Katwijkerlaan 15, Pijnacker
Wijzigingsplan - Gemeente Pijnacker-Nootdorp
Vastgesteld op 12-01-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.2 aanduidingsgrens:
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.3 afhankelijke woonruimte:
Het niet tot het hoofdgebouw behorende bebouwing laten bewonen door één of meer personen die ondersteuning of verzorging kunnen krijgen van het in het bijbehorende hoofdgebouw woonachtige huishouden;
1.4 ander bouwwerk:
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.5 bebouwing:
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.6 bebouwingspercentage:
Een met een maatvoeringsaanduiding in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat het gedeelte van het bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat mag worden bebouwd;
1.7 bed- and breakfastvoorziening:
Een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als toeristisch-recreatieve activiteit, ondergeschikt aan de woonfunctie. Onder een bed-and-breakfastvoorziening wordt niet verstaan overnachting noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of seizoensgebonden arbeid;
1.8 bedrijf:
Een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen, opslaan, distribueren en verhandelen van goederen, waarbij de eventuele kantoorfunctie en/of detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt, niet-zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de ter plaatse uitgeoefende hoofdactiviteiten;
1.9 bedrijfsgebouw:
Een gebouw ten dienste van en behorende bij een bedrijf, instelling of voorziening, niet zijnde een bedrijfs- of andere woning;
1.10 bedrijfsvloeroppervlakte:
De brutovloeroppervlakte, gemeten conform NEN 2580, van bedrijfs-, kantoor- en andere dienstruimten, uitgezonderd parkeergarages en fietsenstallingen;
1.11 belemmeringenstrook:
Een in het Besluit externe veiligheid buisleidingen vastgelegde strook die uit het oogpunt van externe veiligheid en de leveringszekerheid gereserveerd is voor werkzaamheden van de leidingexploitant;
1.12 belhuis:
Een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het ter plaatse gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden en/of ontvangen van faxen;
1.13 beroep en/of bedrijf aan huis:
Het in de woning en de bijbehorende bouwwerken uitsluitend door de bewoners van de betreffende woning uitoefenen van bedrijfsactiviteiten in categorie 1 zoals genoemd in de bijbehorende Staat vanBedrijfsactiviteiten en die geen horeca of detailhandel zijn, en/of het beroepsmatig uitoefenen van activiteiten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, maatschappelijk of daarmee gelijk te stellen gebied alsmede zakelijk diensteverlening en een bed-and-breakfastvoorziening. De bedrijfsactiviteiten dienen plaats te vinden met behoud van de woonfunctie en daaraan qua oppervlakte ondergeschikt te zijn;
1.14 beschermde groei- en verblijfplaats:
Een verblijfplaats van plant- en diersoorten, waar bij verstoring, vernietiging en soortgelijke activiteiten de verbodsbepalingen in de Wet Natuurbescherming worden overtreden;
1.15 bestaand bouwwerk:
Bebouwing, situatie, maat, zoals dat bestaat of rechtens mag bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
1.16 bestemmingsgrens:
De grens van een bestemmingsvlak;
1.17 bestemmingsvlak:
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.18 Bevi-inrichting:
Een in het Besluit externe veiligheid inrichtingen bedoelde inrichting die in belangrijke mate een verhoging van de veiligheidsrisico's kan veroorzaken doordat risicobronnen op de betreffende bedrijfslocatie buiten de perceelsgrenzen een plaatsgebonden risico veroorzaken van meer dan 10-6 per jaar;
1.19 bijbehorend bouwwerk:
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.20 bouwen:
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.21 bouwlaag:
Voor verblijf geschikt deel van een gebouw, gelegen tussen twee opeenvolgende vloeren (of tussen een vloer en dak);
1.22 bouwvlak:
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan;
1.23 bouwwerk:
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.24 brutovloeroppervlakte:
De vloeroppervlakte, gemeten conform NEN 2580, van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw;
1.25 dakkapel:
Een uitspringend dakvenster, aangebracht op het hellende dakvlak en aan alle zijden omgeven door het betreffende dakvlak;
1.26 dakopbouw:
Een uitbreiding van een bestaande laag van een woning;
1.27 detailhandel:
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; in dit plan worden een horecabedrijf alsmede het uitsluitend via internet aanbieden van diensten en producten, waarbij geen verkoopruimte voor rechtstreekse verkoop en aflevering ter plaatse aan consumenten plaats vindt, niet als detailhandel aangemerkt;
1.28 ecologisch netwerk:
Netwerk van leefgebieden en verbindingszones ten behoeve van de duurzame instandhouding van populaties van plant- en diersoorten;
1.29 ecologische waarden:
De aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling;
1.30 erf:
Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbiedt;
1.31 erker:
Een ruimte op de begane grond in een gebouw die buiten de gevel van het gebouw uitsteekt;
1.32 gebouw:
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.33 gevellijn:
De op de verbeelding als zodanig aangegeven lijn die buitenwerks loopt langs de voorgevel van een gebouw en/of de denkbeeldige lijn in het verlengde van die lijn; zie ook: voorgevelrooilijn:;
1.34 hoofdgebouw:
Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.35 huishouden:
Een persoon of groep van personen waarbij sprake is van continuïteit in de samenstelling en onderlinge verbondenheid;
1.36 onderkomen:
Een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;
1.37 overkapping:
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak;
1.38 peil:
Het punt waarvanuit de hoogte van bouwwerken (of onderdelen) wordt gemeten:
- 1. de hoogte van de kruin van de weg: in geval van een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan die weg grenst en de onderzijde van de hoofdtoegang op maximaal 0,25 m boven of onder de hoogte van de kruin is gelegen;
- 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein bij voltooiing van de bouw;
1.39 plaatsgebonden risico:
Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is;
1.40 plan:
Het wijzigingsplan Katwijkerlaan 15, Pijnacker met identificatienummer NL.IMRO.1926.wp100200127-4001 van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;
1.41 publieksgerichte dienstverlening:
Dienstverlening door een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak baliewerkzaamheden verricht of andere diensten verleent aan particulieren met een rechtstreeks contact met het publiek, niet zijnde een belhuis, detailhandel, horeca of seksinrichting;
1.42 raamprostitutiebedrijf:
Een prostitutiebedrijf, waarbij prostituees zich aanbieden aan het publiek door zich opvallend aan een raam aan de straat te vertonen;
1.43 scootsafe:
Bouwwerk voor de stalling van een scootmobiel of daarmee vergelijkbaar hulpmiddel voor mensen met een beperking;
1.44 seksinrichting:
Een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf en raamprostitutiebedrijf;
1.45 straatmeubilair:
Alle bij het openbaar gebied behorende en ten dienste van dat gebied en aangrenzende bestemmingen staande bouwwerken, zoals verkeersgeleiders, verkeers-, verwijs-, en informatieborden, lichtmasten, zitbanken en bloembakken, abri's, beeldende kunstwerken, speeltoestellen en -objecten, draagconstructies voor reclame, kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen (waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen), onder- en bovengrondse afvalinzamelingsvoorzieningen, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen, regelinstallaties, geluidwerende voorzieningen en fietsenstallingen en -rekken;
1.46 verbeelding:
De visuele weergave van een wijzigingsplan. Onder het begrip 'verbeelding' wordt zowel de analoge, als de digitale wijze verstaan;
1.47 voorgevel:
De naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel;
1.48 voorgevelrooilijn:
De op de verbeelding als zodanig aangegeven lijn (kortweg aangeduid als 'gevellijn') die buitenwerks loopt waar de voorgevel van een gebouw zich bevindt of dient te bevinden en/of de denkbeeldige lijn in het verlengde van die lijn; zie ook gevellijn:;
1.49 wijzigingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1926.wp100200127-4001 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.50 wonen:
Gehuisvest zijn in een woning;
1.51 woning:
Een complex van aaneengesloten ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden;
1.52 zakelijke dienstverlening:
Het verlenen van diensten, al dan niet met baliefunctie en al dan niet in een kantoorgebouw, op administratief, financieel en juridisch gebied, alsmede op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie, de verhuur en handel in onroerend goed, architecten-, onderzoeks-, marketing-, uitzend- en beveiligingsbureaus en daarmee naar de aard vergelijkbare vormen van dienstverlening.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, zonnepanelen, dakkapellen en naar de aard en/of omvang daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van dakkapellen;
2.4 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van beroep en/of bedrijf aan huis, parkeren en water.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Beroep en/of bedrijf aan huis
de gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een beroep en/of bedrijf aan huis dient zowel naar aard als oppervlakte ondergeschikt te zijn aan het gebruik voor bewoning, waarbij voorts de bedrijfsactiviteiten door hun aard, omgang en visuele aspecten, het woonkarakter van de woning en het milieu van de omgeving niet onevenredig mogen aantasten.
3.4 Specifieke bouwregel
Scootsafes mogen uitsluitend worden gebouwd, indien de inhoud niet meer bedraagt dan 3 m3.
Artikel 4 Leiding - Water
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding-Water' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoofdwatertransportleiding met een belemmeringenstrook van 8 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding.
4.2 Voorrangsbepaling
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt voor zover de op de verbeelding weergegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, dat de dubbelbestemming 'Leiding – Water' voorrang krijgt.
4.3 Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in lid 4.1 mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bedoelde leiding(en) worden gebouwd. Overige gebouwen en andere bouwwerken zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden op of in de gronden als bedoeld in lid 4.1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
- a. het aanbrengen en rooien van hoogopgaand en/of diepwortelende beplantingen en bomen;
- b. het aanleggen en verharden van wegen of paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
- d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
- e. het permanent opslaan van goederen;
- f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Bestaande afmetingen en afstanden
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand tot enige grens van bouwwerken, die rechtens, in overeenstemming met het bepaalde in de ter zake geldende wet- en regelgeving tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van gronden, gebouwen , bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en het uitoefenen van prostitutie;
- b. het gebruik van gebouwen, bouwwerken en onderkomens als belhuis;
- c. het gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
- d. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten,
- e. het gebruik van (aangebouwde) bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning in afwijking van het plan verlenen:
- a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers, gemalen en transformatorhuisjes, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m en de oppervlakte niet meer dan 30 m2 mag bedragen;
- b. de bouw van geluidwerende voorzieningen, met een maximale hoogte van 6 meter, indien zulks in het kader van de uitvoering van de Wet geluidhinder noodzakelijk is;
- c. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van grens of richting van wegen en paden en ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Algemene wijzigingen
Burgemeester en wethouders kunnen de ligging van grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en van aanduidingen zodanig wijzigen, dat de geldende oppervlakte van de bij de wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij met niet meer dan 10 meter worden verschoven.
10.2 Wijziging bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten
Burgemeester en wethouders kunnen de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten als volgt wijzigen:
- a. het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.
Artikel 11 Algemene Procedureregels
In de gevallen dat in deze regels toepassing van deze procedurebepalingen is voorgeschreven, gelden de volgende bepalingen:
- a. het ontwerpbesluit omtrent nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende zes weken voor een ieder ter inzage;
- b. het bevoegd gezag maakt de terinzagelegging vooraf bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de gebruikelijke wijze;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid van belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerp-besluit naar voren te brengen bij het bevoegd gezag;
- d. Burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht Bestaande Bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen, wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 13 Overgangsrecht Bestaand Gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken, dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het wijzigingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan 'Katwijkerlaan 15, Pijnacker' van de gemeente Pijnacker-Nootdorp.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
Op het perceel Katwijkerlaan 15 te Pijnacker is een voormalige bedrijfswoning aanwezig die behoorde tot een glastuinbouwbedrijf. De gronden van het glastuinbouwbedrijf zijn verkocht. De woning doet daarom niet meer dienst als bedrijfswoning. Het voornemen is de bedrijfswoning als reguliere woning te gebruiken en hiertoe de bestemming 'Agrarisch – Glastuinbouw' te wijzigen in de bestemming 'Wonen'.
