Kreken van Nibbeland Fase 7
Bestemmingsplan - Gemeente Nissewaard
Vastgesteld op 26-01-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Kreken van Nibbeland Fase 7 met identificatienummer NL.IMRO.1930.BPKVNZLD2020-3001 van de gemeente Nissewaard;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 verbeelding
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1930.BPKVNZLD2020-3001.gml;
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aaneengebouwd
bebouwing waarbij meer dan drie aaneengebouwde hoofdgebouwen aan beide zijden in de perceelsgrens zijn gebouwd, met dien verstande dat de eindwoning slechts aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens hoeft te worden gebouwd.
1.7 achtergevel
een van het openbaar toegankelijk gebied afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel.
1.8 achtergevelrooilijn
de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf het openbaar toegankelijk gebied waarop het hoofdgebouw is georiënteerd. Indien er geen sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak is aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw - zonder bijbehorende bouwwerken en overkappingen - alsmede het verlengde daarvan.
1.9 afwijking
een afwijking als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 van de Wabo, zoals deze luidt op het moment van vaststelling van het plan.
1.10 archeologische waarde
de in het kader van dit plan aan het gebied toegekende waarde gekenmerkt door voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen direct onder het aardoppervlak.
1.11 bebouwing
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.12 beroeps- c.g. bedrijfsvloeroppervlak
het totale vloeroppervlak van de ruimte binnen een bouwwerk dat wordt gebruikt als kantoor- en praktijkruimten en voor de uitoefening van de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bij een woning, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.13 beroepsmatig gebruik van een woning
het gebruik van (een beperkt gedeelte van) een woning en/of daarbij behorende bouwwerken voor een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten door de hoofdbewoner op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en/of daarbij aangebouwde bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
1.14 bestaand
ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.
1.15 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.16 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 bevoegd gezag
het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning, zoals bedoeld in de Wabo.
1.18 bewoner
een persoon die zijn hoofdverblijf heeft in een woning en op dat adres is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie.
1.19 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.20 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.21 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.22 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.23 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.24 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.25 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangegeven, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.26 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.27 brutovloeroppervlakte
het oppervlak gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingswanden, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimtes omhullen. Dit is met inbegrip van ruimten, zoals keukens, toiletten, bergruimten en dergelijke.
1.28 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.29 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en prostitutie.
1.30 druiplijn
de lijn die van onderen het dak begrenst of de onderste horizontale lijn van een dakvlak dat geen goot heeft.
1.31 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond.
1.32 erfafscheiding
de afscheiding van een erf.
1.33 erker
een grondgebonden uitbreiding van één bouwlaag aan de voor- of zijgevel van een woning.
1.34 escortbedrijf
de natuurlijke persoon, groep of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte (van een seksinrichting) wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.
1.35 functie
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.
1.36 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.37 groenvoorzieningen
parken, plantsoenen en perken.
1.38 grondgebonden woning
woning die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan één van de bouwlagen aansluit op het maaiveld.
1.39 hoofdgebouw
een gebouw, dat door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.40 huishouden
een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of wensen te voeren.
1.41 kamergewijze verhuur
het op een bedrijfsmatige wijze huisvesten van personen die geen huishouden vormen.
1.42 kleinschalig bedrijfsmatig gebruik van een woning
het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of daarbij aangebouwde bijbehorende bouwwerken voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door de hoofdbewoner, in tegenstelling tot een beroepsmatig gebruik van een woning, gericht op consumentenverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang zodanig is dat de woonfunctie behouden blijft en waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van de Wabo geldt.
1.43 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.
1.44 onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat gedeeltelijk onder peil is gelegen.
1.45 ondergrondse gebouwen
gebouwen of delen daarvan die zijn gelegen onder peil.
1.46 onderkomen
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent.
1.47 opstelplaats
parkeerruimte op het bouwperceel die exclusief gebruikt wordt voor het parkeren van tenminste één (motor)voertuig, die wat betreft maatvoering voldoet aan de meest actuele versie van norm NEN-2443: parkeren en stallen van personenauto’s op terreinen en in garages.
1.48 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde voorzien van een gesloten dak en voorzien van maximaal één wand.
1.49 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen ten behoeve van een ander tegen vergoeding.
1.50 raamprostitutie
een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostitué/prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.
1.51 seksinrichting
de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotisch massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub verstaan, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.52 Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Staat 2009 van bedrijfsactiviteiten VNG die van deze regels deel uitmaakt en is gebaseerd op de VNG-brochure 2009 Bedrijven en milieuzonering.
1.53 standplaats
het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
1.54 straatprostitutie
het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen of aanlokken, dan wel het naar aanleiding daarvan verrichten van seksuele handelingen.
1.55 twee-aaneen
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens zijn gebouwd, waarbij onderscheid kan worden gemaakt in geschakelde hoofdgebouwen en twee aaneengebouwde hoofdgebouwen.
1.56 veranda
een bijbehorende bouwwerk in de vorm van een overkapping die zich voor of om een woning bevindt.
1.57 verblijfsruimte
een in een gebouw gelegen ruimte, bestemd voor het verblijven van mensen.
1.58 voorgevel
de gevel van een hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.59 voorgevellijn
de gevellijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.
1.60 voorgevelrooilijn
de grens van het bouwvlak die gericht is naar het openbaar toegankelijk gebied en waarop de bebouwing is georiënteerd.
1.61 voorzieningen voor verkeer en verblijf
wegen, erftoegangswegen, voet- en fietspaden, in- en uitritten en trottoirs met het bijbehorende straatmeubilair.
1.62 vrije kavel
bouwperceel met de specifieke bouwaanduiding vrije kavel waarop uitsluitend een vrijstaande woning mag worden gebouwd.
1.63 vrijstaand
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet in de perceelsgrens zijn gebouwd.
1.64 Wabo
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.
1.65 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.
1.66 wadi
een bufferings- en infiltratievoorziening, die tijdelijk gevuld is met hemelwater.
1.67 werk
een constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde.
1.68 wonen
het gebruik van een complex van ruimten voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
1.69 woning
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.
1.70 Wro
Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstanden
van gebouwen onderling alsmede afstanden van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot bouwperceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
2.3 bebouwd oppervlak
optelling van de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en overkappingen tezamen, tenzij in deze regels anders is bepaald.
2.4 bebouwingspercentage
het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.
2.5 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.7 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.8 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.10 peil
- a. afgewerkte begane grondvloer ter plaatse van entree van de woning;
- b. indien in of op het water wordt gebouwd: het gemiddelde waterpeil;
- c. in andere gevallen én voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
2.11 ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als:
- a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en uitbouwen met een oppervlakte van 2 m² of kleiner;
- b. overstekende daken tot ten hoogste 50 cm;
- c. luifels als geïntegreerd onderdeel van een uitbouw;
buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt ten opzichte van de bouwgrens of de maximale bouwhoogte.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
Waar worden de gebruikte begrippen omschreven? | Artikel 1 Begrippen | |||||||||||||||
Hoe wordt er gemeten? | Artikel 2 Wijze van meten | |||||||||||||||
In dit artikel treft u verder de volgende regels aan: | ||||||||||||||||
Welke functies zijn toegestaan? | Artikel 3.1 Bestemmingsomschrijving | |||||||||||||||
Wat en hoe mag er gebouwd worden? | Artikel 3.2 Bouwregels | |||||||||||||||
Welke andere bouwregels gelden er? | Artikel 10 Algemene bouwregels | |||||||||||||||
Welke regels gelden er nog meer? | Artikel 13 Overige regels | |||||||||||||||
Raadpleeg ook de overige regels! | Hoofdstuk 3 Algemene regels, Hoofdstuk 4Overgangs- en slotregels | |||||||||||||||
Een toelichting op deze regels kunt u als volgt raadplegen: | ||||||||||||||||
De uitgangspunten van dit plan zijn te lezen in | Paragraaf 2.2 Toekomstige situatie | |||||||||||||||
De toelichting op deze bestemming is te lezen in | Paragraaf 5.2.1 Artikelsgewijze toelichting |
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de ecologische-, natuur- en landschappelijke waarden;
- b. bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals groen, beplantingen, wandelpaden, water en waterhuishuidkundige voorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- c. recreatief medegebruik en educatief medegebruik;
- d. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Verkeer
Waar worden de gebruikte begrippen omschreven? | Artikel 1 Begrippen | |||||||||||||||
Hoe wordt er gemeten? | Artikel 2 Wijze van meten | |||||||||||||||
In dit artikel treft u verder de volgende regels aan: | ||||||||||||||||
Welke functies zijn toegestaan? | Artikel 4.1 Bestemmingsomschrijving | |||||||||||||||
Wat en hoe mag er gebouwd worden? | Artikel 4.2 Bouwregels | |||||||||||||||
Welke andere bouwregels gelden er? | Artikel 10 Algemene bouwregels | |||||||||||||||
Welke regels gelden er nog meer? | Artikel 13 Overige regels | |||||||||||||||
Raadpleeg ook de overige regels! | Hoofdstuk 3 Algemene regels, Hoofdstuk 4Overgangs- en slotregels | |||||||||||||||
Een toelichting op deze regels kunt u als volgt raadplegen: | ||||||||||||||||
De uitgangspunten van dit plan zijn te lezen in | Paragraaf 2.2 Toekomstige situatie | |||||||||||||||
De toelichting op deze bestemming is te lezen in | Paragraaf 5.2.1 Artikelsgewijze toelichting |
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
- b. parkeervoorzieningen;
- c. groenvoorzieningen;
- d. straatmeubilair;
- e. afvalverzamelvoorzieningen en nutsvoorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Woongebied - 5
Waar worden de gebruikte begrippen omschreven? | Artikel 1 Begrippen | |||||||||||||||
Hoe wordt er gemeten? | Artikel 2 Wijze van meten | |||||||||||||||
In dit artikel treft u verder de volgende regels aan: | ||||||||||||||||
Welke functies zijn toegestaan? | Artikel 5.1 Bestemmingsomschrijving | |||||||||||||||
Wat en hoe mag er gebouwd worden? | Artikel 5.2 Bouwregels | |||||||||||||||
Artikel 5.4 Nadere eisen | ||||||||||||||||
Welke specifieke gebruiksregels gelden er? | Artikel 5.5 Specifieke gebruiksregels | |||||||||||||||
Welke andere bouwregels gelden er? | Artikel 10 Algemene bouwregels | |||||||||||||||
Welke regels gelden er nog meer? | Artikel 13 Overige regels | |||||||||||||||
Raadpleeg ook de overige regels! | Hoofdstuk 3 Algemene regels, Hoofdstuk 4Overgangs- en slotregels | |||||||||||||||
Een toelichting op deze regels kunt u als volgt raadplegen: | ||||||||||||||||
De uitgangspunten van dit plan zijn te lezen in | Paragraaf 2.2 Toekomstige situatie | |||||||||||||||
De toelichting op deze bestemming is te lezen in | Paragraaf 5.2.1 Artikelsgewijze toelichting |
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Woongebied - 5 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. tuinen, erven en verhardingen;
- c. beroepsmatig en kleinschalig bedrijfsmatig gebruik, met inachtneming van het bepaalde in lid 5.5;
- d. voorzieningen voor verkeer en verblijf, zoals erftoegangswegen, langzaamverkeerroutes, parkeervoorzieningen, in- en uitritten, calamiteitenontsluiting, speelvoorzieningen, straatmeubilair, verlichting en voorzieningen ten behoeve van afvalverzameling;
- e. openbare groenvoorzieningen, water en wadi's;
- f. nutsvoorzieningen, bruggen, dammen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing indien dit noodzakelijk is:
- a. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld;
- b. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- c. ter bevordering van de verkeers- en brandveiligheid en sociale veiligheid;
- d. ter voorkoming dat bebouwing de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en inrichtingen, woningen en bouwwerken onevenredig aantast.
