De Drie Ster
Wijzigingsplan - Gemeente Pijnacker-Nootdorp
Vastgesteld op 28-01-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In dit plan wordt verstaan onder:
1.1 het plan:
het wijzigingsplan 'De Drie Ster' van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;
1.2 wijzigingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1926.wp100190066-4001 met de bijbehorende regels;
1.3 geldend bestemmingsplan:
onder het geldend bestemmingsplan wordt verstaan: het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Heron' met identificatienummer NL.IMRO.1926.BP00110066-4001, vastgesteld op 29 maart 2012.
1.4 herziening
de 1e partiele herziening bedrijvenpark Heron met identificatienummer NL.IMRO.1926.he100180066-4001 , vastgesteld op 26 mei 2019
1.5 overige begrippen:
voor de overige begripsbepalingen wordt verwezen naar het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Heron', vastgesteld door de gemeenteraad van Pijnacker-Nootdorp op 29 maart 2012.
1.6 verwijzing:
de regels die deel uitmaken van het geldend bestemmingsplan zijn op deze wijziging van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien in het vigerende bestemmingsplan verwezen wordt naar de verbeelding, de bij het wijzigingsplan behorende verbeelding wordt bedoeld. Volledigheidshalve zijn de regels behorende bij de relevante enkel- en dubbelbestemmingen tevens opgenomen in Hoofdstuk 2.
1.7 wijziging verbeelding:
dit plan wijzigt de verbeelding met nummer NL.IMRO.1926.BP00110066-4001 van het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Heron', vastgesteld door de gemeenteraad van Pijnacker-Nootdorp op 29 maart 2012, overeenkomstig de wijze zoals vervat in de verbeelding behorend bij dit plan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, zonnepanelen en naar de aard en/of omvang daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel met uitzondering van dakkapellen;
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven die hierna zijn aangegeven:
bedrijven die in de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie: ter plaatse van de aanduiding: 1, 2 of 3.1 bedrijf tot en met categorie 3.1 1, 2, 3.1 of 3.2 bedrijf tot en met categorie 3.2 1, 2, 3.1, 3.2, 4.1 bedrijf tot en met categorie 4.1 1, 2, 3.1, 3.2, 4.1 of 4.2 bedrijf tot en met categorie 4.2 zelfstandige kantoren met een maximaal totaal bruto vloeroppervlak van 20.000 m2 kantoor - b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca- daghoreca' tevens voor een daghorecavoorziening met een maximaal brutovloeroppervlak van 250 m2;
- c. alsmede voor het uitoefenen van detailhandel voor zover dit een normaal en ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening ten dienste van de hoofdbestemming;
- d. voorzieningen ten behoeve van warmte-/koudeopslag;
- e. voorzieningen ten behoeve van thermische warmtewinning;
- f. water met daarbij behorende taluds en oevers;
- g. wegen met bijbehorende paden en bermen;
- h. groen-, (halfverdiepte) parkeer- en overige voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen waaronder ook verstaan voorzieningen ten behoeve van warmtenet;
een en ander met uitzondering van:
- 1. detailhandelsbedrijven, anders dan de onder a bedoelde,
- 2. bedrijven die krachtens artikel 41 van de Wet geluidhinder zijn aangewezen als inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken (geluidzoneringsplichtige inrichtingen),
- 3. bedrijven die voorzien in de opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk, en
- 4. bedrijven die een Bevi zijn of een Bevi omvatten.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning mag worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 en 3.2 ten behoeve van de bouw van een miniwindturbine, mits per geval is aangetoond dat de miniwindturbine, gezien de gevolgen daarvan voor de omgeving op het gebied van beeldkwaliteit, geluidhinder en veiligheid redelijkerwijs kan worden toegestaan op de betreffende locatie.
3.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de bouwhoogte van gebouwen, ter waarborging van:
- a. de verkeersveiligheid;
- b. een evenwichtig ruimtelijk beeld;
- c. de milieusituatie;
- d. het voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning mag worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in lid 3.1, onder a, ten behoeve van andere bedrijven, mits per geval is aangetoond dat het betreffende andere bedrijf, gezien de gevolgen daarvan voor de omgeving, redelijkerwijs kan worden gelijkgesteld met bedrijven die op de desbetreffende plaats zijn toegestaan krachtens lid 3.1,onder a;
- b. het bepaalde in lid 3.5.2 onder a ten behoeve van de vestiging van bedrijven die onder SBI code (2008) nummer 4677 in de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat vanBedrijfsactiviteiten (autosloperij en overige groothandel in afval en schroot) zijn opgenomen, met een bouwperceel kleiner dan 6.000 m2 indien:
- 1. uit een bedrijfsplan blijkt dat het bedrijf economisch levensvatbaar is;
- 2. uitstraling en beeldkwaliteit passen binnen de gestelde kaders van het beeldkwaliteitsplan.
Artikel 4 Water
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water met daarbij behorende taluds en oevers.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie - 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Waarde - Archeologie - 2" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming "Waarde - Archeologie - 2" naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Bestaande afmetingen en afstanden
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand tot enige grens van bouwwerken, die rechtens, in overeenstemming met het bepaalde in de ter zake geldende wet- en regelgeving tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
7.2 Overschrijding bouwgrenzen
De bouw- en bestemmingsgrenzen mogen worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, technische ruimtes, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 3 meter bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 meter bedraagt;
- c. andere ondergeschikte (bouw)onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 meter bedraagt.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van gronden, gebouwen , bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en het uitoefenen van prostitutie;
- b. het gebruik van gebouwen, bouwwerken en onderkomens als belhuis;
- c. het gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
- d. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten,
- e. het gebruik van (aangebouwde) bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning in afwijking van het plan verlenen:
- a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers, gemalen en transformatorhuisjes, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m en de oppervlakte niet meer dan 30 m2 mag bedragen;
- b. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van grens of richting van wegen en paden en ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Algemene wijzigingen
Burgemeester en wethouders kunnen de ligging van grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en van aanduidingen zodanig wijzigen, dat de geldende oppervlakte van de bij de wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij met niet meer dan 10 m worden verschoven.
10.2 Wijziging bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten
Burgemeester en wethouders kunnen de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten als volgt wijzigen:
het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.
Artikel 11 Algemene Procedureregels
In de gevallen dat in deze regels toepassing van deze procedurebepalingen is voorgeschreven, gelden de volgende bepalingen:
- a. het ontwerpbesluit omtrent nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende zes weken voor een ieder ter inzage;
- b. het bevoegd gezag maakt de terinzagelegging vooraf bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de gebruikelijke wijze;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid van belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerp-besluit naar voren te brengen bij het bevoegd gezag;
- d. Burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht Bestaande Bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen, wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 13 Overgangsrecht Bestaand Gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan De Drie Ster van de gemeente Pijnacker-Nootdorp.