In het geldende bestemmingsplan 'Katwijk en Nieuwkoop' is in artikel 3.3.2 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die deze bestemmingswijziging onder voorwaarden mogelijk maakt. De gemeente heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid. Door middel van het voorliggend wijzigingsplan kan de wijziging juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt.
1.2 Plangebied
Het plangebied ligt tussen de Katwijkerlaan en de Balijade te Pijnacker. De bestaande (bedrijfs)woning en een deel van de omliggende gronden om de woning begrenst het plangebied (zie afbeelding 1). Het plangebied bestaat uit de kadastrale percelen PAK00, sectie A, perceelnummers 1802 (423 m²), 1803 (801 m²) en deels 1804 (ongeveer 155 m²). Het plangebied heeft een totale oppervlakte van ongeveer 1.379 m².
Afbeelding 1 | Luchtfoto met plangrens (bron: PDOK, bewerking Juust B.V)
1.3 Doel
Het doel van dit wijzigingsplan is het voorgenomen plan planologisch mogelijk te maken. Het vaststellen van dit wijzigingsplan vormt de basis om de bestaande bedrijfswoning te gebruiken voor reguliere bewoning.
1.4 Leeswijzer
Dit wijzigingsplan bestaat uit deze toelichting, regels en een verbeelding. Deze toelichting bestaat naast dit inleidende hoofdstuk uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt het initiatief toegelicht en de daarbij horende juridische regeling. Hoofdstuk 3 beschrijft het geldende beleidskader. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de verschillende omgevingsaspecten beoordeeld. In hoofdstuk 5 wordt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.
Hoofdstuk 2 Het Project
2.1 Beschrijving Project
2.1.1 Huidige situatie
Het plangebied ligt ten noorden van de kern Pijnacker en ten noorden van het bedrijventerrein 'De Boezem'. Het gebied waar het plangebied is gelegen kenmerkt zich door de aanwezigheid van glastuinbouw, een groen (recreatief) buitengebied en bebouwingslinten. Het plangebied is bereikbaar via de Katwijkerlaan, een zogenaamd dijklint. Kenmerkend voor beide linten zijn de grote watergangen ((semi-) boezems) op hoog niveau, soms voor, soms achter de woningen langs. De bermen van de Katwijkerlaan zijn smal en groen. Soms zijn de bermen en oevers uit ruimtegebrek hard vormgegeven. Langs de Katwijkerlaan ligt een vrijliggend fietspad tussen de vele inritten en de weg. De inritten die over het water gaan zijn vaak bruggen of dammen met duikers. Het dijklint is deels sterk bebouwd en heeft deels waardevolle zichtlijnen op de achtergelegen droogmakerijen, maar wordt voornamelijk bepaald door de kassen in het Balijade gebied.
Het plangebied bestaat uit een grote voormalige bedrijfswoning van ongeveer 142 m² die ooit behoorde tot een gastuinbouwbedrijf. Daarnaast bestaat het plangebied uit bij de woning behorende omliggende gronden (tuin) en een klein deel van het bestaande waterbassin (zie afbeelding 2).
Afbeelding 2 | Huidige situatie plangebied (bron: PDOK, bewerking Juust B.V.)
2.1.2 Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie verandert het gebruik van de voormalige bedrijfswoning naar reguliere bewoning. Het plangebied blijft qua fysieke inrichting onveranderd. De functionele verbinding met het glastuinbouwbedrijf is komen te vervallen waardoor er geen sprake meer is van een bedrijfswoning. Hervatting van de bedrijfsactiviteiten is niet aannemelijk doordat bepaalde gronden zijn verkocht aan de gemeente met als doel een kadeversterking van de Katwijkerlaan te bewerkstelligen, welke zal worden uitgevoerd met een steunberm. Door toepassing van een steunberm blijft onvoldoende courante grond over voor het vestigen van een nieuw glastuinbouwbedrijf. Omzetting naar een burgerwoning ligt daarom voor de hand. Hierdoor is het mede mogelijk om in de toekomst de woning te gebruiken voor de uitoefening van een (ondergeschikt) beroep en/of bedrijf aan huis.
Er bestaat een relatie tussen de herstructurering van de Katwijkerlaan en de aankoop van de gronden rondom de Katwijkerlaan 15. Het woonperceel kan worden gehandhaafd, omdat dit op dezelfde peilhoogte ligt als de Katwijkerlaan en daarmee de kade steunt. Het kassencomplex daarentegen ligt een stuk lager waar een extra steunberm nodig is en deze zal daar daarom worden toegepast.
2.2 Juridische Regeling
2.2.1 Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Katwijk en Nieuwkoop' van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Deze gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor 'Agrarisch - Glastuinbouw' (zie afbeelding 3). Binnen het plangebied ligt de functieaanduiding 'Bedrijfswoning' en 'Specifieke vorm van bedrijf - 1', bedoeld voor greenportversterkende bedrijven.
Afbeelding 3 | Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl, bewerking: Juust B.V.)
Wijzigingsbevoegdheid
Om de omzetting van de bedrijfswoning naar een reguliere woonbestemming planologisch-juridisch mogelijk te maken, wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan 'Katwijk en Nieuwkoop'.
Artikel 3.3.2 Wijziging naar 'Wonen'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, als blijkt dat een bedrijfswoning niet meer als bedrijfswoning dienst doet, doordat de gronden waarop het glastuinbouwbedrijf is of was gevestigd, zijn verkocht ten behoeve van schaalvergroting en/of herstructurering van glastuinbouw, de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' te wijzigen in de bestemming 'Wonen', met inachtneming van de volgende bepalingen:
- 1. wijziging is uitsluitend toegestaan indien bij elk glastuinbouwbedrijf dat bij de wijziging is betrokken, ten minste één bedrijfswoning aanwezig blijft;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' wordt een bouwvlak aangeduid;
- 3. het aantal woningen mag niet worden vergroot;
- 4. vooraf dient vast te staan dat de bebouwing die binnen de bestemming 'Wonen' komt te liggen voldoet aan de bepalingen genoemd in de bestemming Wonen;
- 5. de wijziging naar de bestemming 'Wonen' mag niet tot gevolg hebben dat omliggende bedrijven, waaronder begrepen de bij schaalvergroting en/of herstructurering betrokken bedrijven, onevenredig in hun bedrijfsvoering worden aangetast."
Toetsing
De bedrijfswoning doet geen dienst meer als bedrijfswoning en de gronden nabij de bedrijfswoning zijn verkocht voor herstructurering van glastuinbouw. Het glastuinbouwbedrijf is opgeheven en de gronden zijn aangekocht door de gemeente met als doel een kadeversterking van de Katwijkerlaan te bewerkstelligen, welke zal worden uitgevoerd met een steunberm. Door toepassing van een steunberm blijft onvoldoende courante grond over voor het vestigen van een nieuw glastuinbouwbedrijf. De woning ligt ingesloten door bedrijfslocatie Metaplastics, de inrit naar dit bedrijf en de te versterken kade van de Katwijkerlaan en is daarmee niet meer te gebruiken voor de glastuinbouw. De gemeente heeft de volledige gronden van het kassencomplex en waterbassin in eigendom verkregen ter versterking van de kade van de Katwijkerlaan (1).
Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is in dit wijzigingplan een bouwvlak aangeduid (2), het aantal woningen van 1 blijft gelijk (3), de woning (er is geen bijgebouw) past binnen de bepalingen genoemd in de bestemming 'Wonen' (4) en de wijziging naar de bestemming 'Wonen' heeft niet tot gevolg dat omliggende bedrijven onevenredig in hun bedrijfsvoering worden aangetast (5), zie hoofdstuk 4. De bestemmingswijziging is geen belemmering voor de duurzame glastuinbouw in dit gebied. De woning staat aan de straatzijde en is georiënteerd op de weg.
2.2.2 Planuitwerking
Voor de plansystematiek is aangesloten op de systematiek van het bestemmingsplan 'Katwijk en Nieuwkoop'. Dit houdt in dat ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijfswoning' de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast. Deze gronden krijgen de bestemming 'Wonen', met bouwvlak, al dan niet in combinatie met een aan-huis gebonden beroep en/of bedrijf aan huis.
2.2.3 Juridische planbeschrijving
In de Wet ruimtelijke ordening met bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening heeft het bestemmingsplan een belangrijke rol als normstellend instrument voor het ruimtelijk beleid van de gemeente, provincies en het rijk. In de ministeriële 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening' hierna (Rsro) is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP 2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen en wijzigingsplannen, die tot doel heeft om te komen tot een geüniformeerde en gestandaardiseerde opzet van bestemmingsplannen en wijzigingsplannen in Nederland. Deze methodiek is onverkort gevolgd. Het wijzigingsplan is daarbij tevens digitaal vervaardigd en is daarom ook digitaal raadpleegbaar via internet.
Naast het feit dat de bestemmingen, aanduidingen en weergave van de verbeelding gestandaardiseerd zijn, vloeit de redactie van de regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling rechtstreeks voort uit het Besluit ruimtelijke ordening. De beleidsmatige inhoud van het bestemmingsplan is niet gestandaardiseerd. De gemeente behoudt haar vrijheid ten aanzien van de inhoud en vormgeving aangaande de toelichting.
Dit wijzigingsplan is gericht op het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid die in het bestemmingsplan 'Katwijk en Nieuwkoop' is opgenomen in artikel 3.2.2. Middels deze wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om de geldende bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' met de functieaanduiding 'Bedrijfswoning' te wijzigen ten behoeve van een burgerwoning (bestemming 'Wonen'). De landelijke regelgeving is grotendeels, met uitzondering van enkele begrippen, vertaald in de 'Standaardregels stedelijk gebied, gemeente Pijnacker-Nootdorp' versie 2012. Deze standaardregels en de regels van het bestemmingsplan 'Katwijk en Nieuwkoop' vormen de basis voor onderhavige regels.
Verbeelding
De verbeelding geeft de bestemmingen weer. Binnen de bestemmingsvlakken kunnen bouwvlakken, bouw-, gebieds-, functie-, en maatvoeringsaanduidingen aangegeven worden, waarbinnen een aantal specifieke bouwregels en functies kunnen worden aangegeven. Deze hebben juridische betekenis, omdat daar in de regels naar wordt verwezen. De topografische ondergrond die gebruikt is als basis voor de verbeelding heeft geen juridische status. Op de verbeelding zijn de bestemmingsregels als hieronder opgesomd weergegeven.
Regels
Algemeen
De regels bevatten bepalingen over het gebruik van de gronden, over de toegelaten bebouwing en bepalingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De regels zijn, conform de wettelijk verplicht gestelde SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
- Hoofdstuk 3 Algemene regels
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Inleidende regels
Begripsbepalingen en Wijze van meten
De inleidende regels omvatten de begripsbepalingen en de bepalingen omtrent de wijze van meten. De begripsbepalingen geven de definities over de in de regels gehanteerde begrippen met betrekking tot bouwen en functies. De wijze van meten geeft uitsluitsel over de wijze waarop afstanden, hoogtes, oppervlakte etc. moeten worden gemeten.