5.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Waarde - Archeologie - 1
Waar worden de gebruikte begrippen omschreven? | Artikel 1 Begrippen | |||||||||||||||
Hoe wordt er gemeten? | Artikel 2 Wijze van meten | |||||||||||||||
In dit artikel treft u verder de volgende regels aan: | ||||||||||||||||
Welke functies zijn toegestaan? | Artikel 6.1 Bestemmingsomschrijving | |||||||||||||||
Wat en hoe mag er gebouwd worden? | Artikel 6.2 Bouwregels | |||||||||||||||
Artikel 6.3 Omgevingsvergunning voor hetuitvoeren van een werk, geen bouwwerkzijnde, of van werkzaamheden | ||||||||||||||||
Wat mag er eventueel gewijzigd worden? | ||||||||||||||||
Welke regels gelden er nog meer? | Artikel 13 Overige regels | |||||||||||||||
Raadpleeg ook de overige regels! | Hoofdstuk 3 Algemene regels, Hoofdstuk 4Overgangs- en slotregels | |||||||||||||||
Een toelichting op deze regels kunt u als volgt raadplegen: | ||||||||||||||||
De uitgangspunten van dit plan zijn te lezen in | Paragraaf 2.2 Toekomstige situatie | |||||||||||||||
De toelichting op deze bestemming is te lezen in | Paragraaf 5.2.1 Artikelsgewijze toelichting |
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor:
- a. de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden;
met inachtneming van het volgende:
- b. in geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
6.2 Bouwregels
- a. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport aan het bevoegd gezag te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- b. deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) die dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 100 m² hebben;
- c. het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Waarde - Archeologie - 2
Waar worden de gebruikte begrippen omschreven? | Artikel 1 Begrippen | |||||||||||||||
Hoe wordt er gemeten? | Artikel 2 Wijze van meten | |||||||||||||||
In dit artikel treft u verder de volgende regels aan: | ||||||||||||||||
Welke functies zijn toegestaan? | Artikel 7.1 Bestemmingsomschrijving | |||||||||||||||
Wat en hoe mag er gebouwd worden? | Artikel 7.2 Bouwregels | |||||||||||||||
Artikel 7.3 Omgevingsvergunning voor hetuitvoeren van een werk, geen bouwwerkzijnde, of van werkzaamheden | ||||||||||||||||
Wat mag er eventueel gewijzigd worden? | ||||||||||||||||
Welke regels gelden er nog meer? | Artikel 13 Overige regels | |||||||||||||||
Raadpleeg ook de overige regels! | Hoofdstuk 3 Algemene regels, Hoofdstuk 4Overgangs- en slotregels | |||||||||||||||
Een toelichting op deze regels kunt u als volgt raadplegen: | ||||||||||||||||
De uitgangspunten van dit plan zijn te lezen in | Paragraaf 2.2 Toekomstige situatie | |||||||||||||||
De toelichting op deze bestemming is te lezen in | Paragraaf 5.2.1 Artikelsgewijze toelichting |
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. het behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden;
met inachtneming van het volgende:
- b. in geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
7.2 Bouwregels
- a. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport aan het bevoegd gezag te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- b. deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) die dieper reiken dan 5,00 m beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 200 m² hebben;
- c. het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Waarde - Archeologie - 3
Waar worden de gebruikte begrippen omschreven? | Artikel 1 Begrippen | |||||||||||||||
Hoe wordt er gemeten? | Artikel 2 Wijze van meten | |||||||||||||||
In dit artikel treft u verder de volgende regels aan: | ||||||||||||||||
Welke functies zijn toegestaan? | Artikel 8.1 Bestemmingsomschrijving | |||||||||||||||
Wat en hoe mag er gebouwd worden? | Artikel 8.2 Bouwregels | |||||||||||||||
Artikel 8.3 Omgevingsvergunning voor hetuitvoeren van een werk, geen bouwwerkzijnde, of van werkzaamheden | ||||||||||||||||
Welke regels gelden er nog meer? | Artikel 13 Overige regels | |||||||||||||||
Raadpleeg ook de overige regels! | Hoofdstuk 3 Algemene regels, Hoofdstuk 4Overgangs- en slotregels | |||||||||||||||
De toelichting op deze regels kunt u als volgt raadplegen: | ||||||||||||||||
De uitgangspunten van dit plan zijn te lezen in | Paragraaf 2.2 Toekomstige situatie | |||||||||||||||
De toelichting op deze bestemming is te lezen in | Paragraaf 5.2.1 Artikelsgewijze toelichting |
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. het behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden;
met inachtneming van het volgende:
- b. in geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
8.2 Bouwregels
- a. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport aan het bevoegd gezag te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- b. deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) die dieper reiken dan 0,40 m beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 200 m² hebben;
- c. het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond, die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Bestaande maten
Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstand-, hoogte, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- a. bestaande maten, die meer bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- b. bestaande maten, die minder bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
- c. ingeval van herbouw is sub a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
- d. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld is het overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Strijdig gebruik
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te doen of laten gebruiken voor een doel of op een wijze, strijdig met de aan de grond gegeven bestemming(en). Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- a. de opslag van oude metalen, schroot, lompen, papier, puin of vuilnis;
- b. de opslag van rij- of voertuigen, die voor de sloop bestemd zijn, of reeds gedeeltelijk gesloopt zijn, of daaruit reeds gesloopte materialen;
- c. het gebruik van vrijstaande en aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten behoeve van zelfstandige bewoning;
- d. standplaats voor onderkomens, uitgezonderd kampeerwagens en tenten indien gelijktijdig niet meer dan één kampeerwagen en/of tent per bouwperceel wordt/worden geplaatst en deze niet voor bewoning wordt/worden gebruikt;
- e. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting is verboden.
11.2 Parkeren
- a. een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien en in stand wordt gehouden;
- b. bij omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
- c. bij nieuwbouw, uitbreiding en/of functieverandering van een gebouw, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, dient voor de bouw of functieverandering te worden aangetoond dat op het bouwperceel in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en dat deze in stand wordt gehouden. Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid indien wordt voldaan aan de op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels;
- d. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub c van dit artikel en worden toegestaan dat voldoende wordt voorzien in parkeergelegenheid in de directe omgeving van het bouwperceel, hetgeen met een parkeeronderzoek dient te worden aangetoond.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bouwen van openbare nutsgebouwen, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 4 m mag bedragen;
- b. de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
- 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw;
- c. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Beeldkwaliteitsplan
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de situering, de afmeting en de vormgeving van bebouwing, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en erfscheidingen, indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is in verband met:
- a. het realiseren van de met het plan beoogde stedenbouwkundige, landschappelijke en beeldkwaliteit, zoals vastgelegd in het "beeldkwaliteitsplan Kreken van Nibbeland fase 7", welke is opgenomen als bijlage 2 bij deze regels;
- b. de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
- c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- d. nadere eisen zoals bedoeld in dit lid onder a kunnen ook worden gesteld ten behoeve van het verkrijgen van een harmonieuze ruimtelijke opbouw van het plangebied.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
14.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Kreken van Nibbeland Fase 7'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De voormalige gemeente Bernisse had de taakstelling om tot 2010 minimaal 300 woningen op haar grondgebied te realiseren. Deze opgave vloeide voort uit het Regionaal Woningbouwscenario 2005-2010, waarin doelstellingen zijn opgenomen met betrekking tot de woningbouwproductie voor de stadsregio Rotterdam. Om deze taakstelling te kunnen realiseren, zijn indertijd twee uitleglocaties aangewezen. Eén van deze locaties, ‘Kreken van Nibbeland’ ligt ten noordwesten van Zuidland. De locatie is ongeveer 43 ha groot.
Het plangebied waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld, maakt onderdeel uit van dit woningbouwplan. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Kreken van Nibbeland te Zuidland', vastgesteld op 11 juni 2013. Hierin is gedetailleerd vastgelegd welk type woningen per gebied gerealiseerd mogen worden en in welke dichtheid deze woningen gerealiseerd mogen worden. De stedenbouwkundige uitgangspunten voor de ontwikkeling van diverse gebieden zijn in de loop van de tijd veranderd en passen daardoor (deels) niet meer binnen het vigerende bestemmingsplan. Dit geldt ook voor fase 7 van het woningbouwproject. Een nieuw bestemmingsplan is nodig om de realisatie van het stedenbouwkundig plan fase 7 planologisch mogelijk te maken.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt in Zuidland, een dorp in de gemeente Nissewaard. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Bernisse, sectie B, nummer 373 en 1980 gedeeltelijk. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door landelijk gebied en de Haasdijk. Aan de noord/oostzijde grenst het plangebied aan de Stationsweg en landelijk gebied. Ook is aan deze zijde een technische handelsonderneming gevestigd. Ten zuiden en zuidwesten liggen de uitbreidingen fase 1 tot en met fase 6 'Kreken van Nibbeland' en de bestaande sportvelden van Voetbalvereniging Zuidland en Korfbalvereniging ZKV.
De ligging van het plangebied is op onderstaande afbeelding weergegeven.
Afbeelding ligging plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kreken van Nibbeland', vastgesteld op 11 juni 2013. Op basis van dit bestemmingsplan kunnen er in Kreken van Nibbeland (afgerond) 170 woningen gebouwd worden. Binnen de bestemming 'Woongebied - 1' is dat 100 en binnen 'Woongebied - 3' is dat 70 (met afwijking 75). Het grootste deel van het plangebied is bestemd voor 'Woongebied - 1'. De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn bestemd voor o.a. wonen, tuinen en erven en waterhuishoudkundige voorzieningen. Ter plaatse van deze bestemming is de 'specifieke bouwaanduiding landelijk wonen - 1' opgenomen. Binnen deze bouwaanduiding geldt voor hoofdgebouwen dat er uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen mogen worden gebouwd. Ook geldt er een maximum bouwhoogte van 10 meter.
Een ander deel van het plangebied (aan de overzijde van de ontsluitingsweg) is bestemd voor 'Woongebied - 3'. Ter plaatse van deze bestemming is een maximum bouwhoogte van 10 meter en een maximum goothoogte van 6 meter toegestaan.
Aan de noordwestzijde van het plangebied geldt de bestemming 'Opslag'. De voor 'Opslag' aangewezen gronden zijn bestemd voor een gemeentelijk grond-, puin- en baggerdepot, nutsvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Ook gelden de bestemmingen 'Groen', 'Water' en 'Verkeer' in het plangebied. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor o.a. groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, voorzieningen voor langzaam verkeer en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor o.a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen zoals taluds en bruggen. De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor voorzieningen voor verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, afvalverzamelvoorzieningen en nutsvoorzieningen en water en waterhuishoudkundigevoorzieningen.
Daarnaast gelden twee archeologische dubbelbestemmingen; 'Waarde - Archeologie -2' en 'Waarde - Archeologie -3'. De voor deze dubbelbestemmingen aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden. Ter plaatse van de bestemming 'Waarde- Archeologie -2' is archeologisch onderzoek nodig indien de werkzaamheden een oppervlakte van meer dan 200 m2 beslaan en 5 meter beneden maaiveld plaatsvinden. Ter plaatse van de bestemming 'Waarde- Archeologie -3' is archeologisch onderzoek nodig indien de werkzaamheden een oppervlakte van meer dan 200 m2 beslaan en 0,40 meter beneden maaiveld plaatsvinden. Het aspect archeologie wordt in paragraaf 4.5 verder toegelicht.
De beoogde verkaveling zoals is opgenomen in het bijgesloten stedenbouwkundig plan kan niet gerealiseerd worden binnen de hierboven genoemde bestemmingsplanregels. Daarnaast vindt een gedeelte van de ontwikkeling plaats binnen de bestemming 'Opslag'. Ter plaatse van deze bestemming is een groenvoorziening beoogd die niet gerealiseerd kan worden binnen de bestemming.
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de beoogde woningbouwontwikkeling mogelijk te maken.
