Nieuwkoopseweg
Wijzigingsplan - Gemeente Pijnacker-Nootdorp
Vastgesteld op 16-12-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 het plan
het wijzigingsplan 'Duurzame Glastuinbouwgebieden 2016, wijzigingsplan Nieuwkoopseweg' van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1926.wpNieuwkoopseweg-4001 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan- of uitbouw:
een al of niet voor bewoning bestemd gebouw dat aan een woning is aangebouwd en daarmee in directe verbinding staat;
1.6 agrarische bedrijvigheid:
bedrijvigheid, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met uitzondering van paardenhouderij en manege;
1.7 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 bebouwingspercentage:
de oppervlakte van de bebouwing binnen het bouwvlak of, bij afwezigheid daarvan, het bestemmingsvlak, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat vlak;
1.10 bedrijf aan huis:
het in de woning en de bijbehorende aan- of uitbouwen en bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, bedrijfsmatig uitoefenen van bedrijfsactiviteiten:
- 1. die in de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie 1, danwel daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft de gevolgen voor de omgeving, en
- 2. die geen horeca of detailhandel zijn, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit;
1.11 bedrijfsvloeroppervlakte:
de brutovloeroppervlakte van bedrijfs-, kantoor- en andere dienstruimten, uitgezonderd parkeergarages en fietsenstallingen;
1.12 bedrijfsgebouw:
een gebouw ten dienste van en behorende bij een bedrijf, instelling of voorziening, niet zijnde een bedrijfs- of andere woning;
1.13 bedrijfsvloeroppervlakte:
de brutovloeroppervlakte van bedrijfs-, kantoor- en andere dienstruimten, uitgezonderd parkeergarages en fietsenstallingen;
1.14 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, kennelijk slechts bestemd voor één persoon of gezin, van wie huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is;
1.15 beroep aan huis:
het beroepsmatig uitoefenen van activiteiten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, maatschappelijk of daarmee gelijk te stellen gebied, waaronder begrepen kinderopvang, alsmede de beroepen van schoonheidsspecialist, kapper en pedicure, in de woning en de daarbij behorende aan- of uitbouwen en bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie;
1.16 bestaande goothoogte, bouwhoogte, inhoud, afstand, bouwwerk:
goothoogte, bouwhoogte, inhoud, afstand, bouwwerk, zoals die of dat bestaat of rechtens mag bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 bijgebouw:
een bij een woning behorend gebouw, zoals een garage, berging of hobbyruimte, dat niet in directe verbinding staat met de woning en dat niet voor bewoning is bestemd;
1.20 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.21 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan;
1.23 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.24 brutovloeroppervlakte:
de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw;
1.25 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; in dit plan wordt een horecabedrijf niet als detailhandel aangemerkt;
1.26 erftoegangsweg:
een weg die als erftoegangsweg is aangemerkt in de Gemeentelijke standaard Essentiële Herkenbaarheidskenmerken (december 2008);
1.27 erker:
een ruimte op de begane grond in een gebouw die buiten de gevel van het gebouw uitsteekt;
1.28 gebiedsontsluitingsweg:
een weg die als gebiedsontsluitingsweg is aangemerkt in de Gemeentelijke standaard Essentiële Herkenbaarheidskenmerken (december 2008);
1.29 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.30 glastuinbouw:
een veehouderij-, akkerbouw-, tuinbouw- of fruitteeltbedrijf, dat functioneel geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van de ter plaatse bij het bedrijf behorende grond als agrarisch productiemiddel, met uitzondering van paardenhouderij en manege;
1.31 kantine:
een gebouw of ruimte in een gebouw ten dienste van de op het perceel gelegen bestemming voor het nuttigen van maaltijden en overige consumpties door de gebruikers van de bestemming;
1.32 manege:
bedrijvigheid geheel of overwegend gericht op het houden, stallen, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's, het ter zake lesgeven en de exploitatie van daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen een kantine of soortgelijke horecavoorziening;
1.33 onderkomen:
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;
1.34 paardenhouderij:
het bedrijfsmatig, niet op agrarische productie gericht houden en stallen van paarden en pony's, met als ondergeschikte nevenactiviteit het fokken, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's;
1.35 peil:
de hoogte van de kruin van de weg:
- 1. in geval van een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan die weg grenst en de onderzijde van de hoofdtoegang op maximaal 0,25 m boven of onder de hoogte van de kruin is gelegen;
- 2. de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein bij voltooiing van de bouw: in andere gevallen;
1.36 raamprostitutiebedrijf:
een prostitutiebedrijf, waarbij prostituees zich aanbieden aan het publiek door zich opvallend aan een raam aan de straat te vertonen;
1.37 seksinrichting:
een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf en raamprostitutiebedrijf;
1.38 verkoopvloeroppervlakte:
de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw ten behoeve van detailhandel, onder welke ruimten niet zijn begrepen opslag-, personeels-, sanitaire en andere dienstruimten, garderobes en keukens;
1.39 voorgevel:
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel;
1.40 voorgevelrooilijn:
de lijn die buitenwerks loopt langs de voorgevel van een gebouw en/of de denkbeeldige lijn in het verlengde van die lijn;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
in geval van een gebouw waarvan de hoofdtoegang is gelegen in het talud of op de kruin van een dijk, wordt de ruimte onder de begane grondvloer doch boven het laagst gelegen aansluitende terrein meegerekend;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Glastuinbouw
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Glastuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. glastuinbouwbedrijven,
- b. erftoegangs- en overige wegen, niet zijnde gebiedsontsluitingswegen,
- c. watergangen en waterpartijen,
- d. groenvoorzieningen, en
- e. bij een en ander behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Bestaande afmetingen
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte of inhoud van bouwwerken, die rechtens, in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels als maximum is toegestaan, geldt die bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte of inhoud, in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
5.2 Bestaande afstanden
In die gevallen dat de bestaande afstand tot enige grens van bouwwerken, die rechtens, in overeenstemming met het bepaalde in in de Woningwet tot stand zijn gekomen, minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels als minimum is voorgeschreven, geldt die bestaande afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Een gebruik in strijd met de bestemmingen en het ten aanzien daarvan bepaalde is in ieder geval het gebruik van:
- a. gronden en bouwwerken als of ten behoeve van een seksinrichting;
- b. onbebouwde gronden:
- 1. als stand- of ligplaats van onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het gebruik overeenkomstig de bestemming;
- 2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en produkten, tenzij dit gebruik verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het plan:
- a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers en transformatorhuisjes, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m en de oppervlakte niet meer dan 30 m² mag bedragen;
- b. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van grens of richting van wegen en paden en ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen, noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen.
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
8.1 Algemene wijzigingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het wijzigen van de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen zodanig, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij met niet meer dan 10 m worden verschoven.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht Bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen, wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 10 Overgangsrecht Gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan 'Duurzame Glastuinbouwgebieden 2016, wijzigingsplan Nieuwkoopseweg'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
Dit hoofdstuk bevat informatie over het plangebied, de aanleiding voor de voorgenomen ontwikkeling, het vigerende plan, de planvorm en de leeswijzer.
1.1 Aanleiding
Binnen het bestemmingsplan 'Duurzame Glastuinbouwgebieden', zoals vastgesteld op 24 februari 2011, is voor de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' een aantal wijzingsbevoegdheden opgenomen. Bij de gemeente Pijnacker-Nootdorp zijn twee verzoeken binnengekomen die passen binnen deze wijzigingsbevoegdheden, te weten ontwikkelingen op de locaties Nieuwkoopseweg 31/37 en Nieuwkoopseweg 16. Het gaat daarbij om het volgende.
Nieuwkoopseweg 31/37
De locatie Nieuwkoopseweg 31/37 is het centrum van het bedrijf Nieuwkoop Paprika's B.V. dat in totaal 12 hectare beslaat. Op de locatie Nieuwkoopseweg 35/37 is de grootste bedrijfsruimte met sorteerruimte gevestigd; hiervandaan vindt de expeditie plaats. Vanwege onregelmatige tijden die samenhangen met de exploitatie, waaronder laden en lossen, is het vanuit bedrijfseconomisch perspectief wenselijk dat een bedrijfswoning ter plaatse kan worden gerealiseerd. Verzocht is dan ook om verplaatsing van de bedrijfswoning die thans op nummer 31 gevestigd is naar nummer 37 mogelijk te maken. Daarnaast is het door wijzigende eisen vanuit de afzetmarkt noodzakelijk om de bedrijfsbebouwing uit te breiden. Hierbij komt de bebouwing dichter dan de voorgeschreven 7 meter van de perceelgrens te liggen.
