KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd - 1
Artikel 4 Waarde - Archeologie - 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Planologische Situatie
1.4 Opzet Bestemmingsplan En Toelichting
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van De Situatie
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten
4.1 Flora En Fauna
4.2 Bodemkwaliteit
4.3 Cultuurhistorie En Archeologie
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Parkeren En Verkeer
4.6 Geluidhinder
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Kabels En Leidingen
4.10 Water
4.11 M.e.r.-beoordeling
4.12 Bezonning
4.13 Windhinder
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Inleidende Regels
5.3 Bestemmingsregels
5.4 Algemene Regels
5.5 Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging
Bijlage 2 Toelichting Svb Functiemenging
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Besluit Hogere Waarden
Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 4 Aanvullend Onderzoek Vleermuizen
Bijlage 5 Stikstofdepositieberekening - Begeleidende Rapportage
Bijlage 6 Stikstofdepositieberekening - Nieuwe Gebruikersfase
Bijlage 7 Stikstofdepositieberekening - Realisatiefase
Bijlage 8 Stikstofdepositieberekening - Materieelinzet Realisatiefase
Bijlage 9 Watertoets
Bijlage 10 Windhinderonderzoek
Bijlage 11 Bezonningsstudie
Bijlage 12 Nota Inspraak En Overleg
Bijlage 13 Antwoordnota Zienswijzen

Raadhuisstaete Spijkenisse

Bestemmingsplan - Gemeente Nissewaard

Vastgesteld op 06-12-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Raadhuisstaete Spijkenisse met identificatienummer NL.IMRO.1930.BPRaadhuislaanSP-3001 van de gemeente Nissewaard.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1930.BPRaadhuislaanSP-3001 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huisgebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.6 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de wel of niet in de techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.7 antennedrager

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de vestiging van een antenne;

1.8 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;

1.9 bestaande bebouwing

een bouwwerk dat:

  • op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan bestaat of in uitvoering is, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend.

1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.13 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.14 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.18 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.21 eerste bouwlaag of plint

de eerste bouwlaag gerekend vanaf de begane grond bouwlaag;

1.22 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 gebruiken

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.24 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht;

1.25 huishouden

van een huishouden is sprake wanneer een persoon dan wel personen in een zekere continue samenstelling met elkaar wonen en tussen de verschillende personen de intentie bestaat om bestendig, voor onbepaalde tijd, een met een gezinsverband vergelijkbaar samenlevingsverband met elkaar aan te gaan;

1.26 kamerverhuur

  1. a. een samenstel van verblijfsruimten, uitsluitend of mede bestemd of gebruikt om daarin anderen dan aan de rechthebbende en de personen behorende tot diens huishouden, woonverblijf, niet in de zin van zelfstandige woongelegenheid, te verschaffen, al dan niet met gehele of gedeeltelijke verzorging;
  2. b. een en ander kan onder meer blijken uit het feit dat voor de kamers afzonderlijk huur wordt berekend en/of betaald en elke kamer zelfstandig wordt bewoond, waarbij al dan niet sprake is van enkele gemeenschappelijke voorzieningen.

1.27 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past;

1.28 ondergeschikte functie

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt;

1.29 ondergronds

onder peil;

1.30 peil

zie artikel 2 bij "Wijze van meten";

1.31 uitvoeren

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.32 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.33 wonen

gebruiken van een woning of wooneenheid voor het huisvesten van niet meer dan één huishouden;

1.34 woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;

1.35 zakelijke dienstverleving

het bedrijfsmatig verlenen van diensten en/of het leggen van contacten of het uitvoeren van commerciële handelingen, zoals accountants, belastingadviseurs, IT-dienstverleners, makelaars, uitzendbureaus en naar aard vergelijkbare functies, uitgezonderd detailhandel;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse perceelgrens

de kortste afstand tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.2 bebouwingspercentage

het deel van het bouw- / bestemmingsvlak uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, (ketelhuizen, condensors, luchtkokers, liftkokers, lichtkoepels) en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 de hoogte van een dakopbouw

vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw;

2.7 de hoogte van een kap

vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap;

2.8 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.10 het bebouwd opeprvlak van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;

2.11 peil

  1. a. voor een gebouw op een perceel, waarvan de hoofdtoegang aan een weg, pad of stoep grenst: de hoogte van die weg, dat pad of die stoep ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan een weg, pad, of stoep grenst: de hoogte van het oorspronkelijke afgewerkte maaiveld ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. voor een bouwwerk waarbij geen sprake is van een toegang: het gemiddelde afgewerkte maaiveld ter plaatse van dat bouwwerk;
  4. d. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. detailhandel op de begane grond;
  2. b. zakelijke dienstverlening op de begane grond;
  3. c. bedrijf ten hoogste tot en met categorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging behorende bij deze regels op de begane grond;
  4. d. maatschappelijke dienstverlening op de begane grond;
  5. e. wonen in gestapelde woningen vanaf de begane grond;
  6. f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals inpandige laad- en losruimtes, nutsvoorzieningen, garages, bergingen en fietsenstallingen.

3.2 Bouwregels

Op en onder de lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. b. voor gebouwen geldt het volgende maximum:
    1. 1. bouwhoogte: zoals aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)';
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' zijn bijgebouwen toegestaan.

3.3 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Het in gebruik nemen van de woning of delen van de woning als een kamerverhuurbedrijf is niet toegestaan;
  2. b. In een woning is het gebruik toegestaan voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zoals genoemd in milieucategorie A van de Staat vanBedrijfsactiviteiten functiemenging' voor zover:
    1. 1. het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 30% van het vloeroppervlak van de woning met een maximum van 25 m2;
    2. 2. de woning hierdoor niet, c.q. niet in betekende mate het karakter van een woning verliest;
    3. 3. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, tevens de bewoner van de woning is;
    4. 4. de activiteit geen onevenredige afbreuk doet aan het woonklimaat in de directe omgeving en mag niet gepaard gaan met detailhandel, uitgezonderd beperkt verkoop, die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
  3. c. De functie wonen als bedoeld in lid 3.1 onder e, is uitsluitend toegestaan als is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden uit de Wet geluidhinder als bedoeld in het besluit d.d. <in te vullen bij vaststelling>.;

Artikel 4 Waarde - Archeologie - 3

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Strijdig gebruik

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. de opslag van oude metalen, schroot, lompen, papier, puin of vuilnis;
  2. b. de opslag van rij- of voertuigen, die voor de sloop bestemd zijn, of reeds gedeeltelijk gesloopt zijn, of daaruit reeds gesloopte materialen;
  3. c. het gebruik van vrijstaande en aangebouwde bijgebouwen ten behoeve van zelfstandige bewoning;
  4. d. standplaats voor onderkomens, uitgezonderd kampeerwagens en tenten indien gelijktijdig niet meer dan één kampeerwagen en/of tent per bouwperceel wordt/worden geplaatst en deze niet voor bewoning wordt/worden gebruikt;
  5. e. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting is verboden.

Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels

7.1 Geluidzone - industrie

Binnen de als 'geluidzone - industrie' aangegeven gronden mogen geen nieuwe woningen of andere geluidgevoelige functies worden gebouwd, tenzij een hogere waarde is vastgesteld.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsplanbepalingen ten aanzien van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. de bestemmingsplanbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 20 meter.
  4. d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van deze bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  5. e. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    1. 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 16 m2 bedraagt;
    2. 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzicht van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

10.2 Overgangsrecht gebruikt

Artikel 11 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Raadhuisstaete Spijkenisse.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Raadhuislaan 39-55 te Spijkenisse staat het complex met de naam 'Raadhuisstaete'. De initiatiefnemer is voornemens het pand te transformeren naar woningen, met uitzondering van de begane grond. Op dit moment beschikt het pand reeds over 15 appartementen en door middel van de transformatie zullen er 39 appartementen aan het pand worden toegevoegd. Deze appartementen komen op de eerste vier verdiepingen, op de plaats waar nu onder andere kantoorruimte is gevestigd. Daarnaast zal er een dakopbouw worden toegevoegd van zes verdiepingen. Hierin komen circa 78 appartementen. Het totaal aantal woningen komt daarmee uit op 132 appartementen.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat middels de dakopbouw de maximaal toegestane bouwhoogtes worden overschreden. Het voornemen voorziet in een maximale bouwhoogte van 34 meter. Om de ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Raadhuislaan 39-55 te Spijkenisse. De planlocatie ligt aan de rand van het centrum van Spijkenisse, tegenover het gemeentehuis van de gemeente Nissewaard en de Stadhuis Passage. Rond de planlocatie staan afwisselend kantoorpanden, winkelruimten en woningen, al dan niet op de verdiepingen. De planlocatie is gelegen op het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Spijkenisse, sectie D, perceel 6352. De projectlocatie heeft een totale oppervlakte van 1.686 m². In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPRaadhuislaanSP-3001_0001.png"

Figuur: Luchtfoto met globale begrenzing plangebied (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPRaadhuislaanSP-3001_0002.png"Figuur: Uitsnede kadastrale kaart met ligging plangebied (bron: perceelloep.nl)

1.3 Vigerende Planologische Situatie

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Centrum 2012'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van de toenmalige gemeente Spijkenisse op 14 juni 2013.

In het bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemming 'Gemengd -1 '. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie -3'. Verder gelden er nog drie verschillende maatvoeringen met betrekking tot de maximum bouwhoogte.

Enkelbestemming 'Gemengd -1'

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • detailhandel;
  • zakelijke dienstverlening;
  • bedrijf ten hoogste tot en met categorie B1 van de Staat 'functiemenging' behorende bij deze regels;
  • kantoren;
  • publiekverzorgend ambacht en dienstverlening;
  • maatschappelijke dienstverlening;
  • wonen;
  • bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen dan wel tuinen, paden, verblijfsgebieden, laad- en losruimte, nutsvoorzieningen, ondergrondse/bovengrondse parkeervoorzieningen, bergingen, fietsenstallingen, trappen, liften, bruggetjes en water.

