Nieuwkoopseweg 21, 44a en 46 Pijnacker
Wijzigingsplan - Gemeente Pijnacker-Nootdorp
Vastgesteld op 05-03-2024 - vastgesteld
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In dit plan wordt verstaan onder:
1.1 het plan:
het wijzigingsplan 'Nieuwkoopseweg 21, 44a en 46 Pijnacker' van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1926.wp100190124-4001 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 additionele horeca:
horeca-activiteiten die ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie die ter plaatse is toegestaan met dien verstande dat:
- de tijdperiode waarin de horeca-activiteiten uitgeoefend worden, valt binnen de openingstijden waarin de hoofdfunctie uitgeoefend wordt;
- de ruimte waarin de horeca-activiteiten uitgeoefend worden niet mag worden verhuurd of anderszins in gebruik mag worden gegeven aan derden;
- de horeca-activiteiten ten hoogste 10% van de bebouwde vloeroppervlakte van de hoofdfunctie mogen beslaan, zulks met een maximum van 100 m2; en
- de horeca-activiteiten niet zelfstandig mogen worden uitgeoefend of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie.
1.6 afhankelijke woonruimte:
het niet tot het hoofdgebouw behorende bebouwing laten bewonen door één of meer personen die ondersteuning of verzorging kunnen krijgen van het in het bijbehorende hoofdgebouw woonachtige huishouden;
1.7 agrarische bedrijvigheid:
bedrijvigheid, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waaronder een paardenfokkerij, met uitzondering van paardenhouderij en manege;
1.8 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingspercentage:
een met een maatvoeringsaanduiding in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat het gedeelte van het bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat mag worden bebouwd;
1.11 bebouwingsgebied
achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;
1.12 bed-and-breakfastvoorziening:
een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als toeristisch-recreatieve activiteit, ondergeschikt aan de woonfunctie. Onder een bed-and-breakfastvoorziening wordt niet verstaan overnachting noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of seizoensgebonden arbeid;
1.13 bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen, opslaan, distribueren en verhandelen van goederen, waarbij de eventuele kantoorfunctie en/of detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt, niet-zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de ter plaatse uitgeoefende hoofdactiviteiten;
1.14 bedrijfsgebouw:
een gebouw ten dienste van en behorende bij een bedrijf, instelling of voorziening, niet zijnde een bedrijfs- of andere woning;
1.15 bedrijfsvloeroppervlakte:
de brutovloeroppervlakte, gemeten conform NEN 2580, van bedrijfs-, kantoor- en andere dienstruimten, uitgezonderd parkeergarages en fietsenstallingen;
1.16 belemmeringenstrook:
een in het Besluit externe veiligheid buisleidingen vastgelegde strook die uit het oogpunt van externe veiligheid en de leveringszekerheid gereserveerd is voor werkzaamheden van de leidingexploitant;
1.17 belhuis:
een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het ter plaatse gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden en/of ontvangen van faxen;
1.18 beroep en/of bedrijf aan huis:
het in de woning en bijbehorende bouwwerken uitsluitend door de bewoners van de betreffende woning uitoefenen van bedrijfsactiviteiten in categorie 1 zoals genoemd in de bijbehorende Staat van Bedrijfsactiviteiten en die geen horeca of detailhandel zijn, en/of het beroepsmatig uitoefenen van activiteiten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, maatschappelijk of daarmee gelijk te stellen gebied alsmede zakelijke dienstverlening en een bed-and-breakfastvoorziening. De bedrijfsactiviteiten dienen plaats te vinden met behoud van de woonfunctie en daaraan qua oppervlakte ondergeschikt te zijn;
1.19 beschermde groei- en verblijfplaats:
een verblijfplaats van plant- en diersoorten, waar bij verstoring, vernietiging en soortgelijke activiteiten de verbodsbepalingen in de Wet Natuurbescherming worden overtreden;
1.20 bestaand bouwwerk:
bebouwing, situatie, maat, zoals dat bestaat of rechtens mag bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
1.21 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.22 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.23 Bevi-inrichting:
een in het Besluit externe veiligheid inrichtingen bedoelde inrichting die in belangrijke mate een verhoging van de veiligheidsrisico's kan veroorzaken doordat risicobronnen op de betreffende bedrijfslocatie buiten de perceelsgrenzen een plaatsgebonden risico veroorzaken van meer dan 10-6 per jaar;
1.24 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.25 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.26 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.27 bouwlaag:
voor verblijf geschikt deel van een gebouw, gelegen tussen twee opeenvolgende vloeren (of tussen een vloer en dak);
1.28 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan;
1.29 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.30 brutovloeroppervlakte:
de vloeroppervlakte, gemeten conform NEN 2580, van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw;
1.31 dakkapel:
een dakkapel is een uitspringend dakvenster, aangebracht op het hellende dakvlak en aan alle zijden omgeven door het betreffende dakvlak;
1.32 dakopbouw:
een uitbreiding van een bestaande laag van een woning;
1.33 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; in dit plan worden een horecabedrijf alsmede het uitsluitend via internet aanbieden van diensten en producten, waarbij geen verkoopruimte voor rechtstreekse verkoop en aflevering ter plaatse aan consumenten plaats vindt, niet als detailhandel aangemerkt;
1.34 ecologisch netwerk:
netwerk van leefgebieden en verbindingszones ten behoeve van de duurzame instandhouding van populaties van plant- en diersoorten;
1.35 ecologische waarden:
de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling;
1.36 erker:
een ruimte op de begane grond in een gebouw die buiten de gevel van het gebouw uitsteekt;
1.37 extensieve openluchtrecreatie:
vormen van recreatief medegebruik van het agrarisch en/of natuurgebied door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen en strandjes.
1.38 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.39 gebruiksfunctie:
gedeelten van een of meer bouwwerken die dezelfde gebruiksbestemming hebben en die tezamen een gebruikseenheid vormen;
1.40 gebruiksgebied:
vrij indeelbaar gedeelte van een gebruiksfunctie waar voor de gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten plaatsvinden, dat bestaat uit een of meer op dezelfde bouwlaag gelegen ruimten gelegen in een brandcompartiment die niet door een dragende scheidingsconstructie van elkaar zijn gescheiden en die geen toiletruimte, badruimte, technische ruimte of verkeersruimte zijn, tenzij die ruimte zelf een functieruimte is;
1.41 glastuinbouw:
de teelt van tuinbouwgewassen met behulp van kassen;
1.42 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een veehouderij, akkerbouwbedrijf, tuinbouw- of fruitteeltbedrijf, dat functioneel geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van de ter plaatse bij het bedrijf behorende grond als agrarisch productiemiddel, met uitzondering van paardenhouderij en manege;
1.43 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.44 horeca:
een bedrijf dat gericht is op het verstrekken van nachtverblijf, niet zijnde een bed-and-breakfastvoorziening, en/of het ter plaatse nuttigen van voedsel en/of dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie. Onder de genoemde categorieën worden mede begrepen de niet genoemde, maar naar aard, omvang en uitstraling op het woon- en leefmilieu vergelijkbare horecasoorten alsmede mengvormen van ter plaatse toegestane categorieën:
categorie 1
daghoreca en winkelondersteunende horeca:
een bedrijf, waarbij de bedrijfsactiviteit is gericht op het verstrekken van voedsel en dranken voor consumptie ter plaatse en waarbij de aard en omvang van de bedrijfsactiviteit past binnen een overwegend winkelgebied;
categorie 2
restaurant/snackbar: een bedrijf, dat bestaat uit het verstrekken van hoofdzakelijk maaltijden en daaraan ondergeschikt dranken al dan niet voor consumptie ter plaatse, al dan niet met bezorgservice en/of afhaalgelegenheid;
categorie 3
hotel/pension: een bedrijf, dat bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie (daaraan) ondergeschikt is;
categorie 4
bar/(eet)café: een bedrijf, dat bestaat uit het verstrekken van hoofdzakelijk dranken en daaraan ondergeschikt etenswaren voor consumptie ter plaatse;
categorie 5
partycentrum/danscafé/feestcafé: een bedrijf, waarvan de hoofdactiviteit bestaat uit het gelegenheid geven tot (besloten) feesten, bruiloften en partijen en andere daarmee vergelijkbare evenementen, met een horecavloeroppervlakte van ten hoogste 500 m2;
categorie 6
discotheek/dancing:
bedrijven als bedoeld in categorie 5 met een horecavloeroppervlakte groter dan 500 m2;
1.45 horecavloeroppervlakte:
de oppervlakte van de ruimte binnen een horecabedrijf, die voor publiek toegankelijk is;
1.46 huishouden:
een persoon of groep van personen waarbij sprake is van continuïteit in de samenstelling en onderlinge verbondenheid;
1.47 hospitaverhuur:
verhuur van een deel van een woning door een eigenaar/bewoner die zelf hoofdverblijf heeft in de woning. Waarbij:
- minder dan 50% van de woning wordt verhuurd aan een ander huishouden;
- het hurende huishouden per volwassene tenminste één kamer heeft (uitzondering geldt voor echtparen en bij geregistreerd partnerschap)
- de huurders gemiddeld over minimaal 12 m2 woonruimte beschikken;
- voorzieningen zoals keuken, douche en toilet worden gedeeld door verhuurder en huurder;
1.48 kamergewijze bewoning:
het (laten) bewonen van een (deel van een) gebouw waarin zich 3 of meer onzelfstandige woonruimten bevinden en/of dat wordt bewoond door drie of meer personen die geen gezamenlijke huishouding voeren;
1.49 kantine:
een gebouw of ruimte in een gebouw ten dienste van de op het perceel gelegen bestemming voor het nuttigen van maaltijden en overige consumpties door de gebruikers van de bestemming;
1.50 kinderopvang:
het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen, zoals gastouderopvang, een kindercentrum, buitenschoolse opvang (BSO) en een peuterspeelzaal;
1.51 kortdurend verblijf:
bewoning voor een periode korter dan een half jaar;
1.52 maaiveld:
de bovenkant van de gronden van het terrein;
1.53 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, informatieve, levensbeschouwelijke, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele voorzieningen, zorg- en welzijnsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening;
1.54 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de distributie van gas, water, warmte, elektra en de telecommunicatie;
1.55 onderkomen:
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;
1.56 ontsluitingsweg:
een weg die is bedoeld voor de ontsluiting van meerdere woningen;
1.57 onzelfstandige woning:
een gedeelte van een woning of ander gebouw dat bedoeld/bestemd is voor afzonderlijke bewoning en dat geen eigen toegang of voorzieningen heeft zoals badkamer, toilet en keuken. Hierbij wordt door de bewoners gebruik gemaakt van gezamenlijke wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten de woning;
1.58 peil:
het punt waarvan uit de hoogte van bouwwerken (of onderdelen) wordt gemeten:
- a. de hoogte van de kruin van de weg:
in geval van een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan die weg grenst en de onderzijde van de hoofdtoegang op maximaal 0,25 m boven of onder de hoogte van de kruin is gelegen;
- b. in andere gevallen:
de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein bij voltooiing van de bouw;
1.59 plaatsgebonden risico:
risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is;
1.60 publieksgerichte dienstverlening:
dienstverlening door een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak baliewerkzaamheden verricht of andere diensten verleent aan particulieren met een rechtstreeks contact met het publiek, niet zijnde een belhuis, detailhandel, horeca of seksinrichting;
1.61 raamprostitutiebedrijf:
een prostitutiebedrijf, waarbij prostituees zich aanbieden aan het publiek door zich opvallend aan een raam aan de straat te vertonen;
1.62 samenvoegen van woningen:
het samenvoegen van twee of meer zelfstandige woningen tot één zelfstandige woning;
1.63 scootsafe:
bouwwerk voor de stalling van een scootmobiel of daarmee vergelijkbaar hulpmiddel voor mensen met een beperking;
1.64 seksinrichting:
een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf en raamprostitutiebedrijf;
1.65 straatmeubilair:
alle bij het openbaar gebied behorende en ten dienste van dat gebied en aangrenzende bestemmingen staande bouwwerken, zoals verkeersgeleiders, verkeers-, verwijs- en informatieborden, lichtmasten, zitbanken en bloembakken, abri's, beeldende kunstwerken, speeltoestellen en -objecten, draagconstructies voor reclame, kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen (waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen), onder en bovengrondse afvalinzamelingsvoorzieningen, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen, regelinstallaties, geluidwerende voorzieningen en fietsenstallingen en -rekken;
1.66 verbeelding
de visuele weergave van een bestemmingsplan. Onder het begrip 'verbeelding' wordt zowel de analoge-, als de digitale wijze verstaan;
1.67 verblijfsgebied:
gebruiksgebied of een gedeelte daarvan voor het verblijven van personen;
1.68 verblijfsruimte:
in een verblijfsgebied gelegen ruimte voor het verblijven van personen;
1.69 verkameren:
het gebruiken of laten gebruiken van een (gedeelte van een) gebouw waar wonen is toegestaan ten behoeve van kamergewijze bewoning. Hieronder wordt tevens verstaan het toevoegen van onzelfstandige woonruimten aan bestaande situaties van kamergewijze bewoning;
1.70 verkamering:
het omzetten van één zelfstandige wooneenheid in meerdere onzelfstandige woningen;
1.71 voorgevel:
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een hoofdgebouw gelegen gevel;
1.72 gevellijn
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een hoofdgebouw gelegen gevel;
1.73 wonen:
gehuisvest zijn in een woning;
1.74 woning:
een complex van aaneengesloten ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.75 woningsplitsing
het opsplitsen van één zelfstandige wooneenheid in twee of meer zelfstandige woningen;
1.76 zakelijke dienstverlening:
het verlenen van diensten, al dan niet met baliefunctie en al dan niet in een kantoorgebouw, op administratief, financieel en juridisch gebied, alsmede op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie, de verhuur en handel in onroerend goed, architecten-, onderzoeks-, marketing-, uitzend- en beveiligingsbureaus en daarmee naar de aard vergelijkbare vormen van dienstverlening.
1.77 zelfstandige woning
woning met een eigen toegang, die door één huishouden kan worden bewoond zonder dat het huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woning.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, zonnepanelen, dakkapellen en naar de aard en/of omvang daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van dakkapellen;
2.4 de inhoud van een bouwwerk
- a. boven peil, tussen de buitenwerkse gevelvlakken, harten van scheidsmuren en buitenwerkse dakvlakken, met inbegrip van erkers en met inbegrip van dakkapellen.
- b. In geval van een gebouw waarvan de hoofdtoegang is gelegen in het talud of op de kruin van een dijk, wordt de ruimte onder peil doch boven het maaiveld van het laagst gelegen aansluitende terrein meegerekend. Voor zover een kelder geheel of gedeeltelijk is gelegen onder peil doch boven het maaiveld van het laagst gelegen aansluitende terrein, moet de gehele kelder meegerekend worden bij de inhoud van een gebouw.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Weide
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Weide' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. weide;
- b. hobbymatig, niet-bedrijfsmatig grondgebonden agrarisch gebruik;
- c. extensieve openluchtrecreatie voor zover de onder a bedoelde functie en waarde niet onevenredig wordt aangetast;
- d. fiets- en voetpaden, en
- e. sloten en andere watergangen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
- a. Het gebruik van de gronden als paardenbak is niet toegestaan.
- b. Het gebruik van de gronden als stapmolen is niet toegestaan.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.3, ten behoeve van het gebruiken van gronden als paardenbak en het aldaar bouwen van andere bouwwerken ten dienste daarvan, mits:
- a. het ten hoogste één paardenbak betreft bij eenzelfde agrarisch bedrijf of woning,
- b. het ter plaatse voorkomende karakteristiek weidelandschap niet onevenredig worden aangetast,
- c. de paardenbak in de directe nabijheid van gronden met de bestemming ‘Agrarisch – Agrarisch Bedrijf’ respectievelijk de bestemming ‘Wonen’ wordt gesitueerd, waarbij eisen kunnen worden gesteld aan de inpassing in het landschap,
- d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet meer dan 2 m bedraagt, tenzij het betreft stapmolens, en
- e. de paardenbak niet van verlichting wordt voorzien.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen met inbegrip van een beroep en/of bedrijf aan huis;
- b. ontsluitingswegen van percelen ter plaatse van de aanduiding ‘ontsluiting’;
- c. bijbehorende voorzieningen;
- d. de gronden zijn mede bestemd voor hospitaverhuur.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn:
- a. primair bestemd voor de waterkering, alsmede voor de waterhuishouding, met de daarbij behorende voorzieningen, en
- b. secundair bestemd voor de doeleinden als omschreven in de andere bestemmingen die deze gronden hebben.
6.2 Bouwregels
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de andere bestemmingen van deze gronden, zijn op de gronden als bedoeld in 6.1 ten dienste van en behorende bij de in dat lid onder a bedoelde doeleinden toegestaan:
- a. andere bouwwerken tot een bouwhoogte van 3 m en
- b. overige voorzieningen, geen bouwwerken zijnde en gebruiksvormen.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand tot enige grens van bouwwerken, die rechtens, in overeenstemming met het bepaalde in de ter zake geldende wet- en regelgeving tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en het uitoefenen van prostitutie;
- b. het gebruik van gebouwen, bouwwerken en onderkomens als belhuis;
- c. het gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
- d. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
- e. het gebruik van (aangebouwde) bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
- f. het veranderen van het gebruik van een woning door middel van het onttrekken, samenvoegen, verkameren, vormen, splitsen dan wel toeristisch te verhuren;
- g. het gebruik van onzelfstandige woonruimte voor kortdurend verblijf.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning in afwijking van het plan verlenen:
- a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers, gemalen en transformatorhuisjes, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m en de oppervlakte niet meer dan 30 m² mag bedragen;
- b. de bouw van geluidwerende voorzieningen, met een maximale hoogte van 6 m, indien zulks in het kader van de uitvoering van de Wet geluidhinder noodzakelijk is;
- c. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van grens of richting van wegen en paden en ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Algemene wijzigingen
Burgemeester en wethouders kunnen de ligging van grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en van aanduidingen zodanig wijzigen, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij met niet meer dan 10 m worden verschoven.