Nieuwkoopseweg 16
Aan de Nieuwkoopseweg 16 is een peperteler gevestigd. Naar aanleiding van een veranderende vraag vanuit de markt, waarbij een verdere sortering in maat en gewicht gewenst is, is het noodzakelijk het bedrijfsgebouw te vergroten. Deze vergroting brengt met zich mee dat dichter dan vijf meter van de perceelgrens gebouwd wordt.
Binnen het bestemmingsplan 'Duurzame Glastuinbouwgebieden' is voor het verplaatsen van bedrijfswoningen een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Ook het dichter bij de perceelgrens en de bestemming 'Wonen' bouwen kan mogelijk gemaakt worden op basis van een wijzigingsbevoegdheid. Beide situaties voldoen aan de voorwaarden die aan de betreffende wijzigingsbevoegdheden zijn gekoppeld. Onderhavig wijzigingsplan vormt derhalve de planologisch-juridische grondslag voor bovengenoemde ontwikkelingen.
1.2 Ligging Plangebied
De percelen aan de Nieuwkoopseweg 31/37 en aan de Nieuwkoopseweg 16, Nootdorpse zijde, zijn gelegen midden in het glastuinbouwgebied ten oosten van Nootdorp. De Nieuwkoopseweg loopt van noord naar zuid en kenmerkt zich door glastuinbouw en bedrijfswoningen. Het plangebied ligt binnen het vigerende bestemmingsplan in deelgebied 1, Noukoop.
Het exacte plangebied bestaat uit:
- Het perceel B 1512, waar de huidige bedrijfswoning aanwezig is;
- Een deel van het perceel B549, daar waar de nieuwe bedrijfswoning gerealiseerd zal worden;
- De locatie Nieuwkoopseweg 16.
Afbeelding 1.1 - Globale ligging locaties van het plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan:
- Duurzame Glastuinbouwgebieden, vastgesteld d.d. 24 februari 2011.
Het wijzigingsplan zal in juridische zin onderdeel gaan uitmaken van dit 'moederplan'.
Dit wijzigingsplan is gebaseerd op de wijzigingsbevoegdheden die in het 'moederplan' zijn geregeld in artikel 4.4.1 en artikel 4.4.4 van de regels. Op grond van deze wijzigingsbevoegdheden kan de aanduiding 'bedrijfswoning' elders binnen de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' geplaatst worden en kan de minimum afstand tot de zijdelings perceelgrens respectievelijk tot de bestemmingsgrens met de bestemming 'Wonen' gewijzigd worden. De wijzigingsbevoegdheden bevatten regels die bij het wijzigen zelf en in het nieuwe wijzigingsplan in acht dienen te worden genomen.
Afbeelding 1.2 - Uitsnede vigerend bestemmingsplan ter hoogte van Nieuwkoopseweg 31/37
Afbeelding 1.3 - Uitsnede vigerend bestemmingsplan ter hoogte van Nieuwkoopseweg 16
1.4 Planproces
Op basis van artikel 3.6 Wro zal voor dit plan de procedure worden gevolgd conform artikel 3.4 Awb, met kennisgeving en beschikbaarstelling langs elektronische weg. Het ontwerp van onderhavig wijzigingsplan zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd.
1.5 Leeswijzer
Het wijzigingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten: de toelichting, de regels en de verbeelding.
De toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt de gebiedsvisie omschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de juridische planopzet. Hoofdstuk 4 omvat het (boven)gemeentelijke beleidskader. In hoofdstuk 5 worden de (milieutechnische) onderzoeken behandeld, waarna in hoofdstuk 6 en 7 respectievelijk de maatschappelijke aanvaardbaarheid en economische uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan worden behandeld.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
Dit hoofdstuk omvat een beknopte beschrijving van de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied.
2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Het plangebied bestaat uit meerdere percelen, de Nieuwkoopseweg 31/37 en de Nieuwkoopseweg 16.
Het plangebied ligt in het deelgebied Noukoop. De ontsluiting van dit gebied vindt plaats via de Nieuwkoopseweg en de Langelandseweg. Beide wegen komen via de Hofweg uit op de A12 en via de Katwijkerlaan uiteindelijk op de N470. Tussen deze twee wegen is het gebied in strakke lijnen verkaveld door middel van (smalle) sloten. Diverse onbebouwde percelen worden afgewisseld met glastuinbouwbedrijven en bedrijfswoningen.
Nieuwkoopseweg 31/37
Halverwege de Nieuwkoopseweg, ten noord-oosten, liggen de aaneengesloten percelen van de Nieuwkoopseweg 31/37 waarvan het grootste deel bebouwd is met glastuinbouw. Halverwege zijn twee (burger)woningen gelegen, 31a en 31b, welke niet in eigendom zijn van het bedrijf Nieuwkoop Paprika's.
Op het perceel Nieuwkoopseweg 31 is de huidige verouderde bedrijfswoning gelegen, welke is gesitueerd aan de weg. Tevens ligt de bedrijfswoning naast de meest noordelijke glastuinbouw van de percelen.
Afbeelding 2.1 - Huidige situatie Nieuwkoopseweg 31/37 (bron: Bing maps)
Nieuwkoopseweg 16
Meer richting het noorden, aan de westzijde van de Nieuwkoopseweg, ligt het perceel Nieuwkoopseweg 16. Het perceel kenmerkt zich door glastuinbouw en een bedrijfswoning gelegen aan de weg. Ten zuiden van de woning is op dit moment een grote watersilo gelegen.
Afbeelding 2.2 - Huidige situatie Nieuwkoopseweg 16 (bron: Bing maps)
2.2 Nieuwe Situatie
Nieuwkoopseweg 31/37
Het perceel Nieuwkoopseweg 31/37 maakt onderdeel uit van een glastuinbouwbedrijf. Ter plaatse van de Nieuwkoopseweg 31 is een bedrijfswoning gelegen. Gezien de wens om de bedrijfswoning zuidelijker op het perceel te vestigen dient de huidige bedrijfswoning gesloopt te worden. Daarnaast is er sprake van wijzigende eisen vanuit de afzetmarkt, hierdoor is het noodzakelijk om de bedrijfsbebouwing uit te breiden. De nieuwe bedrijfsbebouwing wordt dicht bij het centrum van het bedrijf gevestigd, op een afstand van 5 meter tot de bestemming 'Wonen' aan de Nieuwkoopseweg 31b, zie afbeelding 2.3. De huidige functie van beide terreinen blijft behouden.
Afbeelding 2.3 - Beoogde situatie Nieuwkoopseweg 31/37
Nieuwkoopseweg 16
Op het perceel Nieuwkoopseweg 16 is een peperteler gevestigd. Op het grootste deel van het perceel is glastuinbouw gevestigd waarin pepers worden geteeld. Aan de voorzijde van het perceel wordt gewoond in een bedrijfswoning waarnaast een watersilo is gelegen. Vanwege de toevoeging van een nieuw bedrijfsgebouw op deze locatie wordt de bestaande watersilo verwijderd. De afstand tot de perceelsgrens wordt hierdoor 2 meter, zie afbeelding 2,4. De huidige functie van het terrein blijft daarbij behouden.
Afbeelding 2.4 - Beoogde situatie Nieuwkoopseweg 16
2.3 Toetsing Aan De Wijzigingsregels
Wijzigingsregels
Onderhavig wijzigingsplan heeft betrekking tot twee wijzigingsbevoegdheden van het bestemmingsplan 'Duurzame Glastuinbouwgebieden', te weten:
- Artikel 4.4.1 Wijziging verplaatsing bedrijfswoning
Bij het opstellen van het bestemmingsplan 'Duurzame Glastuinbouwgebieden' is reeds voorzien dat, indien er behoefte bestaat, de aanduiding 'bedrijfswoning' binnen de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' elders op de gronden van het betreffende glastuinbouwbedrijf aangegeven kan worden. Burgemeester en wethouders zijn hiertoe bevoegd, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. de aanduiding 'bedrijfswoning' mag niet dichter bij de aangrenzende verkeersbestemmingen worden aangegeven;
- b. vast dient te staan dat de bedrijfswoningen en daarbij behorende aan- of uitbouwen en bijgebouw ter plaatse van de oorspronkelijke aanduiding 'bedrijfswoning' worden gesloopt;
- c. het aantal bedrijfswoningen mag per geval niet worden vergroot;
- d. de wijziging mag niet tot gevolg hebben dat omliggende bedrijven onevenredig in hun bedrijfsvoering worden aangetast.
en
- Artikel 4.4.4 Wijziging afstand bouwwerken en waterbassins tot zijdelingse perceelsgrens:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de minimum afstand tot de zijdelings perceelgrens respectievelijk tot de bestemmingsgrens met de bestemming 'Wonen' als voorgeschreven in:
- a. sublid 4.2.2, onder b (de afstand van gebouwen en warmteopslagtanks tot de zijdelings perceelsgrens mag niet minder dan 5 m bedragen;),
- b. sublid 4.2.2, onder c (de afstand van kassen en andere bedrijfsgebouwen tot de bestemmingsgrens met de bestemming 'Wonen' mag niet minder dan 7 m bedragen;),
- c. sublid 4.2.2, onder d (de afstand van waterbassins tot de zijdelings perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;)
per aangevraagde wijziging kan worden gesteld op minimaal 1 m, mits:
- 1. is aangetoond dat daardoor de omliggende bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden aangetast;
- 2. is aangetoond dat deze verkleining van de afstand vanwege een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is;
- 3. is aangetoond dat de wijziging, in geval van verkleining van de afstand tot de bestemming 'Wonen', in vergelijking met de situatie vóór wijziging geen nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van de betreffende woning;
- 4. daardoor de afstand tussen kassen en woning binnen de bestemming 'Wonen' nergens minder dan 12,5 m kan bedragen.
