gekozen is om de huidige langsparkeerplaatsen langs de Burgemeester Merkusstraat zoveel als mogelijk te handhaven (en deels vergroten, zodat er 6 parkeerplaatsen in passen) en de 10 nieuwe parkeerplaatsen in een separaat parkeerhof aan de noordzijde van het plangebied te plaatsen. Op deze manier zal de snelheid door mogelijk tegemoetkomend verkeer in de straat beperkt blijven, hetgeen de verkeersveiligheid ten goede komt.

Daarnaast ligt de entree van het parkeerhof terug ten opzichte van het fietspad, zodat er geen bijzondere verkeershandelingen in de buurt van het fietspad plaatsvinden. Door het parkeerhof met een lage haag ook nog eens fysiek te scheiden van het fietspad, wordt contact tussen beide weggebruikers tot het minimum beperkt.

2.3 Vigerende Planologische Situatie

In het vigerende bestemmingsplan 'Historische Kern Delfgauw' zijn de gronden binnen het plangebied bestemd tot 'Maatschappelijk'. Op het gebied rust de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 4' (zie figuur 2.5).

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.wp004150064-4001_0007.jpg"

Figuur 2.5: uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Historische kern Delfgauw'

In artikel 20 'Algemene aanduidingsregels' van het bestemmingsplan 'Historische Kern Delfgauw' is opgenomen dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de in het plan opgenomen bestemmingen ter plaatse van deze aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 4' te wijzigen naar de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Wonen' en 'Tuin'. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:

  1. a. de bouwhoogte van een hoofdgebouw van een maatschappelijke voorziening bedraagt maximaal 8 meter zonder kap;
  2. b. indien het gebouw wordt afgedekt met een kap mag het gebouw bestaan uit 1 bouwlaag met kap, waarbij goot- en bouwhoogte respectievelijk maximaal 5 en 8 meter bedragen;
  3. c. de goot- en bouwhoogte van woningen mag niet meer bedragen dan 5 respectievelijk 8 meter;
  4. d. het wijzigingsplan dient stedenbouwkundig inpasbaar te zijn, zulks naar het oordeel van de gemeente en met inachtneming van het advies van de gemeentelijke welstandscommissie;
  5. e. er dienen binnen het wijzigingsgebied voldoende parkeerplaatsen te worden gerealiseerd op eigen terrein. Zulks te toetsen aan het dan vigerende beleid inzake parkeernormering;
  6. f. alvorens de bestemming(en) te wijzigen heeft overleg plaatsgevonden met de waterbeheerder. Uitgangspunt is dat de waterhuishoudkundige inrichting van het wijzigingsplan dient te voldoen aan de randvoorwaarden uit het vigerende Raamplan Wateropgave Delfgauw;
  7. g. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan is gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden dat:
    1. 1. de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor de beoogde bestemming(en);
    2. 2. in geval van de projectie van woningen of andere gevoelige bestemmingen, de voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, danwel een vóór vaststelling van het wijzigingsplan vastgestelde hogere grenswaarde, niet wordt overschreden;
    3. 3. uit oogpunt van milieuzonering het aannemersbedrijf Zuideindseweg 5 geen belemmeringen veroorzaakt: in geval van (gedeeltelijke) projectie van woningen of andere milieugevoelige bestemmingen binnen de milieucontour van 30 meter en buiten de milieucontour van 10 meter van het aannemersbedrijf is akoestisch onderzoek noodzakelijk. In geval van projectie binnen de milieucontour van 10 meter van het aannemersbedrijf is onderzoek naar stof, geur en gevaar noodzakelijk. Dit om vast te stellen of overlastbeperkende maatregelen getroffen moeten worden.
    4. 4. uit oogpunt van milieuzonering het bedrijf aan de Delftsestraatweg 131 geen belemmeringen veroorzaakt: onderzoek naar geluid, geur, stof en gevaar in verband met dit bedrijf is noodzakelijk;
    5. 5. bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dienen milieugevoelige functies zodanig gesitueerd te worden dat deze niet tot directe beperkingen in de bedrijfsvoering op het direct aansluitende bedrijfsperceel met de bestemming bedrijf (cat. 1 en 2) waarbinnen houtbewerking-, en timmerwerkzaamheden een onderdeel vormen;
    6. 6. het wijzigingsplan niet in betekenende mate leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
    7. 7. voldaan wordt aan het bepaalde in de Flora- en faunawet;
    8. 8. geen onevenredige aantasting van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden zal plaatsvinden;
    9. 9. het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is.

Op deze wijzigingsbevoegdheid heeft onderhavig wijzigingsplan betrekking. De bepalingen onder sub a tot en met e zijn geborgd middels bepalingen in de regels en op de verbeelding van dit plan. Ten behoeve van borging van de waterbelangen (sub h) heeft overleg plaatsgevonden met de waterbeheerder en is een bebouwingsvrije zone langs de Pijnackerse Vaart opgenomen (zie ook paragraaf 5.8). De uitvoerbaarheid van het plan inzake milieuaspecten (sub g) wordt toegelicht in hoofdstuk 5, de economische haalbaarheid in hoofdstuk 7.

Binnen het plangebied zijn tevens de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', en 'Waterstaat - Waterkering' van kracht. Deze dubbelbestemmingen zijn opgenomen ter bescherming van respectievelijk de mogelijk binnen het plangebied aanwezige archeologische waarden en de waterkerende functie langs de Pijnackerse Vaart.

2.4 Conclusie Ten Aanzien Van De Planopzet

De nieuwe situatie wordt gedetailleerd bestemd, onder meer middels strakke bouwvlakken en maatvoeringsaanduidingen. Daarmee wordt niet alleen het voorgenomen bouwplan mogelijk gemaakt binnen de kaders van de in het moederplan opgenomen wijzigingsbepalingen, maar wordt tevens rechtszekerheid geboden ten aanzien van de omgeving.

De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' wordt, ter borging van het belang van de waterkering, ook in dit wijzigingsplan opgenomen. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' komt, als gevolg van het uitgevoerde archeologisch onderzoek (zie paragraaf 5.5) te vervallen.

Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving

3.1 Verantwoording Planvorm

Voor het wijzigingsplan 'Burgemeester Merkusstraat Delfgauw' is gekozen voor de planfiguur van een gedetailleerd plan. De voorziene ontwikkeling wordt hierdoor mogelijk gemaakt.

  • Aan de opzet van de juridische systematiek worden hoge eisen gesteld, te weten:
  • De regeling moet praktisch en hanteerbaar zijn. Hanteerbaar voor iedereen die ermee moet werken. Dus zowel voor de diverse gemeentelijke afdelingen als voor de medewerk(st)er van de Informatiebalie;
  • De regeling moet helder en eenduidig zijn. Discussies over interpretatievraagstukken moeten niet aan de orde zijn;
  • Daarbij dient ook te worden gekeken naar relevantie: 'niet meer regelen dan nodig is';
  • De regeling moet ook voor de burger toegankelijk zijn;
  • De regeling moet handhaafbaar zijn. Naarmate het juridische systeem logischer en meer doelgericht is, zullen de toegankelijkheid en uitvoerbaarheid beter zijn. Daarmee worden ook controle en handhaving bevorderd.

3.2 Systematiek Wijzigingsplan

De grondslag voor dit wijzigingsplan wordt gevormd door het bestemmingsplan 'Historische Kern Delfgauw'. De regels van dit wijzigingsplan maken in juridische zin onderdeel uit van het bestemmingsplan. Artikel 3.6 lid 1 onder a Wro bepaalt immers, dat wijzigingen worden geacht deel uit te maken van het (bestemmings) plan, met dien verstande dat zij, zolang en voor zover de bestemming nog niet is verwerkelijkt, kunnen worden herzien op dezelfde wijze als waarop zij tot stand zijn gekomen. Het wijzigingsplan is dus onderdeel van en vormt een aanvulling op het bestemmingsplan.

Een en ander betekent, onder meer, dat de algemene regels van het bestemmingsplan - het 'moederplan' - niet opnieuw behoeven te worden opgenomen, maar op dit plan van toepassing worden verklaard. Wel bevatten de regels bij dit wijzigingsplan onder andere een afzonderlijke begripsbepaling van dit plan en een van toepassing verklaring van de regels van het moederplan. Voor de duidelijkheid zijn de op dit wijzigingsplan van betrekking zijnde enkel- en dubbelbestemmingen uit het moederplan - voor zover relevant - overgenomen in de regels van dit plan. Ook zijn overgangsbepalingen en een slotregel opgenomen, waarin de titel van dit plan is aangegeven.

Voor een inhoudelijke beschrijving van de bestemmingen 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Wonen' en 'Waterstaat - Waterkering' wordt verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan 'Historische Kern Delfgauw'.

3.3 Toelichting Op De Verbeelding

Op de verbeelding zijn de binnen het plangebied gelegen percelen voorzien van een passende bestemming, conform de in de regels gehanteerde indeling. Middels aanduidingen zijn daarbinnen verdere specificaties (bouwmogelijkheden, maatvoeringen) aangegeven. Daarnaast is middels een dubbelbestemming de zone van de waterkering weergegeven, waarbinnen een bijzondere beschermingsregeling geldt. In de regels worden, zoals bovenstaand toegelicht, bestemmingen en dubbelbestemming van een juridische bepaling voorzien.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Nationaal Beleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (maart 2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Deze structuurvisie verving de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.

Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. Vanaf 2020 neemt de beroepsbevolking niet meer toe. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstruc-turering. Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking.

Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet. Verder wordt genoemd het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden.