Artikel 12 Algemene Procedureregels
In de gevallen dat in deze regels toepassing van deze procedurebepalingen is voorgeschreven, gelden de volgende bepalingen:
- a. het ontwerpbesluit omtrent nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende zes weken voor een ieder ter inzage;
- b. het bevoegd gezag maakt de terinzagelegging vooraf bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de gebruikelijke wijze;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid van belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit naar voren te brengen bij het bevoegd gezag;
- d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Parkeren
Een omgevingsvergunning voor het bouwen, veranderen of uitbreiden van gebouwen wordt verleend, indien wordt aangetoond dat in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's. Hierbij wordt rekening gehouden met de omvang van het gebouw en de activiteiten die plaatsvinden in het gebouw.
- a. Het parkeren of stallen van auto’s dient plaats te vinden in, op of onder het gebouw, danwel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- b. Het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt vastgesteld aan de hand van de 'Nota Parkeernormen 2021' en wijzingen daar van.
- c. De onder a. genoemde parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.
- d. Het college kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.:
- 1. indien het voldoen aan de parkeernorm door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- en stallingsruimte is voorzien.
- e. Indien de onder c. genoemde 'Nota Parkeernormen 2021', na vaststelling van dit plan wordt gewijzigd, moet bij het bouwen en het uitbreiden of veranderen van activiteiten of functies op grond van deze planregels worden voldaan aan deze gewijzigde nota.
13.2 Verkamering en woningsplitsing en/of -samenvoeging
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de Hoofdstuk 2 opgenomen bestemmingsregels en toestaan dat:
- a. verkamering, woningsplitsing en/of het samenvoegen van woningen plaats vindt, mits voldaan wordt aan de 'Beleidsregels woningvoorraad' zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Pijnacker-Nootdorp;
- b. indien de onder a. genoemde 'Beleidsregels woningvoorraad' na vaststelling van dit plan worden gewijzigd, moet rekening worden gehouden met deze wijziging.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht Bestaande Bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen, wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 15 Overgangsrecht Bestaand Gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan Nieuwkoopseweg 21, 44a en 46 Pijnacker van de gemeente Pijnacker-Nootdorp.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
De eigenaren van de percelen Nieuwkoopseweg 21, 44a en 46 te Pijnacker zijn voornemens om op hun perceel woningen te bouwen. Hiervoor zullen de bestaande bedrijfs- en glastuinbouwopstallen gesloopt worden.
In het bestemmingsplan 'Katwijk en Nieuwkoop' is een wijzigingsbevoegdheid 'ruimte-voor-ruimte' opgenomen (artikel 24.5) die het mogelijk maakt om, onder voorwaarden, de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' te wijzigen ten behoeve van wonen.
De gemeente heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid. Door middel van het voorliggend wijzigingsplan kan de wijziging juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt.
1.2 Plangebied
Het plangebied bestaat uit 3 deelgebieden allen gelegen aan de Nieuwkoopseweg in Pijnacker (zie afbeelding 1). Het gaat om Nieuwkoopseweg nummer 21, 44a en 46. Het betreffen de kadastrale percelen:
Nieuwkoopseweg 21
- gemeente Pijnacker, sectie A, nummer 1301 (5.760 m²);
- gemeente Pijnacker, sectie A, nummer 1302 (5.970 m²);
- gemeente Pijnacker, sectie A, nummer 1346 (10.684 m²;
- gemeente Pijnacker, sectie A, nummer 1345 (406 m²).
Een totaal oppervlakte van 22.820 m².
Nieuwkoopseweg 44a
- gemeente Pijnacker, sectie A, nummer 1289 (10.850 m²);
- gemeente Pijnacker, sectie A, nummer 1291 (330 m²);
Een totaal oppervlakte van 11.180 m².
Nieuwkoopseweg 46
- gemeente Pijnacker, sectie A, nummer 1244 (9.980 m²);
- (deels) gemeente Pijnacker, sectie A, nummer 1671 (750 m²);
Een totaal oppervlakte van 10.730 m².
Afbeelding 1 | Luchtfoto met plangrens (bron: PDOK, bewerking Juust B.V)
1.3 Doel
Het doel van dit wijzigingsplan is het voorgenomen plan planologisch mogelijk te maken. Het vaststellen van dit wijzigingsplan vormt de basis voor het realiseren van de (compensatie)woningen.
1.4 Leeswijzer
Dit wijzigingsplan bestaat uit deze toelichting, regels en een verbeelding. Deze toelichting bestaat naast dit inleidende hoofdstuk uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt het initiatief toegelicht en de daarbij horende juridische regeling. Hoofdstuk 3 beschrijft het geldende beleidskader. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de verschillende omgevingsaspecten beoordeeld. In hoofdstuk 5 wordt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.
Hoofdstuk 2 Het Project
2.1 Beschrijving Project
2.1.1 Huidige situatie
De deelgebieden liggen in het noorden van de gemeente Pijnacker-Nootdorp aan de rand van het groene buitengebied. In dit buitengebied wil de gemeente Pijnacker-Nootdorp meerwaarde bieden aan de regio. Hierbij is de recreatieve gebruiksfunctie belangrijk. Het recreatiegebied ten noordoosten van het ontwikkelperceel is een aaneengesloten bosgebied dat is aangelegd voor de Floriade in Zoetermeer in 1992.
De Nieuwkoopseweg is een dijklint, gevormd vanuit een historie van ontginning van het omliggende gebied. Een groot deel van het omliggende gebied is veranderd van grotendeels landbouwgebied naar natuur- en recreatiegebied.
Afbeelding 2 | Ligging plangebied (bron: PDOK, bewerking Juust B.V.)
Nieuwkoopseweg 21
Aan de Nieuwkoopseweg 21 wordt momenteel het glastuinbouwbedrijf ‘Palm Trees’ geëxploiteerd. Dit bedrijf is niet gelegen in een duurzaam glastuinbouwgebied. Op dit perceel is ook een bedrijfswoning gelegen. De eigenaren zijn voornemens om 7.500 m² glasopstanden en 400 m² bedrijfsbebouwing te slopen.
Nieuwkoopseweg 44a
Aan de Nieuwkoopseweg 44a wordt ook een glastuinbouwbedrijf geëxploiteerd. Dit bedrijf is evengoed niet gelegen in een duurzaam glastuinbouwgebied. Op het perceel is ook een bedrijfswoning gelegen. De eigenaren zijn voornemens om 8.100 m² glasopstanden en 400 m² bedrijfsbebouwing te slopen.
Nieuwkoopseweg 46
Achter de Nieuwkoopseweg 46 is een deel van een glastuinbouwbedrijf gevestigd. Hier wordt in de volle grond opgeteeld, waarna de planten zich op een adres aan de Nootdorpse zijde van de Nieuwkoopseweg verder ontwikkelen. Het glastuinbedrijf aan de Nieuwkoopseweg 46 is net als de andere twee deelgebieden niet gelegen in een duurzaam glastuinbouwgebied. Aan de Nieuwkoopseweg bevindt zich de bedrijfswoning. De eigenaren zijn voornemens om 7.300 m² glasopstanden en 300 m² bedrijfsbebouwing te slopen.
2.1.2 Toekomstige situatie
In het geldende bestemmingsplan 'Katwijk en Nieuwkoop', is in artikel 24.5 een wijzigingsbevoegdheid 'wijzigingsgebied ruimte voor ruimte' opgenomen (zie 2.2.1 Geldend bestemmingsplan). Deze wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk om de bestemming ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Wetgevingszone - wijzigingsgebied ruimte voor ruimte' te wijzigen ten behoeve van Wonen. Dit onder voorwaarde dat per (bedrijfs)woning ofwel 5.000 m² aan glasopstanden ofwel 1.000 m² aan (voormalige) bedrijfsbebouwing gesloopt dient te worden, waarbij deze oppervlaktes ook bij elkaar opgeteld mogen worden.
Nieuwkoopseweg 21
De eigenaren van het perceel aan de Nieuwkoopseweg 21 te Pijnacker wensen hun kassen en bijbehorende opstallen te slopen. De eigenaren zijn voornemens om 7.500 m² glasopstanden en 400 m² bedrijfsbebouwing te slopen. Daarmee willen zij twee compensatiewoningen bouwen op hetzelfde perceel. De huidige woning aan de Nieuwkoopseweg 21 zal gehandhaafd blijven.
De eigenaar van het perceel Nieuwkoopseweg 21 is voornemens om het perceel op te splitsen in 3 woonkavels met een bouwmogelijkheid voor vrijstaande woningen (zie afbeelding 3). De overige delen van het perceel krijgen de bestemming 'Agrarisch-Weide'.
Afbeelding 3 | Verkavelingsstudie Nieuwkoopseweg 21 (bron: OD205)
Nieuwkoopseweg 44a
De eigenaren van het perceel aan de Nieuwkoopseweg 44a te Pijnacker wensen hun kassen en bijbehorende opstallen te slopen. De eigenaren zijn voornemens om 8.100 m² glasopstanden en 400 m² bedrijfsbebouwing te slopen. Het voornemen is om twee (compensatie)woningen te bouwen (zie afbeelding 4). De huidige woning aan de Nieuwkoopseweg 44a zal gesloopt en herbouwd worden. De eigenaar van het perceel Nieuwkoopseweg 44a is voornemens om het perceel op te splitsen in 3 woonkavels met vrijstaande woningen. De overige delen van het perceel krijgen de bestemming 'Agrarisch-Weide'.
Afbeelding 4 | Verkavelingsstudie Nieuwkoopseweg 44-46 (bron: OD205)
Nieuwkoopseweg 46
De eigenaren van het perceel aan de Nieuwkoopseweg 46 te Pijnacker wensen hun kassen en bijbehorende opstallen te slopen. De eigenaren zijn voornemens om 7.300 m² glasopstanden en 300 m² bedrijfsbebouwing te slopen. Hiervoor willen zij twee (compensatie)woningen realiseren (zie afbeelding 4). De huidige woning aan de Nieuwkoopseweg 46 zal gehandhaafd blijven. De eigenaar van het perceel Nieuwkoopseweg 46 is voornemens om het perceel op te splitsen in 3 woonkavels voor vrijstaande woningen. De overige delen van het perceel krijgen de bestemming 'Agrarisch-Weide'.
2.2 Juridische Regeling
2.2.1 Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Katwijk en Nieuwkoop', vastgesteld op 1 juni 2017 door de gemeenteraad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Deze gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor 'Agrarisch - Glastuinbouw' (zie afbeelding 5).
Afbeelding 5 | Uitsnede bestemmingsplan 'Katwijk en Nieuwkoop' (bron: ruimtelijkeplannen.nl, bewerking Juust B.V.)
Over een deel van het plangebied ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Deze komt uit het 'Paraplubestemmingsplan Archeologie' (vastgesteld d.d. 12 oktober 2023). Voor deze gronden geldt dat er mag worden gebouwd, tenzij de grond- of graafwerkzaamheden dieper gaan dan 30 cm beneden het maaiveld en het te verstoren oppervlak groter is dan 200 m². Als dit het geval is dan dient er archeologisch onderzoek plaats te vinden waarin wordt aangetoond dat op de betreffende locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de archeologische waarden van het terrein in voldoende mate worden veilig gesteld.
Verder ligt over het plangebied de gebiedsaanduiding 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied ruimte voor ruimte'. Op basis van het bijbehorende artikel 24.5 is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Pijnacker-Nootdorp bevoegd om de bestemming ter plaatse van deze gebiedsaanduiding te wijzigen ten behoeve van Wonen, met dien verstande dat:
- a. vast dient te staan dat per woning ofwel 5.000 m² aan glasopstanden ofwel 1.000 m² aan (voormalige) bedrijfsbebouwing gesloopt dient te worden, waarbij deze oppervlaktes ook bij elkaar opgeteld mogen worden;
- b. aan de overige regels van de bestemming Wonen wordt voldaan;
- c. wordt voldaan aan de bepalingen van de Wet geluidhinder;
- d. de financiële uitvoerbaarheid van het plan dient te worden aangetoond.
2.2.2 Systematiek bestemmingen
Dit wijzigingsplan is gericht op het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid die in het bestemmingsplan 'Katwijk en Nieuwkoop' is opgenomen in artikel 24.5. Middels deze wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om de geldende bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' te wijzigen ten behoeve van meerdere woning(en) (bestemming 'Wonen') en de bestemming 'Agrarisch - Weide'.
Bij het opstellen van onderhavig wijzigingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. In het kader van de landelijke uniformering en standaardisering voldoet het plan aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Voor onderhavige regels is aansluiting gezocht bij de regels van het bestemmingsplan ''Verzamelplan Ruimte-voor-Ruimte-ontwikkelingen 2023''.
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan. Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels.
2.2.3 Planregels
Inleidende regels
Begrippen
In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het wijzigingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan en hoe gemeten dient te worden.
Bestemmingsregels
Agrarisch - Weide
Deze bestemming is opgenomen voor behoud van natuur- en landschapswaarden en voor het gebruik van weide. Daarnaast kan de grond gebruikt worden voor hobbymatig, niet-bedrijfsmatig grondgebonden agrarisch gebruik.
Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van een beroep en/of bedrijf aan huis.
De bebouwingsregels voor woningen en andere bouwwerken zijn in de regels bij deze bestemming opgenomen. Het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan 1. Woningen mogen ook worden gebouwd op de bestaande plaats. De woningen mogen uitsluitend vrijstaand worden gebouwd. De woningen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding aangeduid.
Dubbelbestemmingen
De bestemming ''Waarde - Archeologie 2' betreft een dubbelbestemming waarin de bescherming van archeologische waarden worden geregeld.
Algemene regels
Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meegeteld mogen worden bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels is een bepaling opgenomen om bestaande, legaal gerealiseerde bebouwing die bijvoorbeeld qua afmetingen buiten de bepalingen van dit bestemmingsplan valt, planologisch-juridisch te borgen.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod gegeven voor gebruik in strijd met de bestemming.
Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van niet-ingrijpende bouwactiviteiten.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepalingen wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven de in het plan opgenomen bestemmingen in geringe mate te wijzigen, indien dit van belang is voor een betere realisering of in verband met een afwijkende toestand van het terrein.
Algemene procedureregels
Indien er sprake is van toepassing van een omgevingsvergunning die onderdeel uitmaakt van het plan, is er een procedure vastgesteld. Deze is opgenomen in dit artikel.
Overgangs- en slotregels
Overgangsregels
In deze bepalingen wordt inhoud gegeven aan het overgangsrecht betreffende bouwwerken en het gebruik, met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Slotregel
Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze bepaling bevat de titel van het plan.
2.2.4 Toelichting op de verbeelding
Op de verbeelding, zijn de binnen het plangebied gelegen percelen voorzien van een passende bestemming, conform de in de regels gehanteerde indeling. Daarnaast zijn middels dubbelbestemmingen de archeologische zones weergegeven, waarbinnen een bijzondere beschermingsregeling geldt. De aanduidingen geven, daar waar noodzakelijk, een specifieke bepaling per (bouw)perceel weer. In de regels worden, zoals bovenstaand toegelicht, bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen van een juridische bepaling voorzien.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan grote opgaven waardoor Nederland de komende 30 jaar verandert. In de NOVI wordt aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 de langetermijnvisie in beeld gebracht. Het Rijk wil sturen op de nationale belangen. De inzet van het Rijk is samengevat in vier prioriteiten:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dit houdt in dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
- 3. Afwentelen wordt voorkomen.
De beleidsdoorwerking van de NOVI vindt plaats door middel van wet- en regelgeving, NOVI-gebieden, Gebiedsagenda's Grote Wateren en de Omgevingsagenda's. Het beleid heeft derhalve geen directe doorwerking voor dit wijzigingsplan. Dit wijzigingsplan sluit wel aan bij de prioriteit 'Sterke en gezonde steden en regio's.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Bij alle ruimtelijke plannen streeft het Rijk naar zorgvuldige afwegingen en heldere besluitvorming. Dit doet het Rijk via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het Bro is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen (artikel 3.1.6). De Ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De Ladder luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In welke gevallen er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is niet concreet vastgelegd. De jurisprudentie geeft op het gebied van woningbouw wel een constante lijn aan. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. In dit geval is er sprake van het realiseren van in totaal 6 extra (compensatie)woningen. Dit ter compensatie van de saneren glasopstanden en bedrijfsbebouwing. Het ruimtebeslag wordt daardoor ook kleiner. Het project is daardoor niet aan te merken als stedelijke ontwikkeling. Nadere toetsing aan de Ladder is niet noodzakelijk.
Conclusie
De Ladder is niet van toepassing op dit plan. De totale ontwikkeling past binnen het rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid
Omgevingsvisie Zuid-Holland
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De omgevingsvisie (geconsolideerde versie 1 april 2023) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Met het omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkeling en een goede leefomgevingskwaliteit. De provincie zet in de Omgevingsvisie in op veel thema`s die niet allemaal relevant zijn in het kader van dit wijzigingsplan. De volgende thema`s zijn relevant:
Gezonde en veilige leefomgeving
De provincie wil zorgen voor een gezonde en veilige leefomgeving. Een omgeving die inwoners als prettig ervaren, uitnodigt tot gezond gedrag en beschermt tegen negatieve invloeden, zoals luchtvervuiling, bodemverontreiniging, veiligheidsrisico’s, geluid, wateroverlast en hittestress. Naast het beschermen willen zij een duidelijke verbetering van de huidige leefomgeving bevorderen door de leefomgeving ook op gezond gedrag in te richten. In het beleid geven ze aandacht aan gezondheid en veiligheid. Ze verbinden daarbij het fysieke en sociale domein.
- De provincie wil daarbij stress-gerelateerde ziektes voorkomen en verminderen door het aanbieden van verschillende soorten groen (bos, park en recreatieterreinen) voor sportieve en recreatieve inspanning en ontspanning.