Afbeelding uitsnede vigerend bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 komt de planbeschrijving aan bod. In dit hoofdstuk wordt de bestaande en toekomstige situatie toegelicht. Volgend op dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader geschetst waarin het relevante beleid voor het planvoornemen uiteen wordt gezet. In hoofdstuk 4 worden de onderzoeken naar verscheidene omgevingsaspecten toegelicht. In de hoofdstukken 5 tot en met 7 komen achtereenvolgens de juridische planopzet, de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid aan bod.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 2 ha. Het gebied betreft voormalig akkerland en een voormalige gemeentewerf. Er zijn geen gebouwen binnen het plangebied aanwezig. Aangrenzend aan de voormalige gemeentewerf, aan de noordwestzijde van het plangebied, is een bomenrij aanwezig. Het akkerland en de gemeentewerf worden van elkaar gescheiden door middel van een bestaande watergang.
Het plangebied wordt daarnaast doorkruist door de nieuwe ontsluitingsweg voor de woonwijk Kreken van Nibbeland. Deze weg takt aan de noordzijde van het plangebied aan op de Stationsweg.
Afbeelding luchtfoto bestaande situatie
Afbeelding aanzicht plangebied, gezien vanaf Stationsweg
Afbeelding aanzicht plangebied, gezien vanaf de nieuwe ontsluitingsweg naar de woonwijk Kreken van Nibbeland
2.2 Toekomstige Situatie
Als afronding van de uitbreiding 'Kreken van Nibbeland' wordt fase 7 gerealiseerd. Deze fase vormt de eerste verbinding tussen de Stationsweg en de kern Zuidland, gezien vanuit de noordelijk gelegen Stationsweg. Voor het planvoornemen is een stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze zijn als Bijlage 1 en respectievelijk als Bijlage2 bijgevoegd.
Het plangebied kent een ontspannen ligging tussen de open polders, natuur- en recreatiegebied Bernisse, sportcomplex Zuidland en de recente uitbreidingen fase 1 tot en met fase 6 'Kreken van Nibbeland'.
Fase 7 'Kreken van Nibbeland' bestaat uit grondgebonden woningen en de realisatie van landschap, in de vorm van een groengebied als ''kop'' op het Kreken van Nibbeland waarin klimaatmaatregelen, duurzaamheid en ecologie een rol spelen.
Afbeelding schetsontwerp inrichting plangebied
Woningen
Er worden maximaal 150 woningen gerealiseerd in de vorm van kleine woningclusters, die verscholen zijn in het groen, met diverse soorten woningen. De woningtypen zijn divers, namelijk vrijstaand, twee-onder-één-kap, rijwoningen en rijwoningen met een veranda. Ook zijn er vrije kavels aanwezig. Het woningbouwprogramma (indicatief) is op onderstaande afbeelding weergegeven.
Afbeelding indicatief woningprogramma, zie hiervoor ook Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan
Parkeren
Om het groene karakter van het plan te waarborgen vindt parkeren voornamelijk buiten het zicht plaats in parkeerkoffers binnen de woonvelden of op eigen erf bij de vrijstaande woningen, vrije kavels en twee-onder-éénkappers, zowel in de voor- als achtertuinen. Incidenteel zal er parkeren worden toegestaan langs de hoofdrijbaan in de vorm van halfverharding. De parkeerberekening voor het plan wordt in paragraaf 4.2 nader toegelicht.
Groen
Ter weerszijden van het plangebied gaan na de realisatie van het plan gebieden ontstaan met een landschappelijke identiteit gekenmerkt door bos, houtwallen en natuurlijke graslanden. Er wordt uitgegaan van inheemse beplanting die aantrekkelijk is voor kleine fauna zoals vogels, vleermuizen, insecten en overige zoogdieren. Daarnaast voorziet de woningbouw ook in nestkasten voor vogels en vleermuiskasten. In het landschap worden insectenhotels geplaatst. Door de toepassing van de vele bomen wordt hittestress zoveel mogelijk beperkt en het gebied klimaatadaptief gemaakt.
Water
Water krijgt een bijzondere betekenis in dit plangebied. Open oppervlaktewater is beperkt in omvang. Daarentegen wordt het hemelwater zoveel mogelijk opgevangen en geïnfiltreerd in de ondergrond. Dit wordt gerealiseerd door middel van wadi's en open bestrating.
Ontmoeten en spelen
In het noordelijke gedeelte van het plan wordt het plein 'Ontmoeten' met een groen karakter gerealiseerd. Dit plein biedt ruimte voor spelen en ontmoeten. Bomen zorgen voor schaduw en verkoeling voor een deel van het plein. Een ander deel is open met een speelruimte. Hier kunnen informele speeltoestellen in een groene omgeving met water gerealiseerd worden.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte
In de structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft waaruit onderwerpen voort komen die van nationaal belang zijn:
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in standhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen nationaal belang. Het rijksbeleid uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vormt dan ook geen belemmering voor de woningontwikkeling in dit bestemmingsplan.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van onderwerpen van nationaal belang, zoals rijksvaarwegen, kustfundament, de Waddenzee, buisleidingen van nationaal belang, de Ecologische Hoofdstructuur en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Het plangebied ligt niet binnen een in het Barro aangewezen gebied.
3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking';
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In subparagraaf 3.1.4 is de onderbouwing van de Laddertoets opgenomen.
3.1.4 Laddertoets
Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie zijn aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. Het planvoornemen betreft de realisatie van maximaal 150 woningen. Er is daarmee sprake van een stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling wordt gerealiseerd buiten bestaand stedelijk gebied. In paragraaf 3.2 Provinciaal beleid wordt toegelicht dat door de provincie Zuid-Holland ontheffing is verleend voor de realisatie van een gedeelte van woningbouwontwikkeling Kreken van Nibbeland buiten het bestaand stads- en dorpsgebied. Het plangebied maakt deel uit van het gebied waarvoor deze ontheffing is verleend. Er is geen sprake van strijdigheid met regels voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied.
Ten aanzien van het aspect stedelijke ontwikkeling het volgende. Het overgrote deel van het woningbouwprogramma wordt gerealiseerd binnen de vigerende bestemming 'Woongebied'. Voor een aantal woningen geldt dat deze gedeeltelijk buiten de bestemming 'Woongebied' liggen. Dit is noodzakelijk gelet op het stedenbouwkundig plan voor het woongebied.
De afweging voor de ontwikkeling van woningen binnen de bestemming 'Woongebied' is in een eerder stadium in het kader van het bestemmingsplan 'Kreken van Nibbeland te Zuidland' uitgevoerd. Op basis van dit bestemmingsplan kunnen er in het plangebied van voorliggend bestemmingsplan 170 woningen gebouwd worden. Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 150 woningen mogelijk. Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan worden er minder woningen gerealiseerd dan planologisch mogelijk zijn. Derhalve wordt geconstateerd dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en dat een Ladderonderbouwing niet nodig is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel de woningbehoefte in paragraaf in paragraaf 3.3Gemeentelijk beleid beschreven.
3.2 Provinciaal Beleid
Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het beleid bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de omgevingsvisie en de omgevingsverordening. Deze zijn in werking getreden op 1 augustus 2020.
Daarnaast zijn operationele doelstellingen opgenomen in het Omgevingsbeleid. Hiermee wordt inzicht verschaft in hoe de provincie invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma's en - plannen, zoals het programma Ruimte.
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
Het plangebied ligt binnen twee beleidslagen van de omgevingsvisie:
- Stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied;
- Completering Natuurnetwerk Nederland inclusief ecologische verbindingen.
Stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied
Het plangebied ligt binnen het gebied dat is aangewezen als 'Stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied'. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Een deel van die vraag past qua kwaliteit niet daarbinnen. Daarnaast kunnen er kwantitatieve beperkingen zijn. Een randvoorwaarde bij beter benutten is namelijk dat de leefkwaliteit in de bebouwde ruimte behouden blijft en waar mogelijk wordt versterkt. Ook kan de kwaliteit van de groene ruimte aanleiding zijn om een kwaliteitsverbetering te realiseren door middel van het toevoegen van stedelijke functies.
Stedelijke ontwikkelingen die niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied gerealiseerd kunnen worden en kleinschalige stedelijke ontwikkelingen, kunnen in het landelijk gebied plaatsvinden in aansluiting op bestaand stads- en dorpsgebied of in bebouwingslinten. Gedeputeerde Staten zien toe op toepassing door gemeenten van de Ladder voor duurzame verstedelijking en het beleid voor ruimtelijke kwaliteit. Het eindoordeel over stedelijke ontwikkelingen groter dan 3 hectare buiten bestaand stads- en dorpsgebied ligt bij Provinciale Staten. Deze worden door Provinciale Staten afgewogen en opgenomen op de 3 hectare kaart.
In 2012 is door de provincie Zuid-Holland een ontheffing van de destijds geldende Verordening Ruimte verleend om de woningen te mogen realiseren in het landelijk gebied. Het ontwikkelen van woningen op deze locatie in de sfeer van landelijk wonen, is in overeenstemming met het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (voormalig streekplan RR2020) waar de Stadsregio Rotterdam en Provinciale Staten mee hebben ingestemd. In het verlengde hiervan is in de toelichting van artikel 3, lid 1, van de Verordening Ruimte expliciet verwezen naar de mogelijkheid voor ontheffing voor landelijk wonen in dit gebied buiten de bebouwingscontouren. Deze locatie (Zuidland) wordt dan hier ook expliciet genoemd onder het kopje 'Landelijk Wonen', als variant van 'rood voor groen.
Wonen
De Provincie Zuid-Holland stelt jaarlijks een prognose op voor de verwachte toename van het aantal huishoudens per gemeente. De verwachte toename van het aantal huishoudens bepaalt het zogeheten woningbouwcontingent: het aantal nieuwbouwwoningen dat de gemeente in de planperiode mag realiseren. In de planmonitor van de Provincie worden de aantallen nieuwbouwwoningen per woningbouwplan opgenomen.
In 2021 is een wijziging in de systematiek in de woningbouwprogrammering door de Provincie ingevoerd. In de huishoudenprognose wordt nu uitgegaan van de hoogste van twee prognoses: de zogeheten Trendraming en Woningbehoefteraming. De programmeerruimte is ten opzichte van de voorliggende periode uitgebreid met 30% om mogelijke planuitval op te vangen.
Het plan Kreken van Nibbeland fase 7 was al opgenomen in de planmonitor conform de oude systematiek en paste binnen het destijds geldende woningbouwcontingent. De nieuwe systematiek leidt ertoe dat het woningbouwcontingent van de gemeente is uitgebreid. Uit een eerste inventarisatie verricht in opdracht van de Provincie in april 2021 is verder gebleken dat het woningbouwprogramma van de gemeente past binnen het woningbouwcontingent. Zodoende past voorliggend plan ook nu binnen het stelde woningbouwcontingent.
Afbeelding uitsnede kaart omgevingsvisie - buiten bestaand stads- en dorpsgebied
Daarnaast is uit de kaart van de omgevingsvisie op te maken dat het plangebied gedeeltelijk ligt binnen een gebied aangewezen als 'Completering Natuurnetwerk Nederland inclusief ecologische verbindingen'.
Completering Natuurnetwerk Nederland inclusief ecologische verbindingen
De provincie zorgt ervoor dat het Natuurnetwerk in Zuid-Holland compleet is inclusief de ecologische verbindingen. Het provinciale natuurbeleid is gericht op het behouden en waar mogelijk versterken van de biodiversiteit in de provincie. De realisatie (verwerving, inrichting en beheren) van de restantopgave aan ‘nieuwe natuur’ ten behoeve van het Natuurnetwerk Nederland draagt daaraan bij.
Met deze beleidsbeslissing beoogt de provincie invulling te geven aan de Zuid-Hollandse bijdrage aan versterking van de mondiale biodiversiteit. Zuid-Holland wil een toonaangevende provincie zijn waar mensen met plezier recreëren, met een aantrekkelijke groene en gezonde leefomgeving. Via deze beleidsbeslissing wordt bijgedragen aan:
- Een jaarlijkse groei van het aantal hectares NNN;
- Een jaarlijkse groei van het aantal km ecologische verbindingen, waardoor natuurgebieden verbonden worden.