Aangezien een structuurvisie geen bindende werking heeft voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld, zijn de nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen geborgd in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte. Deze AMvB wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en richt zich op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Daarnaast zorgt de AMvB voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

4.1.2 Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan

Een van de hoofddoelen van de SVIR is benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. De voorgenomen transformatie van de locatie Burgemeester Merkusstraat past derhalve binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en binnen de bepalingen van het Barro.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Visie ruimte en mobiliteit Zuid-Holland (2014)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014 (geconsolideerd in werking per 12 januari 2017), geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

De VRM bestaat uit: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte 2014, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

  1. 1. Beter benutten en opwaarderen.
  2. 2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht).
  3. 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit.
  4. 4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving.

4.2.2 Verordening Ruimte 2014

De regels in de Verordening Ruimte zijn bindend en werken door in bestemmings-plannen. In de Verordening is, conform het Bro, de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als verplicht te doorlopen 'stappenschema' ter onderbouwing van stedelijke ontwikkelingen. Deze ladder dient doorlopen te worden bij plannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen, gebaseerd op een regionale behoefte, mogelijk moeten maken. Voor toetsing aan de ladder dienen er drie stappen te worden doorlopen. Dit zijn:

  1. 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  2. 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  3. 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Bij onderhavige planontwikkeling gaat het om een inbreidingslocatie in de kern Delfgauw, met invulling van een sociaal woningprogramma. Op basis van de regionale Woonvisie Haaglanden blijkt dat er behoefte is aan een verruiming van het kwalitatieve woonaanbod, middels verruiming van de keuzemogelijkheden (zie paragraaf 4.3). Uitwerking van inbreidingslocaties met oog voor lokale identiteit staat daarbij voorop. Ook in de Woonvisie Pijnacker Nootdorp (zie paragraaf 4.4) wordt ingezet op een gedifferentieerde invulling van inbreidingslocaties. Invulling van de planlocatie met 7 starterswoningen is in lijn met het regionale beleid en voorziet in een lokale en regionale behoefte. Daarmee wordt voldaan aan trede 1 van de ladder. De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied, waarmee tevens aan trede 2 wordt voldaan. Trede 3 is daardoor niet aan de orde.

4.2.3 Programma ruimte

Het programma ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om doelen te (doen) bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio's en provincie. De realisatiemix uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.

4.2.4 Programma mobiliteit

In het programma mobiliteit staan de ambities en de provinciale belangen. Het programma mobiliteit kent een grotere dynamiek dan de visie. Het kan hierdoor bijvoorbeeld in samenhang met een nieuw collegeprogramma, elke vier jaar worden geactualiseerd. Daarbij wordt verbinding gelegd met de verschillende uitvoeringsprogramma's, beleidsuitwerkingen en verordeningen zoals deze al bestaan voor mobiliteit.

4.2.5 Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan

Binnen het voorliggende bestemmingsplan is geen sprake van strijdigheid met de doelen en uitgangspunten zoals omschreven in het provinciale beleid, waaronder de ladder duurzame verstedelijking. Voorzien wordt in een ontwikkeling die bijdraagt aan een versterking van het stedelijk gebied en van de ruimtelijke kwaliteit.

4.3 Regionaal Beleid

Sinds 1 januari 2015 heeft het Stadsgewest Haaglanden zijn werkzaamheden beëindigt, de beleidsterreinen Verkeer en Vervoer en Economisch Vestigingsklimaat worden voortgezet door de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). Het Regionaal Structuurplan is nog niet ingetrokken en derhalve nog van kracht.

4.3.1 Regionaal Structuurplan Haaglanden in 2020 (2008)

Het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020, dat door het bestuur van het Stadsgewest Haaglanden in april 2008 is vastgesteld, bouwt voort op de sterke punten van de regio: de economische specialisaties, de mooie landschappen en de kwaliteit van leven. Haaglanden blijft daardoor een aantrekkelijk gebied om te wonen. Al deze kwaliteiten zijn een voorwaarde om nieuwe bedrijven en instellingen aan te kunnen trekken en zo voor nieuwe werkgelegenheid te zorgen.

Hiertoe zijn er meer huizen en bedrijfspanden nodig in Haaglanden. Sommige delen van de regio verouderen en zijn aan vernieuwing toe. De groengebieden zijn niet aantrekkelijk en toegankelijk genoeg. Het verkeer blijft groeien, maar Haaglanden moet wel bereikbaar blijven. De verandering van het klimaat stelt nieuwe eisen aan het watersysteem en de kustbescherming. Zo zullen zich tot 2020 nog meer ontwikkelingen voordoen die om maatregelen vragen.

Regio Haaglanden zet daarbij in op bouwen binnen de bestaande stad. Dit betekent ook dat het landschap open en groen kan blijven. Haaglanden kent veel verschillende landschappen, elk met een eigen schoonheid: de duinen en het strand, de landgoederen, de weilanden. Er liggen kansen om landschappen nog aantrekkelijker te maken, bijvoorbeeld door natuurontwikkeling of door meer fietsen wandelpaden aan te leggen.

4.3.2 Regionale Woonvisie Haaglanden

Woonvisie Woningmarktregio Haaglanden 2017-2021

Aangezien de Regionale Woonvisie Haaglanden gedateerd is, is er een nieuwe woonvisie opgesteld. De woonvisie Woningmakrtregio Haaglanden 2017-2021 is opgesteld door de Bestuurlijke Tafel Wonen, deze tafel bestaat uit de wethouders Wonen van de negen Haaglandse gemeenten (waaronder Pijnacker-Nootdorp).

In de woonvisie Woningmarktregio Haaglanden staan vijf belangrijke ambities:

  • Het opstellen van een regionaal woningbouwprogramma.
  • Regionaal voldoende betaalbare woningen aanbieden.
  • Duurzaam bouwen en renoveren in Haaglanden.
  • De regio levensloopgeschikt maken.
  • Werken aan leefbare en prettige woonwijken.

De gemeenten streven ernaar om aan de verwachte behoefte van ruim 50.000 nieuwe woningen in 2025 te voldoen. Daarbij zal uiteraard nieuwbouw plaatsvinden, maar er wordt ook gekeken naar de mogelijkheden die leegstaande kantoren en leegstand op oude bedrijventerreinen biedt voor nieuwe woningen. De focus ligt meer op woonvormen voor jonge, oudere en kleinere huishoudens, omdat in deze groep de vraag toeneemt. Ook spelen de gemeenten in op de behoefte aan betaalbare, sociale huurwoningen.

4.3.3 Conclusie ten aanzien van het plan

De voorgenomen inbreidingsontwikkeling draagt bij aan een aantrekkelijke en vernieuwde woonomgeving, passend bij de eigen identiteit van Delfgauw en past derhalve binnen het regionaal beleid.

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Toekomstvisie 2040 (2012)

In de Toekomstvisie 'Visie op de toekomst van Pijnacker-Nootdorp', vastgesteld door de gemeenteraad op 26 juni 2012, wordt een eenduidige en consistente koers voor Pijnacker-Nootdorp uitgezet met oog voor de omgeving en de rol van de gemeente. De toekomstvisie laat zien wat voor gemeente Pijnacker-Nootdorp wil zijn, waar zij met haar ontwikkeling heen wil en welke rol zij daarbij pakt.

Pijnacker-Nootdorp wil, conform haar visie, een herkenbare gemeente zijn in een landelijke omgeving waar de stad nooit ver weg is. Zij ziet het als haar missie in de regio een uniek woonmilieu te bieden, met het groene buitengebied meerwaarde te geven en met duurzame en innovatieve bedrijven - waaronder de glastuinbouw - de economie versterken.

4.4.2 Ruimtelijke structuurvisie Pijnacker-Nootdorp 2040 (2014)

In de Structuurvisie 'Ruimte maken..... ruimte laten', vastgesteld door de gemeenteraad op 20 februari 2014, schetst de gemeente het ruimtelijk beeld van Pijnacker-Nootdorp in 2040. Niet in de vorm van een blauwdruk voor de toekomst, maar in de vorm van contouren en kaders van een streefbeeld dat gezamenlijk met bewoners en ondernemers ingekleurd dient te worden. Er wordt ruimte geboden en uitgenodigd om te ondernemen, te recreëren, de woonomgeving te verbeteren of sport te beoefenen. De Ruimtelijke structuurvisie kan gelezen worden als een uitnodiging om samen invulling te geven aan de ruimte van Pijnacker-Nootdorp in 2040.

Contouren vormen het uitgangspunt van de structuurvisie. Dit zijn contouren van groen- en recreatiegebieden, bebouwing, glastuinbouw en bedrijventerreinen. Binnen deze contouren zijn er verschillende functies en mogelijkheden. Hierover doet de structuurvisie voor 2040 op hoofdlijnen kaderstellende uitspraken. Daarnaast geeft de structuurvisie antwoord op verschillende ruimtelijke vraagstukken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.wp004150064-4001_0008.jpg"

Figuur 4.1: contourenschets 2040 ruimtelijke structuurvisie Pijnacker-Nootdorp

Op de contourenkaart van de ruimtelijke structuurvisie (figuur 4.1) ligt de planlocatie binnen de rode contour van Pijnacker, aan het lint. Om te komen tot herkenbare kernen met een hoge woonkwaliteit moeten op grond van de structuurvisie onder meer het aangeboden woonmilieu structureel aansluiten op de vraag en het sociale woningaanbod worden uitgebreid. De voorziene ontwikkeling draagt bij aan deze ambities.

4.4.3 Woonvisie Pijnacker-Nootdorp (2005)

De woonvisie 'Wonen tussen glas, groen en steden' uit oktober 2005 heeft als doel om alle gemeentelijke beleidsvoornemens ten aanzien van wonen te bundelen. De gemeente wil in de woonvisie haar kaders geven voor het wonen in Pijnacker-Nootdorp. Het inhoudelijke doel is om voor alle vastgestelde doelgroepen een gevarieerd woningaanbod te bieden.