Hoofdstuk 1 Inleiding
Dit hoofdstuk bevat informatie over het plangebied, de aanleiding voor de voorgenomen ontwikkeling, het geldende plan, de planvorm en de leeswijzer.
1.1 Aanleiding
Voor de percelen, gelegen aan de Stoomweg 17/19 is een verzoek ingediend voor een gedeeltelijke wijziging van het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Heron'. De bouw is stilgelegd omdat bij de realisatie van het bedrijfspand is gebleken dat het gebouw buiten het bouwvlak gerealiseerd wordt. In het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Heron' is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen (in artikel 14.1) die het mogelijk maakt om de ontstane situatie juridisch te herstellen. De initiatiefnemer heeft reeds overeenstemming bereikt met het Hoogheemraadschap van Delfland om het verlies aan water op eigen terrein te compenseren.
Deze ontwikkeling voldoet aan de vereisten van de wijzigingsbevoegdheid. Onderhavig wijzigingsplan vormt derhalve de planologische-juridische grondslag voor de gewenste ontwikkeling.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied betreft de percelen kadastraal bekend als 6423 en 6424, plaatselijk bekend als Stoomweg 17/19 te Nootdorp. Het plangebied ligt ten noordoosten van de kern Nootdorp en maakt onderdeel uit van het te ontwikkelen bedrijventerrein Bedrijvenpark Heron.
Afbeelding 1.1 - Globale ligging plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen binnen het geldende bestemmingsplan:
- 'Bedrijvenpark Heron', vastgesteld d.d. 29 maart 2012.
Het wijzigingsplan zal in juridische zin onderdeel gaan uitmaken van dit 'moederplan'.
In het geldende bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Heron' is de enkelbestemming 'Bedrijventerrein' toegekend aan het plangebied. Over het plangebied ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' ter bescherming van de archeologische waarden in het gebied.
Dit wijzigingsplan is gebaseerd op de wijzigingsbevoegdheid die in het 'moederplan' geregeld is in artikel 14.1 (Algemene wijzigingsregels) van de regels. Op grond van deze wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om de bestemming van de gronden te wijzigen als de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% worden verkleind of vergroot.
Afbeelding 1.2 - Uitsnede vigerend bestemmingsplan
1.4 Planproces
Op basis van artikel 3.6 Wro zal voor dit plan de procedure worden gevolgd conform artikel 3.4 Awb, met kennisgeving en beschikbaarstelling langs elektronische weg. Het ontwerp van onderhavig wijzigingsplan zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd.
1.5 Leeswijzer
Het wijzigingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten: de toelichting, de regels en de verbeelding.
De toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt de gebiedsvisie omschreven. Hoofdstuk 3 omvat het (boven)gemeentelijke beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de (milieutechnische) onderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische planopzet, waarna in hoofdstuk 6 en 7 respectievelijk de maatschappelijke aanvaardbaarheid en economische uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan worden behandeld.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
Dit hoofdstuk omvat een beknopte beschrijving van de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied.
2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Onderhavig plangebied ligt ten noordoosten van de kern Nootdorp, op het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein Bedrijvenpark Heron. Het omliggende gebied kenmerkt zich door de aanwezigheid van bedrijvigheid en glastuinbouw.
Het plangebied is bereikbaar via de Stoomweg, een weg met daaraan bedrijven. De wijzigingen in het gebied liggen aan de achterzijde van het perceel tussen de Stoomweg en de 's Gravenweg.
Afbeelding 2.1 - Huidige indeling plangebied (in rood de wijzigingsgebieden
2.2 Nieuwe Situatie
Aan de huidige bedrijfsbebouwing zal niets veranderd worden. Om het water te compenseren zal er naast het bedrijfsgebouw aan twee kanten een beperkte hoeveelheid water gegraven worden.
Afbeelding 2.2 - Watercompensatie plangebied
Onderhavig wijzigingsplan betreft alleen de wijziging van de vigerende bestemming 'Bedrijventerrein' naar de bestemming 'Water' en de vigerende bestemming 'Water' naar 'Bedrijventerrein'
2.3 Toetsing Aan De Wijzigingsregels
Wijzigingsregels
Onderhavig wijzigingsplan heeft betrekking op een wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Heron'. De wijzigingsregels luiden als volgt.
- Artikel 14.1 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het wijzigen van de ligging van grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en van aanduidingen zodanig, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij met niet meer dan 10 meter worden verschoven.
Toetsing
Op het perceel Stroomweg 17/19 betreft de ontwikkeling het corrigeren van bestemmingsgrenzen nadat bij de bouw is gebleken dat het bedrijfspand gedeeltelijk boven de waterbestemming gebouwd ging worden.
Toetsing aan artikel 14.1 Algemene wijzigingsregels
- De oppervlakte van de grenscorrecties omvatten een zeer klein gedeelte van de bestemming 'Bedrijventerrein' en de bestemming 'Water', dit wordt in de regels/verbeelding van onderhavig wijzigingsplan vastgelegd;
- In hoofdstuk 4 wordt nader in gegaan op de milieuhygiëne. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat er geen nadelige gevolgen verwacht worden naar aanleiding van onderhavige ontwikkeling;
- De economische uitvoerbaarheid is gewaarborgd middels een anterieure overeenkomst, zoals ook weergegeven in hoofdstuk 7.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Heron' te Nootdorp. Het plangebied is voorzien van wijzigingsbevoegdheid. Voorliggend wijzigingsplan maakt, conform de wijzigingsregels, de wijziging van de bestemmingen mogelijk.
De beleidsmatige afweging is reeds gemaakt in het kader van het vastgestelde moederplan.
In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op de relevante beleidsstukken.
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (maart 2012)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Deze structuurvisie verving de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.
Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. Vanaf 2020 neemt de beroepsbevolking niet meer toe. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking.
Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet. Verder wordt genoemd het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden.
Aangezien een structuurvisie geen bindende werking heeft voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld, zijn de nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen geborgd in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte. Deze AMvB wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en richt zich op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Daarnaast zorgt de AMvB voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
3.1.2 Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan
Onderhavige ontwikkeling heeft geen directe relevantie op rijksniveau. Het plan past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en binnen de bepalingen van het Barro.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Visie ruimte en mobiliteit Zuid-Holland (2014)
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014, (geconsolideerd in werking per 12 januari 2017) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
- Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
- Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
- Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
- Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
De VRM bestaat uit: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte 2014, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
- 1. Beter benutten en opwaarderen.