De ecologische verbinding uit het Natuurnetwerk Nederland bevindt zich aan de westzijde van het plangebied en loopt met name over de voormalige stortplaats, waar nu nog een gemeentewerf aanwezig is. In overleg met de provincie Zuid-Holland is afgesproken om de gebruiksmogelijkheden te beperken tot extensieve recreatie in de vorm van een wandelpad over het terrein. Hierdoor wordt ook het wandelgebied verbonden met de oever van de Kreek. Er worden geen andere voorzieningen zoals bijvoorbeeld een speelplek mogelijk gemaakt. Uitsluitend overige bouwwerken ten behoeve van de bestemming zijn toegestaan. Ook wordt gebiedseigen beplanting toegepast.
Afbeelding uitsnede kaart omgevingsvisie - Completering Natuurnetwerk Nederland inclusief ecologische verbindingen
Kreken Kweken
Het project Kreken Kweken is een samenwerkingsproject van de gemeenten op Voorne-Putten en het Waterschap Hollandse Delta. Met het project willen de partijen oude kreken op Voorne-Putten in ere herstellen. Het project bevat de aanleg van circa 8 kilometer ecologische oevers (zones), 8 kilometer wandelpaden langs de oevers en 5 ecologische stapstenen (kleine natuurgebiedjes) van elk circa 0,5 hectare.
Ook zullen enkele ruimtelijke kreken aangelegd worden. Ruimtelijke kreken zijn natuurvriendelijke oevers die gekoppeld zijn aan een ruimtelijke ontwikkeling (bijvoorbeeld nieuwe woonwijk of nieuw bedrijventerrein) en tegelijk met die ontwikkeling aangelegd worden. 'Kreken Kweken' is afhankelijk van de vrijwillige medewerking van agrariërs en andere grondeigenaren. De zones worden door middel van vrijwillige kavelruil en aankoop verworven. Het Waterschap Hollandse Delta wordt in de meeste gevallen eigenaar van de ecologische zones. Het beheer wordt uitgevoerd door de Stichting Landschapsonderhoud Rotterdam.
De kreken van het plan Kreken van Nibbeland zijn in het project Kreken Kweken aangemerkt als "Ruimtelijke kreken". De watergang langs het plangebied is bestaand, deze wordt niet in combinatie met de woonwijk nieuw aangelegd. In Kreken Kweken is deze weergegeven als "indicatieve ligging ecologische verbindingszone". Vanuit fase 7 van Kreken van Nibbeland zullen geen werkzaamheden aan de watergang worden verricht, als dat gebeurt dan wordt dat vanuit Kreken Kweken opgepakt.
Conclusie
Het planvoornemen wordt buiten het bestaand stads- en dorpsgebied gerealiseerd. Het woningbouwplan betreft een ontwikkeling van maximaal 150 woningen, hetgeen aansluit op de rest van de nieuwbouw Kreken van Nibbeland (wel gelegen binnen het bestaand stads- en dorpsgebied). Dit betekent dat het plan aangrenzend aan bestaand stads- en dorpsgebied wordt gerealiseerd. In subparagraaf 3.2.2 worden de regels voor bouwen buiten het bestaand stads- en dorpsgebied in relatie tot het plan nader toegelicht.
Het woningbouwplan draagt daarnaast bij aan een aantrekkelijke woon- en leefomgeving in de provincie Zuid-Holland. Ook dragen de ontwikkelingen bij aan een sterke verbinding met de omgeving en de natuur. De mensen kunnen met plezier verblijven in dit gebied. De gebruiksmogelijkheden van de ecologische verbinding uit het Natuurnetwerk Nederland worden beperkt tot extensieve recreatie in de vorm van een wandelpad over het terrein.
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de omgevingsvisie is de omgevingsverordening op 1 augustus 2020 in werking getreden. In de omgevingsverordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van het provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de omgevingsverordening. De omgevingsverordening omvat in aanvulling op de omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
De geldende artikelen voor dit plangebied zijn:
- Artikel 2.5 Aanwijzing Natuurnetwerk Nederland;
- Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit;
- Artikel 6.10 Ladder voor duurzame verstedelijking.
Artikel 2.5 Aanwijzing Natuurnetwerk Nederland
In dit artikel zijn de regels opgenomen voor de aangewezen Natuurnetwerk Nederland gebieden. Langs de noordwestrand van het plangebied ligt een NNN gebied. Dit aspect wordt in paragraaf 4.7 Flora en Fauna nader toegelicht.
Afbeelding uitsnede kaart omgevingsverordening - aanwijzing Natuurnetwerk Nederland
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
- a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
- b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
- 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
- 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
- c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
- 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
- 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.
Het planvoornemen valt onder artikel 6.9 a. De ontwikkelingen binnen dit plangebied voorzien niet in wijzigingen op structuurniveau. Met de stedenbouwkundige invulling van de beoogde nieuwbouw is zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande gebiedsidentiteit. Een deel van het plangebied ligt binnen een gebied aangewezen als gebied met beschermingscategorie 1, dit wordt onderstaand toegelicht.
Beschermingscategorie
Het binnen het plangebied gelegen NNN-gebied is aangewezen als beschermingscategorie 1. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1 kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder b en c gestelde voorwaarden. Het programma ruimte wordt nader toegelicht in subparagraaf 3.2.3 Programma ruimte.
Afbeelding uitsnede kaart omgevingsverordening - beschermingscategorie 1
Afbeelding NatuurNetwerk Nederland corridor door het plangebied.
Het plangebied ligt deels langs het NatuurNetwerk Nederland corridor. Zowel het groengebied, de watergang, als een deel van enkele kavels liggen langs dit corridor. Voor de toelichting op dit aspect in relatie tot het plan wordt verwezen naar 3.2.1Omgevingsvisie Zuid-Holland, Completering Natuurnetwerk Nederland inclusief ecologische verbindingen.
Beeldkwaliteit
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid, bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
- a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn; of
- b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.
Voor het planvoornemen is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan is in paragraaf 2.2 toegelicht.
Conclusie ruimtelijke kwaliteit
De ontwikkeling van 150 woningen binnen dit plangebied voorziet geen wijzigingen op structuurniveau. Met de stedenbouwkundige invulling is rekening gehouden met de bestaande gebiedsidentiteit. In het plangebied ligt een gebied dat is aangewezen als Natuurnetwerk Nederland met de beschermingscategorie 1. De ontwikkelingen in het plangebied zijn uitgezonderde ruimtelijke ontwikkelingen volgens het Programma ruimte (dit wordt onder het volgende kopje Programma ruimte toegelicht). Het planvoornemen zorgt voor een kwaliteitsverbetering van bestaande kenmerken en waarden. Dit komt de ruimtelijke kwaliteit ten goede.
De ruimtelijke kwaliteit van de ontwikkeling is uitgebreid beschreven in Bijlage 2 en paragraaf 2.2.
Artikel 6.10 Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat 'een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
- a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
- b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.'
Voor het plan is in subparagraaf 3.1.4 Laddertoets ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2.3 Programma ruimte
Het Programma ruimte is parallel aan de omgevingsvisie en de omgevingsverordening opgesteld. Het Programma ruimte bevat een nadere invulling en operationalisering van ruimtelijk relevante onderdelen van de omgevingsvisie.
Op de kaart ‘woningbouwlocaties, bedrijventerreinen en andere stedelijke ontwikkelingen’ (ook wel genoemd: ‘3 ha kaart’) zijn nog te ontwikkelen woningbouwlocaties, bedrijventerreinen en andere stedelijke ontwikkelingen groter dan 3 ha buiten bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) opgenomen. Als een locatie is opgenomen op de ‘3 ha kaart’ betekent dit dat de provincie op hoofdlijnen geen ruimtelijk bezwaar heeft tegen de betreffende ontwikkeling. Het plangebied is opgenomen op de '3 ha kaart' (als onderdeel van de woningbouw ontwikkeling Kreken van Nibbeland) en er is ontheffing verleend om de woningen te mogen realiseren in het landelijk gebied. Gelet hierop wordt gesteld dat de woningbouwontwikkeling buiten het bestaand stads- en dorpsgebied en deels binnen de indicatieve zone van het NNN-gebied mogelijk is.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Bernisse
Op 21 september 2010 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Bernisse de ‘Structuurvisie 2025’ vastgesteld. Op gemeentelijk niveau geeft de visie aan welke ontwikkelingen gewenst zijn voor de gehele gemeente, op welke wijze deze ontwikkelingen ruimtelijk worden vertaald en hoe deze ontwikkelingen worden gefaseerd. Op kernniveau wordt het beeld nader gespecificeerd. De structuurvisie fungeert voor het gemeentebestuur als afwegingskader bij de beoordeling van nieuwe initiatieven.
Woonvisie 2020-2030, ‘Nissewaard, een plek voor iedereen’
Het doel van de Woonvisie is dat het voor iedereen goed wonen is in de gemeente en dat de woonwensen en woningbehoefte van alle huidige en toekomstige inwoners zoveel mogelijk binnen de gemeentegrenzen mogelijk worden gemaakt. De volgende aspecten zijn van belang:
- Kwaliteit en diversiteit van de bestaande voorraad: Van belang is dat de woningvoorraad toekomstbestendig is, woningen worden verduurzaamd, levensloopbestendig worden gemaakt en dat de woningvoorraad wordt gediversifieerd. Belangrijk uitgangspunt hierbij is de vernieuwing en betere spreiding van de bestaande sociale woningvoorraad, door op sommige plekken te komen tot verdichting en op andere plekken de sociale voorraad juist te verdunnen. In het planvoornemen worden geen sociale woningen gerealiseerd;
- Betaalbaarheid en beschikbaarheid: Doorstroming van verschillende doelgroepen is de komende tien jaar een belangrijk uitgangspunt binnen de woningmarkt. Doorstroming van ouderen kan helpen de groep (door)starters te laten doorstromen. Dit aspect vormt het zwaartepunt van het woningbouwprogramma. In de dorpskernen van Nissewaard ligt met name de koopvoorraad niet in lijn met de behoefte. Er zijn op dit moment relatief veel betaalbare rijwoningen, maar relatief weinig middeldure koop- en levensloopbestendige woningen, al verschilt dit van kern tot kern. Om gezinnen de kans te geven binnen de eigen kern door te stromen en zo de kern vitaal te houden, is het doel om voor hen (middel)dure koopwoningen te bouwen. Wanneer gezinnen de mogelijkheid hebben door te stromen naar deze woningen, komen er betaalbare rijwoningen beschikbaar voor starters op de koopmarkt. Daarbij biedt het toevoegen van meer levensloopbestendige woningen ouderen eveneens de gelegenheid om in de eigen kern te blijven wonen in een woning welke aansluit bij hun veranderende behoeften. Op die manier komen er wederom betaalbare rijwoningen vrij voor starters uit de kernen.
- Aantrekkelijke nieuwbouw: Woningbouw is nodig om te voorzien in de vraag die in de komende twintig jaar met nog circa 6% toeneemt. Complementair bouwen, ook in het duurdere segment, draagt bij aan een gezonde mix in de voorraad en bevolking en maakt de kernen schokbestendiger. Het planvoornemen is om grondgebonden woningen uit de duurdere en middeldure segment toe te voegen. Dit brengt meer balans in de voorraad in Zuidland en de gemeente als geheel. Er is vraag naar woningen uit dit segment in Zuidland en in de gemeente.
- Wonen, zorg en welzijn als samenhangende thema's: Ouderen en de grote diversiteit aan zorgvragers en hun woonbehoefte vraagt om een divers woonzorgaanbod.
- Duurzaamheid: Het stimuleren van een duurzame transitie;
- De gemeente Nissewaard maakt ruimte, nodigt uit, faciliteert en treedt op als regievoerder: De gemeente vindt het belangrijk om initiatieven van inwoners en anderen zo veel als mogelijk te faciliteren.