In de visie wordt aangegeven dat inbreidingslocaties de mogelijkheid bieden van differentiatie. De gemeente kiest ervoor de bestaande (dorps)centra, waaronder Delfgauw, om te bouwen naar centrum (dorps) wonen. Hierdoor wil de gemeente meer dynamiek binnen de centra (voorzieningen) als ook meer doelgroepen huisvesting bieden.

4.4.4 Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan

De ontwikkeling van 7 starterswoningen, centraal in de kern Delfgauw past binnen het gemeentelijk beleid, dat sterk inzet op versterking van het bestaande stedelijk gebied en aanbod van unieke woonmilieus binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp.

Hoofdstuk 5 Onderzoek

5.1 Bedrijven En Milieuzonering

5.1.1 Regelgeving en beleid

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Tengevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.

De te beoordelen situaties zijn te herleiden tot drie groepen en bijbehorende aanpak, te weten:

  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven. In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven.
  • Nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies. In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal in eerste instantie een afstand van bv. 10 meter (categorie 1), 30 meter (categorie 2), 50 meter (categorie 3.1), 100 meter (categorie 3.2), 200 meter (categorie 4.1) tussen de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd.
  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen. In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal in eerste instantie een afstand van bv. 10 meter (categorie 1), 30 meter (categorie 2), 50 meter (categorie 3.1) tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd.

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden namelijk met één afstandsstap worden verlaagd. Zie tabel 5.1.

Categorie Richtafstand t.o.v. rustige woonwijk/rustig buitengebied Richtafstand t.o.v. gemengd gebied
1 10m 0m
2 30m 10m
3.1 50m 30m
3.2 100m 50m
4.1 200m 100m
4.2 300m 200m
5.1 500m 300m
5.2 700m 500m
5.3 1000m 700m
6 1500m 1000m

Tabel 5.1 - Milieucategorieën en bijbehorende richtafstanden ten opzichte van de verschillende omgevingstypen

In de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering wordt aangegeven dat richtafstanden worden gemeten vanaf de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en de gevel van de woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen (vvb) mogelijk is.

5.1.2 Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan

In het kader van onderhavige ontwikkeling is door RoyalHaskoning/DHV een notitie 'Bedrijven en Milieuzonering' opgesteld (d.d. 15 december 2016; zie Bijlage 1). Uitgangspunt is enerzijds een aanvaardbaar woonklimaat in het kader van een goede ruimtelijke ordening en anderzijds dat de omliggende bedrijvigheid niet wordt beperkt.

In de nabijheid van het plangebied bevindt zich een aantal functies die invloed kunnen hebben op de ontwikkellocatie, met name voor wat betreft geluid. Dit is aan de noordzijde Hubo Kerklaan op de Delftsestraatweg 131, het gemaal aan de noordzijde en aan de westzijde het bedrijfspand op Zuideindseweg 5 met de bestemming aannemersbedrijf en de kerk op Zuideindseweg 7. Het geluid van Hubo Kerklaan en het aannemersbedrijf is onderzocht. In genoemde notitie is ingegaan op de resultaten van geluidonderzoek en het ontwikkelkader met betrekking tot het thema bedrijven en milieuzonering voor de ontwikkellocatie.

Geconcludeerd kan worden dat het bedrijfspand op Zuideindseweg 5 (uitgaande van een bouwbedrijf), het gemaal en de kerk de ontwikkellocatie niet in de weg staan.

Op de zijgevel/kopse gevel van de nieuw te projecteren woningen worden in de avondperiode overschrijdingen van de standaardnormen berekend van maximaal 2 dB(A), ten gevolge van de houtzagerij Hubo Kerklaan.

Er zijn ten aanzien van de berekende overschrijding van de standaardnormen drie oplossingsrichtingen:

  1. 1. Voor de zijgevel/kopse gevel met maatwerkvoorschriften hogere grenswaarden toestaan.
  2. 2. De nieuwe woningen op minimaal 9 meter van de noordelijke grens van de ontwikkellocatie projecteren. Er wordt op de kopgevel dan voldaan aan de standaardnormen en er hoeven in dat geval geen maatwerkvoorschriften voor Hubo Kerklaan te worden opgenomen.
  3. 3. De zijgevel/kopse gevel van de nieuwe woningen aan de noordzijde 'doof' uitvoeren (zonder te openen delen). Deze gevel is dan niet meer geluidgevoelig en kan op de grens van de noordelijke grens van de ontwikkellocatie worden gebouwd. In het bestemmingsplan moet worden vastgelegd dat de zijgevel/kopse gevels blijvend 'doof' worden uitgevoerd.

Gekozen is om invulling te geven aan de derde optie. In onderhavig wijzigingsplan is daarom in de regels vastgelegd dat de noordgevel 'doof' uitgevoerd dient te worden.

Daarmee bestaat er vanuit bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor vaststelling van onderhavig wijzigingsplan.

5.2 Externe Veiligheid

In deze paragraaf wordt aangegeven op welke wijze de externe veiligheid in beschouwing is genomen bij het wijzigingsplan. De externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico’s die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten.

5.2.1 Normstelling en beleid

Twee sleutelbegrippen: plaatsgebonden risico en groepsrisico

De risico's bij de externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Waarom worden er twee begrippen gebruikt? Het rijksoverheidsbeleid maakt onderscheid tussen het risico waaraan het individu is blootgesteld en het risico waaraan een groep mensen is blootgesteld. Het gaat om het risico op overlijden. Voor de beoordeling van het risico waaraan het individu is blootgesteld gebruikt men het plaatsgebonden risico. Dit is de maatstaf voor de persoonlijke veiligheid. De maatstaf voor de kans dat een groep van mensen in een keer overlijdt, is het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) is de overlijdenskans per jaar die op een bepaalde afstand aanwezig is door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hierbij wordt voor de berekening uitgegaan van een fictieve burger. Deze burger is 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op de plaats aanwezig waarvoor het plaatsgebonden risico wordt berekend. Verder zal de burger geen aanstalten maken zich in veiligheid te brengen (vlucht- of schuilgedrag) gedurende de maximaal 30 minuten blootstelling aan het optredende effect. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (de zogeheten risicocontour).

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is de kans op het overlijden in één keer van een groep mensen (Juridisch is de minimum omvang gesteld op 10 doden om van een groepsrisico te kunnen spreken) als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Dit gebied wordt bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt.

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1.000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij transportrisico's geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op 10 slachtoffers gelijk aan één op de tienduizend (10-4). De kans op 100 slachtoffers gelijk aan één op de miljoen (10-6) enzovoorts. Bij stationaire risicobronnen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico een factor 10 kleiner ligt. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is geen wettelijke norm, het is bedoeld als een ijkpunt. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico's accepteert. De gemeente is verplicht om voor iedere situatie een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico). Daarbij spelen onder anderen de zelfredzaamheid van bewoners, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol.

Beperkt kwetsbare objecten, kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten

Beperkt Kwetsbare objecten

Onder beperkt kwetsbare objecten worden onder andere verstaan woningen, hotels, restaurants, kantoren, winkels en sport- en kampeerterreinen, voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren. In artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is een definitie opgenomen van een beperkt kwetsbaar object.

Kwetsbare objecten

Kwetsbare objecten zijn onder ander woningen (met uitzondering van verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee per hectare en dienst- of bedrijfswoningen), kantoren met meer dan 1.500 m² bruto vloeroppervlak en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of (een deel van de dag) kwetsbare groepen mensen, zoals in onderhavig geval een school. De kwetsbare objecten staan gedefinieerd in Bevi artikel 1 sub l. Na in werkingtreding van het Bevi is de definitie van kwetsbare objecten nog verduidelijkt.

Zeer Kwetsbare objecten

Zeer kwetsbare objecten zijn objecten waarin mensen verblijven die zichzelf niet goed in veiligheid kunnen brengen, bijvoorbeeld door een geestelijke of lichamelijke beperking. Voorbeelden hiervan zijn: verzorgingstehuizen, ziekenhuizen en kinderdagverblijven.

Waarom onderscheid?

Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is van belang om te bepalen of de PR 10-6 een grenswaarde is of een richtwaarde. Met het in werking treden van de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations het begrip “ zeer kwetsbaar object” geïntroduceerd. Hiermee wordt vooruitgelopen op de Omgevingswet. In één van de vier AMvB's die invulling geven aan de omgevingswet, het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is dit begrip opgenomen om de bescherming van verminderd zelfredzame personen te versterken.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit moet individuele en groepen burgers een basisbeschermingsniveau garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een inrichting. De Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) geeft uitvoering aan het Bevi.

Plaatsgebonden risico

Het BEVI gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 106 voor kwetsbare objecten.

Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.

  • Rekening houden met een richtwaarde van 106 voor beperkt kwetsbare objecten.

Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.

Groepsrisico

Bij inrichtingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 105 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 107 per jaar en met de kans op een ongeval met 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 109 per jaar;

Verantwoording groepsrisico

Alleen bij een toename van het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit is van toepassing op:

  • De vaststelling van een bestemmingsplan (artikel 3.1 Wro)
  • Inpassingsplan van een project met een provinciaal belang (artikel 3.26, lid 1 Wro)
  • Inpassingsplan van een project met een landelijk belang (artikel 3.28, lid 1 Wro)
  • Ontheffing van een voorschrift uit de bouwverordening (artikel 11 Woningwet)
  • Omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, lid, onder c, Wabo, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 of 3, of tweede lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheerverordening wordt afgeweken.

Basisnet

Voorheen werd het beoordelingskader gevormd door de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Dit is veranderd met het van kracht worden van het Basisnet, op 1 april 2015. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). Aangezien er in Pijnacker-Nootdorp geen sprake is van transport van gevaarlijke stoffen via hoofdwaterwegen en hoofdspoorwegen zal alleen aandacht worden besteed aan transport van gevaarlijke stoffen via de hoofdwegen.

Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de bebouwde omgeving en de veiligheid van mensen die wonen of verblijven dicht in de buurt van de infrastructuur waar dit vervoer plaatsvindt. Het Basisnet stelt verder regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant).
Gevaarlijke stoffen vervoeren is risicovol en zorgt dus voor beperkingen aan de ruimtelijke ordeningskant. Er zijn namelijk regels om mensen die dicht bij deze hoofdwegen wonen of verblijven minimaal een bepaald beschermingsniveau te bieden. Aan dit beschermingsniveau wordt voldaan als het risico vanuit het vervoer niet hoger ligt dan wat maatschappelijk acceptabel is.

Het Basisnet is een heel stelsel van wetten en regels dat op verschillende gebieden haar oorsprong heeft liggen. Vanuit de vervoerskant is er de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs). De Wvgs is in de afgelopen tijd al aangepast aan het Basisnet. De gewijzigde Wvgs(Stb. 2013, nr. 307) is per 1 april 2015 in werking getreden.

Vanuit de ruimtelijke ordeningskant is er het Besluit Externe VeiligheidTransportroutes ontstaan. Dit besluit vervangt de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en vindt haar grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer. Voor vervoersassen wordt een risicoplafond vastgesteld. Het risico dat wordt veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen zal in de toekomst niet meer ongelimiteerd zijn. Ook zijn PR 10-6 contouren vastgelegd in de vorm van een gestandaardiseerde risicocontour, een veiligheidszone genoemd. Het Bevt is per 1 april 2015 in werking getreden. In de Regeling Basisnet (Stcrt. 2014, nr. 8242, sinds 1 april 2015 in werking) wordt aangegeven waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling.

Het gewijzigde bouwbesluit (Stcrt. 2014, nr. 4057, sinds 1 april 2015 in werking) bevat regels rondom bouwen binnen Plasbrandaandachtsgebieden (PAG). Een PAG is een gebied tot 30 meter vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook (excl. vluchtstrook) waarin, bij realisatie van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Het PAG is een extra verantwoording bij het bouwen van kwetsbare objecten binnen dit gebied en wordt uitgevoerd naar analogie van de verantwoording van het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het Bevt gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten.

Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.

  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten.

Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.

Groepsrisico

Bij transportroutes geldt vanuit het Bevt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–8 per jaar.

Verantwoording groepsrisico?

Het Bevt schrijft voor dat voor alle ruimtelijke plannen binnen de invloedssfeer van een transportroute aandacht moet worden geschonken aan:

  • Mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  • Zelfredzaamheid ten aanzien van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten.

Wanneer het ruimtelijk plan binnen 200 meter van een transportroute gelegen is dient ook aandacht te worden geschonken aan de volgende aspecten:

  • Dichtheid van personen en de verwachte veranderingen;
  • Hoogte van het groepsrisico;
  • Maatregelen ter beperking van het groepsrisico (waaronder stedenbouwkundige opzet, bouwkundige voorzieningen en voorzieningen met betrekking tot de inrichting van de openbare ruimte);
  • Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan.

Er is echter sprake van een uitzondering wanneer:

  • Het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde;
  • Het groepsrisico, niet meer dan tien procent toeneemt en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. In dat geval hoeft alleen te worden gekeken naar de eerst genoemde aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Sinds 1984 wordt er getoetst aan circulaire Zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen (1984) en vanaf 1991 ook aan de circulaire Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie. Sinds 1 januari 2011 zijn beide circulaires vervangen door het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling. Het Bevb regelt de taken en verantwoordelijkheden van de buisleidingexploitant en de gemeenten. Het Bevb is gebaseerd op de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Milieukwaliteitseisen & maatregelen en hoofdstuk 9 Stoffen & producten) en de Wet ruimtelijke ordening (hoofdstuk 3 Bestemmings- en inpassingsplannen, hoofdstuk 4 Algemene regels & specifieke aanwijzingen). De normstellingen zijn in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Vanaf juli 2014 is het Bevb (onder andere) ook van toepassing op de CO2-leiding die door de gemeente Pijnacker-Nootdorp loopt.

Plaatsgebonden risico

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten.
    Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten.

Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.

Groepsrisico

Bij buisleidingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–8 per jaar.

Wanneer verantwoording groepsrisico?

De verantwoordingsplicht van het groepsrisico is van toepassing bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten.

Vuurwerk

Ingevolge het in 2002 in werking getreden Vuurwerkbesluit (bij besluit van 15 maart 2012 gewijzigd, wijzigingen per 1 juli 2012 in werking getreden) dient ook via het spoor van de ruimtelijke ordening expliciet aandacht te worden besteed aan de veiligheidsafstanden die gelden voor vuurwerkopslag. Aan situaties waarin niet meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, wordt in het kader van dit bestemmingsplan niet expliciet aandacht besteed. De hiervoor geldende veiligheidsafstand is dusdanig klein (8 m), dat hieraan in de meeste gevallen kan worden voldaan door de opslagplaats en de deuropening op een juiste wijze op het perceel te projecteren. In het bestemmingsplan worden daarom geen afstandseisen opgenomen. Nadere regulering kan via het milieuspoor (vergunning of melding) plaatsvinden. Vanzelfsprekend is handel in en opslag van consumentenvuurwerk uitsluitend toegestaan, wanneer dit past binnen de bestemming die aan de betreffende gronden is gegeven. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen is niet van toepassing op vuurwerkopslagplaatsen.

5.2.2 Onderzoek

Risicovolle bedrijven binnen/nabij het plangebied

Binnen/nabij het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven aanwezig met een risicocontour die buiten de inrichting valt.

Transport gevaarlijke stoffen binnen/nabij het plangebied

Gemeentelijke route voor transport gevaarlijke stoffen

De gemeente Pijnacker-Nootdorp beschikt over een aangewezen wegennet voor routeplichtige stoffen op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De route voor gevaarlijk transport is gelegen op bedrijventerrein Ruyven (zie figuur 5.1) en ligt op iets minder dan 1.000 m afstand van de planlocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.wp004150064-4001_0009.png"

Figuur 5.1 - Aangewezen route transport gevaarlijke stoffen Pijnacker-Nootdorp (Bron: Geoweb)

Transport gevaarlijke stoffen over rijkswegen

Uit de risicokaart blijkt dat de A4 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. Uit de cRNVGS (per medio 2014 regeling Basisnet) blijkt dat voor de toekomst een veiligheidszone van 23 meter vanaf het hart van de weg geldt. De A4 heeft een plasbrandaandachtsgebied.

Uit de risicokaart blijkt dat de A12 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. Uit de cRNVGS (per medio 2014 regeling Basisnet) blijkt dat voor de toekomst een veiligheidszone van 0 meter vanaf het hart van de weg geldt. De A12 heeft geen plasbrandaandachtsgebied.

Uit de risicokaart blijkt dat de A13 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. Uit de cRNVGS (per medio 2014 regeling Basisnet) blijkt dat voor de toekomst een veiligheidszone van 17 meter vanaf het hart van de weg geldt. De A13 heeft een plasbrandaandachtsgebied.

Het plangebied valt ruim buiten de genoemde contouren.

Aangezien het plangebied op ruim 980 meter van de A13 ligt is een berekening van het groepsrisico niet aan de orde. Er vindt over de A13 echter wel transport plaats van LT3 en GT4, beide een stofcategorie met een invloedsgebied van 4.000 meter (Handleiding Risicoanalyse Transport, 2011). Het plangebied ligt dus binnen het invloedsgebied van de A13. Daarom moet wel aandacht worden besteed aan zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid in relatie tot de stoffen LT3 en GT4 (zie 'verantwoording groepsrisico'). Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van de A4 en de A12.

Effectreducerende maatregelen

Om de gevolgen bij het vrijkomen van giftige stoffen te beperken, wordt geadviseerd om bij eventuele verbouw en (vervangende) nieuwbouw van de verblijfsobjecten, een technische voorziening te plaatsen, zodat de ventilatie met een eenvoudige handeling kan worden uitgeschakeld. Dit mag ook een handmatige handeling zijn. Deze maatregel geldt voor alle objecten die bestemd zijn voor het verblijf van mensen binnen de plangebieden. Het is daarbij van belang dat ook ramen en ventilatieopeningen kunnen worden gesloten. Dit advies wordt meegegeven aan de ontwikkelaar / aannemer.

Transport gevaarlijke stoffen over provinciale wegen

Het transport van alle gevaarlijke stoffen rust op een belangrijk basisprincipe: diegene die met een voertuig via de weg gevaarlijke stoffen vervoert is, op grond van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (WVGS), verplicht als zodanig de bebouwde kommen van gemeenten te vermijden. Als het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is ten behoeve van het laden en lossen of omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is, mag de chauffeur van dit basisprincipe afwijken. Op deze manier wordt het transport van gevaarlijke stoffen door de bebouwde kom geminimaliseerd en is ook voor de N473 en de N472, die door de bebouwde kom van Pijnacker lopen, een basisveiligheid gegarandeerd.

Op een klein stuk van de N470 na zijn, op grondgebied van de gemeente Pijnacker-Nootdorp, de provinciale wegen niet aangewezen als route transport gevaarlijke stoffen. Op de N470 kan incidenteel wel transport van gevaarlijke stoffen plaats vinden, via een ontheffing. Dit zal met name de bevoorrading van propaantanks zijn.

Op 1 november 2011 is de Handleiding Risicoanalyse Transport verschenen (concept, eventuele onduidelijkheden zullen de komende periode worden verzameld en worden verduidelijkt in de definitieve versie, te verschijnen bij het van kracht gaan van het Btev). Met het in werking treden van de gewijzigde Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, per 31 juli 2012 (Stcrt. 14687, 2012), is het gebruik van deze handleiding verplicht.