Toetsing Nieuwkoopseweg 31/37
Op dit perceel betreft de ontwikkeling het verplaatsen van de bedrijfswoning en het realiseren van nieuwe bedrijfsbebouwing dichter dan de voorgeschreven 7 meter van de perceelgrens tot de bestemming 'Wonen', namelijk 5 meter. Derhalve wordt er gebruik gemaakt van de twee wijzigingsbevoegdheden uit het bestemmingsplan 'Duurzame Glastuinbouwgebieden', artikel 4.4.1 en 4.4.4.
- Toetsing artikel 4.4.1
- a. De aanduiding 'bedrijfswoning' staat op de huidige locatie Nieuwkoopseweg 31 tot aan de verkeersbestemming, deze komt niet dichter bij de verkeersbestemming te liggen in de nieuwe situatie;
- b. In de anterieure overeenkomst zal worden vastgelegd en verzekerd dat de sloop van de bestaande bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken op korte termijn na het onherroepelijk worden van onderhavig wijzigingsplan plaats zal vinden;
- c. Om hier aan te voldoen zal de bestaande bedrijfswoning Nieuwkoopseweg 31 worden gesloopt; het aantal bedrijfswoningen blijft hiermee gelijk;
- d. Er zijn geen bedrijven in de directe omgeving van het plangebied die door de wijziging aangetast worden in hun bedrijfsvoering; hiermee is namelijk rekening gehouden bij de positionering van de woning. Zie ook paragraaf 5.1.
- Toetsing artikel 4.4.4
- 1. De omliggende bedrijven worden niet onevenredig in hun bedrijfsvoering aangetast. Het perceel ten noorden van de beoogde bedrijfsruimte is in handen van dezelfde eigenaar. De afstand tot het dichtstbijzijnde bedrijf wordt niet verkleind in de beoogde situatie;
- 2. Vanwege opgelegde gewichtsmarges aan de cliënt voor aflevering van paprika's moet de bedrijfsruimte worden uitgebreid. De opgelegde eisen leiden tot verdergaande sorteermaatregelen met automatische palleteerinstallaties die meer ruimte in beslag nemen;
- 3. De afstand tussen de op het perceel reeds aanwezige silo's en de woning op nummer 31b is in de bestaande situatie al 5 meter. In de nieuwe situatie worden deze silo's gesloopt om ruimte te maken voor de nieuwe bedrijfsbebouwing. De afstand tussen de bestemming wonen en de bedrijfsbebouwing wordt hierdoor 5 meter, gelijk aan de afstand tussen de woning en de huidige silo's. De bewoner van de woning op nummer 31b heeft aangegeven hiertegen geen bezwaar te hebben;
- 4. De beoogde bedrijfsuitbreiding voorziet niet in de ontwikkeling van kassen en komt ter plaatse van bestaande watersilo's. De bedrijfsbebouwing komt hierdoor niet dichter bij de bestemming 'Wonen' te liggen. De afstand wordt ten opzichte van de bestemming 'Wonen' derhalve niet verkleind.
Toetsing Nieuwkoopseweg 16
Op dit perceel wordt de nieuwe bedrijfsbebouwing opgericht, zodanig dat de bedrijfsbebouwing dichter bij de perceelgrens komt te liggen. De afstand tussen de bedrijfsbebouwing en de perceelsgrens wordt circa 2 meter. Derhalve wordt er gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan 'Duurzame Glastuinbouwgebieden', artikel 4.4.4.
- Toetsing artikel 4.4.4
- 1. De omliggende bedrijven worden niet onevenredig in hun bedrijfswoning aangetast. De beoogde bedrijfsruimte komt ter plaatse van de huidige watersilo te liggen, die op een afstand van circa 3 meter van de perceelsgrens ligt. Het betreft hier derhalve een verschuiving van slechts circa 1 meter richting de perceelsgrens, waarnaast een parkeerterrein van het aangrenzende bedrijf gelegen is;
- 2. Vanwege een veranderende vraag vanuit de markt is een verdere sortering in maat en gewicht van pepers gewenst. Dit neemt extra ruimte in beslag waardoor het noodzakelijk is om de bedrijfsbebouwing uit te breiden;
- 3. Op het naastgelegen perceel ten zuiden is geen bestemming 'Wonen' gelegen. De dichtstbijzijnde bestemming 'Wonen' ligt door de verkleining van de afstand tot de perceelsgrens op circa 90 meter. Deze afstand is dusdanig groot dat er geen sprake is van een verslechtering van het woon- en leefklimaat als gevolg van de nieuwe bedrijfsbebouwing;
- 4. De afstand ten opzichte van de bestemming 'Wonen' neemt af met circa 2 meter. De dichtsbijzijnde bestemming 'Wonen' ligt echter op circa 38 meter vanaf de nieuw te realiseren bedrijfsbebouwing. Een afstand van 12,5 meter blijft hierdoor ruimschoots gewaarborgd.
Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving
3.1 Systematiek Wijzigingsplan
Dit wijzigingsplan is gericht op het toepassen van de wijzigingsbevoegdheden die in het bestemmingsplan ‘Duurzame Glastuinbouwgebieden’ zijn opgenomen voor de verplaatsing van de aanduiding 'bedrijfswoning' en voor de wijziging van de afstand van bouwwerken en waterbassins tot de zijdelingse perceelsgrens.
De regels bij dit wijzigingsplan zijn in verschillende hoofdstukken ingedeeld. Hoofdstuk 1 omvat de inleidende regels. In dit hoofdstuk zijn in artikel 1 alleen die begrippen opgesomd en omschreven die van belang zijn voor dit wijzigingsplan.
Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels voor het plan, de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw'. Omdat alle regels uit het ‘moederplan’ van toepassing zijn, zijn de regels van de geldende regeling uit het moederplan overgenomen, voor zover van toepassing.
Hoofdstuk 3 bestaat uit de Algemene regels en hoofdstuk 4 bevat de Overgangs- en slotregels. Ook voor deze twee hoofdstukken geldt dat de regels uit het vigerende ‘moederplan’ zijn overgenomen.
3.2 Toelichting Op De Verbeelding
Op de verbeelding is het binnen het plangebied gelegen perceel voorzien van een passende bestemming, conform de in de regels gehanteerde indeling. Daarnaast is middels een dubbelbestemming de zone met archeologische verwachtingswaarde weergegeven, waarbinnen een bijzondere beschermingsregeling geldt. In de regels worden, zoals bovenstaand toegelicht, deze bestemming en dubbelbestemming van een juridische bepaling voorzien.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan ‘Duurzame glastuinbouwgebieden’ te Pijnacker. Op het plangebied zijn twee wijzigingsbevoegdheden van toepassing. Voorliggend wijzigingsplan maakt, conform de wijzigingsregels, de verplaatsing van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ en de wijzing van de afstand van bouwwerken tot de zijdelingse perceelsgrens mogelijk.
De beleidsmatige afweging is derhalve gemaakt in het kader van het moederplan. Er is in de tussentijd geen nieuw beleid geformuleerd of geactualiseerd dat van invloed is op deze afweging. Daarom wordt met betrekking tot beleid verwezen naar het moederplan.
