KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingen
Artikel 3 Natuur
Artikel 4 Water
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Wonen - Landgoed
Artikel 7 Leiding - Brandstof
Artikel 8 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 12 Algemene Ontheffingsregels
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 14 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsregel
Artikel 16 Slotregel
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Project
1.2 Huidige Planologische Regeling
1.3 Plangebied
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gebiedsovereenkomst Veenweiden Krimpenerwaard
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.5 Conclusie
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Bedrijven En Milieuzonering
4.2 Ecologie
4.3 Archeologie
4.4 Waterparagraaf
4.5 Wegverkeerslawaai
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Bodemkwaliteit
4.9 Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Het Juridische Systeem
5.2 Digitaal Bestemmingsplan
5.3 De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
6.2 Grondexploitatie
6.3 Economische Uitvoerbaarheid
6.4 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlagen
Bijlage 1 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Nota Van Beantwoording Inspraakreacties
Bijlage 5 Nota Van Beantwoording Bestuurlijke Vooroverlegreacties
Bijlage 6 Nota Van Beantwoording Zienswijzen
Bijlage 7 Uitspraak Raad Van State

Landgoed Middelblok en Ruimte voor Ruimte

Bestemmingsplan - Gemeente Krimpenerwaard

Vastgesteld op 25-09-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

  1. 1. plan:

het bestemmingsplan "Landgoed Middelblok en Ruimte voor Ruimte" van de gemeente Krimpenerwaard, vervat in de plankaart , deze planregels en de daarbij behorende bijlagen;

  1. 2. bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1931.BP1504BG005-VG02 met de bijbehorende regels en bijlagen;

verbeelding:

de verbeelding, bestaande uit een kaartblad (met tek.nr. BP-01), met de bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven;

  1. 3. aan- of uitbouw:

een uit de gevel springend, in architectonisch opzicht ondergeschikt deel van een woning dat door haar indeling en inrichting is bestemd hoofdzakelijk te worden gebruikt ten behoeve van een woning;

  1. 4. aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

  1. 5. aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

  1. 6. algemene wet bestuursrecht:

Wet van 4 juni 1992, Stb. 315, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

  1. 7. bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  1. 8. bedrijfsactiviteiten in en bij een woning:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, geen zakelijke dienstverlening zijnde, en ambtelijke bedrijvigheden geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de aard (qua milieuplanologische hinder) en omvang van bedrijfsactiviteiten in een woning en de daarbij behorende aan- of uitbouwen en bijgebouwen kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

  1. 9. bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten;

  1. 10. bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op dan wel bij een terrein bestemd voor de huisvesting van één huishouden waarvan huisvesting daar, gelet op de bedrijfsvoering in overeenstemming met de bestemming, noodzakelijk is;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

  1. 1. afstand van een gebouw tot een perceelsgrens;

de afstand van een gebouw tot een perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand in meters van enig punt van het gebouw tot aan de perceelsgrens;

  1. 2. breedte van een gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt opgenomen van de kleinste en de grootste maat;

  1. 3. bebouwingspercentage:

het bebouwingspercentage wordt bepaald door het meten van het percentage van het bouwperceel voor zover gelegen binnen het bouwvlak; een en ander met dien verstande dat vergunningvrije bouwwerken als bedoeld in artikel 43 van de Woningwet niet worden meegenomen bij de berekening van het bebouwingspercentage;

  1. 4. bouwhoogte van gebouwen:

de bouwhoogte van gebouwen wordt bepaald door het meten van de hoogte in meters vanaf het peil tot het hoogste punt van de gebouwen, waarbij ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing kunnen blijven;

  1. 5. dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

  1. 6. goot- en/of boeihoogte van gebouwen:

de goot- en/of boeihoogte van gebouwen wordt bepaald door het meten van de hoogte in meters vanaf het

tot aan de druiplijn, de bovenkant van de goot, het boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel, waarbij ondergeschikte bouwdelen alsmede dakkapellen en andere beperkte dakopbouwen buiten beschouwing blijven;

  1. 7. hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde wordt bepaald door het in meters meten van het hoogste punt van bouwwerken tot aan het peil;

  1. 8. oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingen

Artikel 3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. extensief recreatief medegebruik;
  4. d. waterhuishoudkundige doeleinden, waaronder waterberging, -aanvoer en -afvoer;
  5. e. sloten, beken, poelen en daarmee gelijk te stellen water;
  6. f. een droogschuur, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - droogschuur'.
  7. g. wegen en paden;

met daaraan ondergeschikt:

  1. h. infrastructurele voorzieningen;
  2. i. openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

De bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. de goothoogte en/of bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste:
bouwwerken max. goothoogte max. bouwhoogte
antennes n.v.t. 5 m
lichtmasten en overige masten n.v.t. 10 m
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde n.v.t. 2m
  1. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - droogschuur' is een schuur toegestaan met een maximale oppervlakte van 286 m2.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik in de zin van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of doen of laten gebruiken van de gronden binnen deze bestemming voor:

  1. a. het aanleggen van wandelpaden ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik ten noodwesten van de Bakwetering;
  2. b. het toepassen van verlichting door middel van lichtmasten in het openbare gedeelte van landgoed.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.4.1 Verbod

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:

  1. a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. b. het verlagen van de bodem of afgraven van gronden;
  3. c. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 30 cm;
  4. d. het aanleggen van boomgaarden;
  5. e. het bebossen van gronden;
  6. f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur (voor zover geen bouwwerken zijnde).

3.4.2 Uitzonderingsbepaling

Het in artikel 3.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

  1. a. werkzaamheden die dienen ter uitvoering van de in het beeldkwaliteitsplan Landgoed Middelblok d.d 21 november 2016 genoemde inrichtings- en beheersdoelstellingen;
  2. b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  3. c. werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn;
  4. d. werken en/of werkzaamheden die reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

3.4.3 Toelaatbaarheid

Werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden welke het plan beoogt te beschermen niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

3.4.4 Procedureregel

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden verkrijgen burgemeester en wethouders een advies van Rijkswaterstaat.

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.1.1 De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterpartijen en (primaire) waterlopen, zoals sloten, watergangen, taluds, bermstroken, oevers, bruggen, ondergeschikte groenvoorzieningen en andere tot de bestemming behorende watervoorzieningen.


4.1.2 Op de gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in artikel 4, lid 1.1 genoemde doeleinden worden gebouwd:

  1. a. bouwwerken, geen gebouw zijnde.

4.2 Bouwregels

De bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4, lid 1.1 onder a voor het bouwen van een brug, met dien verstande dat de visueel-ruimtelijke belevingswaarde van de langs de dijk gelegen watergang niet onevenredig mag worden aangetast.

4.3.2 Procedureregel

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4, lid 3.1 kunnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies inwinnen bij een stedenbouwkundige.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4.1 Omgevingsvergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:

  1. a. het aanleggen, dempen, verdiepen of verleggen van waterlopen;
  2. b. het aanleggen van dammen.

4.4.2 Uitzonderingsbepaling

Het in artikel 4, lid 4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

  1. a. van werken en/of werkzaamheden ten behoeve van het realiseren van de landschappelijke inrichting van het landgoed conform het, in bijlage 1 van de regels opgenomen, beeldkwlaiteitsplan;
  2. b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  3. c. werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn;
  4. d. werken en/of werkzaamheden die reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

4.4.3 Toelaatbaarheid

Werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 4, lid 4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden welke het plan beoogt te beschermen niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

4.4.4 Procedureregel

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden verkrijgen burgemeester en wethouders een advies van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.1.1 De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen, met inbegrip van beroepsactiviteiten in en bij de woning;
  2. b. aan- of uitbouwen, bijgebouwen en andere bouwwerken, zoals pergola's en erfafscheidingen;
  3. c. wegen, parkeervoorzieningen, waterlopen, tuinen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming;

met dien verstande dat:

  1. d. de gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening beroepsactiviteiten binnen een woning en de daarbij horende aan- of uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 35% van de totale brutovloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende aan- of uitbouwen en bijgebouwen, en in ieder geval niet meer dan 50 m2;
  2. e. een paardenbak niet is toegestaan.

5.1.2 Op de gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in artikel 5.1.1 genoemde doeleinden worden gebouwd:

  1. a. hoofdgebouwen;
  2. b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  3. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. d. overkappingen.

5.2 Bouwregels

De bouwwerken geen gebouw zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan;
  2. b. de inhoud van een woning, inclusief aan- en uitbouwen en exclusief bijgebouwen en ondergrondse kelders (met uitzondering van ruimten aanwezig tussen de begane grondvloer en het aansluitend afgewerkt terrein) bedraagt ten hoogste 650 m3, of niet meer dan de inhoud ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, indien deze meer dan 650 m3 bedraagt;
  3. c. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen per hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 150 m2;
  4. d. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  5. e. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 5 meter boven de toegestane goothoogte;
  6. f. de goothoogte en/of bouwhoogte van een aan- of uitbouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen ten hoogste:
bouwwerken maximale goothoogte maximale bouwhoogte
aan- of uitbouwen en bijgebouwen 3,30 m 6 m
overkappingen en pergola's n.v.t. 3 m
erfafscheidingen achter de voorgevel van de woning n.v.t. 2 m
overige erfafscheidingen n.v.t. 1 m
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde n.v.t. 5 m

5.3 Voorwaardelijke verplichting ten aanzien van het bouwen

De bouwwerken zoals genoemd in artikel 5.2 mogen niet eerder worden gebouwd dan nadat:

  • ecologisch aanvullend onderzoek is uitgevoerd;
  • uit dit nader onderzoek moet blijken dat als gevolg van de bouw beschermde soorten niet in het geding zijn / dan wel dat deze diersoorten niet in het plangebied zijn aangetroffen;
  • indien een beschermde soort / beschermde soorten wel in het plangebied aanwezig is / zijn, dan kan niet eerder gebouwd worden dan nadat ontheffing van de Flora en Faunawet is verleend.

5.4 Nadere eisen

5.4.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij het verlenen van een omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de vorm, de afmetingen, dakbeëindiging, kapvorm en bouwhoogte van de bebouwing.

5.4.2 Deze nadere eisen mogen slechts worden gesteld indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is vanuit:

  1. a. het behoud van de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
  2. b. het behoud van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

5.5 Specifieke gebruiksregels

5.5.1 De uitoefening van bedrijfsactiviteiten, andere dan beroepsactiviteiten in of bij een woning en de daarbij behorende aan- of uitbouwen, bijgebouwen en vrijkomende agrarische bebouwing als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, is uitsluitend toegestaan indien:

  1. a. maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen tot ten hoogste 50 m², mag worden gebruikt voor de beroepsactiviteiten;
  2. b. de woning blijft voldoen aan de bepalingen ingevolge of krachtens de Woningwet;
  3. c. degene die de activiteiten uitvoert, is tevens bewoner van de woning;
  4. d. er wordt geen afbreuk gedaan aan het woonkarakter van de buurt;
  5. e. er vindt geen detailhandel plaats, uitgezonderd verkoop als ondergeschikte nevenactiviteit die verband houdt met de beroeps- en/of bedrijfsactiviteiten alsmede goederen die ter plaatse in het kader van diezelfde activiteiten zijn vervaardigd;
  6. f. er ontstaat geen ernstige of onevenredige hinder voor het woonmilieu en er vinden geen activiteiten plaats waarvoor een milieuvergunning of een melding op grond van milieuwetgeving verplicht is;
  7. g. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat:
    1. 1. het parkeren ten behoeve van de beroeps- en bedrijfsactiviteiten zoveel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden;
    2. 2. behoudens in- en uitladen, geen beroeps- en bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning mogen plaatsvinden;
  8. h. er is geen sprake van buitenopslag.

Artikel 6 Wonen - Landgoed

6.1 Bestemmingsomschrijving

6.1.1 De voor Wonen - Landgoed aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een landhuis bestaand uit maximaal drie (geschakelde) wooneenheden, met inbegrip van beroepsactiviteiten in en bij de woning;
  2. b. aan- of uitbouwen, bijgebouwen en andere bouwwerken, zoals pergola's en erfafscheidingen;
  3. c. wegen, parkeervoorzieningen, waterlopen, tuinen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming;

met dien verstande dat:

  1. d. de gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening beroepsactiviteiten binnen een woning en de daarbij horende aan- of uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 35% van de totale brutovloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende aan- of uitbouwen en bijgebouwen, en in ieder geval niet meer dan 50 m2;
  2. e. een paardenbak niet is toegestaan.

6.1.2 Op de gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in artikel 6.1.1 genoemde doeleinden worden gebouwd:

  1. a. hoofdgebouwen;
  2. b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  3. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. d. overkappingen.

6.2 Bouwregels

De bouwwerken geen gebouw zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. per bestemmingsvlak zijn maximaal 3 wooneenheden toegestaan;
  2. b. de woningen hebben een gezamenlijke maximale vloeroppervlakte van 1.000 m2, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen en ondergrondse kelders (met uitzondering van ruimten aanwezig tussen de begane grondvloer en het aansluitend afgewerkt terrein);
  3. c. de woningen hebben een gezamelijke inhoud van maximaal 5.000 m3;
  4. d. de goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 6 meter meter;
  5. e. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  6. f. de goothoogte en/of bouwhoogte van een aan- of uitbouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen ten hoogste:
bouwwerken maximale goothoogte maximale bouwhoogte
aan- of uitbouwen en bijgebouwen 3,30 m 6 m
overkappingen en pergola's n.v.t. 3 m
erfafscheidingen achter de voorgevel van de woning n.v.t. 2 m
overige erfafscheidingen n.v.t. 1 m
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde n.v.t. 5 m

6.3 Voorwaardelijke verplichting ten aanzien van het bouwen

De bouwwerken zoals genoemd in artikel 6.2 mogen niet eerder worden gebouwd dan nadat:

  • ecologisch aanvullend onderzoek is uitgevoerd;
  • uit dit nader onderzoek moet blijken dat als gevolg van de bouw beschermde soorten niet in het geding zijn / dan wel dat deze diersoorten niet in het plangebied zijn aangetroffen;
  • indien een beschermde soort / beschermde soorten wel in het plangebied aanwezig is / zijn, dan kan niet eerder gebouwd worden dan nadat ontheffing van de Flora en Faunawet is verleend.

6.4 Nadere eisen

6.4.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij het verlenen van een omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de vorm, de afmetingen, dakbeëindiging, kapvorm en bouwhoogte van de bebouwing.

6.4.2 Deze nadere eisen mogen slechts worden gesteld indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is vanuit:

  1. a. het behoud van de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
  2. b. het behoud van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  3. c. het bepaalde in Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan, behorend bij deze regels.