Bestemmingsregels
Enkelbestemming Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van beroep en/of bedrijf aan huis, parkeren en water. Hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen de bouwvlakken.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1
De bestemming 'Waarde - Archeologie 1' betreft een dubbelbestemming waarin de bescherming van de aanwezige archeologische waarden wordt geregeld.
Dubbelbestemming 'Leiding - Water'
De bestemming 'Leiding - Water' betreft een dubbelbestemming voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoofdwatertransportleiding met een belemmeringenstrook van 8 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding.
Algemene regels
Antidubbeltelregel
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen, dat er meer wordt gebouwd dan het wijzigingslan beoogd, bijv. ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels is een bepaling opgenomen om bestaande, legaal gerealiseerde bebouwing die bijvoorbeeld qua afmetingen buiten de bepalingen van dit wijzigingslan valt, planologisch-juridisch te borgen. Daarnaast bevat dit artikel een aantal algemene bepalingen ten aanzien van het overschrijden van de bouwgrenzen van verschillende bij gebouwen horende elementen zoals galerijen, afdaken en erkers.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken.
Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van niet-ingrijpende bouwactiviteiten.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden, zoals het overschrijden van bestemmingsgrenzen.
Algemene procedureregels
Indien er sprake is van toepassing van een omgevingsvergunning die onderdeel uitmaakt van het plan, is er een procedure vastgesteld. Deze is opgenomen in dit artikel.
Overige regels
In deze bepaling is een regeling opgenomen die waarborgt dat er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid bij nieuwbouw.
Overgangs- en slotregels
In deze regels is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Als laatste is in de slotbepaling opgenomen, welke bepaling zowel de titel van het plan als de regels bevat.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte vastgesteld (SVIR). Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiernaar wordt gestreefd middels een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
Belangrijk thema in deze structuurvisie is de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan of wijzigingslan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan/wijzigingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In welke gevallen er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is niet concreet vastgelegd. De jurisprudentie geeft op het gebied van woningbouw wel een constante lijn aan. Bouwplannen met minder dan 11 woningen zijn geen stedelijke ontwikkeling. In dit geval is er sprake van het wijzigen van het gebruik van de bestaande bedrijfswoning naar een burgerwoning (geen nieuwbouw). Het project is daarmee lokaal en kleinschalig en daardoor niet aan te merken als stedelijke ontwikeling. De Ladder is niet van toepassing op dit plan. Het rijksbeleid verzet zich niet tegen de ontwikkeling.
3.2 Provinciaal Beleid
Omgevingsvisie Zuid-Holland en Omgevingsverordening Zuid-Holland
In de 'Omgevingsvisie Zuid-Holland' en 'Omgevingsverordening Zuid-Holland' beschrijft de provincie Zuid-Holland haar doelstellingen en provinciale belangen.
Met het omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkeling en een goede leefomgevingskwaliteit. De provincie zet in de Omgevingsvisie in op veel thema`s welke niet allemaal relevant zijn in het kader van dit wijzigingslan. De volgende thema`s zijn relevant:
- 1. Agrarische bebouwing en bedrijfsvoering
De provincie wil nieuwe bebouwing in het landelijk gebied beperken om zo de openheid te handhaven. Agrarische ontwikkelingen (in de vorm van bebouwing en kassen) vinden plaats op bouwpercelen of anderszins geconcentreerd en houden rekening met de aanwezige kenmerken en waarden. Nieuwvestiging van intensieve veehouderij wordt niet toegelaten binnen de provincie. Intensieve veehouderij is vanwege de schaal en de aard van de bedrijfsvoering en de daarmee samenhangende ruimtelijke verschijningsvorm, in het algemeen niet passend bij het Zuid-Hollandse landschap en het karakteristieke gebruik daarvan. Glastuinbouw en boom- en sierteelt staat de provincie alleen toe in de daarvoor aangewezen gebieden.
- 2. Behouden en versterken landschappen
De provincie zet in op een betere, gebiedsgerichte verweving van de verschillende ‘klassieke’ functies in de groene ruimte (landbouw, natuur, recreatie, water, cultuurhistorie) en een betere relatie tussen stad en land. Daarmee wil de provincie gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde van de verschillende Zuid-Hollandse landschappen behouden en versterken. De klimaat- en energie-efficiënte samenleving stelt nieuwe eisen aan de groene ruimte. Deze worden zo veel mogelijk ingepast met behoud of zelfs verbetering van bestaande functies.
De provincie wil samen met haar partners een kwaliteitsslag maken in de groene ruimte binnen en buiten de stad, zodanig dat de intrinsieke waarden worden beschermd en versterkt, en dat de groene ruimte aansluit bij de vraag van de gebruikers en bewoners, toekomstbestendig is en bijdraagt aan de identiteit en ruimtelijke kwaliteit van Zuid-Holland.
- 3. Behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit
In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, onderscheidt de provincie de kwaliteit van gebieden in categorieën en onderscheidt de ruimtelijke ontwikkelingen naar hun mate van impact op de omgeving. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën ruimtelijke ontwikkelingen:
- Inpassen
- Aanpassen
- Transformeren
Onderhavige ontwikkeling valt in de categorie 'Inpassen'. De ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart.
De ontwikkeling omvat de functiewijziging van de bedrijfswoning. De ontwikkeling binnen de bestaande gebiedsidentiteit en voorziet geen wijziging op structuurniveau. De ontwikkeling past bij de aard en schaal van het gebied.
In het kader van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid wordt getoetst aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. Deze kaart bestaat uit een viertal lagen met bijbehorende richtpunten.
Laag 1 - De ondergrond
Veencomplex - Oude zeeklei
Een groot deel van Zuid-Holland bestaat uit veengronden met een hoge waterstand. Het veen kent een geringe draagkracht. Daarnaast vinden we hier een groot aantal bestaande en voormalige plassen. De voormalige plassen zijn drooggemalen en staan bekend als droogmakerijen. De ondergrond in deze droogmakerijen varieert van venig tot (oude zee)klei.
Oude zeeklei
Zuid-Holland kent een aantal droogmakerijen waar (in de toekomst) verzilting optreedt en het waterbeheer steeds lastiger wordt. Bij grote diepte kan daarnaast een waterveiligheidsvraagstuk spelen. Zorgvuldige omgang met het watervraagstuk (kwalitatief en/ of kwantitatief) is in deze droogmakerijen van belang.
Richtpunt:
- Ontwikkelingen in droogmakerijen leveren een bijdrage aan een duurzame waterhuishouding.
Laag 2 - De cultuur- en natuurlandschappen
Droogmakerijenlandschap
Droogmakerijen (klei en veen)
Droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. Ze hebben een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringvaart of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. De droogmakerij kent een aangelegd watersysteem met hoofdtochten, gemaal en een regelmatige basisverkaveling. Ontginningsboerderijen liggen op regelmatige afstand langs de ontginningsweg. Elke droogmakerij heeft haar eigen ordening en maat; kavelgrootte en lengte-breedte-verhouding zijn uniek. Deze typerende opbouw is bepalend voor de manier van inpassing van nieuwe ontwikkelingen.
Richtpunten:
Droogmakerijen (klei en veen):
- De droogmakerij blijft als eenheid herkenbaar door het beleefbaar houden van de randen (ringdijk of –vaart) en het hoogteverschil tussen laaggelegen droogmakerij en omringend land.
- Behoud van de (ring)dijk en/of vaart als herkenbare landschappelijke structuurdrager en begrenzing van de droogmakerijpolders.
Droogmakerijen (klei):
- Nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van ruime doorzichten.
Droogmakerijen (veen):
- Bewaren verkavelingspatroon. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
- Behoud van maat en weidsheid van de poldereenheden. Eventuele nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.
Laag 3 - De stedelijke occupatie
Stads- en dorpsranden (200 meter)
Het plangebied ligt binnden de zone 'Stads- en dorpsrand' (zie afbeelding 4). De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij worden drie typen ‘overgangskwaliteiten’ onderscheiden. Het front, het contact en de overlap. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit waarbij onderscheid wordt gemaakt in front, contact en overlap.
Afbeelding 4 | Uitsnede kwaliteitskaart, Laag van stedelijke occupatie, stad- en dorpsrand (bron: kwaliteitskaart Zuid-Holland)
- 1. De kwaliteit van het front (contrast)
Een scherpe rand tussen bebouwing en land, waarbij de bebouwing en landschap ‘met het gezicht naar elkaar’ zijn gekeerd. Er zijn verschillende situaties denkbaar, waarbij landschappelijke grenzen zorgen voor een scherp contrast tussen bebouwing en landschap. De stad aan de rivier of aan zee (waterfront, zeefront), appartementsgebouwen langs de duinrand of de bebouwingsrand rond een (verder vrij onbebouwde) droogmakerij. Stad en buitengebied brengen hun eigen eigenschappen maximaal tot expressie. Vormen van hoogbouw kunnen hier aan het karakter bijdragen. Bij water- en zeefronten bieden combinaties met de waterkering kansen voor kwaliteit. Het ‘wegfront’ vraagt om extra aandacht voor verbindingen tussen stad en ommeland. Hier is het vaak niet het geval dat bebouwing en landschap met het gezicht naar elkaar zijn gekeerd. De grens is scherp, maar men mist de kwaliteiten van het ‘zicht op elkaar’. - 2. Contactkwaliteit
Bebouwd gebied en landschap zijn verbonden door zichtbare en begaanbare doorlopende structuren, zoals wegen, paden, dijken, lanen, linten of waterlopen. De structuur die stad en land verbindt, kan een herkenbare landschappelijke onderlegger hebben als een strandwal of rivier. In andere situaties is het kavelpatroon doorlopend. Stad en ommeland blijven beide in hun eigen hoedanigheid herkenbaar en onderscheidend, maar worden in staat gesteld in elkaar door te dringen. Deze soort overgang is typisch voor dorpen of buitenwijken, waarbij de stedenbouwkundige opzet bijvoorbeeld geënt is op het oorspronkelijke landschappelijke (kavel)patroon. - 3. De kwaliteit in de overlap
Tussen bebouwd gebied en landschap is een geleidelijke overgang. Stedelijke en landelijke programma’s vloeien in elkaar over. Het zijn gebieden met een hybride uitstraling en betekenis: recreatiegebieden, sportvelden, volkstuincomplexen, golfbanen, enzovoorts. Er wordt een geïntegreerde ontwikkeling ontworpen van woon-, werk-, productie- en vrijetijdslandschappen die zoveel mogelijk aansluiten bij de ruimtelijke kwaliteiten van het omringende landschap en met een goede dooradering van recreatieve routes.
Richtpunt:
- Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).
Glastuinbouwgebieden
Concentratiegebieden voor glastuinbouw kunnen qua belevingswaarde worden beschouwd als bedrijventerrein. Ontwikkelingen in de glastuinbouw dienen bij voorkeur bij te dragen aan een grootschalig, geconcentreerd, modern uiterlijk en functioneren. Gericht op zoveel mogelijk meervoudig ruimtegebruik en collectieve voorzieningen, met aandacht voor aansluiting op bestaande landschappelijke structuren. Een dooradering van het gebied met water en recreatieve routes is gewenst.