Voorts geldt dat de gebouwen binnen het bouwvlak gebouwd dienen te worden en dat bouwhoogte maximaal is conform de aanduiding. In dit geval is dat respectievelijk 12, 15 en 18 meter.

Dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie -3'

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

Een omgevingsvergunning wordt slechts verleend als er een rapport is overlegd van een archeologische deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Dit geldt alleen voor werkzaamheden die dieper reiken dan 50 cm en die een terreinoppervlakte beslaan groter dan 200 m².

Conclusie

Het plan om een dakopbouw te realiseren is strijdig met het vigerende bestemmingplan, omdat de maximale bouwhoogte hiermee wordt overschreden. Derhalve is een wijziging van het bestemmingsplan passend. De gestelde grenswaarden voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek worden niet overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPRaadhuislaanSP-3001_0003.png"

Figuur: Uitsnede bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Opzet Bestemmingsplan En Toelichting

Het bestemmingsplan 'Raadhuisstaete Spijkenisse' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding;
  • planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • in hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 4 beschreven;
  • in hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro. Ook de zienswijzen tegen het ontwerp-bestemmingsplan worden hierin besproken.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Van De Situatie

2.1 Huidige Situatie

De planlocatie is gelegen in het centrum van Spijkenisse, een stad met ruim 70.000 inwoners. Het pand is gebouwd aan het eind van de jaren tachtig en bestaat uit een combinatie van kantoorruimte/ commerciële ruimte (circa 2.800 m²) en vijftien meergezinswoningen, verspreid over meerdere verdiepingen. Achter het pand is een klein parkeerterrein gelegen en ten (zuid-)oosten zijn voornamelijk woningen gelegen. In 2017 heeft de woningcoöperatie het pand verkocht.

De Raadhuislaan bestaat uit twee separate wegen, waar recht tegenover het complex de ingang van de Stadhuisgarage in gesitueerd. Aan de overzijde van de straat bevindt zich het gemeentehuis van de gemeente Nissewaard en de Stadhuis passage, met winkels. Ten zuidoosten is een klein parkje met een kinderboerderij gelegen. De directe omgeving kan duidelijk worden gekenmerkt als binnenstedelijk gebied met een afwisseling van gebouwfuncties.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPRaadhuislaanSP-3001_0004.png"

Figuren: Beeld bestaande situatie (bron: corporatiemarkt.nl)

2.2 Toekomstige Situatie

In de gewenste situatie worden allereerst de commerciële ruimten op de verdiepingen getransformeerd tot 39 nieuwe appartementen, variërend in grootte van zo'n 33 m2 tot ruim 53 m2. De bestaande 15 en grotere appartementen blijven behouden. De commerciële ruimten in de plint van het gebouw blijven behouden. Voor dit deel van de herontwikkeling is reeds een vergunning verleend.

Daarnaast wordt er een dakopbouw met zes lagen geplaatst bovenop het bestaande pand. Hiermee krijgt het gebouw een maximale bouwhoogte van 34 meter. Middels deze dakopbouw worden er circa 78 appartementen toegevoegd aan de woningvoorraad in Spijkenisse. De appartementen in de dakopbouw variëren in grootte. De kleinste variant is 35 m2 en het grootste appartement is ruim 81 m2.De grotere appartementen beschikken over een aparte slaapkamer en in enkele gevallen over een tweede slaapkamer. In totaal zullen er in de toekomstige situatie 132 appartementen in het gebouw aanwezig zijn.

Op de begane grond wordt een gemeenschappelijke fietsenberging gerealiseerd en tevens worden er aan de achterzijde van het pand individuele bergingen geplaatst. Ook wordt op enkele van de verdiepingen ruimte ingericht ten behoeve van bergingen.

De locatie nabij het centrum van Spijkenisse is zeer geschikt voor woningbouw en met de ontwikkeling ontstaat er een forse uitbreiding van de woningvoorraad. De ligging nabij het stadscentrum maakt de ontwikkeling erg aantrekkelijk, aangezien alle voorzieningen zich op loopafstand bevinden. Direct voor het complex is een bushalte gelegen en op circa vijf minuten loopafstand ligt het metrostation Spijkenisse Centrum, dat de stad verbindt met onder andere Schiedam en Rotterdam. Daarnaast ligt de Rijksweg A15 op circa drie kilometer afstand, waardoor de bereikbaarheid van de locatie zeer goed is.

Op circa 200 meter van de planlocatie aan de Marrewijklaan is een ander appartementencomplex ontwikkeld. Deze is, evenals de 'Raadhuisstaete', 10 bouwlagen hoog waardoor de nieuwe dakopbouw hier goed op zal aansluiten. Het pand wordt voorzien van een lift. Vanaf het parkje en vanaf het noordoosten loopt de bouwhoogte trapsgewijs op, waarbij op de hoek van de Raadhuislaan met het pad naar het park het gebouw het hoogste punt zal bereiken.

Om een breed publiek van huurders aan te trekken zullen de appartementen in de opbouw verschillend in grootte worden, oplopend van 35 m² tot 81 m². Hiermee wordt de ontwikkeling interessant voor zowel alleenstaanden, starters, ouderen, maar ook zeker voor kleine gezinnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPRaadhuislaanSP-3001_0005.png"

Figuur: Beeld vanaf J.C. Sterrenburgstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPRaadhuislaanSP-3001_0006.png"

Figuur: Beeld vanaf Raadhuislaan

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.

Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij wordt ingezet op een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', zoveel mogelijk over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk voor een groot deel los.

In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.

Verder is één van de nationale belangen die de SVIR benoemt, het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Alle stedelijke ontwikkelingen dienen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.

Conclusie

Het betreft een ontwikkeling van relatief beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. Het rijksbeleid is voor het toevoegen van een optopping om hiermee circa 78 appartementen te realiseren niet relevant. De ladder voor duurzame verstedelijking komt in paragraaf 3.1.3 aan de orde.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro wordt een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie

Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

  1. 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  2. 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief betreft de toevoeging van 78 woningen. Het doorlopen van een laddertoets is dus noodzakelijk.

Laddertoets

De laddertoets bestaat tenminste uit twee onderdelen:

  1. 1. Een motivering dat of beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
  2. 2. Indien er een vraag is aangetoond, een motivering of deze vraag binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.

Behoefte

De provincie Zuid-Holland voorziet samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouwcorporaties op regionaal niveau in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen. Er wordt een belangrijke rol weggelegd voor de regionale partijen. Samen met andere gemeenten in de regio Rotterdam is het 'Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam' opgesteld. Er bestaat in de regio een woningbehoefte van 54.000 woningen. Voor de gemeente Nissewaard bestaat de intentie om in de periode tot 2030 2.912 woningen te realiseren (vanaf 2017). Er is dus behoefte aan de uitbreiding van de woningvoorraad.

Kwalitatieve opgave

Voor de toekomst wordt een groei verwacht van het aantal huishoudens dat woonruimte nodig heeft in Nissewaard. Het aantal eenpersoonshuishoudens en kleine huishoudens neemt door de vergrijzing en de individualisering verder toe waarmee de vraag naar eengezinswoningen afneemt. Voor de kleine huishoudens is de betaalbaarheid van de woning een groot aandachtspunt. De behoefte aan compacte, betaalbare huur- en koopwoningen zal daardoor toenemen. Daarnaast wil de gemeente Nissewaard haar inwoners de kans bieden een wooncarrière te maken binnen de gemeente. Door ook appartementen/woningen in het duurdere segment aan te bieden wordt hieraan voldaan.

Bestaand stedelijk gebied

Het tweede onderdeel betreft de motivering of de ontwikkeling gerealiseerd kan worden door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. De gewenste ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied en voorziet in het gebruik van bestaande bebouwing en een transformatieopgave. Er wordt dan ook voldaan aan het tweede motiveringsvereiste van de ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling.

Conclusie

Gelet op het voorgaande voldoet de ontwikkeling aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Het voornemen voorziet in een lokale/regionale behoefte en de appartementen worden gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied. Derhalve kan gesteld worden dat er voldaan wordt aan de eisen van zorgvuldig ruimtegebruik. In de volgende paragrafen wordt het provinciale, regionale en gemeentelijke woonbeleid nader toegelicht.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 1 augustus 2020 is de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland opnieuw vastgesteld door Provinciale Staten en daarmee geconsolideerd. Ten aanzien van onderhavig initiatief zijn een aantal zaken die worden benoemd in de Omgevingsvisie van belang.

Ten eerste is het van belang te benoemen dat de provincie richting en ruimte geeft aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit).

Ten tweede wordt er in de Omgevingsvisie dieper ingegaan op het 'juiste kantoor op de juiste plek'. De beleidskeuze van de provincie hierin stelt dat nieuwe kantoorlocaties zich bij voorkeur concentreren op toplocaties (centrum Rotterdam en Den Haag) en scienceparken. Daarnaast wordt een reductie beoogd van kantoren op minder kansrijke locaties. Het huidige kantorenbeleid is dan ook gericht op het concentreren van kantoren op de juiste plek, het reduceren van plancapaciteit op kansarme plekken en het bevorderen van transformatie van leegstaande kantoren. Transformatie van kantoren op incourante locaties naar bijvoorbeeld woningen is niet alleen goed voor de toename van het aantal woningen en zorgvuldig ruimtegebruik, maar werkt ook versterkend voor de kantorenmarkt.

Daarnaast voorziet de Omgevingsvisie is een paragraaf over verstedelijking en wonen. De provincie voorziet samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouwcorporaties op regionaal niveau in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen. De voorkeur gaat uit naar woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. Bouwen binnen bestaand stedelijk gebied zorgt voor het behoud van een open landschap, maar ook biedt de stad een aantrekkelijke leefomgeving en daarmee een attractief woonmilieu.

