IJsseldijk-Noord 10 en 11, Ouderkerk aan den IJssel
Bestemmingsplan - Gemeente Krimpenerwaard
Vastgesteld op 24-09-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
Het bestemmingsplan IJsseldijk-Noord 10 en 11, Ouderkerk aan den IJssel met identificatienummer NL.IMRO.1931.BP1608DK020-va01 van de gemeente Krimpenerwaard.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 aan- of uitbouw
Een uit de gevel springend, in architectonisch opzicht ondergeschikt deel van een woning dat door haar indeling en inrichting is bestemd hoofdzakelijk te worden gebruikt ten behoeve van een woning.
1.4 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 achtererfgebied
Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruizen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
1.7 afwijking
Een afwijking van het bestemmingsplan als bedoeld in art. 2.1, lid 1, onder c, van de Wabo juncto art. 2.12, eerste lid, onder a, sub 1, van de Wabo.
1.8 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 bebouwingsgrens
Een grens van een bouwperceel, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.
1.10 bebouwingspercentage
Een binnen een bij het plan behorend geometrisch bepaald vlak of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van een deel van het bouwperceel, dan wel bouwvlak of bestemmingsvlak dat ten hoogste mag worden bebouwd; dit percentage heeft geen betrekking op ondergrondse parkeergarages.
1.11 beroepsactiviteiten in of bij een woning
Het beroeps- of bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang in een woning zodanig is dat deze activiteiten in een woning en de daarbij behorende aan- of uitbouwen en bijgebouwen kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.
1.12 bedrijfsgebouw
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten.
1.13 bedrijfsmatige activiteiten in of bij een woning
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, geen zakelijke dienstverlening zijnde, en ambachtelijke bedrijvigheden, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de aard (qua milieuplanologische hinder) en omvang van bedrijfsactiviteiten in een woning en de daarbij behorende aan- of uitbouwen en bijgebouwen kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.
1.14 bestaand
Ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.15 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.16 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.18 bijgebouw
Een bij een woning behorend gebouw, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte, dat niet in directe verbinding staat met de woning en dat niet voor bewoning is bestemd.
1.19 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.20 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.21 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.22 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.23 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.24 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang die hetzij direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.25 bruto-vloeroppervlakte (bvo)
De bruto-oppervlakte als bedoeld in NEN 2580.
1.26 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.27 hoofdgebouw
Gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.28 kap
De volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw met een dakhelling van ten minste 30° en
ten hoogste 55°.
1.29 nutsvoorzieningen (voorzieningen ten behoeve van openbaar nut)
Voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals schakelhuisjes, duikers, gasreduceerstations e.d.
1.30 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.31 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.32 peil
- a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg, ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein, zoals aanwezig ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan, ter plaatse van die hoofdtoegang;
- c. voor een zich op een perceel bevindend bouwwerk in het talud van de dijk, waarvan de gevel niet direct aan de weg grenst en in alle andere gevallen: de hoogte van het bestaande aansluitende, afgewerkte maaiveld ter plaatse van de naar de dijk of weg gekeerde gevel overeenkomstig onderstaande tekening, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende ophogingen anders dan noodzakelijk voor de bouw, buiten beschouwing blijven;
1.33 prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.34 seksinrichting
De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.35 talud
Het schuine vlak langs een weg, watergang of van een dijk.
1.36 uitbouw
Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.37 voldoende parkeergelegenheid
Parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de CROW-publicatie 317 (oktober 2012) en diens rechtsopvolger(s), dan wel later door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels over parkeren.
1.38 voorerfgebied
Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
1.39 voorgevel
De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.
1.40 voorgevelrooilijn
De denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.
1.41 vrijstaande woning
Een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning of functie.
1.42 woning
Een hoofdgebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.43 wijziging
Een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens
Vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw en haaks op de perceelsgrens.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de breedte van een gebouw
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat.
2.4 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken.
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. nutsvoorzieningen als genoemd in categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (VNG 2009);
- b. tuin en/ of erf;
- c. met de daarbij behorende bouwwerken, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen ten dienste van de bestemming.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. plantsoen;
- b. bermstroken;
- c. bermsloten;
- d. waterpartijen;
- e. taluds;
- f. oevers;
- g. bruggen;
- h. paden;
- i. ontsluitingswegen ter plaatse van de aanduiding 'weg';
- j. verhardingen;
- k. straatmeubilair;
- l. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- m. voorzieningen ten behoeve van openbaar nut;
- n. andere tot de bestemming behorende groenvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
- a. Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
- b. de hoogte van lichtmasten en overige masten ten hoogste 10 m bedraagt;
- c. de hoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde ten hoogste 2 meter bedraagt.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Ter plaatse van de aanduiding 'weg' zijn de gronden uitsluitend bestemd voor ontsluiting van bouwpercelen.
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterpartijen en (primaire) waterlopen, zoals sloten, watergangen, taluds, bruggen, bermstroken, oevers, ondergeschikte groenvoorzieningen en andere tot de bestemming behorende watervoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen, met inbegrip van beroepsactiviteiten in of bij de woning;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' vrijstaande woningen;
- c. beroepsactiviteiten of bedrijfsmatige activiteiten in of bij een woning;
- d. tuinen, erven, toegangswegen, parkeervoorzieningen, waterlopen, nutsvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming;
met dien verstande dat:
- e. de gezamenlijke bruto-vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van beroepsactiviteiten binnen het hoofdgebouw met de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 35% van de totale bruto-vloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, en in ieder geval niet meer dan 50 m².
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 7 Waarde - Archeologie 3
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Waterstaat - Waterkering
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangeduide gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. waterkering;
- b. waterstaatkundige voorzieningen;
- c. het onderhoud en instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering;
- d. watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de waterhuishouding samenhangende voorzieningen.
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
- b. het waterstaatsbelang niet onevenredig wordt geschaad;
- c. vooraf een positief schriftelijk advies wordt verkregen bij de beheerder van de betreffende waterkering.
8.4 Specifieke gebruiksregels
Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/ toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 9 Leiding - Riool
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse rioolpersleiding met de daarbij behorende werken, één en ander met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.
9.2 Bouwregels
Voor het bouwen binnen de bestemming 'Leiding - Riool' als bedoeld in lid 9.1 gelden de volgende regels:
- a. ten dienste van de bedoelde leidingen mogen op - of in - de in het eerste lid bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 2 m.
- b. ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen zijn in afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de samenvallende bestemmingen, geen bouwwerken toegestaan.
9.3 Afwijken van de bouwregels
- a. het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 2, onder a, voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen, indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene Bouwregels
11.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), luchtbehandelings- en liftinstallaties, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
11.2 Ondergronds bouwen
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
12.1 Verbod
Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming en de overige regels. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval verstaan:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
13.1 Algemene afwijkingsregels ten behoeve van geringe afwijkingen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels in dit bestemmingsplan voor:
- a. afwijkingen van eisen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits de afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
- b. het aanbrengen van geringe aanpassingen in de plaats en de richting van bebouwingsgrenzen, geen bestemmingsgrens zijnde, mits deze nodig zijn in verband met afwijkingen en onnauwkeurigheden van de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie, dan wel nodig zijn in verband met de juiste inpassing van de gebouwen binnen bouwvlakken, waarbij de grenzen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
- c. het overschrijden van de grenzen van het bouwvlak naar iedere zijde grenzend aan het openbare gebied door:
- 1. erkers, balkons en bordessen tot maximaal 2 m;
- 2. ingangspartijen tot maximaal 2 m, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de bouwhoogte maximaal 3 m zal bedragen;
voor zover deze overschrijding van grenzen niet leidt tot wijziging van bestemmingen of onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- d. het oprichten van antennes en masten tot een bouwhoogte van 15 meter.
13.2 Voorwaarden
De in 13.1 genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken. Voorts dient de stedenbouwkundige waarde van de omgeving te zijn gewaarborgd.
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
14.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van:
- a. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/ of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding;
- b. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
14.2 Voorwaarden
De in 14.1 genoemde wijzigingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken. Voorts dient de stedenbouwkundige waarde van de omgeving te zijn gewaarborgd.
Artikel 15 Overige Regels
15.1 Parkeren
15.2 Voorrangsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 16.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 16.1 sub a met maximaal 10%.
- c. Lid 16.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 16.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 16.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Lid 16.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan IJsseldijk-Noord 10 en 11, Ouderkerk aan den IJssel.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op de hoek van de IJsseldijk-Noord en Burgemeester Neetstraat in Ouderkerk aan den IJssel is onlangs een gemaal en een woning (IJsseldijk-Noord 10 en 11) gesloopt dat eigendom is van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Het gemaal was verouderd en niet meer nodig, omdat elders een nieuw gemaal in gebruik is genomen. De woning was in een dusdanig bouwkundig slechte staat dat tot sloop is overgegaan.