Hoofdstuk 5 Onderzoek
5.1 Bedrijven En Milieuzonering
Regelgeving en beleid
Milieuzonering is het ruimtelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen bij nieuwe ontwikkelingen. Dit ruimtelijk scheiden (door middel van aan te houden richtafstanden) dient twee doelen:
- Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Elke milieucategorie kent een bijbehorende richtafstand
Een milieubelastende activiteit wordt ondergebracht in een milieucategorie. Per milieu categorie gelden een aan te houden richtafstand. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustig buitengebied of een rustige woonwijk. Ten aanzien van het omgevingstype gemengd gebied kunnen kortere afstanden worden aangehouden, zoals aangegeven in de onderstaande tabel.
Categorie | Richtafstand tov rustige woonwijk/rustig buitengebied | Richtafstand tov gemengd gebied |
1 | 10m | 0m |
2 | 30m | 10m |
3.1 | 50m | 30m |
3.2 | 100m | 50m |
4.1 | 200m | 100m |
4.2 | 300m | 200m |
5.1 | 500m | 300m |
5.2 | 700m | 500m |
5.3 | 1000m | 700m |
6 | 1500m | 1000m |
Tabel 1 - richtafstanden
Omgevingstype
De VNG-publicatie kent twee omgevingstypen, 1) een rustige woonwijk/rustig buitengebied en 2) een gemengd gebied . Een rustige woonwijk is een woonwijk, ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied. Naast deze omgevingstypen kent de VNG-publicatie ook het omgevingstype gemengd gebied. Dit is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Hieronder vallen ook de lintbebouwing in het buitengebied (met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid) en gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen.
De aan de milieucategorie gerelateerde richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. Zie tabel 1.
Wijze van meten van afstanden
In de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering wordt aangegeven dat richtafstanden worden gemeten vanaf de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en de gevel van de woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen (vvb) mogelijk is.
Gebieden met functiemenging
vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De Staat van Bedrijven 'functiemenging' hanteert drie categorieën A, B en C met specifieke criteria:
- Categorie A
Activiteiten zodanig weinig milieubelastend dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen woning en bedrijf zijn daarbij toereikend. - Categorie B
Activiteiten kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig gescheiden van woning en andere gevoelige functies. - Categorie C
Activiteiten uit categorie B waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is.
Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan
Het plangebied ligt midden in een glastuinbouwgebied; derhalve is er sprake van het omgevingstype gemengd gebied. De richtafstanden kunnen hierdoor met één stap verlaagd worden.
Nieuwkoopseweg 16
Het betreft de nieuwbouw (grotere oppervlakte) van een bedrijfsgebouw aan de Nieuwkoopseweg 16 te Nootdorp.
De VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering zegt dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) daar waar nodig ruimtelijk voldoende gescheiden moeten worden door een richtafstand aan te houden.
Om een uitspraak te doen over welke richtafstand moet worden aangehouden moeten de volgende aspecten worden beschouwd: Het omgevingstype van het gebied waarin de inrichting zich wil vestigen en de milieucategorie van de inrichting
Omgevingstype
De VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering geeft aan dat, wanneer er sprake is van matige tot sterke functiemenging, een gebied kan worden getypeerd als “gemengd gebied”. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied beschouwd kan worden. Het omgevingstype (na)bij Nieuwkoopseweg 16 te Nootdorp kan daarom als gemengd gebied worden gezien.
Milieucategorie
Een glastuinbouwbedrijf (kassen zonder / met verwarming/ bedrijfsgebouw) heeft de volgende SBI-codes: SBI (1993) = 0112, SBI (2008) = 011, 012, 013 en is ingedeeld in categorie 2, wat betekent een richtafstand van 10 meter moet worden gehouden vanaf de grens van de bestemming het glastuinbouwbedrijf toelaat en de gevel van de woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen (vvb) mogelijk is.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling vormt geen belemmering in het kader van milieuzonering
Nieuwkoopseweg 31/37
Het betreft hier de sloop van een bedrijfswoning, de herbouw van deze bedrijfswoning zuidelijker op het perceel, de sloop van watersilo's en de bouw van bedrijfsruimte aldaar.
De VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering zegt dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) daar waar nodig ruimtelijk voldoende gescheiden moeten worden door een richtafstand aan te houden.
Om een uitspraak te doen over welke richtafstand moet worden aangehouden moeten de volgende aspecten worden beschouwd: Het omgevingstype van het gebied waarin de inrichting zich wil vestigen en de milieucategorie van de inrichting.
Omgevingstype
De VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering geeft aan dat, wanneer er sprake is van matige tot sterke functiemenging, een gebied kan worden getypeerd als “gemengd gebied”. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied beschouwd kan worden. Het omgevingstype (na)bij Nieuwkoopseweg 31-37 te Nootdorp kan daarom als gemengd gebied worden gezien.
Milieucategorie
Een glastuinbouwbedrijf (kassen zonder / met verwarming/ bedrijfsgebouw) heeft de volgende SBI-codes: SBI (1993) = 0112, SBI (2008) = 011, 012, 013 en is ingedeeld in categorie 2, wat betekent een richtafstand van 10 meter moet worden gehouden vanaf de grens van de bestemming die het glastuinbouwbedrijf toelaat en de gevel van de woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen (vvb) mogelijk is.
Deze richtafstand geldt voor het bedrijf op nummer 43 ten opzichte van de nieuw te bouwen bedrijfswoning op 31. Deze richtafstand geldt ook voor het bedrijf op nr 31-37 ten opzichte van woningen van derden in de omgeving.
Conclusie
Een bedrijfswoning die volgens zijn geldende planologische status bij een agrarische inrichting hoort is onderdeel van de inrichting en is daarmee geen gevoelig gebouw voor die inrichting zelf. De afstand tussen de nieuw te realiseren bedrijfswoning en het dichtsbijzinde bedrijf van derden (nummer 43) bedraagt 17 meter, er wordt derhalve voldaan aan de gestelde richtafstand van 10 meter. Aangezien alleen het bijbehorende bedrijf milieukundig gezien invloed heeft op deze locatie zal de verplaatsing van de bedrijfswoning in dit opzicht toelaatbaar zijn.
Onderhavig wijzigingsplan maakt de uitbreiding van het bedrijfsgebouw dichter op de perceelgrens mogelijk. De aangrenzende bestemming is hier 'Wonen' en is daarmee een gevoelige functie. Het gehele perceel waar de uitbreiding van het bedrijfsgebouw mogelijk wordt gemaakt kent al de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw'. Aangezien er gemeten dient te worden vanaf de perceelsgrens van de milieubelastende activiteiten, welke niet veranderd, treed er in onderhavige situatie ruimtelijk gezien geen verslechtering op en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
5.2 Externe Veiligheid
Regelgeving en beleid
Twee sleutelbegrippen: plaatsgebonden risico en groepsrisico
De risico’s bij de externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Waarom worden er twee begrippen gebruikt? Het rijksoverheidsbeleid maakt onderscheid tussen het risico waaraan het individu is blootgesteld en het risico waaraan een groep mensen is blootgesteld. Het gaat om het risico op overlijden. Voor de beoordeling van het risico waaraan het individu is blootgesteld gebruikt men het plaatsgebonden risico. Dit is de maatstaf voor de persoonlijke veiligheid. De maatstaf voor de kans dat een groep van mensen in een keer overlijdt, is het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de overlijdenskans per jaar die op een bepaalde afstand aanwezig is door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hierbij wordt voor de berekening uitgegaan van een fictieve burger. Deze burger is 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op de plaats aanwezig waarvoor het plaatsgebonden risico wordt berekend. Verder zal de burger geen aanstalten maken zich in veiligheid te brengen (vlucht- of schuilgedrag) gedurende de maximaal 30 minuten blootstelling aan het optredende effect. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (de zogeheten risicocontour).
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is de kans op het overlijden in één keer van een groep mensen (Juridisch is de minimum omvang gesteld op 10 doden om van een groepsrisico te kunnen spreken) als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Dit gebied wordt bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt.
Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij transportrisico’s geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op 10 slachtoffers gelijk aan één op de tienduizend (10-4). De kans op 100 slachtoffers gelijk aan één op de miljoen (10-6) enzovoorts. Bij stationaire risicobronnen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico een factor 10 kleiner ligt. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is geen wettelijke norm, het is bedoeld als een ijkpunt. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico’s accepteert. De gemeente is verplicht om voor iedere situatie een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico). Daarbij spelen onder anderen de zelfredzaamheid van bewoners, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol.
Kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten
Kwetsbare objecten
Kwetsbare objecten zijn onder ander woningen (met uitzondering van verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee per hectare en dienst- of bedrijfswoningen), kantoren met meer dan 1.500 m² bruto vloeroppervlak en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of (een deel van de dag) kwetsbare groepen mensen, zoals een school. De kwetsbare objecten staan gedefinieerd in Bevi artikel 1 sub l.
