Mengelmoestuin, Lekdijk Oost, Bergambacht
Bestemmingsplan - Gemeente Krimpenerwaard
Vastgesteld op 02-03-2016 - geheel onherroepelijk in werking
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
plan:
het bestemmingsplan Mengelmoestuin, Lekdijk Oost, Bergambacht van de gemeente Krimpenerwaard.
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1931.BP1502BG002-VG01 met de bijbehorende regels.
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
aanvullende bouwwerken:
ondergeschikte bebouwing zoals kassen en bijenkasten.
archeologische waarde:
de aan een gebied toegerekende waarden in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
bestaand (bebouwing en gebruik):
bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, of in uitvering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een verleende bouwvergunning en/of omgevingsvergunning;
het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak, met uitzondering van overkappingen;
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel.
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren aan personen, die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
extensieve recreatie:
vormen van recreatief (mede)gebruik in een gebied, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandelen, fietsen, paardrijden en vissen;
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, waaronder begrepen kassen;
hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;
insteek (van een watergang):
de snijlijn van het maaiveld en het beloop van een watergang;
kleinschalige horecagelegenheid:
Een bij een bedrijf behorende theeschenkerij of proeverij van streekeigen producten uit de Krimpenerwaard, waar tussen zonsopgang en zonsondergang alcoholvrije dranken en eenvoudige etenswaren zoals gebak, broodjes, hapjes en snacks aan de bezoekers en passerende recreanten wordt verstrekt.
landschappelijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
ondergeschikte nevenactiviteit:
een ondergeschikt bestanddeel dat minder dan 50% van de totale activiteiten van een bedrijf in omvang van bedrijfsgebouwen (in m³), in oppervlak van het bouwvlak (in m²) en in omzet bedraagt;
onderkomen:
voor verblijf geschikt, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- of vaartuig, ark, kampeermiddel en soortgelijk verblijfsmiddel, voor zover deze niet als bouwwerk is aan te merken;
paardenbak:
een omheind stuk grond ten behoeve van het trainen van paarden;
peil:
- voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het door de gemeente vastgestelde peil ter plaatse van de te realiseren hoofdtoegang van het gebouw;
- voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het maaiveld ter plaatse bij voltooiing van de bouw;
permanente bewoning:
gebruik als woonadres als bedoeld in de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (Wet GBA), waaronder wordt verstaan:
- het gebruik van het woonadres als hoofdverblijf, dat wil zeggen dat het adres het centrum vormt van de sociale en maatschappelijke activiteiten van de bewoner;
- het in de periode van 180 dagen ten minste de helft van die tijd ter plaatse nachtverblijf houdt, terwijl betrokkene niet elders daadwerkelijk over een woonadres beschikt;
productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen.
seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen:
- een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
- een seksbioscoop of sekstheater;
- een seksautomatenhal;
- een seksclub of parenclub,
al dan niet in combinatie met elkaar of in combinatie met een sekswinkel;
streekeigen product;
producten die zijn voortgebracht op agrarische bedrijven gelegen in de Gemeente Krimpenerwaard of in direct aangrenzende gemeenten.
theetuin:
uitspanning in het buitengebied die dienst doet als pleisterplaats voor dagrecreatie, waar thee en andere dranken alsmede kleine spijzen verkrijgbaar zijn, geen restaurant zijnde;
verkoopvloeroppervlakte:
de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
afstand:
van een gebouw tot de zijdelingse kadastrale perceelsgrens wordt gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot die perceelsgrens op 1 m boven peil en haaks op de perceelsgrens;
bebouwde oppervlakte:
van een bouwperceel, bebouwingsvlak of ander terrein wordt gemeten buitenwerks en boven peil, met dien verstande, dat de grondoppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgeteld;
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
bouwvlakken en bestemmingsvlakken:
bij het meten van bebouwing ten opzichte van bebouwingsvlakken of bestemmingsvlakken op de kaart wordt gemeten vanuit het hart van de grenzen van deze vlakken.
goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Recreatie - Dagrecreatie
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- biologische tuin;
- extensieve dagrecreatieve activiteiten;
- educatieve activiteiten zoals workshops en rondleidingen;
met de daarbij behorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Ten aanzien van de in artikel 3 lid 1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:
- gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd;
- de goothoogte en bouwhoogte van de onder a en b bedoelde gebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte;
- in afwijking van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub b is ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ ten hoogste de aangegeven goot- en bouwhoogte toegestaan;
- het gezamelijke oppervlak aan gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan op de verbeelding met de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' is aangeduid;
- de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal mag bedragen:
- van erf- en terreinafscheidingen: 1 m;
- van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
Ten aanzien van de in artikel 4 lid 1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:
- op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 4 lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, en;
- de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en/of beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- een bouwwerk met ten hoogste een oppervlakte van 100 m² en/of waarvoor geen bouwwerkzaamheden (waaronder begrepen: heien en het slaan van damwanden) worden verricht dieper dan 30 cm onder maaiveld.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming
Waarde - Archeologie 2 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:
- uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Ten aanzien van de in artikel 5 lid 1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:
- op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 5 lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, en;
- de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en/of beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- een bouwwerk met ten hoogste een oppervlakte van 1000 m² en/of waarvoor geen bouwwerkzaamheden (waaronder begrepen: heien en het slaan van damwanden) worden verricht dieper dan 30 cm onder maaiveld.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming
Waarde - Archeologie 3 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:
- uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een waterkering.
6.2 Bouwregels
Op de in artikel 6 lid 1 bedoelde gronden zijn uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming toegestaan, met dien verstande dat de bouwhoogte van de bouwwerken niet meer mag bedragen dan 10 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels
3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 Grondwaterbeschermingsgebied
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van:
- het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een bovengrondse inhoud van ten hoogste 75 m³ en een goothoogte van ten hoogste 4 m;
- de bouw van masten ten behoeve van telecommunicatie tot een hoogte van maximaal 40 meter.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, ten behoeve van:
- het oprichten van gebouwen ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een bovengrondse inhoud van ten hoogste 150 m³ en een goothoogte van ten hoogste 4 m, zulks voor zover deze op grond van het bepaalde in artikel 9 sub a niet kunnen worden gebouwd;
- een afwijking ten aanzien van bestemmingsgrenzen, bebouwingsgrenzen en overige aanduidingen op de kaart in het horizontale vlak die noodzakelijk is, ofwel ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten en mits die afwijking ten opzichte van hetgeen op de kaart is aangegeven, niet meer dan 15 m bedraagt;
- een vanuit het oogpunt van doelmatig gebruik noodzakelijke afwijking ten aanzien van de voorgeschreven hoogte van gebouwen, hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, grondoppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanduidingen, eventueel met een overschrijding van de bebouwingsgrenzen, mits die afwijkingen meer bedraagt dan 10% maar minder dan 20% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages.
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht voor bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuw of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 11 lid 1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 11 lid 1 sub a onder 1 van dit artikel met maximaal 10%.
- Het bepaalde in artikel 11 lid 1 sub a van dit artikel is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
11.2 Overgangsrecht voor gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 11 lid 2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in artikel 11 lid 2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het bepaalde in artikel 11 lid 2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
11.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan grond en bouwwerken gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kunnen burgemeester en wethouders met het oog op beëindiging op termijn van die met het plan strijdige situatie, ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht met een omgevingsvergunning afwijken.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van bestemmingsplan Mengelmoestuin, Lekdijk Oost, Bergambacht van de Gemeente Krimpenerwaard.
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Sinds enkele jaren is op het perceel naast en deels achter Lekdijk Oost 44 te Bergambacht de biologische tuin 'de Mengelmoes' aanwezig. De huidige activiteiten en de huidige alswel de beoogde bebouwing zijn niet geheel in overeenstemming met het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2011'.