De provincie legt dus een belangrijke rol bij de gemeente en regionale woonvisies dienen te worden opgesteld. Hierop wordt in de paragrafen 3.3 en 3.4 nader ingegaan.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat onderhavig initiatief aansluit bij het provinciale beleid ten aanzien van kantoren en transformatie daarvan naar nieuwe functies. Daarnaast wordt er een positieve bijdrage geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit van het binnenstedelijk gebied van Spijkenisse. Er zijn vanuit de provinciale omgevingsvisie dan ook geen belemmeringen voor de ontwikkeling.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Op 20 februari 2019 is de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland vastgesteld. De verordening is vervolgens op verschillende onderwerpen gewijzigd en herzien. Voor dit bestemmingsplan is de geconsolideerde versie van 1 februari 2023 geraadpleegd.

In de Omgevingsverordening wordt via regels verdere uitvoering gegeven aan de beleidskeuzes zoals opgesteld in de Omgevingsvisie. Ten aanzien van onderhavig initiatief zijn voornamelijk de instructieregels ten aanzien van bestemmingsplannen van belang. Hierin wordt benoemd dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt in ieder geval in moet gaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. Eveneens dienen er in het bestemmingsplan geen strijdigheden te zijn in het geval van vaststelling van een regionale visie, bijvoorbeeld op het gebied van wonen of kantoren. Daarnaast zijn er enkele beleidsterrein waarbinnen deze ontwikkeling valt. Dit betreft 'Ontgrondingen', 'Gebieden met verplichte peilbesluiten' en 'Planoptimalisatie'.

De afdeling 'ontgrondingen' gaat over ontgrondingen op land en in regionale wateren, met uitzondering van ontgrondingen die hoofdzakelijk plaatsvinden ter verkrijging van oppervlaktedelfstoffen. Met de beoogde ontwikkeling zullen er geen ontgrondingen plaatsvinden waardoor er geen raakvlakken zijn met deze regels. Dit geldt ook voor het beleidsterrein 'Gebieden met verplichte peilbesluiten'. Met de ontwikkeling zal het peilbesluit niet worden veranderd doordat het een optopping betreft, waardoor er geen negatieve gevolgen ontstaan met betrekking tot het peilbesluit.

Voor het gebied dat is aangewezen als 'planoptimalisataie', waar ook dit bestemmingsplan in valt, geldt een maximale parkeernorm van 0,7 parkeerplaats per woning bij de realisatie van nieuwe woningen. In afwijking hiervan kan een andere parkeernorm worden gehanteerd, als de gemeente op de lokale situatie afgestemde regels of beleid voor parkeren heeft vastgesteld. Over parkeren zijn afspraken gemaakt met de gemeente Nissewaard (zie 4.5 Parkeren en verkeer) die gevolgd worden.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit de Omgevingsverordening Zuid-Holland geen bezwaren zijn tegen onderhavige planontwikkeling. Volledigheidshalve wordt ten aanzien van de ladder voor duurzame verstedelijking verwezen naar paragraaf 3.1.3.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Regioakkoord 2018-2030

Op 28 juni 2017 is de actualisatie van de woningmarkstrategie en woonvisie regio Rotterdam 2014 tot 2020 vastgesteld. Sinds januari 2017 is gewerkt aan een actualisatie van de woonvisie, met als doel in 2018 nieuwe woningmarktafspraken vast te stellen. Het 'Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam' is op 23 januari 2019 vastgesteld. In het Regioakkoord maken veertien gemeenten van het Samenwerkingsverband Wonen zich samen sterk om het aantal woningen in de regio Rotterdam met 54.000 uit te breiden.

Voor Nissewaard geldt dat de totale voorraad in 2017 bestond uit 39.210 woningen. Door 2.912 woningen te realiseren in de periode tot 2030 wil de gemeente Nissewaard uiteindelijk uitkomen op 42.122 woningen.

De woningbehoefteraming (WBR) is een berekening met binnenlands migratiesaldo-nul per gemeente (er is wél vestiging en vertrek met afwijkende samenstelling) of met andere woorden: er verlaten net zoveel woningenzoekenden de gemeente als de gemeente verlaten. Dit is te zien als basisberekening: hoeveel woningen zouden er in theorie bij moeten komen als er per saldo geen (binnenlandse) winst of – verlies plaats zou vinden. Deze prognose is te gebruiken als een inschatting van de woningbehoefte van de eigen bevolking van een gemeente. De bevolkingsprognose (BP) zegt iets over potentiële marktkansen voor bouwprogramma's vanuit demografie. De bouwprogramma's van gemeenten zijn hierin doorgerekend, waarbij vanuit demografische ontwikkelingen wordt bekeken of er huishoudens zijn voor die woningen.

De WBR en BP geven op een verschillende manier een indicatie van de woningbehoefte. Het resultaat kan worden gebruikt op schaal van de woningmarkt van een regio of sub-regio. De cijfers zeggen nog niets over woonmilieu, voorkeuren of prijsklassen.

Conclusie

Uit het Regioakkoord blijkt dat er in de regio Rotterdam een behoorlijke woningbouwopgave bestaat. Voor Nissewaard bestaat de intentie op 2.912 woningen te realiseren in de periode tot 2030. De gewenste ontwikkeling levert hier een bijdrage aan binnen bestaande stedelijk gebied.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Spijkenisse Centrum

In juli 2021 is de Omgevingsvisie voor het centrum van Spijkenisse vastgesteld. In deze omgevingsvisie is beschreven hoe de gemeente Nissewaard de toekomst ziet voor het centrum van Spijkenisse. Hierin worden uitgangspunten gegeven die gelden voor het gebruik van de ruimte in het centrum tot 2040.

De hoofdambitie is om het stadscentrum te verlevendigen, door de potentie van het gebied beter te benutten. Dit leidt tot een centrum:

  • waar mensen graag wonen, werken, winkelen, leren, verblijven en recreëren;
  • dat bewegen, meedoen en ontmoeting stimuleert;
  • dat verbonden is met de historische oorsprong, maar modern is in architectuur, duurzaamheid en innovatie.

Aan de hand van vier overkoepelende en samenhangende thema’s geeft de gemeente Nissewaard invulling aan deze hoofdambitie:

  • reuring en ontmoeten;
  • groen en aantrekkelijk;
  • oriëntatie en verbinding;
  • stedelijk wonen.

Binnen de omgevingsvisie draagt het voorgenomen plan voornamelijk bij aan het thema 'stedelijk wonen', omdat het beoogde plan een optopping van een bestaand appartementencomplex betreft. De overige thema's zullen wanneer van toepassing voorbij komen, maar de focus zal voornamelijk liggen op het thema 'stedelijk wonen'. Het centrum van Nissewaard is de plek om een stedelijk woonmilieu te bieden met een hogere dichtheid aan woningen. Volgens de gemeente Nissewaard draagt die verdichting bij aan de levendigheid van het centrum en vergroot het draagvlak voor voorzieningen. Om een aantrekkelijk leefgebied te behouden gaat het creëren van een hogere dichtheid hand in hand met een kwaliteitsslag van het openbaar gebied, verduurzaming en aandacht voor gezondheid. Door in te zetten op verdichting van het stadscentrum ontstaat er ruimte om in de bestaande wijken te verdunnen, wat mogelijkheden geeft voor onder andere nieuwe woonmilieus.

Met name rondom het metrostation Centrum (vanwege de hoogwaardige openbaarvervoersverbinding) is verdichten in relatie tot duurzame mobiliteit en bereikbaarheid een logische keuze. Hier kan wonen gecombineerd met werken en (regionale) voorzieningen in hoge dichtheid een aantrekkelijk onderscheidend milieu opleveren voor de ‘next generation’. Door jongeren te verleiden om zich hier te vestigen, in plaats van dat ze Nissewaard verlaten, ontstaat ook de kans dat zij hier gaan werken (of werk starten). De beoogde ontwikkeling is op enkele honderden meters gelegen van het metrostation waardoor deze ook te voet goed bereikbaar is. Daarnaast hebben de woning een oppervlakte die aantrekkelijk is voor starters.

Doordat Spijkenisse een vrij monotone woningvoorraad heeft geven nieuwe ontwikkelingen de kans om hier verandering in te brengen. Zo kan er een woonmilieu ontstaan die ruimte geeft aan diverse woonwensen en woonsituaties. Voorliggend plan realiseert woningen met oppervlaktes die zowel geschikt zijn voor starters, ouderen alsmede voor kleine gezinnen.

Zoals te zien is op de bijbehorende afbeelding wordt de projectlocatie gezien als ontwikkellocatie langs de ring. De samenhang tussen het stadscentrum en omliggende wijken kan versterkt worden door barrières te slechten, met behoud van adequeate doorstroming van het verkeer. Bijbehorende ontwikkeling draagt met haar oriëntatie op de ring bij aan de centrumring dat zo meer een 'verbinder' wordt dan een 'scheider' en ontstaan er kansen om de entrees beter te vormen. Vooral bij de entreevorming draagt het plan bij. Door de ietwat trapsgewijze afloop van de beoogde bebouwing ontstaat er een open karakter en zo een meer vriendelijk entree.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPRaadhuislaanSP-3001_0007.png"

Daarnaast zet de gemeente Nissewaard ook in op energieneutrale, klimaatadaptieve en circulaire bebouwing om zo het goede voorbeeld te geven voor de rest van de gemeente. Om die reden is het de norm dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het centrum op effectieve wijze energieneutraal en zoveel mogelijk circulair wordrden gebouwd. Met de beoogde ontwikkeling wordt er gebouwd op een al bestaande woonlaag, waardoor zuinig wordt omgegaan met de openbare ruimte. Daarnaast worden de kennen de woningen een goede isolatie en worden deze gasloos opgeleverd.