Beperkt Kwetsbare objecten
Onder beperkt kwetsbare objecten worden onder andere verstaan woningen, hotels, restaurants, kantoren, winkels en sport- en kampeerterreinen, voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren. In artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is een definitie opgenomen van een beperkt kwetsbaar object.
Waarom onderscheid?
Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is van belang om te bepalen of de PR 10-6 een grenswaarde is of een richtwaarde.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit moet individuele en groepen burgers een basisbeschermingsniveau garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een inrichting. De Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) geeft uitvoering aan het Bevi. De laatste wijziging van Bevi / Revi is in werking getreden op 13 februari 2009.
Plaatsgebonden risico
Het BEVI gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:
- Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten.
Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
- Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten.
Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.
Groepsrisico
Bij inrichtingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–7 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–9 per jaar.
Verantwoording groepsrisico
Indien er een vergunning moet worden verleend aan een inrichting met gevaarlijke stoffen die wordt opgericht, veranderd of in werking is moet het bevoegd gezag bij een toename van het groepsrisico het groepsrisico verantwoorden. Bij het vaststellen of wijzigen van bestemmingsplannen of voor het toestaan van tijdelijke situaties, zoals ook bij het verlenen van vrijstelling op bestemmingsplannen, moet het bevoegd gezag het groepsrisico verantwoorden.
Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (cRNVGS), Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) en Basisnet
Op dit moment wordt het beleidskader nog gevormd door de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (2004) en de nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (1996). De circulaire is een operationalisering en verduidelijking van het beleid uit de nota, er zijn risiconormen voor vervoerssituaties beschreven en qua methodiek sluit de circulaire aan op het Bevi.
Vanaf 1 juli 2012 is een gewijzigde versie van de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen van kracht. Hierin is, met het oog op de invoering van het Basisnet, juridisch vastgelegd welke risico’s het vervoer van gevaarlijke stoffen via weg en water mag veroorzaken. De circulaire zal op termijn vervangen worden door het ‘Besluit transportroutes externe veiligheid’ (Btev).
Het Basisnet beoogt de spanning tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen over de rijkswegen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid te verminderen, door het vaststellen van gebruiksruimtes voor het vervoer en van veiligheidszones voor de ruimtelijke ordening.
Het Basisnet gaat vooralsnog niet gelden voor provinciale en gemeentelijke wegen, maar houdt voor rijkswegen in dat de PR 10-6 contour per 1 januari 2010 is vervangen door de zogenaamde veiligheidszone. Een veiligheidszone is een zone langs de weg waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten zijn toegestaan, gebaseerd op de maximale (rekening houdend met de groei van het transport) PR 10-6 contour (PR-MAX).
Daarnaast dient er onderzocht te worden of de nieuwe ontwikkelingen binnen het zogenaamde plasbrandaandachtsgebied (PAG) vallen. Door het transport van brandbare vloeistoffen bestaat het risico op een plasbrand. Met het PAG wordt rekening gehouden met de effecten van een ongeluk met de meest vervoerde gevaarlijke stoffen, de brandbare vloeistoffen, zoals benzine. Deze stoffen hebben een relatief beperkte effectafstand van 30 meter, waarmee bij bouwplannen op een reële manier rekening gehouden kan worden. Een PAG is alleen dáár, waar de kans op een ongeval met brandbare vloeistoffen niet verwaarloosbaar is.
Een PAG is een gebied tot 30 meter vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook (excl. vluchtstrook) waarin, bij realisatie van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Het PAG is een extra verantwoording bij het bouwen van kwetsbare objecten binnen dit gebied en wordt uitgevoerd naar analogie van de verantwoording van het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
De cRNVGS gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:
- Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten. Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
- Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.
Groepsrisico
Bij transportroutes geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–8 per jaar;
Verantwoording groepsrisico?
Conform de cRNVGS moet het bevoegd gezag bij een ruimtelijk besluit verantwoording over het groepsrisico afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of bij een toename van het groepsrisico ten gevolge van de ontwikkeling van het plangebied.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Sinds 1984 wordt er getoetst aan circulaire Zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen (1984) en vanaf 1991 ook aan de circulaire Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie. Sinds 1 januari 2011 zijn beide circulaires vervangen door het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling.
Plaatsgebonden risico
- Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten. Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
- Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.
Groepsrisico
Bij buisleidingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–8 per jaar;
Wanneer verantwoording groepsrisico?
De verantwoordingsplicht van het groepsrisico is van toepassing bij de vaststelling van een ruimtelijk besluit, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten.
Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan
Risicovolle bedrijven binnen/nabij het plangebied
Binnen en nabij het plangebied van onderhavig wijzigingsplan zijn geen risicovolle bedrijven met een risicocontour gelegen.
Transport gevaarlijke stoffen binnen/nabij het plangebied
Gemeentelijke route voor transport gevaarlijke stoffen
De gemeente Pijnacker-Nootdorp beschikt over een aangewezen wegennet voor routeplichtige stoffen op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De route voor gevaarlijk transport is als volgt: A13 afslag 10 Delft-Zuid, N470, Laan van Ruijven, Distributieweg, Overslagweg, Groothandelsweg, Laan van Ruijven, N470, A13. Deze route ligt op zeer grote afstand van het plangebied.
Transport gevaarlijke stoffen over rijkswegen
Ten noorden van het plangebied ligt de A12. Uit de risicokaart blijkt dat de A12 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. Uit de cRNVGS (per medio 2014 regeling Basisnet) blijkt dat voor de toekomst een veiligheidszone van 0 meter vanaf het hart van de weg geldt. De A12 heeft geen plasbrandaandachtsgebied. Het plangebied ligt op meer dan 650 meter vanaf de A12.
Transport gevaarlijke stoffen over provinciale wegen
Het transport van alle gevaarlijke stoffen rust op een belangrijk basisprincipe: diegene die met een voertuig via de weg gevaarlijke stoffen vervoert is, op grond van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (WVGS), verplicht als zodanig de bebouwde kommen van gemeenten te vermijden. Als het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is ten behoeve van het laden en lossen of omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is, mag de chauffeur van dit basisprincipe afwijken. Op deze manier wordt het transport van gevaarlijke stoffen door de bebouwde kom geminimaliseerd en is ook voor de N473 en de N472, die door de bebouwde kom van Pijnacker lopen, een basisveiligheid gegarandeerd.
Op een klein stuk van de N470 na zijn, op grondgebied van de gemeente Pijnacker- Nootdorp, de provinciale wegen niet aangewezen als route transport gevaarlijke stoffen. Op de N470 kan incidenteel wel transport van gevaarlijke stoffen plaats vinden, via een ontheffing. Dit zal met name de bevoorrading van propaantanks zijn.
Op 1 november 2011 is de Handleiding Risicoanalyse Transport verschenen (concept, eventuele onduidelijkheden zullen de komende periode worden verzameld en worden verduidelijkt in de definitieve versie, te verschijnen bij het van kracht gaan van het Btev). Met het in werking treden van de gewijzigde Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, per 31 juli 2012 (Stcrt. 14687, 2012), is het gebruik van deze handleiding verplicht.
In HART is vastgelegd hoe de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen conform het vigerende beleid geanalyseerd moeten worden. HART vervangt eerdere rekenprotocollen t.a.v. externe veiligheidsberekeningen voor transport zoals het Paarse boek en het rekenprotocol spoor. In HART zijn vuistregels opgenomen ten aanzien van de noodzaak om te rekenen aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Er wordt gekeken naar de aantallen transporten van bepaalde stofcategorieën.
Voor de N470 binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp zijn geen tellingen beschikbaar. Op basis van (naar 2014 opgehoogde) transportgegevens van aanvoerende provinciale wegen uit Delft, Lansingerland en Zoetermeer is een (naar 2014 opgehoogde) schatting gemaakt.
Tabel 5.1 - Transportaantallen en stofcatgoriëen aanvoerende provinciale wegen en de N470
Er wordt op dit moment voldaan aan de vuistregels voor het plaatsgebonden risico wat betekent dat de provinciale wegen in Pijnacker-Nootdorp geen 10-6 contour hebben. De aantallen GF3 transporten worden niet gehaald wat wil zeggen dat er geen berekening (en een eventuele verantwoording) van het groepsrisico aan de orde is. Bij een toekomstige ontwikkeling waardoor het aantal transporten toeneemt (bijvoorbeeld door de komst van een LNG-tankstation) wordt opnieuw aan de vuistregels getoetst. Indien dan blijkt dat de drempelwaarden mogelijk worden overschreden zal wel worden gerekend.