- 2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht).
- 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit.
- 4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
3.2.2 Verordening Ruimte 2014
De Verordening Ruimte 2014 is op 9 juli 2014 door Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland vastgesteld (geconsolideerd in werking per 12 januari 2017). Het plangebied ligt op grond van deze verordening binnen stads- of dorpsrand.. De Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 lid 2 Bro) is verankerd in de Verordening Ruimte 2014.
In het kader van het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Heron' heeft een uitgebreide toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking plaatsgevonden. Er wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2.3 Programma ruimte
Het programma ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om doelen te (doen) bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio's en provincie. De realisatiemix uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.
3.2.4 Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan
Het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Heron' is destijds getoetst aan het provinciale beleid. De ladder is destijds uitgebreid doorlopen. Derhalve wordt er voldaan aan het provinciale beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Toekomstvisie 2040 (2012)
In de Toekomstvisie 'Visie op de toekomst van Pijnacker-Nootdorp', vastgesteld door de gemeenteraad op 26 juni 2012, wordt een eenduidige en consistente koers voor Pijnacker-Nootdorp uitgezet met oog voor de omgeving en de rol van de gemeente. De toekomstvisie laat zien wat voor gemeente Pijnacker-Nootdorp wil zijn, waar zij met haar ontwikkeling heen wil en welke rol zij daarbij pakt.
Pijnacker-Nootdorp wil, conform haar visie, een herkenbare gemeente zijn in een landelijke omgeving waar de stad nooit ver weg is. Zij ziet het als haar missie in de regio een uniek woonmilieu te bieden, met het groene buitengebied meerwaarde te geven en met duurzame en innovatieve de economie versterken.
3.3.2 Ruimtelijke structuurvisie Pijnacker-Nootdorp 2040 (2014)
In de Structuurvisie 'Ruimte maken….. ruimte laten', vastgesteld door de gemeenteraad op 20 februari 2014, schetst de gemeente het ruimtelijk beeld van Pijnacker-Nootdorp in 2040. Niet in de vorm van een blauwdruk voor de toekomst, maar in de vorm van contouren en kaders van een streefbeeld dat gezamenlijk met bewoners en ondernemers ingekleurd dient te worden. Er wordt ruimte geboden en uitgenodigd om te ondernemen, te recreëren, de woonomgeving te verbeteren of sport te beoefenen. De Ruimtelijke structuurvisie kan gelezen worden als een uitnodiging om samen invulling te geven aan de ruimte van Pijnacker-Nootdorp in 2040.
Contouren vormen het uitgangspunt van de structuurvisie. Dit zijn contouren van groen- en recreatiegebieden, bebouwing, glastuinbouw en bedrijventerreinen. Binnen deze contouren zijn er verschillende functies en mogelijkheden. Hierover doet de structuurvisie voor 2040 op hoofdlijnen kaderstellende uitspraken. Daarnaast geeft de structuurvisie antwoord op verschillende ruimtelijke vraagstukken. Het zijn de contouren en de kaders van een streefbeeld, waarbij de gemeente de belangrijkste basisvoorzieningen garandeert en de regie neemt over projecten die niet door particulier initiatief tot stand komen. De ruimte die vervolgens ontstaat, is vooral voor de eigenaren, beheerders en gebruikers om in te vullen en vorm te geven.
Pijnacker-Nootdorp wil in de regio met duurzame en innovatieve bedrijven de economie versterken. De ontwikkeling van Bedrijvenpark Heron past in dit beleid. Als gemengd gebied zal het bedrijventerrein Bedrijvenpark Heron, in aansluiting op Boezem West, kansen bieden voor de vestiging van maatschappelijke en economische voorzieningen voor de kern Pijnacker. De keuze die in het verleden al is gemaakt voor Bedrijvenpark Heron, wordt met de Structuurvisie bevestigd.
3.3.3 Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan
De ontwikkeling van het gebied 'Bedrijvenpark Heron' die mogelijk wordt gemaakt is opgenomen in de structuurvisie van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Derhalve past het plan binnen het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Onderzoek
Jurisprudentie stelt dat met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan de aanvaardbaarheid hiervan binnen het gebied waarop deze bevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven mag worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, de voorziene wijziging is gerechtvaardigd.
4.1 Bedrijven En Milieuzonering
Regelgeving en beleid
Milieuzonering is het ruimtelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen bij nieuwe ontwikkelingen. Dit ruimtelijk scheiden (door middel van aan te houden richtafstanden) dient twee doelen:
- Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Elke milieucategorie kent een bijbehorende richtafstand
Een milieubelastende activiteit wordt ondergebracht in een milieucategorie. Per milieu categorie geldt een aan te houden richtafstand. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustig buitengebied of een rustige woonwijk. Ten aanzien van het omgevingstype gemengd gebied kunnen kortere afstanden worden aangehouden, zoals aangegeven in de onderstaande tabel 1.
Categorie | Richtafstand tov rustige woonwijk/rustig buitengebied | Richtafstand tov gemengd gebied |
1 | 10m | 0m |
2 | 30m | 10m |
3.1 | 50m | 30m |
3.2 | 100m | 50m |
4.1 | 200m | 100m |
4.2 | 300m | 200m |
5.1 | 500m | 300m |
5.2 | 700m | 500m |
5.3 | 1000m | 700m |
6 | 1500m | 1000m |
Tabel 1 - richtafstanden
Omgevingstype
De VNG-publicatie kent twee omgevingstypen, 1) een rustige woonwijk/rustig buitengebied en 2) een gemengd gebied . Een rustige woonwijk is een woonwijk, ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied. Naast deze omgevingstypen kent de VNG-publicatie ook het omgevingstype gemengd gebied. Een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid. Daarnaast gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen.
De aan de milieucategorie gerelateerde richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. Zie tabel 1.
Wijze van meten van afstanden
In de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering wordt aangegeven dat richtafstanden worden gemeten vanaf de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en de gevel van de woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen (vvb) mogelijk is.
Gebieden met functiemenging
Vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, mag niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De Staat van Bedrijven 'functiemenging' hanteert drie categorieën A, B en C met specifieke criteria:
- Categorie A
Activiteiten zodanig weinig milieubelastend dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen woning en bedrijf zijn daarbij toereikend.
- Categorie B
Activiteiten kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig gescheiden van woning en andere gevoelige functies.
- Categorie C
Activiteiten uit categorie B waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is.
Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan
Het omgevingstype ter plaatse van het onderhavig plangebied is een gemengd gebied. In de omgeving is er sprake van bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies.