Het college geeft in haar schrijven van 18 juni 2014 aan de ontwikkeling als gewenst te zien. Ook de gemeenteraad heeft eerder te kennen gegeven dat zij een positieve grondhouding heeft ten opzichte van de beoogde ontwikkeling.
Om de strijdigheid met het huidige bestemmingsplan weg te nemen en daarmee de beperkte uitbreiding van bebouwing mogelijk te maken heeft gemeente Krimpenerwaard besloten een nieuw planologisch kader op te stellen. Voorliggend bestemmingsplan fungeert als zodanig.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied betreft het perceel naast en deels achter Lekdijk Oost 44, tussen de kernen Bergambacht en Ammerstol in de gemeente Krimpenerwaard. Het plangebied maakt onderdeel uit van het buitengebied van Bergambacht ten noorden van de Lekdijk Oost en direct ten noorden van TBI | Materieel Dienst Bergambacht. Op de hiernavolgende afbeeldingen is de ligging en de begrenzing van het plangebied weergegeven.

Ligging in regio (plangebied in rood kader)

Begrenzing van het plangebied (plangebied in rood kader)
1.3 Opbouw Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en hetgeen daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
- een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
- een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
- de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
- de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verrichte onderzoek;
- een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
- de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
Daarnaast voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, volgens artikel 3.1.6 lid 2 Bro aan de volgende voorwaarden:
- er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
- indien blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
- indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Voor zover bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer wordt opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 4 Bro, ten minste neergelegd:
- een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
- voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
- een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bijvoorbeeld bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken omtrent InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en, vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale, en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
2 Initiatief
Op het perceel naast en deels achter Lekdijk Oost 44 te Bergambacht bevindt zich de biologische tuin 'de Mengelmoes'. Uitgangspunt van de initiatiefnemers van de biologische tuin is dat alles wat in de tuin groeit eetbaar is. De tuin is in eerste instantie bedoeld voor het levensonderhoud van de initiatiefnemers zelf. Daarnaast worden enkele beperkte activiteiten ondernomen. Zo biedt de biologische tuin ruimte aan workshops, productie en beperkte verkoop van curiosa en van biologische producten zoals fruit, jam, zalf of eieren. Verder fungeert 'de Mengelmoes' als theetuin en plek voor bezinning en onthaasting. Het gebruik van de theetuin en de verkoop van o.a. biologische producten is altijd gekoppeld aan het bezoeken van de tuin en derhalve als ondergeschikt aan te merken.
De activiteiten sluiten nauw aan bij het rustige karakter van het gebied en zijn overwegend extensief. De workshops en theetuin trekken normaliter de meeste mensen. Ervaring van de eigenaren leert dat de workshops gemiddeld 15-20 man uit de directe en verdere omgeving trekken. De theetuin is alleen gedurende het zomerseizoen op vrijdagmiddag open. Het gros van de bezoekers zijn fietsende recreanten uit de directe omgeving. Eens per jaar organiseert 'de Mengelmoes' een open dag. Deze dag wordt door veel bezoekers bezocht.
In totaliteit bedraagt 'de Mengelmoes', na voorliggende legalisatie, circa 6.300 m². Dit metrage komt overeen met een gemiddeld volkstuincomplex.

Impressie 'de Mengelmoes'
Bestemmingsplan
Zoals uiteengezet in paragraaf 3.4.2 is een deel van de biologische tuin binnen de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' gesitueerd. 'De Mengelmoes' is qua gebruik als biologische tuin aan te merken als volkstuin en daarmee passend met de bestemmingsomschrijving. Een select gedeelte van de gronden (circa 1.800 m²) is echter gesitueerd in de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Deze bestemming laat het huidige gebruik niet toe. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt deze strijdigheid weggenomen.
Wel wordt voor de gehele 'Mengelmoestuin' een nieuwe bebouwingsregeling voorzien. Deze bebouwingsregeling is hiernavolgend uiteengezet.
Bebouwing
In de huidige situatie is het perceel aangewezen ten behoeve van volkstuinen. De bestemmingsregels laten per volkstuin maximaal 12 m² aan gebouwen (bergingen en/of kassen) toe. De Bond van Volkstuinders geeft aan dat een volkstuin voor dagrecreatief gebruik gemiddeld 200 tot 250 m² groot is 1. Uitgaande van 300 m² (incl. gezamenlijke voorzieningen zoals parkeerplaatsen en paden) zijn daarmee op het gehele perceel 21 volkstuinen mogelijk. De maximale oppervlakte aan bebouwing zou dan 21*12 = 252 m² bedragen.
Uit de inventarisatie van de gemeente Krimpenerwaard op het betreffende perceel is naar voren gekomen dat er een bestaande schuur, wagen, toiletgebouw, bijenstal en een kas aanwezig is in het plangebied. In totaliteit gaat het om circa 50 m² op het voorterrein. Gelet de maximale ontwikkeling aan bebouwing bij een volledig gebruik van volkstuinen is een beperkte vergroting van gebouwen zeer denkbaar. Voorliggend plan maakt derhalve 65 m² aan bebouwing (incl. overkappingen) mogelijk op het voorterrein. Binnen deze maat is eventueel nieuwbouw met een beperkte uitbreiding, bijvoorbeeld voor een workshopruimte, mogelijk.
Achter op het terrein zijn naast een zomerhuisje van circa 18 m2 ook een konijnenhok en een oude schuur aanwezig (opname 27 januari 2015). Alleen het zomerhuisje wordt behouden. In het onderhavige bestemmingsplan wordt het zomerhuisje voorzien van een passende regeling.
Planologische wijziging
Concreet wijzigt het voorliggende bestemmingsplan de bestemming van circa 1.800 m² agrarische grond in 'Recreatie - Dagrecreatie'. Voor het gehele plangebied wordt een nieuwe bebouwingsregeling voorgesteld waarbij een maximum van 65 m² aan bebouwing op het voorterrein is toegestaan en 18 m2 op het achterterrein. Zoals uiteengezet is dit een reductie van de bebouwingsmogelijkheden bij gebruik van het plangebied als regulier volkstuinencomplex.
Tot slot is het gebruik ten behoeve van de biologische tuin, incl. de ondergeschikte verkoop van onder meer de biologische producten en de theetuin expliciet geregeld. Hoewel dit gebruik momenteel grotendeels mogelijk is wordt mogelijke onduidelijkheid voorkomen.
- 1. Bond van Volkstuinders, verkregen op 10-10-2014, http://www.bondvanvolkstuinders.nl/index.php?menu=2&stijl=1&id=262.
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
- een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
- over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
- een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio’s en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
Nederland bereikbaarDe groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen moet toenemen.
Planspecifiek
Gezien de beperkte schaal en impact van de ontwikkeling is er geen sprake van een rijksverantwoordelijkheid. Eveneens bestaat er geen direct raakvlak met de structuurvisie. Wel kan worden gesteld dat de ontwikkeling niet strijdig is aan de doelstellingen voor een concurrerender, bereikbaar en leefbaar & veilig Nederland. Daarmee is de ontwikkeling passend binnen de kaders van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in 2011 in werking getreden en in 2012 aangevuld. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen en wijzigings- of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Het doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
In het Barro worden een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en ruimte. In het Barro worden in totaal 15 onderwerpen beschreven zoals: 'kustfundament', 'defensie', 'ecologische hoofdstructuur' en 'rijksvaarwegen'.