Welstandsnota Nissewaard 2017
De welstandsnota bevat de basisvoorwaarden, waaraan bouwaanvragen op welstandsaspecten getoetst worden, het zogenaamde beoordelingskader. Het plangebied ligt grotendeels in een gebied aangewezen als 'zorgvuldig' (zie afbeelding). Het regime 'zorgvuldig' wordt toegepast in gebieden waar de ruimtelijke kwaliteiten en samenhang van belang zijn, maar die ook enige dynamiek kunnen verdragen. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid is gericht op behoud, herstel of verbetering van de waardevolle (landschappelijke, stedenbouwkundige en architectonische) elementen en structuren, waardoor een extra inspanning dient te worden geleverd tot voordeel van de ruimtelijke kwaliteit. Bij de inrichting van het plangebied is reeds rekening gehouden met de nieuwe gebouwen in relatie tot de omgeving.
Afbeelding uitsnede kaart welstandsniveaus en plangebied
Conclusie
Het planvoornemen voorziet in een gevarieerde duurzame en toekomstbestendige woningaanbod, uit de duurdere en middeldure segment, ten einde meerdere doelgroepen te bedienen. Zo wordt de doorstroming van gezinnen en oudere paren met (boven-)modaal inkomen richting dit schaarse segment bevordert. Op deze manier komen betaalbare rijwoningen in de kern voor de doelgroepen, zoals starters en alleenstaanden vrij. Het planvoornemen is passend binnen de gemeentelijke structuurvisie en het woonbeleid. De bouwplannen worden in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning getoetst aan de Welstandsnota.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 M.e.r. Beoordeling
4.1.1 Kader
Voor het voorliggende bestemmingsplan wordt onderzocht of de activiteiten(en), die het plan mogelijk maakt, m.e.r.-plichtig zijn. In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen in onderdeel C (m.e.r.-plicht) en onderdeel D (m.e.r.-beoordelingsplicht). Daarnaast dient het college van Burgemeester en Wethouders bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen;
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
In onderdeel C zijn activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor het maken van een milieueffectrapportage verplicht is. In onderdeel D zijn de activiteiten, plannen en besluiten waarvoor een m.e.r.-procedure van toepassing is.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is te beschouwen als een eenvoudige, compacte versie van de m.e.r.-beoordeling. De vraag die beantwoordt moet worden is of, gelet op de omvang (waarvoor de drempelwaarde een indicatie geeft), én de aard en de ligging van het project, sprake kan zijn van aanzienlijke milieueffecten, waardoor het opstellen van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
4.1.2 Beoordeling
Het planvoornemen betreft het realiseren van 150 woningen. Het plan bevat een activiteit die genoemd wordt in onderdeel D van de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage. In onderdeel D is onder D 11.2 de volgende activiteit opgenomen; de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen valt onder onderdeel D in de bijlage van het Besluit Milieueffectrapportage.
In de volgende gevallen waarop de activiteit betrekking heeft op is een aparte m.e.r.-beoordeling nodig;
- 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
- 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat; of
- 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
De omvang van het planvoornemen blijft ver onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel D.11.2 in de bijlage van het Besluit Milieueffectrapportage. De activiteit betreft de realisatie van 150 woningen en zit daarmee ruim onder de drempelwaarde van 2000 woningen waarvoor een aparte m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Wel is het nodig om voor het te nemen besluit kort uit te leggen dat er geen significante milieugevolgen voor de omgeving zijn. Dit heet een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
- 1. Kenmerken project / activiteit
Het project betreft het realiseren van 150 woningen, deze activiteit zit ruim onder de drempelwaarden van 2000 woningen. Uit de beoordelingen van de aspecten verkeer (zie paragraaf 4.2) en luchtkwaliteit (zie paragraaf 4.10) blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor het planvoornemen.
- 2. Plaats van het project / activiteit
Het plangebied ligt in binnen de in aanbouw zijnde woonwijk Kreken van Nibbeland. Deze woonwijk wordt gerealiseerd nabij Zuidland.
- 3. Samenhang met andere activiteiten
Het voorgenomen plan hangt samen met de woningbouwontwikkelingen binnen de andere woongebieden in Kreken van Nibbeland. Het realiseren van woningen sluit aan op deze ontwikkelingen.
- 4. Kenmerken van de (mogelijk belangrijke) nadelige milieugevolgen
De nieuwe ontwikkeling in het plangebied leidt niet tot belangrijke milieugevolgen. Er is geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht.
4.1.3 Conclusie
Voor het project is geen m.e.r.-procedure of m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r. Het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard heeft daarom op 14 september 2021 besloten dat een mer-beoordelingsprocedure niet nodig is. De aanmeldnotitie m.e.r., behorende bij dit besluit, is als Bijlage 3 bijgesloten.
4.2 Verkeer En Parkeren
Voor het planvoornemen is de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte bepaald op basis van de kencijfers van de CROW-publicatie 381 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' en conform parkeernormering Nissewaard dient het gemiddelde binnen de bandbreedte van de CROW kerncijfers aangehouden te worden. In Zuidland geldt een stedelijkheidsgraad van "niet stedelijk" en voor deze locatie geldt de zone ''Bebouwde kom''.
Verkeer
Voor de verkeersgeneratie kan worden uitgegaan van een gemiddeld kencijfer van 7 verkeersbewegingen per woning. De verkeersgeneratie bedraagt daarmee 7 x maximaal 150 woningen = 1.050 verkeersbewegingen per etmaal.
Voor het vigerende bestemmingsplan is door Grontmij een verkeersstudie uitgevoerd (d.d. 19 april 2013). Deze studie is als Bijlage 4 Verkeersonderzoek 2013 bijgesloten. Leidend voor de verkeersafwikkeling van het plan is deze verkeersstudie. In deze studie is inzichtelijk gemaakt dat de verkeerstoename als gevolg van de ontwikkelingen in het gehele ontwikkelgebied Kreken van Nibbeland zonder knelpunten kan worden afgewikkeld. Ook de beoogde afwikkeling op de Stationsweg, door middel van een rotonde, biedt volgens deze verkeersstudie voldoende restcapaciteit om fluctuaties in het woningbouwprogramma op te vangen. De verkeersafwikkeling blijft hierdoor gewaarborgd. Het extra verkeer wat door de woningen en de brede school in de woonwijk Kreken van Nibbeland geproduceerd wordt, kan zonder problemen door de Stationsweg en de nieuwe rotonde afgewikkeld worden.
Op basis van deze studie wordt gesteld dat de verkeersgeneratie ten gevolge van het plan afgewikkeld kan worden.
Parkeren
Een indicatie van de parkeerberekening is opgenomen in het stedenbouwkundig plan en wordt onderstaand toegelicht. In deze voorbeeld berekening is uitgegaan van 146 woningen.
Uit onderstaande voorbeeld parkeerberekening volgt dat voor het planvoornemen een parkeerbehoefte van 306 parkeerplaatsen kent. In het plangebied worden 100 parkeerplaatsen op eigen erf en 209 parkeerplaatsen in het openbaar gebied gerealiseerd. In totaal worden 309 parkeerplaatsen aangelegd waarmee aangetoond wordt dat er kan worden voorzien in de parkeerbehoefte.
Afbeelding parkeerberekening
4.3 Bedrijven- En Milieuzonering
4.3.1 Kader
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen milieuhinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. De richtafstanden zijn opgenomen in de handreiking ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de VNG. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
De richtafstanden zijn afhankelijk van het omgevingstype waarbinnen de milieugevoelige bestemming ligt. De VNG-handreiking gaat uit van de omgevingstypes 'rustige woonwijk' of 'gemengd gebied'.
Een rustige woonwijk kan aangemerkt worden als een gebied zonder functiemenging, met minimale invloed vanuit wegverkeer. Bij een gemengd gebied is sprake van een functiemenging tussen wonen en milieubelastende activiteiten/functies en/of in de directe nabijheid van drukke gebiedsontsluitingswegen.
De aangegeven richtafstanden in de VNG-handreiking zijn gebaseerd op het omgevingstype rustige woonwijk. Voor het omgevingstype gemengd gebied kunnen deze richtafstanden met één stap worden verlaagd. De richtafstandenlijst biedt voor een scala aan typen bedrijvigheid de richtafstanden tot gevoelige bestemmingen vanwege geur, stof, geluid en gevaar.
4.3.2 Beoordeling
In de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van de aanwezigheid van milieuhinderlijke functies. Het omgevingstype waarbinnen de milieugevoelige bestemming van wonen ligt wordt gekenmerkt worden als 'rustige woonwijk'.
In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich 1 milieuhinderlijke functie. Het betreft de agrarische gronden gelegen ten noordwesten van het plangebied en ten zuidoosten van het plangebied. Een richtafstand van 30 meter tot agrarische bedrijfsgebouwen moet aangehouden worden. Binnen 30 meter vanaf de grens van de bestemming 'Woongebied' zijn er geen bedrijfsgebouwen aanwezig. Wel kan er op kortere afstand (10 meter) geur of stofhinder worden ervaren wegens de activiteiten op het land. Daarom wordt in het kader van een goed woon- en leefklimaat geadviseerd de woningen op ongeveer 10 meter afstand van de agrarische gronden te realiseren. Beoogd wordt te voldoen aan deze adviesafstand.
In het plangebied is de vigerende bestemming 'Opslag' gesitueerd. Deze functie komt met voorliggend bestemmingsplan te vervallen en de gronden worden bestemd voor 'Natuur'. Deze nu nog bestaande milieuhinderlijke functie is daarom buiten beschouwing gelaten.
Aan de Stationsweg 36a (ten noordoosten van het plangebied) is een bedrijfslocatie gesitueerd waar maximaal milieucategorie 2 bedrijven zijn toegestaan. Hiervoor geldt een richtafstand van maximaal 30 meter. De afstand tussen het bestemmingsvlak 'Woongebied' en de bedrijfsbestemming bedraagt 51 meter. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand.
4.3.3 Conclusie
De conclusie is dat ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast worden de omliggende bedrijven door de realisatie van de woningen niet beperkt in hun bedrijfsvoering.
4.4 Bodem
Milieutechnisch adviesbureau RSK Netherlands heeft een actualiserend (water)bodemonderzoek en asfalt- en funderingsonderzoek ter plaatse van de voormalige vuilstort aan de Stationsweg uitgevoerd. Ook heeft dit onderzoeksbureau een verkennend bodemonderzoek voor de rest van het plangebied uitgevoerd. De voormalige vuilstort bevindt zich aan de noord en noord-oost zijde van het plangebied. Het rapport is als Bijlage5 bijgevoegd.
Onderzoek ter plaatse van de voormalige vuilstort
Er is onderzoek uitgevoerd op het gebied van asfaltverhardingen, funderingslagen, bodemlagen, grondwater en waterbodem.
Asfaltverhardingen
Het PAK-marker onderzoek heeft over de asfaltkernen 01 t/m 09 geen fluorescentie aangetoond en chemisch-analytisch wordt geen verhoogd gehalte PAK aangetoond. Het asfalt in de toegangsweg naar het opslagterrein is niet teerhoudend.
Funderingslagen
Onder de asfaltverharding van zowel de toegangsweg naar het opslagterrein als de asfaltverharding van het opslagterrein zelf, is een funderingslaag aangetroffen welke volledig is opgebouwd uit slakken. Ter plaatse van de toegangsweg naar het opslagterrein wordt onder deze laag slakken nog een tweede laag aangetroffen, welke naast slakken ook veel bakstenen bevat.
In mengmonsters van beide lagen worden geen overschrijdingen aangetoond van de maximale samenstellingswaarden en emissiewaarden en wordt asbest niet aangetoond (zowel zintuiglijk als chemisch analytisch).
Bodemlagen
In vrijwel alle grondboringen, worden zintuiglijk bijmengingen aangetroffen met onder andere puin, baksteen, kolengruis en plastic.