- De provincie wil de ecosysteemdiensten, zoals verkoeling, versterken immuunsysteem en natuurlijke plaagregulatie, die de natuur ons biedt ten volle benutten ten behoeve van onze gezondheid
- Bij het beschermen tegen negatieve milieuaspecten zullen ze de VTH-instrumenten krachtig inzetten om bestaande grenswaarden te bewaken, maar daarnaast streven ze naar een milieukwaliteit waarbij er een zo gering mogelijk negatief effect is op de gezondheid en veiligheid
- Bij de economische, ruimtelijke en mobiliteitsplannen zullen ze de aspecten gezond en veilig expliciet betrekken. Hiervoor zullen ze samen met gemeenten richtlijnen ontwikkelen (o.a. voor planprocessen) en een stimulerende en faciliterende rol oppakken naar gemeenten en maatschappelijke partijen
- Samen met de kennisinstellingen in Zuid-Holland en de reguliere gezondheidszorg willen ze via innovatie de positieve effecten van de leefomgeving op de gezondheid versterken en beter in beeld brengen
- Bij de aandacht voor gezondheid hebben ze extra aandacht voor kwetsbare groepen en wijken met een gezondheidsachterstand.
Groenblauwe stedelijke structuur
De groenblauwe stedelijke structuur is een samenhangend stelsel van verschillende groenblauwe ruimtes en routes in en rondom het stedelijk gebied. Van een fijnmazige netwerk van groenblauwe plekken binnen het bebouwd gebied, via meer grofmazige robuuste groenblauwe routes die steden en stad en land met elkaar verbinden, tot aan de grote groenblauwe gebieden buiten het bebouwd gebied. De provincie zet in op een groenblauwe stedelijke structuur waarin voldoende groen en water aanwezig zijn om de leefbaarheid, gezondheid en natuurwaarden te behouden en versterken, ook in tijden van extreme wateroverlast en extreme droogte en hitte. Er ligt een opgave om deze integrale structuur te behouden en waar nodig te versterken. In het verlengde hiervan wil de provincie de biodiversiteit in het stedelijk gebied duurzaam te behouden en te versterken.
Voor het behouden en versterken van de groenblauwe elementen binnen het bebouwd gebied werkt de provincie Zuid-Holland samen met de gemeenten. Gezamenlijk werken we ontwerpprincipes uit voor de kwaliteit en kwantiteit van deze groenblauwe plekken en maken we ons sterk om natuurinclusief te bouwen. Ook zet de provincie Zuid-Holland gezamenlijk met de steden in op het realiseren van een fijnmazig sportief en recreatief netwerk van groenblauwe structuren, groenblauwe schoolpleinen, groenblauwe daken, groenblauwe winkelcentra, groenblauwe bedrijfsterreinen en parken.
Ruimtelijke kwaliteit
De provincie stuurt op behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, als onderdeel van de kwaliteit van de leefomgeving. Ruimtelijke kwaliteit is het evenwicht en samenspel van toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten niet alleen functioneel zijn, maar ook duurzaam houdbaar (of bewust tijdelijk) en in hun uiterlijke verschijning op een positieve manier bijdragen aan de kwaliteit van de omgeving. Ruimtelijke kwaliteit begint met het kiezen van de juiste plek voor nieuwe ontwikkelingen.
Ruimtelijke ontwikkelingen worden beoordeeld op hun impact op de omgeving. Vooral bij ontwikkelingen met een grote impact is het belangrijk ook een beeld te krijgen van hoe de ontwikkeling eruit komt te zien, daarom vraagt de provincie in dat geval een motivering, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft.
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:
- De aard en schaal van een gebied bepalen of een ontwikkeling in meer of mindere mate passend is. In een agrarisch gebied passen stedelijke functies als woonwijken of bedrijventerreinen niet bij de aard en zijn daarmee gebiedsvreemd. De schaal van een gebied (‘korrelgrootte’) bepaalt of een ontwikkeling al dan niet past bij die schaal. Het ‘laadvermogen’ van een coulisselandschap is immers anders dan dat van een open veenweidepolder.
- Een ontwikkeling die past bij de schaal en aard van een gebied heeft in beginsel weinig ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid.
- Hoe meer een ontwikkeling afwijkt van de aard en schaal van een gebied, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact van nieuwe ontwikkelingen en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen.
- Dit geldt eveneens naarmate de kwaliteit van een gebied bijzonderder of kwetsbaarder is. De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is.
In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Bij inpassen gaat het om een ontwikkeling die sterk aansluit bij de bestaande identiteit en structuur van het landschap, dorp of stad. De impact op het gebied is klein. Een aanpassing betreft een wijziging in de structuur van een gebied die aansluit bij de huidige gebiedsidentiteit. De impact op het gebied is groter. Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat een nieuwe gebiedsidentiteit ontstaat. De impact van dit type ontwikkeling op een gebied is enorm. Bij transformatie is het dan ook belangrijk om goed vorm te geven aan de ontwikkeling van een nieuwe ruimtelijke kwaliteit, met vaak ook een nieuwe identiteit.
Toekomstbestendig bouwen
De provincie wil zorgen voor een toekomstbestendig ingericht bebouwd gebied dat zorgt voor een prettige, gezonde en veilige leefomgeving. Een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient (in toenemende mate):
- energieneutraal te zijn, door optimaal in te zetten op besparing van elektriciteits- enwarmte/koeltevraag, het benutten van rest- en aardwarmte en zoveel mogelijk in eigen (lokale) hernieuwbaar opgewekte elektriciteit te voorzien.
- klimaatbestendig en waterrobuust te zijn ook op slappe ondergrond. Daarmee wordt bedoeld dat het nieuw ingerichte gebied en de omgeving goed blijft functioneren in extreme weersomstandigheden. Klimaatadaptief bouwen is daarom de norm in Zuid-Holland.
- uit te gaan van natuurinclusief bouwen om daarmee de biodiversiteiten variatie aan biotopen voor de stedelijke soorten in het bebouwde gebied duurzaam te behouden en te versterken.
- circulaire oplossingen te bieden bij realisatie en beheer door een verantwoord materiaalgebruik en het hanteren van de ontwerpprincipes modulariteit en losmaakbaarheid, zodat er kan wordeningespeeld op een veranderde behoefte in de toekomst.
- gezonde en veilige leefomgeving te bevorderen; die een gezonde leefstijl ondersteunt, met een beweegvriendelijke leefomgeving voor sport en beweging stimuleert en waarin een goedemilieukwaliteit wordt beschermd en bevorderd.
In ruimtelijke visies en plannen wordt opgenomen hoe ruimtelijke ontwikkelingen zijn toegerust op de gevolgen van klimaatverandering en invulling wordt gegeven aan energieneutraliteit, natuurinclusiviteit, circulariteit en een gezonde bebouwde leefomgeving.
Tevens zet de provincie via diverse provinciale programma’s in op (versnelling van) de realisatie naar een energieneutrale, klimaatbestendige, natuurinclusieve, circulaire, gezond en veilige bebouwde leefomgeving, alsmede een robuuste groenblauwe hoofdstructuur in Zuid-Holland. Dit doet de provincie vanuit verschillende rollen in samenwerking met verschillende partners.
Verstedelijking
De provincie streeft naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied en wil de bebouwde ruimte daarom beter benutten. De provincie zet ten eerste in op verdichting, concentratie, diversiteit en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied, en ten tweede op een hiërarchie van complementaire knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid. De provincie hanteert de volgende uitgangspunten voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen:
- Bouw naar behoefte;
- Bouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied;
- Bouw georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer, versterk de langzaam vervoersrelaties;
- Benut het netwerk van stedelijke centra en knooppunten;
- Bouw toekomstbestendig, houd rekening met energietransitie, natuurinclusiviteit, klimaatadaptie en een gezonde leefomgeving;
- Bouw voldoende betaalbare woningen.
Als een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt op grond van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ doorlopen. Toepassing is ook van provinciaal belang. Stedelijke ontwikkelingen die niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied gerealiseerd kunnen worden, kunnen in het landelijk gebied plaatsvinden in aansluiting op bestaand stads- en dorpsgebied of in bebouwingslinten. Het eindoordeel over stedelijke ontwikkelingen groter dan 3 hectare buiten bestaand stads- en dorpsgebied ligt bij de provincie. Deze worden door de provincie afgewogen en afhankelijk daarvan opgenomen op de 3 hectare kaart.
Wonen
De provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningcorporaties, in voldoende en passende woningen op de juiste plekken voor de verschillende doelgroepen, waaronder bijzondere doelgroepen en de doelgroepen van woningcorporaties. Tot de bijzondere doelgroepen behoren personen die uitstromen uit de maatschappelijke opvang of beschermd wonen, urgent woningzoekenden, senioren, vergunninghouders, ex-gedetineerden, jongeren, en studenten, arbeidsmigranten en woonwagenbewoners.
Tot de doelgroepen van woningcorporaties behoren personen die door hun lage inkomen (primaire en secundaire doelgroep) of andere omstandigheden (bijzondere doelgroepen) moeilijkheden ondervinden bij het vinden van passende huisvesting.
Gemeenten en de provincie stellen daarvoor jaarlijks gezamenlijk een regionaal woningbouwprogramma op. Regionale woonvisies bevatten de algemene uitgangspunten voor de regionale woningbouwprogramma’s.
Omgevingsveordening Zuid-Holland
Op 1 april 2023 hebben Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland de Omgevingsverordening ZuidHolland geconsolideerd. Deze regels hebben een directe doorwerking in bestemmingsplannen/wijzigingsplannen. Voor dit wijzigingsplan is het volgende artikel uit de Omgevingsverordening van belang:
Op grond van artikel 6.9 lid 5 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
- a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
- b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
- c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan rekening gehouden met de beschermingscategorie, het gebiedstype en de relevante richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit, zoals vermeld op kaart 14 in bijlage II en beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap.
Verder zijn een aantal specifieke artikelen met bijbehorende regels van toepassing:
Beschermingscategorie 3 Buitengebied (artikel 6.9a)
Een bestemmingsplan voor een locatie binnen buitengebied waarvan de plaats geometrisch is verbeeld op kaart 14 in bijlage II kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling mits de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig wordt aangetast, blijkens een afdoende motivering die tevens ingaat op de keuze voor een locatie buiten bestaand stads- en dorps gebied.
In de motivering worden de volgende kwaliteiten betrokken:
- de openheid en de structuur van het landschap en de vergezichten daarin;
- de relatie tussen stad en buitengebied en het onderscheid daartussen;
- het groene karakter, het type functies en de kenmerkende verschijningsvormen van het landschap;
- de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap.
Beschermingscategorie 2 Recreatiegebied (artikel 6.9b)
Een bestemmingsplan voor een locatie binnen recreatiegebied waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan voorzien in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voor zover:
- de ontwikkeling geen beperking oplevert voor de openbare toegankelijkheid van het gebied, rekening houdend met het huidige gebruik van het gebied;
- de ontwikkeling gericht is op de vergroting van de diversiteit en de kwaliteit van het recreatiegebied en ook de recreatieve waarde van het gebied zal versterken;
- de ontwikkeling past bij de uitstraling en het recreatieve gebruik van het gebied;
- de ontwikkeling bijdraagt aan de samenhang tussen binnenstedelijke en buitenstedelijke groen- en waterstructuren;
- de ontwikkeling zo mogelijk gekoppeld wordt aan recreatie knooppunten en cultuurhistorisch erfgoed.
Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2, zijnde Recreatiegebied, Belangrijk weidevogelgebied of Groene buffer, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan in beginsel slechts ontwikkelingen mogelijk maken die vallen onder de noemer inpassen of aanpassen en die in overeenstemming zijn met de artikelen 6.9b, 6.9c of 6.9d.
Beschermingscategorie 2 Groene buffers (artikel 6.9d)
Een bestemmingsplan voor een locatie binnen groene buffers waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling voor zover dit geen grootschalige ontwikkelingen behelzen en de bufferfunctie blijkens een afdoende motivering niet onevenredig wordt verstoord.
In de motivering worden de volgende kwaliteiten betrokken:
- de functie van het gebied als tegenhanger van de stedelijke verdichting en stedelijke dynamiek;
- de identiteit die het gebied verleent aan de nabij gelegen stedelijke omgeving;
- de bescherming die het gebied biedt tegen grootschalige stedelijke ontwikkeling;
- de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde en de contrastkwaliteit met het stedelijk gebied.
Toetsing en conclusie
De beoogde ontwikkeling voorziet in de sloop van bedrijfs- en glastuinbouwopstallen. Daarvoor in de plaats worden 6 compensatiewoningen gerealiseerd. Hierdoor draagt het indirect bij aan de groenblauwe stedelijke structuur. De ontwikkeling draagt bij aan het streefbeeld van een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied.
Verder past de ontwikkeling binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen. Langs de Nieuwkoopseweg is al meer (lint)bebouwing aanwezig. Het realiseren van kleinschalig woningbouw is hier passend.
In het kader van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid wordt getoetst aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. Deze kaart bestaat uit een viertal lagen met bijbehorende richtpunten.
Laag 1 - De ondergrond
Bijzonder reliëf en aardkundige waarden
Zuid-Holland is, uitgezonderd de duinen en de dijken, relatief plat. Binnen dit platte land is nog een aantal bijzondere, natuurlijke hoogteverschillen te vinden. Het betreft strandwallen in de kustzone, oude stroomruggen, kreken en geulafzettingen, rivierduinen met donken en oude bovenlanden met restveen. Vanwege de hogere ligging waren deze plekken aantrekkelijk voor (pre)historische bewoning. Het zijn vaak plekken van grote archeologische en aardkundige waarde. Behoud van dit reliëf houdt de leesbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het gebied in stand.
De komgronden en oeverwalgebieden van het rivierengebied in Zuid-Holland zijn opgebouwd uit rivierklei en liggen vooral in het oosten van de provincie. Ze zijn vermengd met de veenondergrond. De oeverwallen vormen plaatselijk hogere/drogere delen binnen het veengebied. Dit is terug te zien in het landschap.
Richtpunten:
- Ontwikkelingen houden de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand.
- Waar mogelijk worden de archeologische waarden van deze structuren meer herkenbaar gemaakt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Veencomplex - Oude zeeklei
Een groot deel van Zuid-Holland bestaat uit veengronden met een hoge waterstand. Het veen kent een geringe draagkracht. Daarnaast vinden we hier een groot aantal bestaande en voormalige plassen. De voormalige plassen zijn drooggemalen en staan bekend als droogmakerijen. De ondergrond in deze droogmakerijen varieert van venig tot (oude zee)klei.
Oude zeeklei
Zuid-Holland kent een aantal droogmakerijen waar (in de toekomst) verzilting optreedt en het waterbeheer steeds lastiger wordt. Bij grote diepte kan daarnaast een waterveiligheidsvraagstuk spelen. Zorgvuldige omgang met het watervraagstuk (kwalitatief en/ of kwantitatief) is in deze droogmakerijen van belang.
Richtpunt:
- Ontwikkelingen in droogmakerijen leveren een bijdrage aan een duurzame waterhuishouding.
Laag 2 - De cultuur- en natuurlandschappen
Droogmakerijenlandschap
Droogmakerijen (veen)
Een aantal droogmakerijen is niet geheel uitgeveend. Ten opzichte van de droogmakerij met klei als ondergrond is de droogmakerij met veen in de ondergrond waterrijker, vaak kleinschaliger (vooral de kavelmaat) van opzet en is de bodem minder draagkrachtig. Dit is terug te zien in het gebruik en het beeld van de droogmakerijen.
Richtpunten:
Droogmakerijen (klei en veen):
- De droogmakerij blijft als eenheid herkenbaar door het beleefbaar houden van de randen (ringdijk of –vaart) en het hoogteverschil tussen laaggelegen droogmakerij en omringend land.
- Behoud van de (ring)dijk en/of vaart als herkenbare landschappelijke structuurdrager en begrenzing van de droogmakerijpolders.
Droogmakerijen (veen):
- Bewaren verkavelingspatroon. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
- Behoud van maat en weidsheid van de poldereenheden. Eventuele nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.
Laag 3 - De stedelijke occupatie
Deze laag is niet van toepassing op de onderhavige locatie. Bovendien geldt er voor deze locatie geen specifiek 'gebiedsprofiel'.
Laag 4- Laag van de beleving
Recreatie
Recreatieterreinen liggen veelal op de overgang van de stedelijke dynamiek naar het luwe buiten. De kwaliteit van deze overgangen kan versterkt worden door het vergroten van de robuustheid, continuïteit, beleefbaarheid en aantrekkingskracht van zowel de recreatie- als de natuurgebieden. Een wezenlijk kenmerk van de recreatiegebieden is het openbaar parkkarakter. Een divers aanbod aan recreatiegebieden vergroot de aantrekkelijkheid van de provincie. De inrichting van de gebieden is gebaseerd op de ligging ten opzichte van het stedelijk weefsel, de recreatievraag, de landschappelijke kenmerken ter plaatse en de ligging ten opzichte van andere stedelijk groen. Het aanbod wordt hierdoor specifieker en sterker verbonden met de Zuid-Hollandse kwaliteiten.
Richtpunten:
- Ontwikkelingen vergroten de diversiteit in ruimtelijke inrichting en programma tussen de verschillende recreatie- en groengebieden.
- Recreatieve routes dragen bij aan een betere verbinding van de buitenstedelijke groengebieden onderling en met de stedelijke groen- en waterstructuur.
- Ontwikkelingen dragen bij aan het verbeteren van de kwaliteit ter plaatse en de samenhang tussen het binnenstedelijk en buitenstedelijk groen.
- (Her)inrichting van recreatiegebieden is gebaseerd op de ligging ten opzichte van het stedelijk weefsel, de recreatievraag, de landschappelijke kenmerken ter plaatse en de ligging ten opzichte van andere stedelijk groen.
- Ontwikkelingen behouden of versterken de openbaarheid van recreatiegebieden.