In overleg met de gemeente is een herontwikkelingsplan opgesteld voor het oprichten van twee woningen, waarvan één dijkwoning, zodat de entreefunctie naar de kern Ouderkerk aan den IJssel vanaf Gouderak wordt opgewaardeerd. In verband hiermede is dit bestemmingsplan opgesteld om twee woningen planologisch mogelijk te maken en de functie van het gehele perceel aan te passen in 'Wonen'.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt op de hoek van de IJsseldijk-Noord en de Burgemeester Neetstraat in Ouderkerk aan den IJssel. In zuidwestelijke richting gaat de IJsseldijk Noord over in de Dorpsstraat en vormt dit het dijklint van de kern Ouderkerk aan den IJssel. Ten noordwesten van de weg ligt de Hollandsche IJssel. In noordelijke richting ligt het bebouwingslint van de IJsseldijk-Noord. Het plangebied is gearceerd aangeduid in figuur 1.
Figuur 1: Situering omgeving plangebied (planlocatie met rode lijn gearceerd aangeduid).
1.3 Vigerend Bestemmingsplannen
Voor het plangebied gelden de volgende, door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Ouderkerk vastgestelde, bestemmingsplannen.
Bestemmingsplan | Raadsbesluit | Gedeputeerde Staten | Uitspraak Raad van State | |
Bestemmingsplan "Kern Ouderkerk aan den IJssel" | 16 september 2009 | n.v.t. | n.v.t. | |
Bestemmingsplan "IJsseldijk Noord 2005" | 13 december 2007 | 8 juli 2008 | 18 november 2009 |
Bestemmingsplan Kern Ouderkerk aan den IJssel
De inmiddels gesloopte woning ligt in de bestemming 'Wonen' met een hierbij behorend bouwvlak. Voorts is een gebied aangeduid waar bijgebouwen zijn toegestaan. De aangrenzende gronden zijn bestemd voor 'Groen'. In het zuidoostelijk gedeelte staat een nutsvoorziening met de bestemming 'Bedrijf'. Voorts gelden hier de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waterstaat - Waterkering', alsmede voor een klein gedeelte de dubbelbestemming voor een riolering ('Leiding - Riool'). Een uitsnede van de plankaart is opgenomen in figuur 2.
Bestemmingsplan IJsseldijk Noord 2005
Het gesloopte gemaal heeft de bestemming nutsvoorzieningen, groendoeleinden berm en waterhuishoudkundige voorzieningen. Deze bestemmingen laten evenmin een functiewijziging toe.
Het oprichten van twee woningen is in strijd met voornoemde bestemmingsplannen. Hierin zijn geen afwijkings- en/ of wijzigingsbevoegdheden opgenomen om hieraan medewerking te kunnen verlenen. Mitsdien is een herziening van het bestemmingsplan nodig.
Figuur 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Kern Ouderkerk aan den IJssel'. Plangebied gearceerd met rode omlijning.
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In Hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid beschreven. Hoofdstuk 4 omvat de omgevingsaspecten, waaronder de Waterparagraaf. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In Hoofdstuk 5 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 6 is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt met name ingegaan op de uitkomsten van de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Luchtfoto plangebied (bron Bing Maps).
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie Plangebied En Omgeving
Dijklint
In het plangebied stonden tot voor kort een gemaal en een woning. Beide gebouwen zijn al gesloopt. In noordelijke richting bevindt zich het dijklint van de IJsseldijk-Noord. Ten zuidoosten van het plangebied ligt een begraafplaats. Deze is via een noordelijk gelegen ontsluitingsweg op de IJsseldijk Noord bereikbaar. In zuidelijke richting staan iets verder aaneengesloten woningen aan de Burgemeester Neetstraat. In zuidwestelijke richting ligt de Dorpsstraat naar de historische kern van het dorp. Ten noordwesten van de IJsseldijk Noord ligt de Hollandsche IJssel.
De Dorpsstraat richting het centrum. Het dorpscentrum vanaf de Hollandsche IJssel.
Dijkwoningen met hierachter (niet zichtbaar) het Woningen aan de Burg. Neetstraat. Hierachter plangebied. (niet zichtbaar) het plangebied.
2.2 Nieuwe Situatie
Het plan voorziet in het oprichten van twee woningen. De dijkwoning krijgt een dubbelzijdige oriëntatie richting de dijk en de Burgemeester Neetstraat. Deze woning wordt ontsloten via de zuidelijk gelegen inrit naar de Burgemeester Neetstraat.
De woning aan de Burgemeester Neetstraat wordt in het verlengde van de rijenwoningen gesitueerd, waarbij dezelfde voorgevelrooilijn wordt aangehouden. De woning wordt tevens ontsloten via de inrit naar de Burgemeester Neetstraat. Een situatietekening van de nieuwe toestand is opgenomen in figuur 3.
Beide woningen krijgen een inhoud van maximaal 650 m³. De maximum goot- en bouwhoogte is respectievelijk 6 en 10 meter. De hoofdgebouwen dienen te zijn afgedekt met een kap met een helling van minimaal 30° en maximaal 55°.
Figuur 3: Nieuwe situatie (voorlopig).
Plangebied vanaf Burg. Neetstraat (richting Plangebied vanaf IJsseldijk Noord (richting IJsseldijk Noord). Burgemeester Neetstraat.
Plangebied gezien vanaf weg naar begraafplaats. Plangebied richting IJsseldijk Noord.
2.3 Verkeer En Parkeren
Verkeer
Het plangebied ligt aan de IJsseldijk-Noord en Burgemeester Neetstraat. De IJsseldijk-Noord is een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom tussen Gouderak en Ouderkerk aan den IJssel. Op beide wegen is de maximum snelheid ter plaatse 50 km/uur. In noordelijke richting (buiten de bebouwde kom) is de maximum snelheid op de IJsseldijk-Noord 60 km/uur. Deze ontwikkeling zal ten opzichte van de bestaande planologische situatie geen extra verkeer aantrekken. De IJsseldijk-Noord en Burgemeester Neetstraat hebben voldoende capaciteit om deze planontwikkeling op te vangen.
Beide woningen worden ontsloten via de aanwezige uitrit naar het nutsgebouwtje. Gelet op het feit dat er sprake is van een bestaande uitrit en de intensiteit van zowel de uitrit als het voetpad minimaal is, bestaan er geen verkeerskundige bezwaren tegen aanleg van een volwaardige uitrit. Hiervoor zal tijdig een inritvergunning worden aangevraagd. Aan de door de gemeente hieraan te stellen voorwaarden zal kunnen worden voldaan.
De IJsseldijk-Noord. De entree naar de begraafplaats.
Links plangebied, rechts De Burg. Neetstraat. Plangebied op de hoek van IJsseldijk-Noord en Burg. Neetstraat.
Parkeren
Ieder plan dient te voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen erf. De vraag hoe wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt beantwoord in het parkeerbeleid van de gemeente Krimpenerwaard. Op 29 januari 2019 heeft de gemeenteraad het parapluplan Parkeren Krimpenerwaard vastgesteld. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeernorm van de richtlijnen van het CROW 2012 (Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water-, en Wegenbouw en de Verkeerstechniek, publicatie 317). De regels voor parkeren zijn opgenomen in artikel 15.1 Parkeren, waarbij de regels van het parapluplan zijn overgenomen. Bij uitwerking van nieuwe bouwplannen dient te worden aangetoond dat hieraan kan worden voldaan. De parkeernormen zijn opgenomen in tabel 2.1.
Tabel 2.1: Parkeerkencijfers woningen ASVV 2012.
Categorie matig stedelijk/ rest bebouwde kom | parkeerkencijfer | aandeel bezoekers |
koop vrijstaand | 2,6 (maximum) | 0,3 pp per woning (incl.) |
De dijkwoning en de aan Burgemeester Neetstraat georiënteerde woning worden ontsloten via de bestaande afrit vanaf het dijklichaam naar de nutsvoorziening. De parkeerbehoefte kan per woning volledig op eigen terrein worden gerealiseerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de minimale maatvoering wat nodig is om gebruik van parkeerruimte en garage mogelijk te maken. Bij uitwerking van de bouwplannen dient te worden aangetoond dat kan worden voldaan aan de parkeernorm. In artikel 15.1 Parkeren van het bestemmingsplan wordt dit geborgd.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Ruimte heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:
- rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
- rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
- rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de nieuwe Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze (14) belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij onder andere om rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen en ecologische hoofdstructuur (EHS), thans Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Met dit bestemmingsplan zijn geen nationale belangen gemoeid.
3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.
Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond. Bij het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt het volgende geconstateerd:
Ad behoefte
Er is sprake van een behoefte. Dit blijkt onder andere uit paragrafen 3.2.2 en 3.3.1. De invulling van het plangebied met twee vrijstaande woningen voor de doelgroep doorstromers sluit goed aan bij de provinciale en gemeentelijke ambitie, waarbij gestreefd wordt naar duurzame woningen in de woonkern. De gewenste ontwikkeling voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte.
Ad bestaand stedelijk gebied
Bestaand stedelijk gebied wordt in de Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied ligt in de bebouwde kom (Bestaand Stads- en Dorpsgebied) van Ouderkerk aan de IJssel. De invulling van het plangebied met woningen levert vanuit de verstedelijkingsladder geen belemmering op.
3.1.4 Conclusie Rijksbeleid
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De woningbouw is voorts in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Visie ruimte en mobiliteit (2014)
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de Visie ruimte en mobiliteit (VRM) en de bijbehorende uitvoeringsdocumenten vastgesteld. De actualisering 2016 van de VRM, het Programma ruimte, de Verordening ruimte en de Cultuurhistorische Hoofdstructuur is op 14 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze actualisering heeft betrekking op een reeks van onderwerpen, waaronder de actualisering van de regionale visies voor wonen en kantoren. De wijziging van 30 mei 2018 heeft betrekking op een reeks van onderwerpen, waaronder detailhandel, behoefteramingen bedrijventerreinen, de ladder voor duurzame verstedelijking en de 3 hectare kaart.
Dit beleidskader geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Uitgangspunt vormt steeds de maatschappelijke vraag. Ook rekent de provincie op de daadkracht van maatschappelijke partners, met wie zij intensievere samenwerking zoekt.
Hoofddoel van de Visie ruimte en mobiliteit (VRM) is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
- Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
- Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
- Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
- Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit. De Agenda ruimte bevat een concretere uitwerking van de VRM. In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden.
- 1. Beter benutten en opwaarderen
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Ze kunnen de hoofdmoot voor hun rekening nemen van de woningen die Zuid-Holland tot 2030 extra nodig heeft. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven. Door de schaalvoordelen blijft het mogelijk om goed openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden. Gemeenten stellen regionale visies voor woningen en kantoren op. Door deze visies stemmen de gemeenten het aanbod met elkaar af op de reële behoefte naar woningen en kantoren. Op deze wijze wil de provincie het overschot aan kantoren terugdringen en het tekort aan woningen voor bepaalde segmenten kleiner maken.
- 2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer. Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.
- 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit
Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads– en dorpsgebied te realiseren. De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.
- 4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij. Blikvanger is het warmtenet. Restwarmte uit de Rotterdamse mainport kan in de toekomst via een ondergronds leidingstelsel worden getransporteerd naar de greenport Westland-Oostland, waar er kassen mee worden verwarmd, en naar steden om te voorzien in de warmtebehoefte van bewoners en bedrijven.
Beter benutten en opwaarderen bebouwde ruimte
De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder “bebouwde ruimte” wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk.
De regionale programmering van het planaanbod van woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkelcentra sluit niet overal aan op de veranderde vraag. De provincie zet zich ervoor in om die match te verbeteren. Zo kan een gezonde markt ontstaan en kunnen tegelijk de mogelijkheden van de bebouwde ruimte optimaal worden benut.
Wonen
De belangrijkste opgave in het provinciale woningbouwbeleid is om voldoende geschikte huisvesting mogelijk te maken voor de veranderende bevolking. Die bevolking verandert door processen van vergrijzing, diversiteit en individualisering. Dat werkt door in de vraag naar woonmilieus. Ook de wijze waarop woningen en de woonomgeving ontwikkeld worden, verandert. Vraaggerichte, organische ontwikkeling komt steeds meer naast grootschalige, planmatige ontwikkeling. De rol van projectontwikkelaars en beleggers verandert. Dat geldt ook voor de rol van overheden en de wijze van beleid maken.
Er is een toenemende behoefte aan woningen in centrumstedelijke en buitencentrummilieus. Bouwen in het BSD voldoet (bij uitstek) aan deze behoefte. Daarnaast blijft vraag bestaan naar groenstedelijke, dorpse en landelijke milieus. Toevoegingen binnen bestaande stadswijken, dorpen en kleine kernen kunnen hier tot op zekere hoogte in voorzien. Ter aanvulling blijft enige uitbreiding nodig voor deze milieus en andere woningbouw die niet binnen het BSD inpasbaar blijkt te zijn met behoud van leefkwaliteit.
Binnen Zuid-Holland bestaan grote verschillen in de omvang van de woningbehoefte. Aan de ene kant zijn er gebieden waar de behoefte aan nieuwe woningen groot blijft, ook op lange termijn (na 2030). Deze liggen in of aan in de hoogstedelijke zone. Toch is de afzet van de woningbouw waarin de huidige plannen voorzien, niet altijd zeker. Dat geldt in het bijzonder voor de gemeentelijke plannen die stammen uit de Vinex-periode. Deze kenmerken zich door relatief dure eengezinswoningen aan stadsranden. Het afzetrisico van deze woningbouw wordt niet zozeer veroorzaakt door de crisis, maar is vooral het gevolg van structurele demografische ontwikkelingen.
Aan de andere kant zijn er gebieden waarvoor de prognoses een bevolkingsdaling aangeven, deels na 2030. Voor de woningbehoefte vertaalt dit zich in een geringe groei of in het geheel geen groei. Ook die ontwikkeling is structureel. Daardoor wordt het aanhouden of ontwikkelen van een grote plancapaciteit met een niet-gevraagde kwaliteit zeer risicovol. Gemeenten kunnen onderlinge concurrentie voorkomen door het maken van afspraken over planreductie, en zo de haalbaarheid van de meest kansrijke plannen vergroten. De provincie bevordert dit proces door samenwerkende gemeenten ruimte voor keuzes te geven, maar ook waar nodig grenzen te stellen.
Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waarmee rekening dient te worden gehouden in de planvorming. Op de Kwaliteitskaart en kaart 'Laag van de stedelijke occupatie' (kaart 20) van de Structuurvisie is het gebied aangeduid als “steden en dorpen” en "stads- of dorpsrand", terwijl het plangebied op kaart 1 'Beter benutten bebouwde ruimte' is aangeduid als "bebouwde ruimte" binnen het Bestaand Stedelijk en Dorpsgebied (BSD). In figuur 4 is een uitsnede van de Kwaliteitskaart en Kaart 1 opgenomen. De planontwikkeling maakt onderdeel van de lokale woningbehoefte en wordt als zodanig opgenomen in de Regionale Woonagenda.
Figuur 4: Uitsnede Kwaliteitskaart (linker kaart) en 'Beter benutten bebouwde ruimte' (rechter kaart). Het plangebied is met een rode omlijning aangeduid.
Conclusie
De herontwikkeling van het inmiddels gesloopte gemaal en de woning tot het oprichten van twee woningen is in overeenstemming met thema 1 (beter benutten en opwaarderen), omdat woningbouw binnen het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt. Voldaan wordt aan de provinciale belangen met betrekking tot functie en gebruik.
3.2.2 Verordening Ruimte
Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in de Verordening ruimte van 9 juli 2014 en de partiële wijziging van 14 december 2016 (artikel 2.1.1 van de Verordening). In de wijziging 2018, vastgesteld door Provinciale Staten op 30 mei 2018, zijn de regels over de Ladder van duurzame verstedelijking aangepast. In deze wijziging is aansluiting gezocht bij het Bro. Op grond van dit aangepaste artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.
Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk van twee nieuwe vrijstaande woningen, waarvan één vervangende nieuwbouw, in het bestaand stedelijk gebied, zoals dat hiervoor is omschreven in de begripsbepaling voor bestaand stads- en dorpsgebied. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Het bouwen van één woning is geen stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder (ABRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4). Twee woningen die rechtstreeks mogelijk worden gemaakt zijn eveneens niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, lid 1, onder i van het Bro (ABRvS 18 december 2013, nr. 201302867/1/R4). Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen. Voldaan wordt aan de eerste trede van de ladder zoals beschreven in paragraaf 3.3.1. Voorts is sprake van transformatie van een herontwikkelingslocatie van een inmiddels gesloopte gemaal en woning wat is overeenstemming is met de Ladder.
Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 2.2.1, lid 1 van de Verordening ruimte (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
- a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
- b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
- 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
- c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
- 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
Toelichting Verordening Ruimte op kwaliteitsbeleid
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen binnen de bestaande gebiedsidentiteit en 2) moet voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. Als richtpunten wordt onder andere het volgende aangehouden:
- Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
- Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand.
- Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
Voor ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand geldt als richtlijn dat deze bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). De nieuwbouw van twee woningen, waarvan één vervangende nieuwbouw, versterkt het dijklint. Deze planontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en qua aard en schaal bij wat er al in de directe omgeving langs de Hollandsche IJssel. Verouderde bebouwing is gesaneerd ten gunste van een woonfunctie. Gesteld kan worden dat hier sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen de BSD. De twee woningen worden aangemeld bij de Regio Midden-Holland voor de regionale monitor, waarna deze planontwikkeling wordt opgenomen in de Regionale Agenda Wonen (zie paragraaf 3.3.1). Voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Er is geen strijd met de provinciale belangen. Resumerend kan worden geconcludeerd dat:
- het plan in overeenstemming is met artikel 2.1.1 lid 1 van de Verordening ruimte (Actualisatie 2018 Ladder);
- het plan in overeenstemming is met artikel 2.2.1 lid 1 sub a (inpassen) en lid 4 van de Verordening ruimte na actualisatie 2016 (ruimtelijke kwaliteit).
Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.
3.2.3 Gebiedsprofiel Krimpenerwaard
De provincie Zuid-Holland heeft voor de Krimpenerwaard een gebiedsprofiel opgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.
Samen met de Lopikerwaard vormt de Krimpenerwaard het grootste aaneengesloten veenweidegebied van Nederland. De nog gave aanwezigheid van de middeleeuwse verkaveling, met de lange lijnen van kaden, weteringen en Tiendwegen is een bijzondere kwaliteit van de Krimpenerwaard. De rand langs de Hollandsche IJssel heeft een diepe opstrekkende verkaveling vanaf de rivierdijk, maar de openheid is meer onderverdeeld dan langs de Lek. Blokboezems haaks op de rivier zorgen samen met beplante tiendwegen en kades voor een karakteristiek patroon in het landschap.
De hoofdambities zijn uitgewerkt in gebiedsprofielkaarten waarin kort de karakteristiek, toekomstige ontwikkelingen en de in de Kwaliteitskaart vastgestelde ambities zijn genoemd. Aansluitend volgt een beschrijving van de karakteristiek en de aanvullende ambities per legenda-eenheid.
Planontwikkeling in relatie tot Gebiedsprofiel
In de gebiedsprofielkaarten maakt het plangebied onderdeel uit van de kaarten 'Onderscheidend rivierengebied', 'Dorpen en linten' en 'Kwaliteit in stads- en dorpsgebied'. Deze worden hieronder beschreven.
Deelgebied 'Onderscheidend rivierengebied'
Het plangebied bevindt zich achter de rivierdijk in het deelgebied 'Onderscheidend rivierengebied'. Het rivierenlandschap staat in Zuid-Holland onder grote invloed van de getijden van de zee, maar ligt voor een deel ook in het veenlandschap. De veenweide loopt tot aan de dijken. De dijken met dichte lintbebouwing vormen een sterke ruimtelijke begrenzing en een groot contrast met het open veenweidegebied. Langs de Hollandsche IJssel liggen buitendijkse gebieden op de plekken van voormalige kleiwinningen, zogenoemde zellingen. Naast natuurgebieden zijn er ook opgehoogde terreinen met (bedrijfs) bebouwing in het buitendijkse gebied. Ambities voor de rivierdijken zijn onder andere:
- Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de rivierdijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het rivierengebied.
- Versterken van het doorgaand profiel van de dijk. Dit draagt bij aan het herkenbaar houden en begrijpbaar houden van de dijk. Het ritme langs de dijk met afritten, bebouwing, afwisselend open-dicht etc. kan houvast geven voor het plaatsen en vormgeven van nieuwe ontwikkelingen, evenals het dwarsprofiel van de dijk en bijbehorende bebouwing.
- Behoud van belangrijke doorzichten vanaf de dijk op het achterliggende (veenweide)landschap.
De dijk van de Hollandsche IJssel heeft een smalle verschijningsvorm met steile taluds en veel bochten. Over de gehele lengte ligt de weg boven op de dijk, aan de kant van de Krimpenerwaard gevolgd door een doorgaand bebouwingslint aan de voet van de dijk. Alleen de dijk aan de noordkant van de IJssel is buiten de dorpen slechts incidenteel bebouwd. Door opeenvolgende, deels zeer recente, dijkversterkingen zijn dijk en aangrenzende bebouwing steeds meer met elkaar vervlochten geraakt. Er is beperkte ruimte voor verdere noodzakelijke dijkversterking. Aanvullende ambitie zijn onder andere:
- bij nieuwbouw of herontwikkeling langs de dijk rekening houden met de ruimtelijke impact aan de overkant en vanaf het water.
- herkenbaar houden karakteristiek dwarsprofiel van de dijk en aanhechting bebouwing aan de dijk.
Dorpen en linten
De dorpen en steden in de Krimpenerwaard zijn evenals de overgangen naar het landschap heel divers. Doordat de oorspronkelijke bebouwingslinten nog als herkenbare structuurlijnen in de bebouwingskernen doorlopen, zijn de dorpen op een vanzelfsprekende manier met het landschap verweven. Karakteristiek zijn de dorpsranden die door historische bebouwingslinten worden gevormd, waarbij er vaak een groene ruimte is uitgespaard tussen het lint en de nieuwere dorpsbebouwing. Ook dorpsranden naar het veenweidegebied en naar recreatiegebieden zijn vaak gelaagd en fijnmazig van opbouw. Hierbij behorende hoofdambities zijn onder andere:
- de verschillende karakteristieken per dorp en lint behouden en versterken; maatwerk per locatie.
- bij verdichting in de linten versterken van de verschillen tussen een symmetrische of een asymmetrische opbouw van het lint.
Kwaliteit in stads- en dorpsgebied (rand aan de rivier)
De relatieve leegte van de Krimpenerwaard staat in sterk contrast met de aangrenzende agglomeratie van Rotterdam. Steden en dorpen zijn compact en liggen voornamelijk langs de rivier. De dorpen langs de Hollandsche IJssel, waaronder Ouderkerk aan den IJssel hebben geen uitgesproken rivierfront. De rivier vormt een heldere landschappelijke grens maar de bebouwing is niet met het ‘gezicht’ op de rivier gericht. De bebouwing is georiënteerd op de dijk met groene tuinen naar de rivier. Tussen de bebouwing liggen steegjes en openbare plekjes aan het water. De plekken zorgen voor een soort kleinschalig front met een bijzondere ruimtelijke kwaliteit. Nieuwe ontwikkelingen maken door de oriëntatie van de bebouwing en openbare plekken wel een duidelijk gebaar naar het water. Aanvullende ambitie is onder andere het koesteren van kleinschalige, vaak informele bebouwing en het groene karakter langs de rivier. Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan het groene karakter langs de rivier.
Spiegeling planontwikkeling aan Gebiedsprofiel Krimpenerwaard
De bestaande bebouwing is inmiddels gesloopt. De herontwikkeling krijgt een opwaardering, omdat de dijkwoning het profiel van de rivierdijk versterkt op een belangrijke entreepunt van de woonkern. De bebouwing staat met ‘het gezicht’ naar de dijk, zodat sprake is van en kwaliteitsimpuls.
De woning aan de Burgemeester Neetstraat sluit mooi aan op de zuidelijk gelegen aaneengesloten woningen. De woningen worden landschappelijk ingepast. Per saldo is er sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De overgang tussen het dijklint en het dorpsgebied wordt hierdoor beleefbaar. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud en herstel van een dijkwoning zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling) door één extra woning mogelijk te maken. Het tegengaan van verrommeling heeft hier prioriteit.
Conclusie
De planontwikkeling is in overeenstemming met het ambitiebeeld van het Gebiedsprofiel Krimpenerwaard, omdat de ontwikkeling een bijdrage levert aan het behouden en/of versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het rivierfront en de overgang naar het stads- en dorpsgebied.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Regionale Agenda Wonen
Het regionale kader voor het woonbeleid is verwoord in de “Regionale Agenda Wonen Midden-Holland” (2013). De navolgende afspraken zijn richtinggevend voor hoe de gemeente omgaat met haar lokale woningbouwprogramma tot 2020.
- 1. Gemeenten zetten in op een regionale woningproductie die past bij de behoefte conform de provinciale WBR 2010 (migratiesaldo nul) en de bovenregionale opvangtaak voor de Zuidvleugel.
- 2. Elke gemeente voert daarvoor de als maatschappelijk en/of financieel urgent aangemerkte projecten uit haar woningbouwprogramma 2012-2019 uit.
- 3. Gemeenten kunnen projecten uitwisselen, mits dit past binnen de opgegeven capaciteit van urgente woningproductie 2012-2019 en de projecten een redelijk maatschappelijk belang hebben, zich niet in buitengebied bevinden en geen binnenstedelijk groen doen opheffen.