6.5 Specifieke gebruiksregels

6.5.1 De uitoefening van bedrijfsactiviteiten, andere dan beroepsactiviteiten in of bij een woning en de daarbij behorende aan- of uitbouwen, bijgebouwen en vrijkomende agrarische bebouwing als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, is uitsluitend toegestaan indien:

  1. a. maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen tot ten hoogste 50 m², mag worden gebruikt voor de beroepsactiviteiten;
  2. b. de woning blijft voldoen aan de bepalingen ingevolge of krachtens de Woningwet;
  3. c. degene die de activiteiten uitvoert, is tevens bewoner van de woning;
  4. d. er wordt geen afbreuk gedaan aan het woonkarakter van de buurt;
  5. e. er vindt geen detailhandel plaats, uitgezonderd verkoop als ondergeschikte nevenactiviteit die verband houdt met de beroeps- en/of bedrijfsactiviteiten alsmede goederen die ter plaatse in het kader van diezelfde activiteiten zijn vervaardigd;
  6. f. er ontstaat geen ernstige of onevenredige hinder voor het woonmilieu en er vinden geen activiteiten plaats waarvoor een milieuvergunning of een melding op grond van milieuwetgeving verplicht is;
  7. g. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat:
    1. 1. het parkeren ten behoeve van de beroeps- en bedrijfsactiviteiten zoveel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden;
    2. 2. behoudens in- en uitladen, geen beroeps- en bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning mogen plaatsvinden;
  8. h. er is geen sprake van buitenopslag.

Artikel 7 Leiding - Brandstof

7.1 Bestemmingsomschrijving

7.1.1 De voor Leiding - Brandstof aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. een ondergrondse brandstofleiding (druk 80 bar, diameter 12”) met een belemmerende strook van 10 meter, 5 meter naar weerszijde gerekend vanuit het hart van de leiding.

7.1.2 Voor zover op de verbeelding dubbelbestemmingen samenvallen, geldt de volgende volgorde:

  1. a. primair geldt het bepaalde in de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering;
  2. b. secundair geldt het bepaalde in de dubbelbestemmingen Leiding - Brandstof;
  3. c. tertiair geldt het bepaalde in de onderliggende bestemming.

7.1.3 Op de gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in artikel 7.1.1 genoemde doeleinden worden gebouwd:

  1. a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2 Bouwregels

De bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. ten behoeve van andere bestemmingen mag in afwijking van het bepaalde in de andere bestemmingen niet worden gebouwd;
  2. b. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een bouwhoogte van ten hoogste 2 m.

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering

8.1 Bestemmingsomschrijving

8.1.1 De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. werken ten behoeve van de waterkering;
  2. b. de waterhuishouding met de daarbij behorende voorzieningen;
  3. c. voorzieningen ten dienste van de geleiding en beveiliging van het scheepvaartverkeer.

8.1.2 Voor zover op de verbeelding dubbelbestemmingen samenvallen, geldt de volgende volgorde:

  1. a. primair geldt het bepaalde in de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering;
  2. b. secundair geldt het bepaalde in de dubbelbestemmingen Leiding - Brandstof;
  3. c. tertiair geldt het bepaalde in de onderliggende bestemming.

8.1.3 Op de gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in artikel 7.1.1 genoemde doeleinden worden gebouwd:

  1. a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.2 Bouwregels

De bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. ten behoeve van deze bestemming mogen uitsluiten bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd tot een bouwhoogte van maximaal 3 m;
  2. b. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag niet worden gebouwd.

8.3 Afwijken van de bouwregels

8.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.2, onder b indien de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waterstaatsbelangen of de belangen van de waterkering.

8.3.2 Procedureregels

  1. a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.3.1 winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij Rijkswaterstaat en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.4.1 Omgevingsvergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:

  1. a. het afgraven of ophogen van gronden met meer dan 0,3 m;
  2. b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  3. c. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
  4. d. het aanleggen van een vooroeverconstructie.

8.4.2 Uitzonderingbepaling

Het in artikel 8.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

  1. a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  2. b. werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn;
  3. c. werken en/of werkzaamheden die reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

8.4.3 Toelaatbaarheid

Werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 8.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden welke het plan beoogt te beschermen niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, danwel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

8.4.4 Procedureregel

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden verkrijgen burgemeester en wethouders een advies van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard en Rijkswaterstaat.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

10.1 Algemeen verbod op strijdig gebruik

Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken, op een wijze of tot een doel in strijd met de bestemming(en).

10.2 Bijzonder gebruiksverbod

Het is in ieder geval verboden bouwwerken en gronden te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken:

  1. a. als seksinrichting;
  2. b. als standplaats voor onderkomens, alsmede wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van detailhandel;
  3. c. als kampeerterrein, caravanterrein en dagcamping;
  4. d. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  5. e. als terrein voor het al dan niet ten verkoop opslaan en opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, danwel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorvoertuigen of aanhangwagens c.q. onderdelen daarvan, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn;
  6. f. voor het beoefenen van de modelvliegtuigsport, alsmede voor het crossen met motorvoertuigen en bromfietsen;
  7. g. voor volkstuinen;
  8. h. voor (mest)bassins;
  9. i. voor bewoning ter plaatse van vrijstaande bijgebouwen.

10.3 Uitzonderingen bijzonder gebruiksverbod

Het in het artikel 10.2 bepaalde is niet van toepassing op:

  1. a. het (tijdelijke) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden;
  2. b. het gebruik van gebouwen ten behoeve van detailhandel in goederen, die in het kader van het agrarisch bedrijf geproduceerd zijn of gewonnen worden, mits de detailhandel een niet-zelfstandig onderdeel uitmaakt van het agrarisch bedrijf.

10.4 Algemene ontheffing

Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het bepaalde onder artikel 10.1 indien strikte toepassing van die bepalingen zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

10.5 Procedureregel

Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in artikel 10.4 zijn de algemene procedureregels van toepassing zoals opgenomen in Artikel 14 van deze planregels.

Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels

11.1 Geluidzone - industrielawaai

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding Geluidzone - industrielawaai gelden de volgende regels:

  1. a. De bouw van een woning of een gebouw als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder, alsmede in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder, is binnen deze geluidzone niet toegestaan, tenzij:
    1. 1. een besluit tot vaststelling van een hogere grenswaarde voor de betrokken woning of voor het betrokken gebouw vóór de vaststelling van dit plan is verleend;
    2. 2. uit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein op enige gevel van de betrokken woning of het betrokken gebouw niet hoger zal zijn dan 50 dB(A) etmaalwaarde.rkeursgrenswaarde of een vastgesteld hogere grenswaarde.

11.2 Overige zone - landgoed

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding Overige zone - landgoed gelden de volgende regels:

  1. a. Voor de op de plankaart voor landgoed aangewezen gronden geldt in aanvulling op de bestemmingsomschrijving van de onderliggende bestemming(en), dat de gronden ter plaatse van deze aanduiding mede zijn bestemd voor een samenhangend beheer van de gronden, met daarbij behorende bouwwerken.
  2. b. Ter plaatse van deze aanduiding mogen naast de toegestane bebouwing ingevolge de basisbestemmingen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden bebouwd ten dienste van het samenhangend beheer van het landgoed, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 2,50 m mag bedragen.

Artikel 12 Algemene Ontheffingsregels

12.1 Ontheffingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de regels in dit bestemmingsplan voor:

  1. a. het afwijken van de op de plankaart of in de planregels gegeven maten, afmetingen en percentages met in totaal ten hoogste 10%, indien deze aanpassingen in verband met ingekomen bouwplannen nodig zijn;
  2. b. het aanbrengen van geringe aanpassingen in de plaats en de richting van bebouwingsgrenzen, geen bestemmingsgrens zijnde, mits deze nodig zijn in verband met afwijkingen en onnauwkeurigheden van de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie, dan wel nodig zijn in verband met de juiste inpassing van de gebouwen binnen bebouwingsvlakken, waarbij de grenzen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
  3. c. het overschrijden van de naar de weg gekeerde bebouwingsgrens, zomede van de ten opzichte van de zijdelings perceelsgrens bepaalde minimumafstand door:
    1. 1. erkers, balkons en bordessen tot maximaal 2 meter;
    2. 2. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde maximaal 6 m2 en de bouwhoogte maximaal 3 meter zal bedragen;

voor zover deze overschrijding van grenzen niet leidt tot wijziging van bestemmingen of onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  1. d. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen met een oppervlakte van ten hoogste 25 m2 en een goothoogte van niet meer dan 4 m ten dienste van het openbaar nut, zoals schakelhuisjes, wachthuisjes, telefooncellen en gasdrukregel- en gasdrukmeetstations;
  2. e. het oprichten van antennes en masten tot een bouwhoogte van 15 meter.

12.2 Procedureregels

  1. a. bij toepassing van de onder artikel 12.1 genoemde ontheffingsbevoegdheden worden belanghebbenden tevoren gedurende twee weken in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen omtrent het verlenen van de ontheffing naar voren te brengen.
  2. b. bij de verlenen van een ontheffing als bedoeld in artikel 12.1 kunnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies inwinnen bij een stedenbouwkundige.
  3. c. bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in artikel 12.1 zijn de algemene procedureregels van toepassing zoals opgenomen in Artikel 14 van deze planregels.

Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels

13.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen ten behoeve van:

  1. a. een enigszins andere situering en/of begrenzing van de bouwpercelen dan wel bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen in verband met de ingekomen bouwaanvragen nodig zijn, ter uitvoering van een bouwplan, mits de oppervlakte van het betreffende bouwvlak, met niet meer dan 10% wordt gewijzigd;
  2. b. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bestemmingsgrens te veranderen, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan redelijk gewenst of noodzakelijk is, mits de grenzen met niet meer dan 10 m worden verschoven.

13.2 Procedureregels

  1. a. Bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 13.1 kunnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies inwinnen bij een stedenbouwkundige.
  2. b. Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 13.1 is het bepaalde in Artikel 14 van toepassing.

Artikel 14 Algemene Procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing dan wel het toepassen

van een wijzigingsbevoegdheid en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar dit artikel is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsregel

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
  3. c. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

15.3 Persoonsgebonden overgangsrecht

  1. a. voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.

15.4 Ten aanzien van bestaande afstanden en maten

  1. a. indien afstanden ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is toegestaan, mogen de bestaande afstanden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. in die gevallen dat hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken op de dag van de ter inzage legging van het ontwerp van het plan meer of minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen de bestaande maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal worden aangehouden.

in het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in artikel 15.4, onder a en b uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Landgoed Middelblok en Ruimte voor Ruimte" van de gemeente Krimpenerwaard.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der gemeente Krimpenerwaard, gehouden op

De griffier, De voorzitter,

Bijlagen Bij Regels

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan

Hoofdstuk 1 Inleiding

In dit bestemmingsplan worden de ruimtelijke consequenties weergegeven van de volgende ontwikkelingen aan het Middelblok in Gouderak:

  • Realiseren van een nieuw landgoed;
  • Bouwen van een compensatiewoning (ruimte voor ruimte).

De gronden waarop het landgoed wordt gerealiseerd zijn in gebruik bij het veehouderijbedrijf aan het Middelblok 79 in Gouderak. Dit bedrijf wordt in het kader van de Gebiedsovereenkomst (voorheen het Veenweidepact) verplaatst. De vrijkomende bedrijfsgebouwen worden ingezet ten behoeve van de ruimte voor ruimteregelingen. Op een deel van de vrijkomende agrarische gronden wordt het landgoed gerealiseerd. De bedoeling is dat het landgoed kan worden gerangschikt onder de Natuurschoonwet.

1.1 Aanleiding Project

Eén van de doelstellingen van de Gebiedsovereenkomst is het realiseren van 2.250 hectare natuur. Dit zorgt er mede voor dat de bodem in het veenweidegebied minder snel daalt. De nieuwe natuur biedt niet alleen kans aan flora en fauna, ook bewoners en bezoekers kunnen straks nog meer genieten van natuur en landschap in de Krimpenerwaard.

Een groot deel van de landbouwgronden van het veehouderijbedrijf van initiatiefnemers liggen in het gebied waar natuurontwikkeling gepland staat. In de Verordening Ruimte (kaart 3) van de provincie Zuid-Holland is deze ontwikkeling verankerd. In afbeelding 1 is een uitsnede van deze kaart toegevoegd waarop de natuurontwikkeling is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1504BG005-VG02_0001.png"

Afbeelding 1: uitsnede kaart 3 Verordening Ruimte (bron: provincie Zuid-Holland)

Vanwege de geplande natuurontwikkeling in het kader van de Gebiedsovereenkomst heeft initiatiefnemer besloten het veehouderijbedrijf te verplaatsen en de landbouwgronden te verkopen aan de Dienst Landelijk Gebied (DLG). Een oppervlakte van circa 6,3 ha blijft echter in eigendom, waarvan circa 5,9 hectare wordt aangewend voor de inrichting en ontwikkeling van nieuw landgoed.

Vanwege de bedrijfsverplaatsing verliezen de bedrijfsgebouwen hun agrarische functie. Deze gebouwen alsmede een zogenaamde droogschuur wordt ingezet ten behoeve de ruimte voor ruimteregeling. Als compensatie voor de sloop van de bedrijfsgebouwen wordt een vrijstaande compensatiewoning gebouwd.

1.2 Huidige Planologische Regeling

De in het bestemmingsplan begrepen gronden zijn thans in de volgende plannen geregeld:

  • Bestemmingsplan "Middelblok", vastgesteld door de raad op 2 februari 1978, gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland bij besluit van 27 maart 1979 en gedeeltelijk goedgekeurd door de Kroon op 14 april 1983;

Bestemmingsplan "Middelblok, 1e herziening", vastgesteld door de raad op 30 januari 1986, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland bij besluit van 12 augustus 1986 en gedeeltelijk goedgekeurd door de Kroon op 20 juni 1988;

  • Bestemmingsplan "Middelblok, 2e herziening", vastgesteld door de raad op 31 januari 1991 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op 23 juli 1991;
  • Bestemmingsplan "Middelblok, 3e herziening", vastgesteld door de raad op 30 juni 2011.

1.3 Plangebied

In afbeelding 2 is de planbegrenzing van dit bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1504BG005-VG02_0002.png"

Afbeelding 2: planbegrenzing

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is een beschrijving gegeven van het plan. Hierbij wordt ingegaan op de huidige en de toekomstige situatie. Vervolgens is in hoofdstuk 3 een beschrijving gemaakt van het relevante beleidskader op rijks-,provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 wordt op de diverse milieu- en omgevingsaspecten ingegaan. Een juridische beschrijving van het plan is gegeven in hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk wordt onder andere ingegaan op de diverse bestemmingen. Tenslotte gaat hoofdstuk 6 in op de uitvoerbaarheid van het plan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Hierbij vormt grondexploitatie een onderdeel van de economische uitvoerbaarheid, maar is deze wel beschreven in een aparte paragraaf.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Landschap

Het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit agrarische grond, in gebruik als grasland. De projectlocatie is gelegen aan de rand van het open weidelandschap de Krimpenerwaard op korte afstand van de rivier de Hollandsche IJssel (zie afbeelding 3).

De dijk, met daarop gelegen de weg Middelblok, vormt de belangrijkste structuurlijn in het plangebied. Het gebied dankt haar bestaan aan deze dijk, vanwege het feit dat het achterliggend weidegebied droog bleef en beschermd tegen het rivierwater. Naast deze waterkerende functie heeft de dijk vooral ook in ruimtelijk opzicht een grote betekenis. Met een hoogte van drieënhalf à vier meter boven NAP is deze duidelijk zichtbaar vanuit het, op ongeveer anderhalve meter beneden NAP liggende, veenweidegebied. De dijk werd oorspronkelijk aangelegd om de laag gelegen Krimpenerwaard te beschermen tegen de Hollandsche IJssel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1504BG005-VG02_0003.png"

Afbeelding 3: luchtfoto (bron Google)

Bebouwing

Op de oeverwal, aan de voet van de dijk, komt over vrijwel de gehele lengte van het dijk matig dichte tot dichte bebouwing voor. De bebouwing staat overwegend haaks ten opzichte van de dijk en correspondeert nog in belangrijke mate met de oorspronkelijke verkavelingsrichting. De bebouwing bestaat afwisselend uit grote boerderijcomplexen en kleine burgerwoningen. Plaatselijk is sprake van grote contrasten in verschijningsvorm, stedenbouwkundige oriëntatie, maatvoering en grootte van de bebouwing binnen het lint. De kleinschaligheid van burgerwoningen, schuurtjes en andere bouwsels wordt afgewisseld met grotere elementen zoals boerderijen en een enkel bedrijfscomplex. Naast een grote mate van ongestructureerdheid, willekeurige bebouwingsstructuren en recente aanbouwsels komt er ook een aantal monumentale panden en authentieke boerderij-erven voor.

Aan de dijk van de Middelblok bevindt zich de agrarische bedrijfswoning van de familie Van Zuylen. Achter de lintbebouwing bevindt zich een tweede lint. Hier staan de opstallen in gepositioneerd, bestaande uit twee stallen achter de woning en twee schuren verder in het weiland. De twee veldschuren behoorden vroeger tot een steenbakkerij (z.g. voormalige "droogschuren"). De meest zuidelijke droogschuur wordt gesloopt. De andere schuur blijft gehandhaafd. Achter en naast de stallen is veel bedrijfsverharding aanwezig. Direct naast het plangebied staat een molen (zonder wieken).

Dit veenweidegebied wordt gekenmerkt door een zogenaamde slagenverkaveling: een verkavelingpatroon van lange, smalle kavels die min of meer haaks op de dijk zijn gesitueerd en zich uitstrekken vanaf de dijk tot ver in het natte veengebied. De kavels worden van elkaar gescheiden door kavelsloten en door (voormalige) vlieten en molenboezems, die sterk in breedte variëren en doorlopen tot aan de dijk langs de Hollandsche IJssel. De dijk fungeert als de belangrijkste verkeersroute in het gebied en is de drager van de bebouwing die er zich langs uitstrekt.

Een gedeelte van de gronden van initiatiefnemers vallen binnen de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur. In afbeelding 4 zijn deze gronden door middel van groen aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1504BG005-VG02_0004.png"

Afbeelding 4: begrenzing ecologische hoofdstructuur (bron: provincie Zuid-Holland)

2.2 Toekomstige Situatie

Landgoed

Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 6,45 hectare. Hiervan wordt circa 6,2 hectare aangewend voor de inrichting en ontwikkeling van een nieuw landgoed. Deze oppervlakte is inclusief de landhuiskavel van 5.000 m2. De compensatiewoning en de bestaande woning aan de weg zijn geen onderdeel van het landgoed.

De natuurterreinen, weidegronden en bosopstanden (ten minste 90% van de totale oppervlakte) worden ontsloten door wandelpaden en onderhoudspaden. Deze paden zullen openbaar toegankelijk zijn voor wandelaars. De overige 10% wordt voor privégebruik ingericht met een cluster van drie nieuwe landgoedwoningen (landhuiskavel).

In afbeelding 5 zijn de bebouwingsclusters weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1504BG005-VG02_0005.png"

Afbeelding 5: Positionering kavels en bebouwing (bron: Beeldkwaliteitsplan, Studio Groenburg en B4o, 25 juli 2018)

  1. 1. Privékavel

De kavel met de daarop bestaande woning met huisnummer 79 (circa 1.300 m²) blijft in privébezit en heeft een woonbestemming. Deze kavel maakt geen onderdeel uit van het landgoed, wel van dit bestemmingsplan.

  1. 2. Poortgebouw

In het kader van de regeling Ruimte voor Ruimte wordt de bouw van een compensatiewoning, inclusief een bijgebouw, op een perceel van 1.000 m² toegestaan. De inhoud van de compensatie woning is maximaal 650 m³.

Deze kavel is gesitueerd ten noord oosten van de Molenvliet, min of meer op de positie van één van de droogloodsen.

  1. 3. Landhuiskavel

In het kader van de landgoedregeling wordt een landhuis als onderdeel van het landgoed gerealiseerd. De bouwkavel (landhuiskavel) heeft een oppervlakte van circa 5.000 m². Het landhuis bestaat uit maximaal drie (geschakelde) wooneenheden, met een gezamenlijke maximale vloeroppervlakte van 1.000 m² en een inhoud van maximaal 5.000 m³. De wooneenheden kunnen worden ondergebracht in één (hoofd)gebouw, maar ook in drie losstaande wooneenheden.

Uitgangspunt bij de plaatsing van de bebouwing op de landhuiskavel is dat deze een centrale positie inneemt binnen het landgoed als 'hoofdmoment'. De bebouwing op de landhuiskavel wordt gepositioneerd in het verlengde van de oprijlaan, zodat er vanaf de dijk zicht is op de bebouwing met allure. De voorzijden zijn goed zichtbaar vanuit de omgeving en gaat een relatie aan met het (openbare) landschap, terwijl de achterzijde een meer beschutte (private) ligging heeft.

Landschappelijk ontwerp

Voor het plangebied is in het Beeldkwaliteitsplan een landschappelijk ontwerpplan gemaakt dat plaats biedt aan nieuwe natuur en een landschappelijke inpassing van de bebouwingscluster. De landschappelijke inpassing van de nieuwe bebouwing past binnen de zonering van de bestaande polderlint bebouwing.

Door interne routes en landschappelijke inpassing van de gebouwen ontstaan er verrassende doorzichten naar het omliggende landschap. Vanaf de nieuwe bebouwing zijn er daarbij langgerekte zichten over kavelsloten. Een toegangsweg begeleid door laanbomen versterkt de zichtas naar het cluster van nieuwe landgoedbebouwing.

Door de ontwikkeling van natuur sluit het landgoed aan bij het kenmerkende slagenlandschap binnen het open veenweidegebied. Het landgoed wordt publiekelijk opengesteld binnen de Natuurschoonwet. Door de ontwikkeling van het landgoed kan er zo een recreatieve wandelverbinding gemaakt worden tussen het Middenblok en de wandelpanden in het veenweidegebied.

In afbeelding 6 is het landschappelijke ontwerp van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1504BG005-VG02_0006.png"

Afbeelding 6: Landschappelijk ontwerp (bron: Beeldkwaliteitsplan, Studio Groenburg en B4o, 25 juli 2018)

Afbeelding 7 maakt de ruimtelijke opbouw van het landgoed inzichtelijk. De landschappelijke situering van 'groene massa' en bebouwing zorgt voor wisselende perspectieven met zichtlijnen van buiten naar binnen en intern.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1504BG005-VG02_0007.png"

Afbeelding 7: Ruimtelijke opbouw en oriëntatie (bron: Beeldkwaliteitsplan, Studio Groenburg en B4o, 25 juli 2018)

Een duidelijk herkenbare en veilige ontsluiting voor bestemmingsverkeer en een recreatieve wandelverbinding verankeren het landgoed binnen de omgeving (zie afbeelding 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1504BG005-VG02_0008.png"

Afbeelding 8: Toegankelijkheid (bron: Beeldkwaliteitsplan, Studio Groenburg en B4o, 25 juli 2018)

Ruimte voor ruimte

De vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen worden ingezet voor de ruimte voor ruimte-regeling. De oppervlakte aan te slopen bedrijfsbebouwing bedraagt:

Bedrijfsgebouwen Oppervlakte
ligboxenstal 430 m2
jongveestal 259 m2
machineberging 220 m2
droogschuur 286 m2
oude garage 40 m2
Totaal 1.235 m2

De totale oppervlakte aan te slopen bebouwing bedraagt 1.235 m².

Overige voorzieningen
erfverharding betonplaten, circa 1.000 m2
kuilplaat betonplaten, circa 270 m2
sleufsilo 2x circa 100 m2 elk
ronde betonsilo 13 m2

Als gevolg van de sloop van de overtollige agrarische bedrijfsgebouwen plus overige voorzieningen treedt een aanzienlijke landschappelijke kwaliteitswinst op (ontstening).

De bouw van de compensatiewoning is geprojecteerd achter de lintbebouwing van het Middelblok.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft in hoeverre de voorgenomen ontwikkeling, die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, in overeenstemming is met het geldende ruimtelijke beleidskader van Rijk, provincie, regio en gemeente. Het in dit hoofdstuk samengevatte beleidskader is niet uitputtend.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nota Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld door de Tweede Kamer. De SVIR bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt onder andere de Nota Mobiliteit en de Nota Ruimte. In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.

De SVIR heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen m.b.t. (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.

Het Rijk heeft in het verleden een selectie gemaakt van twintig Nationale landschappen. Deze landschappen weerspiegelen samen de diversiteit en ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Het plangebied ligt in het Nationale Landschap Groene Hart met de kernkwaliteiten diversiteit, openheid, veenweidekarakter, rust en stilte. Het Rijk laat het beleid ten aanzien van landschap over aan provincies en wil provincies meer ruimte geven bij de afweging tussen verstedelijking en landschap, om zo meer ruimte te laten voor regionaal maatwerk.

3.1.2 Natuurschoonwet 1928

In Nederland gelegen onroerende zaken kunnen op verzoek worden gerangschikt als landgoed onder de Natuurschoonwet 1928 (NSW). De NSW is een regeling van het Ministerie van LNV en het Ministerie van Financiën. De NSW heeft tot doel versnippering van het eigendom van landgoederen alsmede aantasting van het natuurschoon van landgoederen te voorkomen door de eigenaar van een landgoed fiscale voordelen te bieden in ruil voor een instandhoudingplicht.

Een object dat wordt gerangschikt onder de NSW dient aan de volgende criteria te voldoen:

  • het object moet minimaal 5 ha groot zijn;
  • het object moet voor ten minste 30% bedekt zijn met bos of andere houtopstanden, dan wel voor ten minste 20% met bos of andere houtopstanden bedekt te zijn indien
  • het object voor ten minste 50% bestaat uit natuurterreinen (anders dan bos).

De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de criteria om gerangschikt te worden als landgoed onder de NSW.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

De sinds 1 juli 2015 vigerende Visie Ruimte en Mobiliteit ( VRM ) is een structuurvisie op provinciaal niveau en bevat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid. De VRM bestaat uit meerdere onderdelen : de visie, het Programma ruimte, het Programma mobiliteit, de Verordening ruimte en de Agenda ruimte. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat geen eindbeeld, maar wel ambities en doelen, die de provincie samen met anderen wil realiseren. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk, dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven.

Er zijn 4 rode draden, die richting geven aan de gewenste ontwikkeling en het
handelen van de provincie :

  1. a. het beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  2. b. het vergroten van de agglomeratiekracht;
  3. c. het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  4. d. bevorderen van een water – en energie – efficiënte samenleving.


Het Programma ruimte is een uitwerking van de VRM. Het programma beschrijft de operationele doelen en geeft aan welke instrumenten ( realisatiemix) worden ingezet om de doelen te bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeente, regio’s en provincie. De realisatiemix uit het programma bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.

Het Programma mobiliteit is een uitwerking van de VRM. Het programma beschrijft de operationele doelen en concrete maatregelen. Het programma mobiliteit kent een grotere dynamiek dan de visie. Het kan hierdoor bijvoorbeeld in samenhang met een nieuw collegeprogramma, elke vier jaar worden geactualiseerd. Daarbij wordt verbinding gelegd met de verschillende uitvoeringsprogramma’s, beleidsuitwerkingen en verordeningen, zoals deze al bestaan voor mobiliteit.

De Verordening ruimte is één van de instrumenten om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren. De verordening ruimte 2014 stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Niet alle onderwerpen zijn geschikt voor opname in een verordening. In het algemeen lenen vooral onderwerpen met heldere criteria en/of spelregels en een zwaarwegend provinciaal belang zich hiervoor. De provincie heeft in de Verordening ruimte 2014 daarom onder meer regels opgenomen over kantoren, bedrijven, detailhandel, glastuinbouw, boom – en sierteelt, bollenteelt, ruimtelijke kwaliteit, agrarische bedrijven, waterkeringen, provinciale vaarwegen, recreatieve vaarwegen, windenergie, archeologie en molen – en landgoedbiotopen.

Daarnaast is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening ( Barro ) van het Rijk van belang. Hierin zijn regels opgenomen waaraan provinciale verordeningen moeten voldoen. Enkele onderwerpen in de verordening van de provincie Zuid – Holland vloeien rechtstreeks voort uit het Barro, zoals regels over de Ecologische Hoofdstructuur en Romeinse Limes.

Het volledig juridisch instrumentarium vloeit voort uit de Wet ruimtelijke ordening. Het gaat daarbij om de Verordening ruimte 2014, het provinciaal inpassingsplan en de ( proactieve of reactieve ) aanwijzing. De provincie kan deze instrumenten inzetten als er sprake is van provinciaal belang. De provincie beschouwt in ieder geval van provinciaal belang de in de visie opgenomen doelen en de uitwerking daarvan in de Programma’s ruimte en mobiliteit. In de verordening staan de regels die de provincie stelt aan ruimtelijke ontwikkelingen.

In de Agenda ruimte 2015 heeft de provincie uitgewerkt, wat nodig is om de gewenste ontwikkelingen samen met partners of alleen te realiseren. De Agenda ruimte is 1 van de instrumenten, waarmee de door de provincie gestelde doelen uit het Programma ruimte tot uitvoering worden gebracht. Ook andere uitvoeringsprogramma’s van de provincie in de beleidsvelden economie, water, groen, milieu en cultuur dragen bij aan de realisatie van het Programma ruimte.

Landgoederen

Ten aanzien van de realisatie van nieuwe landgoederen stuurt de provincie op ruimtelijke kwaliteit.

De provincie geeft ruimte aan nieuwe functies in leegstaande of vrijkomende agrarische en niet-agrarische bebouwing, mits de ruimtelijke kwaliteit en andere specifieke waarden ter plekke worden behouden en de verkeersdruk niet toeneemt. Nieuwe bebouwing, bijvoorbeeld voor verblijfsrecreatie, jachthavens en nieuwe landgoederen, is mogelijk indien de ruimtelijke kwaliteit en andere specifieke waarden ter plekke worden behouden of verbeterd.

Bij de uitwerking van het plan is rekening gehouden met de eisen van de vroegere landgoederenregeling.

Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur ter hoogte van de Middelblokboezem was voorheen niet op een juiste wijze opgenomen op de functiekaart behorende bij de Structuurvisie van februari 2011. In het kader van de herziening van deze Structuurvisie heeft de gemeente destijds verzocht om de begrenzing van de Middelblokboezem ter hoogte van de Middelblok aan te passen en in overeenstemming te brengen met de plankaart en de sectorkaarten 2 en 3 behorende bij de partiële streekplanherziening Zuid-Holland Oost Krimpenerwaard. De provincie heeft het verzoek van de gemeente gehonoreerd en de begrenzing van de Middelblokboezem aangepast. Op de onderstaande kaart is de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur aangegeven zoals deze is opgenomen kaart 8 van de Verordening Ruimte is opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1504BG005-VG02_0009.png"

Afbeelding 9: begrenzing ecologische hoofdstructuur, kaart 8 van de Verordening Ruimte

Conclusie

De ontwikkeling van het landgoed en de ruimte voor ruimte-woning passen binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten op de kwaliteitskaart van de provincie. De ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd. Eén en ander zoals bedoeld in artikel 2.2.1 “Ruimtelijke kwaliteit” van de Verordening ruimte 2014.

Het plan voldoet aan de uitgangspunten van het provinciaal beleid.

3.3 Gebiedsovereenkomst Veenweiden Krimpenerwaard

In het groene Hart, in de driehoek tussen Gouda, Krimpen aan de IJssel en Schoonhoven, ligt het eeuwenoude polderlandschap van de Krimpenerwaard. Om het waardevolle agrarische cultuurlandschap en de daarbij behorende natuurwaarden te behouden en verder te ontwikkelen, zijn er aanpassingen in het landschap nodig om de toekomst van de Krimpenerwaard veilig te stellen. Deze landinrichting Krimpenerwaard heeft al een lange geschiedenis. Aanvankelijk was deze vooral gericht op verbetering van de landbouwkundige status. Begin van de jaren negentig werd er een substantiële natuuropgave aan de plannen toegevoegd. Deze is later gespecificeerd als 2.450 ha (en weer later teruggebracht tot 2.250 ha) nieuw ter ontwikkelen natuur in het kader van de EHS (sinds 2013 wordt gesproken van Nationaal Natuurnetwerk) en de Groene Ruggegraat. Deze landinrichting Krimpenerwaard mondde uit in het Krimpenerwaard dat eind 2005 door vijftien partijen is gesloten. Op 3 juli 2014 zijn de financiële uitgangspunten voor de realisatie van de natuuropgave voor de Krimpenerwaard vastgesteld. Op basis van de financiën en het voorstel vanuit de gemeenten en de maatschappelijke partners is in december 2014 de Gebiedsovereenkomst Veenweiden Krimpenerwaard getekend door de provincie als opdrachtgever en het Hoogheemraadschap en de vijf voormalige gemeenten als opdrachtnemers. Deze overeenkomst is een uitwerking van bovengenoemd gebiedsvoorstel en gaat in op drie opgaven: natuur, landbouw en recreatie & toerisme. De Gebiedsovereenkomst richt zich primair op de opgave natuur.

Het centrale doel van de Gebiedsovereenkomst is om het waardevolle agrarische cultuurlandschap en de daarbij behorende natuurwaarden te behouden en verder te ontwikkelen. Een belangrijke randvoorwaarde is om verdere bodemdaling zo veel mogelijk te beperken. Het staat vast dat hiervoor een herinrichting van het gebied noodzakelijk is. De herinrichting moet de omstandigheden voor de agrariërs verbeteren, de recreatievoorzieningen verbeteren en de natuur robuuster maken. De volgende doelstellingen worden nagestreefd:

  • behoud en ontwikkeling van het landschappelijk en cultuurhistorische waardevolle landschap met veehouderij als basis;
  • afstemmen ruimtelijke inrichting op de fysieke kenmerken van dit gebied met als uitgangspunten: het zoveel mogelijk beperken van bodemdaling, duurzaam waterbeheer en terugdringen versnippering waterinfrastructuur;
  • verbeteren fysieke infrastructuur voor de landbouw en verbeteren van omstandigheden voor agrarisch gebruik;
  • realiseren natuurprogramma uit Raamplan herinrichting Krimpenerwaard (1999), benutten potentiële natuurwaarden en realiseren natte As tussen de Biesbosch en het IJsselmeer;
  • verbeteren voorzieningen voor recreanten uit het gebied en de stedelijke omgeving;
  • vergroten mogelijkheden meervoudig ruimtegebruik;
  • verbeteren van de milieu- en waterkwaliteit.

De Strategiegroep Gebiedsovereenkomst Krimpenerwaard heeft in oktober 2006 het slotadvies herbegrenzing natuur en landbouw Krimpenerwaard vastgesteld. Dit slotadvies gaat over de toekomstige inrichting van de Krimpenerwaard. In het slotadvies staan onder andere de nieuwe grenzen voor landbouw- en natuurgebieden. De Strategiegroep heeft in zijn afwegingen verschillende aspecten meegenomen: de watersituatie, de landbouwkundige situatie, de kosten, milieuaspecten en de mogelijkheden voor het ontwikkelen en beschermen van natuur en landschap.

Om tot uitvoering te komen van het slotadvies te komen heeft een aanpassing van het toenmalige Streekplan Zuid-Holland Oost plaatsgevonden. Deze heeft inmiddels zijn doorwerking gevonden in de Provinciale Structuurvisie.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Ouderkerk 2030 (2012)

Op 25 oktober 2012 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Ouderkerk de Structuurvisie Ouderkerk 2030 vastgesteld. De structuurvisie is leidend voor het eigen beleid en vormt het toetsingskader voor ontwikkelingen in de vm. gemeente Ouderkerk. De structuurvisie is in essentie een ruimtelijk plan, maar geeft de samenhang met economisch, ecologisch of sociaal-maatschappelijk beleid aan. De structuurvisie schetst vanuit deze brede invalshoek het beeld van hoe Ouderkerk er op lange termijn, in 2030, uitziet. De gemeente heeft voor de structuurvisie het volgend motto geformuleerd:

Ouderkerk is een vitale, veilige gemeente gelegen aan de Hollandsche IJssel in een polderlandschap met alle kenmerkende activiteiten en uiterlijkheden die daarbij horen. Er is ruimte, zorg en aandacht voor iedereen passend bij de kleinschaligheid.

De structuurvisie biedt enerzijds ruimte voor ontwikkelingen in het landelijk gebied (natuur, landbouw, recreatie etc.) en anderzijds in de dorpen (uitbreidingen woon- en werkgebieden, herontwikkeling dorpscentra etc.). Ook wordt op zorgvuldige wijze sturing gegeven aan maatschappelijke vraagstukken (WMO, sport etc).

In het onderdeel ' Beleid per thema' van de structuurvisie wordt het toekomstig ruimtelijk en functioneel beleid gepresenteerd voor de thema's 'Duurzaam Ouderkerk', 'Economisch Ouderkerk', Leefbaar Ouderkerk' en 'Bereikbaar Ouderkerk'. Binnen het thema 'Economisch Ouderkerk' worden mogelijkheden geboden voor het realiseren van nieuwe landgoederen ten oosten van Gouderak.

De randvoorwaarden voor de vestiging van landgoed(eren) zijn:

  • de aanleg van landgoederen is in principe overal in het landelijk gebied mogelijk, met uitzondering van de Ecologische Hoofdstructuur. Landgoederen mogen slechts worden opgericht onder de voorwaarde van een zorgvuldige inpassing;
  • het landgoed wordt minimaal 5 hectare groot en bestaat in principe uit een aaneengesloten gebied; minimaal 90% van het nieuwe landgoed is voor het publiek toegankelijk. De recreatieve functies op het landgoed hebben een extensief karakter en mogen niet conflicteren met de bij het gebied passende natuurdoeltypen en natuurwaarden;
  • deze minimaal 90% wordt ingericht met groene en/of blauwe functies die voldoen aan bij het gebied passende natuurdoeltypen;
  • landbouwkundig gebruik van deze gronden is alleen toegestaan als beheersmaatregel voor instandhouding van de natuurdoeltypen;
  • maximaal 10% van het nieuwe landgoed behoort tot het private deel. Dit deel wordt de huiskavel genoemd. De huiskavel mag voor maximaal 20% worden bebouwd met een bij het landgoed passende bebouwing. Per 5 ha landgoed is daarmee maximaal 1.000 m2 bebouwing (hoofdgebouw en bijgebouwen) toegestaan;
  • De bebouwing op de landhuiskavel dient allure en uniciteit te hebben. De bouwhoogte is in belangrijke mate bepalend voor de beeldkwaliteit. De bouwhoogte zal daarom passend moeten zijn in de onmiddellijke omgeving. Er dient een redelijke verhouding te zijn tussen het bebouwd oppervlak van de woning en de bijgebouwen;
  • de recreatieve functies op het landgoed sluiten waar mogelijk aan bij de recreatieve structuren in de omgeving en bevorderen de automobiliteit naar en op het landgoed niet in onevenredige mate;
  • het inrichtingsplan van het landgoed en het architectonische ontwerp van het landhuis en de bijgebouwen worden in eerste instantie voorgelegd aan de gemeente, die beide toetst aan het onderhavige planologisch beleid en daarbij beoordeelt of het plan een duidelijke ruimtelijke kwaliteitsverbetering oplevert.

3.4.2 Regeling vernieuwend ondernemen (2013)

In oktober 2013 is de Regeling vernieuwend ondernemen vastgesteld. Deze regeling vormt een belangrijke basis voor de regelgeving van de verschillende bestemmingsplannen van de gemeente.

Activiteiten bij beëindigde agrarische bedrijven

Als een agrarisch bedrijf stopt kan de bestemming door middel van een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan worden gewijzigd in "Wonen". De overige niet voor bewoning gebruikte gebouwen krijgen de aanduiding "vrijkomende agrarische bebouwing". Deze vrijkomende agrarische bebouwing kan voor allerlei doeleinden gebruikt worden en er wordt dan ook zoveel mogelijk bij recht toegestaan.

Voor sommige milieubelastende activiteiten is ook weer een ontheffing nodig op grond van artikel 3.6.1, onder c Wro. Ook is hier weer een belangrijke randvoorwaarde om de cultuurhistorische waarde, de karakteristieke bebouwing en de openheid en leefbaarheid van het gebied te behouden.

Ruimte voor ruimte

Deze regeling speelt in op de mogelijkheid om bij bedrijfsbeëindiging gebruik te maken van de ruimte voor ruimteregeling. In de wijzigingsbevoegdheid is geregeld voor iedere 1.000 m2 vrijkomende agrarische bebouwing één woning kan worden teruggebouwd tot een maximum van drie woningen. Als er gebruik wordt gemaakt van deze regeling wijzigt de bestemming van de gebouwen en de gronden in "Wonen". De initiatiefnemer moet aantonen dat de agrarische functie ter plaatse niet meer kan worden vervuld. De sloop en de nieuwbouw moet tevens een positieve uitstraling hebben op de omgeving, oftewel ruimtelijke kwaliteitswinst opleveren. Hiervoor moet onder andere een inrichtingsplan worden aangeleverd.

3.4.3 Welstandsnota (2004)

Op 24 juni 2004 is door de raad van de gemeente de welstandsnota vastgesteld. In het kader van de nieuwe woningwet moet elke gemeente beschikken over een welstandsnota, waarin aangegeven wordt hoe de welstandsbeoordeling moet plaatsvinden en op basis van welke criteria. Die criteria kunnen zijn: situering, hoofdvormen, gevelaanzichten én materialisatie en detaillering van een bouwwerk. De afstemming op punten als kleurgebruik, bouwmassa en -type wordt van groot belang geacht. Door het toepassen van de nota wordt er meer samenhang gebracht in de welstandsbeoordeling en is de uitkomst van de bouwplanprocedure beter voorspelbaar. De welstandsnota is opgesteld vanuit de idee dat welstandsbeleid onderdeel moet zijn van een integraal gebiedskwaliteitsbeleid. De gemeente wil ervoor zorgen dat nieuwe gebouwen en bouwwerken passen bij de karakteristiek en kwaliteit van een gebied. In de Welstandnota zijn verschillende deelgebieden onderscheiden, te weten:

  • het lint van het Middelblok valt grotendeels binnen "dijklint - landelijk", H 4.3;
  • het zuidelijke gedeelte van het Middelblok liggen in "dijklint - uitloper buurtschap", H 4.2;
  • de zelling Middelblok Groot ligt in "werkgebieden en grootschalige publieke voorzieningen - duidelijke relatie met de cultuurhistorie", B 1;
  • het Beijersewegje ligt in "ruilverkavelingslint - landelijk"; H 7.3;
  • het achterliggende open veenweidegebied van het Middelblok valt onder "buitengebied - veenontginningslandschap", G 6.1.

In afbeelding 10 is een uitsnede van de kaart behorende bij de welstandsnota weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1504BG005-VG02_0010.png"

Afbeelding 10: uitsnede kaart behorende bij Welstandsnota

3.4.4 Koepelplan IJssellint (1996)

Met als doel het opstellen van een samenhangende beleidsvisie, heeft de gemeente het Koepelplan IJssellint vastgesteld, waarbij het bebouwingslint in een breder kader wordt beschouwd. Ten aanzien van het Middelblok is het volgende verwoord: "Het lint Middelblok bestaat uit een lint met verspreid staande boerderijen en woningen. Op sommige plekken is er sprake van waardevolle doorzichten over open, nat veenweidegebied. In het lint komt in enkele gevallen een grootschalig bedrijfscomplex voor. De ontwikkelingsvisie is kort te omschrijven als consoliderend en met behoud van landschap. Het ruimtelijk beleid is gericht op beperkte uitbreiding van agrarische bedrijfsbebouwing, open houden van zichtlijnen, behoud van cultuurhistorische bebouwing en verbod op nieuwbouw van woningen. Behoud van functionele karakteristiek krijgt vorm door het grondgebonden agrarisch bedrijf (graasdieren) te stimuleren, noodzakelijke nieuwbouw alleen voor graasdierenbedrijf mogelijk te maken en intensieve veehouderij alleen als nevenbedrijvigheid toe te staan. In vrijkomende agrarische bebouwing is het uitvoeren van bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 toegestaan. Hierbij dient de erfbeplanting zoveel mogelijk behouden te blijven. Een toename van verharding is onwenselijk en de boerderijcomplexen mogen zo min mogelijk worden aangetast".

3.5 Conclusie

Landgoed

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid en draagt bij aan het behoud en de ontwikkeling van de kernkwaliteiten van het Nationale Landschap het Groene Hart. Tevens wordt door de landgoedontwikkeling invulling gegeven aan de opgave uit de Gebiedsovereenkomst ten aanzien van de natuurontwikkeling.

Ruimte voor ruimte

De voorgenomen bouw van de compensatiewoning past binnen het rijks- en provinciaal en gemeentelijk beleid. Er worden voldoende vierkante meters bebouwing gesloopt om in aanmerking te komen voor één compensatiewoning. Tevens wordt voldaan aan de overige criteria van de ruimte voor ruimteregeling.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Per paragraaf wordt ingegaan op het geldende beleid voor de verschillende aspecten en op de wijze waarop dit van invloed is op het voorliggende plan.

4.1 Bedrijven En Milieuzonering

4.1.1 Normstelling en beleid

Ten behoeve van een passende afstand rond bedrijven en instellingen ten opzichte van gevoelige functies is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst, waarin de bedrijven en instellingen zijn gecategoriseerd op hun milieueffecten. Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten. De te beoordelen situaties zijn terug te herleiden tot drie groepen en bijbehorende aanpak, te weten:

  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven. In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven. Deze beoordeling is met name gebaseerd op de Wet Milieubeheer en bijbehorende AMvB's. Daarnaast zal moeten worden meegewogen of de milieugevoelige functies bij eventuele vestiging van een nieuw bedrijf op hetzelfde bedrijfsperceel een probleemsituatie ontstaat. Deze afweging vindt met name plaats op basis van Bedrijven en Milieuzonering.
  • Nieuwe bedrijven nabij bestaande milieugevoelige functies In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd. In het geval de bestemmingswijziging wordt gerealiseerd ten bate van de vestiging van een specifiek bedrijf, kunnen de omstandigheden van dit bedrijf worden meegewogen.
  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijven. In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd.

Omdat de categorie-indeling van de VNG-publicatie voor agrarische bedrijven als te grof wordt ervaren, wordt voor deze bedrijfstak getoetst aan de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit milieubeheer. Op basis van het aantal dieren, de afstand tot een kwetsbaar gebied, de afstand tot gevoelige objecten en de aard en capaciteit van stoffen die worden op- en overgeslagen wordt bepaald of een inrichting onder het Activiteitenbesluit valt of rechtstreeks onder de vergunningplicht van de Wet milieubeheer valt. Binnen het Activiteitenbesluit gelden voor dieren zonder geuremissienorm minimale afstanden tot milieugevoelige functies (tabel XIV). Naast de in de tabel XIV genoemde afstanden gelden, op basis van verschillende Amvb's, tevens minimale afstanden tot mestopslagen, afgedragen gewassen en dergelijke.

tabel 1: Minimale afstanden tussen gevoelige objecten en landbouwbedrijven met landbouwhuisdieren zonder geuremissienorm conform het Activiteitenbesluit

Inrichtingen met landbouwhuisdieren
Geurgevoelig object binnen de bebouwde kom 100 m
Geurgevoelig object buiten de bebouwde kom 50 m

4.1.2 Toetsing en uitgangspunten

In afbeelding 11 zijn de geurcontouren van de bestaande (agrarische) bedrijven weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1504BG005-VG02_0011.png"

Figuur 11: bestaande bedrijven en agrarische bedrijven met geurcontour (bron: Milieukundig advies bestemmingsplan Middelblok West; milieudienst Midden-Holland)

Het dichtstbijzijnde bedrijf van derden ten noorden van het plangebied is gelegen aan het Middelblok 109. Dit betreft een bedrijf met melkvee en loonwerk. De afstand van de erfperceelsgrens van dit bedrijf tot aan het bouwvlak van de ruimte voor ruimte woning bedraagt circa 66 meter. De afstand van de erfperceelsgrens tot aan het bouwvlak van het landhuis bedraagt circa 190 meter. Aangezien het bedrijf buiten de bebouwde kom is gelegen wordt dit bedrijf niet belemmerd in de ontwikkelingsmogelijkheden aangezien de minimale afstand meer is dan 50 meter.

Het dichtstbijzijnde bedrijf van derden ten zuiden van het plangebied is gelegen aan het Middelblok 61. Uit gegevens van de Uitvoeringsdienst (voormalige milieudienst) blijkt dat op deze locatie tot 2008 een agrarisch bedrijf was gevestigd. De vergunning is in 2008 ingetrokken. Aangezien deze locatie niet meer in werking is, is toetsing aan de minimum afstand uit het Activiteitenbesluit niet aan de orde.

In het algemeen kan worden opgemerkt dat een groot deel van de veehouderijen niet uitbreiden omdat binnen hun stankcirkel reeds woningen of andere gevoelige objecten van derden zijn gelegen. De nieuwe Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geeft gemeenten echter enige beleidsvrijheid om de stankcirkel te verkleinen. Voor het buitengebied kan de afstand tot een gevoelig object worden verlaagd van 50 naar 25 meter. Om de agrarische bedrijven te helpen, wil de gemeente Krimpenerwaard van deze beleidsvrijheid gebruik maken. Daarom wordt in het kader van de Wet Geurhinder en veehouderij een haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd naar de effectiviteit van een gebiedsgericht geurbeleid. Op basis van een gebiedsgericht geurbeleid kan de gemeente de contouren verkleinen en daarmee een verruiming van de geurnormen voor de agrariërs realiseren.

Aan het Middelblok 41 is een transport- en verhuurbedrijf gevestigd. De afstand van de erfperceelsgrens van dit bedrijf tot aan het bouwvlak van de landhuis bedraagt circa 83 meter. Het bedrijf valt in categorie 3.1 van de VNG publicatie (SBI code 6024; bron bestemmingsplan Middelblok, vastgesteld d.d. 30 juni 2011). Voor dergelijke bedrijven geldt een minimale aan te houden afstand van 50 meter.

Aan het Middelblok is een gezoneerd industrieterrein gelegen (zie afbeelding 12). Op het industrieterrein kunnen zich bedrijven vestigen die worden genoemd in artikel 2.4. van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer (de zogenaamde grote lawaaimakers). Op grond van hoofdstuk V van de Wet geluidhinder is rondom deze terreinen een zone vastgesteld (Koninklijk Besluit d.d. 21 december 1990, nr. 90.024165), waarbuiten de etmaalwaarde van het equivalente (gemiddelde) geluidsniveau veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen op het industrieterrein niet hoger mag zijn dan 50 dB(A). De zone is een planologisch aandachtsgebied, waarbinnen regels van kracht zijn, die aan zowel industriële activiteiten als aan woningbouw beperkingen opleggen. Indien woningbouw buiten het industrieterrein, maar binnen de wettelijke zone wordt geprojecteerd dan dient in principe onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting van deze woningen. Indien de geluidsbelasting meer dan 50 dB(A) bedraagt kan de gemeente een hogere waarde vaststellen. De maximale hogere waarde voor nieuwe woningen bedraagt 55 dB(A).

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1504BG005-VG02_0012.png"

Afbeelding 12: Ligging zonegrens en grens industrieterrein Middelblok (bron: Milieukundig advies bestemmingsplan Middelblok West; milieudienst Midden-Holland)

Een klein deel van het plangebied is gelegen binnen de geluidzone. In het milieukundig advies bestemmingsplan Middelblok-West van de milieudienst is aangegeven dat van de bedrijven die op het gezoneerd industrieterrein aanwezig zijn de geur- en/of stofcontour niet buiten de geluidscontour van het industrieterrein vallen.

De woonbebouwing wordt buiten de geluidscontour van het industrieterrein gerealiseerd (zie afbeelding 12). Omdat de woning bovendien buiten zowel de geur- als de stofcontour wordt gerealiseerd, kan worden gesteld dat er sprake is van een goed woon en leefklimaat (zie ook de opmerkingen bij provinciaal milieubelang).

4.1.3 Conclusie

Als gevolg van de beëindiging van het veehouderijbedrijf van initiatiefnemers zal de geurcontour voor de locatie Middelblok 79 verdwijnen. Het dichtstbijzijnde bedrijf van derden met een geurcontour is het bedrijf op het adres Middelblok 109. Op het adres Middelblok 61 was tot 2008 een agrarisch bedrijf gevestigd. Na beëindiging in 2008 is de vergunning ingetrokken.

De woonbebouwing van het landgoed en de compensatiewoning worden buiten de geurcontouren van het bedrijf aan het Middelblok 109 gerealiseerd. Het bedrijf aan het Middelblok 61 is niet meer in werking. Toetsing aan deze locatie in het kader van de milieuzonering is daarom niet aan de orde. De contour van het bedrijf aan het Middelblok 41 valt buiten het plangebied.

De woonbebouwing wordt buiten de geluidszone , de geurcontour en de stofcontour van het industrieterrein Middelblok gerealiseerd. De geluidzone ligt wel voor een klein deel binnen het plangebied en is daarom op de verbeelding weergegeven.

4.2 Ecologie

4.2.1 Normstelling en beleid

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS).

Soortenbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan op Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.

4.2.2 Toetsing uitgangspunten

Gebiedsbescherming

Het plangebied is gedeeltelijk gelegen in de ecologische hoofdstructuur (zie afbeelding 13). De landgoedontwikkeling voorziet enerzijds in de aanleg van nieuwe natuur (vochtig, nat schraal grasland en schraal bloemrijk grasland) en anderzijds in het behoud en de versterking van het bestaande natuurgebied (foerageer- en broedgebied). Aangezien als gevolg van de landgoedontwikkeling de oppervlakte aan natuur, in aansluiting op de bestaande natuur, toeneemt is er per saldo sprake van een versterking van de natuurwaarde in het gebied.

De bebouwing van het landgoed en de compensatiewoning wordt gerealiseerd buiten de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1504BG005-VG02_0013.png"

Afbeelding 13: ecologische hoofdstructuur (bron: website provincie Zuid-Holland)

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Broekvelden, Vettenbroek en Polder Stein, bevindt zich op circa 6,5 kilometer afstand ten noordoosten van het plangebied.

Door de plannen op de onderzoekslocatie is er geen sprake van directe verstoring van soorten binnen het Natura 2000-gebied. Het gebied is op ruime afstand tot de onderzoekslocatie gelegen en bovendien ligt de bebouwde kom van Gouda tussen het gebied en de onderzoekslocatie in, waardoor een verstorende werking is uitgesloten. Het open water en de graslanden binnen het Natura 2000-gebied dienen als foerageer- en rustgebied (slaapplaats) voor watervogels. Echter de doelsoorten kleine zwaan, smient, krakeend en slobeend maken ook gebruik van veenweidegebieden buiten het Natura 2000-gebied en gebruiken het agrarisch gebied als foerageergebied.

Soortenbescherming

De soortenbescherming vindt primair plaats via de Flora- en faunawet. Op grond van deze wet mogen beschermde dieren en planten - die in de wet zijn aangewezen - niet gedood, gevangen, verontrust, geplukt of verzameld worden en is het niet toegestaan om nesten, holen of andere vaste verblijfplaatsen van beschermde dieren te beschadigen, vernielen of te verstoren. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor (bedreigde) soorten die vermeld staan op bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode Lijstsoorten zijn de ontheffingsvoorwaarden zeer streng.

De Flora- en faunawet is onverkort van kracht. Dit betekent dat op het moment dat nieuwe activiteiten aan de orde zijn ook - in het kader van de Flora- en faunawet - de mogelijke effecten op de te beschermen soorten worden meegewogen.

De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het verantwoordelijke ministerie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11: De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar ge-broed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn en slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:

  • nesten van blauwe reiger, spechten, uilen en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd;
  • nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep;
  • nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals ooievaar, torenvalk, kerkuil, steenuil en zwaluwen) zijn, in-dien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft.

De Flora- en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het project moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.

4.2.3 Onderzoek

Voor dit bestemmingsplan en de beoogde ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De quickscan flora en fauna heeft als doel in te schatten of er in het plangebied planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Flora- en faunawet een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep.

Het onderzoek (Quickscan flora en fauna Middelblok 79 te Gouderak in de vm. gemeente Ouderkerk, Econsultancy, 4 februari 2014, zie Bijlage 1 Ecologischonderzoek) is uitgevoerd middels het verrichten van een veldbezoek en een bureauonderzoek. Op deze wijze is inzicht verkregen in de aanwezigheid van geschikt habitat en de daarbij te verwachten beschermde soorten, gesitueerd op of nabij het plangebied.

Broedvogels

In de te slopen bebouwing kunnen algemene broedvogelsoorten als lijsterachtigen en winterkoning nestgelegenheid vinden. Voor de algemeen verwachten broedvogels geldt dat, indien groen in het plangebied, buiten het broedseizoen wordt verwijderd en de sloop van de bebouwing buiten het broedseizoen plaatsvindt, er geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot broedvogels. In de Flora- en faunawet wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot half augustus worden aangehouden. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen. Het (laten) uitvoeren van een controle op de aanwezigheid van een broedgeval voor aanvang van de werkzaamheden, kan voorkomen dat er onnodige vertraging van de plannen en verstoring van broedvogels plaatsvindt.

Ten aanzien van oeverzwaluwen die in de omgeving van de onderzoekslocatie voorkomen wordt opgemerkt dat de soort zandhopen op bouwterreinen snel kunnen koloniseren als broedplaats. In dit kader wordt geadviseerd vestiging van de soort te voorkomen door het vermijden van steile zand-wanden (zanddepots).

Vleermuizen

Binnen het plangebied is slechts één gebouw aanwezig die geschikt zou kunnen zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. Dit betreft de meest zuidelijk gelegen rundveestal. De overige te slopen bebouwing is niet geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. De kans op aanwezigheid van een vaste rust of verblijfplaats voor vleermuizen in de meest zuidelijk gelegen stal is redelijkerwijs uit te sluiten omdat de toegankelijke plek aan de noordzijde (koude zijde) van de stal is gesitueerd.

Het uitsluiten of vaststellen van een verblijfplaats van vleermuizen is alleen mogelijk door het uitvoeren van een vleermuisonderzoek gedurende 4 tot 5 waarneemmomenten in het actieve seizoen van de soortgroep (april t/m september).

Het plangebied vormt foerageerhabitat voor vleermuizen. Doordat er in het plangebied natuurontwikkeling plaats zal vinden zal dit ten goede komen aan het aanbod van foerageermogelijkheden voor vleermuizen.

Waterspitsmuis

Op basis van habitatkenmerken is het niet op voorhand uit te sluiten dat waterspitsmuis op de onderzoekslocatie voorkomt. Omdat het niet op voorhand is uitgesloten dat door de werkzaamheden vaste rust- of verblijfplaatsen van de soort worden aangetast wordt aanvullend onderzoek naar de soort noodzakelijk geacht. De waterspitsmuis is echter een lastig te onderzoeken soort die door middel van leefvallen gevangen kan worden. De vangkans is klein voor deze schuwe soort. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd in het najaar (augustus t/m oktober), omdat in deze periode de dichtheid van muizen het grootst is en daarmee ook de trefkans.

Algemene zoogdieren en amfibieën

In het kader van de algemene zorgplicht dient bij het verwijderen van materialen als houtstapels rekening te worden gehouden met aanwezigheid van kleine zoogdiersoorten en amfibieën. De aanwezige dieren moeten de gelegenheid krijgen om weg te komen. Het verwijderen van houtstapels/ blokken dient daarom bij voorkeur niet worden uitgevoerd tijdens de winter, aangezien de meeste soorten sterk afhankelijk zijn van beschutting.

Reptielen

Het is niet op voorhand uit te sluiten dat de ruimte met houtstapels/ blokken, opgeslagen onder de schuren, een winterverblijfsfunctie heeft voor de ringslang. In het vroege voorjaar van half maart tot eind april dient te worden onderzocht of de droogschuren in gebruik zijn als winterverblijfplaats voor ringslang.


Vissen

Het is op basis van het habitat niet op voorhand uit te sluiten dat bittervoorn of kleine modderkruiper gebruik maakt van de wateren op de onderzoekslocatie. Door middel van het uitvoeren van een aanvullend visonderzoek kan vastgesteld worden of de soorten aanwezig zijn in de watergang.


Ongewervelden

Het voorkomen van platte schijfhoorn is op basis van het habitat niet op voorhand uit te sluiten in de wateren op de onderzoekslocatie. Aanvullend onderzoek naar het voorkomen van de soort wordt noodzakelijk geacht in het te dempen deel van de watergang. Aanvullend onderzoek naar de platte schijfhoren dient te worden uitgevoerd in juli en augustus, na deze maanden neemt de trefkans op exemplaren sterk af.

4.2.4 Conclusie

In afbeelding 14 is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningentrajecten. Ook is kort weergegeven welke maatregelen te treffen zijn om overtreding van de Flora- en faunawet voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1504BG005-VG02_0014.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1504BG005-VG02_0015.png"

Afbeelding 14: Overzicht geschiktheid plangebied voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen (bron: Quickscan flora en fauna, 30 november 2012, Econsultancy)

Om zekerheid te verkrijgen over het (actueel) voorkomen van beschermde soorten op de onderzoekslocatie wordt geadviseerd om een nader onderzoek uit te voeren naar vleermuizen, waterspitsmuis, ringslang, bittervoorn, kleine modderkruiper en platte schijfhoren. Indien er uit het onderzoek blijkt dat er verblijfplaatsen aanwezig zijn en daarmee overtredingen van de Flora- en faunawet dreigen, is het treffen van maatregelen aan de orde en mogelijk het aanvragen van een ontheffing.

Op basis van de nader te verkrijgen informatie kan worden bepaald of verstoring/overtreding door de ingrepen ten aanzien van beschermde soorten aan de orde is. De mogelijk aanwezige verblijfsfuncties vormen echter geen belemmering voor de bestemmingsplanwijziging.

4.3 Archeologie

4.3.1 Normstelling en beleid

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet maakt deel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van Wamz is, wanneer de bodem wordt verstoord, dat de archeologische resten intact moeten blijven.

4.3.2 Toetsing en uitgangspunten

Volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) ligt de onderzoekslocatie in een gebied met een middelhoge archeologische verwachting. Volgens de themakaart van het Regioprofiel Cultuurhistorie Krimpenerwaard, welke is afgeleid van de Cultuurhistorische kaart van de provincie Zuid-Holland, ligt de onderzoekslocatie binnen een gebied met een redelijke tot grote archeologische verwachting. In deze gebieden dient bij planvorming en voorafgaand aan vergunningverlening bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -mv en een onderzoekslocatie groter dan 100 m² vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Tijdens het verkennend booronderzoek dient per hectare een minimumaantal van 10 boringen gezet te worden, tot een diepte van minimaal 2,0 m -mv. Elke tiende boring dient doorgezet te worden tot een diepte van 4,0 m -mv.

4.3.3 Onderzoek

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (Archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek Middelblok 79 te Gouderak in de vm. gemeente Ouderkerk, Econsultancy, 31 juli 2013, zie Bijlage 2Archeologisch onderzoek) . Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen wat de verwachtingswaarde is voor de aanwezigheid van archeologische waarden binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast.

Gespecificeerde archeologische verwachting (bureauonderzoek)

Binnen het plangebied kunnen archeologische resten worden verwacht uit het Neolithicum en vanaf de Laat-Romeinse tijd en de kans wordt middelhoog geacht. Archeologische resten daterend uit het Neolithicum worden verwacht in de top van de oeverwal-/stroomgordelafzettingen van de Gouderak stroomgordel. Het te verwachten complextype bestaat uit nederzettingssporen en losse vondsten. Resten en sporen uit deze periode worden wel op een aanzienlijke diepte verwacht, op circa 8 m -mv. Door het bovenliggende veenpakket zullen organische resten goed zijn geconserveerd zijn (permanent natte en zuurstofloze condities in de laag waar de archeologisch resten worden verwacht). Archeologische resten uit de Laat-Romeinse tijd, Middeleeuwen en Nieuwe tijd worden verwacht in de top van het veenpakket en in de afdekkende (dunne) kleilaag. Het te verwachten complextype bestaat uit nederzettingssporen, infrastructuur en losse vondsten in relatie tot de Hollandse IJssel.

Inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek)

Ten behoeve van het inventariserend veldonderzoek zijn in totaal 10 boringen gezet, 4 boringen in het noordoostelijk gelegen deelgebied en 6 in het zuidwestelijk gelegen deelgebied.

Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) blijkt dat de aangetroffen bodemopbouw binnen het plangebied een sterke variatie vertoond. Het bovenste aangetroffen pakket is sterk verstoord/geroerd en bestaat uit kleiig zand tot sterk siltig zand met veel resten puin, baksteen en plastic. In het zuidwestelijk gelegen terreindeel varieert de verstoringsdiepte tussen 90 en maximaal 140 cm -mv, in het noordoostelijk gelegen deelgebied tot minimaal 120 en maximaal 190 cm -mv. Het onverstoorde deel van het aanwezige bodemprofiel bestaat eerst uit een laag sterk siltige klei tot kleiig veen, vaak niet dikker dan 50 cm, gevolg door een veenpakket dat tot in ieder geval 4 m -mv doorloopt. Bekend is dat in het zuidwestelijk gelegen terreindeel is gestort. De vele baksteenresten in het noordoostelijk gelegen deelgebied zullen afkomstig zijn van de voormalige steenbakkerij. Ook de sterke variatie in bodemopbouw op zeer korte afstand is al een sterke aanwijzing op bodemverstoringen.

Kenmerken van de oorspronkelijke bodemopbouw uit de tijd van na de ontginning zijn niet waargenomen.

In het onverstoorde kleipakket als het onderliggende veenpakket zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen dan wel kenmerken waargenomen die kunnen duiden op een archeologische laag.

4.3.4 Conclusie

Het bureauonderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied zouden kunnen bevinden. Daarom is aansluitend een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd, in de vorm van een verkennend booronderzoek.

Op basis van de waargenomen bodemverstoringen kan worden geconcludeerd dat archeologische waarden niet meer in situ worden verwacht. De middelhoge verwachting voor resten daterend vanaf de Laat-Romeinse tijd dient te worden bijgesteld naar laag. Eventueel aanwezige archeologische resten uit het Neolithicum zullen zich bevinden in de diepere ondergrond, in de top van de Gouderak stroomgordel. Deze zullen echter niet of slechts in zeer beperkte mate worden verstoord door het gebruik van heipalen.

Op grond van het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische waarden/de verstoorde bodemopbouw ten aanzien van de geplande bodemingrepen in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) wordt vervolgonderzoek niet nodig geacht.

Wel dient te allen tijde bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet 1988) kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort en (eventueel) bij de verantwoordelijke ambtenaar van de gemeente Krimpenerwaard.

4.4 Waterparagraaf

4.4.1 Normstelling en beleid

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is dat de 'watertoets' wettelijk verplicht is gesteld. De watertoets kan vooral worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het desbetreffende plangebied ligt in het beheersgebied van Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

Waterschapsbeleid

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2010-2015, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.

De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:

  • Het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
  • De waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
  • Het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
  • Het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.

Voor ontwikkelingen is het waterbeheerplan van HHSK 2010 – 2015 van het hoogheemraadschap van belang. Ontwikkelingen gaan vaak gepaard met een toename van het verharde oppervlak. In het waterbeheerplan van HHSK 2010 – 2015 is beschreven hoe het hoogheemraadschap omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemende verharding van het oppervlak. In zijn algemeenheid geldt verder dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en graven van water en het aanbrengen van verhard oppervlak. De Keur maakt het mogelijk dat het Hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.

4.4.2 Toetsing en uitgangspunten

Watersysteem

Kenmerkend van het landschap van de Krimpenerwaard is het waterrijke karakter met het wijd vertakte slotenpatroon en de grote open ruimten. Het oppervlaktewater van de Krimpenerwaard (ongeveer 13 procent van de totale oppervlakte) kan worden beschouwd als één waterhuishoudkundige eenheid. De aan- en afvoer van oppervlaktewater is louter gericht op het ‘eigen watersysteem’: er wordt geen water ingelaten ten behoeve van buiten de Krimpenerwaard gelegen gebieden, noch wordt water afkomstig van andere gebieden afgevoerd via de Krimpenerwaard. Gebiedseigen water afgevoerd via de Lekkerkerksche boezem welke uitmondt in een hoofdgemaal, gelegen nabij de grens met Krimpen aan den IJssel.

Het plangebied maakt onderdeel uit van één peilvak, waarvan het streefpeil -2,51 bedraagt.

Waterkwaliteit

De bodem van het binnendijks gelegen plangebied bestaat voor het grootste deel uit veenbodems zonder kleidek met aan de randen nabij het dijklichaam bodems bestaande uit klei en/of zavel. De wegzijging van water in de omgeving van het plangebied is aanzienlijk.

In het kader van de Gebiedsovereenkomst worden plannen ontwikkeld voor het verhogen van het waterpeil, waardoor wegzijging wordt tegengegaan. De samenstelling van het oppervlaktewater wordt wegens het bovenstaande sterk bepaald door het uit de Hollandsche IJssel ingelaten water. Alleen in de perceelssloten die ver van de inlaatpunten verwijderd liggen heeft de oppervlaktewaterkwaliteit een meer gebiedseigen karakter. De begroeiing in de sloten is in de Krimpenerwaard vooral goed ontwikkeld in het gebied grenzend aan de Lek en de Hollandsche IJssel.

Het plangebied van dit bestemmingsplan was voorheen in gebruik als agrarisch grasland en werd bemest. Met het vaststellen van dit bestemmingsplan krijgen de gronden in de nieuwe situatie een natuurbestemming. Deze bestemmingswijziging zal resulteren in minder nutriëntenaanvoer richting het grond- en oppervlaktewater. De verwachting is derhalve dat de waterkwaliteit als gevolg van het plan zal verbeteren.

Verharding

Het beoogde voornemen heeft in beginsel beperkte gevolgen voor de waterhuishouding. In het plangebied wordt bebouwing gesloopt in het kader van ruimte voor ruimte. In paragraaf 2.2 is aangegeven dat de oppervlakte aan te saneren bebouwing 1.235 m2 bedraagt. De toename aan verharding bestaat uit het landhuis en de compensatiewoning. De oppervlakte van deze twee objecten bedraagt gezamenlijk minder dan 1.300 m2. Per saldo blijft het verhard oppervlak nagenoeg gelijk.

Behalve de sloop van overtollige agrarische bedrijfsgebouwen worden overige voorzieningen als erfverharding en kuilpaten ook verwijderd. Dit zorgt voor een aanzienlijke ontstening van het plangebied.

De ontsluiting met parkeerplekken blijft in zijn huidige vorm gehandhaafd. De toegang tot het landgoed vindt plaats via deze bestaande ontsluiting. De weg wordt doorgetrokken en uitgevoerd als een karrenspoor. De rijwegen worden smal gehouden, circa 3,5 meter breed. De wandelpaden krijgen een zo natuurlijk mogelijk karakter in de vorm van gras of half verharde paden, passend bij het landelijke karakter. De breedte van de paden is 1 à 1,5 meter.

Vanwege de veenbodem wordt voor het verhardingsmateriaal voor de huiskavels gedacht worden aan vlonders of halfverharding .

Landschappelijke inrichting

Op het landgoed ligt de nadruk op de ontwikkeling van (natte) natuur, waarbij gebruik wordt gemaakt van gebiedseigen beplanting. De boezemsloot (Molenvliet) van het Middelblok wordt verder doorgetrokken in het plangebied, richting de molen.

De sloten op het noordelijke perceel worden doorgetrokken op het landgoed. Op enkele plekken worden de sloten verbreed. Op de plekken waar het meeste water is (het gedeelte rondom de door te trekken boezem en het gedeelte achter het poortgebouw) kan vochtig, nat schraal grasland met plas-dras situaties tot ontwikkeling komen. Er wordt aangesloten op de kwaliteit van een weidevogelgebied. Dit matig voedselrijk grasland wordt ook extensief beheerd. Rietkragen en moerasvegetaties langs de waterrand benadrukken het lengtekarakter van veenweideslagenverkaveling.

Ter hoogte van het landhuis wordt het, in het plangebied meest zuidelijke gelegen sloot voor circa 60 meter gedempt. Ten noordwesten van het landhuis wordt haaks op de boezem een nieuwe sloot gegraven.

Riolering

Door het plangebied loopt een hoofdriool persleiding. Aan het Middelblok wordt het afvalwater van de daar aanwezige lintbebouwing en bedrijventerreinen door middel van een drukrioleringssysteem, bestaande uit pompputten en persleidingen, ingezameld en afgevoerd naar het eindgemaal van het Hoogheeraadschap Schieland en de Krimpenerwaard.

De landhuiskavel zal worden aangesloten op de pompput die is gelegen op de privékavel (Middelblok 79). De kavel met de compensatiewoing kan het makkelijkst aangesloten worden op de pompput die op het perceel van Middeblok 97 ligt.

Waterkering

Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard stelt in de Keur onder andere juridisch bindende regels ter bescherming van het functioneren van de waterhuishouding en de veiligheid van de waterkeringen. Het Hoogheemraadschap waarborgt de stabiliteit van de waterkering en de bereikbaarheid en onderhoudbaarheid door het stellen van beperkingen en voorwaarden aan bouwactiviteiten.

Het Hoogheemraadschap heeft in de legger een zone aangegeven ter weerszijden van de waterkering, waarbinnen enkele geboden en verboden gelden. Deze waterkeringszone bestaat uit een kernzone en een beschermingzone.

Een plangebied ligt in de directe nabijheid van de Hollandse IJssel. De bestaande woning Middelblok 79, dat onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan, ligt binnen de beschermingszone van de IJssel. Middels een dubbelbestemming Waterstaat -Waterkering is de zone op de verbeelding aangegeven.

4.4.3 Conclusie

De opmerkingen die zijn geplaatst door het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard, in haar brief van 29 mei 2013, in het kader van het vooroverleg van het bestemmingsplan zijn verwerkt.

Ten aanzien van het aspect water zijn er geen belemmeringen voor de herontwikkeling

4.5 Wegverkeerslawaai

4.5.1 Normstelling en beleid

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Indien niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd.

Op grond van artikel 82 van de Wet geluidhinder bedraagt de voorkeursgrenswaarde 48 dB op de gevels van geluidsgevoelige bestemmingen. Op grond van artikel 83 van de Wet geluidhinder kan een hogere waarde worden vastgesteld dan de in artikel 82 genoemde voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Voor een binnenstedelijk gebied bedraagt de hogere waarde maximaal 58 dB (op grond van artikel 83 lid 1). Voor een buitenstedelijk gebied bedraagt de hogere waarde maximaal 53 dB (op grond van artikel 83 lid 1).

Voor nieuw te bouwen woningen in een binnenstedelijk gebied bedraagt de hogere waarde maximaal 63 dB (op grond van artikel 83 lid 2). Bij de realisatie van een agrarische bedrijfswoning in een buitenstedelijk gebied bedraagt de hogere waarde maximaal 58 dB (op grond van artikel 83 lid 4).

Alvorens aan bovenstaande waarden wordt getoetst, mag op grond van artikel 110g Wgh jo artikel 3.6 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 (RMV2006) een factor van de berekende waarde worden afgetrokken: 2 dB voor wegen waarvan de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt en 5 dB voor de overige wegen.

4.5.2 Toetsing en uitgangspunten

In het milieukundig advies van de milieudienst Zuid-Holland (productnummer 200915124) van december 2009 ten behoeve van het bestemmingsplan Middelblok-West te Ouderkerk aan den IJssel is geluidonderzoek uitgevoerd.

In dit onderzoek zijn de Veerstalblok, Middelblok en de Randweg (N207) beschouwd. Voor de wegen Veerstalblok en Middelblok is een rijsnelheid van 60 km/uur gehanteerd. Er is gerekend met zogenaamde poldercontouren. Dat wil zeggen dat geen rekening is gehouden met de afschermende werking van bestaande gebouwen. Toevoeging van deze gebouwen in het model leidt tot detaillering van de rekenresultaten en mogelijkerwijs een lagere geluidsbelasting vanwege afschermende werking van bebouwing.

Uit de rekenexercitie van de milieudienst zijn onderstaande contouren gedestilleerd. Het groene gebied geeft aan waar de geluidbelasting van het wegverkeer lager is dan 48 dB.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1504BG005-VG02_0016.png"

Afbeelding 15: Geluidscontour bestemmingsplan Middelblok West ten gevolge van Veerstalblok/Middelblok (inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh)

Zowel het landhuis als de compensatiewoning worden gerealiseerd in het gebied waar de geluidbelasting lager dan 48 dB is. Uit recente verkeerstellingen is gebleken dat het aantal motorvoertuigen niet zo sterk is gestegen als verwacht werd in het onderzoek uit 2009. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de onderzoeksresultaten van eind 2009 nog steeds een representatief beeld geven vab de geluidbelasting van het wegverkeer op de omgeving.

4.5.3 Conclusie

Zowel het landhuis als de compensatiewoningen worden gerealiseerd in het gebied waar de geluidbelasting lager dan 48 dB is. Het aspect wegverkeerslawaai levert daarom geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Normstelling en beleid

In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.

De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde of;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt of;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn onder andere:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 nieuwe woningen bij twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen;
  • bepaalde landbouwinrichtingen.

4.6.2 Onderzoek en conclusie

In onderhavige situatie gaat het om de bouw van een landgoed en een compensatiewoning in het kader van ruimte voor ruimte. Dit valt onder de regeling 'niet in betekenende mate'. Ten aanzien van de luchtkwaliteit zijn er daarom geen belemmeringen.

De luchtkwaliteit ter plaatse kan als relatief goed worden gekwalificeerd vanwege de afwezigheid van wegen met een relatief hoge verkeersintensiteit in de nabijheid van het plangebied. Derhalve is het niet noodzakelijk in het kader van het bestemmingsplan de concentraties van de luchtkwaliteitrelevante stoffen NO2 en PM10 in kaart te brengen (bron milieukundig advies bestemmingsplan Middelblok West).

4.7 Externe Veiligheid

4.7.1 Normstelling en beleid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in diverse wet- en regelgeving. De belangrijkste daarvan zijn het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen, de Circulaire Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen en de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen.

Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen waarin opslag / verwerking gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

4.7.2 Toetsing en uitgangspunten

Inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is op 27 oktober 2004 in werking getreden, daarbij hoort de Regeling externe veiligheid inrichtingen. Bij het plannen van risicogevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen) in de omgeving van een risicovolle inrichting moet op basis van het Bevi op bindende wijze rekening gehouden worden met de mogelijke invloed van die inrichting. Op grond van het besluit gelden bepaalde normeringafstanden tussen risicovolle en risicogevoelige functies. Voor de bepaling van de risicogevoelige en risicovolle inrichtingen in het plangebied kan onder meer gebruik worden gemaakt van de Risicokaart van de provincie.

EV-relevante bedrijvigheid

In de directe nabijheid van het plangebied zijn enkele EV-relevante bedrijven gelegen, die beperkingen kunnen vormen ten aanzien van Externe Veiligheid.

In tabel 2 zijn de bedrijven in de omgeving en de bijbehorende risicocontouren aangegeven. Het meest dichtstbijzijnde bedrijf ligt aan Middelblok 98.

Tabel 2: EV relevante bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1504BG005-VG02_0017.png"

Binnen de in tabel 2 weergegeven risicocontouren zijn geen kwetsbare objecten gelegen. Het landgoed en de compensatiewoningen worden gerealiseerd buiten de risico- en veiligheidscontouren van de EV relevante bedrijven, zoals weergegeven op afbeelding 16.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1504BG005-VG02_0018.png"

Afbeelding 16: Omgeving plangebied (bron risicokaart.nl,dd 25-03-2013)

Verantwoording van het PR en/of het GR wordt niet noodzakelijk geacht.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Transport over de weg

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen Rijkswegen of Provinciale wegen gelegen die een beperking vormen ten aanzien van de Externe Veiligheid. Ook zijn binnen of in de directe nabijheid van het plangebied geen wegen waarvoor transport van gevaarlijke stoffen (art. 12 WVGS) is gerouteerd. Middelblok is een doorgaande weg tussen Gouda en Ouderkerk. Over deze weg gaat lokaal vrachtverkeer van en naar bedrijven in Ouderkerk. Uit tellingen van transporten gevaarlijke stoffen door Aviv in oktober 2008 uitgevoerd in opdracht van de Milieudienst, blijkt voor de afslag N207 Stolwijkersluis - IJsselhoeve het aantal transporten GF3 (LPG) verwaarloosbaar is.

Transport over het spoor

Er is geen spoorlijn in de buurt van het plangebied, derhalve zijn er geen belemmeringen.

Transport over het water

De vaarweg Hollandse IJssel ligt direct aan het plangebied. Volgens het definitief ontwerp basisnet water is de Hollandse IJssel ingedeeld als groene vaarweg (binnenvaartcorridor zonder toetsafstand). Er gelden geen PR risicocontouren, aangezien het transport van gevaarlijke stoffen over deze vaarweg beperkt is. Ook voor het GR gelden geen beperkingen.

Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is vergelijkbaar met het Bevi, maar dan van toepassing op buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het gaat om buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm (1,97 inch) en een druk van meer dan 1.600 kPa (16 bar) en om buisleidingen voor aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm (2,76 inch) en een druk van meer dan 1.600 kPa. Buiten de regels over het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico is in het Bevb bepaald dat in een bestemmingsplan de ligging van buisleidingen wordt weergeven en dat een regeling wordt opgenomen voor de belemmeringenstrook. Deze belemmeringenstrook ligt op vijf meter aan weerszijden van de buisleiding of vier meter in geval van aardgasleidingen met een druk tussen 1.600 en 4.000 kPa.

In de directe nabije omgeving van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen van de Gasunie. In het plangebied ligt wel een 12-inch K1 brandstofleiding van 80 bar. Deze brandstofleiding ligt op circa 20 meter afstand van de compensatiewoning.

Risicoafstanden voor buisleidingen met brandbare vloeistoffen (K1K2K3)

In augustus 2008 heeft het Centrum Externe Veiligheid van het RIVM, in opdracht van het toenmalige Ministerie van VROM, Directie Risicobeleid, een memo gepubliceerd met daarin de risicoafstanden voor buisleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2 K3.

Het RIVM heeft in 2006 een rapport1 geschreven over de externe veiligheidsrisico's van K1-, K2- en K3-leidingen. Dit rapport is tot stand gekomen onder begeleiding van de VELIN2 en verschillende afzonderlijke leidingeigenaren. In het genoemde rapport is een tabel opgenomen met plaatsgebonden risicoafstanden. Deze tabel is op verzoek van het Ministerie van VROM uitgebreid met meerdere combinaties van druk en diameter.

RIVM heeft de consequenties onderzocht van het vervangen van de circulaire 'Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1, K2 en K3-categorie' door een nieuwe AMvB Buisleidingen, waarin de nieuwe afstanden zijn opgenomen. De inwerkingtreding van het nieuwe AMvB is 1 januari 2011.


Afstandentabel

Op verzoek van het Ministerie van VROM, Directie Risicobeleid zijn de nieuwe afstanden kenbaar gemaakt in 2008. Door het ministerie is in haar brief3 aangegeven dat het gewenst is te anticiperen op deze afstanden. De plaatsgebonden risico (PR) afstanden van 10-6 per jaar voor K1-leidingen zijn weergegeven in de onderstaande tabel. De beperkingen voor het gebruik van de afstandentabel zijn genoemd in de brief van het Ministerie van VROM.

Ongeacht de ligging van de PR 10-6 wordt verzocht om aan beide zijden van de buisleiding vijf meter vrij te houden van bebouwing en deze te bestemmen als belemmerde strook. Reden hiervoor is dat deze strook wettelijk geregeld is en vrij dient te blijven voor het beheer en onderhoud van de buisleiding.


Groepsrisico

Voor K1-leidingen wordt het aantal van 10 slachtoffers niet gehaald voor dichtheden tot 255 personen per hectare buiten de PR 10-6 (36 inch, 100 bar). In voorliggend situatie gaat het om een 12 inch buisleiding met een maximale werkdruk van 80 bar. Om deze reden is er sprake van geen groepsrisico.

Voor K2 en K3 is er geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar. Qua risico is het mogelijk dat er bebouwing vanaf 5 meter buiten de buisleiding gerealiseerd wordt. Dit betekent overigens wel dat deze bebouwing, gegeven een incident, binnen de gemodelleerde plas staat. Dit leidt ertoe dat groepsrisico eerder een rol speelt bij K2 en K3-buisleidingen dan bij K1- buisleidingen. Het groepsrisico is bij K2 en K3-buisleidingen beperkt, zo zal bij een dichtheid tot 100 personen per hectare 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor transport niet worden gehaald4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1504BG005-VG02_0019.png"
Op basis van de tabel blijkt dat bij een diameter van 12-inch en een druk van 80 bar de plaatsgebonden risicoafstand (PR) 10 -6 15 meter is.

Er is geen sprake van een significant GR omdat de woning wordt gebouwd in een relatief dunbevolkt gebied. Binnen de PR 10-6 contour van de K1 brandstofleiding liggen slechts 5 woningen (Middelblok 85, 93, 96, 97 en 105, bron: bestemmingsplan Middelblok). De ruimte voor ruimte-woning wordt op circa 20 meter uit het hart van de brandstofleiding gebouwd en derhalve niet binnen de PR contour. De invloed van deze ontwikkeling op het GR is te verwaarlozen.

  1. 1. Risicoanalyse voor buisleidingen met brandbare vloeistoffen, RIVM-rapport 620120001/2006
  2. 2. Vereniging van Eigenaren van Leidingen in Nederland
  3. 3. Brief DGM\SVS\2008079926
  4. 4. Op basis van een 24 inch K2-buisleiding met een druk van 100 bar, waarbij over de lengte van een kilometer aan twee kanten van de leiding 100 personen per hectare uniform zijn verdeeld (uitgezonderd de belemmerende strook van 5 meter aan weerzijden van de leiding).

4.7.3 Conclusie

Met betrekking tot het transport over de weg, spoor- en waterwegen, hogedruk gasleidingen en bedrijven zijn er geen beperkingen ten aanzien van Externe Veiligheid voor het bestemmingsplan en voor de genoemde bestemmingswijzigingen.

De brandstofleiding en de contouren zijn weergegeven door middel van een belemmeringenstrook op de verbeelding.

4.8 Bodemkwaliteit

4.8.1 Normstelling en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging moet verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

4.8.2 Toetsing en uitgangspunten

De gemeente Krimpenerwaard beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en bijbehorend grondstromenbeleid. Dit betekent dat grondverzet conform de regels van de Ministeriële Vrijstellingsregeling Grondverzet in principe mogelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1504BG005-VG02_0020.png"

Afbeelding 17: bodemkwaliteit

Ten behoeve van de bouwactiviteiten moeten bodemgegevens van het bouwvlak bekend zijn. Om de bouwactiviteiten toe te staan moet de grond binnen het bebouwingsvlak voldoende schoon zijn. Hiervoor is een zogenaamde schonegrondverklaring nodig. Deze verklaring dient aanwezig te zijn op het moment dat de bouwvergunning verleend wordt. zowel voor het terrein waarop het landhuis wordt gerealiseerd als de compensatiewoning.

4.8.3 Onderzoek

Ten behoeve van dit bestemmingsplan een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) en verkennend onderzoek asbest in bodem (NEN 5707) en puin (NEN 5879) aan het Middelblok 79 uitgevoerd (Econsultancy, 28 februari 2013, zie Bijlage 3Bodemonderzoek).

In overleg met de gemeente Krimpenerwaard en de Omgevingsdienst Midden-Holland is alleen bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de locaties waar de woningen zijn voorzien. Daarnaast is de directe omgeving tevens meegenomen in het onderzoek. Ondanks dat er niet gebouwd gaat worden op de locatie van de gedempte sloot is inzicht in de bodemkwaliteit ter plaatse noodzakelijk. Dit is voornamelijk omdat er op voorhand geen informatie bekend was ten aanzien van het dempingsmateriaal.

Compensatiewoning

De bodem bestaat voornamelijk uit zwak siltige klei. De bovengrond is bovendien zwak humeus en zwak puinhoudend. Tevens is plaatselijk een volledige laag baksteen aangetroffen.

Verkennend bodemonderzoek NEN 5740

De bodem is plaatselijk licht verontreinigd met enkele metalen, PAK en/of minerale olie. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek.

Verkennend onderzoek asbest in bodem NEN 5707 en puin NEN 5897

Er zijn op het maaiveld geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In de bodem zijn zintuiglijk in de fractie > 16 mm en analytisch in de fractie < 16 mm geen asbesthoudende materialen aangetroffen. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt gesteld dat er geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in bodem.

Landgoed

De bovengrond bestaat voornamelijk uit zwak siltige, zwak humeuze klei. De bovengrond is plaatselijk zwak puinhoudend. Plaatselijk komen zwak tot matig siltig, matig fijn tot matig grove zandlagen voor. In de ondergrond komt, ter plaatse van de gedempte sloot, een puinlaag voor met daarin een bijmenging met plastic, metaal, hout en asbestverdachte materialen. Daarnaast is de ondergrond plaatselijk zwak tot sterk puinhoudend. De diepere ondergrond bestaat uit mineraalarm veen.

Verkennend bodemonderzoek NEN 5740

De bodem is plaatselijk licht verontreinigd met enkele metalen, PAK en/of minerale olie en PCB. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek.

Verkennend onderzoek asbest in bodem NEN 5707 en puin NEN 5897

Er zijn op het maaiveld geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In de bodem zijn in de puinhoudende slootdemping zintuiglijk in de fractie > 16 mm asbesthoudende materialen aangetroffen. In de bodem/puin zijn analytisch in de fractie < 16 mm geen asbesthoudende materialen aangetroffen. De concentraties aan asbest liggen tussen 1,1-44,6 mg/kg d.s. en vertonen een vrij homogeen beeld.

Het aantonen van asbest tijdens verkennend onderzoek vormt normaal aanleiding tot na-der onderzoek. Het huidige onderzoek is echter feitelijk al conform strategie nader onder-zoek uitgevoerd. Aangezien er in de sleuven geen asbestconcentraties zijn aangetroffen van > 100 mg/kg d.s. is er geen sprake van overschrijdingen van de interventiewaarde voor asbest. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt derhalve gesteld dat er geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in bodem/puin.

4.8.4 Conclusie

Aangezien slechts lichte verontreinigingen zijn aangetoond en aangezien er in de bodem geen asbestconcentraties zijn aangetoond van > 100 mg/kg d.s. bestaat er geen reden tot het uitvoeren van een nader onderzoek. En daarmee zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling in dit bestemmingsplan.

Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk.

Hoewel het voorkomen van asbest niet wordt verwacht kan het plaatselijk voorkomen van asbestnesten nooit kan worden uitgesloten. Hierop dient men, bij eventuele graafwerkzaamheden ter plaatse van de gedempte sloot, alert te zijn.

4.9 Milieueffectrapportage

4.9.1 Toetsingskader

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Het realiseren van een landgoed is niet aangemerkt als een activiteit die m.e.r.-(beoordelings)plichtig op grond van de bijlagen C en D.

4.9.2 Onderzoek en conclusie

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de plandrempels uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen.

Onderstaand wordt per milieuaspect, voor over ze van invloed zijn op het (natuurlijke) milieu, beoordeeld of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten (vormvrije m.e.r. beoordeling).

De toets is uitgevoerd aan de hand van de aspecten die in de voorgaande paragrafen al aan de orde zijn geweest.

Bedrijven en milieuzonering

Paragraaf 4.1 gaat in op het aspect bedrijven en milieuzonering.

Binnen een zone van 50 meter rondom het landhuis en de compensatiewoning zijn geen agrarische bedrijven en overige bedrijven gelegen. Op een afstand van circa 160 meter uit de compensatiewoning ligt het gezoneerde industrieterrein Middelblok. De nieuw te realiseren gevoelige bestemmingen liggen buiten de contouren van het industrieterrein.

Als gevolg van dit bestemmingsplan in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan zal geen sprake zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen.

Ecologie

In paragraaf 4.2 is nader ingegaan op het aspect ecologie.

Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied is Broekvelden, Vettenbroek en Polder Stein. Dit gebied ligt op 6,5 kilometer afstand van het plangebied. Vanwege deze ruime afstand en het feit dat de bebouwde kom van Gouda tussen het gebied en de planlocatie in ligt, is een verstorende werking van het voorliggende plan op het Natura 2000 gebied uitgesloten.

Voor het aspect ecologie zal geen sprake zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit bestemmingsplan in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan.

Archeologie

Paragraaf 4.3 gaat in op het aspect archeologie.

Hieruit blijkt dat er in principe geen belemmeringen voor het bestemmingsplan te verwachten zijn vanuit het aspect archeologie. Er worden geen archeologische waarden in situ verwacht vanwege de geconstateerde bodemverstoring. Wel wordt een beschermde regeling opgenomen voor archeologie door middel van een dubbelbestemming.

In vergelijking met het vigerende bestemmingsplan is er geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen. In verband met het aspect archeologie wordt een dubbelbestemming opgenomen.

Water

In paragraaf 4.4 is aandacht geschonken aan het aspect water.

Voor deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is het relevant om te melden dat het plangebied niet in een waterwingebied en/of een grondwaterbeschermingsgebied ligt.

Voor water zal geen sprake zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit bestemmingsplan in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan

Geluid

In paragraaf 4.5 is aandacht geschonken aan het aspect geluid.

In het voorliggend bestemmingsplan worden twee geluidgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Vast is komen te staan dat de geluidbelasting op de woningen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Het agrarisch bedrijf aan het Middelblok 79 wordt beëindigd. De geluidbelasting van de agrarische activiteiten op de omgeving komen te vervallen. Dit geldt zowel voor stationaire bronnen als voor de geluidbelasting op de omgeving door transportbewegingen (aan- en afvoer van producten / dieren). Hier tegenover staat een toename aan autoverkeer van en naar de woningen. Per saldo zal de geluidbelasting op de omgeving afnemen.

Als gevolg van het voorliggend bestemmingsplan is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan.

Luchtkwaliteit

In paragraaf 4.6 is het aspect luchtkwaliteit aan de orde gekomen. Hieruit blijkt dat er geen sprake zal zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit bestemmingsplan in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan.

Externe veiligheid

In paragraaf 4.7 is nader ingegaan op het aspect externe veiligheid.

Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen.

Bodem

In paragraaf 4.8 is ingegaan op het aspect bodem.

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor de kwaliteit van de bodem in het plangebied. In vergelijking met het vigerende bestemmingsplan is er geen sprake van nadelige milieugevolgen.

Overig

Een deel van het landgoed zal worden opengesteld voor publiek. In het gebied zullen wandelpaden worden aangelegd aansluitend op een bestaande wandelroute. De locatie en de directe omgeving heeft geen status als weidevogelgebied of als stiltegebied. Er zijn ter plaatse van het landgoed geen verstoringsgevoelige ecologische waarden aangetroffen. Door de ontwikkeling van het landgoed zullen geen wezenlijke kenmerken of waarden van de EHS worden aangetast

Het openstellen van het landgoed voor recreanten heeft geen significant negatieve gevolgen voor de natuurwaarden.

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan zal geen belangrijke nadelige milieugevolgen hebben. Voldaan wordt aan de vigerende wet- en regelgeving. Gezien de afwezigheid van de noodzaak tot nader onderzoek van de verschillende milieuaspecten is geen m.e.r.-beoordeling nodig.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Het Juridische Systeem

In de voorgaande hoofdstukken zijn de in het plangebied voorkomende functies, de (eventuele) ontwikkelingen daarbinnen én de uitgangspunten ten aanzien daarvan aan de orde gesteld. Het in de voorgaande hoofdstukken beschreven beleid, krijgt zijn juridische vertaling in bestemmingen.

Deze bestemmingen regelen de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plan. De bestemmingen zijn vastgelegd in regels en de verbeelding.

De regels bevatten allereerst een bestemmingsomschrijving. Hierin is per bestemming uitgewerkt voor welk doel of doeleinden de gronden mogen worden benut. Naast de bestemmingsomschrijving zijn in de regels bouwregels, gebruiksregels en eventueel 'aanleg' vergunningen opgenomen. In de bouwregels zijn - gerelateerd aan de toegelaten gebruiksfuncties - eisen gesteld aan de hoogte, aard, nadere situering, diepte, enzovoorts van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde.

5.2 Digitaal Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan. Deze digitale versie is bedoeld om de burger "online" informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties.

In het kader van de nieuwe wet- en regelgeving wordt het plan technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet het aan de eisen.

Het plan kan in het informatiesysteem van de gemeente en diverse andere overheden worden ingevoerd en worden ontsloten via internet.

5.3 De Bestemmingen

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemmingen die in dit plan voorkomen.

Artikel 3 Natuur

De gronden binnen het landgoed waar geen bebouwing is toegestaan zijn aangewezen voor Natuur en als zodanig bestemd.

Artikel 4 Water

De watergangen en de waterbuffer zijn aangewezen voor Water.

Artikel 5 Wonen

De bestaande woning Middelblok 79 en de compensatiewoning zijn bestemd als Wonen. Binnen deze bestemming zijn een woning inclusief bijgebouwen toegestaan. De maximale omvang van de woning is 650 m3.

Artikel 6 Wonen - Landgoed

Op de landhuiskavel mogen maximaal drie wooneenheden worden gebouwd. Deze wooneenheden kunnen losstaand worden gebouwd of aaneen gesloten. Binnen de bestemming Wonen - Landgoed mogen de woningen een gezamenlijk inhoud hebben van 5.000 m3 en een gezamenlijk vloeroppervlak van 1.000 m2.

Artikel 7 Leiding - Brandstof

Ten aanzien van de in het plangebied gelegen ondergrondse brandstofleiding is de dubbelbestemming Leiding - Brandstof opgenomen. De hartlijn en de bijbehorende beschermingszone (10 meter) zijn op de verbeelding aangegeven.

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering

Naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en) zijn de gronden primair bestemd voor de waterkering en de waterbeheersing. Enkel bouwwerken geen gebouw zijnde mogen worden opgericht.

De bouw- en afwijkingsregels betreffen respectievelijk de hoogtemaat van bouwwerken en het aanleggen van gebouwde voorzieningen voor het aanleggen van schepen. Bij afwijken van de bouwregels moet het bouwplan gemeld worden bij het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

Overige regels

In de inleidende regels worden de gehanteerde begrippen weergegeven en uitleg over de wijze van meten. In de algemene regels (na de bestemmingsregels) zijn verschillende regels opgenomen, namelijk een anti-dubbeltelregel en overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Bij de eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

6.2 Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening, beschikken de gemeenten over meer mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Bovendien hebben zij meer sturingsmogelijkheden, doordat zij in het geval van grondexploitatie door derden, diverse eisen en regels kunnen stellen. Dit kan gebeuren door middel van het privaatrechtelijke spoor (bijvoorbeeld overeenkomsten), dan wel door middel van een exploitatieplan. Een combinatie van beiden is ook mogelijk.

Bij dit plan gaat het om een nieuwe ontwikkeling die valt onder de bouwplannen zoals genoemd in de Besluit ruimtelijke ordening. De grondexploitatieregeling is daarom van toepassing. Het opstellen van een exploitatieplan is daarom verplicht wanneer het verhalen van de gemeentelijke kosten niet anders is geregeld. Voor dit plan heeft de gemeente een anterieure overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer, een exploitatieplan is daarom niet meer verplicht. In deze overeenkomst zijn van zowel de gemeente als van de initiatiefnemer bepaalde prestaties overeengekomen. Bovendien is het verhaal van eventuele (plan)schade opgenomen in de overeenkomst. Naast het eerder genoemde voorschot en eventuele planschadekosten, zijn de kosten voor de daadwerkelijke realisatie van het (gewenste) bouwplan ook voor rekening van de initiatiefnemer.

6.3 Economische Uitvoerbaarheid

Bij het bestemmingsplan moet aangetoond worden dat het plan economisch uitvoerbaar is. Het plan wordt gefinancierd door de initiatiefnemer, de gemeentelijke kosten aan het plan zijn gedekt middels de gesloten overeenkomst. Aan de hand van het bedrijfsplan welke door de initiatiefnemer is opgesteld, wordt er vanuit gegaan dat de initiatiefnemer het plan kan financieren en dat het daarom economisch uitvoerbaar is.

6.4 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde bestemmingsplanprocedure.

Voorontwerp bestemmingsplan

Het voorontwerp bestemmingsplan heeft vanaf woensdag 14 mei tot en met dinsdag 24 juni 2014 ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn 9 inspraakreacties binnen gekomen en 3 vooroverlegreacties.

Als bijlage 4 aan deze toelichting is de Nota van Beantwoording van de inspraakreacties toegevoegd en als bijlage 5 de Nota van Beantwoording van de bestuurlijke vooroverlegreacties.

Naar aanleiding van de inspraakreacties is het bestemmingsplan op een aantal punten aangepast / gewijzigd. Ook is het landschapsplan op één punt aangepast. In de Nota van Beantwoording van de inspraakreacties in de kolom 'aanpassingen' is aangegeven welke aanpassingen zijn doorgevoerd in het plan.

Ontwerp bestemmingsplan

Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 26 augustus 2015 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn 7 zienswijzen binnen gekomen. De overlegpartners hebben geen zienswijzen ingediend.

Als bijlage 6 is aan deze toelichting is de Nota van Beantwoording van de zienswijzen toegevoegd.

Naar aanleiding van de zienswijzen is het bestemmingsplan en het landschapsplan op een aantal punten aangepast / gewijzigd. In de Nota van Beantwoording van de zienswijzen in de kolom 'aanpassingen' is aangegeven welke aanpassingen zijn doorgevoerd in het plan.

De belangrijkste wijziging ten opzichte van het ontwerp bestemmingsplan is dat de watergangen in het plangebied positief bestemd zijn en dat een waterbuffer aan het plan is toegevoegd.

Aan de bestemming 'Natuur' is een specifieke gebruiksregel toegevoegd waarmee de aanleg van wandelpaden direct achter de woningen aan het Middelblok ten noordwesten van de Bakwetering zijn uitgesloten en het realiseren van lichtmasten in het openbare deel van het landgoed.

Het bouwvlak van de Ruimte voor Ruimte woning is van vorm veranderd. Deze is langer en smaller geworden.

Naast de aanpassingen / wijzigingen als gevolg van de zienswijzen hebben ook een aantal ambtelijke wijzigingen plaatsgevonden. Het beleidskader van de toelichting moest op een aantal punten geactualiseerd worden vanwege o.a. nieuw provinciaal beleid.

Vastgesteld bestemmingsplan

Bij besluit van 14 maart 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Landgoed Middelblok en ruimte voor ruimte aan het Middelblok in Gouderak" vastgesteld.

Tegen dit besluit is door één appellante beroep ingesteld. Appellante voert aan dat het landhuis en het Poortgebouw haar uitzicht zullen beperken en haar rust en privacy zullen verstoren. Verder richt het beroep tegen het plandeel met de bestemming "Water" wat betreft de gronden gelegen achter haar woning. Hier is een watergang voorzien die aan de zuidwestelijke kant is verbonden met andere watergangen in het plangebied, maar aan de noordoostelijke kant eindigt nabij een buisleiding. Appellante vreest voor overlast van muggen vanwege het stilstaande water.

Op 30 mei 2018 heef de Raad van State een tussenuitspraak bestuurlijke lus gedaan over deze zaak. Deze tussenuitspraak is als bijlage 7 aan deze toelichting toegevoegd.

De Raad van State oordeelt in haar uitspraak dat de aantasting van het woon- en leefklimaat beperkt in omvang zullen zijn omdat het echter om maximaal vier wooneenheden gaat die op minimaal 150 m van haar eigen woning zijn voorzien. Daarom heeft de raad in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan de belangen die gemoeid zijn met de realisering van het plan.

Ten aanzien van de bestemming "Water" oordeelt de Raad van State dat bij voorbaat niet kan worden uitgesloten dat als gevolg van de aanleg van de watergang op het perceel van [appellante] hinder van muggen ontstaat.

De bedoelde watergang is in het bestemmingsplan opgenomen op verzoek van de bewoners van twee woningen ten noordoosten van de woning van [appellante]. Zij hebben in hun zienswijzen over het ontwerpplan verzocht om verlenging van één van de watergangen om te voorkomen dat mensen die wandelen op het landgoed bij hun erfgrens kunnen komen.

Aan het verzoek van deze bewoners kon slechts deels tegemoet worden gekomen vanwege de aanwezigheid van een buisleiding. Hierdoor is de watergang alleen iets verlengd tot achter het perceel van [appellante].

De Raad van State ziet niet in hoe de privacy van de twee buren gebaat zou zijn bij de verlenging van de watergang zoals die in het plan is voorzien. De watergang eindigt immers bij het perceel van [appellante] en strekt zich niet uit tot voorbij de percelen van de twee buren. Hierdoor blijft het mogelijk dat wandelaars op het landgoed tot bij de erfgrens komen. Ook is onduidelijk hoe het belang van de afwatering van een perceel, dat is genoemd in een van de zienswijzen, gebaat is bij de beperkte verlenging van de watergang.

Om deze redenen is de Raad van State van oordeel dat de raad bij de voorbereiding van het bestreden plandeel niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die op grond van artikel 3:2 van de Awb is vereist.

In het belang van een spoedige beëindiging van het geschil draagt de Raad van State de raad op, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, opnieuw te beoordelen of het plandeel met de bestemming "Water" wat betreft de gronden achter het perceel van [appellante] strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Als de raad naar aanleiding hiervan besluit het plan te wijzigen, hoeft afdeling 3.4 van de Awb niet opnieuw te worden toegepast.

Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de gemeenteraad besloten om het bestemmingsplan te wijzigen. De bestemming "Water" wat betreft de gronden achter het perceel van [appellante] is gewijzigd in de bestemming "Natuur". Ook is beeldkwaliteitsplan hierop aangepast.

Bijlagen

Bijlage 1 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Nota Van Beantwoording Inspraakreacties

Bijlage 5 Nota Van Beantwoording Bestuurlijke Vooroverlegreacties

Bijlage 6 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 7 Uitspraak Raad Van State