Transport gevaarlijke stoffen over spoor en water
Het spoor (NS Den Haag – Gouda; Randstadrail Den Haag – Rotterdam) wordt niet gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen. Rondom deze spoorbanen bevindt zich daarom geen risicocontour in het kader van externe veiligheid. Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen over water plaats.
Buisleidingen binnen/nabij het plangebied
Op een afstand van ruim 500 meter ten noorden van het plangebied loopt een aardgas leiding type W-539-01 en ten westen van het plangebied een aardgas leiding op circa 350 meter (type W-539-05). Beide leidingen kennen geen PR 10-6 contour.
Conclusie
Gezien de grote afstanden tussen het plangebied en de verschillende typen risicobronnen vormt externe veiligheid geen belemmering voor de ontwikkelingen binnen het plangebied.
5.3 Geluid
Regelgeving en beleid
Geluid kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog geluidniveau kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht onder meer om onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.
De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar geluidbeleid vastgelegd in de nota ‘Gebiedsgericht Geluidsbeleid’ uit 2010. Deze Nota Geluidsbeleid, waarin de hoofdlijnen van het beleid uiteen worden gezet, bestaat verder uit een drietal deelnota`s, te weten de Nota Hogere Grenswaarden en de Nota Bedrijven en Geluid alsmede uit een richtlijn bouwlawaai op grote bouwlocaties.
Onderzoek
Nieuwkoopseweg 35/37
Op dit perceel wordt het ontwikkelen van de bedrijfswoning op een andere locatie mogelijk gemaakt. Deze locatie ligt binnen de geluidzone van de Nieuwkoopseweg. Door Tritium BV is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (d.d. 10 augustus 2016, zie bijlage 1).
Voor de Nieuwkoopseweg 35/37 geldt dat de geluidsbelasting op de voorgevel en noordelijke zijgevel van de nieuwe woning de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 58 dB voor nieubouw van een agrarische bedrijfswoning in buitenstedelijk gebied wordt nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien er overwegende bezwaren zijn de geluidbelasting door overdrachts- en bronmaatregelen terug te brengen.
Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm ontmoet bovendien bezwaren van financiële aard. Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is tevens niet erg doeltreffend in onderhavige situatie.
Voor het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) geldt dat de voorkeursgrenswaarde niet meer wordt overschreden. Het toepassen van een stiller wegdek ontmoet echter overwegende bezwaren van financiële aard. Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.
Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan
Nieuwkoopseweg 35.37
Voor onderhavig perceel is een besluit hogere grenswaarde nodig. Aangezien in onderhavige situatie sprake is van een hogere waarde procedure, is voor de woning een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform en nader onderzoek) is vervolgens een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is er dus te allen tijde sprake van een goed woon- en leefklimaat. Bovendien blijkt uit de rekenresultaten dat de woning beschikt over zowel een geluidluwe gevel als buitenruimte. Ook wordt er voldaan aan de gestelde subcriteria van het gemeentelijk geluidbeleid.
Nieuwkoopseweg 16
Op dit perceel worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt op grond van onderhavig wijzigingsplan. Derhalve is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek niet verplicht. Het aspect geluid vormt derhalve geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
5.4 Luchtkwaliteit
Regelgeving en beleid
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Sinds 2011 moest reeds aan de grenswaarden (jaargemiddelde van 40 µg/m3 en 24-uursgemiddelde concentratie van 50 ug/m3) voor PM10 worden voldaan. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde van 40 ug/m3 en uurgemiddelde grenswaarde van 200 ug/m3. Tot deze grenswaarden gelden zijn minder strenge grenswaarden van kracht.
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:
- een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
- de luchtkwaliteit tengevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
- een project ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 ug/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.);
- een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten of projecten “In betekenende mate’’ (IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.
Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan
Onderhavig plan behelst slechts het verplaatsen van een bedrijfswoning en het realiseren van twee bedrijfsgebouwen binnen de vigerende bouwmogelijkheden, maar op een beperkte afstand van de perceelsgrenzen. Dit kan aangemerkt worden als niet in betekende mate van invloed op de luchtkwaliteit. Er hoeft derhalve niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. De Wet luchtkwaliteit stelt daarmee voor dit project geen aanvullende eisen of onderzoeksplicht.
5.5 Archeologie En Cultuurhistorie
Regelgeving en beleid
Wet op de archeologische monumentenzorg
Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente. Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie voor een goede conservering.
De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem in wil om te bouwen of aan te leggen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot behouden blijven. Er wordt in de wet uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van archeologieverstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische waarden.
Besluit ruimtelijke ordening
Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.
Cultuurhistorische Atlas Zuid-Holland
De Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom:
- de kenmerkenkaart, waarop de kenmerkende nederzettingspatronen, landschapspatronen en de archeologische opbouw van het landschap zijn weergegeven;
- de waardenkaart, waarop de waardevolle structuren van de kenmerkenkaart zijn gewaardeerd.
Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele planologie. In de CHA heeft het plangebied een redelijk tot grote kans op archeologische sporen. Aan deze kans is een onderzoeksplicht verbonden.
Archeologiebeleid Pijnacker-Nootdorp
De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar archeologiebeleid verwoord in de nota ‘Pijnacker-Nootdorp; Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart’ uit 2009. Zowel het perceel van de Nieuwkoopseweg 31/37 als de Nieuwkoopseweg 16 ligt in een gebied met een hoge archeologische verwachting, zie afbeelding 5.1. Bij een hoge verwachting geldt dat bij een bodemverstoring van respectievelijk dieper dan 0,30 m beneden maaiveld en groter dan 100 m2 vroegtijdig archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden.
Afbeelding 5.1 - Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart Pijnacker-Nootdorp
Onderzoek
Door Archeodienst BV is een bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase uitgevoerd in het plangebied aan de Nieuwkoopseweg 16 en 35 in Nootdorp (d.d. 14 juli 2016, zie bijlage 2).
Het doel van het archeologisch bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Het doel van het inventariserend veldonderzoek is om deze verwachting te toetsen.
Nieuwkoopseweg 16
Op basis van het bureauonderzoek was een onbekende archeologische verwachting voor de perioden Laat-Paleolithicum tot en met Mesolithicum opgesteld, die op grond van het veldonderzoek gehandhaafd blijft. Voor het Neolithicum was op basis van het bureauonderzoek een hoge verwachting opgesteld, die op grond van het veldonderzoek is bijgesteld naar laag. Uit het bureauonderzoek is gebleken dat voor de perioden Bronstijd tot en met Vroege-Middeleeuwen geen verwachting gold, die door het veldonderzoek is bevestigd. De lage verwachting uit het bureauonderzoek voor de perioden Late-Middeleeuwen tot en met nieuwe tijd blijft op grond van het veldonderzoek gehandhaafd.
De verwachting is dat binnen 4 m –mv de kans op het aantreffen van archeologische vindplaatsen klein is, waardoor de voorgenomen graafwerkzaamheden geen bedreiging voor het archeologische bodemarchief.
Nieuwkoopseweg 35
Op basis van het bureauonderzoek was een onbekende archeologische verwachting voor de perioden Laat-Paleolithicum tot en met Mesolithicum opgesteld, die op grond van het veldonderzoek gehandhaafd blijft. Voor het Neolithicum was op basis van het bureauonderzoek een hoge verwachting opgesteld, die op grond van het veldonderzoek is bijgesteld naar laag. Uit het bureauonderzoek is gebleken dat voor de perioden Bronstijd tot en met Vroege-Middeleeuwen geen verwachting gold, die door het veldonderzoek is bevestigd. De lage verwachting uit het bureauonderzoek voor de perioden Late-Middeleeuwen tot en met nieuwe tijd blijft op grond van het veldonderzoek gehandhaafd.
De verwachting is dat binnen 4 m –mv de kans op het aantreffen van archeologische vindplaatsen klein is, waardoor de voorgenomen graafwerkzaamheden geen bedreiging voor het archeologische bodemarchief.
Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan
Voor zowel de Nieuwkoopseweg 16 als 35 acht Archeodienst BV een archeoloigsch vervolgondrezoek niet noodzakelijk. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' komt te vervallen.
Dit advies vormt een zogenaamd selectieadvies. Met nadruk wijst Archeodienst BV erop dat dit selectieadvies nog niet betekent dat reeds bodemverstorende activiteiten of daarop voorbereidende activiteiten kunnen worden ondernomen. De resultaten van dit onderzoek zullen namelijk eerst moeten worden beoordeeld door de bevoegde overheid (gemeente Pijnacker- Nootdorp), die vervolgens een selectiebesluit neemt.