- 4. Gemeenten bevorderen lokaal een kansrijke, kwalitatief diverse woningproductie die past bij de vraag in de markt. Zij baseren zich daarvoor op lokale en/of (sub)regionale woonvisies en analyses van de woningmarkt, zoals woningbehoeftenonderzoeken.
- 5. Gemeenten gaan daarbij uit van een gemeenschappelijke regionale indeling in prijsklassen. Daarnaast hanteren gemeenten een verdeling in eengezinswoningen (grondgebonden) en meergezinswoningen (gestapeld).
- 6. Gemeenten hanteren daarvoor ook een gemeenschappelijke regionale indeling in woonmilieus, te weten een hoofdindeling in stedelijke, dorpse en landelijke woonmilieus.
- 7. Gemeenten monitoren met elkaar eenmaal per twee jaar de voortgang en inhoud van de woningproductie en het woningbouwprogramma. Het woningbouwprogramma is een flexibel instrument dat bij gewijzigde marktomstandigheden bijgesteld kan worden.
Conclusie
De nieuwbouw van 2 woningen in de dure koopsector, waarvan 1 vervangende nieuwbouw, levert een bijdrage aan het voorzien in de vraag naar woningen in Ouderkerk aan den IJssel voor de doelgroep doorstromers. Volgens de afspraken hoeft dit plan gezien de omvang (2 woningen, waarvan 1 vervangende nieuwbouw) niet te worden afgestemd met de regio, maar alleen te worden gemeld voor de regionale monitor. Het plan past binnen de regionale woningbouwafspraken en de Regionale Agenda Wonen.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie 'Ouderkerk 2030'
De gemeenteraad van de voormalige gemeente Ouderkerk heeft op 25 oktober 2012 de structuurvisie “Ouderkerk 2030” vastgesteld. De structuurvisie speelt in op visies van onder meer rijk, provincie, Hoogheemraadschap, Zuid-Hollands landschap en de K5-gemeenten. Alle instanties streven naar behoud en versterking van de unieke kwaliteiten van Ouderkerk. De 'Dorpsvisie Ouderkerk aan den IJssel en Lageweg' (2007) en de dorpsvisie “Gouderak” vormen het fundament voor deze visie.
De structuurvisie is leidend voor het eigen beleid en vormt het toetsingskader voor ontwikkelingen. De structuurvisie is in essentie een ruimtelijk plan, maar geeft de samenhang met economisch, ecologisch of sociaal-maatschappelijk beleid aan. De structuurvisie schetst vanuit deze brede invalshoek het beeld van hoe Ouderkerk er op lange termijn, in 2030, uitziet. De gemeente streeft de volgende zeven doelen na:
- a. behoud en versterking van het karakter van Groene Hartgemeente;
- b. bijdragen in de ontwikkeling van Krimpenerwaard tot vitale regio. Verwezenlijken projecten die van betekenis zijn voor de gehele regio en daarmee ook een gemeentegrens overstijgend karakter hebben;
- c. zorgdragen voor economische en maatschappelijke vitaliteit van de dorpen mede als gevolg en ter compensatie van transformaties van het landelijk gebied;
- d. zo lang mogelijk behoud van het inwonertal 8.150 inwoners (januari 2010). Krimp van de omvang van de bevolking zal op lange termijn optreden. Het gemeentelijk beleid kan de effecten van krimp ondervangen door op korte en middellange termijn de aanwezige ontwikkelingspotenties te benutten;
- e. verbetering van de externe bereikbaarheid van Gouderak, voorkomen van mogelijke extra verkeersoverlast op dijken in Ouderkerk als gevolg van de openstelling van de Zuidwestelijke Randweg van Gouda en het opheffen van verkeersconflicten in en rond Ouderkerk a/d IJssel;
- f. de ontwikkelingspotenties dienen mede te worden ingezet om noodzakelijke en/of wenselijke structurele verbeteringsmaatregelen financieel en praktisch te kunnen uitvoeren;
- g. geen vergaande verdichting van de dorpen, waardoor kwaliteit van het bestaande woon- en leefmilieu onder druk komt te staan.
Wonen
De hoofddoelstelling voor het woonbeleid is het behoud van vitale, leefbare kernen en de daarbij behorende bevolkingsopbouw. Dit is in een aantal beleidsopgaven vertaald. De twee hier relevant zijnde opgaven zijn (citaat):
- 1. in ieder geval wordt in Ouderkerk a/d IJssel en Gouderak gebouwd voor tenminste een migratiesaldo 0 (= evenwicht tussen vestiging en vertrek). De gemeente wil, in overeenstemming met provinciaal beleid, het sinds 2003 opgetreden vertrekoverschot compenseren;
- 2. voldoende en juiste woningbouw, die een bijdrage levert aan een evenwichtige leeftijdsopbouw met een evenwichtige verhouding tussen starters, gezinnen en senioren. Door voldoende woningbouw wordt een bovenmatige vergrijzing en ontgroening tegengegaan en de leefbaarheid gewaarborgd. Niet alleen door aantallen te bouwen woningen, maar ook door het soort woningen wordt gestuurd op de gewenste leeftijdsopbouw;
- 3. in elk dorp vindt voldoende woningbouw van zodanige samenstelling plaats, dat de leefbaarheid is gewaarborgd en een bovenmatige vergrijzing wordt tegengegaan;
- 4. met dit woningbouwprogramma wordt ingespeeld op de woningvraag van de eigen bevolking èn op de terugkeer van huishoudens die in het verleden vanwege onvoldoende woningbouw of om andere redenen naar elders zijn verhuisd;
.....
8. bouwen op een wijze die wat betreft uitstraling, maat, schaal en dichtheid aansluit bij de huidige
dorpskernen.
De verwezenlijking van deze doelen leidt tot een evenwichtige bevolkingsopbouw en behoud van het voorzieningenniveau en de leefbaarheid. Voor het nastreven van migratiesaldo 0 is gebleken dat er in de voormalige gemeente Ouderkerk 460 woningen dienen te worden gebouwd in de periode 2012-2040, waarvan circa 200 woningen buiten de bebouwingscontour. In het nieuwbouwprogramma is een beperkt aantal nog onbenoemde locaties opgenomen ten behoeve van de autonome groei opgenomen voor de periode 2012-2015.
Conclusie
De in dit bestemmingsplan opgenomen woningbouwontwikkeling levert een bijdrage aan het woningbouwprogramma voor de autonome groei en het behoud van het voorzieningenniveau in de kern Ouderkerk aan den IJssel. Het oprichten van deze woningbouwontwikkeling is in overeenstemming met de hiervoor genoemde beleidsopgaven van de structuurvisie.
3.4.2 Nota ruimtelijke kwaliteit
De gemeenteraad van Krimpenerwaard heeft op 13 december 2016 de “Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Krimpenerwaard” vastgesteld. De nota is op 1 januari 2017 in werking getreden. Vanaf dat moment vervallen de Welstandsnota’s van de voormalige gemeenten Bergambacht, Nederlek, Ouderkerk, Schoonhoven en Vlist.
De nota bevat de beleidsregels met daarin de criteria die de gemeente toepast bij de welstandsbeoordeling van bouwplannen. Met de “Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Krimpenerwaard” is gekozen voor harmonisering en deregulering van het welstandsbeleid met behoud van ruimtelijke kwaliteit. Een groot aantal woongebieden en bedrijventerreinen hebben een soepel toetsingsniveau waarbij verbouwingen welstandsvrij zijn. Om onaanvaardbare situaties tegen te gaan is een excessenregeling opgenomen. De eigenaar van een bouwwerk dat ‘in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand’ kan aangeschreven worden om die strijdigheid op te heffen.
Ter ondersteuning van het beleid zijn er twee kaarten gemaakt. Er is een niveaukaart en een gebiedenkaart. De invulling van de beleidskaarten zijn een vertaling van de hoofdlijnen van de ruimtelijke kwaliteit in de Krimpenerwaard ten behoeve van de toetsen van het uiterlijk van bouwwerken op zichzelf en in hun omgeving.
De hoek op de IJsseldijk-Noord en de Burgemeester Neetstraat maakt in de Nota onderdeel uit van een bijzonder niveau. Dit betreft gebieden waar het uiterlijk van de bebouwing van aanzienlijk belang is voor de identiteit van de Krimpenerwaard. In deze gebieden is inspanning ten behoeve van het behoud en de eventuele versterking van de ruimtelijke kwaliteit gewenst. De nota ruimtelijke kwaliteit bevat voor gebieden met een bijzonder niveau een uitgebreide set criteria, die in woordkeuze en bandbreedte aanstuurt op een zorgvuldige inpassing van bouwplannen in het gebied. Een plan moet een bijdrage leveren aan de kwaliteit van het straatbeeld.