De ontwikkeling doet geen afbreuk aan de bovengenoemde richtpunten. De ontwikkeling creëert juist meer openheid van het landschap door sanering van de bedrijfs- en glastuinbouwopstallen. Door het saneren van de kassen wordt een grote barriere in het achterliggende natuur- en recreatiegebied opgelost. Dit heeft een positief effect op de ruimtelijke kwalitiet van het gebied. Bijvoorbeeld voor wandelaars zal het zicht op de open polder verbreden.
Het plan borduurt voort op de karakteristiek van de weg met zijn grote stukken van openheid afgewisseld met grote stukken van geslotenheid. De nieuwe percelen worden zo dicht mogelijk tegen bestaand bebouwd gebied gerealiseerd om open ruimte in het achterliggende landschap waar eerder de kassen zich bevonden te maximaliseren.
De bebouwing volgt de oriëntatie van de polder, niet van het lint. Hier gaat het voorstel met de ingezette koers mee langs de Nieuwkoopseweg. De verkaveling is zo opgezet, dat alle woningen voldoende relatie kunnen creëeren met het omliggende landschap. Dichte groenstroken op de grens van de achterste kavels omzoomd de percelen en creëren een visuele afscheiding richting het Balijbos (zie ook paragraaf 2.1.2 Toekomstige situatie).
Provinciaal beleid staat de vaststelling van het plan niet in de weg.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Omgevingsvisie Pijnacker Nootdorp 2050 - Verbonden met elkaar
De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft op 25 november 2021 een omgevingsvisie opgesteld waarin wordt beschreven hoe Pijnacker-Nootdorp er in 2050 uit zou kunnen zien. Met de nieuwe Omgevingsvisie bereiden ze zich voor op de Omgevingswet die 1 januari 2024 in werking treedt. De omgevingsvisie is binnendeze wet een nieuw instrument waarin de gemeenteraad zijn integrale visie op fysieke leefomgeving voor de lange termijn geeft. De omgevingsvisie gaat over de hele fysieke leefomgeving en is breder dan zijn voorganger: de ruimtelijke structuurvisie. Het gaat niet alleen om thema's als wonen, ruimtelijke ordening, mobiliteit, economie en groen, maar ook om onderwerpen als gezondheid, omgevingsfactoren (milieu), duurzaamheid en veiligheid.
De gemeente onderscheidt vier ontwikkelingslijnen die gezamenlijk richting geven aan de toekomst van de fysieke leefomgeving van Pijnacker-Nootdorp:
- Ontwikkelingslijn 1: Onderscheidend groen
- Ontwikkelingslijn 2: Karakteristieke woon- en leefomgeving
- Ontwikkelingslijn 3: Aantrekkelijk economische vestigingsklimaat voor inwoners en ondernemers
- Ontwikkelingslijn 4: Een veerkrachtige leefomgeving voor mensen, planten en dieren
De ontwikkelingslijnen zijn geen keuzemogelijkheden, ze zijn allen even belangrijk en versterken elkaar. Samen geven ze een integraal beeld en richting voor de toekomst voor het gehele grondgebied van de gemeente.
Op de ontwikkelkaart 'onderscheidend groen' is het plangebied gelegen binnen de zone van behoud contour groene buitengebied. In 2050 is het groene buitengebied nog steeds een unieke en onderscheidende kwaliteit van Pijnacker-Nootdorp. In de steeds drukker geworden Randstad is het een oase van rust. Hier zijn nog de cultuur- en natuurhistorische karakteristieken zichtbaar, die tijdens de explosieve groei behouden zijn gebleven en een contrast vormen met het verstedelijkte gebied. Binnen de andere ontwikkelingslijnen zijn geen aanknopingspunten voor dit plangebied.
Afbeelding 6 | Ontwikkelkaart Onderscheidend Groen (bron: Gemeente Pijnacker-Nootdorp, bewerking Juust B.V.)
Om inzichtelijk te maken hoe ambities bijeenkomenin de fysieke leefomgeving en hoe dit eruit ziet zijn de ontwikkelingslijnen vertaald naar gebiedsprofielen. De profielen schetsen in tekst en beeld het toekomstbeeld voor gebieden in Pijnacker-Nootdorp in tekst en beeld. Vertrekpunt is steeds de bestaande kenmerken en kwaliteiten van de gebieden. Vanuit deze basis komen de gewenste ontwikkelingen uit onze vier ontwikkelingslijnen samen in de profielen. Er is daardoor binnen elk profiel aandacht voor alle ontwikkelingslijnen van de Omgevingsvisie.
Het plangebied ligt binnen het gebiedsprofiel 'Natuur- en recreatielandschap'. In Pijnacker-Nootdorp zijn de Groenzoom, Buytenhout en Ruyven uitgegroeid tot volwassen natuur- en recreatielandschappen, die deel uit maken van een regionaal en provinciaal netwerk van groene gebieden. Zowel de inwoner van Pijnacker-Nootdorp als de regiobewoner weet de gebieden goed te vinden en kiest daarbij steeds vaker voor duurzaam vervoer. De identiteit van ieder gebied is buiten goed herkenbaar. Er zijn bosrijke gebieden, open weidegebieden en moerasgebieden met kleinere en grotere watergangen en een enkele plas. De biodiversiteit gedijt goed bij de verschillen in het landschap en de verbindingen over land en water. Er zijn steeds meer planten en dieren die hier een plek hebben gevonden.
In en tussen de gebieden ligt een vrij compleet (recreatief) fietsnetwerk. Ook zijn er diverse aansluitende ruiter- en wandelpaden. Naast enkele horecapunten, het zwemwater van de Dobbeplas en een enkele manege, zijn de recreatieve voorzieningen vooral kleinschalig en extensief van karakter. Deze gebieden leveren een belangrijke bijdrage aan de herkenbare woonomgeving. Het groen is dichtbij en goed verbonden met de wijk.
In dit geval gaat het om het saneren van glastuinbouw op een locatie waar glastuinbouw niet is beoogd. Hiervoor in de plaats worden enkele woningen toegevoegd. De impact op het natuur- en recreatielandschap van enkele woningen ten opzichte van glastuinbouw is veel minder. Het saneren van glastuinbouw zorgt voor het zichtbaarder en toegankelijker maken van het achterland. Bovendien zijn langs de Nieuwkoopseweg meerdere burgerwoningen gelegen. Hierdoor vormt de omgevingsvisie geen belemmering.
Werkboek Oostland: Kansen voor de glastuinbouw (2020)
Op 3 februari 2020 hebben de gemeenten Pijnacker-Nootdorp, Lansingerland, Zuidplas, Waddinxveen en de Provincie Zuid-Holland een werkboek Oostland opgesteld. Dit document legt de basis voor het ontwikkelen van een strategie die de ruimtelijk-economische structuur van het gebied versterkt, in lijn met de toekomstmogelijkheden van het glastuinbouwcluster. Met dit werkboek is er voor het eerst op Oostland schaal een integraal totaalbeeld gepresenteerd vanuit het perspectief van de glastuinbouw, gecombineerd met de ontwikkelingsopties voor het cluster.
Om de verschillende kansen te kunnen benoemen zijn eerst de belangrijkste ambities benoemd. In nauw overleg met het tuinbouwbedrijfsleven en andere stakeholders - zoals waterschappen, projectontwikkelaars en brancheorganisaties - zijn uiteindelijk de volgende zeven ambities benoemd.
Het voorliggend plan sluit aan bij de eerste ambitie 'Het faciliteren van modernisering en herstructurering van het glastuinbouwgebied' en ambitie 4 'Het scheppen van planologische ruimte voor functieverandering van gebieden die niet langer doelmatig zijn voor glastuinbouw.
In bepaalde deelgebieden is te verwachten dat glastuinbouw op termijn transformeert naar andere gebruiksfuncties. Functieverandering biedt kansen voor de glastuinbouw. Enerzijds kan een zachte sanering van glastuinbouwbedrijven (die willen stoppen) worden bewerkstelligd. Anderzijds kunnen glastuinbouwbedrijven die door willen gaan geholpen worden bij verplaatsing naar andere glastuinbouwgebieden in het Oostland.
Kansen voor de deelgebieden - Noukoop-Balijade
Voor het deelgebied Noukoop-Balijade, waar het plangebied tussen ligt (zie afbeelding 6), heeft met name wat betreft Noukoop een onregelmatige kavelstructuur met kleine en diverse bedrijven. Er zijn goede mogelijkheden om de structuur van het gebied te verbeteren mede omdat de organisatiegraad van de tuinbouw hier goed is. Een belangrijke kans voor de herstructurering is het gezamenlijk oppakken van een collectieve energievoorziening. In de toekomst is een warmtenet voorzien voor Noukoop, maar niet direct voor Balijade. Al is op langere termijn wellicht aansluiting mogelijk. Kansen zijn er in het gebied ook voor collectieve watervoorzieningen. Het deel Balijade kent twee gezichten: één deel met courante kavels die wat meer landinwaarts zijn gelegen en ontsloten aan een aparte weg; dit deel heeft toekomstperspectief en behoeft ook geen herstructurering. Wel moet er aandacht komen voor de duurzame energie- en watervoorziening. Het andere deel loopt parallel aan de Katwijkerlaan als strook (talud) van twee kavels/ kassen breed. Het talud met een behoorlijk hoogteverschil met daarop oude kassen en een incourante verkaveling. Dit deel is niet toekomstbestendig en komt in aanmerking voor functieverandering waarbij er een kans ligt om zowel de continuerende bedrijven als ook de (op termijn) stoppende bedrijven te begeleiden in het transitieproces en in de gebiedsexploitatie.
Afbeelding 7 | Uitsnede Kansenkaart Werkboek Oostland (bron: Gemeente Pijnacker-Nootdorp, bewerking Juust B.V.)
Lintenvisie
Pijnacker-Nootdorp wil de kwaliteit van de cultuurhistorische bebouwingslinten in de gemeente verbeteren. De Lintenvisie is opgesteld om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de linten beter te begeleiden. De linten, zoals bijvoorbeeld de Noordeindseweg, de Nieuwkoopseweg, de Rijskade en de Oude Leedeweg, zijn belangrijk voor de gemeentelijke identiteit. Ze dragen bij aan de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente. De linten zijn dynamisch door de veranderende omgeving van nieuwe woonwijken, glastuinbouw, nieuwe infrastructuur en natuur- en recreatiegebieden. Inwoners en bedrijven uit deze linten ondernemen veel ruimtelijke initiatieven. De Lintenvisie Pijnacker-Nootdorp is opgesteld om vooraf duidelijke richtlijnen te geven en beperkt kaders te stellen. Daarnaast is het vooral bedoeld voor inspiratie bij de planuitwerking van inwoners en ondernemers. De gemeente wil de Lintenvisie op drie manieren gebruiken: als uitnodiging en handreiking voor initiatiefnemers bij hun planvorming; als hulpmiddel voor de gemeente bij de toetsing van vergunningsaanvragen; als input voor visieverkenningen en omgevingsplannen.
Woonvisie Pijnacker-Nootdorp 2020-2030
De woonvisie is het belangrijkste document van de gemeenteraad op het gebied van wonen en volkshuisvesting. De woonvisie bestaat uit 4 pijlers:
- 1. Mooi wonen en prettig leven
- 2. Passende woningen voor onze inwoners
- 3. Duurzaam wonen
- 4. Een thuis voor alle doelgroepen
De gewenste ontwikkeling draagt bij aan de eerste twee pijlers. Met de eerste pijler wil de gemeente de bestaande kwaliteit en identiteit van de kernen behouden en waar nodig en mogelijk versterken. De dorpse identiteit van Pijnacker wil zij versterken door te bouwen in de woonmilieus dorps en landelijk. Voorkomen moet worden dat het woonmilieu te randstedelijk wordt en daardoor zijn karakter verliest. De tweede pijler gaat over een woningvoorraad die aansluit bij de behoefte van de huidige en toekomstige inwoners van Pijnacker -Nootdorp. Een nieuwbouwproductie die (in aantallen) aansluit bij de jaarlijkse behoefte en daarmee in verhouding meer kansen biedt aan eigen inwoners.
Conclusie
De woningbouw die mogelijk wordt gemaakt is passend binnen het beleid van de gemeente.
In dit geval gaat het om het saneren van glastuinbouw op een locatie waar glastuinbouw niet is beoogd. Hiervoor in de plaats worden enkele woningen toegevoegd. De impact op het natuur- en recreatielandschap van enkele woningen ten opzichte van glastuinbouw is veel minder. Het saneren van glastuinbouw zorgt voor het zichtbaarder en toegankelijker maken van het achterland. Verder stimuleer de gemeente initiatieven van particulieren en zet in op versterking van de kwaliteit van de kernen en het landelijk gebied. De kleinschalige ontwikkelingen die middels onderhavig wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt passen binnen dit gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Kwaliteit Van De Leefomgeving
4.1 Inleiding
Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien deze beleidsvelden dan ook naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling wordt dan ook onderzocht welke omgevingsaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. Het is van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Regelgeving en beleid
Wet op de archeologische monumentenzorg
Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente. Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie voor een goede conservering. De gemeente is verplicht om in alle bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem wil werken en daarbij de grond roert, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot behouden blijven. Er wordt in de wet uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van archeologieverstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische waarden.
Besluit ruimtelijke ordening
Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.
Cultuurhistorische kaart Zuid-Holland
De Cultuurhistorische kaart van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom: de kenmerkenkaart, waarop de kenmerkende nederzettingspatronen, landschapspatronen en de archeologische opbouw van het landschap zijn weergegeven; de waardenkaart, waarop de waardevolle structuren van de kenmerkenkaart zijn gewaardeerd. Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele planologie.
In de Cultuurhistorische kaart Zuid-Holland heeft het plangebied een redelijk tot grote kans op archeologische sporen. Aan deze kans is een onderzoeksplicht verbonden.
Archeologiebeleid Pijnacker-Nootdorp
De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar archeologiebeleid verwoord in de nota 'Pijnacker-Nootdorp; Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart' uit 2009. Op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart heeft het plangebied deels een hoge archeologische verwachting, een middelhoge archeologische verwachting en deels een onbekende archeologische verwachting.
Ter bescherming van de archeologische waarden kunnen burgemeesters en wethouders, als daar op basis van een archeologisch onderzoek aanleiding toe bestaat, voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen. Dit kan in de vorm van het treffen van technische maatregelen, het doen van een opgraving of archeologische begeleiding van werkzaamheden. Daarnaast is een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen. Per dubbelbestemming gelden ondergrenzen voor wat betreft de oppervlakte en diepte van de verstoring.
Binnen het plangebied liggen geen zones met bekende archeologische waarden, zoals bekende archeologische vindplaatsen of archeologische monumenten. Conform de Archeologische Verwachtings- en Beleidskaart liggen het plangebied twee soorten verwachtingswaarden. De verwachtingswaarde brengt aanvullende regels met zich mee. Op onderstaande afbeelding is de voorkomende verwachtingswaarde in het plangebied weergegeven.
Afbeelding 8 | Uitsnede Archeologiebeleid Pijnacker-Nootdorp (bron: Gemeente Pijnacker-Nootdorp, bewerking Juust B.V.)
Op basis van deze kaart heeft het plangebied voor een deel een hoge verwachtingswaarde en voor een deel een middelhoge verwachtingswaarde. Op 24 november 2022 heeft de gemeenteraad besloten het ontwerpbestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan Archeologie' vrij te geven voor zienswijzen. Het ontwerpbestemmingsplan heeft tot donderdag 15 december 2022 gedurende zes weken terinzage gelegen.
Op basis van de archeologische verwachtingskaart ligt alleen Nieuwkoopseweg 44a voor een deel binnen de zone van middelhoge archeologische verwachting (veenkades) (zie afbeelding 9). Op basis van de archeologische beleidskaart ligt het plangebied in de zone waar onderzoek is vereist bij bodemverstoringen die groter zijn dan 200 m² en dieper gaan dan 30 cm onder maaiveld. Op de plankaart is deze archeologische verwachtingswaarde vertaald in een dubbelbestemming, waarbij in de regels gesteld is dat bij verstoringen die de bijbehorende drempel overschrijden een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Afbeelding 9 | Uitsnede nieuw Archeologiebeleid Pijnacker-Nootdorp (bron: Gemeente Pijnacker-Nootdorp, bewerking Juust B.V.)
Afbeelding 10 | Uitsnede nieuw Archeologiebeleid Pijnacker-Nootdorp (bron: Gemeente Pijnacker-Nootdorp, bewerking Juust B.V.)
Cultuurhistorie
Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. De Erfgoedwet heeft zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed vervangen waaronder de Monumentenwet 1988. Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het wettelijk verplicht om in de toelichting van een bestemmingsplan/wijzigingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden of monumenten rekening is gehouden.
Het plangebied is onderdeel van nederzetting (zie afbeelding 11). Het gaat om het Polderlint van voor 1850. Deze nederzetting heeft een 'redelijk hoge waarde'. Hiermee wordt bedoeld dat:
- bebouwingstructuur (huispercelen, rooilijnen, weg- en perceelsloten, evt. bruggetjes) intact is;
- de historische bebouwing duidelijk minder gaaf dan bij hogere waarden;
- op meerdere plaatsen is nieuwbouw verschenen, voornamelijk ter vervanging van de bestaande bebouwing.
De gewenste ontwikkeling voorziet in nieuwbouw ter vervanging van bestaande bedrijfsbebouwing. Hetgeen vaker in dergelijke zettingen voor komt.
Afbeelding 11 | Uitsnede Cultuur historische Atlas (bron: Provincie Zuid-Holland, bewerking Juust B.V.)
Andere cultuurhistorisch waardevolle objecten in of in de directe omgeving van het plangebied, waarmee in het plan rekening moet of kan worden gehouden, zijn niet aanwezig.
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
Milieuzonering is het ruimtelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen bij nieuwe ontwikkelingen. Met de term "milieubelastende activiteiten" worden binnen de VNG-methodiek alle milieubelastende activiteiten bedoeld: niet alleen bedrijven maar ook bijvoorbeeld detailhandel, horeca en maatschappelijke voorzieningen. Met de term "milieugevoelige functies" worden onder meer woningen, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie bedoeld.