In HART is vastgelegd hoe de risico's van transport van gevaarlijke stoffen conform het vigerende beleid geanalyseerd moeten worden. HART vervangt eerdere rekenprotocollen t.a.v. externe veiligheidsberekeningen voor transport zoals het Paarse boek en het rekenprotocol spoor. In HART zijn vuistregels opgenomen ten aanzien van de noodzaak om te rekenen aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Er wordt gekeken naar de aantallen transporten van bepaalde stofcategorieën.

Voor de N470 binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp zijn geen tellingen beschikbaar. Op basis van (naar 2017 opgehoogde) transportgegevens van aanvoerende provinciale wegen uit Delft, Lansingerland en Zoetermeer is een (naar 2017 opgehoogde) schatting gemaakt.

Er wordt voldaan aan de vuistregels voor het plaatsgebonden risico wat betekent dat de provinciale wegen in Pijnacker-Nootdorp geen 10-6 contour hebben. De aantallen GF3 transporten worden niet gehaald wat wil zeggen dat er op dit moment geen berekening (en een eventuele verantwoording) van het groepsrisico aan de orde is.

Transport gevaarlijke stoffen over spoor en water

De spoorbaan Den Haag-Rotterdam wordt niet gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen. Rondom de spoorbaan bevindt zich daarom geen risicocontour in het kader van externe veiligheid. Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen over water plaats.

Buisleidingen binnen/nabij het plangebied

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

5.2.3 Advies Veiligheidsregio Haaglanden (VRH)

Wettelijk kader

Het advies en de daarin geadviseerde maatregelen wordt gegeven in het kader van externe veiligheid en in verband met het groepsrisico en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een zwaar ongeval. Op grond van art. 9 Besluit externe veiligheid transportroutes, art. 12 van het Besluit exteren veiligheid buisleidingen, art. 10 van de Wet veiligheidsrisico's en art. 25, lid 1, onder e van de Wet veiligheidsregio's.

De Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) heeft (in het kader van het vooroverleg) op 17 mei 2018 advies uitgebracht. Zie de weergave van dit advies in hoofdstuk 2 van Bijlage 7 Nota van beantwoording zienswijzen en vooroverlegreacties.

5.2.4 Verantwoording groepsrisico

De ontwikkeling waarop het adviesverzoek betrekking heeft, valt niet onder één van categorieën ontwikkelingen uit de notitie. In het kader van externe veiligheid zal de ontwikkeling zorgen voor een beperkte verandering van het huidige risico. Op ruim 950 meter ten westen van het plangebied ligt de rijksweg A13, waarover het transport van gevaarlijke stoffen plaats vindt. Op basis daarvan is besloten om voor de afweging over de eventueel te treffen maatregelen te verwijzen naar de basismaatregelen (zie tabel 5.1) zoals deze voor het transport van giftige vloeistoffen (LT3) en giftige gassen (GT4) zijn opgenomen in de notitie 'Advisering EV - Veiligheidsregio Haaglanden - invulling van de adviesrol bij ruimtelijke plannen', versie 2.0 van 16 februari 2018. Zie Bijlage 2 Externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.wp004150064-4001_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.wp004150064-4001_0011.png"

Tabel 5.1: tabel met basismaatregelen

Het is belangrijk dat in de verdere uitwerking van het plan ook specifiek wordt gekeken naar de brandveiligheid. Hiervoor kunnen extra maatregelen nodig zijn.

Risicocommunicatie

Het reguliere advies van de VRH geeft aan dat om ervoor te zorgen dat mensen goed voorbereid zijn en weten hoe ze moeten handelen, het van belang is dat zij hier vooraf over worden geïnformeerd. De gemeente deelt het advies dat informatie verstrekken aan personen van belang is. Het betreft de handelingsperspectieven om de veiligheid te verhogen. Op de website van de gemeente www.pijnacker-nootdorp.nl kunnen burgers hierover veel informatie vinden bij het thema 'veiligheid'. Ook op de landelijke website www.nederlandveilig.nl kan men veel informatie vinden.

Daarnaast vindt, indien zich een ongeval voordoet dat effect op de omgeving heeft of nog kan hebben, afhankelijk van de aard en omvang van deze effecten, crisiscommunicatie plaats naar de in het effectgebied liggende bedrijven en bewoners. Bij een eenvoudig incident met geringe effecten zal de communicatie voor zover nodig op reguliere wijze en dus routinematig plaatsvinden door de ter plaatse aanwezige functionarissen van de hulpverleningsdiensten. Indien een incident zich ontwikkelt tot een groot incident of ramp zal binnen de regio Haaglanden, en dus ook binnen de gemeente, zogeheten opschaling plaatsvinden. Van een routinematige aanpak zal overgegaan worden naar een meer gecoördineerde aanpak. Deze gecoördineerde aanpak is beschreven in het crisisbeheersingsplan (rampenplan) van de gemeente. Op regionaal niveau is er een regionaal crisisplan. Het rampenplan en het regionaal crisisplan voorzien onder meer in:

  • het waarschuwen van bewoners en de naastgelegen bedrijven (het attenderen van de bevolking op een gevaar of dreigend gevaar en het daarbij geven van een eerste gedragsadvies);
  • voorlichting: het verzamelen, het verwerken en verstrekken van informatie, met als doel het beperken of voorkomen van de directe gezondheidsgevolgen voor de betrokkenen door een ongeval.

Bereikbaarheid en bestrijdbaarheid
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende zijn.

Voor de bereikbaarheid van de hulpdiensten heeft de gemeente Pijnacker-Nootdorp in samenwerking met Brandweer Haaglanden de "Handleiding bereikbaarheid" opgesteld. Deze is op 17 augustus 2010 door het college vastgesteld.

Voor de bestrijdbaarheid van bluswatervoorzieningen is door de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) is de 'Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid (oktober 2012)' ontwikkeld. Deze wordt door gemeente Pijnacker-Nootdorp gehanteerd en nageleefd. De veiligheidsregio Haaglanden heeft eisen geformuleerd ten aanzien van de bereikbaarheid en de bluswatervoorziening. In het algemeen geldt dat een woonhuis tot op 40 meter bereikbaar moet zijn voor een brandweervoertuig. De wegen en bruggen er naar toe moeten ook een bepaalde belasting aankunnen, een bepaalde doorgangshoogte en rijbaanbreedte hebben en een zekere binnenbocht- en buitenbochtstraal hebben. Wat betreft de bluswatervoorziening geldt dat er binnen een straal van 100 meter van het object een bluswatervoorziening aanwezig moet zijn. Een bluswatervoorziening kan zijn: open water, ondergrondse brandkraan (opbrengst minimaal 30 m3 / uur) of geboorde put. De ontwikkellocaties binnen het plangebied zijn aan deze eisen getoetst.

De notitie van de VRH 'Advisering EV - Veiligheidsregio Haaglanden - invulling van de adviesrol bij ruimtelijke plannen', versie 2.0 van 16 februari 2018 biedt inzicht in bereikbaarheid en bestrijdbaarheid. Zie Bijlage 2 Externe veiligheid.

Deze bijlage bevat per EV-risicobron de maatregelen die door de gemeente worden overwogen/overgenomen indien het plangebied binnen het invloedsgebied/de in de tabel genoemde effectafstand ligt van een of meerdere risicobronnen, maar de omvang van het project dusdanig klein is dat deze buiten de categorieen van ruimtelijke ontwikkelingen valt waarvoor door de VRH een specifiek advies wordt opgesteld.

Indien een project binnen meerdere invloedsgebieden ligt, dan geldt voor het plangebied de combinatie van maatregelen die achter de risicobronnen staan.

5.2.5 Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan

Alle aspecten van externe veiligheid zijn beschreven en beoordeeld. Het plangebied ligt alleen in het invloedsgebied van de A13. Het plangebied ligt op een dermate grote afstand dat een berekening van het groepsrisico niet aan de orde is, evenmin is een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico vereist. Wel schrijft het Bevt voor dat voor alle ruimtelijke plannen binnen de invloedssfeer van een transportroute aandacht moet worden geschonken aan:

  • Mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  • Zelfredzaamheid ten aanzien van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten.

Hieraan wordt aandacht besteed in Bijlage 2 Externe veiligheid.

5.3 Geluid

5.3.1 Regelgeving en beleid

Geluid kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog geluidniveau kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht:

  • Bij nieuwe situaties onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.

De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar geluidbeleid vastgelegd in de nota 'Gebiedsgericht Geluidsbeleid' uit 2010. Deze Nota Geluidsbeleid, waarin de hoofdlijnen van het beleid uiteen worden gezet, bestaat verder uit een tweetal deelnota's, te weten de Nota Hogere Grenswaarden en de Nota Bedrijven en Geluid alsmede uit een richtlijn bouwlawaai op grote bouwlocaties.

5.3.2 Onderzoek

Door Tritium Advies is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Voor het onderzoeksrapport (d.d. 19 april 2018), zie Bijlage 3 bij de toelichting. Uit dit onderzoek blijkt het volgende.

Geluidbelasting wegverkeerslawaai

Berekend is dat Voor alle wegen geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de richtwaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt.

Geluidbeleid gemeente Pijnacker-Nootdorp

Ten behoeve van het akoestisch onderzoek is tevens rekening gehouden met het document "Nota Hogere Grenswaarden Gemeente Pijnacker-Nootdorp" d.d. 30 maart 2010. Conform dit gemeentelijk beleidsstuk kan er pas een hogere waarde worden verleend als voldaan wordt aan de hoofdcriteria uit de Wet geluidhinder en de in het beleidsstuk genoemde subcriteria. Een procedure hogere waarde is bij wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur echter niet aan de orde. Derhalve is het gemeentelijk geluidbeleid niet nader beschouwd.