Ter ondersteuning van de verschillende niveaus van welstand zijn er gebieden te onderscheiden met samenhangende bebouwingstypologieën. Per gebied is een beschrijving, waardering en enkele uitgangspunten opgenomen. Afhankelijk van het gevraagde niveau zijn de onderscheidende karakteristieken meer of minder uitgebreid beschreven. De per gebiedstype opgestelde criteria moeten in samenhang met beschrijving, waardering en uitgangspunten geïnterpreteerd worden.
Het plangebied maakt onderdeel uit van de Hollandsche IJssel (gebied 2B). Hiervoor zijn gebiedsgerichte criteria aangegeven. Dit bestemmingsplan maakt het oprichten van twee woningen mogelijk.
Conclusie
De nieuwe woningen zullen voldoen aan de in de Nota vastgelegde gebiedsgerichte criteria. De aanvragen omgevingsvergunning zullen om advies worden voorgelegd aan de Welstandscommissie. Aan de door de commissie te maken opmerkingen zal worden voldaan.
3.4.3 Duurzaamheid
Duurzaam bouwen is gericht op het beperken van de negatieve milieuaspecten in alle fasen van het bouwproces en het vergroten van de ecologische kwaliteiten van het leefgebied. Concreet betekent dit het terugdringen van verspilling van grondstoffen, het verlengen van de levensduur, een flexibeler gebruik van gebouwen en het bevorderen van hergebruik van bouwmaterialen. Bij duurzaam bouwen wordt o.a. aandacht besteed aan waterhuishoudingsaspecten (bijvoorbeeld afkoppeling hemelwaterafvoer), stedenbouwkundige structuur (bijv. oriëntatie van gebouwen op de zon) en bouwkundige maatregelen (isolatie, zonnecollectoren, materiaalgebruik). Ook het gebruik van niet logende bouwmaterialen valt onder de noemer duurzaam bouwen. Dit is van belang voor de waterkwaliteit. In de waterparagraaf (paragraaf 4.2) wordt hierop ingegaan. Tevens zal hierin aandacht worden besteed aan waterhuishoudelijke aspecten.
Duurzaam bouwen dient als uitgangspunt bij nieuwbouwprojecten. Hierbij zullen de Nationale Pakketten Duurzaam Bouwen worden gehanteerd, o.a. om de doelstelling van het Klimaatbeleid te halen met betrekking tot een verlaging van 4% à 8% van de EPC-waarde.
Conclusie
De woningen worden duurzaam gebouwd. Deze worden zonder gasaansluiting gerealiseerd. Bij uitwerking van de plannen wordt gestreefd naar het bouwen van energie neutrale woningen (nul op de meter).
3.5 Conclusie
Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijksbeleid. Het betreft immers een locatie binnen het stedelijke gebied. Dit sluit aan bij bundeling van verstedelijking. Er is geen strijdigheid met de rijksbelangen.
Deze planontwikkeling is in overeenstemming met de Structuurvisie ruimte en mobiliteit en de Verordening ruimte, omdat het plangebied binnen de BSD ligt en regionale afstemming heeft plaatsgevonden over het woningbouwprogramma. Mitsdien is het bestemmingsplan in overeenstemming met de provinciale belangen.
De planontwikkeling op onderhavige locatie past voorts binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, zoals dat is vastgelegd in de hiervoor genoemde beleidsdocumenten.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
4.1 Milieu
De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.
4.1.1 M.E.R.
Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van de toelichting van dit bestemmingsplan.
Onderzoek/ beoordeling
Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
Plan/besluit
Dit bestemmingsplan voorziet in het oprichten van 2 woningen, waarvan 1 vervangende nieuwbouw. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.
- Kenmerken van het project
Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieubelastende activiteiten (in paragraaf 4.1.2 wordt hierop nader ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde functiewijziging.
- Plaats van het project
Het plangebied is niet van historisch, cultureel of archeologisch belang. Dit aspect is beschreven in paragraaf 4.3. De twee woningen liggen evenmin binnen de invloedssfeer van een Natura 2000-gebied. Dit laatste aspect is beschreven in paragraaf 4.4.
Kenmerken van het potentiële effect
Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.
Conclusie
Op basis van bovenstaande korte toelichting in relatie tot vormvrije M.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat de beoogde planontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zal hebben.
4.1.2 Milieuzonering
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
Onderzoek/ beoordeling
Aan de IJsseldijk-Noord komen in de directe omgeving naast woningen ook verderop agrarische bedrijven en niet-agrarische functies voor. Voorts ligt het plangebied aan de gebiedsontsluitingsweg voor de dorpskern richting Gouda. Sprake is van een gebied met een matige functiemenging. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandstap kunnen worden verminderd (tabel 4.1). Deze richtafstand geldt met name voor het onderdeel geluid.
Tabel 4.1: Richtafstanden en omgevingstype.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd welke activiteiten relevant kunnen zijn voor de geplande woningen. Voor het bepalen van de milieuzones is uitgegaan van de afstandnormen op basis van de VNG-richtlijn. Uit deze inventarisatie is gebleken dat er ten noordoosten van het plangebied een begraafplaats ligt. Dit betreft een bedrijf in milieucategorie 1 met een richtafstand van 10 meter. De nieuw te bouwen woningen komen op minimaal 15 meter te staan. De in het plangebied gelegen nutsvoorziening valt eveneens onder milieucategorie 1. Hier wordt een minimum afstand van 2 meter aangehouden. In de omgeving is voorts nog een veehouderij gevestigd aan de IJsseldijk-Noord 19. Ten aanzien hiervan wordt het volgende opgemerkt.
Wet geurhinder en veehouderij
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij gelden er voor veehouderijbedrijven afstanden die in het kader van de milieuvergunningverlening moeten worden aangehouden tussen de veehouderij en woningen van derden. Voor een woning buiten de bebouwde kom tot een veehouderij geldt een afstand van 50 meter. Voor woningen binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter. De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat. Tevens moet beoordeeld worden of het bedrijf niet onevenredig in zijn belangen wordt geschaad.
Activiteitenbesluit
Het Activiteitenbesluit is van toepassing op o.a. veehouderijbedrijven waar niet meer dan 200 stuks melkrundvee (exclusief vrouwelijk jongvee) worden gehouden en opslagen van vaste mest. Het Activiteitenbesluit bevat voorwaarden die bepalen of een inrichting wel of niet onder het Besluit valt. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op het aantal dieren, de afstand tot een kwetsbaar gebied, de afstand tot gevoelige objecten en de aard en capaciteit van stoffen die worden op- en overgeslagen. Indien niet aan de minimale afstanden wordt voldaan, is het bedrijf Wm-vergunningplichtig. De minimale afstanden zijn weergegeven in tabel 4.2. Naast de in de tabel genoemde afstanden gelden minimale afstanden tot opslagen van mest, afgedragen gewassen en dergelijke.
Tabel 4.2 Minimale afstanden landbouwbedrijven.
Inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden | Inrichting waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden | |
minimumafstand binnen de bebouwde kom | 100 m | 50 m |
minimumafstand buiten de bebouwde kom | 50 m | 25 m |
Bij het toelaten van nieuwe gevoelige functies en de nieuwbouw of uitbreiding van agrarische bedrijven dient rekening te worden gehouden met (afstands)normen ten aanzien van landbouwbedrijven. Op grond hiervan dient een afstandsnorm van 100 meter te worden aangehouden, omdat het plangebied in de bebouwde kom ligt. De afstand kan met 50 meter worden verminderd, wanneer de gemeente een Geurverordening heeft vastgesteld op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (afgekort Wgv).
Geurverordening gemeente Krimpenerwaard
De gemeenteraad van de gemeente Krimpenerwaard heeft op 1 november 2016 de 'Verordening geurhinder en veehouderij, gemeente Krimpenerwaard 2017' vastgesteld. Deze verordening is bedoeld om knelpunten die zijn ontstaan door de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit milieubeheer en van de Wet geurhinder en veehouderij en die botsen met het ruimtelijke beleid van de gemeente waar mogelijk op te heffen. Met deze verordening wil de gemeente ruimte bieden aan agrarische bedrijven en nieuwe ontwikkelingen aan de rand van de bebouwde kom mogelijk te maken.
Op grond hiervan dient tussen een agrarische inrichting waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden en de gevel van een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom ten minste 50 meter afstand te worden gehouden vanaf de dichtstbijzijnde gevel van de stal tot naburige woningen en andere geurgevoelige functies.