Planspecifiek
Een deel van de gronden vallen binnen de beschermingszone voor de waterkering. In het voorliggende bestemmingsplan is voor deze gronden een dubbelbestemming opgenomen. Daarmee is de instandhouding van de waterkering voldoende geborgd. In hoofdstuk 4 wordt nader op deze ligging ingegaan. Voor het overige valt het initiatief niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Vanuit het Barro zijn er derhalve geen verdere randvoorwaarden voor het voorliggende initiatief.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 juridisch verankerd in het Bro. Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen:
- eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;
- vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
- mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
Naast de landelijke ladder voor duurzame verstedelijking heeft de provincie Zuid-Holland in haar Verordening een provinciale ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Deze ladder luidt:
- de stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte, die regionaal is afgestemd;
- in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
- indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld, passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit zoals uitgewerkt in het Programma ruimte, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een beperkte uitbreiding van gebruiksmogelijkheden en een, ten opzichte van het huidige regime, aangepaste bebouwingsregeling. Gelet op de kleinschalige bebouwing die mogelijk wordt gemaakt (bebouwing tot 65 m²), de beperkte omvang van het in gebruik te wijzigen terrein (1.800 m²) en de beperkte gewijzigde gebruiksmogelijkheden binnen de bestemming (educatieve doeleinden en ondergeschikte detailhandel en horeca) kan de ontwikkeling niet aangemerkt worden als nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie ABRS 23 april 2014, 201306183/1/R3). Daarmee dient enkel getoetst te worden aan de Rijksladder. Waar mogelijk is in hiernavolgende behandeling wel de provinciale ladder meegenomen.
De vraag naar de uitbreiding van 'de Mengelmoes' komt vanuit de initiatiefnemers zelf. Deze hebben ervaren dat er vanuit de omgeving voldoende vraag naar kleinschalige recreatieve en agrarisch-biologische voorzieningen bestaat. Het initiatief sluit nauw aan bij de ambities vanuit het Gebiedsovereenkomst Veenweiden Krimpenerwaard en is passend in de Structuurvisie K5. Gelet op het gegeven dat het initiatief nauw aansluit bij de regionale visie, de uitbreiding van terrein reeds heeft plaatsgevonden en zeer kleinschalig is, wordt regionale afstemming voorafgaand aan de planvorming niet noodzakelijk geacht. De afstemming zal middels het vooroverleg ex. art. 3.1.1. Bro vorm worden gegeven.
Als tweede trap van de ladder dient een afweging te worden gemaakt of de beoogde ontwikkeling realiseerbaar is binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Centraal hierin staat de ambitie om het landelijk gebied niet verder te versnipperen en voorzieningen te centreren. Het voorliggende initiatief betreft geen stedelijke voorziening. Gelet op de aard van het initiatief is een situering in het bestaand stads- en dorpsgebied ook niet wenselijk. Voorts wordt op de huidige locatie aangesloten bij de bestaande dagrecreatieve terreinen. Versnippering van landelijk gebied als gevolg van de voorliggende ontwikkeling is dan ook niet aan de orde.
De derde trap van de ladder behelst de inpassing en bereikbaarheid. Zoals gesteld sluit het initiatief aan bij gronden met de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie'. Daarmee ontstaat een cluster aan de rand van het bestaande stads- en dorpsgebied. Vanuit functioneel oogpunt is dit een goede inpassing. Gelet op het metrage aan bebouwing wat mogelijk wordt gemaakt in verhouding tot het gehele perceel (circa 1%) en de beperkte bouwhoogten kan gevoegelijk worden aangenomen dat de landschappelijke inpassing van het initiatief geen nadere uitwerking vraagt. De bereikbaarheid van de locatie wordt nader uiteengezet in hoofdstuk 4. Hieruit volgen geen belemmeringen.
De ladder voor duurzame verstedelijking fungeert als redenatielijn bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Deze redenatielijn kan, in casu, met goed gevolg worden afgesloten. Daarmee wordt voldaan aan de verplichtingen uit het Besluit ruimtelijke ordening en vanuit de Provinciale Verordening Ruimte 2014.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Algemeen
Provincie Zuid-Holland heeft voor haar ruimtelijke visie de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte 2014 en het Programma Ruimte vastgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte. De verplichtingen voor ruimtelijke plannen van de provincie of lagere overheden zijn opgenomen in de Verordening.
3.2.2 Visie Ruimte en Mobiliteit
De Provinciale Staten van provincie Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de Visie Ruimte en Mobiliteit vastgesteld. Met het vaststellen van de VRM is de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie uit 2010, incl. onderliggende herzieningen, komen te vervallen.
In de VRM signaleert de provincie de structurele veranderingen in samenleving, economie en milieu. De voorspelbaarheid van nieuwe ontwikkelingen vermindert, demografische ontwikkelingen verschillen en de regionale economie internationaliseert en is kwetsbaar voor externe schokken. Tegelijkertijd gaan technologische innovaties snel en kunnen oplossingen in beeld brengen die nu nog onhaalbaar lijken. Deze tijd vraagt om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen. De economische, technologische en demografische ontwikkelingen werken door in de wijze waarop mensen en bedrijven de ruimte en het mobiliteitsnetwerk gebruiken. De provincie wil aansluiten op de bestaande en toekomstige dynamiek door waar mogelijk flexibiliteit in regelgeving te bieden. De Visie Ruimte en Mobiliteit is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen.
De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De gewenste ontwikkeling is verwoord in vier rode draden:
- beter benutten en opwaarderen van wat er is;
- vergroten van de agglomeratiekracht;
- verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
- bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Vanuit het besef dat stad en land één leefomgeving vormen met elkaar aanvullende kwaliteiten, kent deze Visie Ruimte en Mobiliteit een indeling in functionele hoofdstukken. Het hoofdstuk 'Mobiliteit en bebouwde ruimte' geeft uitwerking aan de eerste en tweede rode draad. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit (derde rode draad) komt hoofdzakelijk tot uiting in het hoofdstuk 'Kwaliteit van landschap, groen en erfgoed’ en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving hoofdzakelijk bij ‘Water, bodem en energie’.
Planspecifiek
Het plangebied is direct aangrenzend aan het bebouwde gebied gesitueerd. Het planinitiatief is geen stedelijke functie, daarmee vormt de ligging aangrenzend aan de bebouwde ruimte geen belemmering. Het plan heeft namelijk niet tot gevolg dat de bebouwde ruimte niet beter benut kan worden.

Uitsnede VRM - kaartblad 1
Gelet op de ligging aangrenzend aan het bebouwde gebied is het plangebied gesitueerd in de stads- of dorpsrand. Het richtpunt voor ontwikkelingen in deze rand is dat deze bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteiten. De overgang in het plangebied is aan te merken als zogenaamde 'overlap': Een geleidelijke overgang waarin stedelijke en landelijke programma’s in elkaar overvloeien. Het is een gebied met een hybride uitstraling en betekenis. De provincie daarbij de volgende voorbeelden: recreatiegebieden, sportvelden, volkstuincomplexen en golfbanen. Het voorliggende initiatief is uitermate passend binnen de gewenste overgang en de daarbij horende overgangskwaliteiten. De overgangskwaliteiten zijn verder uitgewerkt in de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit.

Uitsnede VRM - kaartblad 20
Het plangebied is gesitueerd in het veenlandschap. De provincie zet hier in op behoud en versterking van het waterrijke en open karakter. Daarnaast is behoud van de kenmerkende afwisseling van veenweidelandschap, rivieren, boezems, plassen en droogmakerijen van groot belang. De landschappelijke inpassing is nader uiteengezet in paragraaf 3.2.5. Hieruit volgen geen belemmeringen.