Chemisch-analytisch blijkt dat over het algemeen de bodem al direct vanaf maaiveld (of vanaf onderzijde funderingslaag bij de asfaltverhardingen), licht tot sterk is verontreinigd met zware metalen en/of PAK. Voor de bovengrond dient wel onderscheid te worden gemaakt tussen het braakliggende noordelijke terreindeel naast de toegangsweg en de overige onverharde terreindelen op locatie. De bovengrond van het braakliggende noordelijke terreindeel is (tot 0,5 m-mv) maximaal licht verontreinigd, op de overige onverharde terreindelen worden ook in de bovengrond licht tot sterk verhoogde gehalten aangetoond. Voor de gehele locatie geldt dat de bodem vanaf 0,5 m-mv matig tot sterk is verontreinigd met zware metalen en/of PAK. Er is derhalve sprake van een verontreinigd bodemvolume van circa 34.500 m3.
Door de aanwezige begroeiing is het gronddepot en de hieronder liggende bodem niet bemonsterd. Aangenomen wordt dat de bodemkwaliteit onder dit gronddepot vergelijkbaar is.
In het stortmateriaal worden verhoogde gehalten PFAS-verbindingen aangetoond. De gehalten PFAS variëren van kwaliteitsklasse Landbouw/Natuur tot niet-toepasbaar.
Aan het opgeboorde bodemmateriaal worden zintuiglijk geen waarnemingen gedaan die duiden op de aanwezigheid van asbestverdacht materiaal. Chemisch-analytisch worden in de fijne en grove fractie geen verhoogde gehalten asbest aangetoond.
Grondwater
In de grondwatermonsters van de peilbuizen 13 en 22 worden licht verhoogde concentraties barium aangetoond. In het grondwatermonster van peilbuis 31, worden licht verhoogde concentraties barium, xylenen en naftaleen aangetoond. De concentraties in de peilbuizen 13, 22 en 31 duiden erop dat er geen noemenswaardige verspreiding naar het grondwater plaatsvindt vanuit het verontreinigde stortmateriaal.
Waterbodemonderzoek
De onderzoeksresultaten van de waterbodem duiden erop dat geen afstroming vanuit het verontreinigde stortmateriaal plaatsvindt naar de watergangen om de locatie.
Onderzoek rest van het plangebied
Het rapport 'verkennend bodemonderzoek' voor de rest van het plangebied is als Bijlage 6 bijgevoegd. Er is onderzoek uitgevoerd op het gebied van grond, PFAS-verbindingen en grondwater.
Grond
Indicatief getoetst aan de generieke bodemgebruikswaarden uit het Besluit Bodemkwaliteit, voldoet de zandige bovengrond met bijmenging met baksteen aan klasse AW en aan klasse Industrie. Ook voldoet de zintuiglijk schone kleiige ondergrond aan klasse AW.
PFAS-verbindingen
In het grondmengmonster MM11 van de zintuiglijk schone zandige ondergrond, wordt een gehalte PFOA aangetoond van 0,17 mg/kg.ds. Voor PFOS en de overige PFAS-verbindingen worden geen verhoogde gehalten aangetoond. In de grondmengmonsters MM8, MM9, MM10, MM12 en MM13 van de zintuiglijk schone zandige en kleiige ondergrond, worden geen verhoogde gehalten PFOA, PFOS en/of overige PFAS-verbindingen aangetoond.
Getoetst aan het Tijdelijk Handelingskader voor PFAS-houdende grond en baggerspecie, kan de zintuiglijk schone zandige ondergrond van MM11, MM8, MM9, MM10, MM12 en MM13 worden toegepast in zones waar de toepassingseis klasse Landbouw/Natuur geldt.
Grondwater
In de grondwatermonster van de geplaatste peilbuizen, worden maximaal licht verhoogde concentraties barium, nikkel, molybdeen en/of minerale olie aangetoond. De overige onderzochte verbindingen (overige zware metalen, vluchtige aromaten en VOCl) worden niet aangetoond of in concentraties beneden de streefwaarde.
De licht verhoogde concentraties barium, nikkel en molybdeen kunnen worden beschouwd als van nature verhoogde achtergrondconcentraties, de oorzaak voor de licht verhoogde concentraties minerale olie is vooralsnog onbekend.
Conclusie
Het onderzoek ter plaatste van de voormalige stortplaats heeft de aanwezigheid van de voormalige stort en het geval van ernstige bodemverontreiniging op de locatie bevestigd. Een bodemvolume van circa 34.500 m3 grond is verontreinigd in licht tot overwegend matig en sterk verhoogde gehalten zware metalen en PAK. Voor het noordelijke braakliggende terreindeel geldt dat de bovengrond (de deklaag) maximaal licht is verontreinigd, voor het overige onverharde terreindeel geldt dat ook in deze deklaag al matig tot sterk verhoogde gehalten worden aangetoond. Asbest wordt zowel zintuiglijk als chemisch-analytisch in de deklaag en het stortmateriaal niet aangetoond. Het is benodigd om saneringswerkzaamheden uit te voeren. Voor het gebruik van vrijkomend materiaal, de uitvoering van de saneringswerkzaamheden en hergebruiksmogelijkheden is het noodzakelijk om Bijlage 5 raad te plegen.
Het advies is om het depot grond op het zuidelijke gedeelte van de onderzoekslocatie van de voormalige stortplaats nader te onderzoeken. De herkomst, aard en samenstelling van dit depot is vooralsnog onbekend. Bij gebleken geschiktheid kan deze grond mogelijk al deels worden gebruikt voor het realiseren van een afdeklaag. Dit aspect wordt meegenomen in het saneringsplan voor de locatie.
De onderzoeksresultaten voor de rest van het plangebied vormen geen aanleiding voor nader bodemonderzoek en derhalve ook geen belemmering voor de voorgenomen nieuwbouw ter plaatse van de onderzoekslocatie.
4.5 Archeologie En Cultuurhistorie
4.5.1 Archeologie
Toetsingskader
Erfgoedwet
De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek worden vervolgens in de belangenafweging betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Regionaal beleid
Uit de Verordening ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland blijkt dat het plangebied niet in een zone ligt die van bijzondere archeologische waarde is.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Nissewaard heeft een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten ontwikkeld (vastgesteld in 2011), waarmee een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen is gewaarborgd.
Ook worden bestemmingsplannen voorzien van een archeologieparagraaf. Meer specifiek is het doel van het voorgenomen archeologisch beleid (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
Onderzoek
Binnen het plangebied komen volgens de gemeentelijke archeologische beleidskaart van Nissewaard twee verschillende archeologische waarden voor, namelijk waarde 2 en waarde 3.
Voor waarde 2 geldt dat grond-werkzaamheden (inclusief heien) die een oppervlakte beslaan van meer dan 200 m² en tevens dieper reiken dan 5m beneden het maaiveld dienen te worden getoetst op de noodzaak van archeologisch onderzoek.
Waarde 3 wordt aangemerkt als gebied met een redelijk hoge tot hoge archeologische verwachting. Hier geldt dat grondwerkzaamheden (inclusief heien) die een oppervlakte beslaan van meer dan 200 m² en tevens dieper reiken dan respectievelijk 40 cm beneden het maaiveld dienen te worden getoetst op de noodzaak van archeologisch onderzoek.
In de regels en de plankaart van voorliggend bestemmingsplan zijn de van toepassing zijnde archeologische dubbelbestemmingen overgenomen.
Afbeelding uitsnede archeologische beleidskaart plangebied
Conclusie
het maaiveld dienen te worden getoetst op de noodzaak van archeologisch onderzoek.
In de regels en de plankaart van voorliggend bestemmingsplan zijn de van toepassing zijnde archeologische dubbelbestemmingen overgenomen.
Advies Archeologie Rotterdam (mei 2021)
Archeologie Rotterdam ziet naar aanleiding van de in 2020 en 2021 voorgelegde bouwplannen geen reden tot archeologisch vooronderzoek (bureauonderzoek en/of inventariserend veldonderzoek) op de planlocatie en adviseert de gemeente Nissewaard dan ook om af te zien van dergelijk onderzoek. De locatie kan voor de voorgenomen ontwikkeling worden vrijgegeven zonder archeologische bemoeienis. Wel wordt benadrukt dat er altijd rekening dient te worden gehouden met zogenaamde toevalsvondsten. Hiervan dient men op basis van de Erfgoedwet 2016, art. 5.10 het bevoegd gezag, de gemeente Nissewaard, te informeren.
4.5.2 Cultuurhistorie
Toetsingskader
Rijksbeleid
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Provinciaal beleid
Uit de omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland blijkt dat het plangebied niet in een zone ligt waar cultureel erfgoed aanwezig is.
Gemeentelijk beleid
De regelgeving met betrekking tot de rijksmonumenten is verwoord in de Erfgoedwet. De regelgeving m.b.t. de gemeentelijke monumenten is verwoord in de Erfgoedverordening Nissewaard 2016.
Onderzoek en conclusie
In het plangebied en/of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig.
4.6 Externe Veiligheid
4.6.1 Kader
Voor het milieuaspect externe veiligheid is een aantal bronnen van belang, namelijk het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor of het water, het transport door ondergrondse leidingen en de opslag van gevaarlijke stoffen. Het Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, productie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. Die grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR), een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR).
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Er worden in dit kader twee normstellingen gehanteerd, te weten:
- het plaatsgebonden risico: richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
- het groepsrisico: stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.
4.6.2 Onderzoek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd.
Het plangebied is niet binnen de invloedssfeer van risicobronnen gelegen. In nabijheid van Zuidland liggen gasleidingen, maar die liggen op meer dan 2 km afstand en leveren daarmee geen belemmering op. Er liggen in en rondom Zuidland een aantal risicobronnen, zoals meerdere opslagplaatsen propaan. Deze bevinden zich op meer dan 500 meter van het plangebied. Daarmee is geen sprake van een belemmering voor het planvoornemen. Het plangebied ligt evenmin in het effectgebied van gevaarlijke transportroutes.
4.6.3 Conclusie
Gezien vanuit externe veiligheid zijn er geen knelpunten.
4.7 Flora En Fauna
Aqua-Terra Nova BV heeft een quickscan flora- en fauna uitgevoerd naar de consequenties van natuurwetgeving op de geplande werkzaamheden met betrekking tot de ontwikkelingen in dit plangebied. Het rapport is als Bijlage 7 bijgevoegd.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Het plangebied bevindt zich op circa 4 km van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ‘Haringvliet’. Negatieve effecten van de werkzaamheden op dit Natura-2000-gebied kunnen worden uitgesloten.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied dat stikstofgevoelige habitats heeft is het “Voornes Duin” op ongeveer 11 km. De beoogde ontwikkeling omvat de bouw van maximaal 150 woningen. Indien alle 150 woningen in één jaar gerealiseerd worden, is een stikstofdepositie op Natura 2000-gebied het “Voornes Duin” in de aanlegfase niet uit te sluiten. Indien de bouw van de woningen anderhalf of twee jaar gaat duren, wordt in de aanlegfase geen stikstofdepositie verwacht over deze afstand. Het aspect stikstof wordt nader toegelicht in paragraaf 4.8 Stikstofdepositie.
Natuurnetwerk Nederland
Een ecologische verbinding van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) loopt langs de westzijde van het plangebied. Deze toekomstige natuur heeft nog geen natuurdoeltype. Het is van belang om het natuurdoeltype in het te maken bestemmingsplan vast te leggen. Voor de toelichting op dit aspect in relatie tot het plan wordt verwezen naar 3.2.1Omgevingsvisie Zuid-Holland, Completering Natuurnetwerk Nederland inclusief ecologische verbindingen. Uit deze toelichting volgt dat de bestemming 'Natuur is opgenomen ter plaatse van het plangebied en dat de bouw- en gebruiksmogelijkheden van deze bestemming zijn afgestemd op de ligging langs het NNN-gebied.
Soortenbescherming
Vaatplanten
De aanwezigheid van beschermde flora wordt uitgesloten. Derhalve is geen onderzoek nodig.
Vogels
In het plangebied worden broedende vogels verwacht, zowel algemene als jaarrond beschermde broedende vogels en soorten uit categorie 5. In de bomenrij aan de noordwestkant van het plangebied zijn nesten waargenomen. In totaal zijn over de gehele lengte van de bomenrij een viertal nesten gevonden. Het is niet uit te sluiten dat deze nesten gebruikt worden door een roofvogel als broedplaats.