- Het plan voorziet in een minimale aanpassing van de bestemming waar een bedrijf met milieucategorie 3.1 is toegestaan. De bijbehorende richtafstand is 50 meter voor een rustige woonwijk. Binnen deze richtafstand zijn geen woningen gelegen.
Vanuit milieuzonering wordt de nieuwe ontwikkeling derhalve acceptabel geacht.
4.2 Externe Veiligheid
4.2.1 Inleiding
Er zijn twee situaties waarbij externe veiligheid een rol speelt, namelijk bij:
- 1. het realiseren van een risicovolle activiteit;
- 2. De bouw, vestiging en aanleg van een (beperkt) kwetsbaar object binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.
Het gaat hier om risicovolle activiteiten die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik (inrichtingen) en het transport (buisleidingen, (spoor-, water-) wegen) kunnen er zich calamiteiten voordoen, waar door de veiligheid van de omgeving in het geding is. Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen daarvan. In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de externe veiligheid in beschouwing is genomen bij dit wijzigingsplan.
Normstelling en beleid
Twee sleutelbegrippen: plaatsgebonden risico en groepsrisico
De rijksoverheid maakt onderscheid tussen het risico waaraan het individu is blootgesteld en het risico waaraan een groep mensen is blootgesteld. Het gaat om het risico op overlijden. Voor de beoordeling van het risico waaraan het individu is blootgesteld gebruikt men het plaatsgebonden risico (PR). Dit is de maatstaf voor de persoonlijke veiligheid. De maatstaf voor de kans dat een groep van mensen in een keer overlijdt, is het groepsrisico (GR).
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de overlijdenskans per jaar die op een bepaalde afstand aanwezig is door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor de berekening wordt uitgegaan van een fictieve burger die gedurende een heel jaar 24 uur per dag onbeschermd op de plaats waarvoor het plaatsgebonden risico wordt berekend aanwezig is. De PR kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (de zogeheten risicocontour).
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is de kans op het overlijden in één keer van een groep mensen (juridisch is het minimum gesteld op 10 doden om van een groepsrisico te kunnen spreken) als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, binnen het invloedsgebied van een inrichting, een route voor het transport van gevaarlijke stoffen of een buisleiding. Het invloedsgebied wordt bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is geen wettelijke norm, het is bedoeld als een ijkpunt.
Beperkt kwetsbare objecten, kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten
Beperkt Kwetsbare objecten
Onder beperkt kwetsbare objecten worden onder andere verstaan woningen, kantoren, winkels en sport- en kampeerterreinen, voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren. In artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is een uitgebreide definitie opgenomen.
Kwetsbare objecten
Kwetsbare objecten zijn onder andere woningen (met uitzondering van verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee per hectare en dienst- of bedrijfswoningen), kantoren met meer dan 1.500 m² bruto vloeroppervlak en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of (een deel van de dag) kwetsbare groepen mensen. De kwetsbare objecten staan gedefinieerd in Bevi artikel 1 sub l.
Zeer kwetsbare objecten
Zeer kwetsbare objecten zijn tevens kwetsbare objecten, ze vormen een subcategorie van de categorie kwetsbare objecten uit het Bevi. Zeer kwetsbare objecten zijn objecten waarin mensen verblijven die zichzelf niet goed in veiligheid kunnen brengen, bijvoorbeeld door een geestelijke of lichamelijke beperking. Voorbeelden hiervan zijn: verzorgingstehuizen, ziekenhuizen en kinderdagverblijven.
Waarom onderscheid?
Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is van belang om te bepalen of de PR 10-6 een grenswaarde is of een richtwaarde. De zeer kwetsbare objecten vormen een nieuwe categorie ten opzichte van het Bevi en spelen een rol in de modernisering van het Omgevingsveiligheidsbeleid.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Voor het PR geldt dat er binnen de 10-6 - risicocontour geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR geldt, indien er objecten binnen het invloedsgebied liggen, een verantwoordingsplicht.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten. In de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn opgenomen: de aanwijzing van buisleidingen, de risicoafstanden en de rekenmethodiek. Beide zijn per 1 januari 2011 in werking getreden en sluiten aan bij de risiconormering uit het Bevi. Het Bevb kent nog wel een onderscheid tussen een volledige verantwoording van het groepsrisico en een beperkte verantwoording.
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
Het toetsingskader voor de ruimtelijke ordening ten aanzien van het onderdeel transport van gevaarlijke stoffen is het Besluit transportroutes externe veiligheid (Bevt). Dit besluit is onderdeel van het Basisnet en is op 1 april 2015 in werking getreden. Bepaald wordt of binnen de invloedsfeer van deze transportassen gevoelige functies mogelijk zijn. Ook hierbij wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Binnen het invloedsgebied moet aandacht worden besteed aan de mogelijkheden tot voorbereiding van het bestrijden en het beperken van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en aan de zelfredzaamheid ten aanzien van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten. Bij een ruimtelijke ontwikkeling binnen 200 meter van een transportroute moet na berekening van het groepsrisico worden bepaald of een beperkte of een volledige verantwoording van het groepsrisico moet worden opgesteld. Een extra onderdeel van het Bevt is dat voor sommige transportassen een Plasbrandaandachtsgebied (PAG) geldt waar rekening mee moet worden gehouden. Een PAG is een gebied tot 30 meter van de transportas waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.
Overige voor Pijnacker-Nootdorp relevante besluiten op het gebied van externe veiligheid
Activiteitenbesluit Dit besluit en de bijbehorende regeling zijn de opvolger van een groot aantal AMvB's. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, waaronder veiligheidsafstanden (voor bijvoorbeeld propaantanks en windturbines) waaraan voldaan moet worden.
Vuurwerkbesluit Dit besluit reguleert de gehele keten rondom vuurwerk. In bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit zijn veiligheidsafstanden tot kwetsbare en geprojecteerde kwetsbare objecten opgenomen. De aan te houden afstand is afhankelijk van het type vuurwerk en de hoeveelheid vuurwerk dat wordt opgeslagen.
De regels voor het vervoer van vuurwerk zijn een uitwerking van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs).
4.2.2 Risicovolle bedrijven binnen/nabij het plangebied
Binnen/nabij het bestemmingsplan zijn geen risicovolle bedrijven met een risicocontour die buiten de inrichting valt.
4.2.3 Transport gevaarlijke stoffen binnen/nabij het plangebied
Transport gevaarlijke stoffen over rijkswegen
Uit de risicokaart blijkt dat de A4 een PR 10-6 contour heeft van 23 meter. De A4 heeft een plasbrandaandachtsgebied. Uit de risicokaart blijkt dat de A12 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. De A12 heeft geen plasbrandaandachtsgebied. Uit de risicokaart blijkt dat de A13 een PR 10-6 contour heeft van 17 meter. De A13 heeft ook een plasbrandaandachtsgebied. Het plangebied ligt niet binnen deze contouren.