Toetsing bedrijf aan Geurverordening
De woningen liggen op een afstand van meer dan 50 meter van het veehouderijbedrijf (te weten circa 90 meter vanaf de bedrijfsmatige activiteiten). Daarbij komt dat in de huidige planologische situatie al een woning bij recht is toegestaan op grond van het geldende bestemmingsplan (zie hiervoor figuur 2). Voldaan kan worden voldaan aan de minimaal aan te houden afstanden van de Geurverordening, zodat er vanuit milieuzonering geen beperkingen worden gesteld. Vanuit een goede ruimtelijke ordening blijft voor de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd.
Conclusie
Uit de inventarisatie is gebleken dat er geen relevante milieubelastende activiteiten in de nabijheid van het plangebied zijn gevestigd. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde activiteiten binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. De woningen hebben een goed woon- en leefklimaat. Vanuit milieuzonering bestaan er geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.
4.1.3 Geluid
Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.
Onderzoek/ beoordeling
De relevante wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn de IJsseldijk-Noord en de Burgemeester Neetstraat. Op deze wegen is de maximum snelheid ter plaatse 50 km/h. Deze wegen zijn binnenstedelijk en hebben een zonebreedte van 200 m. De overige wegen binnen een zone van 200 meter zijn zogenaamde 30 km/uur gebieden. In deze situatie is sprake van bestaande wegen en twee nieuwe woningen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen bedraagt (inclusief aftrek) 48 (dB) Lden met een maximale ontheffingswaarde van 63 (dB) Lden. Indien de gemeten belasting genoemde waarde overschrijdt, dient in eerste instantie onderzocht te worden of maatregelen mogelijk zijn die de geluidsbelasting verlagen tot de voorkeursgrenswaarde of minder.
In verband met het vorenstaande is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door S&W Consultancy B.V. te Vlissingen (rapport van 1 maart 2017, rapportnummer 2160573, Bijlage 1). Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat ten gevolge van wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde van 48 (dB) Lden voor de woningen ten gevolge van genoemde weg wordt overschreden voor de aan het IJsseldijk-Noord en Burgemeester Neetstraat gelegen woningen. De maximale waarde bedraagt voor de woningen 59 dB en 55 dB voor respectievelijk de IJsseldijk-Noord en Burgemeester Neetstraat na 5 dB aftrek volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder. Daarnaast liggen er rondom het bouwplan een 30-km/uur-weg aan de Dorpsstraat. Deze heeft volgens de Wet Geluidhinder geen geluidszone, maar is voor beoordeling van een goede ruimtelijke ordening wel meegenomen in het akoestisch onderzoek.
In verband met de berekende hoogte van de geluidsbelasting dient te worden onderzocht of bron- en/of overdrachtsmaatregelen doeltreffend toegepast kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren en aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai kan worden voldaan. Voorbeelden van bron- en overdrachtsmaatregelen zijn o.a. geluidsreducerend wegdek en geluidschermen. Ten aanzien hiervan wordt opgemerkt dat de berekeningsresultaten aantonen dat het toepassen van een stiller type wegdekverharding op de IJsseldijk-Noord en de Burgemeester Neetstraat (bijvoorbeeld dunne deklagen B), een afname van de geluidsbelasting geeft van 3 dB. Deze afname is onvoldoende om -daar waar de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde overschrijdt- de geluidsbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. Tevens staan de kosten voor deze ingreep niet in verhouding tot de omvang van het bouwplan. Een geluidscherm kan slechts doelmatig worden toegepast wanneer de hoogte van het scherm in verhouding staat tot de hoogte van de achterliggende bebouwing. Een dergelijk scherm kan niet worden toegepast in verband met bezwaren van stedenbouwkundige of landschappelijke aard.
Er wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB voor wegverkeerslawaai. Er dient een verzoek om hogere waarde te worden ingediend. Deze procedure zal gelijktijdig worden gestart met de tervisielegging van het ontwerpbesluit.
In het kader van het Bouwbesluit zal voor deze woningen nog een onderzoek uitgevoerd worden naar de geluidwering van de gevels van de woningen. Bij dit onderzoek wordt uitgegaan van de cumulatieve geluidsbelasting van alle wegen zonder aftrek op grond van artikel 110 Wet geluidhinder. Dit rapport zal ter goedkeuring worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. Bij realisatie van het bouwplan wordt hiermee rekening gehouden.
Spoor- en industrielawaai
Bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 4.1 van het Besluit geluidhinder (Bgh) iedere spoorlijn in beschouwing te worden genomen ter bepaling van de geluidsbelasting. Deze spoorwegen hebben een door de Minister vastgestelde zone, volgens artikel 1 van de Wet geluidhinder. Binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. In de nabijheid van het plangebied liggen geen spoorlijnen en (gezoneerde) industrieterreinen.
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, nadat een procedure hogere grenswaarde ten gevolge van het wegverkeerslawaai is doorlopen. Deze procedure is gelijktijdig gestart met de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan. Het Besluit hogere waarden Wet geluidhinder is opgenomen in Bijlage 2.
4.1.4 Bodem
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' van oktober 2013. Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is als veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen.
Onderzoek/ beoordeling
In verband met onderhavige planontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 uitgevoerd door Hoste Milieutechniek B.V. te Hazerswoude-Dorp (rapport van 29 juni 2016, projectcode 16149INO, Bijlage 3). Uit de resultaten kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport). Tijdens het verrichten van de boringen is gebleken dat de bodem bestaat uit klei (veelal siltig, plaatselijk zandig) met vanaf circa 1,5/2,0 m-mv veen. Zintuiglijk zijn plaatselijk zwak tot sterke koolas- en puinbijmengingen aangetroffen.
De bodemopbouw ter plaatse van de vermoedelijke voormalige sloot wijkt niet af van de bodemopbouw op de rest van het terrein. Verder zijn zintuiglijk geen afwijkingen waargenomen in de bodemopbouw. Op de bodem en in het opgeboorde bodemmateriaal zijn geen (mogelijk) asbesthoudende materialen aangetroffen.
Uit het chemisch-analytisch onderzoek blijkt het volgende:
- De boven- en ondergrond zijn niet tot slechts licht verontreinigd met de onderzochte parameters.
- Het grondwater is matig verontreinigd met barium en niet verontreinigd met de overige onderzochte parameters.
Voor de parameter barium is een afwijkend beleid van toepassing. Omdat deze parameter in de grond niet noemenswaardig is verhoogd aangetoond zal deze verontreiniging waarschijnlijk niet veroorzaakt worden door een antropogene laag. Vervolgonderzoek naar deze parameters is dan niet nodig. Geconcludeerd wordt dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen aanwezig zijn voor de beoogde ontwikkelingen op de locatie.
Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.
Conclusie
Er zullen geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteiten op het onderhavige plangebied.
4.1.5 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden. Tot deze grenswaarden gelden, zijn er voor NO2 minder strenge grenswaarden van kracht. In tabel 4.3 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.
Tabel 4.3: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
NO2 | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
PM2,5 | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
PM10 | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden |
Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:
- a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt; en
- b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft; en
- c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht; (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10, PM2,5) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.)
- d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten (projecten In Betekenende Mate of IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Onderzoek/ beoordeling
Dit plan omvat de nieuwbouw van 2 woningen, waarvan 1 vervangende nieuwbouw. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate, omdat sprake is van een woningbouwlocatie, die netto niet meer dan 1.500 woningen omvat. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit ter hoogte van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
De 2 woningen vallen onder de noemer “kleine projecten”, zodat voor deze planontwikkeling een onderzoek naar luchtkwaliteit achterwege kan blijven. In de huidige situatie voldoet de luchtkwaliteit overigens in het plangebied aan de grenswaarden. Volgens de prognoses wordt de luchtkwaliteit in de komende jaren, door het schoner worden van het verkeer, steeds beter. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.
4.1.6 Externe veiligheid
Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
- Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
- Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.
Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
- rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van het Basisnet beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.
Transport over water
In het Basisnet Water is de op circa 20 meter ten noordwesten van het plangebied gelegen Hollandsche IJssel als groene vaarweg aangemerkt. Dit betekent dat er geen GR verantwoording nodig is. Evenmin geldt hier een plasbrandaandachtsgebied. De IJssel vormt derhalve geen beperking voor het plangebied.
Transport over spoor
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen spoorbaan. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Wegtransport
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 meter) geen rijksweg of provinciale weg met een route gevaarlijke stoffen, zodat deze planontwikkeling geen belemmering vormt.
Transport per buisleiding
Voor risico-afstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de AMvB Buisleidingen. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding waarvan de PR en/of GR contour reikt tot het plangebied. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.
Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
Risicokaart Zuid-Holland
De risicokaart Zuid-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Risicokaart (figuur 5) zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd.