Verder verdichten betekent meer inwoners. Dit zal er voor zorgen dat er druk op de openbare ruimte ontstaat. Ten aanzien van parkeren ziet de gemeente het als een opgave om het autobezit en gebruik in het stadscentrum te beperken. Op locaties die goed verbonden zijn met het openbaar vervoer, gaat verdere verdichting hand in hand met een lagere parkeernorm in combinatie met een passende parkeerregulering. In voorliggend plan maken de bewoners dan ook geen aanspraak op een parkeervergunning omdat de bewoners op zeer korte afstand zullen wonen van verschillende vervoersknooppunten. Zij zouden, wanneer gewenst, in omliggende parkeergarages kunnen parkeren.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling draagt bij aan de ambities die zijn gesteld in de omgevingsvisie voor Spijkenisse Centrum van de gemeente Nissewaard. Het draagt bij aan een divers woonklimaat en doet mede dienst als entree voor het centrumgebied. Daarnaast wordt er voldaan aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente.

3.4.2 Nissewaard naar 2040

De gemeente Nissewaard heeft een visiedocument opgesteld om te zorgen voor een veerkrachtig en verbonden Nissewaard in 2040. Het document heeft de titel 'Ontwikkelperspectief voormalige groeikern Spijkenisse – Nissewaard naar 2040' en is op 6 december 2017 door de gemeenteraad vastgesteld. Er zijn vier principes geformuleerd die de basis vormen voor de toekomstvisie:

  1. 1. Zorg voor meer woningdifferentiatie;
  2. 2. Verbeter de bereikbaarheid;
  3. 3. Zorg voor meer en gevarieerde werkgelegenheid en onderwijs;
  4. 4. Versterk het groen en verbeter de verbinding ermee.

Voornamelijk het eerste principe is relevant voor de voorgenomen ontwikkeling. Eén van de kansen ligt op het gebied van inbreiding in het centrum. Daarnaast ligt er een focus op het behouden en aantrekken van jongeren, om zo te zorgen voor een evenwichtige bevolkingsopbouw.

Conclusie

De gewenste ontwikkeling voorziet voornamelijk in kleine appartementen die uitermate geschikt zijn voor een jongere doelgroep met minder hoog besteedbaar inkomen, waarbij eventueel gebruik kan worden gemaakt van de mogelijkheid huurtoeslag te ontvangen. Op deze manier kan de bevolkingsopbouw in Spijkenisse in balans blijven en kunnen starters een wooncarrière maken binnen Spijkenisse in een binnenstedelijk milieu.

3.4.3 Meerjarenvisie Stadscentrum Spijkenisse

Nissewaard streeft naar een gezonde en duurzame winkelstructuur gecombineerd met een aantrekkelijk en leefbaar centrumgebied. Dit vormt een belangrijke voorziening voor Spijkenisse en geheel Nissewaard. De ingrijpende veranderingen in het winkelgedrag en de fundamentele overgang waarin de hele detailhandelssector zich bevindt hebben hun weerslag op winkels en winkelgebieden, dus ook op het centrum van Spijkenisse.

Op 15 oktober 2014 heeft de raad, naar aanleiding van diverse ontwikkelingen in de retail en detailhandel de Meerjarenvisie Stadscentrum Spijkenisse vastgesteld. Deze visie voorziet in diverse maatregelen gericht op onder meer de versterking van detailhandel in het centrum van Spijkenisse. De wereld van de retail ontwikkelt zich snel en het consumentengedrag is onderhevig aan constante verandering (Koopstromenonderzoek 2016). Deze ontwikkelingen maken, dat sinds het opstellen van de Meerjarenvisie Stadscentrum Spijkenisse in 2014, een herijking van deze visie noodzakelijk is. Geen gehele nieuwe visie maar een herijking. Het gaat hierbij om het toevoegen van een combinatie van ruimtelijke, functionele en cultuurhistorische verbeterpunten aan de Meerjarenvisie van 2014.

De gemeenteraad heeft op 14 maart 2018 de Herijking van de Meerjarenvisie Stadscentrum Spijkenisse vastgesteld.

Voor de Raadhuislaan wordt genoemd dat de gemeente deze weg wil herprofileren om zo het centrum meer open en uitnodigend te maken. De planlocatie is weliswaar niet gelegen aan de zijde van het winkelcentrum, maar door de ontwikkeling krijgt het gebied een hoogstedelijk karakter. Hiermee wordt ook het centrum aantrekkelijker, maar komen er ook meer bewoners bij die gebruik zullen maken van de voorzieningen die het centrum van Spijkenisse bezoeken,benutten en beleven.

Conclusie

De ontwikkeling van circa 78 nieuwe appartementen middels de dakopbouw draagt bij aan het binnenstedelijke karakter van het centrum van Spijkenisse. Door de hoogstedelijke ontwikkeling krijgt het gebied aan de rand van het winkelgebied een urbane uitstraling en zijn er eveneens meer potentiële bezoekers die woonachtig zijn nabij de diversiteit aan voorzieningen.

3.4.4 Woonvisie 2020 - 2030 Gemeente Nissewaard

De woonvisie is op 23 september vastgesteld en komt voort uit een onderzoek naar de woningbehoeften op Voorne-Putten. De visie wordt in de komende periode verder uitgewerkt op gebiedsniveau, zodat ook per wijk of dorp duidelijk is wat in de komende jaren de bedoeling is. Met de woonvisie bouwt de gemeente voort op de bestaande kwaliteiten en geeft ze aan op welke gebieden het nog beter kan.

De doelstelling van de woonvisie 'Nissewaard, een plek voor iedereen', kan als volgt geformuleerd worden:

"De ambitie van de Woonvisie voor Nissewaard is de woonwensen en woningbehoefte van al onze inwoners zoveel mogelijk binnen onze gemeentegrenzen mogelijk te maken. Daarnaast willen we nieuwe doelgroepen aantrekken voor een toekomst- en schokbestendig Nissewaard. Om dat mogelijk te maken spannen we ons, samen met ontwikkelaars, woningcorporaties en inwoners, in om onze woningvoorraad en woonmilieus meer divers te maken."

In de visie wordt onder andere genoemd dat transformatie van leegstaande (winkel)panden op centrale locaties een uitkomst kan bieden voor een vraag naar woning op dergelijke locaties. Daarnaast geldt dat er aandacht dient te zijn voor middenhuur, die kansrijk is voor zowel starters, scheefwoners in de sociale huur, als ouderen die hun koopwoning willen verkopen. Onder middenhuur wordt een huurprijs van € 752 tot circa € 1.000 verstaan.

Over transformatie van leegstaande (winkel)panden in en rondom het centrum van Spijkenisse wordt genoemd dat dit kansen biedt om in de woonwensen van ouderen, maar ook zeker van jongeren (starters, studenten etc.) tegemoet te komen. Zij stellen vaak een betaalbare woning nabij voorzieningen met een goede OV-bereikbaarheid op prijs. Door in het centrum voorzieningen te concentreren en leegstaande panden te transformeren naar woningen voor een brede groep woningzoekenden, blijft het centrum levendig en een aangename plek om te verblijven. Een levendig stadscentrum voorziet beter in zijn rol als ontmoetingsplek voor iedereen in Nissewaard en creëert door aantrekkingskracht draagvlak voor andere publieksgerichte voorzieningen.

Daarnaast geldt dat duurzaamheid een belangrijk onderwerp is voor de gemeente. In het ontwerp van de ontwikkeling zullen duurzame maatregelen worden getroffen.

Conclusie

De ontwikkeling draagt bij aan de ambities zoals deze is geformuleerd in de woonvisie. Er wordt voorzien in het toevoegen van circa 78 nieuwe appartementen in de dakopbouw die voor zowel eenpersoonshuishoudens als stellen en/of kleine gezinnen geschikt zijn. Daarnaast zijn de appartementen interessant voor ouderen die kleiner willen gaan wonen.

3.4.5 Welstandnota Nissewaard 2017

De 'Welstandsnota Nissewaard 2017' bevat de basisvoorwaarden, waaraan de bouwaanvragen op welstandaspecten getoetst zullen worden. In 2018 is deze nota herzien. Er worden criteria benoemd die ertoe moeten bijdragen dat de toekomstige bebouwing past in de omgeving. De welstandsnota richt zich op relatief kleine bouwopgaven van een of enkele gebouwen, uitbreidingen van bestaande bebouwing en kleine bouwwerken in bestaande stedelijk- en buitengebied. Het voorliggende plan is een vooroverleg met de welstandscommissie besproken.

Conclusie

Vanuit welstandsoverwegingen zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.

4.1 Flora En Fauna

4.1.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

4.1.2 Effect te vergunnen activiteiten

Er is een quickscan flora en fauna uitgevoerd door Ecoresult B.V. Op 20 mei 2020 is het plangebied onderzocht. De volledige quickscan is opgenomen als bijlage 3. De belangrijkste conclusies zijn de volgende:

  • De bebouwing binnen het plangebied is ongeschikt voor jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen van vogels. Echter, de bebouwing aan de J.C. Sterrenburgstraat is wel geschikt voor jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen van huismus en gierzwaluw. Externe negatieve effecten van de werkzaamheden op jaarrond beschermde nesten van huismus worden niet verwacht.
  • Voortplantingsplaatsen en vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen zijn op voorhand niet uit te sluiten. Potentieel essentieel foerageergebied van vleermuizen is binnen het plangebied afwezig. De gevel aan de Raadhuislaan kan deel uitmaken van een niet essentiële vliegroute. Aanwezigheid van verblijfplaatsen en voortplantingsplaatsen van overige habitatrichtlijnsoorten zijn in het plangebied redelijkerwijs uit te sluiten, geschikt habitat ontbreekt. Aanvullend (veld)onderzoek naar gebouwbewonende vleermuizen (gewone-, kleine- en ruige dwergvleermuis, meervleermuis, laatvlieger en tweekleurige vleermuis) is nodig om de rol van het plangebied als functioneel leefgebied voor deze soorten te bepalen.