Richtpunten:
- Nieuwe glastuinbouwgebieden worden zoveel mogelijk binnen of in aansluiting op bestaande glastuinbouwgebieden geconcentreerd.
- Nieuwe ontwikkelingen in de glastuinbouw sluiten aan bij bestaande landschappelijke structuren en dragen waar mogelijk bij aan versterking van de groenblauwe structuur.
- Ontwikkelingen aan de rand van een glastuinbouwgebied dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).
Laag 4- Laag van de beleving
Deze laag is niet van toepassing op de onderhavige locatie. Bovendien geldt er voor deze locatie geen specifiek 'gebiedsprofiel'.
Conclusie
De ontwikkeling omvat de functiewijziging van de bedrijfswoning. De ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en voorziet geen wijziging op structuurniveau. De ontwikkeling past bij de aard en schaal van het gebied en draagt bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit. Provinciaal beleid staat de vaststelling van het plan niet in de weg.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Ruimtelijke structuurvisie Pijnacker-Nootdorp 2040 (2014)
In de Structuurvisie 'Ruimte maken….. ruimte laten' (vastgesteld door de gemeenteraad op 20 februari 2014) schetst de gemeente het ruimtelijk beeld van Pijnacker-Nootdorp in 2040. Niet in de vorm van een blauwdruk voor de toekomst, maar in de vorm van contouren en kaders van een streefbeeld dat gezamenlijk met bewoners en ondernemers ingekleurd dient te worden. Er wordt ruimte geboden en uitgenodigd om te ondernemen, te recreëren, de woonomgeving te verbeteren of sport te beoefenen. De Ruimtelijke structuurvisie kan gelezen worden als een uitnodiging om samen invulling te geven aan de ruimte van Pijnacker-Nootdorp in 2040 (uitnodigingsplanologie).
Contouren vormen het uitgangspunt van de structuurvisie. Dit zijn contouren van groen- en recreatiegebieden, bebouwing, glastuinbouw en bedrijventerreinen. Binnen deze contouren zijn er verschillende functies en mogelijkheden. Hierover doet de structuurvisie voor 2040 op hoofdlijnen kaderstellende uitspraken. Daarnaast geeft de structuurvisie antwoord op verschillende ruimtelijke vraagstukken. Het zijn de contouren en de kaders van een streefbeeld, waarbij de gemeente de belangrijkste basisvoorzieningen garandeert en de regie neemt over projecten die niet door particulier initiatief tot stand komen. De ruimte die vervolgens ontstaat, is vooral voor de eigenaren, beheerders en gebruikers om in te vullen en vorm te geven.
Pijnacker-Nootdorp streeft naar een unieke landstedelijke identiteit in de randstedelijke netwerksamenleving. Pijnacker-Nootdorp heeft nu al, alle kenmerken van wat een “landstedelijk woonmilieu” wordt genoemd. In het groene buitengebied staan voornamelijk langs de linten toch nog bijna 600 woningen, een enkele kas en verschillende niet-agrarische bedrijfsopstallen. In de gemeentelijke visie zijn zowel deze bedrijven als de verspreid liggende kassen op termijn uit het groene buitengebied verdwenen. De verschillende soorten bebouwingslinten zijn karakteristiek voor het buitengebied. Op twee plekken (lint Oude Leede en Katwijkerbuurt) zijn twee gebiedsgerichte projecten gestart om de meer geconcentreerde glastuinbouw in het groene buitengebied te saneren. Dit gebeurt door toepassing van de ruimte voor ruimteregeling, op vrijwillige basis. Beoogd wordt de landschappelijke kwaliteit van deze gebieden te vergroten.
Pijnacker-Nootdorp wil in de regio met duurzame en innovatieve bedrijven, waaronder de glastuinbouw, de economie versterken en streeft daarbij naar de glastuinbouw als deel van de internationaal georiënteerde Greenport. Op dit moment is de glastuinbouwcluster zowel wat betreft het aantal bedrijfsvestigingen als wat betreft de werkgelegenheid, de grootste sector in Pijnacker-Nootdorp. Het ruimtelijk beleid is erop gericht de glastuinbouw te concentreren in de duurzame concentratiegebieden. Deze glastuinbouwconcentratiegebieden binnen Pijnacker-Nootdorp hebben een gezamenlijke omvang van circa 750 hectare. Buiten de glastuinbouwconcentratiegebieden is in het groene buitengebied nog een bescheiden hoeveelheid aan verspreid glastuinbouwareaal. Een aanzienlijk deel van dit areaal zal de komende jaren worden gesaneerd.
Een aandachtspunt voor het gebied 'Balijade' waarbinnen het plangebied is gelegen (zie afbeelding 5) is dat binnen dit gebied niet-agrarische bedrijven en burgerwoningen aanwezig zijn. Het is de bedoeling om het oorspronkelijke lint terug te brengen aan de Katwijkerlaan en de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren door sanering van de vrijkomende (agrarische) bebouwing, verspreid liggend glas en het herstellen van het oorspronkelijk patroon en het realiseren van doorzichten op het achterliggende landschap.
Afbeelding 5 | Uitsnede Ruimtelijke structuurvisie 2040 (bron: Gemeente Pijnacker-Nootdorp, bewerking Juust B.V.)
Werkboek Oostland: Kansen voor de glastuinbouw (2020)
Op 3 februari 2020 hebben de gemeenten Pijnacker-Nootdorp, Lansingerland, Zuidplas, Waddinxveen en de Provincie Zuid-Holland een werkboek Oostland opgesteld. Dit document legt de basis voor het ontwikkelen van een strategie die de ruimtelijk-economische structuur van het gebied versterkt, in lijn met de toekomstmogelijkheden van het glastuinbouwcluster. Met dit werkboek is er voor het eerst op Oostland schaal een integraal totaalbeeld gepresenteerd vanuit het perspectief van de glastuinbouw, gecombineerd met de ontwikkelingsopties voor het cluster.
Om de verschillende kansen te kunnen benoemen zijn eerst de belangrijkste ambities benoemd. In nauw overleg met het tuinbouwbedrijfsleven en andere stakeholders - zoals waterschappen, projectontwikkelaars en brancheorganisaties - zijn uiteindelijk de volgende zeven ambities benoemd.
Het voorliggend plan sluit aan bij de eerste ambitie 'Het faciliteren van modernisering en herstructurering van het glastuinbouwgebied' en ambitie 4 'Het scheppen van planologische ruimte voor functieverandering van gebieden die niet langer doelmatig zijn voor glastuinbouw.
In bepaalde deelgebieden is te verwachten dat glastuinbouw op termijn transformeert naar andere gebruiksfuncties. Functieverandering biedt kansen voor de glastuinbouw. Enerzijds kan een zachte sanering van glastuinbouwbedrijven (die willen stoppen) worden bewerkstelligd. Anderzijds kunnen glastuinbouwbedrijven die door willen gaan geholpen worden bij verplaatsing naar andere glastuinbouwgebieden in het Oostland.
Kansen voor de deelgebieden - Noukoop-Balijade
Voor het deelgebied Noukoop-Balijade, waar het plangebied in ligt (zie afbeelding 6), heeft met name wat betreft Noukoop een onregelmatige kavelstructuur met kleine en diverse bedrijven. Er zijn goede mogelijkheden om de structuur van het gebied te verbeteren mede omdat de organisatiegraad van de tuinbouw hier goed is. Een belangrijke kans voor de herstructurering is het gezamenlijk oppakken van een collectieve energievoorziening. In de toekomst is een warmtenet voorzien voor Noukoop, maar niet direct voor Balijade. Al is op langere termijn wellicht aansluiting mogelijk. Kansen zijn er in het gebied ook voor collectieve watervoorzieningen. Het deel Balijade kent twee gezichten: één deel met courante kavels die wat meer landinwaarts zijn gelegen en ontsloten aan een aparte weg; dit deel heeft toekomstperspectief en behoeft ook geen herstructurering. Wel moet er aandacht komen voor de duurzame energie- en watervoorziening. Het andere deel loopt parallel aan de Katwijkerlaan als strook (talud) van twee kavels/ kassen breed. Het talud met een behoorlijk hoogteverschil met daarop oude kassen en een incourante verkaveling. Dit deel is niet toekomstbestendig en komt in aanmerking voor functieverandering waarbij er een kans ligt om zowel de continuerende bedrijven als ook de (op termijn) stoppende bedrijven te begeleiden in het transitieproces en in de gebiedsexploitatie.
Afbeelding 6 | Uitsnede Kansenkaart Werkboek Oostland (bron: Gemeente Pijnacker-Nootdorp, bewerking Juust B.V.)
Woonvisie Pijnacker-Nootdorp 2020-2030 (ontwerp)
De woonvisie is het belangrijkste document van de gemeenteraad op het gebied van wonen en volkshuisvesting. De woonvisie bestaat uit 4 pijlers:
- 1. Mooi wonen en prettig leven
- 2. Passende woningen voor onze inwoners
- 3. Duurzaam wonen
- 4. Een thuis voor alle doegroepen
Met de eerste pijler wil de gemeente de bestaande kwaliteit en identiteit van de kernen behouden en waar nodig en mogelijk versterken. De dorpse identiteit van Pijnacker wil zij versterken door te bouwen in de woonmilieus dorps en landelijk. Voorkomen moet worden dat het woonmilieu te randstedelijk wordt en daardoor zijn karakter verliest. Het plangebied valt binnen de toekomstwaarde 'koesteren'. In dit plan is alleen sprake van een functiewijziging waarbij er geen fysieke wijzigingen zijn en het gebruik gelijk blijft. Hiermee koestert dit plan de identiteit van dit gebied.
Het gemeentelijk beleid vormt geen belemmering om dit plan mogelijk te maken.
Hoofdstuk 4 Kwaliteit Van De Leefomgeving
4.1 Inleiding
Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien deze beleidsvelden dan ook naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling wordt dan ook onderzocht welke omgevingsaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. Het is van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Archeologie
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. In juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt diverse wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed in Nederland. In de Erfgoedwet staat wat cultureel erfgoed is, hoe Nederland omgaat met roerend cultureel erfgoed, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe Nederland daar toezicht op houdt.
Voor het plangebied geldt de archeologische dubbelbestemming 'Waarde-archeologie - 1'. Hiervoor geldt dat er geen archeologisch onderzoek nodig is wanneer de bodemingrepen een kleinere oppervlakte beslaan dan 50 m2 en niet dieper reiken dan 30 centimeter. Dit komt overeen met het archeologiebeleid 'Pijnacker-Nootdorp'. Op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart ligt het plangebied in het gebied met een hoge archeologische verwachting (zie afbeelding 6). Voor de zone met een hoge archeologische verwachting geldt dat bij een bodemverstoring van meer dan 50 m² en dieper dan 30 centimeter archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden.
Afbeelding 6 | Uitsnede Archeologiebeleid Pijnacker-Nootdorp (bron: Gemeente Pijnacker-Nootdorp, bewerking Juust B.V.)
In dit wijzigingsplan is geen sprake van sloop- en bouwactiviteiten. Bodemingrepen zijn daarom niet voorzien. Archelogisch onderzoek kan achterwege blijven. De dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 1' blijft gehandhaafd voor eventuele toekomstige bodemingrepen.
Het aspect archeologie vormt geen beperking voor vaststelling van onderhavig wijzigingsplan.