Uitsnede VRM - kaartblad 19
Verder is het plangebied niet gesitueerd in een gebied met een beschermingscategorie, waaronder begrepen de EHS en Natura 2000 gebieden. Het plangebied is wel gesitueerd in een grondwaterbeschermingsgebied en een strategische zoetgrondwatervoorraad. Om de drinkwatervoorziening ook op langere termijn te kunnen blijven garanderen, wijst de provincie een aantal gebieden aan als strategische zoetgrondwatervoorraad. Het grondwater in deze gebieden wordt gereserveerd voor de toekomstige drinkwatervoorziening. De reservering heeft tot gevolg dat in het plangebied een aantal functies en ontwikkelingen wordt uitgesloten, en dat zorgvuldig met andere functies moet worden omgegaan die een nadelige invloed hebben op de kwaliteit van het grondwater en een risico vormen voor de drinkwatervoorziening. Voorliggend initiatief omvat een biologische tuin met beperkte horeca en detailhandel. De sanitaire voorzieningen zijn aangetakt op het gemeentelijk rioleringssysteem. Daarmee zijn geen nadelige gevolgen voor de drinkwatervoorziening te verwachten.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de VRM. Daarmee vormt de VRM geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
3.2.3 Programma Ruimte
Tegelijk met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland ook het Programma Ruimte vastgesteld. Dit Programma kent, net als de Visie Ruimte en Mobiliteit, de status van structuurvisie. Gezamenlijk beschrijven ze het integrale ruimtelijk beleid. De vier rode draden die beschreven zijn in de Visie Ruimte en Mobiliteit en die richting geven aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie, komen ook terug in het Programma Ruimte.
Dit programma biedt daarom ook zoveel mogelijk de ruimte om kansen, vernieuwende ideeën en plannen uit de samenleving, gezamenlijk door te vertalen naar concrete handelingsperspectieven. Door bijvoorbeeld het proces van gebiedsgerichte verkenningen, kennisontwikkeling, strategisch onderzoek en beleidsinformatie op onderdelen meer in samenwerking met partners in de regio te organiseren, schept de provincie belangrijke voorwaarden voor het (laten) ontstaan van nieuwe vitale coalities van partijen en initiatieven uit de samenleving. De verschillende activiteiten zijn inzichtelijk gemaakt in de Actieagenda ruimte.
Het Programma Ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om deze doelen te (doen) bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio’s en provincie. De realisatiemix uit het Programma Ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.
Planspecifiek
Het voorliggende planinitiatief is niet opgenomen in het provinciale Programma Ruimte.
3.2.4 Verordening Ruimte
Tegelijk met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland ook de Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Verordening Ruimte draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de VRM. De verordening omvat in aanvulling op de Visie Ruimte en Mobiliteit toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
Planspecifiek
De Verordening Ruimte stelt verplicht dat bestemmingsplannen welke stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken in de toelichting ingaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 3.1.3. is deze ladder reeds behandeld en geconstateerd dat de voorliggende ontwikkeling niet aan te merken is als stedelijke ontwikkeling. Het voorliggende initiatief voorziet in beperkte detailhandel. Artikel 2.1.4. van de verordening geeft aan dat bij een recreatie- en vrije tijdsvoorziening kleinschalige detailhandel mogelijk is. Voorts is ondergeschikte detailhandel mogelijk bij een agrarisch bedrijf met een assortiment van producten uit eigen teelt. De beoogde detailhandel valt binnen deze mogelijkheden.
Voorts geeft de verordening aan dat de ruimtelijke ontwikkeling binnen de aard en schaal van het gebied moet passen en moet voldoen aan de richtpunten van de kwaliteitskaart. Met het behandelen van het gebiedsprofiel ruimtelijke kwaliteit (hiernavolgende paragraaf) wordt aan deze verplichting voldaan. De overige aspecten in de Verordening Ruimte zijn reeds in paragraaf 3.2.2. aan bod gekomen.
3.2.5 Gebiedsprofiel Krimpenerwaard
Het gebiedsprofiel 'Krimpenerwaard' staat tussen de provinciale kwaliteitskaart en bijvoorbeeld een beeldkwaliteitsplan van de gemeente. Op 15 juli 2014 vastgesteld door Gedeputeerde Staten vormt het gebiedsprofiel 'Krimpenerwaard' een handreiking om ruimtelijke kwaliteit mee te nemen in de ruimtelijke planvorming. Het profiel is een gezamenlijk vertrekpunt ten aanzien van de karakteristiek, de ruimtelijke kwaliteit en de ambitie voor dit specifieke gebied. Het profiel verbeeldt en beschrijft wat wordt verstaan onder ‘ruimtelijke kwaliteit’, welke elementen aan die kwaliteit ten grondslag liggen in relatie tot de kwaliteitskaart en hoe sturing gegeven kan worden aan behoud en ontwikkeling van ruimtelijke kwaliteit.
Planspecifiek
Het gebiedsprofiel is opgebouwd uit 11 elementen. De elementen welke betrekking hebben op het plangebied worden achtereenvolgens behandeld.
Herkenbaar waterrijk veen(weide)
Het plangebied is in het veenweidegebied met rivierinvloed gelegen. Het veenweidegebied is een uniek en karakteristiek onderdeel van het Hollandsche landschap. De structuur ervan wordt bepaald door de rivieren en de parallel aan de rivieren aangelegde tiendwegen, kades en weteringen van waaruit het gebied vanaf de middeleeuwen ontgonnen is. Hierdoor is een landschap ontstaan met lange rechte lijnen en lange smalle kavels. Vanuit de kwaliteitskaart zijn onder meer de volgende ambities relevant:
- behoud van het contrast tussen (meer verdichte) oeverwallen langs de rivieren en de linten in het gebied en het uitgestrekte, ingeklonken veen;
- bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen, waarbij lengtesloten als beeldbepalend worden beschouwd;
- ontwikkelingen zijn gericht op een duurzaam gebruik en eigenaarschap van het veen(weide)gebied. Het maken van nieuwe (agrarische) natuurlandschappen met een (extensieve) recreatieve functie behoren tot de mogelijkheid.
De veenweidepolders lopen door tot aan de rivierdijken. Het hoogteverschil is geleidelijk en er is geen duidelijke oeverwal te onderscheiden. Wel is door de directe invloed vanuit de rivier hier meer klei in de bodem aanwezig en liggen de gronden hierdoor iets hoger. Deze rivierzone is smal langs de IJssel en breder langs de Lek, met
de meest herkenbare hoger gelegen zone tussen Schoonhoven en Bergambacht. Hier is het landschap kleinschaliger en ‘verdicht’ met boomgaarden en moestuinen. In het gebiedsprofiel worden voor deze zone de volgende aanvullende ambities gesteld:
de meest herkenbare hoger gelegen zone tussen Schoonhoven en Bergambacht. Hier is het landschap kleinschaliger en ‘verdicht’ met boomgaarden en moestuinen. In het gebiedsprofiel worden voor deze zone de volgende aanvullende ambities gesteld:
- contrast verdichte dijklinten op oeverwal en open veenweidegebied beleefbaar houden;
- doorzichten over opstrekkende verkaveling vanaf de wegen op de dijk zoveel mogelijk behouden.
Ambitie 1 komt sterk overheen met ambitie 4 en worden derhalve samen beantwoord. Het initiatief is gesitueerd aan de rivierdijk. Het initiatief omvat de legalisatie en beperkte uitbreiding van 'de Mengelmoes'. De biologische tuin is gesitueerd aan de rand het verdichte dijklint. Gelet op de omliggende bebouwing en beplanting is er geen sprake van een open veenweidegebied. De ontwikkeling heeft verder tot gevolg dat de bebouwing beperkt zal toenemen, echter minder dan wanneer het plangebied wordt aangewend als volkstuinencomplex (bestaande rechten). Daarmee is de ontwikkeling passend op het grensgebied tussen open en verdicht. Door het werken met loopplanken en bruggen (zie hiernavolgende afbeelding) zijn geen duikers noodzakelijk en blijft de beeldbepalende verkavelingsstructuur geheel behouden.

Huidige inrichting
Het initiatief is passend binnen de derde ambitie. De vijfde ambitie heeft betrekking op bestaande doorzichten. Het plangebied is zodanig begroeid dat deze niet aanwezig zijn. De nieuwe bebouwingsregeling heeft, in tegenstelling tot de huidige, als gevolg dat het maximale bebouwingsoppervlak slechts beperkt kan toenemen. Daarmee worden nieuwe belemmeringen voor doorzichten voorkomen.