Wijzigingsplan De Drie Ster ligt binnen het invloedsgebied van de rijkswegen A4 en de A12. In het in 2012 vastgestelde bestemmingsplan is een volledige verantwoording van het groepsrisico opgenomen (het groepsrisico nam met meer dan 10% toe tot boven de 0,1 maal de oriëntatiewaarde). In het in 2019 vastgestelde bestemmingsplan is een beperkte verantwoording opgesteld (er is aandacht besteed aan bereikbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid) omdat dit plan niet tot een verdere toename van het groepsrisico zou leiden. Wijzigingsplan De Drie Ster ligt op meer dan 200 meter van de A12. Het plan maakt geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk en bovendien levert een ruimtelijke ontwikkeling op een afstand groter dan 200 meter slechts een geringe bijdrage aan de hoogte van het groepsrisico. Een berekening en een (volledige) verantwoording van het groepsrisico zijn dan ook niet aan de orde. Zowel voor het bestemmingsplan “Bedrijvenpark Heron” (2012) als voor het bestemmingsplan “1e partiële herziening bedrijvenpark Heron” (2019) is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH). De (maatregelen uit de) adviezen van de VRH zijn in beide gevallen opgenomen in de bij het bestemmingsplan behorende toelichting.
Er is, gezien de aard van de wijziging, niet opnieuw advies gevraagd aan de VRH. De VRH bepaalt aan de hand van het type en de omvang van de ontwikkelingen of zij advies uitbrengen of dat volstaan kan worden met de algemene maatregelen die genoemd staan in de notitie Advisering EV - Veiligheidsregio Haaglanden, invulling van de adviesrol bij ruimtelijke plannen (versie 2.1 – 22 oktober 2019). Voor wijzigingsplan De Drie Ster kan worden volstaan met de algemene maatregelen welke al zijn opgenomen in de vastgestelde bestemmingsplannen uit 2012 en 2019.
Tabel invloedsgebieden Rijkswegen
Transport gevaarlijke stoffen over provinciale wegen
Een klein deel van de N470 is aangewezen als gemeentelijke route voor het transport van gevaarlijke stoffen. Over dit gedeelte wordt voornamelijk LNG vervoerd, naar een locatie op het bedrijvenpark Ruyven. Op basis van de vergunde jaarlijkse doorzet zijn er 260 transportbewegingen te verwachten
Het overige deel van de N470 is niet aangewezen als route transport gevaarlijke stoffen. Er kan incidenteel wel transport van gevaarlijke stoffen plaats vinden, via een ontheffing. Dit zal met name de bevoorrading van (kleine) propaantanks in het buitengebied betreffen. De tankstations binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp verkopen geen LPG, ook ESSO aan de Rijksweg A13 niet.
In de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) is vastgelegd hoe de risico's van transport van gevaarlijke stoffen conform het vigerende beleid geanalyseerd moeten worden. In HART zijn vuistregels opgenomen ten aanzien van de noodzaak om te rekenen aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het gebruik van deze handleiding is verplicht.
De vuistregels uit de HART geven aan dat voor een weg buiten de bebouwde kom (zoals de N470) geldt dat er geen PR-10-6 contour aanwezig is als het aantal tankauto's van de stofcategorie GF3 (propaan, LPG, LNG) lager is dan 500. Voor de N470 binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp zijn geen tellingen beschikbaar, wel voor het deel in Delft (GF3: 75) en in Zoetermeer (GF3: 73). Gezien het feit dat in Pijnacker-Nootdorp geen LPG geleverd wordt maar alleen propaan zal het aantal transporten GF3 op het niet aangewezen deel van de N470 vergelijkbaar of lager zijn. Op het aangewezen deel van de N470 komen daar de transporten LNG bij (260). Opgeteld zal het totaal aantal transporten GF3 beduidend lager zijn dan 500. Daarmee wordt voldaan aan de vuistregels voor het plaatsgebonden risico.
Er is ook gekeken of er voor de N470 sprake is van overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Om dit te bepalen is getoetst of het aantal GF3 transporten onder de drempelwaarden in tabel 1-6 (overschrijding 10% van de oriëntatiewaarde voor wegen buiten de bebouwde kom, eenzijdige bebouwing) en tabel 1-7 (overschrijding 10% van de oriëntatiewaarde voor wegen buiten de bebouwde kom, tweezijdige bebouwing) zit en of met dit plan ook onder deze drempelwaarde wordt gebleven.
Van belang is de afstand tussen de bebouwing en de N470, het aantal personen per hectare en het aantal transporten GF3 over de N470. Ter hoogte van dichte en tweezijdige bebouwing (Emerald en Ruyven) is de afstand tussen de as van de weg en de bebouwing minimaal 30 meter. Hier is ook het aantal transporten het hoogst, vanwege het bevoorraden van het LNG-tankstation op Ruyven: 260. Tabel 1-7 laat zien dat de drempelwaarde voor de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt pas overschreden bij een bevolkingsdichtheid van 90 personen per hectare. Dat is daar niet aan de orde. Elders langs de N470 ligt de bebouwing wel dichterbij (mimimaal 15 meter) maar daar is sprake van eenzijdige bebouwing. Hiervoor wordt gekeken naar tabel 1-6. Over dit deel van de N470 wordt alleen sporadisch propaan vervoerd. In combinatie met de lagere bevolkingsdichtheid zal ook hier de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet worden overschreden.
De N470 ligt op ruim 5600 meter van het plangebied. Tabellen 1-6 en 1-7 gaan tot een afstand van 200 meter. Overeenkomstig het Bevt (artikel 8, lid 1) en de HART (paragraaf 2.1) hoeven namelijk geen beperkingen aan het ruimtegebruik van een plan te worden gesteld in een gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. Een berekening van (de toename van) de hoogte van het groepsrisico is dan niet aan de orde.
Een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico is aan de orde indien een plangebied zich bevindt binnen het invloedsgebied van een risicobron. Het invloedsgebied wordt bepaald door de 1% letaliteitsafstand van de stofcategorieën die getransporteerd worden. Voor GF3 geldt een invloedsgebied van 355 meter. Het plangebied ligt op ruim 5600 meter. Een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico is in dit geval ook niet aan de orde.
Gemeentelijke route voor transport gevaarlijke stoffen
Het transport van alle gevaarlijke stoffen rust op een belangrijk basisprincipe: diegene die met een voertuig via de weg gevaarlijke stoffen vervoert is, op grond van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (WVGS), verplicht als zodanig de bebouwde kommen van gemeenten te vermijden. Als het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is ten behoeve van het laden en lossen of omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is, mag de chauffeur van dit basisprincipe afwijken. Op deze manier wordt het transport van gevaarlijke stoffen door de bebouwde kom geminimaliseerd.
De gemeente Pijnacker-Nootdorp beschikt over een aangewezen wegennet voor routeplichtige stoffen op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De route voor gevaarlijk transport is gelegen op bedrijventerrein Ruijven en ligt op ruime afstand van het plangebied.
Transport gevaarlijke stoffen over spoor en water
Het spoor (NS Den Haag - Gouda; Randstadrail Den Haag - Rotterdam) wordt niet gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen. Rondom deze spoorbanen bevindt zich daarom geen risicocontour in het kader van externe veiligheid. Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen over water plaats.
4.2.4 Buisleidingen binnen/nabij het plangebied
Tabel invloedsgebieden buisleidingen
Aardgas
Het plangebied ligt niet binnen de 100% letaliteitsgrens maar wel binnen de 1% letaliteitsgrens van een hoge druk aardgasleiding (W-539-01). In het in 2012 vastgestelde bestemmingsplan is een volledige verantwoording van het groepsrisico opgenomen (het groepsrisico nam met meer dan 10% toe tot boven de 0,1 maal de oriëntatiewaarde). In het in 2019 vastgestelde bestemmingsplan is een beperkte verantwoording opgesteld (er is aandacht besteed aan bereikbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid) omdat dit plan niet tot een verdere toename van het groepsrisico zou leiden. Wijzigingsplan De Drie Ster maakt geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk. En nieuwe verantwoording van het groepsrisico zal niet worden opgesteld, deze heeft geen toegevoegde waarde. Zowel voor het bestemmingsplan “Bedrijvenpark Heron” (2012) als voor het bestemmingsplan “1e partiële herziening bedrijvenpark Heron” (2019) is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH). De (maatregelen uit de) adviezen van de VRH zijn in beide gevallen opgenomen in de bij het bestemmingsplan behorende toelichting. Er is, gezien de aard van de wijziging, niet opnieuw advies gevraagd aan de VRH. De VRH bepaalt aan de hand van het type en de omvang van de ontwikkelingen of zij advies uitbrengen of dat volstaan kan worden met de algemene maatregelen die genoemd staan in de notitie Advisering EV - Veiligheidsregio Haaglanden, invulling van de adviesrol bij ruimtelijke plannen (versie 2.1 – 22 oktober 2019). Voor wijzigingsplan De Drie Ster kan worden volstaan met de algemene maatregelen welke al zijn opgenomen in de vastgestelde bestemmingsplannen uit 2012 en 2019.
Afbeelding 4.1 Ligging buisleiding t.o.v. het plangebied (bron: risicokaart.nl)
Brandbare vloeistoffen
Er loopt een brandstofleiding (K2, rood) van Defensie Pijpleidingorganisatie (DPO) door de gemeente Pijnacker-Nootdorp. De PR 10-6 contour ligt op de leiding. Omdat er maximaal 'minder dan 1 slachtoffers' kunnen vallen is er dus, conform art. 1 van het Bevb, formeel geen sprake van een groepsrisico voor de K2-leiding. De leiding ligt bovendien op ruime afstand van het plangebied en vormt daarom geen belemmering.
CO2
Er loopt een CO2-leiding (blauw) door de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Naar aanleiding van ontwikkelingen nabij dezelfde CO2-leiding in Zoetermeer is in 2007 door RIVM en TNO uitgebreid onderzoek gedaan naar de risico's en effecten van vrijkomend CO2 bij leidingbreuk. Hierbij is door het RIVM geconcludeerd dat de risico's en letale effecten zich niet voordoen buiten een afstand van 4 meter van de buisleiding. VROM onderschrijft dit onderzoek en deze conclusie (brief VROM, datum 24-08-2007, kenmerk DGM/EV2007082989). Ook recent onderzoek aan de leiding De CO2 leiding (Tebodin, documentnummer 3413682, 7 april 2014) bevestigt dit. De rapportage van Arcadis “QRA Vervoersknoop Bleizo (01-02-2016, kenmerk D04011.000122) stelt “De ondergrondse leidingdelen leiden niet tot externe veiligheidsrisico.” De buisleiding ligt ook op ruime afstand van het plangebied en is dan ook geen belemmering in het kader van externe veiligheid.
4.2.5 Conclusie
Alle aspecten van externe veiligheid zijn beschreven en beoordeeld. In het kader van fysieke en externe veiligheid zijn het plangebied en de directe omgeving beschouwd. Geconstateerd is dat het plangebied niet in het invloedsgebied ligt van transportroutes gevaarlijke stoffen, buisleidingen of inrichtingen waarop het Besluit externe veiligheid (Bevi) inrichtingen van toepassing is.
Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het kader van externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkelingen in het kader van onderhavig wijzigingsplan.
4.3 Geluid
Regelgeving en beleid
Geluid kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog geluidniveau kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen.
Bij nieuwe situaties is de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing De Wgh verplicht:
- Onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.
- Een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour (voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan. Het gebied binnen deze contour is de zone van het industrieterrein. Middels zonering worden enerzijds bedrijven beschermd tegen oprukkende geluidgevoelige bestemmingen en anderzijds worden geluidgevoelige bestemmingen beschermd tegen eventuele uitbreidingen van de activiteiten op het industrieterrein.
Daarnaast is bij een bestemmingsplan ook het kader 'een goede ruimtelijke ordening' van toepassing.
Onderzoek
Het plan voorziet niet in de realisatie van een nieuwe geluidsgevoelige bestemming. Een akoestisch onderzoek is derhalve niet aan de orde.
Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan
Het aspect geluid staat de vaststelling van onderhavig wijzigingsplan niet in de weg.
4.4 Luchtkwaliteit
Regelgeving en beleid
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Sinds 2011 moest reeds aan de grenswaarden (jaargemiddelde van 40 ìg/m3 en 24-uursgemiddelde concentratie van 50 ug/m3) voor PM10 worden voldaan. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde van 40 ug/m3 en uurgemiddelde grenswaarde van 200 ug/m3. Tot deze grenswaarden gelden zijn minder strenge grenswaarden van kracht.
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:
- een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
- de luchtkwaliteit tengevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
- een project ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 ug/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.);
- een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).
- Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten of projecten “In betekenende mate’’ (IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.
Conclusie ten aanzien van het wijziginsplan
Een wijzigingsplan is een ruimtelijke procedure die geregeld is in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In artikel 5.16 van de Wet luchtkwaliteit zijn de ruimtelijke procedures opgesomd waarop de Wet luchtkwaliteit van toepassing is. Artikel 3.6 van de Wro is hierin niet opgenomen.
De Wet luchtkwaliteit is derhalve niet van toepassing voor onderhavig wijzigingsplan, waardoor toetsing aan de grenswaarden niet benodigd is. De achterliggende gedachte van de wetgever hierbij is dat alle ontwikkelingsmogelijkheden, inclusief wijzigings- en uitwerkingsbevoegdheden, in het (vigerende) bestemmingsplan moeten zijn behandeld en afgewogen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen beperking voor vaststelling van onderhavig wijzigingsplan.
4.5 Archeologie En Cultuurhistorie
Regelgeving en beleid
Wet op de archeologische monumentenzorg
Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente. Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie voor een goede conservering.
De gemeente is verplicht om in alle bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem wil werken en daarbij de grond roert, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot behouden blijven. Er wordt in de wet uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van archeologieverstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische waarden.
Besluit ruimtelijke ordening
Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.
Cultuurhistorische kaart Zuid-Holland
De Cultuurhistorische kaart van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom:
- de kenmerkenkaart, waarop de kenmerkende nederzettingspatronen, landschapspatronen en de archeologische opbouw van het landschap zijn weergegeven;
- de waardenkaart, waarop de waardevolle structuren van de kenmerkenkaart zijn gewaardeerd.
Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele planologie.
Archeologiebeleid Pijnacker-Nootdorp
De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar archeologiebeleid verwoord in de nota ‘Pijnacker-Nootdorp; Op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart ligt het plangebied op het grensvlak van de hoge archeologische verwachting. Voor de zone met hoge en middelhoge archeologische verwachting geldt dat bij een bodemverstoring van respectievelijk dieper dan 0,30 m beneden maaiveld en groter dan 100 m2 vroegtijdig archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden.
Afbeelding 4.2 - Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart Pijnacker-Nootdorp
Onderzoek
Omdat het hier gaat om een juridische grenscorrectie voor een gebouw dat reeds in aanbouw is, is archeologisch onderzoek niet meer aan de orde. Bij de ontwikkeling en bouw van het bedrijfsgebouw is reeds afdoende aandacht besteed aan het aspect archeologie.
Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan
Het aspect archeologie vormt geen beperking voor vaststelling van onderhavig wijzigingsplan.
4.6 Bodem
Regelgeving en beleid
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Tevens is bij de realisatie van ruimtelijke plannen vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden.
De provincie Zuid-Holland heeft haar beleid ten aanzien van bodemaspecten verwoord in de 'Beleidsvisie Bodem en Ondergrond' uit 2013. De provincie brengt in deze visie middels zes beleidsprioriteiten focus aan in het zoeken naar de balans lussen het optimaal benutten én beschermen van de bodem en de ondergrondse ruimte.
In 2014 is de bodemkwaliteitskaart voor de gemeente Pijnacker-Nootdorp opgesteld. Op deze kaart is de landbodem van de gemeente ingedeeld in zones met vergelijkbare milieuhygiënische bodemkwaliteit. De onderzoekslocatie is gelegen in de bodemkwaliteitszone B1/O1 'Historische bebouwing en kassen'. De locatie heeft de bodemfunctie 'Overig (landbouw/natuur)'. Uit de generieke ontgravingskaart blijkt dat zowel de bovengrond van de locatie, de ontgravingsklasse 'Industrie' heeft. Ook is de locatie verdacht voor de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen. De ondergrond van de locatie heeft als ontgravingsklasse 'Wonen'.
Onderzoek
Omdat het hier gaat om een juridische grenscorrectie voor een gebouw dat reeds in aanbouw is, is bodemonderzoek niet meer aan de orde. Bij de ontwikkeling en bouw van het bedrijfsgebouw is reeds afdoende aandacht besteed aan het aspect bodem.
Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan
Het aspect bodem vormt geen beperking voor vaststelling van onderhavig wijzigingsplan.
4.7 Ecologie
Regelgeving en beleid
De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de ‘Wet natuurbescherming’ (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Gebiedsbescherming vanuit de Wet natuurbescherming en provinciaal beleid
De Wet natuurbescherming heeft voor wat betreft gebiedsbescherming betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningplichtig. De provinciale groenstructuur is vastgelegd in de Visie ruimte en mobiliteit, het Programma ruimte en de Verordening ruimte.
Soortenbescherming vanuit de Wet natuurbescherming
Soortenbescherming vanuit de Wet natuurbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten. Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die niet onder de aangewezen bescherming vallen, of die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt de zogenaamde ‘algemene zorgplicht’ (art. 1.10 Wnb). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.
Stappenplan soortenbescherming
Komen soorten van de hierboven genoemde beschermingsregimes voor, dan is de eerste vraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op de beschermde soorten. Treden er effecten op, dan dient er gekeken te worden of er vrijstelling verleend kan worden (al dan niet door te werken volgens een goedgekeurde gedragscode), of dat er een alternatieve oplossing mogelijk is waardoor er geen negatief effect kan plaatsvinden. Indien dit niet mogelijk is, zal ontheffing aangevraagd moeten worden op basis van een geldig wettelijk belang, waarbij de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten niet in het geding komt. De ontheffing kan dan onder voorwaarden worden verleend.
Onderzoek
Omdat het hier gaat om een juridische grenscorrectie voor een gebouw dat reeds in aanbouw is, is een ecologisch onderzoek niet meer aan de orde. Bij de ontwikkeling en bouw van het bedrijfsgebouw is reeds afdoende aandacht besteed aan het aspect ecologie.
Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan
Het aspect ecologie vormt geen beperking voor vaststelling van onderhavig wijzigingsplan.
4.8 Water
Regelgeving en beleid
Europese Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit was 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.
Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 is Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) vastgesteld en vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 en de partiële herziening. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het NWP is bindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het NWP legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.
De ambities die in dit Waterplan centraal staan zijn:
- Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
- Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater
- Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
- Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
- Nederlanders leven waterbewust.
Voor de gebieden waar het Rijk verantwoordelijkheden heeft op gebeid van waterveiligheid en zoetwater, zijn er gebiedsgericht uitwerkingen opgenomen in het NWP.
Provinciaal beleid
De provincie Zuid-Holland heeft een ontwerpplanherzieningsbesluit genomen voor haar waterbeleid. Het Waterbeleid 2016-2021 bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2015 en het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
- Waarborgen waterveiligheid.
- Zorgen voor mooi en schoon water.
- Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening.
- Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven.
Waterbeheerprogramma Hoogheemraadschap Delfland
Het plangebied ligt in het gebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Op 19 november 2015 heeft Delfland het Waterbeheerplan 2016-2021 (WBP) vastgesteld. In het WBP wordt de strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het WBP is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021 en is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen.
De werkzaamheden en projecten voor de komende planperiode zijn terug gebracht tot vier speerpunten:
- In stand houden: De waterkeringen, het watersysteem, de ecologische structuren en het afvalwatersysteem worden met beheer verder geoptimaliseerd.
- Investeren: Natte voeten verkleinen door bij het zoeken naar oplossingen om water langer vast te houden, de waterkeringen op orde te houden met oog voor de multifunctionaliteit, de waterkwaliteit te verbeter en toe te spitsen op de potenties van het gebied en de waterzuiveringen om te bouwen tot zoetwaterfabrieken.
- Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, de samenwerking in waterbeheer is pluriform van karakter.
- Flexibel en duidelijk: Een flexibel waterschap die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Er worden duidelijke kaders neergezet maar dogma's zijn er niet.
Handreiking watertoets
Het Hoogheemraadschap van Delfland Delfland heeft een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet. De handreiking bestaat uit een procesdeel en een inhoudelijk deel. In het procesdeel wordt ingegaan op het watertoetsproces voor elk van de volgende ruimtelijke planvormen: stedenbouwkundige plan; structuurvisie; bestemmingsplan; beheersverordening; omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing; en tot slot de nieuwe planfiguren van de Crisis- en herstelwet, zoals het projectuitvoeringsbesluit. Het inhoudelijk deel bevat de vertaling van het actuele beleid van Delfland in ruimtelijke zin.
Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan
Het wijzigingsplan wordt opgesteld om het verlies aan water te compenseren. Bij de bouw van het bedrijfsgebouw is buiten het bouwvlak gebouwd op de bestemming water. Hierdoor zou 5 m2 aan wateroppervlak verloren gaan. Met het waterschap is overleg gevoerd over de watercompensatie. Er wordt op het perceel een nieuw wateroppervlak van ruim 18 m2 gegraven worden dat in verbinding ligt met het doorgaande water achter het perceel. Hierdoor gaat het nieuwe water onderdeel uitmaken van het gehele watersysteem.
Afbeelding 4.3 - Watercompensatie
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishoudkundige situatie.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Systematiek Wijzigingsplan
Dit wijzigingsplan is gericht op het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid die in het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Heron' is opgenomen in artikel 14.1. Op grond van deze wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om de bestemming van de gronden te wijzigen als de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% worden verkleind of vergroot.
Bij het opstellen van onderhavig wijzigingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. In het kader van de landelijke uniformering en standaardisering voldoet het plan aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). De landelijke regelgeving is grotendeels, met uitzondering van enkele begrippen, vertaald in de 'Standaardregels stedelijk gebied, gemeente Pijnacker-Nootdorp' versie 2012. Deze standaardregels en de regels van het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Heron' vormen de basis voor onderhavige regels.
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan. Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels.
5.2 Inleidende Regels
Begrippen
In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven hoe gemeten dient te worden.
5.3 Bestemmingsregels
Bedrijventerrein
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor de vestiging van bedrijven met alle bijbehorende voorzieningen als ontsluiting, groen- en parkeervoorzieningen. De maximale goot- en bouwhoogte zijn opgenomen op de verbeelding. Ook de maximaal toegestane bedrijfscategorie is opgenomen.
Water
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water met daarbij behorende taluds en oevers. Op de gronden mogen uitsluitend bij de bestemming behorende andere bouwwerken, zoals duikers, bruggen, kademuren en beschoeiingen worden gebouwd. Bij aangrenzende wegen behorende andere bouwwerken zoals overkluizingen ten behoeve van in- en uitritten en paden zijn tevens toegestaan.
Dubbelbestemming
De bestemming 'Waarde - Archeologie - 2' betreft een dubbelbestemming waarin de bescherming van de aanwezige archeologische waarden wordt geregeld.
5.4 Algemene Regels
Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meegeteld mogen worden bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels is een bepaling opgenomen om bestaande, legaal gerealiseerde bebouwing die bijvoorbeeld qua afmetingen buiten de bepalingen van dit bestemmingsplan valt, planologisch-juridisch te borgen.
Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van niet-ingrijpende bouwactiviteiten.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepalingen wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven de in het plan opgenomen bestemmingen in geringe mate te wijzigen, indien dit van belang is voor een betere realisering of in verband met een afwijkende toestand van het terrein.
Algemene procedureregels
Indien er sprake is van toepassing van een omgevingsvergunning die onderdeel uitmaakt van het plan, is er een procedure vastgesteld. Deze is opgenomen in dit artikel.
5.5 Overgangs- En Slotregels
Overgangsregels
In deze bepalingen wordt inhoud gegeven aan het overgangsrecht betreffende bouwwerken en het gebruik, met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Slotregel
Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze bepaling bevat de titel van het plan.
5.6 Toelichting Op De Verbeelding
Op de verbeelding is het binnen het plangebied gelegen perceel voorzien van een passende bestemming, conform de in de regels gehanteerde indeling. Daarnaast zijn middels dubbelbestemming de waterkering weergegeven, waarbinnen een bijzondere beschermingsregeling geldt. In de regels worden, zoals bovenstaand toegelicht, deze bestemming en dubbelbestemming van een juridische bepaling voorzien.
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Aanvaardbaarheid
6.1 Algemeen
De juridische grenscorrectie is geenszins in strijd met het provinciale of gemeentelijke beleid.
6.2 Zienswijzenprocedure
Het ontwerpwijzigingsplan zal ten behoeve van de zienswijzenprocedure gedurende zes weken ter inzage liggen. Gedurende de termijn van ter visie legging konden zienswijzen worden ingediend. De resultaten van deze procedure zullen aan het wijzigingsplan worden toegevoegd.
6.3 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Parallel aan de zienwijzeprocedure wordt ook het vooroverleg op grond van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gevoerd. De resultaten daarvan zullen eveneens aan het wijzigingsplan worden toegevoegd.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
In artikel 6.12 lid 1 van de Wro is vastgelegd dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In afwijking van het bovenstaande is het op grond van het tweede lid van ditzelfde artikel mogelijk om geen exploitatieplan vast te stellen als het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is. De kosten die voor de wijziging van het bestemmingsplan gemaakt worden, zullen middels een anterieure overeenkomst en planschadeverhaalsovereenkomst op de initiatiefnemers verhaald worden.
Het wijzigingsplan wordt economisch uitvoerbaar geacht.