Cultuurhistorie
Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. De Erfgoedwet heeft zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed vervangen waaronder de Monumentenwet 1988. Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het wettelijk verplicht om in de toelichting van een bestemmingsplan/wijzigingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden of monumenten rekening is gehouden.
Cultuurhistorisch waardevolle objecten in of in de directe omgeving van het plangebied, waarmee in het plan rekening moet of kan worden gehouden, zijn niet aanwezig. Daarnaast is er alleen sprake van functiewijziging. Al zouden er cultuurhistorische waardevolle objecten in de directe omgeving aanwezig zijn dan heeft de functiewijzging van bedrijfswoning naar burgerwoning daar geen impact op.
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
Milieuzonering is het ruimtelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen bij nieuwe ontwikkelingen. Met de term "milieubelastende activiteiten" worden binnen de VNG-methodiek alle milieubelastende activiteiten bedoeld: niet alleen bedrijven maar ook bijvoorbeeld detailhandel, horeca en maatschappelijke voorzieningen. Met de term "milieugevoelige functies" worden onder meer woningen, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie bedoeld.
Milieuzonering dient twee doelen:
- Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
De VNG doet in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Deze VNG-publicatie legt niet vast wat wel en niet is toegestaan. De publicatie is een hulpmiddel om de afstanden tussen milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen concreet voor een locatie in te vullen (maatwerk).
Het bestemmingplan/wijzigingsplan is het juridisch-planologisch instrument waarin de gekozen strategie moet worden verklaard. Volgens jurisprudentie dient de plantoelichting ten minste aannemelijk te maken dat ten aanzien van het milieu geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn.
Bouwstenen van milieuzonering
Lijst van bedrijfsactiviteiten (richtafstandenlijst)
De lijst van bedrijfsactiviteiten is een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De lijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Er moet gemotiveerd worden welke Staat van bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt en de toegelaten milieubelastende activiteiten dienen in de juridische regeling van het bestemmingsplan te worden vastgelegd.
Omgevingstype
De VNG-publicatie kent twee omgevingstypen, 1) een rustige woonwijk/rustig buitengebied en 2) een gemengd gebied. Een rustige woonwijk is een woonwijk, ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied. Naast deze omgevingstypen kent de VNG-publicatie ook het omgevingstype gemengd gebied. Dit is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Hieronder vallen ook de lintbebouwing in het buitengebied (met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid) en gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen. De aan de milieucategorie gerelateerde richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. Zie tabel 1.
Categorie | Richtafstand tov rustige woonwijk/rustig buitengebied | Richtafstand tov gemengd gebied |
1 | 10m | 0m |
2 | 30m | 10m |
3.1 | 50m | 30m |
3.2 | 100m | 50m |
4.1 | 200m | 100m |
4.2 | 300m | 200m |
5.1 | 500m | 300m |
5.2 | 700m | 500m |
5.3 | 1000m | 700m |
6 | 1500m | 1000m |
Tabel 1 | Milieucategorieën en bijbehorende richtafstanden ten opzichte van de verschillende omgevingstypen
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan (dus inclusief vergunningvrij aanbouwen) mogelijk is.
Functiemenging
De term 'gebied met functiemenging' heeft betrekking op een milieuzonering binnen een gebied waar functiemenging voorkomt of wordt beoogd. in de VNG-publicatie is aangegeven kan hier niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De Staat van Bedrijven 'functiemenging' hanteert drie categorieën A, B en C met specifieke criteria:
Categorie A
Activiteiten zodanig weinig milieubelastend dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen woning en bedrijf zijn daarbij toereikend.
Categorie B
Activiteiten kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig gescheiden van woning en andere gevoelige functies.
Categorie C
Activiteiten uit categorie B waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is.
De 'bedrijvenlijst - functiemenging' is niet uitputtend. In de planregels wordt geregeld dat ook bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan, die niet in de lijst zijn opgenomen, maar die naar aard en invloed met bedrijven uit desbetreffende categorie gelijkgesteld kunnen worden. Dit moet wel worden aangetoond met milieutechnisch onderzoek.
Milieuzonering in het plangebied - Katwijkerlaan 15
Het plangebied is gelegen aan de lintbebouwing in het buitengebied, met overwegend agrarische bedrijvigheid. Het plangebied is eveneens gelegen aan de hoofdinfrastructuur: De Katwijkerlaan is een gebiedsontsluitingsweg, een weg met een overwegend doorgaande functie. Het omgevingstype ter plaatse is daarom te typeren als "gemengd gebied". Dit betekent dat de aan te houden richtafstanden tussen milieugevoelige bestemmingen en milieubelastende activiteiten korter mogen zijn dan wanneer er sprake zou zijn van "rustig buitengebied" of "rustige woonwijk". De richtafstanden worden gemeten vanaf de bestemmingsgrens van de milieubelastende activiteiten tot aan de gevel van de woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.
Het plangebied wordt in het geheel omgeven door percelen met de bestemming Agrarisch-Glastuinbouw. Over het algemeen valt glastuinbouw in milieucategorie 2 (met richtafstand van 10 meter).
De woning aan de Katwijkerlaan 15 ligt op ongeveer 5,5 meter van de perceelgrens. Hierom heen ligt nog een smalle strook grond. De kassen aan de Katwijkerlaan liggen op voldoende afstand van de perceelgrens van het plangebied. De kassen van de Balijade liggen ook op voldoende afstand. Tussen deze kassen aan de Balijade en het plangebied liggen nog onbebouwde percelen met een glastuinbouwbestemming. In de bouwregels is opgenomen dat de afstand tussen toegestane gebouwen/bouwwerken en de zijdelingse perceelgrens minimaal 5 meter moet bedragen. Hiermee wordt voldoende afstand tot de woning aan de Katwijkerlaan 15 geborgd.
Op het aangrenzende perceel, aan de Katwijkerlaan 11, ligt een productiebedrijf met een milieucategorie van 3.1. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter. De afstand van de grens van de bedrijfsbestemming tot de gevel van de woning is iets minder dan 25 meter. Dit voldoet het niet aan de richtafstand. Echter, de bedrijfsvoering wordt in feite in de huidige situatie al beperkt. De voormalige bedrijfswoning aan de Katwijkerlaan 15 moet in relatie tot het productiebedrijf aan de Katwijkerlaan 11 als "woning van derden" worden beschouwd en geniet de zelfde bescherming als een burgerwoning. Er is dus geen sprake van een verslechtering van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning aan de Katwijkerlaan 15 of van een extra beperking van de bedrijfsactiviteiten van het bedrijf aan de Katwijkerlaan 11.
Verder in de richting van de kern van Pijnacker domineren aan de andere kant van de Katwijkerlaan voornamelijk de bedrijfsgebouwen van bedrijventerrein De Boezem. Deze bedrijven liggen op ruim meer dan 100 meter afstand van het plangebied.
Vanuit milieuzonering is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de worden de bedrijven niet extra belemmerd in hun bedrijfsvoering.
4.4 Bodem
Om het risico uit te sluiten, dat mensen gezondheidsproblemen krijgen als gevolg van een langdurig verblijf op verontreinigde grond, dient aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie.
In 2014 is de bodemkwaliteitskaart voor de gemeente Pijnacker-Nootdorp opgesteld. Op deze kaart is het grondgebied van de gemeente ingedeeld in bodemkwaliteitszones. Het plangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone B1/O1 'Historische bebouwing en kassen'. De locatie heeft de bodemfunctie 'Overig (landbouw/natuur)'. Uit de generieke ontgravingskaart blijkt dat de bovengrond van de locatie, de ontgravingsklasse 'Industrie' heeft. Ook is de locatie verdacht voor de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen. De ondergrond van de locatie heeft als ontgravingsklasse 'Wonen'.
In opdracht van de gemeente Pijnacker-Nootdorp is op 11 maart 2020 door Tritium Advies een milieutechnisch onderzoek (1911/263/BU-01 versie B) uitgevoerd op de locatie Katwijkerlaan 15-15a te Pijnacker (zie Bijlage 1). Aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen vastgoedtransactie en de herontwikkelingen van de locatie. In dit onderzoek is het betreffende plangebied uitgesloten van onderzoek. Echter kan uit het onderzoek het volgende worden afgeleid:
Het plangebied ligt in deellocatie G: Overig terrein (kassen, waterbassin en gras-/weiland). Zintuiglijk zijn nabij het waterbassin in de bovengrond bijmengingen met puin aangetroffen. In het onderzochte puinhoudende mengmonster is géén asbest aangetoond. Plaatselijk zijn in de ondergrond bijmengingen met plastic en polystyreen aangetroffen. In de kassen zijn betonpaden aanwezig. Bij het graven van gaten tegen en tot onder de betonverharding zijn geen fundaties waargenomen. Uit de analyseresultaten blijkt dat in de zintuiglijk schone en puinhoudende bovengrond (veen) zowel ten westen en ten oosten van de kassen, als onder de folie in de kassen, sprake is van heterogene lichte verontreinigingen met cadmium, koper, kwik, lood, molybdeen, zink en PAK. Tevens is sprake van heterogene lichte verontreinigingen met Drins en plaatselijker alfa-Endosulfan en beta-HCH (organochloorbestrijdingsmiddelen). De zintuiglijke schone ondergrond (veen) blijkt matig verontreinigd te zijn met lood en licht verontreinigd met koper en kwik. Na uitsplitsing van het mengmonster blijkt in de separate deelmonsters sprake te zijn van lichte verontreinigingen met lood. De zintuiglijke schone ondergrond (klei) blijkt niet verontreinigd met de onderzochte parameters. De plastichoudende ondergrond blijkt licht verontreinigd te zijn met kwik, lood, molybdeen en zink.
In het grondwater zijn plaatselijk lichte verontreinigingen met barium, molybdeen, nikkel en xylenen aangetoond. Het grondwater in één peilbuis is sterk verontreinigd met nikkel, matig verontreinigd met kobalt en licht verontreinigd met barium. Na herbemonstering werd de sterke verontreiniging met nikkel bevestigd. Voor kobalt geldt dat slechts sprake is van een lichte verontreiniging. De concentratie nikkel is echter beduidend lager, namelijk 120 ug/l in plaats van 210 ug/l. Er is ter plaatse van dit deel van de locatie (naast de kas) geen specifieke bron aanwezig. Tevens is ter plaatse in de grond geen noemenswaardige verhoging met nikkel aanwezig. Dit gegeven alsmede de grote spreiding in de gehalten doet vermoeden dat nikkel gemobiliseerd is door natuurlijke processen (verhoogde achtergrondconcentratie).
Bij grondverzet dient rekening te worden gehouden dat de bovengrond (tot 0,65 m-mv) ter plaatse van de kassen op basis van PFOS indicatief als niet ‘niet toepasbaar’ wordt geclassificeerd. Opgemerkt wordt dat het met onderhavig vastgestelde gehalte een indicatie, op basis van een verkennend onderzoek, betreft (a.d.h.v. 1 analyseresultaat). Geadviseerd wordt om voorafgaand aan grondverzet een partijkeuring conform Besluit Bodemkwaliteit uit te voeren om de definitieve classificatie vast te stellen. Voor het overige geldt dat uit de indicatieve toetsing globaal blijkt (op basis van de NEN-parameters en OCB) dat de grond tot 1,0 m-mv wordt geclassificeerd als ‘industrie’. De grond vanaf deze diepte wordt geclassificeerd als ‘achtergrondwaarde’. Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen.
Uitgaande van deze informatie is het aannemelijk dat het plangebied, aangrenzend aan het onderzoeksgebied, geen verdachte bodembedreigende locatie is. De bodemkwaliteit zal daardoor geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. Bovendien verslechtert de bodemkwaliteit niet omdat er geen sprake is van grondverzet. In het gewenste plan is er sprake van de functiewijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning. Er vinden geen bouwactivieiten en grondbewerkingen plaats. Nader bodemonderzoek is om deze reden niet noodzakelijk. De huidige werkelijke situatie blijft gehandhaafd.
4.5 Externe Veiligheid
In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de externe veiligheid in beschouwing is genomen bij dit wijzigingsplan. De externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waar door de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten.
Normstelling en beleid
Twee sleutelbegrippen: plaatsgebonden risico en groepsrisico
De risico's bij de externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Waarom worden er twee begrippen gebruikt? Het rijksoverheidsbeleid maakt onderscheid tussen het risico waaraan het individu is blootgesteld en het risico waaraan een groep mensen is blootgesteld. Het gaat om het risico op overlijden. Voor de beoordeling van het risico waaraan het individu is blootgesteld gebruikt men het plaatsgebonden risico. Dit is de maatstaf voor de persoonlijke veiligheid. De maatstaf voor de kans dat een groep van mensen in een keer overlijdt, is het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de overlijdenskans per jaar die op een bepaalde afstand aanwezig is door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hierbij wordt voor de berekening uitgegaan van een fictieve burger. Deze burger is 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op de plaats aanwezig waarvoor het plaatsgebonden risico wordt berekend. Verder zal de burger geen aanstalten maken zich in veiligheid te brengen (vlucht- of schuilgedrag) gedurende de maximaal 30 minuten blootstelling aan het optredende effect. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (de zogeheten risicocontour).
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is de kans op het overlijden in één keer van een groep mensen (juridisch is de minimum omvang gesteld op 10 doden om van een groepsrisico te kunnen spreken) als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Dit gebied wordt bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1.000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij transportrisico's geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op 10 slachtoffers gelijk aan één op de tienduizend (10-4). De kans op 100 slachtoffers gelijk aan één op de miljoen (10-6) enzovoorts. Bij stationaire risicobronnen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico een factor 10 kleiner ligt. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is geen wettelijke norm, het is bedoeld als een ijkpunt. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico's accepteert. De gemeente is verplicht om voor iedere situatie een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico). Daarbij spelen onder anderen de zelfredzaamheid van bewoners, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol.
Beperkt kwetsbare objecten, kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten
Beperkt Kwetsbare objecten
Onder beperkt kwetsbare objecten worden onder andere verstaan woningen, hotels, restaurants, kantoren, winkels en sport- en kampeerterreinen, voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren. In artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is een definitie opgenomen van een beperkt kwetsbaar object.
Kwetsbare objecten
Kwetsbare objecten zijn onder ander woningen (met uitzondering van verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee per hectare en dienst- of bedrijfswoningen), kantoren met meer dan 1.500 m² bruto vloeroppervlak en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of (een deel van de dag) kwetsbare groepen mensen. De kwetsbare objecten staan gedefinieerd in Bevi artikel 1 sub l. Na inwerkingtreding van het Bevi is de definitie van kwetsbare objecten nog verduidelijkt.
Zeer kwetsbare objecten
Zeer kwetsbare objecten zijn tevens kwetsbare objecten, ze vormen een subcategorie van de categorie kwetsbare objecten uit het Bevi. Zeer kwetsbare objecten zijn objecten waarin mensen verblijven die zichzelf niet goed in veiligheid kunnen brengen, bijvoorbeeld door een geestelijke of lichamelijke beperking. Voorbeelden hiervan zijn: verzorgingstehuizen, ziekenhuizen en kinderdagverblijven.
Waarom onderscheid?
Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is van belang om te bepalen of de PR 10-6 een grenswaarde is of een richtwaarde. De zeer kwetsbare objecten vormen een nieuwe categorie ten opzichte van het Bevi en spelen een rol in de modernisering van het Omgevingsveiligheidsbeleid (Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid).
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen, al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht het bevoegde gezag bij ruimtelijke plannen vanuit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet ruimtelijke ordening (Wro) afstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Het Bevi heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Voor de toepassing van het Bevi wordt een nieuw ruimtelijk besluit (waaronder ook een conserverend bestemmingsplan) gezien als een nieuwe situatie. De Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) geeft uitvoering aan het Bevi.
Plaatsgebonden risico
Het BEVI gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:
- Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten. Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
- Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.
Groepsrisico
Bij inrichtingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-7 per jaar en met de kans op een ongeval met 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-9 per jaar;
Wanneer verantwoording groepsrisico
Alleen bij een toename van het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. De verantwoordingsplicht is van toepassing op:
- De vaststelling van een bestemmingsplan (artikel 3.1 Wro);
- Inpassingsplan van een project met een provinciaal belang (artikel 3.26, lid 1Wro);
- Inpassingsplan van een project met een landelijk belang (artikel 3.28, lid 1 Wro);
- Ontheffing van een voorschrift uit de bouwverordening (artikel 11 Woningwet);
- Omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, lid, onder c, Wabo, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 of 3, of tweede lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheerverordening wordt afgeweken. De omgevingsvergunning vervangt het projectbesluit uit artikel 3.10 van de Wro.
Basisnet
Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). Aangezien er in Pijnacker-Nootdorp geen sprake is van transport van gevaarlijke stoffen via hoofdwaterwegen en hoofdspoorwegen zal in het planspecifieke deel alleen aandacht worden besteed aan transport van gevaarlijke stoffen via de hoofdwegen.
Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de bebouwde omgeving en de veiligheid van mensen die wonen of verblijven dicht in de buurt van de infrastructuur waar dit vervoer plaatsvindt.
Het Basisnet stelt regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant) en om mensen die dicht bij deze hoofdwegen wonen of verblijven minimaal een bepaald beschermingsniveau te bieden.
Het Basisnet is een heel stelsel van wetten en regels dat op verschillende gebieden haar oorsprong heeft liggen. Vanuit de vervoerskant is er de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs). De Wvgs is in de afgelopen tijd al aangepast aan het Basisnet. De gewijzigde Wvgs (Stb. 2013, nr. 307) is per 1 april 2015 in werking getreden. Voor de ruimtelijke ordeningskant is er het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes. Dit besluit vindt haar grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer. Dit besluit vervangt de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en vindt haar grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer. Het Bevt is per 1 april 2015 in werking getreden. In de Regeling Basisnet (Stcrt. 2014, nr. 8242, sinds 1 april 2015 in werking) wordt aangegeven waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling. Het Bevt is ook van toepassing op transportassen die niet onder het basisnet vallen. Het plaatsgebonden risico kan worden berekend of worden bepaald met toepassing van de vuistregels uit de Handleiding risicoanalyse transport (Hart).
In het Basisnet zijn grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico, richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet, kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de basisafstanden in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet. De basisnetafstanden vormen een veiligheidszone hierbinnen mag het plaatsgebonden risico door het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar.
Het gewijzigde Bouwbesluit (Stcrt. 2014, nr. 4057, sinds 1 april 2015 in werking) bevat regels rondom bouwen binnen Plasbrandaandachtsgebieden (PAG). Een PAG is een gebied tot 30 meter vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook (excl. vluchtstrook) waarin, bij realisatie van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.
Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een PAG zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling). Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).
Plaatsgebonden risico
Het Bevt gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:
- Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten. Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
- Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.
Groepsrisico
Bij transportroutes geldt vanuit het Bevt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-8 per jaar.
Wanneer verantwoording groepsrisico?
Verantwoording is van toepassing op de volgende besluiten:
- De vaststelling van een bestemmingsplan (artikel 3.1 Wro);
- Inpassingsplan van een project met een provinciaal belang (artikel 3.26, lid 1Wro);
- Inpassingsplan van een project met een landelijk belang (artikel 3.28, lid 1 Wro);
- Omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, lid, onder c, Wabo, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 of 3, of tweede lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheerverordening wordt afgeweken.
Het Bevt schrijft voor dat voor alle bovenstaande ruimtelijke plannen binnen het invloedsgebied van een transportroute in ieder geval aandacht moet worden geschonken aan:
- 1. Mogelijkheden tot voorbereiding van het bestrijden en het beperken van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
- 2. Zelfredzaamheid ten aanzien van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten.
Hierbij dient niet alleen het invloedsgebied van de maatgevende vervoersklasse (GF3: brandbaar gas) te worden beschouwd, maar ook van overige stoffen die over het wegvak worden vervoerd. Een ruimtelijke ontwikkeling op een afstand groter dan 200 meter levert echter een geringe bijdrage aan de hoogte van het groepsrisico. Daarom is het niet effectief om in het gebied op een grotere afstand dan 200 meter van een transportroute uitgebreid de mogelijkheden voor ruimtelijke maatregelen te onderzoeken om het groepsrisico te verkleinen.
Alleen wanneer een ruimtelijk plan binnen 200 meter van een transportroute gelegen is, dient een volledige verantwoording afgelegd te worden waarin ook de volgende aspecten worden behandeld:
- 3. Dichtheid van personen en de verwachte veranderingen;
- 4. Hoogte van het groepsrisico;
- 5. Maatregelen ter beperking van het groepsrisico (zowel bronmaatregelen als ruimtelijke maatregelen);
- 6. Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen (alternatieve locaties) met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan.
Een volledige verantwoording mag ook achterwege blijven indien kan worden aangetoond dat:
- a. het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of;
- b. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
- c. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Sinds 1984 wordt er getoetst aan circulaire Zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen (1984) en vanaf 1991 ook aan de circulaire Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie. Sinds 1 januari 2011 zijn beide circulaires vervangen door het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling. Vanaf 1 juli 2014 vallen ook de chemicaliënleidingen onder dit besluit. Het Bevb regelt onder meer de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. Het Bevb is gebaseerd op de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en transport. Ook bij buisleidingen geldt dat de hoogte van het groepsrisico en de mate van toename van het groepsrisico bepalen of een volledige verantwoording moet worden opgesteld of dat een beperkte verantwoording volstaat.
Plaatsgebonden risico
Het Bevb gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:
- Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten. Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
- Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.
Groepsrisico
Bij buisleidingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-8 per jaar;
Wanneer verantwoording groepsrisico?
De verantwoordingsplicht van het groepsrisico is van toepassing bij de vaststelling van een bestemmingsplan (mede inbegrepen een inpassingsplan), op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten. Echter, ook als de verantwoordingsplicht niet van toepassing is kan in het kader van goede ruimtelijke ordening (artikel 10 Wro) een verantwoording noodzakelijk zijn.
Een volledige verantwoording mag buiten toepassing blijven indien kan worden aangetoond dat:
- a. het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of;
- b. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
- c. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden.
De beperkte verantwoording dient in ieder geval in te gaan op de volgende onderdelen:
- i. de aanwezige en de te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de buisleiding;
- ii. de omvang van het groepsrisico;
- iii. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
- iv. de mogelijkheden van personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de risicobron om zichzelf in veiligheid te brengen.
Overige voor Pijnacker-Nootdorp relevante besluiten op het gebied van externe veiligheid
Activiteitenbesluit Dit besluit en de bijbehorende regeling zijn de opvolger van een groot aantal AMvB's. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, waaronder veiligheidsafstanden (voor bijvoorbeeld propaantanks, ammoniak koelinstallaties en gasontvangststations) waaraan voldaan moet worden.
Vuurwerkbesluit Dit besluit reguleert de gehele keten rondom vuurwerk. In bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit zijn veiligheidsafstanden tot kwetsbare en geprojecteerde kwetsbare objecten opgenomen. De aan te houden afstand is afhankelijk van het type vuurwerk en de hoeveelheid vuurwerk dat wordt opgeslagen. De regels voor het vervoer van vuurwerk zijn een uitwerking van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs).
4.5.1 Risicovolle bedrijven binnen/nabij het plangebied
Binnen/nabij het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen met een plaatsgebonden risicocontour die buiten de inrichting valt. Het plangebied ligt ook niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting.
4.5.2 Transport gevaarlijke stoffen binnen/nabij het plangebied
Transport gevaarlijke stoffen over rijkswegen
Uit de risicokaart blijkt dat de A4 een PR 10-6 contour heeft van 23 meter. De A4 heeft een plasbrandaandachtsgebied. Uit de risicokaart blijkt dat de A12 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. De A12 heeft geen plasbrandaandachtsgebied. Uit de risicokaart blijkt dat de A13 een PR 10-6 contour heeft van 17 meter. De A13 heeft ook een plasbrandaandachtsgebied. Het plangebied ligt niet binnen deze contouren.
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van de A4, de A12 of de A13. Een berekening en een (volledige) verantwoording van het groepsrisico zijn dan ook niet aan de orde.
Transport gevaarlijke stoffen over provinciale wegen
Een klein deel van de N470 is aangewezen als gemeentelijke route voor het transport van gevaarlijke stoffen (zie paragraaf 2.2.3). Over dit gedeelte wordt voornamelijk LNG vervoerd, naar een locatie op het bedrijvenpark Ruyven. Op basis van de vergunde jaarlijkse doorzet zijn er 260 transportbewegingen te verwachten. Het overige deel van de N470 is niet aangewezen als route transport gevaarlijke stoffen. Er kan incidenteel wel transport van gevaarlijke stoffen plaats vinden, via een ontheffing. Dit zal met name de bevoorrading van (kleine) propaantanks in het buitengebied betreffen. De tankstations binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp verkopen geen LPG, ook ESSO aan de Rijksweg A13 niet.
In de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) is vastgelegd hoe de risico's van transport van gevaarlijke stoffen conform het vigerende beleid geanalyseerd moeten worden. In HART zijn vuistregels opgenomen ten aanzien van de noodzaak om te rekenen aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het gebruik van deze handleiding is verplicht.
De vuistregels uit de HART geven aan dat voor een weg buiten de bebouwde kom (zoals de N470) geldt dat er geen PR-10-6 contour aanwezig is als het aantal tankauto's van de stofcategorie GF3 (propaan, LPG, LNG) lager is dan 500. Voor de N470 binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp zijn geen tellingen beschikbaar, wel voor het deel in Delft (GF3: 75) en in Zoetermeer (GF3: 73). Gezien het feit dat in Pijnacker-Nootdorp geen LPG geleverd wordt maar alleen propaan zal het aantal transporten GF3 op het niet aangewezen deel van de N470 vergelijkbaar of lager zijn. Op het aangewezen deel van de N470 komen daar de transporten LNG bij (260). Opgeteld zal het totaal aantal transporten GF3 beduidend lager zijn dan 500. Daarmee wordt voldaan aan de vuistregels voor het plaatsgebonden risico.
Er is ook gekeken of er voor de N470 sprake is van overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Om dit te bepalen is getoetst of het aantal GF3 transporten onder de drempelwaarden in tabel 1-6 (overschrijding 10% van de oriëntatiewaarde voor wegen buiten de bebouwde kom, eenzijdige bebouwing) en tabel 1-7 (overschrijding 10% van de oriëntatiewaarde voor wegen buiten de bebouwde kom, tweezijdige bebouwing) zit en of met dit plan ook onder deze drempelwaarde wordt gebleven.
Van belang is de afstand tussen de bebouwing en de N470, het aantal personen per hectare en het aantal transporten GF3 over de N470. Ter hoogte van dichte en tweezijdige bebouwing (Emerald en Ruyven) is de afstand tussen de as van de weg en de bebouwing minimaal 30 meter. Hier is ook het aantal transporten het hoogst, vanwege het bevoorraden van het LNG-tankstation op Ruyven: 260. Tabel 1-7 laat zien dat de drempelwaarde voor de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt pas overschreden bij een bevolkingsdichtheid van 90 personen per hectare. Dat is daar niet aan de orde. Elders langs de N470 ligt de bebouwing wel dichterbij (mimimaal 15 meter) maar daar is sprake van eenzijdige bebouwing. Hiervoor wordt gekeken naar tabel 1-6. Over dit deel van de N470 wordt alleen sporadisch propaan vervoerd. In combinatie met de lagere bevolkingsdichtheid zal ook hier de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet worden overschreden.
De N470 ligt op ongeveer 2.200 meter van het plangebied. Tabellen 1-6 en 1-7 gaan tot een afstand van 200 meter. Overeenkomstig het Bevt (artikel 8, lid 1) en de HART (paragraaf 2.1) hoeven namelijk geen beperkingen aan het ruimtegebruik van een plan te worden gesteld in een gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. Een berekening van (de toename van) de hoogte van het groepsrisico is dan niet aan de orde.
Een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico is aan de orde indien een plangebied zich bevindt binnen het invloedsgebied van een risicobron. Het invloedsgebied wordt bepaald door de 1% letaliteitsafstand van de stofcategorieën die getransporteerd worden. Voor GF3 geldt een invloedsgebied van 355 meter. Gezien de afstand tot het plangebied is een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico niet aan de orde.
Gemeentelijke route voor transport gevaarlijke stoffen
Het transport van alle gevaarlijke stoffen rust op een belangrijk basisprincipe: diegene die met een voertuig via de weg gevaarlijke stoffen vervoert is, op grond van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (WVGS), verplicht als zodanig de bebouwde kommen van gemeenten te vermijden. Als het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is ten behoeve van het laden en lossen of omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is, mag de chauffeur van dit basisprincipe afwijken. Op deze manier wordt het transport van gevaarlijke stoffen door de bebouwde kom geminimaliseerd.
De gemeente Pijnacker-Nootdorp beschikt over een aangewezen wegennet voor routeplichtige stoffen op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De route voor gevaarlijk transport is gelegen op bedrijventerrein Ruijven en ligt op ruime afstand (op meer dan 4.500 meter) van het plangebied.
Transport gevaarlijke stoffen over spoor en water
Het spoor (NS Den Haag - Gouda; Randstadrail Den Haag - Rotterdam) wordt niet gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen. Rondom deze spoorbanen bevindt zich daarom geen risicocontour in het kader van externe veiligheid. Er vindt ook geen transport van gevaarlijke stoffen over water plaats.
4.5.3 Buisleidingen binnen/nabij het plangebied
Aardgas
Het plangebied ligt niet binnen de 1% of de 100% letaliteitsgrens van een hoge druk aardgasleiding. Deze leidingen vormen dan ook geen belemmering in het kader van externe veiligheid.
Brandbare vloeistoffen
Er loopt een brandstofleiding (K2) van Defensie Pijpleidingorganisatie (DPO) door de gemeente Pijnacker-Nootdorp. De PR 10-6 contour ligt op de leiding. Omdat er maximaal 'minder dan 10 slachtoffers' kunnen vallen is er, conform art. 1 van het Bevb, formeel geen sprake van een groepsrisico voor de K2-leiding. De leiding ligt bovendien op ruime afstand van het plangebied en vormt daarom geen belemmering.
CO2
Er loopt een CO2-leiding door de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Naar aanleiding van ontwikkelingen nabij dezelfde CO2-leiding in Zoetermeer is in 2007 door RIVM en TNO uitgebreid onderzoek gedaan naar de risico's en effecten van vrijkomend CO2 bij leidingbreuk. Hierbij is door het RIVM geconcludeerd dat de risico's en letale effecten zich niet voordoen buiten een afstand van 4 meter van de buisleiding. VROM onderschrijft dit onderzoek en deze conclusie (brief VROM, datum 24 augustus 2007, kenmerk DGM/EV2007082989). Ook recent onderzoek aan de leiding De CO2 leiding (Tebodin, documentnummer 3413682, 7 april 2014) bevestigt dit. De rapportage van Arcadis "QRA Vervoersknoop Bleizo (1 februari 2016, kenmerk D04011.000122) stelt "De ondergrondse leidingdelen leiden niet tot externe veiligheidsrisico." De buisleiding ligt ook op ruime afstand van het plangebied en is dan ook geen belemmering in het kader van externe veiligheid.
4.5.4 Conclusie
In het kader van fysieke en externe veiligheid zijn het plangebied en de directe omgeving beschouwd op de aanwezigheid van risicobronnen met de opslag, het transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Geconstateerd is dat het plangebied niet in het invloedsgebied ligt van transportroutes gevaarlijke stoffen, buisleidingen of objecten waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen of andere relevante externe veiligheid wet- of regelgeving van toepassing is.
De uitvoering van dit wijzigingsplan leidt daarom niet tot een noemenswaardige toe- of afname van de bestaande risico’s. De Veiligheidsregio Haaglanden heeft op basis hiervan, op 18 november 2020, besloten om in het kader van externe veiligheid geen specifieke adviezen uit te brengen met betrekking tot dit wijzigingsplan.
In verband met de ruimtelijke inrichting van het plangebied is het voor de hulpdiensten van belang dat voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van incidenten, de toegankelijkheid, opstelplaatsen en bluswatervoorzieningen voor dit plangebied voldoende zijn. Voor wat betreft de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van incidenten zijn de toegankelijkheid, opstelplaatsen en bluswatervoorziening(en) nu voldoende, dit dient wel geborgd te worden in de toekomst.
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan.
4.6 Geluid
Geluid kan hinderlijk en schadelijk voor de gezondheid zijn. Zo kunnen hoge geluidsniveaus het gehoor beschadigen. Maar ook verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. In Nederland zijn afspraken gemaakt over wat acceptabele geluidsniveaus zijn en wat niet (de geluidsnormen). Bij ruimtelijke plannen kan akoestisch onderzoek nodig zijn om geluidhinder bij geluidgevoelige objecten (scholen, woningen, etc.) te voorkomen. De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. Een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd als een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidzone van een bestaande geluidbron of indien het plan een nieuwe geluidbron mogelijk maakt.
Voor de Katwijkerlaan geldt een snelheidsregime van 60 kilomter per uur. Voor het realiseren van geluidsgevoelige objecten binnen de geluidzone van deze weg is een akoestisch onderzoek nodig. Echter de Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning wordt hetzelfde beoordeeld als een reguliere woning (geluidgevoelig object).
Wel moet voldaan worden aan een goede ruimtelijke ordening. De woning staat op enige afstand van de Katwijkerlaan. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect geluid staat de vaststelling van dit wijzigingsplan niet in de weg.
4.7 Kabels En Leidingen
In het wijzigingsplan worden uitsluitend kabels en leidingen (gas, water, elektra, rioolpersleidingen) opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben, of van belang zijn in het kader van externe veiligheid, beheer of gezondheidsrisico. Voor deze kabels en leidingen geldt een waarborgzone omdat deze wellicht een risico met zich meebrengen. Het gaat hier met name om een verhoogd risico als ze bij werkzaamheden worden geraakt.
In het plangebied ligt een waterleiding. De voor deze leiding aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoofdwatertransportleiding, zie ook paragraaf 4.11 Water. Het plan waarbij alleen sprake is van een functiewijziging heeft geen invloed op de waterleiding. De dubbelbestemming 'Leiding - Water' is overgenomen in dit plan. Verder liggen in de nabijheid geen andere planologisch relevante kabels en/of leidingen.
4.8 Luchtkwaliteit
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Als het een ruimtelijk project of (te vergunnen) activiteit betreft, waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is, is geen toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit nodig. Beoordeeld moet worden of de ontwikkeling 'Niet In Betekende Mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentraties van diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in de buitenlucht.
Als een project tot een toename voor NO2 en PM10 leidt die lager is dan de NIBM grens van 1,2 µg/m3 hoeft het project niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Vanzelfsprekend moet er wel sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. In de regeling NIBM is aangegeven, dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen en één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
In dit geval is er sprake van functiewijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning. Hierdoor is geen extra verkeersaantrekkende werking te verwachten. Het blijft immers een woning. Gesteld kan worden dat dit plan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor vaststelling van dit wijzigingsplan.
4.9 Natuur
De Wet natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. De beschermde flora en fauna mag niet worden verstoord, verjaagd of worden gedood. Voorafgaand aan een ontwikkeling moet worden onderzocht of er beschermde dieren- of plantensoorten in het plangebied leven.
Nieuwe ontwikkelingen kunnen effect hebben op beschermde gebieden en beschermde soorten. De gewenste ontwikkeling bevat echter geen sloop- en bouwactiviteiten. Er is alleen sprake van functiewijziging. Hierdoor zijn er geen signifacnt negatieve effecten te verwachten op de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Een stikstofberekening is voor de aanleg- en gebruiksfase daarom niet nodig.
Daarnaast is het niet aannemelijk dat er met dit plan beschermde soorten worden verstoord. Naast dat er geen sloop- en bouwactiviteiten plaatsvinden worden er geen bomen en andere opgaande beplanting gekapt. Een nader onderzoek naar natuurwaarden is voor deze locatie niet benodigd.
4.10 Verkeer En Parkeren
Een goede ontsluiting en voldoende parkeerfaciliteiten zijn belangrijk voor een goed functionerende ontwikkeling. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de gevolgen van het plan op de verkeerssituatie in de omgeving, de verkeersgeneratie, de ontsluiting en de wijze waarop voldoende parkeergelegenheid in het plan is gewaarborgd.
De wijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning heeft geen directe invloed op de verkeersstromen en het aantal verkeersbewegingen op de Katwijkerlaan. Daarnaast heeft de functiewijziging geen invloed op de parkeerbehoefte. De CROW maakt geen onderscheid in een bedrijfswoning en burgerwoning. Daarnaast is met de perceelsplitsing, na bedrijfsbeeïndiging, nog steeds genoeg ruimte op eigen terrein om in de parkeerbehoefte van één vijstaande woning te voorzien.
4.11 Water
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht. Beschreven moet worden op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan. Voorkomen moet worden dat ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, etc., te voorkomen.
Het plangebied is gelegen in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland dat zowel de kwantiteit als de kwaliteit van het oppervlaktewater beheert. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat deze voldoen aan het waterbeleid. Dit is vastgelegd in diverse beleidsdocumenten van Europees (Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG)) tot gemeentelijk niveau.
Op 19 november 2015 heeft Delfland het Waterbeheerplan 2016-2021 (WBP) vastgesteld. In het WBP wordt de strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het WBP is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021 en is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen.
De werkzaamheden en projecten voor de komende planperiode zijn terug gebracht tot vier speerpunten:
- In stand houden: De waterkeringen, het watersysteem, de ecologische structuren en het afvalwatersysteem worden met beheer verder geoptimaliseerd.
- Investeren: Natte voeten verkleinen door bij het zoeken naar oplossingen om water langer vast te houden, de waterkeringen op orde te houden met oog voor de multifunctionaliteit, de waterkwaliteit te verbeter en toe te spitsen op de potenties van het gebied en de waterzuiveringen om te bouwen tot zoetwaterfabrieken.
- Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, de samenwerking in waterbeheer is pluriform van karakter.
- Flexibel en duidelijk: Een flexibel waterschap die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Er worden duidelijke kaders neergezet maar dogma's zijn er niet.
Watertoets
Het Hoogheemraadschap van Delfland Delfland heeft een 'Handreiking watertoets' ontwikkeld. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op beleid van Delfland en sluit aan op de provinciale en landelijke regelgeving.
Het watertoetsproces is gericht op het maken van ruimtelijke plannen zonder negatieve effecten op het watersysteem, of zelfs voor het verbeteren van het watersysteem. Het ligt voor de hand dat de initiatiefnemer contact opneemt met Delfland om deze bij de planuitwerking te betrekken en vooroverleg te plegen voorafgaand aan het opstellen van het ontwerpplan, temeer het watertoetsproces een verplicht onderdeel is van de ruimtelijke procedure. Dit geldt niet alleen voor bestemmingsplannen maar ook voor wijzigings- en uitwerkingsplannen. Soms vereist een ruimtelijk plan een compensatie ten behoeve van water. Of compensatie nodig is blijkt doorgaans tijdens de voorbereidingsfase van planontwikkeling. De initiatiefnemer kan compenserende maatregelen dan meteen meenemen.
De watertoets gaat in op de volgende thema's:
- 1. Stevige dijken: Veiligheid en waterkeringen;
- 2. Voldoende water: Voorkomen van wateroverlast, Grondwater en voorkomen van (zoet)watertekort, Onderhoud en bagger;
- 3. Schoon water: Watersysteemkwaliteit en ecologie;
- 4. Gezuiverd afvalwater: Afvalwaterketen;
- 5. Klimaatadaptatie.
Het plangebied ligt tegen de Katwijkerlaan. Dit is een regionale waterkering. Overeenstemming over de eventueel aan te passen / te verplaatsen waterkeringen en de toekomstige ligging van de waterkeringen is niet aan de orde (1) vanwege de aard en omvang van het project. De kans op wateroverlast neemt niet toe als gevolg van de mogelijkheden in het ruimtelijke plan (2). Er is alleen sprake van een functiewijziging. Hierdoor verslechtert de structuur van het watersysteem niet als gevolg van het ruimtelijke plan. In dit plan is er geen sprake van nieuwbouw of herstructurering. Met het plan wordt er daarom geen grondwater onttrokken. Het ruimtelijk plan leidt daarom ook niet tot een achteruitgang van de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem (3). Het afvoeren van hemel- en afvalwater blijft hetzelfde als in de bestaande situatie (4). De effecten van klimaatverandering kunnen gevolgen hebben op dit plan, echter is er sprake van een bestaande situatie waarbij geen bouwactivteiten plaatsvinden (5).
Waterleiding
In dit plan is de bestaande planologische ondergrondse hoofdwatertransportleiding, met een belemmeringenstrook van 8 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding, overgenomen. Op en in deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bedoelde leiding worden gebouwd. Overige gebouwen en andere bouwwerken zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.
Conclusie
Ter plaatse van het betreffende perceel is reeds een woonfunctie aanwezig en er zijn geen bouwactiviteiten gepland. Het plan heeft daarom geen effect op de kwaliteit en kwantiteit van het water.
4.12 Milieu Effect Rapportage
In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn diverse activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Hierbij moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden geldt een m.e.r.-plicht.
In onderdeel D is per activiteit de drempelwaarde benoemd. Als een activiteit voorkomt in onderdeel D en boven de dremeplwaarde komt, geldt voor het te nemen besluit een m.e.r.-beoordelingsplicht. Indien er activiteiten plaatsvinden die in onderdeel D zijn opgenomen, maar onder de drempelwaarde blijven, dient er nagegaan te worden of het project grote milieugevolgen heeft. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r..
De hoofdcriteria waaraan getoetst moet worden zijn: kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect. Het bevoegd gezag dient vervolgens voor de terinzagelegging van het ontwerp wijzigingslan een besluit te nemen of er een MER moet worden opgesteld. De grondslag hiervoor is een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Het wijzigingsplan maakt geen activiteit mogelijk die genoemd is in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Een beoordeling of besluit is dan ook niet benodigd.
4.13 Conclusie
Omgevingsaspecten zijn onderzocht en vormen geen belemmering voor de ontwikkeling. Planologische medewerking aan het initiatief ligt dan ook in de rede.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Financiële Uitvoerbaarheid
Voor bouwplannen zoals die zijn aangewezen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het uitgangspunt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt. Van de verplichting een exploitatieplan vast te stellen kan onder andere worden afgeweken als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door een anterieure overeenkomst of doordat de verplicht te verhalen kosten zijn verdisconteerd in de grondprijs.
Het omzetten van de gronden die nu de bestemming 'Agrarisch – Glastuinbouw' hebben, naar de bestemming 'Wonen' is onderdeel van de overeenkomst tussen de eigenaar en de gemeente, waarbij de omliggende gronden in eigendom van de gemeente zijn gekomen en de bedrijfswoning de functie als bedrijfswoning heeft verloren en daarom de bestemming 'Wonen' kan krijgen. De gemeente heeft de volledige gronden van het kassencomplex en waterbassin in eigendom verkregen ter versterking van de kade van de Katwijkerlaan. Middels de met de eigenaar afgesloten overeenkomst zijn de kosten anderszins verzekerd en is de financiële uitvoerbaarheid gewaarborgd.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning voorziet in een lokale behoefte en is geenszins in strijd met het provinciale of gemeentelijke beleid.
Vooroverleg
Vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is voor dit plan van toepassing. In het kader van dit bestuurlijke vooroverleg is het plan in ieder geval toegezonden aan de provincie, het waterschap en de veiligheidsregio.
Ter inzage legging ontwerp wijzigingsplan
Gelet op het bepaalde in artikel 3.8 Wro in combinatie met afdeling 3.4 Awb wordt een ontwerp wijzigingsplan, na voorafgaande bekendmaking, gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Een ieder is dan in de gelegenheid zijn of haar zienswijze mondeling of schriftelijk kenbaar te maken bij het college van burgemeester en wethouders. Vaststelling van het wijzigingsplan, al dan niet in gewijzigde vorm, gebeurt met inachtneming van de ingediende zienswijzen.
Vanaf 29 oktober 2020 heeft gedurende zes weken het ontwerpwijzigingsplan 'Katwijkerlaan 15, Pijnacker' ter inzage gelegen. Tijdens de inzagetermijn is één zienswijze kenbaar gemaakt aan het college van burgemeester en wethouders. Daarnaast zijn vijf vooroverlegreacties ontvangen. De zienswijze en vooroverlegreacties zijn samengevat en van een beantwoording voorzien (zie Bijlage 2Nota van beantwoording zienswijze- en vooroverlegreacties).
Bijlage 1 Parkeernormen 2012
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Milieutechnisch Onderzoek
Bijlage 1 Milieutechnisch onderzoek
Bijlage 2 Nota Van Beantwoording Zienswijze- En Vooroverlegreacties
Bijlage 2 Nota van beantwoording zienswijze- en vooroverlegreacties