Kwaliteit van de stads- en dorpsrand
De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. De kwaliteit van de rand kan op verschillende manieren tot uitdrukking komen. Randen waar de grens tussen bebouwing en landschap diffuus is bezitten de kwaliteit van de overlap tussen stad en landschap.

Uitsnede Gebiedsprofiel | Uitsnede kwaliteit in stads- en dorpsrand
De stads- en dorpsrand ter hoogte van het plangebied is aangewezen als rand aan veenweide. Gelet op de huidige kwaliteiten is ter hoogte van het plangebied echter een rand aan stedelijk groen/recreatiegebied passender. Het grensgebied van deze randen wordt vaak gevormd door een mix van recreatiegebieden, sportvelden, volkstuinen en andere stadsrandfuncties. In de bebouwingsrand zijn vaak openbare functies zoals scholen of zwembaden gevestigd. De inrichting van het gebied is zeer groen, vaak met hoog opgaande beplanting in de vorm van (broek)bossen, waarbij het oorspronkelijke verkavelingspatroon overwegend intact gehouden is. Als het verkavelingspatroon ook doorloopt in de aangrenzende dorpsrand, zorgt dit voor een goede (visuele) verbinding tussen landschap, groengebied en bebouwing. De provincie kent de volgende ambities:
- ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met overgangskwaliteit;
- ontwikkelingen worden geïntegreerd ontworpen en sluiten zo veel mogelijk aan bij de ruimtelijke kwaliteit van het aangrenzende (veenweide) landschap;
- toegankelijkheid van het landschap vergroten door recreatieve routes vanuit de groenzones door te trekken naar het landschap.
Het voorliggende plan voorziet in een legalisatie van 'de Mengelmoes'. Initiatiefnemers hebben afgelopen jaren een kwalitatieve tuin weten te realiseren. De rand ter plaatse van het plangebied wordt gekenmerkt door een groen gebied. Legalisatie behoud en onderhoud dit groen en de recreatieve functie. Voorts is de beoogde bebouwingsregeling, in vergelijking tot het gebruik als regulier volkstuincomplex, bescheiden. De tweede ambitie heeft betrekking op grootschalige ontwikkelingen, voorliggend initiatief is niet als zodanig aan te merken. De derde ambitie zou de biologische tuin verder versterken. Het is op basis van eigendom echter niet mogelijk voor de initiatiefnemers een recreatieve route te realiseren.
Conclusie
Daarmee is de ontwikkeling passend binnen het door de provincie opgestelde gebiedsprofiel en kan gesteld worden dat de ontwikkeling past binnen het provinciale landschap 'Krimpenerwaard'.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Structuurvisie K5
Op 2 juli 2009 is de Structuurvisie K5 vastgesteld. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de K5 tot 2020 met een doorkijk naar de lange termijn (2030). De centrale opgave voor de K5 is het voeren van een evenwichtige koers in het spanningsveld tussen behoud van de grote omgevingskwaliteiten van de Krimpenerwaard en het waarborgen van een vitale en leefbare regio. De belangrijkste gehanteerde uitgangspunten zijn leefbaarheid, bereikbaarheid van voorzieningen en een woningbouwcapaciteit die het mogelijk maakt om in de eigen woningbehoefte te voorzien. Daarbij is het nadrukkelijk de inzet om enerzijds zuinig om te springen met de ruimte en anderzijds woon- en werkmilieus te creëren van een schaal en ruimtelijke kwaliteit die passen bij de schaal van de kernen.
Planspecifiek
In de structuurvisie wordt aangegeven dat ingezet wordt op een sterkere plattelandseconomie met een alternatief voor de huidige agrarische bedrijfsvoering en duurzaam beheer van het karakteristieke landschap. Voorts wordt aangegeven dat ingespeeld moet worden op de behoefte aan recreatiemogelijkheden die past bij de Krimpenerwaard. Deze bestaat voornamelijk uit routegebonden extensieve vormen van recreatie zoals wandelen, fietsen en kanoën. Belangrijk daarin is mede dat recreatieve knooppunten worden gerealiseerd. Een voorbeeld hiervan is een zogenaamde activiteitknooppunt. Activiteitknooppunten moeten bijdragen aan de gebiedsspecifieke beleving van de Krimpenerwaard (rust, ruimte en authenticiteit). Als voorbeeld wordt een windmolen, kaasboerderij of museum genoemd. Uitgangspunt is dat een dergelijk knooppunt op particulier initiatief wordt ontplooid.
Het voorliggende initiatief voorziet in de herbestemming van een smalle strook agrarische grond. De inrichting van deze strook is blijkens het gebiedsprofiel passend in de omgeving. Daarmee past het initiatief in het karakteristieke landschap. Het in niet aannemelijk te veronderstellen dat een strook van 13 meter breed aangewend kan worden door een volwaardig agrarisch bedrijf. Het voorliggende initiatief vormt daarmee een sterk alternatief. Dit alternatief draagt voorts bij aan een sterkere plattelandseconomie. Tot slot is het alternatief passend binnen het streven naar activiteitenknooppunten. De Lekdijk en Lekdijk Oost vormen een belangrijke recreatieve fietsverbinding, het initiatief versterkt de recreatieve waarde van de omgeving en de genoemde fietsverbinding. Voorts wordt aangesloten bij het intergemeentelijk streven de toegang van natuur- en landbouwgebieden te vergroten.
3.3.2 Gebiedsovereenkomst Krimpenerwaard (getekend novermber 2014)
De gebiedspartijen in de Krimpenerwaard hebben in 2014 een Gebiedsovereenkomst Veenweiden Krimpenerwaard ondertekend. De Gebiedsovereenkomst is de opvolger van het Veenweidepact Krimpenerwaard. Deze overeenkomst gaat in op drie opgaven, natuur, landbouw en recreatie & toerisme.
Planspecifiek
Het Gebiedsovereenkomst Veenweiden Krimpenerwaard streeft naar het hoofddoel middels vijf subdoelen: natuur, waterbeheer, versterking landbouw, recreatie en vernieuwend ondernemen. Door de aanleg van nieuwe natuur in de Krimpenerwaard komt er meer ruimte voor recreatie, zoals wandelen, fietsen en kanoën. Hierdoor kunnen bewoners en bezoekers nog meer genieten van de rust en ruimte die de Krimpenerwaard biedt. Een positieve ontwikkeling voor de lokale economie én voor het behoud van een uniek gebied binnen het Groene Hart. Vlak buiten de bebouwde kom van diverse gemeenten worden kleine uitloopgebieden aangelegd, waar de bewoners van de Krimpenerwaard een ommetje kunnen maken. Om het toerisme een impuls te geven worden, zowel binnen als buiten het nieuwe natuurgebied, nieuwe fiets- en wandelpaden aangelegd. Het initiatief sluit aan bij het streven meer bewoners en bezoekers te laten genieten van de rust en ruimte die de Krimpenerwaard biedt. Daarbij wordt, gelet op het gestelde in hoofdstuk 2, nadrukkelijk aansluiting gezocht bij de doelstelling voor extensieve recreatie. In concreet draagt het initiatief bij aan de subdoelen recreatie en vernieuwend ondernemen. Aan de overige doelen is het initiatief niet strijdig.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie - Beleef Bergambacht (2008)
Op 28 oktober 2008 heeft de raad van de voormalige gemeente Bergambacht de structuurvisie Beleef Bergambacht vastgesteld. De structuurvisie vormt een integrale visie op de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van de gemeente, zowel in de kernen als in het buitengebied. Uitgangspunt is het zoveel mogelijk openhouden van het veenweidelandschap. Dit betekent dat voor stedelijke functies maximaal moet worden ingezet op het benutten van inbreidingsmogelijkheden. De nadruk ligt vooral op het aanbrengen van structuur in de ruimtelijke mogelijkheden en het stellen van randvoorwaarden.