Het aanvullend onderzoek is uitgevoerd conform de aanbevelingen door Tiko Seip Ecologisch Advies.

De planlocatie is tussen 14 juni 2020 en 29 september 2020 zeven keer bezocht en onderzocht. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 4. Hieruit volgt dat er geen belemmeringen zijn. Er zijn tijdens het onderzoek drie vleermuissoorten waargenomen. Het betreft:

  • de gewonedwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus);
  • de ruige dwergvleermuis (Pipistrellus nathusii);
  • de rosse vleermuis (Nyctalus noctula).

Er zijn binnen het plangebied geen verblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld. Ook werd er direct rond het gebouw vrijwel niet gefoerageerd.

Wel zijn in de omgeving diverse gebruiksfuncties (verblijfplaatsen/vliegroutes/foerageergebieden) van vleermuizen vastgesteld. Op een ruime afstand ten oosten van het plangebied is een kraamverblijf van gewone dwergvleermuizen vastgesteld. Tevens zijn enkele paarverblijven vastgesteld van gewone dwergvleermuis en van ruige dwergvleermuis.

Het gebied boven de achtertuinen van de nabijgelegen woningen wordt zowel door gewone als door ruige dwergvleermuis gebruikt als vliegroute en soms ook kort als foerageergebied. Daarnaast is het park ten zuiden van het plangebied van belang als foerageergebied. Van de rosse vleermuis zijn incidenteel waarnemingen gedaan van hoog overvliegende exemplaren. Van deze soort zijn binnen het plangebied geen gebruiksfuncties vastgesteld en worden deze ook niet verwacht.

Op grond van het onderzoek kan worden uitgesloten dat de werkzaamheden leiden tot overtreding van de verbodsbepalingen.

Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.

4.1.3 Stikstofdepositie

Voorheen diende op grond van het Programma Aanpak Stikstof (PAS), welke in juli 2015 van kracht werd, berekend te worden of een nieuwe (bouw)activiteit tot een significante toename leidde van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Onder het PAS golden enkele drempel- en grenswaarden. Deze waarden bepaalden of een toename van stikstofdepositie significant was en zo ja, of er dan een meldingsplicht of een vergunningplicht gold. Door te rekenen met het voorgeschreven rekenprogramma AERIUS Calculator werd automatisch met die drempelwaarden rekening gehouden. In het geval van de meldingsplicht kon de planontwikkeling aanspraak kan maken op benutting van de ontwikkelingsruimte die voor een Natura 2000-gebied gold, totdat deze niet meer voorradig was.

Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 mag het PAS niet meer gebruikt worden als toestemmingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden. De drempel- en grenswaarden uit het PAS zijn daarmee ook niet meer van toepassing. Hierdoor kan een project met een geringe depositietoename van 0,01 mol/ha/jaar al vergunning plichtig zijn (artikel 2.7 en 2.8 Wnb).

Dit betekent dat ook relatief kleinschalige projecten zorgvuldig dienen te worden getoetst op hun stikstofdepositie, om zo aan Europese regelgeving te kunnen voldoen (en stand te houden bij de Raad van State in geval van een beroep). Sinds de vernieuwing van de AERIUS Calculator op 16 september 2019 (en na de update van 14 januari 2020, versie 2019A) kan correct berekend worden of er überhaupt sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. Daarbij dient zowel de realisatiefase, als de gebruikersfase doorgerekend te worden. Zodra er geen rekenresultaten boven de 0,00 mol/ha/jaar zijn, is er geen belemmering voor een plan op het gebied van stikstofdepositie.

Uit de berekeningen (zie bijlagen 5, 6, 7 en 8) blijkt dat er zowel gedurende de nieuwe gebruikersfase als de realisatiefase geen stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar plaatsvindt op Natura 2000-gebied.

4.1.4 Conclusie

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

Het Besluit op de ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van zo'n onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

4.2.2 Beoordeling

Onderhavig initiatief betreft het toestaan van een dakopbouw op een locatie met de bestemming 'Gemengd -1'. Ten aanzien van het initiatief zullen er zeer beperkt graafwerkzaamheden worden uitgevoerd, onder andere ten behoeve van het plaatsen van de bergingen en de staalconstructie. De woningen zullen worden gerealiseerd worden in de dakopbouw, waardoor er geen verbinding is met de bodem. De planologisch geldende functie van het pand betreft bovendien eveneens een milieugevoelige functie, aangezien ook hierbij meerdere personen voor langere tijd in het pand aanwezig kunnen zijn. Op de locatie zijn geen bodemverontreinigingen bekend of bekende locaties van ernstige bodemverontreiniging die met spoed moeten worden gesaneerd.

4.2.3 Conclusie

Er zullen geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteit op het onderhavige perceel.

4.3 Cultuurhistorie En Archeologie

4.3.1 Wettelijk kader

Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze wet vervangt zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed:

  1. 1. Monumentenwet 1988
  2. 2. Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten
  3. 3. Wet tot behoud van cultuurbezit
  4. 4. Wet tot teruggave cultuurgoederen uit bezet gebied
  5. 5. Uitvoeringswet UNESCO -verdrag 1970
  6. 6. Regeling materieel beheer museale voorwerpen

De Erfgoedwet hanteert de beschermingsniveaus zoals die in de gelden in de voorgaande regelingen. Voor de vergunningverlening van een beschermd archeologisch monument, het verbod tot beschadigen of vernielen van een rijksmonument en de bescherming van stads- en dorpsgezichten geldt dat de Monumentenwet 1988 van kracht blijft tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze regels blijven dus gelden en zijn ongewijzigd overgenomen in de Erfgoedwet.

Doelstelling van de wetten is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

4.3.2 Cultuurhistorie

Het pand kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. Ook worden de omgeving en het landschap niet aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Geconcludeerd kan worden dat met de gewenste ontwikkeling geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.

4.3.3 Archeologie

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Het plangebied heeft een dubbelbestemming met betrekking tot archeologie. Hiervoor geldt dat bij bodemingrepen die een oppervlakte beslaan groter dan 200 m2 en dieper reiken dan 0,5 meter een archeologisch onderzoek noodzakelijk is, om de archeologische waarden in het gebied vast te stellen. Deze grenzen worden niet overschreden omdat de ontwikkeling een optopping betreft en de gronden hierbij niet worden geroerd. Een onderzoek is dus niet noodzakelijk.

Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPRaadhuislaanSP-3001_0008.png"

Figuur: Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Nissewaard

4.3.4 Conclusie

Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. De grenswaarden voor het doen van archeologisch onderzoek worden niet overschreden. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

Wet milieubeheer

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen.

Omdat titel 5.2 van de Wm ingaat op de luchtkwaliteit, staat dit ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Hierin wordt gesteld dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • de plannen leiden niet tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • de luchtkwaliteit verbetert tengevolge van de plannen (per saldo) of blijft ten minste gelijk;
  • de plannen dragen niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  • het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).

AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

De AMvB en Regeling NIBM bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als NIBM moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.

Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.4.2 Beoordeling

Het initiatief kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Daarnaast blijkt uit raadpleging van de NSL-monitoringstool dat de jaargemiddelde concentraties de jaargemiddelde grenswaarden niet overschrijden. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

4.4.3 Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.

4.5 Parkeren En Verkeer

4.5.1 Parkeren

De gemeente Nissewaard hanteert voor de parkeernormen de aanbevelingen van CROW publicatie 'Toekomstbestendig parkeren'. Nissewaard kan op grond van de omgevingsadressendichtheid worden gekenmerkt als sterk stedelijk gebied. De planlocatie ligt in het centrum van Spijkenisse. Voor een huur appartement (midden/goedkoop) geldt een parkeernorm van 1,0 parkeerplaats, voor een koop appartement (midden) geldt een parkeernorm van 1,3. Voor de ontwikkeling van 117 nieuwe appartementen door middel van een dakopbouw ontstaat er een bij huurappartementen een parkeerbehoefte van 117 parkeerplaatsen en bij koop is er een parkeerbehoefte van 152,1 parkeerplaatsen. Uit de recent vastgestelde omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland (zie paragraaf 3.2.2) blijkt echter dat de locatie is gelegen in een stationsomgeving, waar de provincie planoptimalisatie voorziet door een maximale parkeernorm van 0,7 te hanteren bij nieuw te realiseren woningen, waardoor er in totaal maximaal afgerond 82 parkeerplaatsen nodig zijn.

Met de gemeente is overeengekomen dat de bewoners een parkeerabonnement kunnen afnemen in één van de parkeergarages die zijn gelegen in het centrum van Spijkenisse. Deze garages hebben voldoende capaciteit om de nieuwe parkeerbehoefte op te vangen. Daarnaast is de verwachting dat, met name door de bewoners van de kleinste appartementen, beperkt gebruik gemaakt wordt van een auto. Derhalve zal de werkelijke parkeerbehoefte lager liggen dan berekend.

Naast de parkeernormen voor auto's wordt het parkeren van fietsen steeds belangrijker. Voor het fietsparkeren is ruimte langs de Raadhuislaan en ook op de begane grond van het complex wordt een gemeenschappelijke fietsparkeerruimte ingericht.

4.5.2 Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten door de Raadhuislaan, welke in verbinding staat met enkele grotere uitvalswegen rond het centrum van Spijkenisse. Onderdeel van de omgevingsvisie 'Nissewaard naar 2040' is dat de Raadhuislaan wordt omgevormd tot een autoluw gebied. De voorgenomen ontwikkeling zal zorgen voor een grotere verkeersaantrekkende werking dan in de huidige situatie. Op basis van de inrichting van de omliggende wegen is de verwachting dat de capaciteit van deze wegen groot genoeg is om het extra verkeer dat wordt gegenereerd ten gevolge van de gewenste ontwikkeling te verwerken.