Milieuzonering dient twee doelen:
- Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
De VNG doet in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Deze VNG-publicatie legt niet vast wat wel en niet is toegestaan. De publicatie is een hulpmiddel om de afstanden tussen milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen concreet voor een locatie in te vullen (maatwerk).
Het bestemmingplan/wijzigingsplan is het juridisch-planologisch instrument waarin de gekozen strategie moet worden verklaard. Volgens jurisprudentie dient de plantoelichting ten minste aannemelijk te maken dat ten aanzien van het milieu geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn.
Bouwstenen van milieuzonering
Lijst van bedrijfsactiviteiten (richtafstandenlijst)
De lijst van bedrijfsactiviteiten is een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De lijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Er moet gemotiveerd worden welke Staat van bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt en de toegelaten milieubelastende activiteiten dienen in de juridische regeling van het bestemmingsplan te worden vastgelegd.
Omgevingstype
De VNG-publicatie kent twee omgevingstypen, 1) een rustige woonwijk/rustig buitengebied en 2) een gemengd gebied. Een rustige woonwijk is een woonwijk, ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied. Naast deze omgevingstypen kent de VNG-publicatie ook het omgevingstype gemengd gebied. Dit is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Hieronder vallen ook de lintbebouwing in het buitengebied (met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid) en gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen. De aan de milieucategorie gerelateerde richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. Zie tabel 1.
Categorie | Richtafstand t.o.v. rustige woonwijk/rustig buitengebied | Richtafstand t.o.v. gemengd gebied |
1 | 10m | 0m |
2 | 30m | 10m |
3.1 | 50m | 30m |
3.2 | 100m | 50m |
4.1 | 200m | 100m |
4.2 | 300m | 200m |
5.1 | 500m | 300m |
5.2 | 700m | 500m |
5.3 | 1000m | 700m |
6 | 1500m | 1000m |
Tabel 1 | Milieucategorieën en bijbehorende richtafstanden ten opzichte van de verschillende omgevingstypen
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan (dus inclusief vergunningsvrij aanbouwen) mogelijk is.
Functiemenging
De term 'gebied met functiemenging' heeft betrekking op een milieuzonering binnen een gebied waar functiemenging voorkomt of wordt beoogd. in de VNG-publicatie is aangegeven kan hier niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De Staat van Bedrijven 'functiemenging' hanteert drie categorieën A, B en C met specifieke criteria:
Categorie A
Activiteiten zodanig weinig milieubelastend dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen woning en bedrijf zijn daarbij toereikend.
Categorie B
Activiteiten kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig gescheiden van woning en andere gevoelige functies.
Categorie C
Activiteiten uit categorie B waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is.
De 'bedrijvenlijst - functiemenging' is niet uitputtend. In de planregels wordt geregeld dat ook bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan, die niet in de lijst zijn opgenomen, maar die naar aard en invloed met bedrijven uit desbetreffende categorie gelijkgesteld kunnen worden. Dit moet wel worden aangetoond met milieutechnisch onderzoek.
Milieuzonering in het plangebied
De percelen met de nieuw te bouwen woningen aan de Nieuwkoopseweg 21, 44a en 46 liggen in het noorden van de gemeente Pijnacker-Nootdorp, aan de rand van het groene buitengebied. De Nieuwkoopseweg is een dijklint, met in het Nootdorpse deel nog voornamelijk glastuinbouw. In het Pijnackerse deel maakt de glastuinbouw, in het kader van ruimte voor ruimte, steeds meer plaats voor woningbouw. Het omgevingstype ter plaatse is daarom rustig buitengebied.
De percelen worden voornamelijk omgeving door percelen met de bestemmingen 'Wonen', 'Recreatie- Natuur' en 'Agrarisch-Weide'. Deze gronden zijn expliciet niet bedoeld voor bedrijfsmatige activiteiten. Daarnaast is in de omgeving van het plangebied enkel agrarische bedrijven gelegen op grote afstand van de nieuwbouwlocatie. Aan de zuidkant van het perceel Nieuwkoopseweg 21 grenst een bedrijfsbestemming, met als functie-aanduiding "hovenier". Volgens de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering is een hovenier, met een bedrijfsoppervlakte van meer dan 500 m², een categorie 3.1 bedrijf. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 meter. De meest zuidelijk gelegen woning op perceel Nieuwkoopseweg 21 ligt op ongeveer 15 meter afstand. Hierdoor wordt niet voldaan aan de richtafstand.
In de huidige situatie ligt op een afstand van ongeveer 7 meter van de bedrijfsbestemming al de huidige bedrijfswoning. Hierdoor is er geen sprake van extra beperkingen voor de bedrijfsvoering in de toekomstige situatie.
Conclusie
Het aspect bedrijven- en milieuzonering vormt geen belemmering voor de vaststelling van het wijzigingsplan.
4.4 Bodem
Om de bodem voor langere tijd te willen gebruiken, moeten we de bodem op de juiste manier benutten en beschermen. Naast het beschermen van de milieuhygiënische bodemkwaliteit hecht de gemeente waarde aan de overige functionele bodemkwaliteiten. Onder functionele bodemkwaliteiten wordt verstaan de draagkwaliteit, informatiekwaliteit, regulatiekwaliteit en productiekwaliteit. Deze kwaliteiten hebben onder andere betrekking op cultuurhistorische betekenis, levende bodem, ondergronds bouwen en bodemenergie inclusief geothermie.
Het is belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit om de haalbaarheid van een plan te bepalen of mee te nemen in de overwegingen.
De Wet bodembescherming (Wbb), Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Tevens is bij de realisatie van ruimtelijke plannen vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. Om het risico op contact met, verspreiding van en/of ecologisch door een geval van bodemverontreiniging te voorkomen, dient conform de geldende onderzoeksnorm aangetoond te worden dat de milieuhygiënische (water)bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en gebruik. Tevens dient de milieuhygiënische kwaliteit van overige steenachtige bouwstoffen op of in de bodem te worden aangetoond. De milieuhygiënische onderzoeken moeten zijn uitgevoerd voorafgaand aan het herinrichten van, bouwen op en gebruiken van de locatie ten behoeve van wonen met tuin, en indien van toepassing moeten (bodem)sanerende maatregelen plaatsvinden goedgekeurd door het bevoegd gezag bodem.
In 2021 is de bodemkwaliteitskaart voor de gemeente Pijnacker-Nootdorp opgesteld. Op de bodemkwaliteitskaart heeft het plangebied deels de bodemfunctieklasse 'Wonen' en deels 'Landbouw/natuur'. De bodemkwaliteitszones zijn 'B1/T1/O1 Historische bebouwing en kassen' en 'B4/T4/O4 'buitengebied incl. recreatie en kassen na 1970'.
Vrijkomende steenachtige bouwstoffen inclusief grond en baggerspecie moeten conform de provinciale richtlijnen worden afgevoerd, of conform het Besluit Bodemkwaliteit worden toegepast. In het kader van het Besluit bodemkwaliteit kan het noodzakelijk zijn om aanvullend op het bodemonderzoek een partijkeuring (AP04) uit te laten voeren om van de vrijkomende partij de verwerkings- en/of gebruiksmogelijkheden te kunnen classificeren.
Onderzoek
Voor een deel van het deelgebied Nieuwkoopseweg 21 is al verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Voor het achtergelegen terrein is aanvullend bodemonderzoek noodzakelijk. In de planregels is met een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat deze onderzoeken eerst uitgevoerd moeten zijn voorafgaand aan het herinrichten van, bouwen op en gebruiken van de locatie ten behoeve van wonen met tuin, en indien van toepassing (bodem)sanerende maatregelen plaatsvinden goedgekeurd door het bevoegd gezag bodem.
Voor het deelgebied Nieuwkoopseweg 44a en 46 in de planregels een voorwaardelijke verplichting opnemen dat deze onderzoeken eerst uitgevoerd moeten zijn voorafgaand aan het herinrichten van, bouwen op en gebruiken van de locatie ten behoeve van wonen met tuin, en indien van toepassing (bodem)sanerende maatregelen plaatsvinden goedgekeurd door het bevoegd gezag bodem.
4.5 Externe Veiligheid
In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de externe veiligheid in beschouwing is genomen bij dit bestemmingsplan. De externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waar door de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten.
Normstelling en beleid
Twee sleutelbegrippen: plaatsgebonden risico en groepsrisico
De risico's bij de externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Waarom worden er twee begrippen gebruikt? Het rijksoverheidsbeleid maakt onderscheid tussen het risico waaraan het individu is blootgesteld en het risico waaraan een groep mensen is blootgesteld. Het gaat om het risico op overlijden. Voor de beoordeling van het risico waaraan het individu is blootgesteld gebruikt men het plaatsgebonden risico. Dit is de maatstaf voor de persoonlijke veiligheid. De maatstaf voor de kans dat een groep van mensen in een keer overlijdt, is het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de overlijdenskans per jaar die op een bepaalde afstand aanwezig is door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hierbij wordt voor de berekening uitgegaan van een fictieve burger. Deze burger is 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op de plaats aanwezig waarvoor het plaatsgebonden risico wordt berekend. Verder zal de burger geen aanstalten maken zich in veiligheid te brengen (vlucht- of schuilgedrag) gedurende de maximaal 30 minuten blootstelling aan het optredende effect. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (de zogeheten risicocontour).
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is de kans op het overlijden in één keer van een groep mensen (juridisch is de minimum omvang gesteld op 10 doden om van een groepsrisico te kunnen spreken) als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Dit gebied wordt bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1.000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij transportrisico's geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op 10 slachtoffers gelijk aan één op de tienduizend (10-4). De kans op 100 slachtoffers gelijk aan één op de miljoen (10-6) enzovoorts. Bij stationaire risicobronnen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico een factor 10 kleiner ligt. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is geen wettelijke norm, het is bedoeld als een ijkpunt. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico's accepteert. De gemeente is verplicht om voor iedere situatie een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico). Daarbij spelen onder anderen de zelfredzaamheid van bewoners, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol.
Beperkt kwetsbare objecten, kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten
Beperkt Kwetsbare objecten
Onder beperkt kwetsbare objecten worden onder andere verstaan woningen, hotels, restaurants, kantoren, winkels en sport- en kampeerterreinen, voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren. In artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is een definitie opgenomen van een beperkt kwetsbaar object.
Kwetsbare objecten
Kwetsbare objecten zijn onder ander woningen (met uitzondering van verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee per hectare en dienst- of bedrijfswoningen), kantoren met meer dan 1.500 m² bruto vloeroppervlak en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of (een deel van de dag) kwetsbare groepen mensen. De kwetsbare objecten staan gedefinieerd in Bevi artikel 1 sub l. Na inwerkingtreding van het Bevi is de definitie van kwetsbare objecten nog verduidelijkt.
Zeer kwetsbare objecten
Zeer kwetsbare objecten zijn tevens kwetsbare objecten, ze vormen een subcategorie van de categorie kwetsbare objecten uit het Bevi. Zeer kwetsbare objecten zijn objecten waarin mensen verblijven die zichzelf niet goed in veiligheid kunnen brengen, bijvoorbeeld door een geestelijke of lichamelijke beperking. Voorbeelden hiervan zijn: verzorgingstehuizen, ziekenhuizen en kinderdagverblijven.
Waarom onderscheid?
Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is van belang om te bepalen of de PR 10-6 een grenswaarde is of een richtwaarde. De zeer kwetsbare objecten vormen een nieuwe categorie ten opzichte van het Bevi en spelen een rol in de modernisering van het Omgevingsveiligheidsbeleid (Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid).
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen, al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht het bevoegde gezag bij ruimtelijke plannen vanuit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet ruimtelijke ordening (Wro) afstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Het Bevi heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Voor de toepassing van het Bevi wordt een nieuw ruimtelijk besluit (waaronder ook een conserverend bestemmingsplan) gezien als een nieuwe situatie. De Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) geeft uitvoering aan het Bevi.
Plaatsgebonden risico
Het BEVI gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:
- Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten. Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
- Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.
Groepsrisico
Bij inrichtingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–7 per jaar en met de kans op een ongeval met 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–9 per jaar;
Wanneer verantwoording groepsrisico
Alleen bij een toename van het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. De verantwoordingsplicht is van toepassing op:
- De vaststelling van een bestemmingsplan (artikel 3.1 Wro);
- Inpassingsplan van een project met een provinciaal belang (artikel 3.26, lid 1Wro);
- Inpassingsplan van een project met een landelijk belang (artikel 3.28, lid 1 Wro);
- Ontheffing van een voorschrift uit de bouwverordening (artikel 11 Woningwet);
- Omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, lid, onder c, Wabo, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 of 3, of tweede lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheerverordening wordt afgeweken. De omgevingsvergunning vervangt het projectbesluit uit artikel 3.10 van de Wro.
Basisnet
Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). Aangezien er in Pijnacker-Nootdorp geen sprake is van transport van gevaarlijke stoffen via hoofdwaterwegen en hoofdspoorwegen zal in het planspecifieke deel alleen aandacht worden besteed aan transport van gevaarlijke stoffen via de hoofdwegen.
Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de bebouwde omgeving en de veiligheid van mensen die wonen of verblijven dicht in de buurt van de infrastructuur waar dit vervoer plaatsvindt.
Het Basisnet stelt regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant) en om mensen die dicht bij deze hoofdwegen wonen of verblijven minimaal een bepaald beschermingsniveau te bieden.
Het Basisnet is een heel stelsel van wetten en regels dat op verschillende gebieden haar oorsprong heeft liggen. Vanuit de vervoerskant is er de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs). De Wvgs is in de afgelopen tijd al aangepast aan het Basisnet. De gewijzigde Wvgs (Stb. 2013, nr. 307) is per 1 april 2015 in werking getreden. Voor de ruimtelijke ordeningskant is er het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes. Dit besluit vindt haar grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer. Dit besluit vervangt de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en vindt haar grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer. Het Bevt is per 1 april 2015 in werking getreden. In de Regeling Basisnet (Stcrt. 2014, nr. 8242, sinds 1 april 2015 in werking) wordt aangegeven waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling. Het Bevt is ook van toepassing op transportassen die niet onder het basisnet vallen. Het plaatsgebonden risico kan worden berekend of worden bepaald met toepassing van de vuistregels uit de Handleiding risicoanalyse transport (Hart).
In het Basisnet zijn grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico, richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet, kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de basisafstanden in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet. De basisnetafstanden vormen een veiligheidszone hierbinnen mag het plaatsgebonden risico door het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar.
Het gewijzigde Bouwbesluit (Stcrt. 2014, nr. 4057, sinds 1 april 2015 in werking) bevat regels rondom bouwen binnen Plasbrandaandachtsgebieden (PAG). Een PAG is een gebied tot 30 meter vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook (excl. vluchtstrook) waarin, bij realisatie van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.
Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een PAG zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling). Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).
Plaatsgebonden risico
Het Bevt gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:
- Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten. Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
- Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.
Groepsrisico
Bij transportroutes geldt vanuit het Bevt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-8 per jaar.
Wanneer verantwoording groepsrisico?
Verantwoording is van toepassing op de volgende besluiten:
- De vaststelling van een bestemmingsplan (artikel 3.1 Wro);
- Inpassingsplan van een project met een provinciaal belang (artikel 3.26, lid 1Wro);
- Inpassingsplan van een project met een landelijk belang (artikel 3.28, lid 1 Wro);
- Omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, lid, onder c, Wabo, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 of 3, of tweede lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheerverordening wordt afgeweken.
Het Bevt schrijft voor dat voor alle bovenstaande ruimtelijke plannen binnen het invloedsgebied van een transportroute in ieder geval aandacht moet worden geschonken aan:
- 1. Mogelijkheden tot voorbereiding van het bestrijden en het beperken van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
- 2. Zelfredzaamheid ten aanzien van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten.
Hierbij dient niet alleen het invloedsgebied van de maatgevende vervoersklasse (GF3: brandbaar gas) te worden beschouwd, maar ook van overige stoffen die over het wegvak worden vervoerd. Een ruimtelijke ontwikkeling op een afstand groter dan 200 meter levert echter een geringe bijdrage aan de hoogte van het groepsrisico. Daarom is het niet effectief om in het gebied op een grotere afstand dan 200 meter van een transportroute uitgebreid de mogelijkheden voor ruimtelijke maatregelen te onderzoeken om het groepsrisico te verkleinen.
Alleen wanneer een ruimtelijk plan binnen 200 meter van een transportroute gelegen is, dient een volledige verantwoording afgelegd te worden waarin ook de volgende aspecten worden behandeld:
- Dichtheid van personen en de verwachte veranderingen;
- Hoogte van het groepsrisico;
- Maatregelen ter beperking van het groepsrisico (zowel bronmaatregelen als ruimtelijke maatregelen);
- Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen (alternatieve locaties) met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan.
Een volledige verantwoording mag ook achterwege blijven indien kan worden aangetoond dat:
- a. het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of;
- b. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
- c. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Sinds 1984 wordt er getoetst aan circulaire Zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen (1984) en vanaf 1991 ook aan de circulaire Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie. Sinds 1 januari 2011 zijn beide circulaires vervangen door het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling. Vanaf 1 juli 2014 vallen ook de chemicaliënleidingen onder dit besluit. Het Bevb regelt onder meer de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. Het Bevb is gebaseerd op de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en transport. Ook bij buisleidingen geldt dat de hoogte van het groepsrisico en de mate van toename van het groepsrisico bepalen of een volledige verantwoording moet worden opgesteld of dat een beperkte verantwoording volstaat.
Plaatsgebonden risico
Het Bevb gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:
- Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten. Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
- Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.
Groepsrisico
Bij buisleidingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-8 per jaar;
Wanneer verantwoording groepsrisico?
De verantwoordingsplicht van het groepsrisico is van toepassing bij de vaststelling van een bestemmingsplan (mede inbegrepen een inpassingsplan), op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten. Echter, ook als de verantwoordingsplicht niet van toepassing is kan in het kader van goede ruimtelijke ordening (artikel 10 Wro) een verantwoording noodzakelijk zijn.