Het uitgevoerde onderzoek is op zorgvuldige wijze verricht volgens de algemeen gebruikelijke inzichten en methoden. Het archeologisch onderzoek is erop gericht om de kans op het aantreffen dan wel vernietigen van archeologische waarden bij bouwwerkzaamheden in het plangebied te verkleinen. Aangezien het onderzoek is uitgevoerd door middel van een steekproef kan echter, op basis van de onderzoeksresultaten, de aan- of afwezigheid van eventuele archeologische waarden niet met zekerheid gegarandeerd worden. Indien bij graafwerkzaamheden archeologische waarden worden aangetroffen dienen deze conform de Monumentenwet 1988, artikel 53, bij de minister gemeld te worden. In de praktijk verdient het de aanbeveling de gemeente hierover in te lichten.
5.6 Bodem
Regelgeving en beleid
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Tevens is bij de realisatie van ruimtelijke plannen vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden.
De provincie Zuid-Holland heeft haar beleid ten aanzien van bodemaspecten verwoord in de 'Beleidsvisie Bodem en Ondergrond' uit 2013. De provincie brengt in deze visie middels zes beleidsprioriteiten focus aan in het zoeken naar de balans lussen het optimaal benutten én beschermen van de bodem en de ondergrondse ruimte.
In 2014 is de bodemkwaliteitskaart voor de gemeente Pijnacker-Nootdorp opgesteld. Op deze kaart is de landbodem van de gemeente ingedeeld in zones met vergelijkbare milieuhygiënische bodemkwaliteit. De onderzoekslocatie is gelegen in de bodemkwaliteitszone B4/O4 'Buitengebied inclusief recreatie en kassen na 1970'. De locatie heeft de bodemfunctie 'Overig (landbouw/natuur)'. Uit de generieke ontgravingskaart blijkt dat zowel de boven- als de ondergrond van de locatie, de ontgravingsklasse 'Landbouw/natuur' heeft.
Onderzoek
Door Tritium BV is voor de locaties Nieuwkoopseweg 16 en 35 een historisch bodemonderzoek (vooronderzoek) uitgevoerd (Nieuwkoopseweg 16, d.d. 10 augustus 2016, zie bijlage 3) (Nieuwkoopseweg 35, d.d. 9 augustus 2016, zie bijlage 4).
Nieuwkoopseweg 16
Op grond van het vooronderzoek wordt de onderzoekslocatie aan de Nieuwkoopseweg 16 als 'verdacht' beschouwd. Tijdens het locatiebezoek is gebleken dat op het maaiveld bijmengingen met puin zijn waargenomen.
Tevens zijn de directe omgeving van de onderzoekslocatie eerder matige verontreinigingen met chroom en lichte verontreinigingen met zware metalen, minerale olie en PAK in de grond aangetoond. In het grondwater werden lichte verontreinigingen met arseen, chroom, nikkel, zink, minerale olie, naftaleen en xylenen aangetoond.
De genoemde verontreinigingen betreffen vermoedelijk diffuse verontreinigingen, waarvan de aanwezigheid afdoende vastgesteld kan worden door middel van een verkennend onderzoek (NEN 5740) conform de onderzoeksstrategie voor een 'onverdachte' locatie.
Nieuwkoopseweg 35
Op grond van het vooronderzoek wordt de onderzoekslocatie aan de Nieuwkoopseweg 35 als 'verdacht' beschouwd.
In de directe omgeving van de onderzoekslocatie zijn eerder lichte verontreinigingen met zware metalen, minerale olie en PAK in de grond aangetoond. Tevens werden in het grondwater matige tot sterke verontreinigingen met arseen en nikkel en lichte verontreinigingen met chroom, zink en xylenen aangetoond.
De genoemde verontreinigingen betreffen vermoedelijk diffuse verontreinigingen, waarvan de aanwezigheid afdoende vastgesteld kan worden door middel van een verkennend onderzoek (NEN 5740) conform de onderzoeksstrategie voor een 'onverdachte' locatie.
Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan
Nieuwkoopseweg 16
Geadviseerd wordt om in het kader van de bestemmingwijziging (realisatie bouwblok) voorafgaand aan de afgifte voor een omgevingsvergunning voor bouwen een verkennend onderzoek conform de NEN 5740 uit te voeren. Indien bodemvreemd bijmengingen worden aangetroffen, dient het bodemvreemd materiaal (vanaf matig puin) conform NEN op aanwezigheid van asbest te worden onderzocht.
Gezien het agrarische karkater van het gebied wordt aanbevolen de bovengrond hierbij aanvullend te analyseren op organochloorbestrijdingsmiddelen (OCB).
Nieuwkoopseweg 35
Geadviseerd wordt om in het kader van de bestemmingswijziging (realisatie bouwblok) en het gevoeligere gebruik van de locatie als 'wonen' voorafgaand aan de afgifte voor een omgevingsvergunning voor obuwen een verkennend onderzoek conform de NEN 5740 uit te voeren. Indien bodemvreemd bijmengingen worden aangetroffen, dient het bodemvreemd materiaal (vanaf matig puin) conform NEN op aanwezigheid van asbest te worden onderzocht.
Gezien het agrarische karkater van het gebied wordt aanbevolen de bovengrond hierbij aanvullend te analyseren op organochloorbestrijdingsmiddelen (OCB).
5.7 Ecologie
Regelgeving en beleid
Meer en meer wordt onderkend dat goed werkende ecosystemen voor mensen verschillende onmisbare functies hebben. Ter bescherming van deze eigenschappen van de natuurlijke omgeving en vanuit de gedachte dat alle levende wezens een intrinsieke waarde hebben, geldt een drietal landelijke wetten en beleidsplannen: de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet en het Natuurbeleidsplan 1990 (met daarin de Ecologische Hoofdstructuur). Daarnaast geldt provinciaal beleid, te weten: de Visie Ruimte en Mobiliteit Zuid-Holland en het Provinciaal Compensatiebeginsel (Rode lijst).
Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient middels een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en één veldbezoek) te worden vastgesteld of:
- Er overtreding van de verbodsbepalingen voor beschermde soorten plaatsvindt (toetsing Flora- en faunawet (FF-wet), maar ook Provinciaal compensatiebeleid met betrekking tot biotopen van Rode Lijst soorten);
- Er mogelijke significante gevolgen zijn voor beschermde gebieden (toetsing NB-wet);
- Er wezenlijke waarden en kenmerken voor Ecologische Hoofdstructuur-gebieden aangetast worden.
Indien deze typen effecten niet optreden wordt de ruimtelijke ontwikkeling conform de eerder genoemde regelgeving toelaatbaar geacht. Indien deze effecten wel optreden gelden verschillende werkwijzen om deze effecten te voorkomen of beheersen.
De gemeente Pijnacker-Nootdorp beschikt over een Ecologische Kaart (vastgesteld in 2012). Dit is een toekomstvisie voor de realisatie van een samenhangend, ecologisch netwerk binnen de gemeente, met nauwe relaties met het omringende landschap. Met de Ecologische Kaart heeft de gemeente bij projecten op het vlak van ruimtelijke ontwikkeling of aanpassing van het beheer en onderhoud een gebruiksklaar instrument in handen dat richting geeft aan de ecologische inpassing die past binnen een ruimer (ecologisch) kader.
Onderzoek
Voor onderhavig plan is door Tritium Advies een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Quickscan flora en fauna Nieuwkoopseweg 16, 31 en 35/37 Nootdorp, d.d. 17 augustus 2016, zie bijlage 5) voor de drie locaties aan de Nieuwkoopseweg, namelijk huisnummers 31 (sloop woning), 35/37 (realisatie nieuwe woning) en 16 (verruiming mogelijkheden bedrijfsbebouwing).
Doel van het onderhavige onderzoek is te bepalen of de wijzigingen binnen het plangebied mogelijk leiden tot overtreding van de natuurwetgeving. Voor soortenbescherming is hierbij de Flora- en faunawet van belang. Gebiedsbescherming is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), tegenwoordig al enige tijd ook Nationaal Natuur Netwerk genoemd. Indien een planlocatie in of nabij een beschermd gebied ligt of een onderdeel van de EHS vormt, dient te worden bepaald of de voorgenomen ontwikkelingen een negatief effect kunnen hebben op het beschermde gebied of afbreuk doen aan de werking van de EHS.
Het plangebied (bestaande uit drie deelgebieden) is op relatief grote afstand van zowel Natura 2000-gebieden als de EHS gelegen. Samen met de aard en de relatief beperkte omvang van de ingreep zorgt dit ervoor dat geen negatief effect te verwachten is op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS en Natura 2000-gebieden. Hierdoor is er geen noodzaak voor toetsing aan de Ecologische Hoofdstructuur en de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming).