4.5.3 Conclusie

Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Het parkeren wordt in een bestaande parkeergarage gerealiseerd waar een overcapaciteit bestaat aan parkeerplaatsen en de verkeersgeneratie is dusdanig dat deze kan worden opgevangen door het omliggende wegennet. Daarnaast is de planlocatie goed bereikbaar middels openbaar vervoer, wat de parkeer- en verkeersdruk zal verminderen.

4.6 Geluidhinder

4.6.1 Wettelijk kader

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

4.6.2 Onderzoek

Het bestaande gebouw aan de Raadhuislaan 39-55 in Spijkenisse, gemeente Nissewaard, wordt voorzien van een optopping met nieuwe woningen. Nabij het plangebied liggen enkele drukke wegen en het industrieterrein Botlek-Pernis. Voor de ruimtelijke onderbouwing van de plannen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en is de situatie beoordeeld aan de hand van de Wet geluidhinder, de Wet ruimtelijke ordening en het gemeentelijke geluidbeleid. Doel van dit onderzoek is het bepalen van de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen (optopping), voor zover deze wordt veroorzaakt door het relevante wegverkeer, industrielawaai en nestgeluid.

De nieuwe woningen liggen binnen de bebouwde kom, in de geluidzones van de Raadhuislaan en de Centrumlaan. Voor deze wegen geldt dat de breedte van de geluidzone 200 meter bedraagt. Voor de Breestraat, de Marrewijklaan en de H. de Lintweg geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. Ondanks het feit dat er geen sprake is van een geluidzone langs deze wegen, is in het voorliggende onderzoek de geluidbelasting vanwege deze wegen toch berekend. De overige wegen liggen op grotere afstand van het plangebied en/of de verkeersintensiteit is er dusdanig gering, dat deze wegen niet relevant zijn met betrekking tot de geluidbelasting. Ook ligt het bouwplan binnen de geluidzone van het gezoneerde industrieterrein Botlek-Pernis.

Door DCMR Milieudienst Rijnmond is aangegeven dat het ‘nestgeluid' van aangemeerde schepen (ook wel ‘eigen geluid’ of 'hotelfunctie' genoemd), in dit deel van Spijkenisse niet relevant is ten aanzien van het woon- en leefklimaat. Dit omdat het bouwplan zich op een te grote afstand bevindt (> 2 km).

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van:

  • de Raadhuislaan (gezoneerde weg) hoger is dan de voorkeurswaarde, maar lager dan de maximale te ontheffen waarde.
  • de Centrumlaan (gezoneerde weg) ruim lager is dan de voorkeurswaarde.
  • alle 30 km/uur-wegen ruim lager zal zijn dan de voorkeurswaarde, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen.
  • het gezoneerde industrieterrein Botlek-Pernis hoger is dan de voorkeurswaarde, maar lager dan de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting.

De gecumuleerde geluidbelasting (wegverkeer en industrielawaai) bedraagt maximaal 60 dB.

Hogere waarden

Gezien de situatie en de berekende geluidbelastingen zijn er binnen het bouwplan geen reële maatregelen mogelijk om de geluidbelasting bij de nieuwe woningen te reduceren tot de voorkeurswaarden, zoals deze gelden voor wegverkeerslawaai en industrielawaai. Om deze woningen te kunnen realiseren, moet de gemeente Nissewaard hogere waarden ten gevolgen van de Raadhuislaan en het industrieterrein Botlek-Pernis vaststellen en vastleggen in het kadaster. In onderstaande afbeelding en bijlage 8 van het akoestisch rapport zijn de vast te stellen hogere waarden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPRaadhuislaanSP-3001_0009.png"

Er zal dan wel voldaan moeten worden aan de richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden, zoals vastgelegd door de gemeente Nissewaard. De volgende aspecten zijn daarbij van belang:

  1. 1. De woning heeft minimaal één geluidluwe gevel.
  2. 2. De buitenruimte is bij voorkeur gelegen aan de geluidluwe gevel.
  3. 3. Het is zeer wenselijk dat geluidgevoelige ruimten aan de geluidluwe gevel zijn gelegen (akoestisch optimale indeling).

De locatie is gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein, namelijk Botlek-Pernis. Ook ligt het plan binnen de geluidzone van wegverkeer, namelijk van de Raadhuislaan en enkele omliggende wegen. In het kader van de planontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en is de situatie beoordeeld aan de hand van de Wet geluidhinder, de Wet ruimtelijke ordening en het gemeentelijke geluidbeleid. Doel van dit onderzoek is het bepalen van de geluidbelasting binnen het plangebied voor zover deze wordt veroorzaakt door het relevante wegverkeer, industrielawaai en nestgeluid. Dit is uitgevoerd door SPA/WNP. Betreffende het wegverkeer komt naar voren dat er bij de appartementen vanaf de vierde verdieping sprake is van geluidbelasting hoger dan de voorkeurswaarde van 48 dB, te weten 53 dB. Dit is echter ruim lager dan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB. In het 'Hogere grenswaardenbeleid Wet geluidhinder gemeente Nissewaard wordt het volgende aangegeven met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden:

  1. 1. het creëren van een geluidluwe gevel; = 53 dB.
  2. 2. het creëren van een geluidluwe buitenruimte; = 58 dB.
  3. 3. het realiseren van geluidgevoelige ruimten aan de geluidluwe gevel (akoestisch optimale indeling).

De nieuwe appartementen in de optopping hebben een geluidluwe gevel (Noord-West gevel), een geluidluwe buitenruimte en hebben geluidgevoelige ruimten aan de geluidluwe gevel.

Zoals gemeld, is het plangebied gelegen binnen de geluidszone van het industrieterrein Botlek-Pernis. Door DCMR Milieudienst Rijnmond is aangegeven dat het ‘nestgeluid' van aangemeerde schepen (ook wel ‘eigen geluid’ of 'hotelfunctie' genoemd), in dit deel van Spijkenisse niet relevant is ten aanzien van het woon- en leefklimaat. Dit omdat het bouwplan zich op een te grote afstand bevindt (> 2 km).

Het gezoneerde industrieterrein Botlek-Pernisis geeft een geluidsbelasting dat hoger is dan de voorkeurswaarde, maar lager dan de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.

Het volledige akoestisch rapport evenals het conceptbesluit hogere waarden zijn toegevoegd als bijlagen 1 en 2.

4.6.3 Conclusie

Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief, mits de gemeente een hogere grenswaarde vaststelt en vastlegt bij het kadaster.

4.7 Bedrijven En Milieuzonering

4.7.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.

Milieucategorie Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

Tabel: Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

De omgeving van het plangebied kan, gelet op de ligging aan de Raadhuislaan met de afwisseling van functies kantoren, woningen en winkels worden gekarakteriseerd als gemengd gebied.

4.7.2 Beoordeling

Voor onderhavige ontwikkeling dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.

Een woning is een milieugevoelige functie, waardoor omliggende overlastgevende functies mogelijk beperkt worden in hun activiteiten. De woningen worden gerealiseerd boven commerciële ruimten, waarvoor een milieucategorie 1 geldt. In gemengd gebied is hiervoor de richtafstand 0 meter.

Overige overlastgevende functies met een hindercirkel zijn niet aanwezig in de nabijheid van de planlocatie.

Gezien de reeds aanwezige woningen in het gebouw en de omgeving kan worden aangenomen dat er een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden. Daarnaast leidt de nieuwe functie niet tot een onevenredige overlast voor omliggende functies en worden deze niet belemmerd in hun mogelijkheden.

4.7.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt ontwikkeling van de woningen niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Externe Veiligheid

4.8.1 Wettelijk kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

4.8.2 Beoordeling

Een woning betreft een kwetsbaar object, zodat de herontwikkeling door middel van het plaatsen van een dakopbouw getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1930.BPRaadhuislaanSP-3001_0010.png"

Figuur: Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)

Uit de kaart blijkt dat in de directe omgeving van de planlocatie geen risicobronnen aanwezig zijn. Op grotere afstand zijn echter de volgende risicobronnen gelegen, waarvan het invloedsgebied reikt tot aan de planlocatie:

  • De Rijke Northern Europe B.V.
  • Pro Delta Environmental Support B.V.
  • Transportroute gevaarlijke stoffen N493 Groene Kruisweg/Hartelweg
  • Transportroute gevaarlijke stoffen A15
  • Transportroute Havenspoortlijn/Betuweroute

Inrichtingen

Op het industrieterrein Halfweg bevinden zich de bedrijven: 'De Rijke Northern Europe B.V.' en 'Pro Delta Environmental Support B.V.'. Beide bedrijven houden zich bezig met de opslag van koopmansgoederen en gevaarlijke stoffen. Het risico wordt voornamelijk veroorzaakt door een loodsbrand waarbij stikstofhoudende stoffen zijn betrokken. Deze bedrijven bevinden zich op circa 2,7 km ten noordwesten van het plangebied.

In het document: 'Inventarisatie risicobronnen, gemeente Spijkenisse' (DCMR, 2012) is gesteld dat het invloedsgebied van De Rijke Northern Europe B.V en Delta Environmental Support B.V. respectievelijk 7520 en 2655 meter bedragen. Het groepsrisico-aandachtsgebied is voor beide bedrijven volgens regionale uitgangspunten vastgesteld op 1500 meter. In bovengenoemd document is tevens bepaald dat bij ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied tussen het GR-aandachtsgebied en het invloedsgebied geen berekening van het groepsrisico hoeft te worden uitgevoerd en er ook geen volledige verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is. Wel dient er een beschrijving te worden gegeven van de aspecten 'zelfredzaamheid' en 'bestrijdbaarheid'.

Transport gevaarlijke stoffen

Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 meter) geen hoofdvaarweg, spoorbaan of rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour.