Op 28 oktober 2008 is de structuurvisie voor de gehele voormalige gemeente Bergambacht vastgesteld. De structuurvisie bevat onder andere een ruimtelijke uitwerking van het visiedocument en de door het rijk en de provincie opgestelde visies. In de structuurvisie wordt zowel een algemene visie als een visie op de verschillende kernen gegeven. Een visie op het buitengebied wordt hierin verder uitgewerkt.
In de structuurvisie is aangegeven, dat de ruimtelijke kwaliteit in de voormalige gemeente Bergambacht grotendeels wordt gevormd door de cultuurhistorische waarde van de historische lintbebouwing en het slagenlandschap in het buitengebied. Het landschap moet een hedendaagse functie blijven vervullen. Belangrijk is het behoud van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden.
Voorts worden in de structuurvisie 5 concrete gemeentelijke ambities uiteengezet: uitvoering herbegrenzing natuurgebieden Gebiedsovereenkomst Veenweiden Krimpenerwaard; faciliteren boerderij verplaatsingen; meer mogelijkheden voor voormalige agrarische bedrijven; Lekdijk profileren als recreatieve zone en tot slot wandelpaden en 'ommetjes' vanuit de kernen realiseren.
Planspecifiek
Blijkens de 'Verzamelkaart Bergambacht' wordt voor de gronden ten noorden van het plangebied het versterken van het open gebied geambieerd. Deze ambitie heeft echter geen betrekking op het verdichte dijklint ter plaatse van het plangebied. Het voorliggende initiatief gaat uit van de huidige landschappelijke kwaliteiten van het verdichte dijklint. Daarmee kan de agrarische functie van de smalle strook plaatsmaken voor de hedendaagse biologische tuin. Conform het gestelde in hoofdstuk 4 zijn er geen verdere cultuurhistorische waarden in het geding.
De gemeente erkent dat de Lek intrinsieke recreatieve waarde heeft. Voornamelijk fietsers en wandelaars genieten van deze waarden, het open veenweidelandschap en de cultuurhistorische bebouwing. De recreatieve sector moet mogelijk worden geïntensiveerd door het benutten van nieuwe vormen van recreatie passend bij het gebied. Routegebonden en aan het landelijk gebied gerelateerde extensieve recreatie is wenselijk. Voorbeelden zijn een theetuin, verkoop streekeigenproducten of boerengolf.

Uitsnede structuurvisie | kaartblad structuurvisie
Het voorliggende initiatief past vlekkeloos binnen de gemeentelijke ambitie de Lekdijk als recreatief lint te ontwikkelen. Daarbij wordt nadrukkelijk aansluiting gezocht bij de gewenste vormen van extensieve recreatie. Concluderend kan worden gesteld dat het voorliggende plan in lijn is met de gemeentelijke structuurvisie.
3.4.2 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011'. Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' is op 13 december 2011 vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Bergambacht. De volgende afbeelding toont een fragment van het vigerende planologische regime.

4 Milieu- En Omgevingsaspect
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vijf mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht;
- aan de hand van een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 kan geconcludeerd worden dat het plan mogelijk m.e.r.-plichtig is.
Planspecifiek
Het plan omvat de legalisatie van een biologische tuin en een beperkte uitbreiding van de bebouwing. Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat deze ontwikkeling valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (namelijk een landinrichtingsproject | D 9), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 125 hectare of meer. Omdat het in onderhavig plan gaat om slecht 1800 m² (0,18 hectare), 0,01% van de drempelwaarde, kan afgezien worden van een m.e.r.-beoordeling en kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r. beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt gevormd door de hiernavolgende paragraven 'Milieu' en 'Ecologie'. Daarin worden geen belangrijke nadelige milieugevolgen gesignaleerd. Deze gevolgen kunnen derhalve worden uitgesloten waardoor een nadere m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk is.
4.2 Milieu
4.2.1 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een gevoeliger bodemgebruik (bodemgebruik waarvoor strengere eisen aan de bodem gesteld worden) inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft geen bestemmingswijziging naar een strenger bodemgebruik. In het kader van het bestemmingsplan is de bodemkwaliteit derhalve niet van belang is het niet noodzakelijk om een bodemonderzoek uit te voerden.
4.2.2 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling kan, gelet op de zeer geringe omvang, gezien worden als een NIBM-project. De ontwikkeling zal niet in betekenende mate invloed hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse. Aan de andere kant is in dit geval geen sprake van een gevoelige bestemming. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is desalniettemin met behulp van de monitoringstool van het ministerie van IenM (voormalige VROM) gekeken of de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de gestelde normen. In de volgende tabel zijn de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) van verschillende rekenpunten ter hoogte van het plangebied weergegeven.
Rekenpunt | Jaar | NO2 concentratie (μg/m³) | PM10 concentratie (μg/m³) |
153989 | 2015 | 20,2 | 23,3 |
153991 | 2015 | 20,4 | 23,3 |
Uit voorgaande tabel blijkt dat bij beide rekenpunten in 2015 reeds ruim wordt voldaan aan de norm voor gevoelige bestemmingen van 40 µg/m³ voor zowel stikstofdioxide als fijn stof.
4.2.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
- andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Het voorliggende plan gaat niet uit van een gevoelige bestemming, daarmee is een beoordeling van wegverkeers- en spoorweglawaai niet noodzakelijk. Voorts worden, blijkens paragraaf 4.2.4, geen gevolgen verwacht ten aanzien van mogelijk industrielawaai op naastgelegen woningen. De beoordeling van industrielawaai kan derhalve eveneens achterblijven. Op basis van de Wet geluidhinder is het dan ook niet noodzakelijk dat er een akoestisch onderzoek uitgevoerd wordt.
4.2.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Voorgenomen ontwikkeling kent geen hindergevoelige functies. Daarmee hoeft niet beoordeeld te worden of mogelijke omliggende bedrijfsvoeringen worden beperkt door een nieuwe gevoelige bestemming. Wel dient beoordeeld te worden of het voorliggende initiatief geen goed leef- en woonklimaat bij omliggende woningen in de weg staat. In de directe omgeving van het plangebied zijn twee woningen aanwezig: Lekdijk Oost 42 & 44. Deze woningen liggen op respectievelijk 20 en 4 meter van het plangebied.
Normaliter wordt voor de milieuzonering van een bedrijf of inrichting aansluiting gezocht bij de VNG-publicatie. In deze publicatie is het beoogde gebruik echter niet opgenomen. Voor de milieuzonering van de biologische tuin zijn derhalve onderstaande uitgangspunten belangrijk:
- er wordt niet gewerkt met spuitmiddelen (geen spuitzone);
- de niet agrarische activiteiten behelzen enkel workshops en de theetuin, als gevolg van deze activiteiten is er enkel sprake van stemgeluid van mensen. Muziek, al dan niet versterkt of andere geluidsbronnen zijn niet aan de orde;
- de uit te oefenen activiteiten zijn extensief en vinden over het algemeen gedurende de dagperiode plaats.
Gelet op de bovenste drie uitgangspunten is de biologische tuin aan te merken als milieucategorie 1. Dit wordt onderstreept door Gemeente Gouda. In het bestemmingsplan 'Stolwijkersluis' categoriseert zij volkstuinen (vergelijkbaar gebruik) in categorie 1. Voor gemengd gebied kent een categorie 1 inrichting een richtafstand van de inrichtingsgrens naar de woning van 0 meter. Aan deze richtafstand wordt overal voldaan.
Met het voldoen aan de richtafstand wordt geen (milieu)overlast bij naastgelegen woningen verwacht. Aangezien de biologisch tuin reeds geruime tijd open is zou mogelijk, bij overlast, een melding zijn ingediend bij de gemeente. Het ontbreken van meldingen bevestigd de bovenstaande redenatie.
4.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico (voorheen individueel risico) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er verschillende ontwikkelingen gaande. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen en wordt er gewerkt aan een Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie wordt de opvolger van het Structuurschema Buisleidingen uit 1985 en bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het PR in acht te nemen en het GR te verantwoorden. Het Bevb vervangt hiermee de circulaires Zonering langs hogedruk aardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen (1991).