Een volledige verantwoording mag buiten toepassing blijven indien kan worden aangetoond dat:
- a. het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of;
- b. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
- c. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden.
De beperkte verantwoording dient in ieder geval in te gaan op de volgende onderdelen:
- de aanwezige en de te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de buisleiding;
- de omvang van het groepsrisico;
- de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
- de mogelijkheden van personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de risicobron om zichzelf in veiligheid te brengen.
Overige voor Pijnacker-Nootdorp relevante besluiten op het gebied van externe veiligheid
Activiteitenbesluit Dit besluit en de bijbehorende regeling zijn de opvolger van een groot aantal AMvB's. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, waaronder veiligheidsafstanden (voor bijvoorbeeld propaantanks, ammoniak koelinstallaties en gasontvangststations) waaraan voldaan moet worden.
Vuurwerkbesluit Dit besluit reguleert de gehele keten rondom vuurwerk. In bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit zijn veiligheidsafstanden tot kwetsbare en geprojecteerde kwetsbare objecten opgenomen. De aan te houden afstand is afhankelijk van het type vuurwerk en de hoeveelheid vuurwerk dat wordt opgeslagen.
De regels voor het vervoer van vuurwerk zijn een uitwerking van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs).
Wat verandert er met de komst van de Omgevingswet?
Aandachtsgebieden zijn een nieuw fenomeen binnen de omgevingsveiligheid. Aandachtsgebieden zijn gedefinieerd als gebieden waar mensen binnenshuis, zónder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd zijn tegen de gevaren die in de omgeving kunnen optreden.
De aandachtsgebieden laten dus zien waar extra aandacht nodig is om aanwezigen in nieuwe situaties te beschermen tegen de gevaren bij ongevallen met deze effecten. Het is niet nodig om maatregelen te treffen ter bescherming van personen in gebouwen en locaties die nu al (rechtmatig) binnen een aandachtsgebied van een bestaande risicobron aanwezig zijn.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen drie soorten gevaren en daarmee tussen drie verschillende aandachtsgebieden: warmtestraling (brandaandachtsgebied), overdruk (explosieaandachtsgebied) en concentratie giftige stoffen in de lucht (gifwolkaandachtsgebied). De aandachtsgebieden zijn feitelijk effectafstanden van worst-case scenario's. Afhankelijk van het type activiteit met gevaarlijke stoffen zijn er voor het aandachtsgebied in de regelgeving vaste afstanden vastgesteld of zijn deze afstanden rekenkundig te bepalen.
Het bevoegd gezag kan er voor kiezen om in het omgevingsplan een brand- en/of explosieaandachtsgebied aan te wijzen als brand- en/of explosievoorschriftengebied. In een voorschriftengebied gelden dan op grond van het Besluit bouwwerken leefomgeving (BBL) extra bouwvoorschriften gericht op bescherming tegen een brand- en/of explosie. Deze voorschriften gelden echter alleen bij nieuwbouw! Het kan ook een keuze zijn om een kleiner of geen brand- of explosievoorschriftengebied aan te wijzen. Dit kan echter niet bij plasbrandaandachtsgebieden welke in het kader van het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen zijn aangewezen. Ook locaties voor nieuwe "zeer kwetsbare gebouwen'' binnen een brand- of explosieaandachtsgebied moeten als voorschriftengebied worden aangewezen. Een gifwolkaandachtsgebied kan niet worden aangewezen als voorschriftengebied. Wel geldt na het in werkingtreden van de Omgevingswet voor alle nieuwbouw dat de ventilatie centraal afschakelbaar moet zijn.
4.5.1 Risicovolle bedrijven binnen/nabij het plangebied
Binnen/nabij het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen met een plaatsgebonden risicocontour buiten de inrichting. Het plangebied valt ook niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting.
4.5.2 Transport gevaarlijke stoffen binnen/nabij het plangebied
Transport gevaarlijke stoffen over rijkswegen
Uit de risicokaart blijkt dat de A4 een PR 10-6 contour heeft van 23 meter. De A4 heeft een plasbrandaandachtsgebied. Uit de risicokaart blijkt dat de A12 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. De A12 heeft geen plasbrandaandachtsgebied. Uit de risicokaart blijkt dat de A13 een PR 10-6 contour heeft van 17 meter. De A13 heeft ook een plasbrandaandachtsgebied. Het plangebied ligt niet binnen deze contouren.
Het plangebied ligt ook niet binnen het invloedsgebied van de A4, de A12 of de A13. Een berekening en een verantwoording van het groepsrisico zijn dan ook niet aan de orde.
Transport gevaarlijke stoffen over provinciale wegen
Een klein deel van de N470 is aangewezen als gemeentelijke route voor het transport van gevaarlijke stoffen. Over dit gedeelte wordt voornamelijk LNG vervoerd, naar een locatie op het bedrijvenpark Ruyven. Op basis van de vergunde jaarlijkse doorzet zijn er 260 transportbewegingen te verwachten. Het overige deel van de N470 is niet aangewezen als route transport gevaarlijke stoffen. Er kan incidenteel wel transport van gevaarlijke stoffen plaats vinden, via een ontheffing. Dit zal met name de bevoorrading van (kleine) propaantanks in het buitengebied betreffen. De tankstations binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp verkopen geen LPG, ook ESSO aan de Rijksweg A13 niet.
In de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) is vastgelegd hoe de risico's van transport van gevaarlijke stoffen conform het vigerende beleid geanalyseerd moeten worden. In HART zijn vuistregels opgenomen ten aanzien van de noodzaak om te rekenen aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het gebruik van deze handleiding is verplicht.
De vuistregels uit de HART geven aan dat voor een weg buiten de bebouwde kom (zoals de N470) geldt dat er geen PR-10-6 contour aanwezig is als het aantal tankauto's van de stofcategorie GF3 (propaan, LPG, LNG) lager is dan 500. Voor de N470 binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp zijn geen tellingen beschikbaar, wel voor het deel in Delft (GF3: 75) en in Zoetermeer (GF3: 73). Gezien het feit dat in Pijnacker-Nootdorp geen LPG geleverd wordt maar alleen propaan zal het aantal transporten GF3 op het niet aangewezen deel van de N470 vergelijkbaar of lager zijn. Op het aangewezen deel van de N470 komen daar de transporten LNG bij (260). Opgeteld zal het totaal aantal transporten GF3 beduidend lager zijn dan 500. Daarmee wordt voldaan aan de vuistregels voor het plaatsgebonden risico.
Er is ook gekeken of er voor de N470 sprake is van overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Om dit te bepalen is getoetst of het aantal GF3 transporten onder de drempelwaarden in tabel 1-6 (overschrijding 10% van de oriëntatiewaarde voor wegen buiten de bebouwde kom, eenzijdige bebouwing) en tabel 1-7 (overschrijding 10% van de oriëntatiewaarde voor wegen buiten de bebouwde kom, tweezijdige bebouwing) zit en of met dit plan ook onder deze drempelwaarde wordt gebleven.
Van belang is de afstand tussen de bebouwing en de N470, het aantal personen per hectare en het aantal transporten GF3 over de N470. Ter hoogte van dichte en tweezijdige bebouwing (Emerald en Ruyven) is de afstand tussen de as van de weg en de bebouwing minimaal 30 meter. Hier is ook het aantal transporten het hoogst, vanwege het bevoorraden van het LNG-tankstation op Ruyven: 260. Tabel 1-7 laat zien dat de drempelwaarde voor de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt pas overschreden bij een bevolkingsdichtheid van 90 personen per hectare. Dat is daar niet aan de orde. Elders langs de N470 (zo ook ter hoogte van dit wijzigingsplan) ligt de bebouwing wel dichterbij (mimimaal 15 meter) maar daar is sprake van eenzijdige bebouwing. Hiervoor wordt gekeken naar tabel 1-6. Over dit deel van de N470 wordt alleen sporadisch propaan vervoerd. In combinatie met de lagere bevolkingsdichtheid zal ook hier de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet worden overschreden.
De N470 ligt op enkele kilometers van het plangebied. Tabellen 1-6 en 1-7 gaan tot een afstand van 200 meter. Overeenkomstig het Bevt (artikel 8, lid 1) en de HART hoeven namelijk geen beperkingen aan het ruimtegebruik van een plan te worden gesteld in een gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. Een berekening van (de toename van) de hoogte van het groepsrisico is dan niet aan de orde.
Een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico is aan de orde indien een plangebied zich bevindt binnen het invloedsgebied van een risicobron. Het invloedsgebied wordt bepaald door de 1% letaliteitsafstand van de stofcategorieën die getransporteerd worden. Voor de N470 geldt vanwege het transport van GF3 een invloedsgebied van 355 meter. Omdat het plangebied niet binnen het invloedsgebied van de N470 ligt is een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico niet nodig.
Gemeentelijke route voor transport gevaarlijke stoffen
Het transport van alle gevaarlijke stoffen rust op een belangrijk basisprincipe: diegene die met een voertuig via de weg gevaarlijke stoffen vervoert is, op grond van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (WVGS), verplicht als zodanig de bebouwde kommen van gemeenten te vermijden. Als het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is ten behoeve van het laden en lossen of omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is, mag de chauffeur van dit basisprincipe afwijken. Op deze manier wordt het transport van gevaarlijke stoffen door de bebouwde kom geminimaliseerd.
De gemeente Pijnacker-Nootdorp beschikt over een aangewezen wegennet voor routeplichtige stoffen op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De route voor gevaarlijk transport is gelegen op bedrijventerrein Ruijven en ligt op ruime afstand van het plangebied.
Transport gevaarlijke stoffen over spoor en water
Het spoor (NS Den Haag - Gouda; Randstadrail Den Haag - Rotterdam) wordt niet gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen. Rondom deze spoorbanen bevindt zich daarom geen risicocontour in het kader van externe veiligheid. Er vindt ook geen transport van gevaarlijke stoffen over water plaats.
4.5.3 Buisleidingen binnen/nabij het plangebied
Aardgas
Het plangebied ligt niet binnen de 1% of de 100% letaliteitsgrens van een hoge druk aardgasleiding. Deze leidingen vormen dan ook geen belemmering in het kader van externe veiligheid.
Brandbare vloeistoffen
Er loopt een brandstofleiding (K2) van Defensie Pijpleidingorganisatie (DPO) door de gemeente Pijnacker-Nootdorp. De PR 10-6 contour ligt op de leiding. De leiding ligt op ruime afstand van het plangebied en vormt daarom geen belemmering.
CO2
Er loopt een CO2-leiding door de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Naar aanleiding van ontwikkelingen nabij dezelfde CO2-leiding in Zoetermeer is in 2007 door RIVM en TNO uitgebreid onderzoek gedaan naar de risico's en effecten van vrijkomend CO2 bij leidingbreuk. Hierbij is door het RIVM geconcludeerd dat de risico's en letale effecten zich niet voordoen buiten een afstand van 4 meter van de buisleiding. VROM onderschrijft dit onderzoek en deze conclusie (brief VROM, datum 24 augustus 2007, kenmerk DGM/EV2007082989). Ook recent onderzoek aan de leiding De CO2 leiding (Tebodin, documentnummer 3413682, 7 april 2014) bevestigt dit. De rapportage van Arcadis "QRA Vervoersknoop Bleizo (1 februari 2016, kenmerk D04011.000122) stelt "De ondergrondse leidingdelen leiden niet tot externe veiligheidsrisico." De buisleiding ligt ook op ruime afstand van het plangebied en is dan ook geen belemmering in het kader van externe veiligheid.
4.5.4 Conclusie
Alle aspecten van externe veiligheid zijn beschreven en beoordeeld. Er is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Haaglanden. Zij hebben gereageerd per brief/mail (kenmerk2023120757796 , datum 21 december 2023) aangegeven geen aanvullend advies uit te brengen. Zij noemen wel de (bereikbaarheid van de) bluswatervoorziening als aandachtspunt: De afstand naar de laatste woning (46) is ruim 235 meter, waar normaal 80 meter het maximum is. Met een aantal maatregelen is het echter toch mogelijk, zijnde een mogelijkheid tot keren (keerlus), het aanwezige openwater moet geschikt zijn om te kunnen gebruiken (diepte) en de toegangsweg moet breed genoeg zijn dat er een passeermogelijkheid is. Externe veiligheid vormt voor het overige geen belemmering voor de ontwikkelingen binnen het plangebied.
4.6 Geluid
Geluid kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog geluidniveau kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. Bij nieuwe situaties is de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh verplicht:
- Onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.
- Een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour (voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan. Het gebied binnen deze contour is de zone van het industrieterrein. Middels zonering worden enerzijds bedrijven beschermd tegen oprukkende geluidgevoelige bestemmingen en anderzijds worden geluidgevoelige bestemmingen beschermd tegen eventuele uitbreidingen van de activiteiten op het industrieterrein.
De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar geluidbeleid vastgelegd in de nota 'Gebiedsgericht Geluidsbeleid' uit 2010. Deze Nota Geluidsbeleid, waarin de hoofdlijnen van het beleid uiteen worden gezet, bestaat verder uit een tweetal deelnota`s, te weten de Nota Hogere Grenswaarden en de Nota Bedrijven en Geluid alsmede uit een richtlijn bouwlawaai op grote bouwlocaties. Daarnaast is bij een bestemmingsplan ook het kader 'een goede ruimtelijke ordening' van toepassing.
Voor de Nieuwkoopseweg geldt een snelheidsregime van 50 km/uur. Voor het realiseren van geluidsgevoelige objecten binnen de geluidzone van deze weg is een akoestisch onderzoek nodig. Op ongeveer 200 meter afstand van het plangebied is de metrolijn (Slinge/De Akkers - Den Haag Centraal) gelegen. Hiermee ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied (100 meter) van de metrolijn.
Op 30 april 2021 en 7 oktober 2023 is door Kraaij Akoestisch Adviesbureau een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 1). Hieronder zijn de resultaten beschreven:
- De geluidbelasting op het bouwvlak voor de herbouwwoning aan de Nieuwkoopseweg 44a bedraagt ten hoogste 50 dB.
- De geluidbelasting op de compensatiewoning binnen bouwvlak 1 bedraagt ten hoogste 45 dB.
- De geluidbelasting op de compensatiewoning binnen bouwvlak 2 bedraagt ten hoogste 34 dB.
- De geluidbelasting op de twee compensatiewoningen binnen bouwvlak 3 bedraagt ten hoogste 38 dB.
- De geluidbelasting op de twee compensatiewoningen binnen bouwvlak 4 bedraagt ten hoogste 53 dB.
De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee bij twee woningen overschreden. De overschrijding bedraagt ten hoogste 2 dB bij de herbouwwoning en vindt bij deze woning alleen plaats aan de westelijke voorgevelzijde. De overschrijding bedraagt ten hoogste 5 dB bij de nieuwbouwwoning binnen bouwvlak 4 die het meest nabij de weg is gelegen en vindt bij deze woning alleen plaats aan de oostelijke (voor)gevelzijde. Omdat de voorkeursgrenswaarde bij deze voornoemde woningen overschreden, is sprake van relevante blootstelling aan geluid vanwege de Nieuwkoopseweg en is nader onderzoek naar maatregelen ter reductie van de geluidbelasting noodzakelijk.
De maximale ontheffingswaarde (53 dB voor woningen in buitenstedelijk gebied) wordt bij deze twee woningen niet overschreden. Indien maatregelen niet doeltreffend zijn of op overwegende bezwaren stuit, kan dus een hogere waarde voor deze woningen worden aangevraagd bij de gemeente.
Beoordeling akoestisch woon- en leefklimaat
De geluidbelasting vanwege de Nieuwkoopseweg is als enige maatgevend voor het akoestisch woon- en leefklimaat bij de nieuwbouwwoningen. Voor het beoordelen van het woon- en leefklimaat volgens de MilieuKwaliteitsMaat, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, dient de geluidbelasting vanwege de Nieuwkoopseweg zonder aftrek als uitgangspunt te worden genomen.
Herbouwwoning Nieuwkoopseweg 44a: 49 – 55 dB (goed tot redelijk)
- Nieuwbouwwoning bouwvlak 1: 26 – 50 dB ((zeer) goed)
- Nieuwbouwwoning bouwvlak 2: nihil – 39 dB (zeer goed)
- Nieuwbouwwoningen bouwvlak 3: nihil – 43 dB (zeer goed)
- Nieuwbouwwoningen bouwvlak 4: 23 – 58 dB (zeer goed tot matig)
Gelet op deze kwalificering in relatie tot de ligging van de planlocatie (buiten de bebouwde kom) en de aanwezigheid van minimaal één geluidluwe gevel, kan het akoestisch woon- en leefklimaat als aanvaardbaar worden aangemerkt voor alle nieuwbouwwoningen. Er is in onderhavige situatie dus sprake van een goede ruimtelijke ordening. Vanuit akoestisch oogpunt is er dus in dit geval geen belemmering voor de realisatie van de ontwikkelingen op de drie locaties langs de Nieuwkoopseweg in Pijnacker.
Gemeentelijk beleid
Onderhavige ontwikkellocaties bevinden zich binnen het gebiedstype Woongebied, Glastuinbouw of Buitengebied. De ambitie voor de geluidbelasting ligt daarbij voor wegverkeerslawaai in ieder geval op maximaal 48 dB, overeenkomstig een redelijk rustige woonkwaliteit. De bovengrens voor de geluidbelasting voor wegverkeerslawaai is hierbij 53 dB op de gevels van nieuwbouw, overeenkomend met een onrustige woonkwaliteit. Aangezien de hoogste geluidbelasting op de bouwvlakken 53 dB (met aftrek) bedraagt, wordt aan deze gemeentelijke voorwaarde voldaan. Bovendien beschikt elke nieuwbouwwoning over tenminste één geluidluwe gevel en/ of een geluidluwe buitengevel.
Maatregelenonderzoek
Bronmaatregelen:
Het toepassen van geluidarm asfalt voor een beperkt aantal woningen is relatief duur en stuit daarmee op overwegende bezwaren van financiële aard. Bovendien wordt met een geluidreducerende deklaag een geluidreductie van ten hoogste 3 dB berekend ten opzichte van de huidige wegdekverharding. Daarmee wordt bij slechts één woning de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde teniet gedaan. Deze maatregel is daarmee niet voldoende doelmatig, zeker niet in relatie tot de hoge kosten die daarvoor gemaakt moeten worden.
Het verlagen van de verkeersintensiteit of het snelheidsregime op deze weg wordt vanuit verkeers- en vervoerskundig oogpunt niet haalbaar geacht, omdat deze weg één van de weinige verbindingswegen vormt tussen Pijnacker en Nootdorp en het verkeer daarmee juist zal toenemen op de andere gebiedsontsluitingswegen. Bovendien is het snelheidsregime op deze buitenstedelijke weg al verlaagd naar 50 km/u in plaats van 60 km/u, zoals meestal het geval is.
Overdrachtsmaatregelen:
De overschrijding van de voorkeursgrenswaarde vindt ook op de verdiepingshoogten plaats. Om die reden zal een hoog scherm (> 5 meter) nabij de bron of de woningen noodzakelijk zijn om de geluidbelasting op de gevels van alle verdiepingen te reduceren. Het plaatsen van een dergelijk hoog scherm langs de weg of nabij de woningen stuit in onderhavige situatie op overwegende bezwaren van landschappelijke en stedenbouwkundige aard, omdat alle woningen in de omgeving in een lint langs de weg zijn gepositioneerd.
Maatregelen bij de ontvanger:
Aangezien de voorkeursgrenswaarde bij slechts twee woningen en bij beide woningen alleen op de naar de weg gerichte gevel wordt overschreden, zullen de te treffen maatregelen ook uitsluitend bij deze woningen en aan de genoemde gevelzijden getroffen dienen te worden. Om te kunnen bepalen welke maatregelen genomen moeten worden, is het noodzakelijk de geluidwering van de gevels te berekenen en deze te toetsen aan het Bouwbesluit.
Besluit Hogere waarde
Bij de gemeente Pijnacker-Nootdorp alleen voor de herbouwwoning aan de Nieuwkoopseweg 44a en voor de nieuwe compensatiewoning aan de voorzijde van bouwvlak 4, aan de westzijde van de weg naast nummer 21 een hogere waarde dient te worden aangevraagd van respectievelijk 50 dB voor de herbouwwoning 44a en 53 dB voor de compensatiewoning op de voorzijde van bouwvlak 4, beiden vanwege de Nieuwkoopseweg. In combinatie met de aanvraag hogere waarde, deze nieuwe woningen aan de meest kritisch gelegen (voor)gevelzijde uitgevoerd dienen te worden met een karakteristieke geluidwering van de uitwendige gevelconstructie van tenminste 25/22 dB voor een verblijfsgebied en tenminste 23/20 dB voor een verblijfsruimte.
Indien bij de nieuwbouw gebruik gemaakt wordt van een gebalanceerd ventilatiesysteem met mechanische luchttoe- en afvoer, zal de een geluidwering tot 28 dB vrij eenvoudig worden behaald. Of te zijner tijd nader (bouwakoestisch) onderzoek naar de karakteristieke geluidwering van de uitwendige gevelconstructie van de nieuwbouwwoning(en) uitgevoerd dient te worden, moet bepaald worden bij de fase van de omgevingsvergunning.
4.7 Kabels En Leidingen
In het wijzigingsplan worden uitsluitend kabels en leidingen (gas, water, elektra, rioolpersleidingen) opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben, of van belang zijn in het kader van externe veiligheid, beheer of gezondheidsrisico. Voor deze kabels en leidingen geldt een waarborgzone omdat deze wellicht een risico met zich meebrengen. Het gaat hier met name om een verhoogd risico als ze bij werkzaamheden worden geraakt.
In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels en/of leidingen, ander dan in de paragraaf 4.5.3 Buisleidingen binnen/nabij het plangebied is beschreven.
4.8 Luchtkwaliteit
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Sinds 2011 moest reeds aan de grenswaarden (jaargemiddelde van 40 ug/m3 en 24-uursgemiddelde concentratie van 50 ug/m3) voor PM10 worden voldaan. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde van 40 ug/m3 en uurgemiddelde grenswaarde van 200 ug/m3. Tot deze grenswaarden gelden zijn minder strenge grenswaarden van kracht.
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:
- een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
- de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
- een project ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 ug/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.);
- een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).
- Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten of projecten “In betekenende mate’’ (IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.
Toetsing
Een wijzigingsplan is een ruimtelijke procedure die geregeld is in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In artikel 5.16 van de Wet luchtkwaliteit zijn de ruimtelijke procedures opgesomd waarop de Wet luchtkwaliteit van toepassing is. Artikel 3.6 van de Wro is hierin niet opgenomen.
De Wet luchtkwaliteit is derhalve niet van toepassing voor onderhavig wijzigingsplan, waardoor toetsing aan de grenswaarden niet benodigd is. De achterliggende gedachte van de wetgever hierbij is dat alle ontwikkelingsmogelijkheden, inclusief wijzigings- en uitwerkingsbevoegdheden, in het (geldende) bestemmingsplan moeten zijn behandeld en afgewogen.
In het geldende bestemmingsplan 'Katwijk en Nieuwkoop' is het aspect luchtkwaliteit behandeld. Daaruit blijkt dat alle ontwikkelingsmogelijkheden in dit wijzigingsplan als NIBM kunnen worden aangemerkt. Om, vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, een indruk van de concentraties NO2 en PM10 te geven is middels de Monitoringstool de plaatselijke situatie beoordeeld. Dit ter beoordeling of voldaan wordt aan een goed woon- en leefklimaat voor de voorgenomen ontwikkeling.
Afbeelding 12 | Rekenpunten nabij plangebied (bron: NSL-monitoringstool)
Uit de Monitoringstool (afbeelding 12) blijkt dat de concentraties NO2 en PM10 in de huidige situatie ver onder de grenswaarden liggen. Aan de Nieuwkoopseweg ligt de concentratie van NO2 op ca. 21 g/m3 en voor PM10 op ca. 19 g/m3. Hieruit volgt dat in het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De rekentool laat tevens zien dat de concentraties in de toekomst verder naar beneden zullen gaan. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen beperking voor vaststelling van onderhavig wijzigingsplan.
4.9 Ecologie
De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de ‘Wet natuurbescherming’ (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Gebiedsbescherming vanuit de Wet natuurbescherming en provinciaal beleid
De Wet natuurbescherming heeft voor wat betreft gebiedsbescherming betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningplichtig. De provinciale groenstructuur is vastgelegd in de Visie ruimte en mobiliteit, het Programma ruimte en de Verordening ruimte.
Onderzoek
Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied en niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of overige provinciaal beschermde gebieden, waardoor bij voorbaat kan worden uitgesloten dat sprake is van een direct negatief effect op beschermde natuurgebieden. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling daarnaast kleinschalig is en op grote afstand van beschermde natuurgebieden plaatsvindt worden tevens geen negatieve effecten als gevolg van externe werking (middels visuele verstoring en verstoring door geluid, trilling en licht) verwacht.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het gebied 'Solleveld & Kapittelduinen' en ligt op een afstand van ongeveer 14 km. De kans op een stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/j in Natura 2000-gebieden wordt zeer klein geacht. Dit gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling en de zeer grote afstand tot Natura 2000-gebieden. Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 over de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en de nieuwe AERIUS Calculator (2020) moet en kan voor dit plan de uitstoot van stikstof en de neerslag daarvan op Natura 2000-gebieden worden berekend.
Voor zowel de realisatiefase (sloop, aanleg en bouw) als de gebruiksfase is een AERIUS-berekening uitgevoerd (zie Bijlage 2). De uitkomst is dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn. Het project heeft daarmee geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden. Er is geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig, er geldt ook geen 'aanhaakplicht' in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning.
Soortenbescherming vanuit de Wet natuurbescherming
Soortenbescherming vanuit de Wet natuurbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten. Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die niet onder de aangewezen bescherming vallen, of die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt de zogenaamde ‘algemene zorgplicht’ (art. 1.10 Wnb). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.
Stappenplan soortenbescherming
Komen soorten van de hierboven genoemde beschermingsregimes voor, dan is de eerste vraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op de beschermde soorten. Treden er effecten op, dan dient er gekeken te worden of er vrijstelling verleend kan worden (al dan niet door te werken volgens een goedgekeurde gedragscode), of dat er een alternatieve oplossing mogelijk is waardoor er geen negatief effect kan plaatsvinden. Indien dit niet mogelijk is, zal ontheffing aangevraagd moeten worden op basis van een geldig wettelijk belang, waarbij de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten niet in het geding komt. De ontheffing kan dan onder voorwaarden worden verleend.
Onderzoek
Op 15 januari 2021 is door ATKB een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd (zie Bijlage 3). Het plangebied is geschikt voor huismus, kerkuil en steenuil. De voorgenomen sloop heeft mogelijk tot gevolg dat nesten van huismus, kerkuil en steenuil worden verstoord en vernield. Het is van belang om eerst nader onderzoek uit te voeren naar de huismus, kerkuil en steenuil om te beoordelen welke functie het plangebied heeft voor deze soorten. Als blijkt dat jaarrond beschermde nesten aanwezig zijn, dan is compensatie van de nestplaatsen nodig en dient een ontheffingsaanvraag op de Wnb te worden aangevraagd. Tevens is het van belang de werkzaamheden dan ecologisch te begeleiden.
Het plangebied is geschikt voor koolmees, pimpelmees en zwarte roodstaart. Het plangebied is voor de (mogelijk) aanwezige categorie 5-vogels niet van ecologisch hoog belang, omdat het hooguit om enkele broedparen gaat. Bovendien zijn in de omgeving voldoende alternatieve nestlocaties te vinden in tuinen en bos in omgeving. Het plangebied is geschikt voor roodborst, winterkoning en merel. Middels onderstaande voorzorgsmaatregelen kan overtreding van de Wnb (als gevolg van wezenlijke ver-storing of vernieling van vogelnesten) worden voorkomen en kunnen de werkzaamheden doorgang vinden:
- Werkzaamheden buiten het globale broedseizoen (1 maart tot 1 september) uitvoeren, wanneer de kans op een broedgeval het kleinst is. Het is mede afhankelijk van weersomstandigheden of ook buiten broedseizoen wordt gebroed door vogels. Derhalve dient men voorafgaande aan het werk contact op te nemen met een ecoloog om te bepalen of er kans is op broedgevallen.
Indien de werkzaamheden in het globale broedseizoen uitgevoerd dienen te worden:
- voorafgaand aan de werkzaamheden en buiten het broedseizoen de bomen, struiken en andere beplanting rooien. Voorafgaand aan het rooien dient men contact op te nemen met een ecoloog om te bepalen of er kans is op broedgevallen;
- als ook als de bomen, struiken en andere beplanting niet kunnen worden gerooid buiten het broedseizoen: voorafgaande aan het werk een broedvogelcontrole uitvoeren. Broedgevallen worden tijdens deze controle gemarkeerd en tijdens de werkzaamheden ontzien. Het kan noodzakelijk zijn om gedurende de werkzaamheden periodiek controles uit te voeren op broedgevallen van vogels in plaats van een éénmalige controle. Dit is vooral van toepassing als langdurig werkzaamheden in het reguliere broedseizoen worden uitgevoerd.
De te slopen woning op nummer 44a, alsmede de voorruimtes van de kassen op alle drie de adressen zijn geschikt als verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuizen, zoals de gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Door de voorgenomen sloop van het gebouw zijn negatieve effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen niet uitgesloten. In de spouwmuur kunnen de vleermuizen hun verblijfplaats hebben. Als gevolg van de sloopwerkzaamheden treedt er mogelijk verstoring van vleermuizen en vernietiging van verblijfplaatsen op. Om de aanwezigheid en populatiegrootte van de vleermuizen in alle voorruimtes van de kassen en in de woning op nummer 44a in kaart te brengen, dienen deze gebouwen onderzocht te worden op aanwezigheid van vleermuizen. De voorruimtes van de kassen zijn bovendien geschikt voor de steenmarter. Als gevolg de sloop van de kassen worden mogelijke verblijfplaatsen van deze soort vernield. Om de aanwezigheid van de steenmarter vast te stellen, is aanvullend onderzoek vereist.
Op 25 oktober 2021 is een ecologisch vervolgonderzoek uitgevoerd door ATKB (zie Bijlage 4).
Vleermuizen
Gedurende het naderonderzoek zijn foeragerende en overvliegende gewone en enkele ruige dwergvleermuizen waargenomen. Binnen het plangebied is gedurende de vier rondes geen roepactiviteit waargenomen. Buiten het plangebied is wel roepactiviteit waargenomen, in de vorm van paarroepactiviteit van gewone dwergvleermuis. Het is echter uitgesloten dat deze binding heeft met het plangebied. Er zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Aantikken van de gevels, in- en uitvliegen en zwermgedrag zijn niet waargenomen.
De bebouwing binnen het plangebied wordt door de aanwezige vleermuizen gebruikt om te navigeren naar andere (foerageer)gebieden of (massawinter)verblijfplaatsen. Het plangebied heeft daardoor een functie als vliegroute. Echter, door de aanwezigheid van alternatieve (grote) lijnvormige structuren als bomenrijen (langs de weg) en twee watergangen in de directe omgeving, kunnen deze vliegroutes als niet-essentieel worden gezien.
Het plangebied is geschikt als foerageergebied door de aanwezigheid van open water, ruigtes en opgaande begroeiing. Door de aanwezigheid van geschikt foerageergebied in de directe omgeving en de beperkte omvang van geschikt foerageergebied in het plangebied, is de functie van essentieel foerageergebied op voorhand uitgesloten.
Huismus
Tijdens het naderonderzoek is de huismus niet aangetroffen. Daarnaast zijn geen sporen van huismus aangetroffen. Een functie van het plangebied voor huismus is uitgesloten.
Kerkuil
Tijdens de quickscan zijn in de voorruimte van de kas aan de Nieuwkoopseweg 46 tientallen braakballen van de kerkuil aangetroffen. Aangezien hier de plafondbeplating mist, was een nestplaats/roestplaats van de kerkuil op deze locatie niet uit te sluiten. Tijdens het naderonderzoek is de kerkuil echter niet waargenomen. Tevens zijn geen verse braakballen meer aangetroffen.
In drie van de vier rondes is eenmaal een (overvliegende of roepende) bosuil waargenomen. Tijdens de ronde van 23 juni is de bosuil vliegend over nummer 44a waargenomen. Op 1 september is de bosuil vier keer roepend waargenomen in het bosrijke gebied ten Noordoosten van het plangebied. Daarnaast is de bosuil waargenomen vliegend boven het plangebied. De bosuil lijkt geen binding met het plangebied te hebben, aangezien het ontbreekt aangeschikt leef- en rustgebied. De bosuil gebruikt het plangebied slechts als vliegroute.
In het naderonderzoek is geen gebruik van het plangebied aangetoond, waardoor aangetoond is dat het plangebied geen essentiële functie voor kerkuil vervuld. Door de ligging nabij het plangebied valt deze wel binnen het leefgebied van de kerkuil en bereiken de kerkuilen hun foerageergebied door direct langs of over het plangebied te vliegen. Een functie van het plangebied voor kerkuil is uitgesloten. Wel maakt bosuil mogelijk gebruik van het plangebied.
Steenuil
Tijdens het naderonderzoek is steenuil niet aangetroffen. Daarnaast zijn geen sporen van steenuil aangetroffen. Een functie van het plangebied voor steenuil is uitgesloten.
Steenmarter
Op de foto's van de wildcamera's zijn geen steenmarters aangetroffen, waardoor de aanwezigheid van steenmarter in het plangebied is uitgesloten. Wel zijn diverse andere soorten waargenomen zoals de beschermde maar provinciaal vrijgestelde bunzing (met jongen). Daarnaast zijn katten, vogels (met name merels en koolmezen), egels en een wilde eend met pullen waargenomen. Het plangebied is onderdeel van een groter leefgebied. Negatieve effecten zijn op voorhand uit te sluiten en er dienen geen aparte maatregelen t.b.v. bunzings te worden genomen.
Effecten en maatregelen
De vleermuizen kunnen tijdelijke effecten ondervinden als er met bouwverlichting wordt gewerkt. Vliegroutes en foerageergebied kan tijdelijk ongeschikt worden. Permanente negatieve effecten door de sloop en nieuwbouw zijn uitgesloten. Om tijdelijke effecten te voorkomen dient er zonder extra (bouw)verlichting gewerkt te worden gedurende de nacht. Werk gedurende de dag en zet de eventuele bouwverlichting gedurende de nacht uit. Wanneer geen (bouw)verlichting gedurende de nacht wordt toegepast, is er geen overtreding op de Wnb en dus geen ontheffing noodzakelijk.
Tijdens het naderonderzoek zijn bunzing en bosuil waargenomen. Bunzing valt onder de vrijgestelde soorten in Zuid-Holland en daarnaast zijn geen sporen aangetroffen die duiden op verblijfplaatsen of langdurige aanwezigheid. Bosuil gebruikt het gebied slechts als (niet essentiële) vliegroute.
Om tijdelijke effecten te voorkomen dient er zoveel mogelijk overdag gewerkt te worden. Indien 's nachts gewerkt wordt dient er zoveel mogelijk zonder extra (bouw)verlichting gewerkt te worden. Werk daarnaast bij het verwijderen van beplanting zoveel mogelijk vanuit één kant naar een (relatief) veilige, beschutte locatie, zodat dieren de kans hebben om te ontsnappen. Indien deze adviezen worden opgevolgd is er geen overtreding op de Wnb en dus geen ontheffing noodzakelijk.