Van de vogelsoorten met een verblijfplaats uit de categorie 5 zijn verschillende vogels binnen het plangebied te verwachten. Tijdens het veldbezoek zijn de blauwe reiger en zwarte kraai waargenomen in het plangebied. Nesten van categorie 5-soorten zijn jaarrond beschermd wanneer specifieke ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. In dit geval kan het plangebied gebruikt worden als foerageergebied en als nestgelegenheid. Het is noodzakelijk om werkzaamheden aan oevers, bomen en voorbelasting van de rotonde buiten het broedseizoen uit te voeren.
Tijdens het veldbezoek zijn een aantal algemene vogelsoorten waargenomen. Voor de watervogels zijn de oevers van de watergangen in het plangebied geschikt om tot broeden te komen. Daarnaast kunnen diverse zangvogels in de bomenrij een nest hebben. Alle vogels zijn tijdens het broeden beschermd en mogen dan niet verstoord worden.
Grondgebonden zoogdieren
Het voorkomen van de bever als strikt beschermde zoogdiersoort in het plangebied kan worden uitgesloten, omdat er geen grote watergangen aanwezig zijn die plaats bieden voor een beverburcht.
Tijdens het veldbezoek zijn sporen van konijn aangetroffen en het is niet uit te sluiten dat zich konijnenholen in de voorbelasting bevinden. Voordat aan de voorbelasting gewerkt wordt, moet er gecontroleerd worden op konijnenholen.
Vleermuizen
In het plangebied staan geen bouwwerken die geschikt zijn voor gebouwbewonende vleermuizen. Er staan wel bomen met holtes die zeer geschikt zijn voor boombewonende vleermuizen. De aanwezigheid van zomer-, kraam-, paar- en winterverblijfplaatsen van deze vleermuissoorten is niet uit te sluiten. Er is onderzoek naar boombewonende vleermuizen noodzakelijk om met zekerheid de aanwezigheid van vleermuizen aan te tonen of uit te sluiten. Zonder onderzoek mag deze bomenrij niet aangetast worden.
Het plangebied en de omgeving van het plangebied zijn geschikt als foerageergebied en vliegroutes voor vleermuizen. Het plangebied bevat een korte geschikte lijnvormige structuur die kan dienen als vliegroute voor vleermuizen. Indien er vleermuizen in de bomen verblijven zal deze bomenrij tevens als oriëntatielijn in de omgeving dienen. Dat zou de bomenrij onderdeel maken van een vaste vliegroute van verblijfplaats naar foerageergebied. Met behulp van deze QuickScan is niet uit te sluiten of de bomenrij of een watergang onderdeel zijn van een vaste vliegroute voor vleermuizen. Om dit aan te tonen is nader onderzoek noodzakelijk.
Overige diersoorten
De aanwezigheid van strikt beschermde amfibieën, (strikt) beschermde reptielen, (strikt) beschermde vissoorten en beschermde ongewervelden kan worden uitgesloten.
De Amerikaanse rivierkreeft komt voor in de omgeving van het plangebied. Indien er tijdens de werkzaamheden waterdelen worden gedempt en er uitheemse rivierkreeften aangetroffen worden, dienen deze op humane wijze te worden gedood.
Vervolgstappen
In de tabel hieronder wordt per soortgroep de benodigde vervolgstappen conform de Wet natuurbescherming aangegeven.
Tabel overzicht beschermde diersoorten en betekenis kleurcodes
Advies
Voor de bouw van woningen op de akkers is geen belemmering vanuit de Wet natuurbescherming. Ten aanzien van de aanleg van de rotonde (realisering augustus 2021) naar de woonwijk zal in het kader van de Wet natuurbescherming rekening gehouden moeten worden met konijnen. De groene zone aan de noordkant van het bestemmingsplan betreft een bomenrij. Deze bomenrij bevat veel nesten en holtes. Bij aantasting van deze bomenrij (denk aan kappen) is nader onderzoek naar roofvogels, uilen en vleermuizen noodzakelijk (zie onderstaande afbeelding).
Uit het onderzoek zal blijken of een beschermde soort en functie binnen het plangebied aanwezig is. Indien dit het geval is, is het noodzakelijk is de geplande activiteiten aan te passen of een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming aan te vragen. In dit geval blijven de bomenrijen zoveel als mogelijk in tact, vanwege de levensduur. Dit betekent dat de uitvoering van een nader onderzoek vooralsnog niet nodig is.
Afbeelding locatie bomenrij (rode vak) en benodigd onderzoek naar beschermde soorten en locatie woningbouw (blauwe vak) waarin geen nader onderzoek noodzakelijk is.
Zorgplicht
Te allen tijde dient er rekening gehouden te worden met de algemene zorgplicht, artikel 1.11 Wet natuurbescherming. Dit houdt in dat er altijd rekening met in het wild levende dieren en planten gehouden moet worden. Tijdens de werkzaamheden moet gelet worden op de aanwezigheid van planten en dieren en moet voorkomen worden dat deze onnodig gedood, verwond of aangetast worden. Alle dieren, ook de niet beschermde soorten, moeten de ruimte krijgen om te kunnen vluchten en zichzelf in veiligheid te brengen.
4.8 Stikstofdepositie
KuiperCompagnons heeft een stikstofdepositieberekening uitgevoerd. Deze is als Bijlage 8 bijgevoegd. De berekening van het projecteffect van zowel de aanleg- als de gebruiksfase is verricht met behulp van het programma AERIUS Calculator. Uit beide berekeningen blijkt dat het projecteffect op de Natura 2000-gebieden kleiner dan of gelijk is aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijke projecteffect zorgt het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning benodigd is voor het aspect stikstof.
4.9 Geluid
Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling met woningen, geluidgevoelige gebouwen, nieuwe wegen en de reconstructie van bestaande wegen dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de Wet geluidhinder (Wgh) en dat er, op grond van de Wet ruimtelijke ordening, sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Indien van toepassing dient aanvullend te worden aangetoond dat voldaan wordt aan het gemeentelijk geluidbeleid.
Voor het planvoornemen zijn de Stationsweg en Haasdijk en voor het plan de planinterne wegen relevant voor de geluidssituatie. Uitgangspunt is dat deze planinterne wegen worden uitgevoerd als 30 en 50 km/uur-wegen. Ook wordt vanaf een afstand van circa 80 meter vanaf het hart van de rotonde de planinterne weg ingericht als een 30 km/uur-weg. Omdat het plangebied ligt nabij geluidsbelaste wegen is akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd.
Onderzoek
Buro DB heeft voor het plan het benodigde akoestische onderzoek wegverkeer uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 9 bijgevoegd. Bij uitvoering van dit akoestisch onderzoek is uitgegaan van de verkaveling in het bijgevoegde stedenbouwkundig plan om een goede indruk te krijgen van de te verwachten geluidssituatie binnen het plangebied.
Uit het onderzoek naar de te verwachten geluidsbelasting van het wegverkeer op de nieuwbouw van de nieuwe woningen volgt dat de geluidsbelasting ten gevolge van de Haasdijk in alle gevallen voldoet aan de wettelijke norm.
Uit de resultaten van het onderzoek naar het geluid van het wegverkeer op de gevels van de nieuwe woningen van het plan Kreken van Nibbeland Fase 7 in Zuidland volgt dat de geluidsbelasting ten gevolge van de Stationsweg de norm overschrijdt. Uitgaande van de toetsing op bouwlaag 3 gaat het om maximaal 45 woningen met een geluidsbelasting op de gevel(s) hoger dan 48 dB. Bij twee woningen van het plan is de geluidsbelasting hoger dan 53 dB. De maximale geluidsbelasting is 57 dB. Uitgaande van toetsing op bouwlaag 2 is bij 32 woningen sprake van normoverschrijding. Uitgaande van toetsing op bouwlaag 1 is dit bij 22 woningen het geval. Voor het geluid van de Stationsweg moet voor het plan ontheffing van een hogere grenswaarde te worden aangevraagd.
Bij het treffen van geluidsbeperkende maatregelen is alleen het plaatsen van een geluidsscherm langs de Stationsweg een realistische optie. Normoverschrijding kan daar echter niet mee worden voorkomen en ontheffing van een hogere grenswaarde voor een bepaald aantal woningen zal blijvend nodig zijn.
De afweging om wel of niet te voorzien in een geluidsscherm ligt bij het bevoegd gezag. Zaken als landschap, beeldkwaliteit, veiligheid en kosten(effectiviteit) spelen hierbij een rol. In geval wordt gekozen voor plaatsing van een geluidsscherm, wordt aanbevolen om nader onderzoek uit te voeren naar de exacte effecten daarvan.
Het verlenen van ontheffing van een hogere grenswaarde is voor nagenoeg alle woningen van het plan mogelijk. In de huidige verkaveling beschikken, op slechts twee woningen na, alle woningen over een geluidsluwe gevel/zijde. Alle woningen van het plan beschikken over ten minste één geluidsluwe buitenruimte (tuin). De twee betreffende woningen zonder geluidsluwe zijde zijn voor het plan en de benodigde ontheffing van een hogere grenswaarde een aandachtspunt.
Daarnaast is de geluidsbelasting van de planinterne hoofdweg (30 en 50 km/uur-weg) bij een aantal woningen aan de zuidzijde van deze weg hoger dan de grenswaarde van 55 dB voor een acceptabel woon- en leefklimaat. Omdat het treffen van geluidsbeperkende maatregelen buiten de woningen stuit op bezwaren van stedenbouwkundige aard, wordt aanbevolen om voor deze woningen (extra) aandacht te schenken aan de benodigde geluidwering van de gevels.
Conclusie
Omdat het toepassen van bron- en overdrachtsmaatregelen niet realistisch of doelmatig is, dient, om het plan te kunnen realiseren, ontheffing voor een hogere grenswaarde te worden aangevraagd voor het geluid vanaf de Stationsweg. Dit is mogelijk omdat de geldende maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet wordt overschreden. De maximale geluidsbelasting (toetswaarde) is 57 dB.
Het verlenen van ontheffing van een hogere grenswaarde is voor nagenoeg alle woningen van het plan mogelijk. In de huidige verkaveling beschikken, op slechts twee woningen na, alle woningen over een geluidsluwe gevel/zijde. Alle woningen van het plan beschikken over ten minste één geluidsluwe buitenruimte (tuin). De twee betreffende woningen zonder geluidsluwe zijde zijn voor het plan en de benodigde ontheffing van een hogere grenswaarde een aandachtspunt. Voor deze woningen is verzocht om gemotiveerd af te wijken omdat het om slechts 2 woningen gaat. Met dit verzoek is ingestemd vanwege argumenten van stedenbouwkundige en financiële aard. Dit wordt toegelicht in het besluit hogere waarde wet geluidhinder welk als Bijlage 10 is bijgevoegd.
Voor de woningen met ontheffing van een hogere grenswaarde dient bij het ontwerp en de vergunningsaanvraag rekening te worden gehouden met (onderzoek naar) voldoende geluidwering van de gevels. Aangetoond moet worden dat kan worden voldaan aan de eisen die het Bouwbesluit 2012 stelt aan het maximale binnenniveau.
Met ontheffing van hogere grenswaarden voor het geluid van de Stationsweg en aantoonbaar voldoende geluidwerende gevels voor een akoestisch acceptabel woon- en leefklimaat, kunnen de nieuwe woningen van het plan, vanuit het oogpunt van geluid, worden gerealiseerd. Het besluit hogere waarde wet geluidhinder is als Bijlage 10 bijgevoegd.
4.10 Luchtkwaliteit
4.10.1 Kader
Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 ''Luchtkwaliteitseisen'' van de Wet milieubeheer (Wm). De titel 5.2 ''Luchtkwaliteitseisen'' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit. Een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling van maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren. Daarnaast zijn daarin alle ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren.
Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2,5) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m³, terwijl voor PM2,5 de jaargemiddelde grenswaarde 25 µg/m³ bedraagt. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m³ maximaal 35 keer per jaar worden overschreden.
Naast de introductie van het NSL is het begrip ''niet in betekenende mate'' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m³. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.
Een ruimtelijke ontwikkeling kan volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang vinden als:
- de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
- de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-ontwikkeling;
- de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
- projectsaldering wordt toegepast.
Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
4.10.2 Onderzoek
In de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)’ (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoor-wegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.
In de Regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Met dit bestemmingsplan wordt de realisatie van 150 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Daardoor is de ontwikkeling aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, waardoor toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet nodig is.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt op basis van de gegevens in de NSL-monitoringstool 2020. In deze tool zijn onder andere de Stationsweg, Haasdijk, Kerkweg en Beeldsweg opgenomen. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in de omgeving van het plangebied de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk maximaal 17,1 µg/m³, 17,5 µg/m² en 10,2 µg/m³ bedragen. De jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m³) en PM2,5 (25 µg/m³) worden niet overschreden. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is maximaal 6,1 waardoor het maximum van 35 dagen eveneens niet wordt overschreden.
De algemene trend is dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen dalen. Overschrijdingen van de grenswaarden zijn dan ook niet te verwachten.
4.10.3 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de ontwikkeling.
4.11 Water
4.11.1 Kader
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Hollandse Delta. Het waterschap is de waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder voor alle binnendijkse oppervlaktewateren aan de linker Maasoever. Het beleid is vastgelegd in het ‘waterbeheerplan 2022-2027’. De strategie en het beleid van Waterschap Hollandse Delta is vooral gericht op:
- Toekomst bestendig waterbeheer;
- Waterveiligheid, veilige dijken en duinen;
- Voldoende en schoon water;
- Waterketen;
- Veilige (vaar)wegen.
Voor de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied zijn door Waterschap Hollandse Delta eisen gesteld aan de toekomstige waterhuishouding. De nieuwbouw dient waterneutraal te worden ontwikkeld en er dient een watervergunning te worden verkregen.
Conform de ontwerpeisen van het Waterschap Hollandse Delta geldt een compensatieplicht van 10% open water voor nieuw aan te leggen verhard oppervlak. Daarnaast geldt voor het oppervlaktewater wat komt te vervallen een compensatie van 100%. Het Waterschap Hollandse Delta hanteert daarbij de onderstaande waarden:
- Dakoppervlak is 100% verharding;
- Tuinen rijtjeswoningen is 50% verharding (geldt ook voor 2 onder 1 kap);
- Tuinen vrijstaande woningen is 25% verharding;
- Openbare verharding (zoals wegen en parkeerplaatsen) is 100% verharding;
- Openbaar groen (wordt niet gezien als verharding) is vrijgesteld;
- Bestaand water wordt niet in de berekening opgenomen;
- Dempen van bestaande watergangen in het gebied moet geheel gecompenseerd worden.
4.11.2 Beoordeling
Watergangen
Ten noorden en ten oosten plangebied liggen hoofdwatergangen. Het planvoornemen voorziet niet in werkzaamheden nabij deze watergang, waardoor het functioneren hiervan niet wordt belemmerd of aangetast door het planvoornemen. Deze watergangen zijn op onderstaand afbeelding in het blauw aangegeven. Daarnaast ligt in het plangebied een overige watergang. Deze watergang is in het oranje aangegeven. Deze watergang wordt gedempt.
Ten zuiden van het plangebied bevindt zich nog een overige watergang (met rood aangeven), deze ligt buiten het plangebied. Wel vinden er werken plaats nabij deze watergang wegens de realisatie van het planvoornemen.
Voor deze werken en de aanleg van watergangen in het plangebied is een watervergunning nodig.
Afbeelding uitsnede leggerkaart wateren en kunstwerken
De Stationsweg is aangewezen als regionale waterkering. Er vinden geen werken in of nabij de beschermingszone van de waterkering plaats. Het planvoornemen levert geen belemmering op voor het functioneren van de waterkering.
Waterberekening
In de huidige situatie is het plangebied grotendeels onverhard. In de navolgende tabel is een berekening gemaakt hoeveel m² verharding er in de toekomstige situatie bij komt. De tabel met bijbehorende kaarten is ook als Bijlage 11 Waterberekening bijgevoegd.
Ten opzichte van de bestaande situatie neemt de oppervlakte verharding met 64.101 m2 toe. Op grond van de compensatie eis van het waterschap dient 6488 m2 aan watercompensatie gerealiseerd te worden. Ook moet de demping van de sloot aan de westzijde van het plangebied (oppervlakte 872 m2) worden gecompenseerd. Dit vindt plaats door de aanleg van watergang aan de zuidzijde van het plangebied.
Afbeelding tabel verhardingstoets
Voor de ontwikkeling van de woningen gelegen direct ten westen van het plangebied is op 29 november 2019 een watervergunning afgegeven. In het plan wordt meer water gerealiseerd dan nodig is op grond van de benodigde watercompensatie. Deze overcompensatie van 11.631 m2 is gereserveerd ten behoeve van afrond fases van het gehele project Kreken van Nibbeland. Inmiddels is voor andere projecten al deels gebruikt gemaakt van deze overcompensatie. Voor voorliggend plan resteert nog een overcompensatie van 10.731 m2 die ingezet kan worden ten behoeve van de realisatie van de benodigde watercompensatie.
Door het gebruik maken van de overcompensatie in het naastgelegen plangebied wordt voorzien in voldoende waterberging om te voorzien in de compensatie eis.
Watertoets
Voor het plan is de digitale watertoets doorlopen. De samenvatting daarvan is bijgesloten als Bijlage 12.
Riolering en hemelwater
In een apart rioleringsplan moet onderzocht en uitgewerkt worden hoe deze aspecten worden meegenomen in de planvorming.
4.11.3 Conclusie
Het plan kan gezien vanuit het aspect water gerealiseerd worden.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Planvorm
Dit bestemmingsplan kent een globale opzet en is daarmee in lijn met het gedeelte van het bestemmingsplan Kreken van Nibbeland te Zuidland dat hiermee wordt herzien. De globale planvorm zorgt voor flexibiliteit in de realisatie, waarmee kan worden ingespeeld op eventuele ontwikkelingen, die op het moment van vaststellen nog niet worden voorzien. De planvorm heeft geresulteerd in een beperkt aantal bestemmingen: Natuur, Verkeer, Woongebied en Waarde - Archeologie.
5.2 Systematiek Bestemmingen
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en de legenda.
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- inleidende regels
- bestemmingsregels
- algemene regels
- overgangs- en slotregels
5.2.1 Artikelsgewijze toelichting
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
De bestemming 'Natuur' waarborgt het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de ecologische-, natuur- en landschappelijke waarden. De bestemming is opgenomen voor de het groengebied dat aangrezend aan het provinciaal NNN-gebied is gelegen. Bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals groen, beplantingen, wandelpaden, water en waterhuishuidkundige voorzieningen zijn ook toegestaan binnen de bestemming.
Artikel 4 Verkeer
De hoofdverkeersontsluiting De Nieuwe Laan is bestemd voor 'Verkeer'. Andere functies die nodig kunnen zijn voor het wonen, zoals nutsvoorzieningen en afvalverzameling zijn hier ook mogelijk gemaakt.
Artikel 5 Woongebied - 5
Daar waar de nieuwe woningen gebouwd gaan worden, is de bestemming 'Woongebied - 5' opgenomen. Dit betreft een globale bestemming, waarbinnen naast de realisatie van woningen functies zoals verkeer, groen en water mogelijk zijn. De (hoofd)gebouwen mogen binnen de bestemmingsvlakken worden gerealiseerd. Het maximum aantal woningen voor het totale plangebied bedraagt 150 woningen. Als hoogte accent kunnen er sporadisch woningen worden gerealiseerd met een hogere goot- en bouwhoogte. Ten behoeve hiervan is een afwijkingsregel opgenomen in de planregels. Bij omgevingsvergunning kan voor ten hoogste 25 aaneengebouwde woningen worden afgeweken van de planregels voor de goot- en bouwhoogte voor diverse woningtypes, voor een goothoogte van maximaal 9 meter en een bouwhoogte van maximaal 12,5 meter, mits dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld.
Binnen de bestemming zijn ook gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toegestaan.
Het college van de gemeente Nissewaard kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing indien dit noodzakelijk is:
- Voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld.
- Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- Ter bevordering van de verkeers- en brandveiligheid en sociale veiligheid.
- Ter voorkoming dat bebouwing de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en inrichtingen, woningen en bouwwerken onevenredig aantast.
Beroepsmatig gebruik of kleinschalige bedrijfsmatige bedrijfsactiviteiten in een woning of een bijbehorend bouwwerk is toegestaan onder voorwaarden.
Artikel 6 Waarde - Archeologie - 1, Waarde - Archeologie - 2 en Waarde - Archeologie - 3
De dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie zijn opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden, die ter plaatse kunnen voorkomen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen:
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Een antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 10 Algemene bouwregels
Dit artikel bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen en hoogtes door ondergeschikte onderdelen van gebouwen.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
Dit artikel bevat een regeling voor wat in ieder geval onder strijdig gebruik wordt verstaan.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan kan worden afgeweken met een omgevingsvergunning. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Artikel 13 Overige regels
Dit artikel bevat de overige regels, die van toepassing zijn. In dit geval gaat het om de juridische verankering van het beeldkwaliteitsplan, dat als bijlage bij deze regels is gevoegd. Het beeldkwaliteitsplan biedt het kader voor de stedenbouwkundige kwaliteit van de beoogde ontwikkeling. Verder wordt hier ruimte gehouden voor innovatieve duurzaamheid en klimaatadaptatie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het afsluitend onderdeel komen de overgangs- en slotregels aan de orde.
Artikel 14 Overgangsrecht
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).
Artikel 15 Slotregel
Deze regel bevat de titel van het plan en waaronder de regels kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1. Bro
Het bestemmingsplan is, het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening, aan de vooroverlegpartners aangeboden. Vanuit het vooroverleg zijn er twee reacties binnen gekomen vanuit het waterschap Hollandse Delta en Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR). De reacties en de beantwoording daarvan zijn opgenomen als Bijlage 13. Naar aanleiding van de ontvangen reactie van het waterschap is het kader in paragraaf 4.11 Water aangepast.
6.2 Zienswijzen
Het ontwerp-bestemmingsplan “Kreken van Nibbeland fase 7” heeft ter inzage gelegen van 28 september tot en met 8 november 2021. Er zijn geen zienswijzen ingediend in deze periode.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 6:12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening zijn plannen aangewezen waarvoor een dergelijk exploitatieplan moet worden opgesteld. Artikel 6:12, lid 2 geeft aan dat de gemeenteraad kan besluiten géén exploitatieplan vast te stellen indien:
- 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- 2. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
- 3. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
De gemeenteraad heeft de grondexploitatie vastgesteld waaruit blijkt dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Bijlage 1 Staat 2009 Van Bedrijfsactiviteiten Vng
Bijlage 1 Staat 2009 van bedrijfsactiviteiten VNG
Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 1 Stedenbouwkundig Plan
Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan
Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 3 Aanmeldnotitie M.e.r.
Bijlage 3 Aanmeldnotitie m.e.r.
Bijlage 4 Verkeersonderzoek 2013
Bijlage 4 Verkeersonderzoek 2013
Bijlage 5 Actualiserend (Water)bodemonderzoek En- Asfalt- En Funderingsonderzoek
Bijlage 5 Actualiserend (water)bodemonderzoek en- asfalt- en funderingsonderzoek
Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 6 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 7 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 7 Quickscan flora en fauna
Bijlage 8 Stikstofdepositie Onderzoek
Bijlage 8 Stikstofdepositie onderzoek
Bijlage 9 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer
Bijlage 9 Akoestisch onderzoek wegverkeer
Bijlage 10 Besluit Vaststelling Hogere Waarde Wet Geluidhinder
Bijlage 10 Besluit vaststelling hogere waarde wet geluidhinder