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat beschreven in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs). In de circulaire Rnvgs is dit beleid nader uitgewerkt. In de nota en circulaire Rnvgs staan normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen via weg, water en spoor. Deze normen hebben echter geen wettelijke status.
Het voornemen van het kabinet is een aantal categorieën van routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en bijbehorende plafonds aan te wijzen. Dit moet leiden tot een basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit Basisnet geeft de relatie aan tussen de ruimtelijke ordening en de vervoersrisico’s. Zo wordt beschreven welke ruimtelijke ontwikkelingen wel en niet zijn toegestaan in een gebied tot 200 meter vanaf de infrastructuur. Om het Basisnet wettelijke grondslag te geven zal bestaande wetgeving aangepast en nieuwe wetgeving ontwikkeld moeten worden. Derhalve wordt een nieuwe Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) opgesteld om de regels voor de ruimtelijke ordening van het Basisnet vast te leggen: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Vanuit het Btev moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) opgenomen worden en moet een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied mogelijke risico’s aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. Op de volgende afbeelding is een fragment van de risicokaart weergegeven.

Fragment risicokaart externe veiligheid
Uit de risicokaart blijkt dat er een risicovolle inrichting in de omgeving van het plangebied aanwezig is. Het gaat om de opslag van propaan of een ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas in een bovengrondse tank met een inhoud van 5 m³ op het terrein van Holland Uniform Service aan de Lekdijk-Oost 11.
Propaantanks met een inhoud van minder dan 13 m³ vallen niet onder het Bevi. Een indicatie van het invloedsgebied kan worden verkregen met behulp van de 'gevarenkaart 6' van de leidraad risico-inventarisatie. Hieruit blijkt dat voor een opslagtank met een inhoud van 10 m³ een veiligheidsafstand van 20 meter wordt aangehouden. De afstand voor een propaantank met een inhoud van 5 m³ zal niet groter zijn. Omdat het plangebied op circa 350 meter van de propaantank ligt vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering. Risicovolle transportroutes zijn in de omgeving van het plangebied niet aanwezig.
4.3 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
4.3.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
4.3.2 Beleid Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
De missie van het HHSK luidt: ‘Droge voeten en schoon water’. Deze missie heeft betrekking op de veiligheid en de waterkwaliteit, en is uitgewerkt in de missiestatement: veiligheid voor inwoners en bedrijven, voldoen aan de complexe wateropgave in stedelijk en landelijk gebied, efficiënt en doelmatig werken, oog voor het waterschap als functionele overheid en voor de wijze waarop de organisatie naar buiten treedt.
Waterbeheerplan HHSK 2010-2015 'Goed voor elkaar'
Op 25 november 2009 heeft de verenigde vergadering van het HHSK het Waterbeheerplan HHSK 2010-2015 vastgesteld. Het Waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het hoogheemraadschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard. De kern van het plan wordt gevormd door zeventig doelen voor de planperiode.
Nota Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen
Met deze nota heeft het Hoogheemraadschap beleid vastgesteld hoe moet worden omgegaan met de maatregelen die noodzakelijk zijn om de gevolgen op te vangen van de versnelde afstroming van neerslag ten gevolge van toename van het verharde oppervlak.
Visie Stedelijk Waterplan K5
Omdat het belangrijk is om goed om te gaan met water stelden de K5-gemeente (de gemeente
Bergambacht, Nederlek, Ouderkerk, Schoonhoven en Vlist) in 2007 samen met de waterschappen Schieland en de Krimpenerwaard en Stichtse Rijnlanden en Rijnland een waterplan op.
Het waterplan gaat, naast de afspraken over waterpeil, in op zaken als watercompensatie bij nieuwbouwplannen, het terugdringen van watervervuiling, het verbeteren van de natuur in en rond het water en het opzetten van een waterloket waar mensen terecht kunnen met vragen en klachten. Ook is er aandacht voor water met een historische waarde.
Bij planontwikkeling en/of functiewijziging wordt het ‘standstil beginsel’ gehanteerd (niet verslechteren van het huidige functioneren van het watersysteem, zowel kwalitatief als kwantitatief). Concreet komt dit voor de wateropgave bij planontwikkeling (zowel nieuwbouwlocaties als herstructurering) neer op het volgende:
- Het huidige aanwezige oppervlaktewater en bergend vermogen mogen niet afnemen: wat wordt gedempt, moet worden gecompenseerd via teruggraven;
- Door functiewijziging neemt de verharding toe. Deze verhardingstoename moet vanwege de waterkwantiteitsnormen (NBW) worden gecompenseerd door het aanvullend graven van oppervlaktewater.
Voor het graven van aanvullend water ter compensatie van de toegenomen verharding wordt onderscheid gemaakt tussen postzegelplannen, plannen van geringe omvang en grote plannen.
4.3.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Een toename aan verharding zorgt er namelijk voor dat het regenwater sneller op het oppervlaktewater zal afstromen. Het uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat er geen verslechtering van de huidige situatie mag optreden. Derhalve dient, volgens de regels van het Hoogheemraadschap, een toename aan verharding van meer dan 500 m² gecompenseerd worden in de vorm van nieuw open water. In de huidige situatie is het plangebied vrijwel volledig onverhard. In de toekomstige situatie zal de bebouwing met circa 25 m² kunnen toenemen. Een toename aan erfverharding wordt niet verwacht. Gelet op de beperkte toename is watercompensatie niet vereist.
In de huidige situatie wordt het regenwater van daken apart opgevangen. Dit regenwater wordt direct geïnfiltreerd in de grond of opgeslagen voor gebruik tijdens drogere dagen. Het perceel en het toilet is aangesloten op het rioolstelsel. Het voorliggende initiatief wijzigt deze aansluiting niet.
Op de ligging in een grondwaterbeschermingsgebied is reeds in paragraaf 3.2 ingegaan. Aangezien geen vervuiling wordt verwacht van het voorliggende initiatief vormt dit gebied geen belemmering.
4.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
4.4.1 Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
- Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
- beschermde Natuurmonumenten;
- wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is het Natuurnetwerk Nederland (NNN), het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), in het kader van de gebiedsbescherming van belang. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Planspecifiek
Het plangebied ligt niet in, of in de directe nabijheid van een te beschermen gebied in het kader van de Natuurbeschermingswet. Wel ligt het plangebied op korte afstand van de Ecologische hoofdstructuur. Onderstaand figuur geeft de ligging van het plangebied ten opzichte van de EHS, nu NNN, weer.

Ecologische hoofdstructuur
De omvang en aard van de voorgenomen ontwikkeling is echter niet van dien aard dat er sprake zal zijn van een negatieve invloed op de ecologische hoofdstructuur.
4.4.2 Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dieren plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Het gebruik op de locatie wijzigt niet. Eveneens worden geen bomen gekapt of gebouwen gesloopt waarin mogelijke beschermde flora en fauna zijn gesitueerd. Daarmee is een mogelijk effect op beschermde flora en fauna uitgesloten.
Het gebruik op de locatie wijzigt niet. Eveneens worden geen bomen gekapt of gebouwen gesloopt waarin mogelijke beschermde flora en fauna zijn gesitueerd. Daarmee is een mogelijk effect op beschermde flora en fauna uitgesloten.
4.5 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet en de Wet op Archeologie en Monumentenzorg. Op basis van deze wetten zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Planspecifiek
Op 27 september 2011 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Bergambacht de archeologische beleidsadvieskaart met de bijbehorende toelichting vastgesteld. Op de kaart staat aangegeven welke gebieden in Bergambacht archeologisch interessant (zouden kunnen) zijn. Binnen die gebieden gelden bepaalde regels voor bouwen of graven. Op de volgende afbeelding is een fragment van de archeologische beleidsadvieskaart weergegeven.