Cumulatieve geluidbelasting

Ten behoeve van de procedure hogere waarde dient conform artikel 110f Wgh de cumulatieve geluidbelasting te worden bepaald, indien er sprake is van blootstelling aan meer dan één geluidbron. Allereerst dient vastgesteld te worden of van een relevante blootstelling door verschillende geluidbronnen sprake is. Dit is alleen het geval indien de zogenaamde voorkeurswaarde van die onderscheiden bronnen wordt overschreden. Conform de Wet geluidhinder dienen voor de cumulatie de zoneplichtige wegen en spoorwegen en de geluidbelasting ten gevolge van industrie en/of luchtvaart meegenomen te worden. De cumulatieve geluidbelasting dient bepaald te worden conform het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012, bijlage I, hoofdstuk 2 ‘Rekenmethode cumulatieve geluidsbelasting’. De correctie conform artikel 110g Wgh met betrekking tot wegverkeer wordt hierbij niet toegepast.

Dit betekent dat in onderhavige situatie de cumulatieve geluidbelasting formeel niet bepaald hoeft te worden. Echter in het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatieve geluidbelasting alsnog bepaald voor alle gemodelleerde wegen.

De cumulatieve geluidbelasting op de gevels van de beoogde nieuwe woningen is samengevat weergegeven in tabel 5.2.

toetspunt toetshoogte (m) gecumuleerde geluidbelasting (dB)

t01
1,5 en 4,5 54
7,5 55

t02 en t03
1,5 54
4,5 en 7,5 55
t04 en t05 alle 54

t06
1,5 ?53
4,5 en 7,5 54
t07 t/m t12 alle ?53

Tabel 5.2: gecumuleerde geluidbelasting voor alle toetspunten

Geluidwering gevels (GA;k)

Volgens het bouwbesluit dient de karakteristieke geluidwering van de gevel GA;k voor verblijfsgebieden in een woning minimaal de in het vastgestelde besluit hogere waarde opgenomen hoogst toelaatbare geluidbelasting minus 33 dB te bedragen. Een gevel van een nieuwbouwwoning dient bovendien minimaal een GA;k van 20 dB te hebben.

Aangezien er voor onderhavige woningen geen sprake is van een procedure hogere waarde is een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels formeel niet noodzakelijk. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt een onderzoek naar de geluidwering van de gevels alsnog noodzakelijk geacht voor gevels met een cumulatieve geluidbelasting hoger dan 53 dB.

Daarom dient bij de bouwaanvraag door middel van een gevelisolatietekening te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de wettelijke eis die geldt voor woningen met een geluidbelasting op de gevel hoger dan 53 dB: dat het binnenniveau niet meer dan 33 dB bedraagt.

5.3.3 Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan

In opdracht van od205 is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd ten behoeve van de beoogde nieuwbouw van zeven grondgebonden woningen gelegen aan de Burgemeester Merkusstraat te Delfgauw, gemeente Pijnacker-Nootdorp. De ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Het onderzoek dient derhalve te worden uitgevoerd ten behoeve van een juridisch-planologische procedure.

Voor wegverkeerslawaai is het plan niet gelegen binnen de geluidzone van wegen. Het plan is echter wel gelegen in de nabijheid van diverse 30 km/uur wegen. Voor alle wegen geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de richtwaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatieve geluidbelasting bepaald voor alle gemodelleerde wegen. De cumulatieve geluidbelasting (exclusief aftrek artikel 110g Wgh) bedraagt maximaal 55 dB.

Aangezien er voor onderhavige woningen geen sprake is van een procedure hogere waarde is een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels formeel (Bouwbesluit 2012) niet noodzakelijk. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening en vanwege een cumulatieve geluidbelasting hoger dan 53 dB, wordt een onderzoek naar de geluidwering van de gevels alsnog noodzakelijk geacht c.q. geadviseerd (uit te voeren bij de bouwaanvraag). Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd. Tevens blijkt uit de rekenresultaten dat de woningen beschikken over een geluidluwe gevel dan wel buitenruimte.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Regelgeving en beleid

De belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in de Wet milieubeheer (Hoofdstuk 5, Titel 5,2 Wm). Omdat titel 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer kent een aantal begrippen zoals 'niet in betekende mate' (NIBM) en het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Voor nieuwe plannen betekent dit dat er nagegaan dient te worden of het plan past binnen het Besluit en/of de ministeriële regeling 'niet in betekende mate'.

Kleine en grote projecten

In het NSL zijn een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen. Niet alle ruimtelijke projecten hoeven echter in het NSL te worden opgenomen. Nederland telt een paar duizend bouwprojecten. Het overgrote deel hiervan heeft vrijwel geen invloed op de luchtkwaliteit. Daarom spreekt Titel 5.2 van de Wet milieubeheer over ‘kleine’ en ‘grote’ projecten. Een paar honderd grote projecten dragen ‘in betekenende mate’ bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip ‘in betekenende mate’ precies inhoudt, staat in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). In hoofdlijnen komt het erop neer dat ‘grote’ projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een ‘betekenend’ negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. ‘Kleine’ projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. De Regeling NIBM geeft voor specifieke projecten kwantitatieve grenzen. Zo is een nieuwbouwproject met maximaal 500 woningen (bij 1 ontsluitingsweg) per definitie Niet In Betekenende Mate.

Als een project de ‘in betekenende mate’ grens overschrijdt zijn er twee mogelijkheden. Of een overheid besluit om het project onder te brengen in het NSL of men besluit om projectsaldering toe te passen. Een andere mogelijkheid die de wet geeft is het toepassen van extra maatregelen ter plaatse (die onlosmakelijk met het project verbonden dienen te zijn), waardoor de verslechtering onder de NIBM grens komt. Een voordeel van Titel 5.2 van de Wet milieubeheer is ook dat grote projecten niet meer rechtstreeks hoeven te worden getoetst aan de normen. Als een groot project is opgenomen in het NSL, hoeft de verantwoordelijke overheid in de planprocedure (bijvoorbeeld het bestemmingsplan) niet meer te toetsen aan de normen. De overheid kan veelal volstaan met een onderbouwing door aan te geven dat het project is opgenomen in het NSL. Het NSL zorgt ervoor dat het negatieve effect van deze projecten wordt gecompenseerd met een groot pakket landelijke maatregelen.

Fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) zijn de belangrijkste stoffen in de luchtkwaliteitregelgeving. De wettelijke grenswaarden en actiedrempels zijn een compromis tussen haalbaarheid en gezondheid. In tabel 5.3 zijn de normen en grenswaarden opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.wp004150064-4001_0012.png"

Tabel 5.3: Normen en grenswaarden in verband met luchtkwaliteit

Monitoring NSL

Sinds 2010 vindt jaarlijks een monitoring plaats van het NSL. Daarmee volgen de overheden de ontwikkeling van de luchtkwaliteit. Het instrument waarmee de overheden deze monitoring uitvoeren heet de NSL-Monitoringstool. Als uit de monitoring blijkt dat de doelstellingen van het NSL niet worden gehaald, kunnen de overheden besluiten om extra maatregelen te treffen.

Besluit gevoelige bestemmingen

Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Met deze AMvB wordt de vestiging van zogeheten ‘gevoelige bestemmingen’ in de nabijheid van provinciale wegen en Rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. In het Besluit gevoelige bestemmingen zijn onderzoekszones opgenomen:

  • 300 meter aan weerszijde van een rijksweg;
  • 50 meter aan weerzijde van een provinciale weg.

Wanneer een gevoelige bestemming gerealiseerd wordt binnen de onderzoekszone is nader onderzoek naar luchtkwaliteit noodzakelijk. In onderhavig bestemmingsplangebied geldt dat de school (MFA) binnen 50 meter van de provinciale weg N470 uitgebreid kan worden. Wanneer de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden mag het aantal mensen dat hoort bij de ‘gevoelige bestemming’ niet toenemen.

5.4.2 Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan

Voor de planlocatie geldt dat het gaat om een project dat op grond van de ministeriele regeling 'NIBM' aan te merken is als een project dat niet in betekenende mate leidt tot een verslechtering van luchtkwaliteit. Ook is bij dit project geen sprake van een 'gevoelige bestemming' in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). De Wet luchtkwaliteit stelt daarmee voor dit project geen aanvullende eisen of onderzoeksplicht.

5.5 Archeologie En Cultuurhistorie

5.5.1 Regelgeving en beleid

Conform de Erfgoedwet beschermd de gemeente Pijnacker-Nootdorp het archeologisch erfgoed middels het bestemmingsplan. Bekende en verwachte archeologisch waardevolle gebieden krijgen een archeologische (mede)bestemming. Binnen deze zones dienen bodemverstorende ingrepen zoveel mogelijk te worden beperkt. Bodemverstorende werkzaamheden die de aan de bestemmingszones gekoppelde vrijstellingsgrenzen overschrijden, worden gebonden aan het vergunningenstelsel. Zodoende kan het belang van het archeologisch erfgoed worden meegewogen bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning. Dit kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden, of dat de voorgenomen in greep alleen na archeologisch onderzoek wordt toegestaan.

5.5.2 Onderzoek

Op grond van het moederplan 'Historische Kern Delfgauw' geldt voor het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde-Archeologie 1'. Op de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente komt dit overeen met een hoge archeologische verwachtingswaarde. In deze zone is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 30 centimeter beneden maaiveld. Aangezien de nieuwbouw deze ondergrenzen overschrijdt, is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

In het kader van onderhavige ontwikkeling is door Archeologie Delft een archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd (d.d. 9 november 2016; zie Bijlage 4).

Uit het bureauonderzoek is gebleken dat er een hoge verwachting geldt voor het aantreffen van vindplaatsen uit de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen. Daarom is er aansluitend aan het bureauonderzoek een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat er geen archeologische resten meer verwacht worden binnen dit plangebied. Voor deze locatie wordt daarom geadviseerd geen verder archeologisch onderzoek te laten uitvoeren. De archeologische dubbelbestemming die in het moederplan op het perceel rust, is in onderhavig wijzigingsplan niet langer opgenomen.