De transportroute gevaarlijke stoffen N493 Groene Kruisweg bevindt zich op circa 650 meter ten noorden van het plangebied. Op het westelijke gedeelte van de Groene Kruisweg tot de kruising met de Hartelweg vindt vervoer van meerdere categorieën gevaarlijke stoffen plaats, waaronder zeer toxisch gas. Op het gedeelte vanaf de Hartelweg tot aan het lpg-station aan de tramdijk 5 vindt enkel vervoer van LPG plaats naar dit tankstation. LPG heeft een invloedsgebied van 355 meter, waardoor het plangebied buiten het invloedsgebied voor dit weggedeelte valt. Wel bevindt het plangebied zich binnen het invloedsgebied van het eerstgenoemde weggedeelte Groene Kruisweg/ Hartelweg. De toxische gassen die over deze wegen vervoerd worden hebben een invloedsgebied van meer dan vier km. De rijksweg A15 en de havenspoorlijn (onderdeel van de Betuweroute) bevinden zich circa 2,5 km ten noorden van het plangebied. Ook hier worden o.a. zeer toxische gassen vervoerd, waardoor het invloedsgebied van meer dan vier km tot aan het plangebied reikt. Er dient daarom een beschrijving gegeven te worden van de aspecten 'zelfredzaamheid' en 'bestrijdbaarheid'.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. In het plangebied worden geen functies mogelijk gemaakt die specifiek bedoeld zijn voor personen met een beperkte zelfredzaamheid, zoals kinderen van 0 tot 4 jaar, ouderen, gehandicapten of gevangenen.

Het maatgevende scenario voor zowel beide bedrijven als de transportroutes is een toxische wolk. Tijdens een brand bij een inrichting met gevaarlijke stoffen of een incident met een ketelwagon op het spoor of tankwagen op de weg kan een wolk met giftige stoffen vrijkomen en zich verspreiden in de omgeving. Aanwezigen kunnen het beste binnen in gebouwen schuilen tegen de toxische effecten van het scenario.

Mogelijkheden tot voorbereiden van bestrijding en beperking van rampen

Risicocommunicatie naar de toekomstige bewoners is zeer belangrijk. Bij aankoop van een woning of het sluiten van een huurcontract kunnen de bewoners op de externe veiligheidsrisico's gewezen worden. Er kan informatie worden verstrekt over de maatregelen die zijn getroffen ter voorkoming en bestrijding van incidenten en over de daarbij te volgen gedragslijn. Het is wellicht wenselijk om een kettingbepaling af te dwingen, zodat toekomstige bewoners ook van de situatie op de hoogte zijn. De gemeente heeft in dit kader een informatieplicht.

Ten behoeve van de zelfredzaamheid is het van belang dat het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS) wordt ingezet. In het kader van een effectieve zelfredzaamheid bij het vrijkomen van toxische stoffen wordt geadviseerd bij ontwikkelingen afsluitbare ventilatiesystemen in gebouwen toe te passen waarmee kan worden voorkomen dat toxische stoffen binnentreden.

Daarnaast dient aandacht te worden gevraagd voor de detaillering van gevels, ramen en kozijnen, zodat deze goed luchtdicht zijn uitgevoerd volgens de normen uit het Bouwbesluit 2012. Het is belangrijk om tijdens de bouw te controleren of dit goed wordt uitgevoerd. Aangezien het toepassen van een afsluitbare mechanische ventilatie niet middels het Bouwbesluit kan worden afgedwongen, dient hierover actief gecommuniceerd te worden de initiatiefnemer van het bouwproject.

4.8.3 Conclusie

Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling aan de Raadhuilsaan 39-55 in Spijkenisse.

4.9 Kabels En Leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Centrum 2012' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.10 Water

4.10.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

4.10.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.

Europa

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk

De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Provincie

Op 9 maart 2022 is het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2022-2027 in werking getreden. Het Hoofdlijnenakkoord 2015 – 2019 van het college van Gedeputeerde Staten schetst de ambitie om beleid zo veel mogelijk integraal vorm te geven en te anticiperen op de visie die ten grondslag ligt aan de Omgevingswet. Specifiek voor het regionale waterbeleid is hieraan voldaan met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) en de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water. Dit maakt een volledig nieuw regionaal waterplan overbodig.

Waterschap Hollandse Delta

Het Waterbeheerprogramma bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode 2022-2027. Het programma bevat maatregelen en gaat op hoofdlijnen in op de financiële consequenties daarvan. Binnen de planperiode heeft het Waterschap enkele speertpunten op het gebied van waterveiligheid:

  • De waterkeringen blijven op orde
    1. 1. Waarborgen van de veiligheid van de waterkeringen
    2. 2. Verbeteren van de inrichting en uitvoering van de zorgplicht
  • Het versterken van de natuurlijke duinaangroei
    1. 1. Vergroten van de dynamiek in de duinen
  • Het vergroten van de biodiversiteit op de dijken en in de duinen
    1. 1. Toename van de soorten op de dijken en in de duinen
    2. 2. Toename aantal bloem- en kruidenrijk ingerichte dijken
  • Het vergroten van de veiligheid van het gebied achter de dijken en duinen
    1. 1. Beperken mogelijke gevolgen van overstromingen via riumtelijke inrichting
    2. 2. Beperken mogelijke gevolgen van overstromingen via crisisbeheersing
  • Het vergroten van het meervoudig gebruik van de waterkeringen
    1. 1. Vergroten van ruimtelijke/landschappelijke kwaliteit
    2. 2. Vergroten toegankelijkheid
  • Het verminderen van CO2-uitstoot bij de uitvoering van werkzaamheden aan de waterkeringen
    1. 1. Terugdringen CO2-uitstoot bij versterkingen
    2. 2. Terugdringen CO2-uitstoot bij beheer en onderhoud
    3. 3. Vergroten circulariteit bij werkzaamheden voor waterveiligheid
  • Het vergroten van de innovativiteit
    1. 1. Het vergroten van het inzicht in het gedrag van de waterkeringen
    2. 2. Het vergroten van het innovatief vermogen/werken

4.10.3 Watertoets

De planlocatie ligt niet in de nabijheid van een watergang en ligt niet in de nabijheid van een beschermingszone van een waterkering. De ontwikkeling zorgt niet voor een toename van het verhard Afwatering van hemelwater zal gebeuren via een gescheiden stelsel.

Er is een digitale watertoets uitgevoerd (Bijlage 9). Hieruit blijkt dat er geen waterschapsbelang is en dat het Waterschap positief adviseert over de ontwikkeling.

4.10.4 Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

4.11 M.e.r.-beoordeling

4.11.1 Wettelijk kader

In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.

4.11.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Kenmerken van het project

De ontwikkeling voorziet in het realiseren van een opbouw bovenop een bestaand pand. Middels de ontwikkeling zullen er middels de dakopbouw 68 nieuwe appartementen worden gerealiseerd in verschillende groottes. De nieuwe situatie wordt maximaal 34 meter hoog, waarmee het bijdraagt aan het hoogstedelijke karakter van het centrum van Spijkenisse.

Plaats van het project

De planlocatie is gelegen in het centrum van Spijkenisse. Rond de planlocatie wisselen centrumfuncties zich af met woningen. In de directe nabijheid is een park gelegen, maar natuurgebieden zijn op grotere afstand gelegen.

Kenmerken van het potentiële effect

De ontwikkeling heeft, zoals in de vorige paragraven ook is aangetoond, geen negatief effect op de verschillende milieuaspecten. Nader onderzoek heeft aangetoond dat er geen sprake is van de aanwezigheid van beschermde soorten en voorts volgen er vanuit de bodemkwaliteit, luchtkwaliteit en milieuzonering geen zwaarwegende belemmeringen om de woningen te realiseren.

4.11.3 Conclusie

De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.

4.12 Bezonning

4.12.1 Wettelijk kader

Met bezonning wordt gedoeld op voldoende zon op de gevel en de schaduwwerking van gebouwen. Nieuwbouw kan hier namelijk invloed op hebben. Zo kan het schaduw veroorzaken op functies die goede bezonning nodig hebben, zoals tuinen, terassen en speelplekken. Voorkomen dient te worden dat de schaduw teveel toeneemd. Voor bezonning bestaat geen wet- en regelgeving. Er wordt door de meeste gemeente een TNO-norm gehanteerd. Andere gemeenten hebben eigen beleid. Deze TNO kent een 'lichte' en een 'strenge' norm:

  • De 'lichte' TNO-norm: ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari – 21 oktober (gedurende 8 maanden ) in midden vensterbank binnenkant raam.
  • De 'strenge' TNO-norm: ten minste 3 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode 21 januari – 22 november (gedurende 10 maanden) in midden vensterbank binnenkant raam.

Bezonningsdiagrammen geven inzicht in de bezonning van de gevels en (extra)schaduw op de omgeving waaronder tuin, terras, speelplek, et cetera dat wordt veroorzaakt door nieuwbouw. Met een 3d-model wordt de bestaande situatie vergeleken met de toekomstige situatie. De volgende dagen van de 4 seizoenen zijn hiervoor maatgevend:

  • 22 december: de dag dat de zon het laagst staat;
  • 21 juni: de dag dat de zon het hoogst staat;
  • 21 maart: de dag dat de zon op 'half' staat, namelijk precies tussen de stand van 22 december en 21 juni in (zomertijd);
  • 23 september: de dag dat de zon op 'half' staat, namelijk precies tussen de stand van 21 juni en 22 december in (wintertijd).

De volgende tijdstippen worden meestal gehanteerd: 9.00 uur, 12.00 uur, 15.00 uur, 18.00 uur. Op 21 december is 18.00 uur niet relevant, omdat de zon dan al onder is. In juni is 20.00 uur ook relevant, gezien het langer licht is.

4.12.2 Beoordeling

Voor onderhavig initiatief is een bezonningsstudie uitgevoerd. Deze is opgenomen in Bijlage 11. De gemeente Nissewaard heeft geen bezonningsbeleid. Gemeenten die wel eigen bezonningseisen hebben, baseren deze meestal op de lichte TNO-norm, inclusief de eis aan de zonshoogte. Daarom is ook in dit onderzoek van deze lichte TNO-norm gebruik gemaakt, wat betekent dat er ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari - 21 oktober (gedurende 8 maanden) in het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam. Bebouwing die mogelijk hinder ondervindt van de onderhavige opbouw zijn de gebouwen van de buurtpercelen aan de Raadhuislaan 23 t/m 37 en het pand aan de overzijde van de Raadhuislaan. Dit pand bestaat uit appartementen waarvan voor de bezonning relevant is dat de mogelijk kwetsbare appartementen één kolom betreft waar de ramen van het laagste appartement, namelijk huisnummer 62 het meeste hinder zou kunnen ondervinden. Deze ramen zijn daarom als meetpunt genomen. Tijdens het onderzoek zijn er berekeningen uitgevoerd voor een drietal aanzichten op de geometrie, voor de data 19 februari, 21 april en 21 juni. Door de symmetrie in de zonnebaan over het jaar, zijn hiermee ook de resultaten voor augustus en het einde van de toetsingsperiode, 21 september, bekend. Uit de onderzochte gevels blijkt dat voor de toetsingsdatum 19 februari op al deze gevels van de bestaande omgevingsbebouwing het aantal mogelijke bezonningsuren groter is dan de minimaal gestelde 2 uur. Op de data 21 april en 21 juni ligt het aantal mogelijk bezonningsuren significant hoger. Uit de figuren blijkt dat de mogelijke bezonning niet alleen ruim voldoet aan de eisen zoals gesteld in de lichte TNO-norm, maar ook dat de invloed van de nieuwbouw op de bezonning van de gevels van de bestaande omgevingsbebouwing zeer beperkt en in de zomer zelfs nihil is.

4.12.3 Conclusie

Onderhavig plan is niet in strijdt met de gehanteerde TNO-norm. Er blijft in de nieuwe situatie sprake van een goede bezonning. Voor onderhavig plan worden geen aanvullende maatregelen nodig geacht.

4.13 Windhinder

4.13.1 Wettelijk kader

De wind kan zowel positieve als negatieve effecten hebben. Deze zogehete windhinder is meer dan alleen tegenwind. Windhinder kan sociale en economische effecten hebben en is vooral te merken bij activiteitsgebieden zoals terrassen en looproutes. Windhinder treedt ook op rond hoge gebouwen. Hier is sprake van verhoogde windsnelheden. Verblijf in de directe omgeving van deze gebouwen kan hierdoor onaangenaam of zelf gevaarlijk zijn. Door vooraf onderzoek te doen door middel van computeranimatie of windtunnelonderzoek kan worden vastgesteld of bij een bepaald stedenbouwkundig ontwerp windhinder of windgevaar zal optreden. Vooral bij hoogbouw is onderzoek gewenst waardoor maatregelen genomen kunnen worden om de windhinder te voorkomen of te beperken.

Er bestaat geen wetgeving ter voorkoming van windhinder of windgevaar. Dit betekent niet dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen windhinder of windgevaar niet hoeft te worden meegenomen in de afwegingen. Er moet namelijk sprake zijn van goede ruimtelijke ordening. Daarvoor is het nodig om de mogelijke windhinder of windgevaar in kaart te brengen en deze te betrekken in de beoordeling. In de in 2006 uitgekomen NEN 8100 norm is een beslismodel weergegeven wanneer een windonderzoek mogelijk nodig kan zijn:

  • gebouwen hoger dan 30 meter? --> windonderzoek
  • beschut gelegen gebouwen, hoogte 15 tot 30 m? --> specialist beoordeelt of windonderzoek nodig is
  • onbeschut gelegen gebouwen, hoogte tot 30 m? --> specialist beoordeelt of windonderzoek nodig is

4.13.2 Beoordeling

Het onderhavig plan betreft onder meer een dakopbouw van het huidige pand naar maxiaal 34 meter. Dit is boven de genoemde 30 meter waardoor windonderzoek gewenst is. Deze is uitgevoerd en te vinden in bijlage 10. Voor dit onderzoek is gerekend met het meest recente ontwerp van het gebouw, dat een bouwhoogte van 32 meter heeft. Hierin wordt gesteld dat de enige zone nabij het projectgebouw die een significante toename in windhinderklasse ondervindt, de afgeronde gevel van het pand aan de Raadhuislaan nummer 87 is. Hier wordt windhinderklasse D in een klein gebied gevonden in de nieuwe situatie, ten opzichte van windhinderklasse C bij de bestaande situatie. Het daadwerkelijke gebruik van deze locatie is een doorloopgebied en daarmee voldoet windhinderklasse D. Een goed windklimaat zou dan wel windhinderklasse C vereisen. Aangezien het een relatief klein gebied met klasse D is, worden geen maatregelen nodig geacht. Windgevaar of een beperkt risico op windgevaar wordt nergens gevonden.

Als het plan binnen de regels van dit bestemmingsplan toch een bouwhoogte krijgt van 34 meter in plaats van de 32 meter van het huidige ontwerp, kan aangenomen worden dat nog steeds nergens windhinderklasse E zal ontstaan. In hoofdstuk 6 van het onderzoek wordt dit nader onderbouwd.

4.13.3 Conclusie

Onderhavig plan veroorzaak voor een klein gebied een significante verhoging in windhinderklasse. Echter volstaat dit gezien de functie van het gebied. Windgevaar of een beperkt risico op windgevaar wordt nergens gevonden. Er worden geen aanvullende maatregelen nodig geacht.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Centrum 2012'.

Het bestemmingsplan 'Raadhuisstaete Spijkenisse' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Raadhuisstaete Spijkenisse' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende Regels

De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.

5.2.1 Begrippen

In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

5.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

5.3.2 Bestemmingen

Gemengd - 1

Gemengd - 1" is opgenomen als bestemming. Hierbij zijn alleen in de plint gemengde functies toegestaan, terwijl in de bouwlagen vanaf de begane grond wordt gewoond.

Waarde - archeologie 3 (dubbelbestemming)

Ter bescherming van mogelijke archeologische sporen in de bodem kan, voordat een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend of andere nader genoemde activiteiten kunnen worden uitgevoerd, de verplichting worden opgelegd om vooraf archeologisch onderzoek te verrichten. Afhankelijk van de uitkomst daarvan kunnen in de vergunning nadere voorwaarden worden gesteld.

Genoemde verplichtingen ontstaan wanneer de (bouw)activiteiten dieper reiken dan in de regels voor de betreffende gebieden genoemde diepte en meer oppervlak beslaan als daar genoemd.

5.4 Algemene Regels

5.4.1 Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

5.4.2 Overige algemene regels

Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.

5.5 Overgangs- En Slotregels

5.5.1 Overgangsregel

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.

5.5.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De gemeente heeft met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten waarin de plankosten worden doorgelegd naar de ontwikkelaar. Hierin wordt ook gesproken over eventuele planschade. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg met omwonenden

Voor onderhavig bestemmingsplan is op grond van de Inspraak en participatieverordening van de gemeente Nissewaard de procedure zoals bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht doorlopen. In het kader van deze participatieverordening is op 18 en 23 november 2021 de mogelijkheid gegeven tot inspraak zowel digitaal als fysiek.

Daarnaast heeft voorliggend bestemmingsplan als voorontwerp ter inzage gelegen van 16 november 2021 tot en met 27 december 2021. In deze periode zijn 13 inspraakreacties en 1 vooroverlegreactie binnengekomen. Deze reacties hebben geleid tot een toevoeging van een artikel en aanduiding met betrekking tot geluid evenals het toevoegen van het geluidsrapport. Ook is er een bezonningsstudie uitgevoerd. De nota inspraak en overleg evenals de bezonningsstudie zijn als bijlage 12 en 11 toegevoegd.

6.2.2 Overleg met overheidsinstanties

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.

6.2.3 Ontwerpbestemmingsplan

Het bestemmingsplan heeft als ontwerp ter inzage gelegen van 13 juni 2023 t/m 25 juli 2023. Er zijn twee zienswijzen ingediend. Dit heeft geleid tot het uitvoeren van een windonderzoek. Ook is het bezonningsonderzoek uitgebreid en worden voor elke periode vijf tijdstippen getoond. Het windonderzoek, de aangepaste bezonningsstudie, de nota inspraak en overleg en de antwoordnota zienswijzen zijn als bijlage, 10, 11, 12 en 13 toegevoegd.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging

Bijlage 2 Toelichting Svb Functiemenging

Bijlage 2 Toelichting SvB Functiemenging

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek

Bijlage 2 Besluit Hogere Waarden

Bijlage 2 Besluit hogere waarden

Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 3 Quickscan flora en fauna

Bijlage 4 Aanvullend Onderzoek Vleermuizen

Bijlage 4 Aanvullend onderzoek vleermuizen

Bijlage 5 Stikstofdepositieberekening - Begeleidende Rapportage

Bijlage 5 Stikstofdepositieberekening - Begeleidende rapportage

Bijlage 6 Stikstofdepositieberekening - Nieuwe Gebruikersfase

Bijlage 6 Stikstofdepositieberekening - Nieuwe gebruikersfase

Bijlage 7 Stikstofdepositieberekening - Realisatiefase

Bijlage 7 Stikstofdepositieberekening - Realisatiefase

Bijlage 8 Stikstofdepositieberekening - Materieelinzet Realisatiefase

Bijlage 8 Stikstofdepositieberekening - Materieelinzet realisatiefase

Bijlage 9 Watertoets

Bijlage 9 Watertoets

Bijlage 10 Windhinderonderzoek

Bijlage 10 Windhinderonderzoek

Bijlage 11 Bezonningsstudie

Bijlage 11 Bezonningsstudie

Bijlage 12 Nota Inspraak En Overleg

Bijlage 12 Nota inspraak en overleg

Bijlage 13 Antwoordnota Zienswijzen

Bijlage 13 Antwoordnota zienswijzen