Fragment archeologische beleidsadvieskaart
Het plangebied ligt gedeeltelijk in een gebied aangeduid als ‘AWV 1’ en gedeeltelijk in een gebied aangeduid als 'AWV 2'. In de volgende tabel is weergegeven wanneer in deze gebieden archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Archeologisch onderzoek bij | |
AWV 1 | plangebieden groter dan 50 m2 en bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv |
AWV 2 | plangebieden groter dan 100 m2 en bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv |
De voorgenomen ontwikkeling houdt geen tot beperkte bodemingrepen in. De oppervlakten uit voorgaande tabel worden hierbij niet overschreden. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. De beschermingsregeling uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' is in het voorliggende plan overgenomen.
4.6 Cultuurhistorie
Door recente wijzigingen in het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) is sinds 1 januari 2012 het opnemen van een cultuurhistorische paragraaf verplicht. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Planspecifiek
Blijkens de cultuurhistorische verkenning in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' zijn er in het plangebied geen beschermde cultuurhistorische waarden aanwezig. Eveneens is er geen sprake van een molenbiotoop. Wel kan worden gesteld dat het slotenpatroon alsmede het verdichte dijklint bijdragen aan de leesbaarheid van de ontwikkeling van het landschap. Daarmee hebben deze elementen cultuurhistorische waarde. Het planinitiatief is passend binnen deze waarden. Tot slot heeft de ontwikkeling niet tot gevolg dat oriëntatiepunten in de omgeving, zoals kerktorens en dijken, niet meer zichtbaar of beleefbaar zijn. Cultuurhistorie vormt geen belemmering bij de voorgenomen ontwikkeling.
4.7 Verkeer En Parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
4.7.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Een botanische tuin is niet opgenomen in de CROW publicatie. Daarmee dient aangesloten te worden bij het meest vergelijkbare gebruik. Voor volkstuinen wordt (buitengebied, niet stedelijk) een verkeersgeneratie gegeven van 1,4 per 10 tuinen. Indien het volledige plangebied gebruikt zou worden voor volkstuinen zouden er circa 21 tuinen zijn (zie hoofdstuk 2). De totale verkeersgeneratie bedraagt dan 2,9 motorvoertuigenbewegingen per etmaal. Initiatiefnemer heeft aangegeven dat er in de zomerperiode (maatgevend) gedurende de week verschillende activiteiten worden georganiseerd. Deze activiteiten hebben een verkeergeneratie tot gevolg. Bij workshops (circa 2 - 3 keer per week) komen bezoekers gemiddeld met 3 auto's (6 motorvoertuigenbewegingen). Voorts komen voor de theetuin maximaal 3 (groepen) bezoekers met elk een auto (6 motorvoertuigenbewegingen). De theetuin is slechts eenmaal per week open. De tuin wordt bijna dagelijks door de initiatiefnemers bezocht. Uitgaande van zeven dagen heeft dit bezoek 14 motorvoertuigbewegingen tot gevolg. Het totaal aan motorvoertuigenbewegingen bedraagt 26. Dit zijn in het zomerseizoen (worstcase) 3,7 bewegingen per etmaal. Noch de verkeersaantrekkende werking van 2,9 bewegingen, noch aantrekkende werking van 3,7 bewegingen zijn zodanig groot dat knelpunten in het onderliggende wegennet ontstaan.
De biologische tuin heeft een grotere verkeersaantrekkende werking voor fietsers. Deze fietsers maken reeds gebruik van de Lekdijk als fietsverbinding. Aanvullende fietsbewegingen op de Lekdijk zullen niet tot knelpunten leiden. Het aspect verkeer vormt geen belemmering bij de beoogde ontwikkeling.
4.7.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
Planspecifiek
Gelijk als in paragraaf 4.7.1. kan er voor de biologische tuin geen standaard parkeerbehoefte worden berekend. Uitgaande van de volkstuinen (1,6 per 10 tuinen) zijn er 1,26 parkeerplaatsen nodig. De daadwerkelijke parkeerbehoefte laat een ander beeld zien.
De beoogde parkeervoorziening dient, gedurende reguliere activiteiten, het totaal aan auto's op te kunnen vangen. In paragraaf 4.7.1. is de verkeersaantrekkende werking geschetst. Daaruit volgt dat er maximaal 4 auto's tegelijk geparkeerd moeten kunnen worden (1 auto eigenaar, 3 auto's bezoekers theetuin of workshop). Het is mogelijk de auto van de eigenaren op eigen terrein te parkeren. De overige 3 auto's kunnen op de afrit van de Lekdijk naar het plangebied worden geparkeerd. Deze afrit is zodanig gedimensioneerd dat langsparkeren geen belemmering vormt voor de bereikbaarheid van het direct westelijk gelegen perceel. Voor het fietsparkeren zijn voorzieningen op eigen terrein gerealiseerd.
Eens per jaar organiseert 'de Mengelmoestuin' een open dag. Deze open dag wordt druk bezocht. Gelet op de hoeveelheid bezoekers voldoen de 4 parkeerplaatsen niet. Initiatiefnemers hebben afspraken gemaakt met de eigenaar van het oostelijk gelegen agrarische perceel. Indien noodzakelijk kan in het weiland geparkeerd worden. Daarmee blijft de doorstroom op de Lekdijk en daarmee de verkeersveiligheid gewaarborgd.
5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond.
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2008/2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
- Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze Van Bestemmen
Het voorliggende bestemmingplan kent één enkelbestemming en twee dubbelbestemmingen. Bij de regelgeving is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2011'.
Recreatie - Dagrecreatie (enkelbestemming)
De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor extensieve dagrecreatieve activiteiten.
Waarde – Archeologie 2 (dubbelbestemming)
Archeologisch waardevolle gebieden worden door middel van deze dubbelbestemming beschermd. Voor bouwwerken of werken dient een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of van werkzaamheden te worden verleend of kan worden afgeweken van een omgevingsvergunning. Conform het gemeentelijke archeologische beleid is bij een bodemverstoring vanaf 100 m² en dieper dan 30 cm - mv een archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Waarde – Archeologie 3 (dubbelbestemming)
Archeologisch waardevolle gebieden worden door middel van deze dubbelbestemming beschermd. Voor bouwwerken of werken dient een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of van werkzaamheden te worden verleend of kan worden afgeweken van een omgevingsvergunning. Conform het gemeentelijke archeologische beleid is bij een bodemverstoring vanaf 1000 m² en dieper dan 30 cm - mv een archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Waterstaat – Waterkering (dubbelbestemming)
Voor de waterkeringen in het plangebied is eveneens een zogenoemde dubbelbestemming opgenomen, waarbij de waterstaatkundige functie van de gronden primair is gesteld. De overige aangegeven bestemmingen zijn ondergeschikt ten opzichte van de primaire bestemmingen. Binnen de bestemmingen gelden, naast de bepalingen van het bestemmingsplan, tevens de keurbepalingen van het waterschap.
Voor de waterkeringen in het plangebied is eveneens een zogenoemde dubbelbestemming opgenomen, waarbij de waterstaatkundige functie van de gronden primair is gesteld. De overige aangegeven bestemmingen zijn ondergeschikt ten opzichte van de primaire bestemmingen. Binnen de bestemmingen gelden, naast de bepalingen van het bestemmingsplan, tevens de keurbepalingen van het waterschap.
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 3°van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De gemeente heeft om het project te borgen met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten als bedoeld in artikel 6.24 Wet ruimtelijke ordening. De economische uitvoerbaarheid van het plan is hiermee voldoende gewaarborgd.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2.1 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro opgenomen.
6.2.2 Verslag zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan Mengelmoestuin Lekdijk Oost Bergambacht heeft met ingang van woensdag 9 maart 2016 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is er één zienswijze ingediend. Deze zienswijze is samengevat en voorzien van een inhoudelijke beantwoording in de Nota beantwoording zienswijzen. Deze nota is als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan.