KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
Artikel 4 Water
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Regionaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.5 Conclusie
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Bestaande Situatie Plangebied En Omgeving
3.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur
3.3 Nieuwe Situatie
3.4 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Milieu
4.2 Waterparagraaf
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
4.4 Landschap
4.5 Flora En Fauna
4.6 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Verbeelding
5.3 Regels
5.4 Handhaving Bestemmingsplan
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid En Resultaten Overleg
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.3 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Bijlage 1 Rapport Landschappelijke- En Stedenbouwkundige Inpassing
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 5 Verkennend Ecologisch Onderzoek
Bijlage 6 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Tussenlanen 20b, Bergambacht

Bestemmingsplan - gemeente Krimpenerwaard

Vastgesteld op 09-05-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan 'Tussenlanen 20b, Bergambacht' met identificatienummer NL.IMRO.1931.BP1602BG012-VG01 van de gemeente Krimpenerwaard.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 afhankelijke woonruimte

Een ruimte in of bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waarin uit het oogpunt van mantelzorg een gedeelte van de huisvesting van één of meer personen is ondergebracht.

1.6 archeologische waarde

De aan een gebied toegerekende waarden in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.

1.7 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.8 bedrijfsmatige activiteiten in de woning

Het bedrijfsmatig verrichten van werkzaamheden op ambachtelijke wijze geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de aard (qua milieuplanologische hinder) en omvang van de bedrijfsactiviteiten zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

1.9 beroepsmatige activiteiten in de woning

Het beroeps- of bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch gebied of hiermede naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang in een woning zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

1.10 bestaand (in relatie tot bebouwing)

Bebouwing aanwezig ten tijde van de in artikel 3.8 van de Wet op de ruimtelijke ordening bedoelde terinzagelegging van het (ontwerp) bestemmingsplan.

1.11 bestaand (in relatie tot gebruik)

Gebruik dat bestaat ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan.

1.12 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.15 bevoegd gezag

Het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.16 bijgebouw

Een gebouw behorende bij en ruimtelijk ondergeschikt aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, met een aan dat hoofdgebouw ondergeschikte functie.

1.17 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.18 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.19 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.24 hoofdgebouw

Eén of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.25 kap

Een dakafdekking van een gebouw waarbij bij een horizontale projectie, ten minste 50% van het gebouw wordt afgedekt met hellende dakvlakken.

1.26 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.27 peil

  1. a. Voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het door de gemeente vastgestelde peil ter plaatse van de te realiseren hoofdtoegang van het gebouw;
  3. c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het maaiveld ter plaatse bij voltooiing van de bouw.

1.28 permanente bewoning

Gebruik als woonadres als bedoeld in de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (Wet GBA), waaronder wordt verstaan:

  1. a. het gebruik van het woonadres als hoofdverblijf, dat wil zeggen dat het adres het centrum vormt van de sociale en maatschappelijke activiteiten van de bewoner;
  2. b. het in de periode van 180 dagen ten minste de helft van die tijd ter plaatse nachtverblijf houdt, terwijl betrokkene niet elders daadwerkelijk over een woonadres beschikt.

1.29 praktijkruimte

Ruimte voor het uitoefenen van een beroep aan huis.

1.30 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen.

1.31 seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen:

  1. a. een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
  2. b. een seksbioscoop of sekstheater;
  3. c. een seksautomatenhal;
  4. d. een seksclub of parenclub,
  5. e. al dan niet in combinatie met elkaar of in combinatie met een sekswinkel.

1.32 woning

Een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand

Van een gebouw tot de zijdelingse kadastrale perceelsgrens wordt gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot die perceelsgrens op 1 m boven peil en haaks op de perceelsgrens.

2.2 de bebouwde oppervlakte

Van een bouwperceel, bebouwingsvlak of ander terrein wordt gemeten buitenwerks en boven peil, met dien verstande, dat de grondoppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgeteld.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 bouwvlakken en bestemmingsvlakken

Bij het meten van bebouwing ten opzichte van bebouwingsvlakken of bestemmingsvlakken op de verbeelding wordt gemeten vanuit het hart van de grenzen van deze vlakken.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met Waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. grondgebonden graasdierbedrijven met inachtneming van het bepaalde onder c;
  2. b. agrarisch aanverwant gebruik zoals het beweiden van dieren, al dan niet in het kader van de agrarische bedrijfsvoering met inachtneming van het bepaalde onder c;
  3. c. het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde bestaande uit de openheid, het verkavelingspatroon c.q. slotenpatroon en graslandvegetaties;
  4. d. water;
  5. e. kleinschalige landschapselementen;
  6. f. extensief recreatief medegebruik;

met de daarbij behorende voorzieningen, een en ander voor zover de doelen zoals genoemd onder e en f zijn afgestemd op de doelen zoals genoemd onder a tot en met d.

3.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  1. a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  2. b. de hoogte van afrasteringen mag maximaal 1 m bedragen;
  3. c. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan afrasteringen, mag maximaal 1,5 m bedragen;
  4. d. de oppervlakte mag maximaal 5 m² bedragen.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder a ten behoeve van het oprichten van stalruimten voor hobbymatig agrarisch gebruik, met dien verstande dat:

  1. a. de oppervlakte maximaal 25 m² bedraagt;
  2. b. de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt;
  3. c. de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van de gronden niet onevenredig wordt aangetast.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water en de waterhuishouding;
  2. b. waterberging;
  3. c. waterlopen en natuurvriendelijke oevers;
  4. d. behoud van de ecologische waarde;

met de daarbij behorende voorzieningen, zoals

  1. e. oeververbindingen;
  2. f. duikers;
  3. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. oeverbeschoeiingen duikers, bruggen ter verbinding van de aangrenzende gronden met een maximale bouwhoogte van 2 m;
  2. b. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. beroepsmatige activiteiten in het hoofdgebouw;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' een vrijstaande woning;

met daarbij behorende voorzieningen zoals:

  1. d. paden, tuinen, water, wegen, parkeervoorzieningen en verhardingen.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Specifieke gebruiksregels

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 6.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, en;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en/of beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met ten hoogste een oppervlakte van 100 m² en/of waarvoor geen bouwwerkzaamheden (waaronder begrepen: heien en het slaan van damwanden) worden verricht dieper dan 30 cm onder maaiveld.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming Waarde - Archeologie 2 als bedoeld in artikel 6 geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

8.2 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:

  1. a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van bovengrondse gebouwen;
  2. b. de onderkant van het bouwwerk (inclusief fundering) bedraagt ten hoogste 3 m onder het peil;
  3. c. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde onder b, indien het hydrologisch belang niet wordt geschaad, hetgeen door de aanvrager wordt aangetoond met een schriftelijk advies van het waterbeheerder.

8.3 Parkeren

Bij de beoordeling van de parkeernorm voor auto parkeerplaatsen wordt de normering van de ASVV 2012 van CROW (publicatie 317) gehanteerd.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Verbod

Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming en de overige regels. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval verstaan:

  1. a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.

Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels

10.1 Grondwaterbeschermingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied' is tevens het bepaalde in de Provinciale milieuverordening van toepassing.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, ten behoeve van:

  1. a. een afwijking ten aanzien van bestemmingsgrenzen, bebouwingsgrenzen en overige aanduidingen op de verbeelding in het horizontale vlak die noodzakelijk is, ofwel ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten en mits die afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven, niet meer dan 15 m bedraagt;
  2. b. een vanuit het oogpunt van doelmatig gebruik noodzakelijke afwijking ten aanzien van de voorgeschreven hoogte van gebouwen, hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, grondoppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanduidingen, eventueel met een overschrijding van de bebouwingsgrenzen, mits die afwijkingen meer bedraagt dan 10% maar minder dan 20% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 13.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 13.1 sub a met maximaal 10%.
  3. c. 13.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 13.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in 13.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. 13.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Tussenlanen 20b, Bergambacht van de gemeente Krimpenerwaard.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 1941 begon A. Molenaar met een loonbedrijf voor de landbouw in Bergamacht. Sedert 1989 is het bedrijf aan de Tussenlanen 20b in Bergambacht gevestigd. Inmiddels is het bedrijf uitgegroeid tot een professioneel hoveniers- en grondverzetbedrijf dat zich vooral richt op middelgrote en grote projecten met een uitgebreid vrachtwagen- en machinepark. In totaal werken bij het bedrijf circa 25 werknemers.

Het huidige bedrijventerrein is door de groei in de afgelopen jaren te klein geworden. Uitbreiding wordt ter plaatse niet voorgestaan, omdat het bedrijf is gelegen in het buitengebied van Bergambacht. Daarbij komt dat de Tussenlanen niet geschikt voor zwaar transport. (Het bedrijf zelf heeft ontheffing om hier te mogen rijden met materieel groter dan 15 ton.) In verband hiermede is na overleg met de gemeente besloten om het bedrijf te verplaatsen naar het bedrijventerrein aan de Veerstoep en Dijklaan in Ammerstol.

Vanuit planologische overwegingen is het niet gewenst om op de achterblijflocatie een nieuw bedrijf mogelijk te maken, temeer daar het perceel is gelegen in een provinciaal stiltegebied. Om de ruimtelijke kwaliteit te versterken wordt daarom een functiewijziging naar Wonen voorgestaan. De bestaande bedrijfsbebouwing met verharding zal worden verwijderd om plaats te maken voor vier grondgebonden compensatiewoningen, die landschappelijk worden ingepast. Om hieraan planologische medewerking te verlenen is dit bestemmingsplan opgesteld, waarbij de bestaande (voormalige bedrijfs)woning wordt meegenomen.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt aan de Tussenlanen ten noorden van de bebouwde kom van de Bergambacht in het veenweidegebied van de Krimpenerwaard. Aan weerszijden van het plangebied staan vrijstaande woningen. Ten westen hiervan ligt voorts een kleinschalig volkstuincomplex. Ten zuiden van de planlocatie aan de Tussenlanen staan eveneens vrijstaande woningen. Het plangebied is gearceerd met een rechthoek aangeduid in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1602BG012-VG01_0001.png"

Figuur 1: Situering omgeving plangebied (locatie rood gearceerd aangeduid).

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het volgende, door de gemeenteraad van Bergambacht vastgestelde, bestemmingsplan:

Bestemmingsplan Raadsbesluit Uitspraak Raad van State
Bestemmingsplan "Buitengebied 2011" 13 december 2011 3 april 2013

Het perceel is hier bestemd voor 'Bedrijf' met de aanduiding 'loonwerkersbedrijf'. Binnen het bouwvlak is maximaal 800 m² aan bedrijfsbebouwing toegestaan. Een uitsnede van de plankaart is opgenomen in figuur 2. Om medewerking aan deze planontwikkeling te verlenen is een (postzegel)bestemmingsplan nodig. De Uitspraak van de Raad van State heeft geen betrekking gehad op onderhavig plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1602BG012-VG01_0002.png"Figuur 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Buitengebied 2011'.

1.4 Leeswijzer

In Hoofdstuk 2 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid beschreven. Hoofdstuk 3 beschrijft de huidige situatie en geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. Hoofdstuk 4 omvat de omgevingsaspecten, waaronder de Waterparagraaf. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In Hoofdstuk 5 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 6 is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt met name ingegaan op de uitkomsten van de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1602BG012-VG01_0003.png"

Luchtfoto plangebied (bron Bing Maps).

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent voor alle ruimtelijke plannen:

  1. 1. eerst kijken of er een regionale vraag is naar een bepaalde ontwikkeling;
  2. 2. vervolgens kijken of het bestaand stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
  3. 3. mocht nieuwbouw nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. De stedelijke ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt betreft het oprichten van vier compensatiewoningen. De toetsing aan de ladder wordt beschreven bij provinciaal beleid.

2.1.2 AMvB Ruimte (2011)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang (13 nationale belangen) uit de nieuwe Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij onder andere om rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen en ecologische hoofdstructuur (EHS).

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Conclusie

Het planinitiatief raakt geen rijksbelangen als genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Vanuit rijksbeleid zijn er derhalve geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

2.2 Provinciaal Beleid

2.2.1 Visie ruimte en mobiliteit (2014)

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de Visie ruimte en mobiliteit (VRM) en de bijbehorende uitvoeringsdocumenten vastgesteld. De actualisering 2016 van de VRM, het Programma ruimte, de Verordening ruimte en de Cultuurhistorische Hoofdstructuur is op 14 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze actualisering heeft betrekking op een reeks van onderwerpen, waaronder de actualisering van de regionale visies voor wonen en kantoren. Dit beleidskader geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Uitgangspunt vormt steeds de maatschappelijke vraag. Ook rekent de provincie op de daadkracht van maatschappelijke partners, met wie zij intensievere samenwerking zoekt.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit. De Agenda ruimte bevat een concretere uitwerking van de VRM. In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden.

  1. 1. Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Ze kunnen de hoofdmoot voor hun rekening nemen van de woningen die Zuid-Holland tot 2030 extra nodig heeft. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven. Door de schaalvoordelen blijft het mogelijk om goed openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden. Gemeenten stellen regionale visies voor woningen en kantoren op. Door deze visies stemmen de gemeenten het aanbod met elkaar af op de reële behoefte naar woningen en kantoren. Op deze wijze wil de provincie het overschot aan kantoren terugdringen en het tekort aan woningen voor bepaalde segmenten kleiner maken.

  1. 2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer. Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.

  1. 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads– en dorpsgebied te realiseren. De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.

  1. 4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij. Blikvanger is het warmtenet. Restwarmte uit de Rotterdamse mainport kan in de toekomst via een ondergronds leidingstelsel worden getransporteerd naar de greenport Westland-Oostland, waar er kassen mee worden verwarmd, en naar steden om te voorzien in de warmtebehoefte van bewoners en bedrijven.

Versterken ruimtelijke kwaliteit
In de Structuurvisie heeft de provincie een kwaliteitskaart opgenomen. Deze gaat over het buitengebied (de ruimte tussen steden en dorpen) en over de rand van steden en dorpen. Op deze kaart staan kwaliteiten van Zuid-Holland benoemd. Bijvoorbeeld prachtige en unieke gebieden, variërend van kust en delta tot de veenlandschappen van het Groene Hart. De kwaliteitskaart bestaat uit een aantal legenda-eenheden. De provincie vraagt gemeenten om voor ontwikkelingen in en nabij het buitengebied de kwaliteitskaart te benutten en gebruik te maken van de opgestelde gebiedsprofielen. De Tussenlanen is gelegen in het gebiedsprofiel Krimpenerwaard. In paragraaf 2.2.3 wordt hierop ingegaan.

Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'veen(weide)landschap' met de aanduiding 'stads- of dorpsrand'. Op de kaart 'Beter benutten bebouwde ruimte' van de Structuurvisie grenst het plangebied aan het Bestaand Stedelijk en Dorpsgebied (BSD), terwijl de kaart 'Laag van de stedelijke occupatie' aangeeft dat ook sprake is van een 'stads- of dorpsrand'. Dit bestemmingsplan maakt een herontwikkeling mogelijk, waarbij een milieubelastend bedrijf in het provinciaal stiltegebied wordt verplaatst naar een bedrijventerrein om in het kader van de zogenaamde Ruimte-voor-Ruimteregeling plaats te maken voor vier compensatiewoningen. De planontwikkeling maakt onderdeel van de lokale woningbehoefte. Mitsdien is deze ontwikkeling in overeenstemming is met de provinciale belangen. In figuur 3 is een uitsnede van de Kwaliteitskaart en Kaart Laag van stedelijke occupatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1602BG012-VG01_0004.png"

Figuur 3: links uitsnede Kwaliteitskaart en rechts kaart 'Laag van de stedelijke occupatie. Het plangebied is gearceerd zwart aangeduid.

Conclusie
Onderhavige planontwikkeling levert een bijdrage aan het actief opruimen en tegengaan van verrommeling, waarbij rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het landschap. Sprake is van een kwaliteitsverbetering, omdat de nieuwbouw van vier compensatiewoningen gekoppeld gaat met sanering van een hoveniers- en grondverzetbedrijf met bijbehorende bedrijfsbebouwing en verharding. De belevingswaarde van het oorspronkelijke veenweidegebied wordt hersteld door onder andere sloten richting de wegzijde te verbreden. Deze transformatie geeft vanuit landschappelijk en cultuurhistorisch oogpunt een duurzame kwaliteitsverbetering van dit veenweidegebied.

2.2.2 Verordening Ruimte

Ladder voor duurzame verstedelijking

De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in de Verordening Ruimte van 9 juli 2014 en de partiële wijziging van 14 december 2016 (artikel 2.1.1 van de Verordening). Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan de volgende eisen:

  1. a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  2. b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  3. c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    1. 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    2. 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en
    3. 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

In de begripsbepaling wordt onder bestaand stads- en dorpsgebied a verstaan:

bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk van vier compensatiewoningen. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang.

Twee woningen die rechtstreeks mogelijk worden gemaakt zijn niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, lid 1, onder i van het Bro (ABRvS 18 december 2013, nr. 201302867/1/R4). Het oprichten van zes woningen in een dorp, dat voornamelijk uit lintbebouwing bestaat (waarvan drie woningen rechtstreeks en drie door middel van een wijzigingsbevoegdheid), wordt eveneens niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling (ABRvS 18 december 2013, nr. 201302867/1/R4).

Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen. Toetsing aan de ladder is derhalve niet nodig.

Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 2.2.1, lid 1 van de Verordening ruimte (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  3. c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toelichting Verordening Ruimte
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen binnen de bestaande gebiedsidentiteit en 2) moet voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. Voor ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren. Het gaat dan om:

  • Duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en/of sierteelt;
  • Wegnemen van verharding;
  • Toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
  • Andere maatregelen waarbij de ruimtelijke kwaliteit verbetert.

Bij aanvullende ruimtelijke maatregelen gaat het onder andere om de maatregelen uit de bestaande regelingen 'Ruimte-voor-Ruimte' en 'nieuwe landgoederen'. Op basis van deze voormalige regelingen kon in ruil voor de sloop van 1.000 m² bebouwing of 5.000 m² kassen een woning buiten BSD worden gebouwd. Bij de beoordeling van de aanvullende ruimtelijke (kwaliteits-)maatregelen hanteert de provincie vooralsnog deze oppervlaktes als uitgangspunt.

Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'veen(weide)landschap' en 'stads- of dorpsrand'. Als richtpunten voor 'veen(weide)landschap' wordt onder andere het volgende aangehouden:

  • Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
  • Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden.
  • Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.

Voor ontwikkelingen in de stads- of dorpsrand geldt als richtpunt dat deze bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). De situering van de vier compensatiewoningen is zodanig gekozen dat het lint aan de Tussenlanen niet wordt aangetast, omdat bedrijfsbebouwing wordt gesaneerd, terwijl de zichtlijnen naar het veenweidegebied worden behouden aangezien de aanwezige kavelstructuur wordt gerespecteerd.

De planontwikkeling grenst aan het bestaand stedelijk gebied in de stads- en dorpsrand. De in het plan beschreven sanering en herontwikkeling van bebouwing blijft binnen het bestaande bouwperceel en past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en qua aard en schaal bij wat er al is, zowel op de locatie zelf als nabije lintbebouwing. Dit betekent dat sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor deze onderdelen van het plan.

Onderhavige ontwikkeling levert een bijdrage aan de ambities van de Structuurvisie om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. De bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde van het veenweidegebied krijgt een kwaliteitsimpuls. Hoewel sprake is van inpassing worden er op grond van artikel 2.2.1, lid 3 aanvullende ruimtelijke maatregelen getroffen om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. Dit is mogelijk door sanering van alle bedrijfsbebouwing, het verwijderen van alle verharding en toevoegen of herstellen van kenmerkenede landschapselementen, waaronder het verbreden van twee bestaande watergangen richting de Tussenlanen en het aanbrengen van inheemse beplanting, zodat de kenmerkende verkavelingspatronen en landschapselementen (deels) worden hersteld.

Conclusie
Het bestaande hoveniers- en grondverzetbedrijf wordt ter plaatse beëindigd. Ten behoeve hiervan zal de bedrijfsbebouwing worden gesloopt. Voorts zal de verharding worden verwijderd. De landschappelijke kwaliteiten worden hersteld door onder andere twee sloten te verbreden richting de Tussenlanen. Ook wordt inheemse beplanting aangebracht. Gesteld kan worden dat het oprichten van vier compensatiewoningen voldoet aan het provinciale belang met betrekking tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

2.2.3 Gebiedsprofiel Krimpenerwaard

De provincie Zuid-Holland heeft voor de Krimpenerwaard een gebiedsprofiel opgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen.

Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.

Landschappelijke eenheden
Samen met de Lopikerwaard vormt de Krimpenerwaard het grootste aaneengesloten veenweidegebied van Nederland. De nog gave aanwezigheid van de middeleeuwse verkaveling, met de lange lijnen van kaden, weteringen en Tiendwegen is een bijzondere kwaliteit van de Krimpenerwaard. Vooral langs de Lek is het landschap weids en open, met diepe opstrekkende verkaveling vanaf de rivierdijk. Het gebied tussen Schoonhoven en Bergambacht heeft ook diepe kavels maar door de hogere ligging is het landschap kleinschaliger en 'verdicht' met boomgaarden en moestuinen.

Het plangebied bevindt zich in het deelgebied 'overgangsgebied' van het Veenweidegebied, waarin de Tussenlanen onder de noemer 'Dorpen en Linten' valt. Langs de lange oost-westlinten liggen de boerderijen gemengd met woningen. Karakteristiek voor de Krimpenerwaard is het contrast tussen dichtbebouwde linten en de onbebouwde polderwegen. De laatste jaren zijn er hier en daar tussen de historische boerderijen en woonhuizen in de linten nieuwe woningen gebouwd als uitkomst van de Ruimte-voor-Ruimteregeling.

Hierbij behorende hoofdambities zijn onder andere:

  • De verschillende karakteristieken per dorp en lint behouden en versterken; maatwerk per locatie.
  • Het contrast tussen onbebouwde wegen en verdichte linten bewaren.
  • Bij verdichting in de linten versterken van de verschillen tussen een symmetrische of een asymmetrische opbouw van het lint.
  • Vanuit het lint doorzichten op het landschap open houden.

Ambitiebeeld
Ambitiebeeld is het koesteren van het uitgestrekte veenweidegebied en de relatieve openheid met het eeuwenoude kavelpatroon in landbouw- en natuurgebied. Ook behoud en versterken van het contrast tussen onbebouwde wegen en verdichte oost-west georiënteerde linten en de verschillen in symmetrie respectievelijk asymmetrie tussen de linten onderling maken hiervan onderdeel uit. Deze twee hier relevant zijnde hoofdambities voor de Krimpenerwaard zijn in de gebiedsprofielkaarten verder uitgewerkt en beschreven.

De hoofdambities zijn uitgewerkt in gebiedsprofielkaarten waarin kort de karakteristiek, toekomstige ontwikkelingen en de in de Kwaliteitskaart vastgestelde ambities zijn genoemd. Aansluitend volgt een beschrijving van de karakteristiek en de aanvullende ambities per legenda-eenheid.

Planontwikkeling in relatie tot Gebiedsprofiel
In de gebiedsprofielkaarten maakt het plangebied onderdeel uit van de kaarten 'Kwaliteit van de stads- en dorpsrand', 'Weg door stad en land' en 'Linten blijven linten'. Deze worden hieronder beschreven.

Kwaliteit van de stads- en dorpsrand
De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. De kwaliteit van de rand kan op verschillende manieren tot uitdrukking komen. Waar landschap en bebouwing als het ware ‘met het gezicht naar elkaar’ zijn gekeerd met een heldere en vaststaande landschappelijke grens is het de kwaliteit van het front (contrast). Randen waar bebouwd gebied en landschap zijn verbonden door zichtbare en begaanbare doorlopende landschappelijke structuren worden gekenmerkt door de kwaliteit van verweving (contactkwaliteit). Randen waar de grens tussen bebouwing en landschap diffuus is bezitten de kwaliteit van de overlap tussen stad en landschap (contract).

De Tussenlanen is aangemerkt al een rand achter het lint. Deze dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met overgangskwaliteit. Aanvullende ambitie is onder andere om de groene ruimte tussen lint en dorpsbebouwing te behouden.

Weg door stad en land
De meeste lokale wegen in het gebied zijn oost-west georiënteerd min of meer haaks op de verkavelingsrichting. De wegen zijn altijd gecombineerd met een vaart of wetering en worden meestal begeleid door lintbebouwing. Tussen weg en watergang staan vaak korte rijen met knotwilgen. Voor de ontsluiting van erven en landbouwkavels liggen een groot aantal bruggen en duikers langs de weg. Aanvullende ambities zijn:

  • Kenmerkende beplanting handhaven en aanvullen (knotwilgen tussen wetering en weg).
  • Langs de oost-westwegen gebiedseigen erfbeplanting stimuleren
  • Water vanaf de weg zichtbaar houden.
  • Bruggen en duikers als kenmerkende elementen handhaven.

De Tussenlanen is aangemerkt als een lokale oost-westverbinding tussen Bergambacht en Schoonhoven.

Linten blijven linten
De bebouwing van het landelijke gebied is geconcentreerd in de linten. Door de ontginning vanuit de rivieren hebben de linten een oost-west oriëntatie. De linten zorgen voor een geleding van het landschap in noord-zuid richting en lange open ruimtes in oost-west richting. De linten in het gebied zijn in twee categorieën te onderscheiden: dijklinten en veenlinten. Binnen deze twee categorieën wordt verder gedifferentieerd. Als ambitie wordt aangehouden: Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend. Bij grootschalige ontwikkelingen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm. Dit betekent dat er op gepaste afstand van het lint gebouwd wordt, waarbij het landschap, het lint en de nieuwe ontwikkeling bepalend zijn voor deze afstand. Het lint behoudt zijn eigen gezicht.

De Tussenlanen wordt beschouwd als een veenlint met enkele ontginningsas. Aanvullende ambities zijn onder andere:

  • Continueren en benadrukken van de oost-westoriëntatie van de linten.
  • Herkenbaar houden van de ruimtelijke structuur van kavels dwars op het lint, variërend van haaks tot enigszins onder een hoek.
  • Continueren en versterken van de, afhankelijk van het bebouwingslint, overwegende symmetrie of asymmetrie van het lint.
  • In het dicht bebouwde (deel van het) lint smalle doorzichten handhaven.
  • Streekeigen erfbeplanting en het gebruik van hakhout langs de wegen (knotwilgen of –essen) stimuleren.
  • Ontwikkelingen in het kader van de Ruimte voor ruimte-regeling houden rekening met de symmetrie of asymmetrie van het lint.
  • Uitbreidingen/Nieuwbouw naar achteren houdt rekening met de diepte van de kavel, de afstand tot het volgende lint en de zichtbaarheid vanaf de zij- en achterkanten.
  • Landschappelijke inpassing van het agrarisch bedrijf door streekeigen erfbeplanting aan de voorkant en afhankelijk van de situatie ook aan de zij- en achterkanten.

Toetsing planontwikkeling aan Gebiedsprofiel Krimpenerwaard
De landschappelijke dynamiek aan de Tussenlanen krijgt een opwaardering, omdat de bedrijfsstallen met verharding worden verwijderd. Hiervoor in de plaats komen vier compensatiewoningen achter het aanwezige bebouwingslint, zodat de zichtlijnen vanaf de Tussenlanen naar het open polderlandschap blijven behouden, terwijl twee bestaande sloten worden verbreed richting de weg. De woningen worden landschappelijk ingepast met gebiedseigen beplanting, zodat per saldo er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Het contrast tussen het verdichte veenlint en het open veenweidegebied blijft hierdoor beleefbaar. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud en herstel van openheid, van rust en stilte en van het veenweidekarakter, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling). Het tegengaan en saneren van verrommeling heeft hier prioriteit.

Conclusie
De functiewijziging is in overeenstemming met het ambitiebeeld van het Gebiedsprofiel Krimpenerwaard, omdat de ontwikkeling een bijdrage levert aan het behouden en/of versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het veenweidegebied.

2.3 Regionaal Beleid

2.3.1 Regionale Agenda Wonen

Het regionale kader voor het woonbeleid is verwoord in de “Regionale Agenda Wonen Midden-Holland” (2013). De navolgende afspraken zijn richtinggevend voor hoe de gemeente omgaat met haar lokale woningbouwprogramma tot 2020.

  1. 1. Gemeenten zetten in op een regionale woningproductie die past bij de behoefte conform de provinciale WBR 2010 (migratiesaldo nul) en de bovenregionale opvangtaak voor de Zuidvleugel.
  2. 2. Elke gemeente voert daarvoor de als maatschappelijk en/of financieel urgent aangemerkte projecten uit haar woningbouwprogramma 2012-2019 uit.
  3. 3. Gemeenten kunnen projecten uitwisselen, mits dit past binnen de opgegeven capaciteit van urgente woningproductie 2012-2019 en de projecten een redelijk maatschappelijk belang hebben, zich niet in buitengebied bevinden en geen binnenstedelijk groen doen opheffen.
  4. 4. Gemeenten bevorderen lokaal een kansrijke, kwalitatief diverse woningproductie die past bij de vraag in de markt. Zij baseren zich daarvoor op lokale en/of (sub)regionale woonvisies en analyses van de woningmarkt, zoals woningbehoeftenonderzoeken.
  5. 5. Gemeenten gaan daarbij uit van een gemeenschappelijke regionale indeling in prijsklassen. Daarnaast hanteren gemeenten een verdeling in eengezinswoningen (grondgebonden) en meergezinswoningen (gestapeld).
  6. 6. Gemeenten hanteren daarvoor ook een gemeenschappelijke regionale indeling in woonmilieus, te weten een hoofdindeling in stedelijke, dorpse en landelijke woonmilieus.
  7. 7. Gemeenten monitoren met elkaar eenmaal per jaar de voortgang en inhoud van de woningproductie en het woningbouwprogramma. Het woningbouwprogramma is een flexibel instrument dat bij gewijzigde marktomstandigheden bijgesteld kan worden.

Conclusie
In het plangebied worden 4 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Deze nieuwbouw levert een bijdrage aan de woningvraag in het dure koopsegment in Bergambacht waaraan ook behoefte is. Volgens de afspraken hoeft dit plan gezien de omvang (4 woningen) niet te worden afgestemd met de regio, maar alleen te worden gemeld voor de regionale monitor. Het plan past binnen de regionale woningbouwafsfpraken en de Regionale Agenda Wonen.

2.4 Gemeentelijk Beleid

2.4.1 Structuurvisie 'Beleef Bergambacht'

De gemeenteraad van Bergambacht heeft op 28 oktober 2008 de structuurvisie 'Beleef Bergambacht' vastgesteld. Hierin staan de gewenste en mogelijke ontwikkelingen voor de komende jaren binnen de gemeente beschreven. Algemene doelstelling van de structuurvisie is het waarborgen van een goede ruimtelijke ordening binnen de gemeente.

Naast een integrale visie die inzicht geeft in de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van de gemeente zowel in de kernen als in het buitengebied, is ook een rapportage opgenomen van de in- en uitbreidingslocaties en herstructureringsgebieden, waarbij is weergegeven hoe tot keuzes en oplossingen is gekomen.

Verdere verstening van het buitengebied is niet gewenst. Wel is onder voorwaarden een toename van het aantal woningen mogelijk via o.a. de Ruimte-voor-Ruimteregeling. De openheid van het landschap en doorzichten in de bebouwingslinten dienen zoveel mogelijk behouden te blijven. Er hoeft op de middellange termijn niet in het buitengebied gebouwd te worden, omdat binnen de rode contour en op inbreidingslocaties in de kernen voldoende ruimte resteert om tot een gevarieerde wijkopbouw en een goede leefomgeving te komen.

Ruimte-voor-Ruimte

Het is niet wenselijk de provinciale Ruimte-voor-Ruimte-regeling zondermeer toe te passen. Nieuwe bebouwing en functies moeten passen in de huidige karakteristiek. Daarom dient kwalitatief optimaal gebruik te worden gemaakt van de mogelijkheden van de lokale Ruimte-voor-Ruimte-regeling (lokale beleidsregels) waarbij versterking van de bestaande waarden leidend is. Bebouwing met cultuurhistorische waarden komt niet in aanmerking voor deze regeling. Hiervoor gelden de mogelijkheden van het vernieuwend ondernemerschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1602BG012-VG01_0005.png"

Figuur 4: Plankaart Structuurvisie 'Beleef Bergambacht.

Conclusie
De beoogde ontwikkeling wordt in de visie niet specifiek beschreven. Op de bij de Structuurvisie behorende visiekaart is het plangebied aangeduid als 'Agrarisch lint' (zie figuur 4). Het oprichten van vier compensatiewoningen levert een kwaliteitsverbetering op van het bebouwingslint, waarbij een milieuhinderlijk bedrijf met veel zwaar transport op de Tussenlanen wordt gesaneerd. De woningen worden landschappelijk ingepast. De koopwoningen leveren voorts een bijdrage aan de doorstroming. De planontwikkeling is dan ook in overeenstemming met de Structuurvisie.

2.4.2 Kadernota Wonen

Eind 2013 heeft de gemeenteraad de Kadernota Wonen 2013-2020 vastgesteld. De nota is opgesteld door de gemeente in samenwerking met het bureau Gerrichhauzen & Partners. De nieuwe kadernota Wonen is gebaseerd op de evaluatie van het woonbeleid van de afgelopen jaren (2004-2012) en is nodig vanwege nieuwe wet- en regelgevingen en de economische crisis.

Bergambacht heeft de afgelopen jaren veel gedaan op het gebied van wonen in de gemeente. In de kadernota uit 2004 is ingezet op een woningtoename. Dat is gelukt. De gemeente heeft een forse woningbouwproductie gerealiseerd van 456 woningen in de periode 2004 tot en met 2012. Vanaf 2013 tot 2020 heeft de gemeente nog 364 woningen in de planning staan. Deze nieuwbouwproductie was en is vooral gericht op de eigen behoefte en op de doorstroming. Het oprichten van vier vrijstaande woningen in de dure koopsector levert hieraan een bijdrage.

Conclusie
De woningbouw sluit aan op de behoefte aan woningen in Bergambacht naar grondgebonden woningen in het dure segment. Hiermee wordt tevens een doorstroming bevorderd. De planontwikkeling is in overeenstemming gemeentelijke volkshuisvestelijke uitgangspunten.

2.4.3 Nota ruimtelijke kwaliteit

De gemeenteraad van Krimpenerwaard heeft op 13 december 2016 de “Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Krimpenerwaard” vastgesteld. De nota is op 1 januari 2017 in werking getreden. Vanaf dat moment vervallen de Welstandsnota’s van de voormalige gemeenten Bergambacht, Nederlek, Ouderkerk, Schoonhoven en Vlist.
De nota bevat de beleidsregels met daarin de criteria die de gemeente toepast bij de welstandsbeoordeling van bouwplannen. Met de “Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Krimpenerwaard” is gekozen voor harmonisering en deregulering van het welstandsbeleid met behoud van ruimtelijke kwaliteit. Een groot aantal woongebieden en bedrijventerreinen hebben een soepel toetsingsniveau waarbij verbouwingen welstandsvrij zijn. Om onaanvaardbare situaties tegen te gaan is een excessenregeling opgenomen. De eigenaar van een bouwwerk dat ‘in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand’ kan aangeschreven worden om die strijdigheid op te heffen.
Ter ondersteuning van het beleid zijn er twee kaarten gemaakt. Er is een niveaukaart en een gebiedenkaart. De invulling van de beleidskaarten zijn een vertaling van de hoofdlijnen van de ruimtelijke kwaliteit in de Krimpenerwaard ten behoeve van de toetsen van het uiterlijk van bouwwerken op zichzelf en in hun omgeving.

De Tussenlanen maakt in de Nota onderdeel uit van een bijzonder niveau. Dit betreft gebieden waar het uiterlijk van de bebouwing van aanzienlijk belang is voor de identiteit van de Krimpenerwaard. In deze gebieden is inspanning ten behoeve van het behoud en de eventuele versterking van de ruimtelijke kwaliteit gewenst. De nota ruimtelijke kwaliteit bevat voor gebieden met een bijzonder niveau een uitgebreide set criteria, die in woordkeuze en bandbreedte aanstuurt op een zorgvuldige inpassing van bouwplannen in het gebied. Een plan moet een bijdrage leveren aan de kwaliteit van het straatbeeld.

Ter ondersteuning van de verschillende niveaus van welstand zijn er gebieden te onderscheiden met samenhangende bebouwingstypologieën. Per gebied is een beschrijving, waardering en enkele uitgangspunten opgenomen. Afhankelijk van het gevraagde niveau zijn de onderscheidende karakteristieken meer of minder uitgebreid beschreven. De per gebiedstype opgestelde criteria moeten in samenhang met beschrijving, waardering en uitgangspunten geïnterpreteerd worden.
Conclusie
Het plangebied maakt onderdeel uit van een polderlint (gebied 2D). Hiervoor zijn gebiedsgerichte criteria aangegeven. Dit bestemmingsplan maakt het oprichten van vier woningen mogelijk. De nieuwe woningen zullen voldoen aan de in de Nota vastgelegde gebiedsgerichte criteria. De aanvragen omgevingsvergunning zullen om advies worden voorgelegd aan de Welstandscommissie. Aan de door de commissie te maken opmerkingen zal worden voldaan.

Aanvullend hierop is voor deze planontwikkeling een 'Analyse en beeldkwaliteitsplan voor landschappelijke- en stedenbouwkundige inpassing van 4 nieuwe woningen aan Tussenlanen 20b en bedrijfsverplaatsing naar Dijklaan 87' opgesteld door Lagendijk Tuin- en Landschapsarchitecten BV. Het rapport van 22 april 2016 wordt nader toegelicht in paragraaf 3.3. Dit document zal separaat door de raad worden vastgesteld als addendum op de gemeentelijke Nota ruimtelijke kwaliteit. Hiermee wordt bereikt dat bouwplannen ook kunnen worden getoetst aan dit beeldkwaliteitsplan. De welstandscommissie zal aanvullend toetsen aan het Beeldkwaliteitsplan (Analyse en beeldkwaliteitsplan voor landschappelijke- en stedenbouwkundige inpassing van 4 nieuwe woningen aan Tussenlanen 20b) welke door de raad wordt vastgesteld.

2.4.4 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen is gericht op het beperken van de negatieve milieuaspecten in alle fasen van het bouwproces en het vergroten van de ecologische kwaliteiten van het leefgebied. Concreet betekent dit het terugdringen van verspilling van grondstoffen, het verlengen van de levensduur, een flexibeler gebruik van gebouwen en het bevorderen van hergebruik van bouwmaterialen. Bij duurzaam bouwen wordt o.a. aandacht besteed aan waterhuishoudingsaspecten (bijv. afkoppeling hemelwaterafvoer), stedenbouwkundige structuur (bijv. oriëntatie van gebouwen op de zon) en bouwkundige maatregelen (isolatie, zonnecollectoren, materiaalgebruik). Ook het gebruik van niet logende bouwmaterialen valt onder de noemer duurzaam bouwen. Dit is van belang voor de waterkwaliteit. In de waterparagraaf (paragraaf 4.2) wordt hierop ingegaan. Tevens zal hierin aandacht worden besteed aan waterhuishoudelijke aspecten.

Duurzaam bouwen dient als uitgangspunt bij nieuwbouwprojecten. Hierbij zullen de Nationale Pakketten Duurzaam Bouwen worden gehanteerd, o.a. om de doelstelling van het Klimaatbeleid te halen met betrekking tot een verlaging van 4% à 8% van de EPC-waarde.

Duurzaamheid en duurzaam bouwen heeft de gemeente hoog in het vaandel staan. De mogelijkheden voor duurzaam bouwen dienen bij elke project bezien worden. Eén van de mogelijkheden om hieraan invulling te geven is het gebruik van GPR-Gebouw. GPR-Gebouw is een manier om duurzaam bouwen te concretiseren en doet dit door een rapportcijfer te geven op een vijftal thema's te weten: Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. Hierbij geldt, hoe hoger het cijfer, hoe duurzamer het gebouw. Door GPR-Gebouw in te vullen wordt meer nagedacht over duurzaamheid tijdens het ontwerpen en (ver)bouwen van gebouwen.

Conclusie
De uitvoering van de woningbouw zal plaatsvinden overeenkomstig de eisen die zijn gesteld in het Bouwbesluit. Bij uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met de door de gemeente gehanteerde beleidsuitgangspunten op het gebied van Duurzaam Bouwen.

2.5 Conclusie

Dit bestemmingsplan voldoet aan het geschetste rijksbeleid, omdat de mogelijkheden worden benut om de kwaliteit en vitaliteit van de groene ruimte te verbeteren. Ten behoeve hiervan heeft het rijk aan de provincies gevraagd om een planologisch kader op te stellen voor het thema bebouwing in het buitengebied. Dit provinciale kader moet vastleggen welke randvoorwaarden den provincie hanteert inzake:

  • de mogelijkheden voor hergebruik van bestaande vrijkomende bebouwing;
  • de mogelijkheden om bestaande onbruikbare of niet-waardevolle bebouwing te saneren met behulp van nieuwbouw van woningen (ruimte-voor-ruimte) en;
  • de mogelijkheden voor nieuwbouw gekoppeld aan een substantiële kwaliteitsverbetering van het veenweidegebied, water, landschap en/of recreatie.

Met deze planontwikkeling zijn verder geen rijksbelangen gemoeid.

In de provinciale Structuurvisie ligt het plangebied in de dorpsrand, grenzend aan het bestaand stedelijk gebied. Om verplaatsing van een milieuhinderlijk bedrijf in het veenweidegebied mogelijk te maken zijn vier compensatiewoningen nodig. Hiermee wordt verrommeling tegengegaan en een substantiële verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het veenweidegebied gerealiseerd. Voorts wordt de Tussenlanen ontlast van zwaar vrachtverkeer van het te verplaatsen hoveniers- en grondverzetbedrijf.

De woonbebouwing blijft binnen het bestaande bedrijvenperceel en past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en qua aard en schaal bij wat er al is op de locatie. Dit betekent dat sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor deze onderdelen van het plan. Mitsdien is dit bestemmingsplan in overeenstemming met het provinciale belang.

Woningbouw op onderhavige locatie past voorts binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, zoals dat is vastgelegd in de hiervoor genoemde beleidsdocumenten. De woningen worden op een landschappelijke wijze ingepast, zodanig dat de cultuurhistorische structuur van het lint langs de Tussenlanen wordt versterkt.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Bestaande Situatie Plangebied En Omgeving

Veenweide
Het grondgebied van de gemeente Bergambacht ligt in het geheel in de Krimpenerwaard en bestaat uit veenweidegebied. Het veenweidegebied wordt gekenmerkt door twee hoofdrichtingen. De ene hoofdrichting loopt evenwijdig aan de Lek en de Hollandse IJssel en wordt bepaald door de nederzettingen, watergangen en doorgaande wegen. De andere richting staat haaks op deze rivieren en wordt bepaald door de verkaveling, watergangen en verbindingswegen. Het slagenlandschap in het veengebied bestaat uit twee verschillende werelden: die van de kleinschalige linten met bruggetjes en knotwilgen en die van de ruimte met sloten en weilanden daarachter. De meeste beplanting is te vinden in de dorpen, rondom de boerenerven, langs de Lek, langs de kavelgrenzen, de tiendwegen en op de achterkaden. Samen met de bebouwing zorgen deze voor langgerekte verdichte zones die de openheid van het gebied onderbreken.

Bebouwingslinten
De bebouwing in het buitengebied bevindt zich in een aantal bebouwingslinten die over het gehele grondgebied te vinden zijn en die min of meer buurtschappen vormen, waaronder ook de Tussenlanen. De bebouwingslinten kennen een zeer divers gebruik: agrarische bedrijven, woningen en niet agrarische bedrijven liggen naast elkaar. Kenmerkend zijn de doorzichten van de kleinschalige bebouwingslinten naar het open veenweidegebied.


Het veenweidegebied (rechts planlocatie) Het veenweidegebied (links planlocatie)

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1602BG012-VG01_0006.png"

De bestaande bedrijfsbebouwing. Het verharde achterterrein.

3.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur

In het bebouwingslint aan de Tussenlanen ten noorden van de bebouwde kom van Bergambacht komen naast woningen ook boerderijen en enkele niet-agrarische functies voor. Het zuidelijke gedeelte is dichter bebouwd dan het noordelijke deel waar tussen de bebouwing nog doorzichten aanwezig zijn naar het veenweidegebied.

Op het perceel Tussenlanen 20b is een hoveniers- en grondverzetbedrijf gevestigd op een perceel groot circa 5.600 m² met circa 585 m² aan bedrijfsbebouwing. Achter de bedrijfsloods is een tijdelijk kantoor met kantine van 144 m² geplaatst, waarvoor op 22 maart 2013 een vergunning is verleend voor een periode van vijf jaar. Achter de bedrijfsbebouwing vindt er buitenopslag plaats van grond- en bouwmaterialen c.a. Aan weerszijden van het gebied liggen sloten en aansluitend weiland met de karakteristieke verkavelingsstructuur.

3.3 Nieuwe Situatie

Het bedrijf verplaatst haar activiteiten naar een bedrijventerrein aan de Dijklaan 87 in Bergambacht. Deze nieuwe bedrijfsvestiging wordt zodanig landschappelijk en stedenbouwkundig ingepast dat de ruimtelijke kwalititeit sterk wordt verbeterd, zodat sprake is van een win-win situatie. Uit oogpunt van financiële haalbaarheid is dit slechts mogelijk als op de achterlaatlocatie aan de Tussenlanen 20b in Bergambacht extra compensatiewoningen mogelijk zijn. Om deze reden wordt ook aandacht besteed aan de buiten dit plangebied gelegen nieuwe bedrijfssituatie, waarvoor een afzonderlijk bestemmingsplan wordt opgesteld.

Tussenlanen 20b
Bij het huidige terrein aan Tussenlanen 20b blijkt dat de massale uitstraling van het huidige projectgebied ongewenst is vanuit oogpunt van landschappelijke beeldkwaliteit. Dit komt door de monotone uitstraling van de bedrijfsgebouwen die qua schaal en karakter niet passen binnen het landschappelijk beeld, dit in tegenstelling tot de grootschalige ligboxenstallen die met hun functie meer onderdeel vormen qua functie aan het gebied.
Het is van belang de aangrenzende kavels zoveel mogelijk open te houden, zodat doorzicht naar het achterland gewaarborgd blijft. De diepte van het gebied is minder van belang, omdat het projectgebied aan weerszijden mede door de aanwezigheid van boomsingels en landschapselementen is ingekleed. Wel dient de ontwikkeling binnen de lengte van de elzenlaan te blijven. De bebouwde eenheden, woningen in plaats van bedrijfshallen passen qua korrelgrootte meer in de gewenste landschappelijke- en stedenbouwkundige structuur. Dit kan nog verder worden versterkt door het scheiden van het perceel met een nieuw waterelement en inkleding met groen, inherent aan dat van tuinen.
De ontsluitingsweg op het perceel moet gezien worden als een informele kavelontsluitingsweg van beperkte breedte zonder trottoir, waarbij per woning het parkeren op eigen erf voor minimaal twee auto’s uitgangspunt is. Bezoekers parkeren kan worden gefaciliteerd in de berm ter plaatse van grasbeton keien of andere soortgelijke producten bijdragen aan de groene landschappelijke uitstraling.

Vanuit beeldkwaliteitsoogpunt wordt aan de ontwikkeling van het gebied een aantal randvoorwaarden meegegeven. Een uitgebreide toelichting op de landschappelijke inpassing en beeldkwaliteit is terug te vinden in het rapport opgesteld door Lagendijk tuin- en landschapsarchitecten B.V.: 'Analyse en beeldkwaliteitsplan voor landschappelijke- en stedenbouwkundige inpassing van 4 nieuwe woningen aan Tussenlanen 20b en bedrijfsverplaatsing naar Dijklaan 87' van 26 april 2017, projectnummer LTL/20731,Bijlage 1. De inrichting van het plangebied is zodanig dat de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied hiermee een kwaliteitsimpuls krijgt. Het inrichtingsvoorstel is opgenomen in figuur 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1602BG012-VG01_0007.png"

Figuur 5: Inrichtingsvoorstel herontwikkeling plangebied (versie 25 april 2017).

Dijklaan 87
Voor de locatie Dijklaan 83-87 is het bestemmingsplan Bergstoep/ Dijklaan 2000 van kracht, zoals dat door de gemeenteraad op 26 september 2000 is vastgesteld. Op grond van de bestemming bedrijfsdoeleinden (categorie 3.1) is vestiging van het hoveniers- en grondverzetbedrijf mogelijk.

Doelstelling is te gaan voor een win-win situatie door de huidige bedrijfslocatie aan de Tussenlanen te verhuizen naar de Dijklaanlocatie. Uit het onderzoek vanuit landschappelijk- en stedenbouwkundig oogpunt is gebleken dat het voor de Dijklaan een aanzienlijke verbetering betekent als een belangrijk deel van het leegstaande bedrijventerrein weer tot leven komt en heringericht gaat worden.

De huidige bedrijfspanden aan de Dijklaan zullen daarvoor worden gesloopt en worden vervangen door een nieuw opslagterrein voor grondstoffen voor de grond-, weg en waterbouw met een terrein voor het stallen en onderhouden van grondverzetmachines en bijbehorend materieel. Tevens zal een kantoorruimte worden gerealiseerd.

Op het terrein zal een parkeervoorziening worden gerealiseerd voor personeel en bezoekers. Het terrein zal worden omzoomd door een beplantingsstrook met opgaande beplanting passend in de landelijke omgeving. Er zal een ontsluiting aan de Dijklaan worden gehandhaafd, echter er zal ook gebruik worden gemaakt van de ontsluiting aan de westzijde, waarmee de Dijklaan zal worden ontlast. Een situatietekening van het plangebied Dijklaan 78 is weergegeven in figuur 6.

Het rapport 'Analyse en beeldkwaliteitsplan voor landschappelijke- en stedenbouwkundige inpassing van 4 nieuwe woningen aan Tussenlanen 20b en bedrijfsverplaatsing naar Dijklaan nr. 87' van Lagendijk Tuin- en Landschapsarchitecten B.V. van 22 april 2016, projectnummer LTL/20731 is opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1602BG012-VG01_0008.png"

Figuur 6: Situatietekening plangebied Dijklaan 78, Bergambacht.

3.4 Verkeer En Parkeren

Verkeer
Het plangebied ligt aan de Tussenlanen in Bergambacht. Deze buurtontsluitingsweg is tevens een recreatieve verbindingsroute voor langzaam verkeer tussen Bergambacht en Schoonhoven. De weg is ter plaatse een 60 km/uur zone. Het plan voorziet in de nieuwbouw van vier vrijstaande woningen. Deze ontwikkeling heeft positieve gevolgen voor de verkeersintensiteit, omdat deze aanmerkelijk wordt verminderd door verplaatsing van het thans aanwezige hoveniers- en grondverzetbedrijf naar een bedrijventerrein in Ammerstol. Bovendien kan de ontheffing worden ingetrokken aan A. Molenaar v.o.f. om met zwaar materieel boven de 15 ton over deze smalle weg te rijden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1602BG012-VG01_0009.png"

De Tussenlanen. Links de oprit naar het bedrijventerrein.

Parkeren
De vier woningen worden vanaf de bestaande uitrit ontsloten op Tussenlanen. Via een interne toegangsweg worden alle woningen hierop aangetakt. Deze ontsluitingsweg is op de plankaart als zodanig vastgelegd. De vier kavels zijn van dusdanige omvang dat er meerdere voertuigen op eigen terrein kunnen worden geparkeerd. Qua parkeernorm wordt uitgegaan van 'koop, vrijstaand', 'niet stedelijk' in het 'buitengebied' (ASVV2012). Hiervoor geldt een maximumparkeernorm van 2,8 parkeerplaatsen per woning (inclusief 0,3 pp aandeel bezoekers). Deze parkeervraag wordt ruimschoots opgelost op eigen terrein bij elk van de woningen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

4.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Wegverkeerslawaai, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

4.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader

In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van deze ruimtelijke onderbouwing.

Onderzoek/ beoordeling

Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Plan/besluit
Dit plan voorziet in het oprichten van 4 woningen, alsmede het herbestemmen van de bestaande woning. Momenteel staat op het bedrijfsperceel een bedrijfspand met groot opslagterrein. Aan de voorzijde ligt een bedrijfswoning ten noorden van de Tussenlanen. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

  • Kenmerken van het project

Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van milieubelastende activiteiten (in paragraaf 4.1.2 wordt hierop nader ingegaan). In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen speciale beschermingszones aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn, zodat uit dien hoofde geen beperkingen zijn. Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde functiewijziging.

  • Plaats van het project

Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van verderop gelegen Natura 2000-gebieden. Het plangebied is voorts niet van cultureel of archeologisch belang. Dit laatste aspect is beschreven in paragraaf 4.3.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. Bovendien is er geen sprake van een onomkeerbaarheid van het effect. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.

Conclusie
Op basis van bovenstaande korte toelichting in relatie tot vormvrije M.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat de beoogde planontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zal hebben.

4.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.

Van een 'rustig buitengebied' is sprake wanneer er in de nabijheid vrijwel geen andere functies voorkomen. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd.

Onderzoek/ beoordeling
Sprake is van een rustig buitengebied. Deze richtafstand geldt met name voor het onderdeel geluid. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 4.1 vermeld.

Tabel 4.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m

Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd of er in de omgeving van de geplande woningen milieubelastende activiteiten aanwezig zijn. In de directe omgeving van het plangebied komt de volgende functie voor:

Agrarisch bedrijf P. Schmidt, Tussenlanen 20c, Bergambacht
De grens van het perceel waar de wijziging is voorzien ligt op 102 meter van de grens van het bouwvlak van het agrarisch bedrijf van Schmidt. De afstand tussen het agrarisch bouwvlak en het bouwvlak van de vier woningen is zelfs 108 meter. Op het agrarisch bedrijf worden thans schapen, rundvee en 3 paarden gehouden. Op basis van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering 2009 moet worden getoetst aan de richtafstand behorende bij het fokken en houden van rundvee (sbi-code 2008: 0141,0142) Deze is 100 meter en dus minimaal gelijk aan de werkelijke afstand. De richtafstand voor schapen en paarden is 50 meter. In dit kader is er derhalve sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Tevens moet worden getoetst aan de Wet geurhinder en veehouderijen. Hierbij geldt er voor paarden en rundvee een vaste afstand tussen de gevel van de stal (of de grens van het agrarisch bouwvlak) en de gevel van de woning (of de grens van het bouwvlak van de woonbestemming). In deze situatie zal de afstand ten minste 50 meter moeten bedragen. Omdat de werkelijke situatie meer dan 100 meter betreft wordt hieraan voldaan. Voor schapen geldt een geurbelasting van 8 odourunits. Het agrarisch bedrijf Schmidt heeft in 2013 een melding in het kader van het Activiteitenbesluit gedaan. De melding heeft betrekking op 135 schapen. De bijbehorende berekende geurbelasting voor de bestaande woning op Tussenlanen 20b bedraagt 0,1 odourunits en voor de bestaande woning Tussenlanen 20a (op circa 60 meter van het agrarisch bedrijf) 0,3 odourunits. Ter plaatse van de ontwikkeling wordt ruimschoots aan de geurnorm voldaan.

Conclusie
Er wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG handreiking en aan de Wet geurhinder en veehouderijen. Hieruit volgt dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering zal zijn voor het agrarisch bedrijf op de Tussenlanen 20c. Ook is er sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de ontwikkeling. De planontwikkeling geeft vanuit milieuzonering geen beperkingen, omdat er binnen het invloedsgebied (zowel bestaand als toekomstige ontwikkeling) geen milieubelastende activiteiten aanwezig zijn. Geconcludeerd kan derhalve worden dat in deze situatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.1.3 Wegverkeerslawaai

Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van wonen. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

Onderzoek/ beoordeling
De relevante weg in de directe omgeving van het plangebied is de Tussenlanen. Voor deze weg geldt een maximum snelheid van 60 km/uur. Bij verandering van een bestemmingsplan moet er in principe worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In verband met het vorenstaande is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door S&W Consultancy B.V. te Vlissingen (rapport van 20 januari 2015, rapportnummer 2141141, Bijlage 2). Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat ten gevolge van wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde van 48 (dB) Lden voor de woningen ten gevolge van genoemde niet wordt overschreden. De maximale waarde op de voorgevel van de meest zuidelijke woning bedraagt 42 dB na 5 dB aftrek volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder. De maximaal toelaatbare waarde van 53 dB wordt niet overschreden.

Conclusie
Gezien bovenstaande gelden vanuit de Wet geluidhinder geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.

4.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek/ beoordeling
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' (oktober 2013). Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is als veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen.

De nieuwe bodemkwaliteitskaart heeft de gemeenteraad eerder op 25 oktober 2011 vastgesteld. Op deze kaart is het gebied als wonen aangeduid. Bij een omgevingsvergunning dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Mede ten behoeve van dit bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 uitgevoerd door Inpijn-Blokpoel Milieu B.V. te Waddinxveen (rapport van 24 november 2015 met projectcode 14P001239, Bijlage 3). Op basis hiervan kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit het rapport).

Conclusies en aanbevelingen
In het bodemonderzoek zijn in de vaste bodem ter plaatse van de tanks en de wasplaats ten hoogste licht verhoogde gehalten aan zink en minerale olie aangetoond. Het grondwater ter plaatse was licht verontreinigd met minerale olie, naftaleen en som xylenen. Ook in de bodem op het overige onverdachte terreindeel zijn vergelijkbare gehalten aan minerale olie (grond en grondwater) en naftaleen en som xylenen (grondwater) aangetoond. Daarnaast zijn in het grondwater op het overige terrein nog licht verhoogde gehalten aan barium en molybdeen aangetoond. In het grondwater ter plaatse van de brandstoftanks en wasplaats is tenslotte nog een gehalte aan anionische detergenten boven de detectiegrens aangetoond (0,21 mg/l).
Behoudens het aangetoonde gehalte aan anionische detergenten in het grondwater lijkt de bodemkwaliteit ter plaatse van de brandstoftanks en wasplaats niet af te wijken van die van het overige terrein. De hypothese ‘verdacht’ voor de bodem ter plaatse van de bovengrondse tanks en de wasplaats wordt bevestigd, terwijl de hypothese voor het overige terrein dient te worden verworpen. Het criterium voor nader onderzoek wordt voor de onderzochte parameters echter niet overschreden, nader onderzoek van de bodem wordt derhalve niet noodzakelijk geacht. De gevolgde onderzoeksopzet wordt als adequaat beoordeeld.
Indicatief zijn de grondmonsters uit het verkennend bodemonderzoek ook getoetst aan de klassegrenzen uit het Besluit bodemkwaliteit. Uit de toetsing blijkt dat de vaste bodem in het algemene vermoedelijk behoort tot bodemkwaliteitsklasse “altijd toepasbaar” (dit is dus ‘schone’ grond). De grond waarin licht verhoogde gehalten aan minerale olie zijn aangetoond is vermoedelijk toepasbaar als klasse “industrie” (monster M4), dan wel op basis van het gehalte aan minerale olie niet toepasbaar (M2). Afhankelijk van de bestemming en toepassing zal bij afvoer van de grond om een partijkeuring conform het protocol uit het Besluit bodemkwaliteit worden gevraagd.
Resumerend kan bij beoordeling van het geheel aan onderzoeksresultaten gesteld worden dat de aangetroffen bodemkwaliteit aanvaardbaar wordt geacht en zodoende geen belemmering vormt voor de geplande nieuwbouw. Volledigheidshalve wordt nog vermeld dat de aanwezige verhardingslaag voorafgaand aan de nieuwbouw zal worden verwijderd en wordt afgvoerd naar een erkende verwerker.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.

Conclusie
Er zullen geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteiten op het onderhavige plangebied.

4.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen).

In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 4.2 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.

Tabel 4.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1602BG012-VG01_0010.png"

* Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wet milieubeheer behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  1. a. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  2. b. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  3. c. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  4. d. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (afgekort NSL) is de kern van de Wet luchtkwaliteit. Doel van het NSL is:

  1. 1. Negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  2. 2. Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren door tijdig aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit te voldoen.

Het NSL is een bundeling van de regionale actieprogramma's en de Rijksmaatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het NSL bevat enerzijds maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en anderzijds ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren. Het NSL brengt deze twee aspecten in evenwicht. Het Rijk coördineert het nationale programma. Het Rijk maakt met provincies en gemeenten afspraken over toetsbare resultaten; in de gebieden moeten de normen voor luchtkwaliteit stap voor stap dichterbij komen. De overheden kunnen op die resultaten worden afgerekend. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en Ministeriële Regelingen (mr) die gelijktijdig met de 'Wet luchtkwaliteit' in werking zijn getreden, waaronder de AMvB en Ministeriele Regeling niet in betekenende mate (afgekort NIBM).

AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.

Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Onderzoek/ beoordeling
Het plan omvat alleen de nieuwbouw van vier woningen. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate, omdat sprake is van een woningbouwlocatie, die netto niet meer dan 1.500 woningen omvat. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden

Conclusie
De vier nieuwbouwwoningen vallen onder de noemer “kleine projecten”, zodat voor deze planontwikkeling een luchtonderzoek achterwege kan blijven. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek / beoordeling

Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.

Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen spoorbaan. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 meter) geen rijksweg of provinciale weg met een route gevaarlijke stoffen, zodat deze planontwikkeling geen belemmering vormt. De Tussenlanen zelf is ook niet opgenomen als een route gevaarlijke stoffen.

Transport per buisleiding
Voor risico-afstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de nieuwe AMvB Buisleidingen. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding waarvan de PR en/of GR contour reikt tot het plangebied. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart Zuid-Holland
De risicokaart Zuid-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Risicokaart (figuur 7) zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd. Ten oosten van het plangebied liggen alleen op meer dan 145 meter afstand propaantanks bij woningen. Deze vormen geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1602BG012-VG01_0011.png"

Figuur 7: Uitsnede risicokaart Zuid-Holland.

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

4.2 Waterparagraaf

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in onder meer de toelichting bij een bestemmingsplan. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Beleidskader rijk, provincie en gemeente
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.

Europa
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KWR) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.

Provincie
Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Provinciaal Waterplan 2010-2015. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  1. 1. Waarborgen waterveiligheid
  2. 2. Zorgen voor mooi en schoon water
  3. 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  4. 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

Beleid hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd. HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen. De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:

  • het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
  • de waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
  • het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
  • het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.

In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur, tenzij voor de activiteit algemene regels van toepassing zijn.

Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012

De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.

Toetsingscriteria

Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:

1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m²

2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak

3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak


Kleine plannen
Voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen met een verhardingstoename is geen compensatie noodzakelijk. Kleine plannen hebben een gering effect op de waterhuishouding. Daarnaast bestaat er een zekere onzekerheid in berekening door de invoergegevens, berekeningsmethode en gevolgen van de klimaatsverandering. Door rekening te houden met de onzekerheid en om onevenredige belasting van de organisatie door dergelijke plannen te voorkomen, wordt compensatie voor een geringe verhardingstoename kwijtgescholden. Deze kwijtschelding, namelijk de aftrek van 500 m² verhardingstoename, geldt in verband met gelijkheid voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen het beheergebied van HHSK.

Waterkwantiteit
Het plangebied is als bedrijventerrein in gebruik. Het terrein is volledig verhard met stelconplaten. Daarnaast is bedrijfsbebouwing aanwezig met een oppervlakte van afgerond 735 m². Deze situatie maakt plaats voor vier woonkavels, zodat het verhard oppervlak aanmerkelijk zal afnemen met circa 1.178 m² afnemen. Daarnaast worden sloten gegraven en verbreed. De nieuwe opgaven zijn in tabel 4.3 weergegeven.

Tabel 4.3 Wateropgave.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1602BG012-VG01_0012.png"

Dit betekent dat op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap geen watercompensatie nodig is. De nieuw te bouwen woningen zullen worden aangesloten op de gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Geen gebruik zal worden gemaakt van uitloogbare materialen. Voor vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een Waterwetvergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de gevraagde planontwikkeling.

4.3 Archeologie En Cultuurhistorie

Wettelijk kader

In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van thans de Erfgoedwet per 1 juli 2016. Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Om deze belangenafweging op adequate en verantwoorde wijze te kunnen maken, heeft de gemeente Bergambacht een archeologische beleidskaart op laten stellen voor haar grondgebied.

4.3.1 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De plankaart laat zien dat er in dit deelgebied nagenoeg een lage trefkans op archeologische sporen is (zie figuur 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1602BG012-VG01_0013.png"

Figuur 8: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland.

4.3.2 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

Op basis van de notitie “Op weg naar archeologiebeleid gemeente Bergambacht” is het gemeentelijk archeologische beleid opgesteld. Dit bestaat uit twee delen; de beleidsadvieskaart met de daarbij behorende toelichting (dit is het eigenlijke beleidsdeel) en het achterliggende rapport met de waardenkaarten. In het beleid worden, afhankelijk van de aanwezige of te verwachten archeologische waarde, acht verschillende gebieden onderscheiden, met elk hun eigen criteria voor het uitvoeren van een inventariserend archeologisch onderzoek. Het gemeentelijk archeologiebeleid heeft de gemeenteraad op 27 september 2011 vastgesteld.

De archeologische beleidsadvieskaart biedt inzicht in de bestaande en verwachte archeologische situatie binnen de gemeente Bergambacht, zowel in het horizontale als in het verticale vlak: een driedimensionale archeologische verwachtingskaart. Ook wordt inzicht gegeven in het reeds verrichte archeologisch (veld)onderzoek. Dit inzicht is noodzakelijk om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie en het cultuurhistorisch erfgoed te bereiken. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor een archeologische beleidsadvieskaart: aan de verwachtingen worden voorschriften gekoppeld die inzichtelijk maken waar geen onderzoek nodig is, waar wel, en zo ja, wat voor onderzoek. Deze beleidsadvieskaart vormt op zijn beurt de basis voor het aanpassen van bestemmingsplannen en bij de verlening van omgevingsvergunningen.

Op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart is te zien dat het plangebied in de zone ligt waar nagenoeg een hoge archeologische verwachting is (figuur 9). Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij geplande bodemverstoringen met oppervlakten gelijk aan of groter dan 100 m² en verstoringen vanaf 30 cm beneden maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1602BG012-VG01_0014.png"

Figuur 9: Uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart.

4.3.3 Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek archeologie

ADC ArcheoProjecten te Amersfoort heeft een archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (rapport van 20 januari 2015, rapportnummer 3804, Bijlage 4). Op basis van een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport):

Op basis van het bureauonderzoek werden in het plangebied archeologische resten vanaf de Late Middeleeuwen verwacht. Het plangebied bevindt zich ten noorden van het ontginningslint Tussenlanen. De ontginning van het gebied begon vermoedelijk vanaf de 10e eeuw en 11e eeuw. De Tussenlanen was tijdens deze eerste ontginningsfase waarschijnlijk al bewoond als secundaire nederzettingsas. Tevens zijn in de omgeving van het plangebied een aantal huisterpen uit de Late Middeleeuwen tot Nieuwe tijd aangetroffen. Deze worden vanaf het maaiveld verwacht. Onder de mogelijke bewoningresten uit de Late Middeleeuwen tot Nieuwe tijd, bevindt zich een circa 11 m dik pakket van afwisselend veen en slappe komafzettingen. Deze gebieden waren voordat de mens het in cultuur bracht nat en ongeschikt voor bewoning en werden hooguit gebruikt als weiland. De kans dat in het plangebied archeologische resten voorkomen uit perioden vóór de Middeleeuwen, wordt uitermate klein geacht. In het plangebied moet rekening gehouden worden met recente bodemverstoringen. De bouw van het aanwezige bedrijfspand en mogelijk het aanbrengen van de aanwezige verharding kan geresulteerd hebben in bodemverstoringen en inklinkingen van het veen.

Teneinde deze verwachting te toetsen en aan te vullen werd in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Hieruit bleek op basis van de boringen 3 en 6 dat de onderste aangeboorde laag uit mineraalarm en in de top zwak kleiig veen (Formatie van Nieuwkoop, Hollandveen Laagpakket) bestond. Het veen wordt op basis van het voorkomen van houtresten geïnterpreteerd als bosveen. In het bosveen zijn geen aanwijzingen (zoals veraarde laag) aanwezig, die wijzen op een potentieel bewoonbaar oppervlak. Het veen gaat met een scherpe grens over naar een minimaal 55 en maximaal 170 cm dikke laag zwak zandig veen tot zwak zandige klei, waarin veel zand-, kleibrokken en vlekken aanwezig zijn. Dit betreft een geheel en recentelijk omgewerkte laag grond.

In de boringen 1, 2, 4 en 5 is het niet gelukt om de natuurlijke ondergrond te bereiken en zijn alle boringen op variabele diepten gestuit op een recente puinlaag. Deze laag is in het gebied aangebracht ter versterking van het maaiveld en om verzakkingen en/of het effect van inklinking van het veen tegen te gaan. Dit is echter niet gelukt, vanwege het veelvuldig overrijden van het gebied met zwaar materieel, waardoor nogmaals ophogingen met zand in het gebied hebben plaatsgevonden. Gezien de boringen die wel tot in de natuurlijke ondergrond konden worden doorgezet, is de verwachting dat het bovenste deel van het originele maaiveld in het centrale deel van het plangebied tevens is omgewerkt.

Eventueel aanwezige archeologische resten die zich mogelijk in het centrale deel van het plangebied aan het maaiveld konden bevinden, zijn door het gebruik en inklinking waarschijnlijk geheel samengedrukt en vernietigd. De kans dat in het gebied archeologische resten aanwezig zijn, wordt hierdoor erg klein geacht.

ADC ArcheoProjecten adviseert om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. De uitvoerder van het grondwerk wordt daarom gewezen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

4.3.4 Monumenten

In het gebied bevinden zich geen Rijks- of gemeentelijke monumenten.

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische en archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

4.4 Landschap

Het verkavelings- en slotenpatroon weerspiegelen de oorspronkelijke ontginningswijze van het landschap en geeft het landschap een band met het verleden. Het plangebied zelf is gelegen aan de rand van de bebouwde kom van Bergambacht. In noordelijke richting van het bebouwingslint ligt het veenweidegebied. Het plangebied wordt hierop qua bebouwing afgestemd, zodat de aanwezige kwaliteiten en de slagenverkaveling worden behouden. De hoofdgroenstructuur wordt versterkt door de watergang langs de woningen te verbreden en inheemse beplanting aan te brengen. Voorts worden drie dwarssloten gegraven, zodat de woningen als het ware op eilanden komen te staan. Tussen de woningen worden voldoende open ruimten gecreëerd, zodat open zichten blijven behouden. In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is de Tusenlanen aangeduid als een lint met hoge waarden (zie figuur 8). De woningen zelf zullen op een landschappelijke wijze worden ingepast, waarbij de kavelstructuur wordt gerespecteerd.

Conclusie
De landschappelijke waarden worden niet aangetast, zodat er uit dien hoofde geen beperkingen worden gesteld aan onderhavige planontwikkeling.

4.5 Flora En Fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan de Ecologische hoofdstructuur (EHS)/ het Natuur Netwerk Nederland (NNN) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Donkse Laagten' ligt ruim 5 km zuidelijker. Het Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein', bevindt zich op een afstand van circa 9,5 km ten noorden van het plangebied. In westelijke richting ligt op circa 11 km de 'Boezems Kinderdijk'. Sprake is van de nieuwbouw van vier woningen, zodat deze Natura2000-gebieden niet worden beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht als gevolg van deze functiewijziging, waarbij juist veel verharding wordt verwijderd en gebiedseigen beplanting wordt aangebracht.

Het plangebied ligt in de nabijheid van Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van de provincie Zuid-Holland (figuur 10). Ten oosten ligt op ruim 1,4 kilometer de ecologische verbindingszone. Ook hier heeft de planontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1602BG012-VG01_0015.png"

Figuur 10: Ecologische hoofdstructuur in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met rode stip aangegeven.)

4.5.1 Flora- en faunatoets

Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Watersnip te Reeuwijk een ecologisch onderzoek uitgevoerd voor het onderhavige plangebied (rapport van maart 2016, rapportnummer 14A053, Bijlage 5). Dit ecologische onderzoek is uitgevoerd op basis van reeds vervallen wetgeving, maar de nieuwe Wet natuurbescherming geeft geen aanleiding om het rapport aan te passen. Op basis van inventarisatie, literatuuronderzoek en verkennend onderzoek kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).

Conclusies en aanbevelingen

  • Het plangebied heeft geen directe relatie met beschermde gebieden (Natura2000, beschermde natuurmonumenten, (P)EHS gebieden of ecologische verbindingszones). Het plangebied biedt geen geschikt habitat voor de doelsoorten van de nabij gelegen Natura2000-gebieden, die op ruime afstand van de planlocatie liggen. Schade aan Natura2000-doelsoorten is daarom niet aan de orde.
  • In de wijdere omgeving van het plangebied ligt EHS-gebied. Er zal echter geen schade ontstaan door de ruimtelijke ingrepen die verband houden met de sloop van de loods en de bouw van de woningen vanwege de afstand tussen plangebied en de EHS-gebieden.
    Op enkele honderden meters afstand rondom het plangebied ligt belangrijk weidevogelgebied. Gezien deze afstand en de reeds aanwezige hoge cultuurdruk door de bedrijven aan de Tussenlanen is negatieve invloed van de voorgenomen maatregelen op belangrijk weidegebied in de omgeving uitgesloten. Het plangebied is zelf niet geschikt voor weidevogels. Compensatie in het kader van de beleidsregel Compensatie natuur, recreatie en landschap is niet aan de orde.
  • In het algemeen geldt dat er in geval van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting een vrijstelling van de Flora- en faunawet is voor algemeen beschermde soorten (Groene- en Bruine kikker, Gewone pad, Kleine watersalamander, Egel, Haas, Woelrat, Bunzing en Hermelijn). Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden, maar wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden. Het plangebied is echter niet geschikt voor deze soorten doordat het terrein vrijwel geheel verhard is.
  • In het algemeen geldt dat indien bomen en struiken verwijderd worden, dit bij voorkeur dient te gebeuren buiten het broedseizoen van vogels, zodat overtreding van de Flora- en faunawet wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Flora- en faunawet hanteert echter geen standaard periode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Op het moment dat er zich een of meerdere bebroede nesten binnen de af te breken loods bevinden dienen de ingrepen op de planlocatie plaats te vinden nadat de nesten verlaten zijn. Vogelnesten die jaarrond beschermd worden door de Flora- en faunawet, zijn niet aangetroffen of te verwachten binnen het plangebied. Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels.
  • In de omgeving van het plangebied komt de streng beschermde Rugstreeppad (Flora- en faunawet tabel 3, Habitatrichtlijn Bijlage IV en Rode lijst status 'gevoelig') voor. Het plangebied is in zijn huidige vorm niet geschikt voor deze soort. Op het moment dat het plangebied bouwrijp gemaakt wordt, kan het gebied wel geschikt worden als overwinteringsgebied. De Rugstreeppad kan zich dan ingraven in braakliggende grond/zand. Geadviseerd wordt om geen grond/zand braak te laten liggen op het moment dat de Rugstreeppad zich gaat ingraven eind oktober/november. Daarnaast wordt geadviseerd om gedurende de werkzaamheden te voorkomen dat er poelen en plassen ontstaan op het perceel, in bijv. bandensporen, voorafgaande en tijdens het voortplantingsseizoen, van half april tot en met juli.
  • De streng beschermde Ringslang (Flora- en faunawet tabel 3) komt voor in de omgeving van het plangebied. Het plangebied is echter ongeschikt als foerageer-, overwinterings- en voortplantingsgebied voor de Ringslang. Schade aan het biotoop van de Ringslang door de voorgenomen maatregelen zijn dan ook uitgesloten.
  • De (streng) beschermde vissoorten Kleine modderkruiper (Flora- en faunawet tabel 2) en Bittervoorn (Flora- en faunawet tabel 3 en Rode lijst status 'kwetsbaar') komen voor in de omgeving van het plangebied. De sloot aan westzijde is ongeschikt voor deze soorten. De sloot aan de oostkant is wel geschikt voor deze soorten, hoewel ze bij het visonderzoek niet zijn aangetroffen. Omdat de aanwezigheid van de Bittervoorn en Kleine modderkruiper echter niet kunnen worden uitgesloten dienen bij de werkzaamheden maatregelen genomen te worden om schade aan deze vissoorten te voorkomen. In principe moet ten aanzien van de Bittervoorn ontheffing aangevraagd worden, tenzij er maatregelen genomen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen. De geplande maatregelen zorgen voor een vergroting van het biotoop van de Bittervoorn en Kleine modderkruiper. Schade aan het leefgebied van beide soorten is daardoor niet aan de orde, de functionaliteit van het biotoop is bij de vigerende plannen voor beide soorten gegarandeerd. Wel dient er gewerkt te worden volgens een Ecologisch Werkprotocol, waarin maatregelen beschreven staan ter voorkoming van schade aan beide genoemde soorten. Hierbij wordt de gedragscode van de Unie van Waterschappen gevolgd. Een belangrijk element van deze gedragscode is de bepaling dat het in verbinding stellen van de nieuwe slootgedeelten met de bestaande sloten buiten de kwetsbare periodes van de Kleine modderkruiper en de Bittervoorn dient te gebeuren, namelijk de voortplantingstijd (15 maart – 1 augustus) en winterrustperiode (15 november – 15 maart). Buiten deze periodes zullen deze soorten geen schade ondervinden door het in verbinding stellen van beide slootgedeelten doordat de volwassen vissen weg kunnen zwemmen van de plek waar de werkzaamheden plaatsvinden.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat de streng beschermde vleermuissoorten Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger en Ruige dwergvleermuis (al deze soorten Flora- en faunawet tabel 3 en Habitatrichtlijn Bijlage IV) voorkomen in de omgeving van het plangebied. Het plangebied zelf biedt geen geschikte verblijfplaats voor vleermuizen en is ook niet geschikt als foerageergebied voor deze soorten. Er zijn geen landschappelijke structuren in de directe omgeving aanwezig die als vliegroute voor vleermuizen zouden kunnen dienen. Het plangebied vervult geen functie voor vleermuizen. De geplande maatregelen zullen geen negatieve invloed hebben op de duurzame instandhouding van vleermuissoorten.
  • Hoewel de Platte schijfhoren voorkomt in de omgeving van het plangebied is het plangebied zelf niet geschikt voor deze soort. De sloot aan de westzijde van het terrein beschikt niet over voldoende kwaliteiten en in de sloot aan de oostzijde ontbreekt een goed ontwikkelde onderwatervegetatie. Aangezien er geen Krabbescheer in de sloten aanwezig is vervult de planlocatie geen functie voor de Groene glazenmaker. De geplande ingrepen zullen dan ook geen schade toebrengen aan het leefgebied van de Platte schijfhoren of Groene glazenmaker.

Algemene zorgplicht
De Flora- en faunawet bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. Wanneer er toch beschermde soorten worden gevonden, dan zal hiervoor tijdig ontheffing worden aangevraagd.

Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd er vanuit de gebiedsbescherming en soortenbescherming geen belemmeringen bestaan voor deze planontwikkeling.

4.6 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten

4.6.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond (GBKN) schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd bestemmingsplan.

5.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 5.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkings- wijzigingsregels opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

5.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen

In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten

In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

5.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of vanwerkzaamheden.

Artikel 3 Agrarisch met Waarden
In de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' staat handhaving van het bestaand agrarisch gebruik centraal. De bestemmingsregeling gaat uit van de bestaande situatie en heeft in eerste instantie een beheerkarakter, waarbij rekening wordt gehouden met de aanwezige waarden van het gebied. Bebouwing is daarom niet toegestaan. Binnen de in de regels gegeven marges kan medewerking worden verleend aan ontwikkelingen. In de bestemming is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen om de in het gebied voorkomende landschapswaarden te kunnen beschermen.

Artikel 4 Water
Belangrijke waterlopen- en partijen die van belang zijn voor de waterberging zijn als 'Water' bestemd.

Artikel 5 Wonen
De op de kaart voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken. In de planregels zijn onder meer de toegestane hoogte van de hoofdgebouwen en de maximale inhoud van een hoofdgebouw vastgelegd. Met betrekking tot de situering van de hoofdgebouwen zijn op de plankaart bebouwingsvlakken ingetekend, waarin de hoofdgebouwen gesitueerd dienen te worden.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
Het plangebied ligt in een gebied met hoge archeologische verwachtingswaarden. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunningenstelsel.

5.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 7 Antidubbeltelbepaling
Het artikel 'Antidubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 8 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en kelders.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. Voorts zijn regels opgenomen over de aan te houden parkeernorm voor auto's.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
Aanvullend op de bouwregels gelden bijzondere (beperkende) bouwbepalingen voor het in het plangebied gelegen grondwaterbeschermingsgebied. Deze zone is met een aanduiding op de verbeelding weergegeven.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 13 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 14 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

5.4 Handhaving Bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  1. 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  1. 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan

De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.

  1. 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  1. 4. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Conclusie
Het bestemmingsplan is zodanig opgesteld met toelichting, regels en verbeelding dat handhaving op naleving hiervan goed mogelijk is.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid En Resultaten Overleg

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. Het betreft een particulier voornemen waarvan de lasten door initiatiefnemer zullen worden gedragen. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten anterieure exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen om een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de overeenkomst. De economische uitvoerbaarheid door initiatiefnemer is voorts voldoende aangetoond.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Voor onderhavig ontwerpbestemmingsplan is de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken heeft daartoe vanaf 24 augustus 2016 zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging is één schriftelijke zienswijze ingediend. Voorts zijn nog 3 reacties ontvangen van vooroverleginstanties. Voor de beantwoording hiervan wordt verwezen naar de Nota van beantwoording zienswijzen, (Bijlage 6).

6.3 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan door middel van een E-formulier bij Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland aangemeld. Voorts is het voorontwerp toegezonden aan het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

Bijlage 1 Rapport Landschappelijke- En Stedenbouwkundige Inpassing

Bijlage 1 Rapport landschappelijke- en stedenbouwkundige inpassing

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 4 Archeologisch onderzoek

Bijlage 5 Verkennend Ecologisch Onderzoek

Bijlage 5 Verkennend ecologisch onderzoek

Bijlage 6 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 6 Nota van beantwoording zienswijzen