In het plangebied komen mogelijk verschillende beschermde soorten dieren voor die vermeld staan op de lijsten van de Flora- en faunawet. Deze soorten zijn echter niet waargenomen tijdens de veldbezoeken. Een sporenonderzoek naar de aanwezigheid van vraat-, loop- en veegsporen, nesten, holen, uitwerpselen, prooiresten en haren heeft eveneens niets opgeleverd.
Soorten van FFlijst 1
In het plangebied komen mogelijk enkele planten, grondgebonden zoogdieren en een aantal soorten amfibieën voor die staan vermeld op FFlijst 1. Voor soorten van FFlijst 1 geldt een vrijstelling: bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen is het voor deze soorten niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.
Soorten van FFlijst 2/3
Mogelijk in het plangebied voorkomende vogelsoorten staan vermeld op FFlijst 3 en zijn feitelijk ontheffingsplichtig. Indien broedende vogels in of in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn kunnen verstorende werkzaamheden zoals sloop- en bouwwerkzaamheden niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht op vogels. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels en is het niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.
Mogelijk in het onderzoeksgebied voorkomende vleermuizen staan eveneens vermeld op FFlijst 3 en zijn ontheffingsplichtig. Voor vleermuizen geldt dat er op basis van de uitgevoerde veldbezoeken geen nadelige effecten ten aanzien van foerageergebieden en vliegroutes worden verwacht. Een nader onderzoek zal echter moeten uitwijzen of er vleermuizen verblijven in de te slopen woning (nieuwkoopseweg 31) waardoor mitigerende maatregelen noodzakelijk kunnen zijn.
Er zijn geen beschermde soorten planten aangetroffen.
Zorgplicht
Voor alle soorten (met uitzondering van de huismuis, zwarte rat en bruine rat), dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt een zogenaamde algemene zorgplicht (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
De kwetsbare perioden zijn niet voor alle verschillende soortgroepen gelijk. Als “veilige” periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half oktober tot eind november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als de egel en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Bovendien zijn de houtduiven uit het laatste legsel dan ook uitgevlogen.
Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de betreffende soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, zodat er geen vogels gaan broeden en het tegen de winter ook ongeschikt is voor kleine zoogdieren die in winterslaap gaan.
Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te beperken (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).
Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan
De omschreven werkwijzen (protocollen) met betrekking tot zowel de algemene zorgplicht als ten aanzien van vogels dienen in acht te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen. Alvorens er begonnen kan worden aan de sloop van de bedrijfswoning aan de Nieuwkoopseweg 31 dient een nader onderzoek uit te wijzen of er vleermuizen verblijven in dit gebouw, waardoor mitigerende maatregelen noodzakelijk kunnen zijn.
De werkzaamheden in relatie tot het planvoornemen zullen voor de overige soortgroepen geen overtreding van de natuurwetgeving tot gevolg hebben.
5.8 Water
Regelgeving en beleid
Europese Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit was 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.
Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 is Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) vastgesteld en vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 en de partiële herziening. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het NWP is bindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het NWP legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.
De ambities die in dit Waterplan centraal staan zijn:
- Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
- Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater
- Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
- Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
- Nederlanders leven waterbewust.
Voor de gebieden waar het Rijk verantwoordelijkheden heeft op gebeid van waterveiligheid en zoetwater, zijn er gebiedsgericht uitwerkingen opgenomen in het NWP.
Provinciaal beleid
De provincie Zuid-Holland heeft een ontwerpplanherzieningsbesluit genomen voor haar waterbeleid. Het Waterbeleid 2016-2021 bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2015 en het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
- Waarborgen waterveiligheid.
- Zorgen voor mooi en schoon water.
- Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening.
- Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven.
Waterbeheerprogramma Hoogheemraadschap Delfland
Het plangebied ligt in het gebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Op 19 november 2015 heeft Delfland het Waterbeheerplan 2016-2021 (WBP) vastgesteld. In het WBP wordt de strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het WBP is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021 en is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen.
De werkzaamheden en projecten voor de komende planperiode zijn terug gebracht tot vier speerpunten:
- In stand houden: De waterkeringen, het watersysteem, de ecologische structuren en het afvalwatersysteem worden met beheer verder geoptimaliseerd.
- Investeren: Natte voeten verkleinen door bij het zoeken naar oplossingen om water langer vast te houden, de waterkeringen op orde te houden met oog voor de multifunctionaliteit, de waterkwaliteit te verbeter en toe te spitsen op de potenties van het gebied en de waterzuiveringen om te bouwen tot zoetwaterfabrieken.
- Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, de samenwerking in waterbeheer is pluriform van karakter.
- Flexibel en duidelijk: Een flexibel waterschap die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Er worden duidelijke kaders neergezet maar dogma's zijn er niet.
Conclusie ten aanzien van het wijzigingsplan
Bodem en grondwater
De bodem ter plaatse van het plangebied bestaat uit zware zavel met een bodemopbouw van zavel met homogeen profiel. Er is sprake van een grondwatertrap IIIb met een gemiddeld hoogste grondwaterstand van 0,25-0,40 m beneden maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0,80-1,2 m beneden maaiveld. (bron: maps.bodemdata.nl)
Waterkwaniteit en waterkwaliteit
Op het perceel aan de Nieuwkoopseweg 16 is een watersilo aanwezig welke gesloopt gaat worden. Verder is er op beide percelen geen oppervlaktewater aanwezig. Onderhavige ontwikkeling ziet op de verplaatsing van een bedrijfswoning en de uitbreiding van bedrijfsbebouwing. De hoeveelheid verhard oppervlak zal slechts in beperkte mate toenemen. Bij de locatie Nieuwkoopseweg 31/37 is ter plaatse van de nieuwe bedrijfsbebouwing reeds sprake van een volledig verharde situatie. Bij de bedrijfswoning is sprake van een 'uitwisseling' van de oude locatie en de nieuwe. Bij de locatie Nieuwkoopseweg 16 is ter plaatse van de nieuwe bedrijfsbebouwing ook reeds sprake van een grotendeels verharde situatie, als gevolg van de hier aanwezige watersilo. Gezien het feit dat er de toename van het verhard oppervlak minder dan 100 m2 bedraagt, worden geen aanvullende watercompensatie eisen gesteld.
Veiligheid en waterkeringen
Binnen en in de nabije omgeving van het plangebied lopen geen waterkeringen. Onderhavige ontwikkeling heeft geen nadelige gevolgen voor de veiligheid en voor waterkeringen.
Afvalwater en riolering
De nieuwe bedrijfswoning en bedrijfsbebouwing worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel van de gemeente Pijnacker-Nootdorp.
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishoudkundige situatie.
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Algemeen
Nieuwkoopseweg 31/37
De verplaatsing van de bedrijfswoning voorziet in een lokale behoefte en is geenszins in strijd met het provinciale of gemeentelijk beleid. De uitbreiding van de bedrijfsbebouwing is noodzakelijk vanwege wijzigende eisen vanuit de afzetmarkt van het bedrijf.
Nieuwkoopseweg 16
De bedrijfsuitbreiding voorziet in de (groeiende) behoefte van het bedrijf. Deze uitbreiding is noodzakelijk om aan de wijzigende markt te voldoen.
6.2 Zienswijzenprocedure
Het ontwerp van het wijzigingsplan heeft conform wettelijke vereisten op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vanaf 29 september 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzageligging zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.
6.3 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Parallel aan de zienwijzeprocedure is ook het vooroverleg op grond van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gevoerd. Er zijn geen vooroverlegreacties ontvangen.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
In artikel 6.12 lid 1 van de Wro is vastgelegd dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algmene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In afwijking van het bovenstaande is het op grond van het tweede lid van ditzelfde artikel mogelijk om geen exploitatieplan vast te stellen als het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderzins verzkerd is. De kosten die voor de wijziging van het bestemmingsplan gemaakt worden, zullen middels een anterieure overeenkomst en planschadeverhaalsovereenkomst op de initiatiefnemers verhaald worden.
Het wijzigingsplan wordt economisch uitvoerbaar geacht.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfactiviteiten
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 2 Archeologisch onderzoek
Bijlage 3 Historisch Bodemonderzoek Nieuwkoopseweg 16
Bijlage 3 Historisch bodemonderzoek Nieuwkoopseweg 16
Bijlage 4 Historisch Bodemonderzoek Nieuwkoopseweg 35
Bijlage 4 Historisch bodemonderzoek Nieuwkoopseweg 35