5.5.3 Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor vaststelling van onderhavig wijzigingsplan.

5.6 Bodem

5.6.1 Regelgeving en beleid

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Tevens is bij de realisatie van ruimtelijke plannen vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden.

De provincie Zuid-Holland heeft haar beleid ten aanzien van bodemaspecten verwoord in de 'Beleidsvisie Bodem en Ondergrond' uit 2013. De provincie brengt in deze visie middels zes beleidsprioriteiten focus aan in het zoeken naar de balans lussen het optimaal benutten én beschermen van de bodem en de ondergrondse ruimte.

Pijnacker-Nootdorp heeft in 2014 haar eigen Nota bodembeheer vastgesteld. De nota gaat over het hergebruiksbeleid voor grond en baggerspecie op het grondgebied van de gemeente Pijnacker-Nootdorp en geeft vorm aan het duurzaam en verantwoord beheer van de bodem in de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Uit de Nota bodembeheer blijkt dat bij omgevingsvergunningaanvragen (bouw en bestemmingswijzigingen) onder bepaalde voorwaarden kan worden volstaan met het uitvoeren van een historisch onderzoek conform de NEN 5725.

Voorwaarden hierbij zijn:

  • De locatie is niet gelegen in een aangewezen beschermingsgebied;
  • Het niet om een verdachte locatie gaat (geen puntbron aanwezig geweest).

5.6.2 Onderzoek

In het kader van onderhavig wijzigingsplan is door BK Ingenieurs een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (d.d. 5 september 2016; zie Bijlage 5).

Met dit bodemonderzoek is de bodemkwaliteit van het plangebied vastgelegd. De hypothese 'verdacht' is juist gebleken. Er zijn lichte verontreinigingen in de grond aangetoond. Het uitvoeren van een nader bodemonderzoek is daarmee niet noodzakelijk.

Op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingswijziging.

Uit de resultaten van het bodemonderzoek volgt dat de bovengrond niet verontreinigd is met de geanalyseerde parameters. De ondergrond met diverse bodemvreemde bijmengingen is ten hoogste licht verontreinigd met de geanalyseerde parameters. De lichte verontreinigingen zijn dan ook te relateren aan de bijmengingen en komen overeen met de verwachtingen van de bodemkwaliteitskaart. Het grondwater is niet verontreinigd met de geanalyseerde parameters.

Bij werkzaamheden in de bodem dient rekening te worden gehouden met de veiligheidsmaatregelen conform de CROW-publicatie 132 'werken met verontreinigde grond en grondwater'.

5.6.3 Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan

Het aspect bodem vormt voor dit plangebied geen belemmering voor vaststelling van onderhavig wijzigingsplan.

5.7 Ecologie

5.7.1 Regelgeving en beleid

De Wet natuurbescherming beschermt Nederlandse natuurgebieden en planten- en diersoorten. De wet geldt sinds 1 januari 2017 en vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

5.7.2 Onderzoek

Door Tritium Advies is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Voor het rapport (d.d. 20 april 2018), zie Bijlage 6 bij de toelichting. Dit onderzoek heeft het volgende opgeleverd.

Beschermde gebieden

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De provincie Zuid-Holland hanteert geen externe werking als het gaat om NNN. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is met ruim 12 kilometer op relatief grote afstand gelegen. Gezien deze afstand is een significant negatief effect niet te verwachten. Tevens is de ingreep relatief beperkt van aard, aangezien het nieuwbouw binnen de bebouwde kom betreft. Een significant negatief effect op provinciaal beschermde weidevogelgebieden is om deze reden ook niet te verwachten.

Soorten

Er is in het kader van de Wnb nagegaan of vaste rust- en verblijfplaatsen door de beoogde ingreep opzettelijk worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt) of dat dieren opzettelijk worden verontrust, verjaagd of gedood. Verder is er gekeken of er invloeden zijn die leiden tot een verminderde geschiktheid als foerageergebied waarbij het een zodanig belang betreft dat bij het wegvallen van deze functie ook vaste rust- en verblijfplaatsen niet langer kunnen functioneren.

Flora

Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde soorten aangetroffen. Deze soorten zijn ook niet te verwachten. Om deze redenen zullen er door de voorgenomen plannen geen nadelige effecten optreden ten aanzien van deze soortgroep en zijn er, naast de zorgplicht, vanuit de Wnb geen verdere verplichtingen.

Vogels

Er zijn geen jaarrond beschermde vogelnesten c.q. verblijfplaatsen aangetroffen. Algemeen voorkomende soorten zonder jaarrond beschermd nest kunnen blijven broeden in de directe omgeving van het plangebied. Indien broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn, kunnen verstorende werkzaamheden zoals bouwwerkzaamheden of een verwijdering van beplanting mogelijk echter niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels.

Grondgebonden zoogdieren

Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten.

Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot grondgebonden zoogdieren.

Vleermuizen

Er zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen aanwezig binnen het plangebied. Mogelijk wordt er gefoerageerd binnen en nabij het plangebied. Foerageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden.

In de directe omgeving van het plangebied is echter voldoende alternatief foerageergebied aanwezig in de vorm van weilanden en akkers en tuinen van woningen. Ook is het verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten omdat de bouwwerkzaamheden overdag uitgevoerd worden. Een negatief effect op vaste vliegroutes is eveneens niet te verwachten. Gezien het vorenstaande zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot vleermuizen.

Amfibieën, reptielen en vissen

Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie.

Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot amfibieën, reptielen en vissen.

Ongewervelden/ overige soorten

Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Er zijn derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot deze soortgroepen.

5.7.3 Conclusie ten aanzien van het plan

In onderstaande vier punten wordt de eindconclusie van het onderzoek weergegeven:

  • de in omschreven werkwijzen met betrekking tot zowel de zorgplicht als ten aanzien van vogels dienen in acht te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen;
  • nader onderzoek naar soorten is niet noodzakelijk;
  • een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming (soorten) is niet noodzakelijk;
  • voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft.

5.8 Water

5.8.1 Regelgeving en beleid

Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.

Nationaal Waterplan

Op 10 december 2015 is Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) vastgesteld en vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 en de partiële herziening. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het NWP is bindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het NWP legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

De ambities die in dit Waterplan centraal staan zijn:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
  • Nederlanders leven waterbewust.

Voor de gebieden waar het Rijk verantwoordelijkheden heeft op gebied van waterveiligheid en zoetwater, zijn er gebiedsgericht uitwerkingen opgenomen in het NWP.

Provinciaal beleid

De provincie Zuid-Holland heeft een ontwerpplanherzieningsbesluit genomen voor haar waterbeleid. Het Waterbeleid 2016-2021 bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2015 en het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015.

Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • Waarborgen waterveiligheid.
  • Zorgen voor mooi en schoon water.
  • Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening.
  • Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven.

Waterbeheerprogramma Hoogheemraadschap Delfland

Het plangebied ligt in het gebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Op 19 november 2015 heeft Delfland het Waterbeheerplan 2016-2021 (WBP) vastgesteld. In het WBP wordt de strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het WBP is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021 en is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen.

De werkzaamheden en projecten voor de komende planperiode zijn terug gebracht tot vier speerpunten:

  • In stand houden: De waterkeringen, het watersysteem, de ecologische structuren en het afvalwatersysteem worden met beheer verder geoptimaliseerd.
  • Investeren: Natte voeten verkleinen door bij het zoeken naar oplossingen om water langer vast te houden, de waterkeringen op orde te houden met oog voor de multifunctionaliteit, de waterkwaliteit te verbeter en toe te spitsen op de potenties van het gebied en de waterzuiveringen om te bouwen tot zoetwaterfabrieken.
  • Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, de samenwerking in waterbeheer is pluriform van karakter.
  • Flexibel en duidelijk: Een flexibel waterschap die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Er worden duidelijke kaders neergezet maar dogma's zijn er niet.

Waterklimaatplan 2017-2020

Het Waterklimaatplan 'Helder over Water' voor de periode 2017-2020 is op 30 maart 2017 vastgesteld. Het Waterklimaatplan is gemaakt samen met het Hoogheemraadschap van Delfland. Doel van het plan is om de gevolgen van klimaatverandering aan te pakken: wateroverlast door hevige regenbuien en watertekort door langdurige droogte. Het plan is onderverdeeld in thema's:

  • Droge voeten Voor droge voeten zijn de belangrijkste maatregelen: keringen en watergangen op orde houden; water vasthouden waar het valt; het overige water zoveel mogelijk op een plek verzamelen waar het geen overlast veroorzaakt; en als het niet meer regent het water afvoeren.
  • Voldoende water Voor voldoende water zijn de belangrijkste aandachtspunten: verdroging en het inlaten van zoet en schoon water.
  • Gezond watersysteem Voor een gezond watersysteem is de ecologische en chemische waterkwaliteit belangrijk. Delfland en gemeente Pijnacker-Nootdorp werken vanuit de bestuursovereenkomst Kaderrichtlijn Water (KRW) intensief samen om te voldoen aan de doelstelling voor de waterlichamen.
  • Bodemdaling voorkomen Een eenvoudige oplossing voor bodemdaling is er niet. Uitgangspunt is bodemdaling te vertragen en de gevolgen zoveel mogelijk te beperken.
  • Hittestress Ondanks dat er geen aanwijsbare problemen zijn voor hittestress, dient bij de ontwikkeling van nieuwe woonwijken of bedrijventerreinen wel rekening gehouden te worden met de gevolgen van het klimaat.

Handreiking watertoets

Het Hoogheemraadschap heeft de Handreiking watertoets voor gemeenten vastgesteld. Deze is specifiek geschreven voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. Met deze handreiking wordt inzicht gegeven in de wijze waarop het Hoogheemraadschap van Delfland procedureel en inhoudelijk omgaat met de watertoets. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de landelijke wet- en regelgeving.

Met de watertoets wordt gestreefd naar een goede inpassing van water in ruimtelijke planvorming. Voorkomen moet worden dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen negatieve effecten hebben op het watersysteem. Waar mogelijk moeten kansen worden benut om het watersysteem te verbeteren.

Beleidsnota beperken en voorkomen van wateroverlast

Sinds medio 2014 is de beleidsnota ‘Beperken en voorkomen wateroverlast’ van toepassing. In de beleidsnota is een effectgerichte, gebiedsgerichte en marktgerichte aanpak uitgewerkt. Deze nieuwe aanpak houdt in dat Delfland, in nauwe samenwerking met partners, in het gebied op zoek gaat naar doelmatige oplossingen om wateroverlast te beperken en te voorkomen.

De aanpak is ook gericht op samenwerking en op oplossingen in ‘de weg van het water’ (vasthouden, bergen en afvoeren) die bijdragen aan een beter functionerend watersysteem.

5.8.2 Onderzoek

Veiligheid en waterkeringen

Langs het plangebied is de beschermingszone van de boezemkade langs de Pijnackerse Vaart gelegen. Op grond van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is een watervergunning noodzakelijk voor het verrichten van handelingen binnen deze beschermingszone. De ontwikkeling van de woningen aan de Burgemeester Merkusstraat valt hier net buiten. Hiervoor hoeft geen watervergunning te worden aangevraagd.

De ontwikkeling van het rioolgemaal valt slechts voor een klein gedeelte binnen de beschermingszone. Hiervoor dient ten tijde van de omgevingsvergunning een watervergunning te worden verleend door door het Hoogheemraadschap van Delfland. Middels de in deze vergunning opgenomen voorschriften wordt gewaarborgd dat de vergunning verenigbaar is met de doelstellingen van artikel 2.1 van de Waterwet.

De ontwikkeling heeft derhalve in zijn totaal geen nadelige gevolgen voor de veiligheid en voor waterkeringen.

Voorkomen van wateroverlast

Het doel van het beheer van de waterkwantiteit is het voorkomen van wateroverlast en watertekort door het uitwerken van de trits vasthouden, bergen en afvoeren.

De herontwikkeling van de locatie Burgemeester Merkusstraat zal per saldo niet leiden tot een toename van verhard oppervlak, gezien het feit dat in de voormalige situatie - met schoolgebouw en bijbehorend -plein - het plangebied nagenoeg volledig verhard was. Watercompensatie is dus niet vereist.

Grondwater en voorkomen zoetwatertekort

De bodem ter plaatse van het plangebied bestaat uit kleigrond (bron: Raamplan wateropgave Delfgauw). Een belangrijk aspect is drooglegging van de woningen, zodat er egeen grondwateroverlast kan ontstaan. Er worden hier geen ondegrondse werken gebouwd. Hierdoor is er egeen sprake van effect op het grondwater zelf.

Er is sprake van grondwatertrap V. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand van nature lager dan 0,4 m beneden maaiveld is en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand hoger dan 1,2 m beneden maaiveld.

Het aanwezige grondwater verhoudt zich goed met de aanwezige en nieuwe functies in het gebied. Hierdoor zijn geen maatregelen nodig om de voorgenomen functies mogelijk te maken binnen dit bestemmingsplan.

Daarnaast geldt dat burgers en bedrijven in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn voor de gevolgen van overtollig grondwater of een lage grondwaterstand. Artikel 3.6 van de Waterwet bevat de gemeentelijke zorgplicht voor het in het openbaar gemeentelijke gebied treffen van maatregelen om structurele nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) geeft de gemeente aan hoe invulling wordt gegeven aan de grondwaterzorgplicht. De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft een grondwaterloket dat via de website bereikbaar is en een peilbuizenmeetnet geplaatst binnen de drie stedelijke kernen (Nootdorp, Pijnacker en Delfgauw).

Onderhoud en bagger

Binnen het plangebied zijn geen primaire watergangen gelegen en is geen oppervlaktewater aanwezig. De langs het fietspad gelegen hoofdwatergang (Pijnackerse Vaart) valt buiten het plangebied. Binnen het perceel is geen oppervlaktewater aanwezig. In het wijzigingsplan is niet voorzien in maatregelen die nadelige gevolgen hebben voor de waterkwaliteit.

Het plangebied is gelegen in de Zuidolder van Delfgauw, in het peilvak met een peil van N.A.P. - 2,38 m.Ter hoogte van de knik in de Pijnackerse Vaart ligt aan deze vaart en achter de kerk Delfgauw de Burgemeester Merkusstraat. Deze is gelegen op -0,60 m N.A.P. Het boezempeil in de Pijnackerse vaart is N.A.P. -0,43 m.

In de Zuidpolder van Delfgauw, peilvak Boezem, is sprake van een bergingsoverschot. Aan de bergingsnormen wordt in de nieuwe situatie voldaan.

De ten noorden van het plangebied gelegen hoofdwatergang (Pijnackerse Vaart) valt buiten het plangebied. De voorgenomen reconstructie is niet van invloed op deze watergang.

Het rioolgemaal ten noorden van de Pijnackerse Vaart wordt naar de zuidzijde van het water verplaatst. Deze verplaatsing heeft geen effect op de mogelijkheid om het water te onderhouden.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

In de afgelopen jaren is steeds meer aandacht gekomen voor klimaatverandering. Naast de overheid kunnen ook particuliere initiatieven bijdragen aan het klimaatbestendiger inrichten van het terrein.

Voor een vertraagde afvoer van hemelwater zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk, zoals het ophogen van gronden, een hoger bouwpeil van woningen, open verharding ter plekke van parkeerplaatsen of water vasthouden op particulier terrein, bijvoorbeeld door middel van wadi's, groene daken, het afkoppelen van hemelwaterafvoer, en dergelijke.

Afvalwater en riolering

Binnen het plangebied bevinden zich geen hoofdtransportleidingen of rioolgemalen. De nieuwe woningen zullen worden aangesloten op het bestaande (gescheiden) rioleringsstelsel. De behandeling van het hemelwater gebeurt waar mogelijk conform de volgende voorkeursvolgorde:

  1. 1. vasthouden van water voor benutting
  2. 2. opvangen van hemelwater door toepassing van vegetatiedaken
  3. 3. (in)filtratie van afstromend hemelwater
  4. 4. afvoeren van afstromend hemelwater naar oppervlaktewater
  5. 5. afvoeren van afstromend hemelwater naar een afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI).

In lijn met deze voorkeursvolgorde worden, evenals in de huidige situatie, de sanitaire voorzieningen van de nieuwe panden aangesloten op het gemeentelijk gescheiden rioleringsstelsel. Hemelwater wordt daarbij zoveel mogelijk afgekoppeld richting oppervlaktewater, anderzijds richting het gescheiden stelsel ter plaatse.

De riolering voor het plangebied wordt uitgewerkt in een rioleringsplan. Als basis voor dit rioleringsplan dient het gemeentelijk rioleringsplan van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Het plan zal voldoen aan de Leidraad riolering en de Leidraad aan- en afkoppelen verhard oppervlak en de Beslisboom 'Aan- en afkoppelen verharde oppervlakten'.

5.8.3 Conclusie ten aanzien van het plan

Geconcludeerd wordt dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishoudkundige situatie.

Er wordt ook voldaan aan de randvoorwaarden uit het vigerende Raamplan Wateropgave Delfgauw: zie paragraaf 2.3. Deze kleinschalige ontwikkeling heeft geen positieve of negatieve effecten op het grondwater of watertekort.

De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' wordt in onderhavig bestemmingsplan opgenomen waardoor de veiligheid van de waterkering gewaarborgd blijft.

De voorschriften verbonden aan de watervergunning voor het rioolgemaal dienen in acht te worden genomen tijden s de sloop- en nieuwbouwwerkzaamheden.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

De herontwikkeling van de locatie Burgemeester Merkusstraat te Delfgauw met starterswoningen voorziet in lokale behoeften en in de ambities van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Het initiatief past uitstekend binnen het streven van rijk, provincie en gemeente om binnen stedelijke contouren te voorzien in diverse en aantrekkelijke woonmilieus.

6.2 Zienswijzenprocedure

Het ontwerp van het wijzigingsplan is conform wettelijke vereisten op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) gedurende zes weken ter inzage gelegd, met ingang van 6 april 2018. Gedurende deze termijn heeft een ieder de gelegenheid gehad om zienswijzen naar voren te brengen. De resultaten van deze zienswijzeprocedure zijn gebundeld in Bijlage 7 Nota van beantwoordingzienswijzen en vooroverlegreacties.

6.3 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Parallel aan de zienwijzeprocedure wordt ook het vooroverleg op grond van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gevoerd. De resultaten daarvan worden eveneens gebundeld in Bijlage 7 Nota van beantwoording zienswijzen envooroverlegreacties

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. In afdeling 6.4 van deze wet worden regels gegeven over het verhalen van kosten van de grondexploitatie, het bepalen van de fasering van realisering van het wijzigingsplan en het stellen van eisen en regels met betrekking tot de uitvoering van openbare werken en werkzaamheden.

De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft een anterieure overeenkomst gesloten met de ontwikkelaar die het project zal realiseren. Kostenverhaal is daardoor anderszins geregeld. Er is dan ook geen aanleiding om gelijktijdig met het wijzigingsplan een exploitatieplan in de zin van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening vast te stellen.

Het wijzigingsplan wordt economisch uitvoerbaar geacht.

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Memo Bedrijven En Milieuzonering

Bijlage 2 Externe Veiligheid

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 5 Bodemonderzoek

Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 7 Nota Van Beantwoording Zienswijzen En Vooroverlegreacties