Om de effecten op aanwezige beschermde soorten en een overtreding van de wet natuurbescherming te voorkomen zijn de volgende maatregelen nodig:
Werkzaamheden bij daglicht uitvoeren zodat er geen extra verlichting aanwezig is gedurende de nacht;
- Werk bij het verwijderen van beplanting zoveel mogelijk vanuit één kant naar een (relatief) veilige, beschutte locatie, zodat dieren de kans hebben om te ontsnappen;
- Werken buiten het broedseizoen (maart tot september) om negatieve effecten op broedvogels te voorkomen.
Indien de werkzaamheden in het broedseizoen uitgevoerd dienen te worden:
- voorafgaand aan de werkzaamheden en buiten het broedseizoen de struiken en bomen rooien;
- Voorafgaand aan het rooien dient men contact op te nemen met een ecoloog.
Als de struiken en bomen niet kunnen worden gerooid buiten het broedseizoen:
- voorafgaande aan het werk een broedvogelcontrole uitvoeren.
Met inachtneming van de bovenstaande maatregelen vorm het aspect ecologie geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.
4.10 Verkeer En Parkeren
Een goede ontsluiting en voldoende parkeerfaciliteiten zijn belangrijk voor een goed functionerende ontwikkeling. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de gevolgen van het plan op de verkeerssituatie in de omgeving, de verkeersgeneratie, de ontsluiting en de wijze waarop voldoende parkeergelegenheid in het plan is gewaarborgd.
De voorgenomen ontwikkelingen betreffen kleinschalige ontwikkelingen die betrekking hebben op de realisatie van een 6 extra vrijstaande (compensatie)woningen. De parkeercapaciteit moet voldoen aan de parkeernorm en parkeerplaatsen moeten op eigen terrein of binnen het te ontwikkelen plangebied worden aangelegd. In Nota Parkeernormen 2021 (vastgesteld in 2022) is aangegeven dat per vrijstaande koopwoning een parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen geldt waarvan 0,3 voor bezoekers. Voor het deelgebied Nieuwkoopseweg 21 komt dit neer op afgerond 5 extra parkeerplaatsen. Voor het deelgebied Nieuwkoopseweg 44a en 46 geldtdat er moet worden voorzien in afgerond 9 parkeerplaatsen. Dit kan op eigen terrein worden gerealiseerd.
Op basis van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' kan de verkeersgeneratie worden uitgerekend. Op basis van de stedelijkheidsgraad 'matig stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom' is de verkeersgeneratie voor een koopwoning (vrijstaand) gemiddeld 8,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Dit betekent een 'extra' verkeersgeneratie van naar boven afgerond 50 motorvoertuigbewegingen per etmaal ten behoeve van het wonen. De 'extra' verkeersbewegingen zijn eigenlijk veel lager aangezien de verkeersbewegingen ten behoeve van de glastuinbouwbedrijven in mindering kunnen worden gebracht.
De gewenste ontwikkeling heeft met dit lage aantal aan extra motorvoertuigbewegingen geen directe invloed op de verkeersstromen en het aantal verkeersbewegingen op de Nieuwkoopseweg. Het verkeer kan goed en verkeersveilig afgewikkeld worden via het bestaande wegennet van gebiedsontsluitingswegen. Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.
4.11 Water
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht. Beschreven moet worden op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan. Voorkomen moet worden dat ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, etc., te voorkomen.
Europese Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit was 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.
Op 10 december 2015 is Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) vastgesteld en vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 en de partiële herziening. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het NWP is bindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het NWP legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast. De ambities die in dit Waterplan centraal staan zijn:
- Nederland blijft de veiligste delta in de wereld.
- Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater.
- Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
- Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement.
- Nederlanders leven waterbewust.
Voor de gebieden waar het Rijk verantwoordelijkheden heeft op gebeid van waterveiligheid en zoetwater, zijn er gebiedsgericht uitwerkingen opgenomen in het NWP.
Provinciaal beleid
De provincie Zuid-Holland heeft een ontwerpplanherzieningsbesluit genomen voor haar waterbeleid. Het Waterbeleid 2016-2021 bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2015 en het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
- Waarborgen waterveiligheid.
- Zorgen voor mooi en schoon water.
- Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening.
- Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.
Waterbeheerprogramma Hoogheemraadschap Delfland
Het plangebied ligt in het gebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Op 19 november 2015 heeft Delfland het Waterbeheerplan 2016-2021 (WBP) vastgesteld. In het WBP wordt de strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het WBP is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021 en is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen.
De werkzaamheden en projecten voor de komende planperiode zijn terug gebracht tot vier speerpunten:
- In stand houden: De waterkeringen, het watersysteem, de ecologische structuren en het afvalwatersysteem worden met beheer verder geoptimaliseerd.
- Investeren: Natte voeten verkleinen door bij het zoeken naar oplossingen om water langer vast te houden, de waterkeringen op orde te houden met oog voor de multifunctionaliteit, de waterkwaliteit te verbeter en toe te spitsen op de potenties van het gebied en de waterzuiveringen om te bouwen tot zoetwaterfabrieken.
- Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, de samenwerking in waterbeheer is pluriform van karakter.
- Flexibel en duidelijk: Een flexibel waterschap die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Er worden duidelijke kaders neergezet maar dogma's zijn er niet.
Beleidsregel Veendijken
In 2007 is de Beleidsregel Veendijken door het Hoogheemraadschap van Delfland vastgesteld. De hoofdregel van de beleidsregel is dat het college geen vergunning verleent voor het verrichten van werkzaamheden en het hebben of aanbrengen van werken in, op, onder en boven de kernzone van een veendijk. De beleidsregel heeft niet tot doel om het effectief en efficiënt verbeteren van het waterkerend vermogen van veendijken te belemmeren. Daartoe introduceert de beleidsregel een aantal uitzonderingen op de hoofdregel. De doelstellingen bij verbeteringen van veendijken zijn:
- 1. Vergroting van de veiligheid van het achterland (uit te voeren door het Hoogheemraadschap van Delfland);
- 2. Aanbrenging van werken (uitvoering door Hoogheemraadschap van Delfland of derden).
Naar aanleiding van de leggerwijziging die in april 2017 heeft plaatsgevonden, is de polderkade tussen de twee polders afgewaardeerd tot peilscheiding. Bovenstaande is daardoor niet langer van toepassing op onderhavig wijzigingsplan. De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering', zoals deze in het moederplan is opgenomen is dientengevolge niet meer opgenomen in onderhavig wijzigingsplan.
Handreiking watertoets
Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft een 'Handreiking watertoets' ontwikkeld. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op beleid van Delfland en sluit aan op de provinciale en landelijke regelgeving.
Het watertoetsproces is gericht op het maken van ruimtelijke plannen zonder negatieve effecten op het watersysteem, of zelfs voor het verbeteren van het watersysteem. Het ligt voor de hand dat de initiatiefnemer contact opneemt met Delfland om deze bij de planuitwerking te betrekken en vooroverleg te plegen voorafgaand aan het opstellen van het ontwerpplan, temeer het watertoetsproces een verplicht onderdeel is van de ruimtelijke procedure. Dit geldt niet alleen voor bestemmingsplannen maar ook voor wijzigings- en uitwerkingsplannen. Soms vereist een ruimtelijk plan een compensatie ten behoeve van water. Of compensatie nodig is blijkt doorgaans tijdens de voorbereidingsfase van planontwikkeling. De initiatiefnemer kan compenserende maatregelen dan meteen meenemen.
De watertoets gaat in op de volgende thema's:
- 1. Stevige dijken: veiligheid en waterkeringen;
- 2. Voldoende water: Voorkomen van wateroverlast, grondwater en voorkomen van (zoet)watertekort, onderhoud en bagger;
- 3. Schoon water: watersysteemkwaliteit en ecologie;
- 4. Gezuiverd afvalwater: afvalwaterketen;
- 5. Klimaatadaptatie.
Toetsing en conclusie
Bodem en grondwater
De bodem ter plaatse van het plangebied is geclassificeerd als Bebouwing. Hierdoor is er niks bekend over de bodemopbouw. Omliggende gebieden bestaan uit Veen op ongerijpte klei en Lichte klei met een homogeen profiel. In het gebied is er sprake van een grondwatertrap II met een gemiddeld hoogste grondwaterstand van 0,40 m beneden maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0,50-0,80 m beneden maaiveld. (bron: maps.bodemdata.nl). Op basis van historische gegevens (meldingen van bewoners) zijn geen problemen met het grondwater ter plaatse van deze locatie bekend. Het (grond)waterpeil wordt niet aangepast als gevolg of ten behoeve van de ontwikkeling. Eventuele bodemdaling in de omgeving zal niet door het plan worden beïnvloed. Zoals met de initiatiefnemers is afgesproken wordt in het plan uitgegaan van een drooglegging van maximaal 1,20 meter. Hiermee is voldoende drooglegging om problemen met grondwater te voorkomen.
Waterkwantiteit
De Nieuwkoopseweg is voor een groot deel aangewezen als regionale waterkering (zie afbeelding 13). Een regionale waterkering biedt beveiliging tegen overstroming vanuit boezemwater of binnenboezem. Deelgebied Nieuwkoopseweg 44a ligt in de waterstaatswerken en beschermingszone van deze waterkering. De beschermingszone heeft als doel de bescherming van en/of het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden van het waterstaatswerk. Mogelijk is een vergunning in het kader van de Keur benodigd. Verder loopt langs de drie deelgebieden secundair water. In de toekomstige situatie blijft dit onveranderd. In het deelgebied Nieuwkoopseweg 21 is een waterbassin aanwezig die verwijderd zal worden. Er wordt niet voorzien in de demping van bestaande watergangen.
In de toekomstige situatie worden de stukken grond die in gebruik zijn als achter- en voortuin voor 50% als verhard en voor 50% als onverhard gerekend. De bouwplannen moeten nog verder worden uitgewerkt. In dit stadium van het wijzigingsplan zijn de bouwplannen nog niet concreet genoeg om de exacte oppervlakte aan verharding te bepalen.
Zoals op de legger van Delfland zichtbaar is zijn in het plangebied zijn twee watergangen (code POL21001800 en POL21004380) en een duiker (code 21001523) aanwezig. De voorgenomen ontwikkelingen blijven deze ongemoeid. Mocht de initiatiefnemer de betreffende waterlopen en/of duiker willen verwijderen zal hij hiervoor toestemming moeten vragen van het Hoogheemraadschap.
Voor het totale plan worden de glasopstallen en overige bedrijfsbebouwing gesloopt. Dit komt neer op ongeveer 24.000 m2 aan bebouwing. De totale verharding neemt daarmee als gevolg van de planontwikkeling ruim af. Dit komt de waterhuishoudkundige situatie ten goede. Er behoeft geen watercompensatie plaats te vinden.
Afbeelding 13 | Uitsnede Legger Delfland (bron: Hoogheemraadschap van Delfland)
Waterkwaliteit
Het Waterklimaatplan Pijnacker-Nootdorp 2017-2020, is op 30 maart 2017 vastgesteld. Voor wat betreft de waterkwaliteitsdoelen worden geen negatieve effecten voorzien. Er wordt gestreefd naar het principe van geen achteruitgang zoals genoemd in de Kaderrichtlijn water. Delfland kan vanuit de programma's Kaderrichtlijn Water en Ecologie concreet aanduiden welke ecologische waterkwaliteitsdoelen worden nagestreefd en wat deze concreet inhouden. In het gebied worden geen nieuwe, potentieel verontreinigende functies en ontwikkelingen voorzien, die vanuit het oogpunt van waterkwaliteit bijzondere aandacht vragen.
Veiligheid en waterkeringen
In de directe nabijheid van het plangebied is een regionale waterkeringen en beschermingszone gelegen (zie waterkwantiteit). Met de situering van de woonkavels is rekening gehouden met de beschermingszone door het deze zo ver mogelijk naar de achteren te situeren. Ter plaatse van de beschermingszone is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering opgenomen. In het kader van de omgevingsvergunning zal het bouwplan worden afgestemd met het Hoogheemraadschap.
Voor het dijklichaam van de Nieuwkoopseweg geldt een versterkingsopgave. Ook spelen er enkele ontwikkelingen in verband met de aanwezige kabels en leidingen, waaronder een leiding van Dunea. De verschillende werkzaamheden van Hoogheemraadschap, gemeente en Dunea worden gecoördineerd opgepakt.
Onderhoud en baggeren
In het onderhoud van de watergangen rond het plangebied wijzigt niets ten opzichte van de bestaande situatie.
Afvalwater en riolering
De gemeente Pijnacker-Nootdorp geeft in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2017 aan dat in geval van kleinschalige nieuwbouwprojecten de percelen worden aangesloten op het al aanwezige rioolstelsel met als extra voorwaarde dat zoveel mogelijk verhard oppervlak afgekoppeld wordt.
In onderhavige situatie dienen de mogelijkheden van afkoppelen zoveel mogelijk benut te worden. Schoon dak- en terreinwater (mits geen uitlogende materialen worden toegepast) kan direct naar het oppervlaktewater afgevoerd worden. Voor het afvoeren van water zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk, zoals bijvoorbeeld het toepassen van halfopen verharding ter plaatse van parkeerplaatsen van de nieuw te bouwen woningen en/of water vasthouden op particulier terrein, bijvoorbeeld door middel van de aanleg van wadi's, groene daken etc.
Klimaatadaptatie
In de afgelopen jaren is steeds meer aandacht gekomen voor klimaatverandering. Naast de overheid kunnen ook particuliere initiatieven bijdragen aan het klimaatbestendiger inrichten van het terrein. Binnen onderhavige ontwikkeling liggen er kansen voor creatieve, simpele en efficiënte oplossingen om water of vasthoudmaatregelen aan te leggen of toe te passen. Zo zijn de volgende ontwerp principes denkbaar voor onderhavige ontwikkeling:
- Regenwater zo veel mogelijk afkoppelen en leiden naar vasthoudmaatregelen en vertraagd afvoeren naar nabijgelegen oppervlaktewater.
- Speeltuinen en openbare groen en openbare ruimtes worden zo veel mogelijk ingezet als extra en tijdelijke voorzieningen om regenwater vast te houden en te bergen.
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishoudkundige situatie.
4.12 Milieu Effect Rapportage
In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn diverse activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Hierbij moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden geldt een m.e.r.-plicht.
In onderdeel D is per activiteit de drempelwaarde benoemd. Als een activiteit voorkomt in onderdeel D en boven de drempelwaarde komt, geldt voor het te nemen besluit een m.e.r.-beoordelingsplicht. Indien er activiteiten plaatsvinden die in onderdeel D zijn opgenomen, maar onder de drempelwaarde blijven, dient er nagegaan te worden of het project grote milieugevolgen heeft. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r..
De hoofdcriteria waaraan getoetst moet worden zijn: kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect. Het bevoegd gezag dient vervolgens voor de terinzagelegging van het ontwerp wijzigingsplan een besluit te nemen of er een MER moet worden opgesteld. De grondslag hiervoor is een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Bij woningbouw kan er sprake zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals aangegeven in onderdeel D 11.2, kolom 1: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterrein. Het gewenste plan valt ver onder deze drempelwaarden. Vanwege het fors verminderen van het ruimtebeslag ten opzichte van de huidige situatie, waarbij het open karakter terugkomt in het landschap, is het toevoegen van twee compensatiewoningen per perceel beperkt van aard. Daarmee is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Een uitgebreide vormvrije m.e.r.-beoordeling met aanmeldnotitie is daarom niet nodig. Op basis van voorgaande paragrafen is namelijk gebleken dat het gewenste plan niet leidt tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
4.13 Conclusie
Omgevingsaspecten zijn onderzocht en vormen geen belemmering voor de ontwikkeling. Planologische medewerking aan de gewenste ontwikkelingen ligt dan ook in de rede.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Financiële Uitvoerbaarheid
Voor bouwplannen zoals die zijn aangewezen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het uitgangspunt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt. Van de verplichting een exploitatieplan vast te stellen kan onder andere worden afgeweken als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door een anterieure overeenkomst of doordat de verplicht te verhalen kosten zijn verdisconteerd in de grondprijs.
Onderhavig wijzigingsplan heeft betrekking op het saneren van glastuinbouwopstallen en het realiseren van (compensatie)woningen. De kosten die voor de wijziging van het bestemmingsplan gemaakt worden, zullen middels een anterieure overeenkomst en planschadeverhaalsovereenkomst op de initiatiefnemers verhaald worden. De ontwikkelingen hebben voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen. Het wijzigingsplan is hiermee financieel uitvoerbaar.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Vooroverleg
Vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is voor dit plan van toepassing. In het kader van dit bestuurlijke vooroverleg is het plan in ieder geval toegezonden aan de provincie, het waterschap en de veiligheidsregio. Het Hoogheemraadschap van Delfland en de Veiligheidsregio Haaglanden hebben gereageerd binnen de periode van terinzagelegging, zie hieronder.
Ter inzage legging ontwerp wijzigingsplan
Gelet op het bepaalde in artikel 3.9a Wro in combinatie met afdeling 3.4 Awb wordt een ontwerp wijzigingsplan, na voorafgaande bekendmaking, gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Een ieder is dan in de gelegenheid zijn of haar zienswijze mondeling of schriftelijk kenbaar te maken bij het college van burgemeester en wethouders. Vaststelling van het wijzigingsplan, al dan niet in gewijzigde vorm, gebeurt met inachtneming van de ingediende zienswijzen.
Het ontwerp wijzigingsplan heeft van 14 december 2023 tot 25 januari ter inzage gelegen. Er zijn twee zienswijzen ingediend. Voor de beantwoording van deze zienswijzen wordt verwezen naar Bijlage 5.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Beeldkwaliteitsparagraaf
Bijlage 2 Beeldkwaliteitsparagraaf
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek
Bijlage 2 Stikstofberekening
Bijlage 3 Quickscan Wet Natuurbescherming (D.d. 15-01-2021)
Bijlage 3 Quickscan Wet natuurbescherming (d.d. 15-01-2021)
Bijlage 4 Vervolgonderzoek Ecologie
Bijlage 4 Vervolgonderzoek ecologie