Overstromingsrisico
Hoogwater leidt tot materiële schade in de ondergelopen gebieden en kan tot slachtoffers leiden. In het zwaarste scenario is er sprake van een overstroming van de gehele dijkring Lopiker- en Krimpenerwaard, waardoor grote aantallen inwoners en vee geëvacueerd moeten worden. Uitval van nutsvoorzieningen kan leiden tot een nog groter effectgebied. Een dergelijke calamiteit leidt tot een ontwrichting van het maatschappelijke leven.
Het plangebied valt binnen dijkring Lopiker- en Krimpenerwaard en heeft een verhoogd risico voor een dijkdoorbraak aan de kant van de IJssel. Om burgers te kunnen beschermen en om de risico's zo veel mogelijk in te perken is er een Rampbestrijdingsplan '(Dreiging) dijkdoorbraak Lopiker- en Krimpenerwaard Dijkring 15' opgesteld wat de mogelijke dijkdoorbraken, algemene en ondersteunende processen, bron en effectbestrijding, geneeskundige hulpverlening, rechtsorde en verkeer en bevolkingszorg beschrijft.
Overeenkomstig het advies van het hoogheemraadschap zal minimaal 1,3 m drooglegging voor bebouwing worden aangehouden om (grond)wateroverlast te voorkomen. De bouwwijze zal hierop worden afgestemd.
Figuur 5: Uitsnede risicokaart Zuid-Holland (plangebied zwart omlijnd).
Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
4.2 Waterparagraaf
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
4.2.1 Rijk
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
- Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
- Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
- Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
- Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
- Nederlanders leven waterbewust.
Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.
4.2.2 Beleid provincie
Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021. Dit plan bepaalt het waterbeleid. Het gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem. Het waterbeleid voor de periode 2016 – 2021 bestaat uit de volgende onderdelen:
Visie Ruimte en Mobiliteit
In de Visie Ruimte en Mobiliteit is veel ruimtelijk waterbeleid geïntegreerd. Destijds is bij de vaststelling van de VRM aan dit waterbeleid niet expliciet de status 'regionaal waterplan' verbonden. Met het planherzieningsbesluit van 29 juni 2016 is dat alsnog gebeurd. Het waterbeleid komt op diverse plekken voor in de VRM, maar specifiek in hoofdstuk 4 (Water, bodemen energie). In dit hoofdstuk komen de thema's aan de orde waarvoor ook in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 beleid is opgenomen. Daarom wordt in het Planherzieningsbesluit expliciet naar hoofdstuk 4 verwezen.
Voortgangsnota KRW
In de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2016-2021, vastgesteld door PS op 14 oktober 2015, zijn de doelen en maatregelen voor waterkwaliteit van grond- en oppervlaktewater vastgelegd. Deze nota fungeert als een regionaal waterplan conform de Waterwet, voor het thema waterkwaliteit.
Provinciaal Waterplan 2010 - 2015
Een aantal onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 – 2015 blijft ongewijzigd van kracht. Dit heeft betrekking op een onderdeel van waterveiligheid, water en natuur en vismigratie. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
- 1. Waarborgen waterveiligheid
- 2. Zorgen voor mooi en schoon water
- 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
- 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.
Relatie met andere Besluiten, Verordeningen, Agenda's, etc.
Behalve de genoemde beleidsstukken die samen het waterplan vormen zijn er ook nog andere door GS en/of PS vastgestelde documenten die een rol spelen bij (de uitvoering van) het waterbeleid. Dit betreft onder andere:
- de provinciale Waterverordeningen;
- Verordening Ruimte 2014, vastgesteld door PS d.d. 9 juli 2014;
- Vaarwegverordening; vastgesteld door PS d.d. 16 december 2015;
- Strategische Agenda Deltaprogramma;
- Uitvoeringsbesluit Regionale Keringen West-Nederland 2014.
4.2.3 Beleid hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder: HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie: www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd. HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.
De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:
- het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
- de waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
- het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
- het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.
In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur, tenzij voor de activiteit algemene regels van toepassing zijn.
Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.
Toetsingscriteria
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:
1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m²
2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak
3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak
Kleine plannen
Voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen met een verhardingstoename is geen compensatie noodzakelijk. Kleine plannen hebben een gering effect op de waterhuishouding. Daarnaast bestaat er een zekere onzekerheid in berekening door de invoergegevens, berekeningsmethode en gevolgen van de klimaatsverandering. Door rekening te houden met de onzekerheid en om onevenredige belasting van de organisatie door dergelijke plannen te voorkomen, wordt compensatie voor een geringe verhardingstoename kwijtgescholden. Deze kwijtschelding, namelijk de aftrek van 500 m² verhardingstoename, geldt in verband met gelijkheid voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen het beheergebied van HHSK.
4.2.4 Waterparagraaf
Waterhuishoudkundige situatie
Het plangebied ligt ten zuidwesten van het dijklichaam van de Hollandsche IJssel. Deze waterkering is opgenomen in de Legger van de primaire waterkeringen zoals vastgesteld door het Hoogheemraadschap op 30 maart 2016 (figuur 6). Daarnaast is het vergunningenbeleid Waterkering (gewijzigd vastgesteld op 17 november 1993) van toepassing, waarin is bepaald dat voor de IJsseldijk een afstand van bebouwing uit de waterkering van 5 meter dient te worden aangehouden uit de teen-/ kruinlijn. Deze zones moeten worden vrijgehouden om (latere) dijkverbeteringen mogelijk te maken, alsmede de bereikbaarheid en de mogelijkheid tot onderhoud van de waterkering te waarborgen.
Om dijkversterking niet onmogelijk te maken zullen de gronden van teen- tot kruinlijn van de IJsseldijk niet worden verkocht. De meest noordelijke woning is gesitueerd in de kernzone van de primaire waterkering. Voor beide woningen zal tijdig een watervergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap.
Figuur 6: Uitsnede Legger met legenda van de primaire waterkeringen.
Op de Legger van het oppervlaktewatersysteem staat het gesloopte gemaal aan de IJsseldijk-Noord 11 nog aangeduid. Het aangrenzende water maakt onderdeel uit van een hoofdwatergang (de zogenaamde Bakwetering). Het is in beginsel toegestaan woningen te bouwen binnen de beschermingszone van de hoofdwatergang. Hiervoor zal in voorkomend geval een watervergunning moeten worden aangevraagd. Een uitsnede van de legger is opgenomen in figuur 7.
Figuur 7: Uitsnede Legger oppervlaktewatersysteem
Waterkwantiteit
Het plangebied betreft een voormalig gemaal en woning met bijgebouw. In de plaats hiervan komen twee nieuwe woningen. Dit betekent dat het verhard oppervlak per saldo gelijk blijft. Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap is geen watercompensatie nodig.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Voor de nieuwe woningen wordt gebruik gemaakt van niet-uitloogbare bouwmaterialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien desondanks gebruik wordt gemaakt van uitloogbare materialen, dienen deze te worden voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.
Afvalwaterketen en riolering
Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting;
- (in-)filtratie van afstromend hemelwater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Het hemelwater van de nieuwe woningen zal op het oppervlaktewater worden geloosd.
Conclusie
De Watertoets is in overleg met het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard doorlopen. Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de gevraagde planontwikkeling.
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
- archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
- in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
- de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.
Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
4.3.1 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans.
Het plangebied ligt een geulafzettingen/ stroomgordels met een bewoningsperiode vanaf de Bronstijd of IJzertijd of Romeinse tijd en plaatselijk vanaf het Neolithicum. De plankaart laat zien dat er in dit deelgebied een redelijke tot grote trefkans op archeologische sporen is (zie figuur 8).
Figuur 8: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland (plangebied donker gearceerd).
4.3.2 Gemeentelijke beleidsnota archeologie
De gemeenteraad van Krimpenerwaard heeft op 13 december 2016 de Archeologienota Krimpenerwaard vastgesteld. Deze nota schept duidelijkheid over de archeologische waarden binnen de gemeente en geeft richtlijnen over de omgang hiermee. Op grond van de archeologische beleidskaart (zie figuur 9) heeft het gebied een hoge trefkans, waarbij in beginsel een onderzoekseis geldt voor bodemingrepen dieper dan 30 cm –Mv en een plangebied groter dan 100 m².
Figuur 9: Uitsnede archeologische beleidskaart.
De noordelijke woning ligt net achter een gesloopte inlaat. Volgens historische kaarten was er een verbinding met de Hollandsche IJssel. Op basis van de geraadpleegde historische kaarten kan worden opgemaakt dat de ondergrond ter hoogte van deze nieuwe woning moet bestaan uit opgebrachte grond. De tweede woning ligt net iets zuidelijker en grenst aan een inmiddels gesloopt gebouw. Op basis van historische kaarten is deze nieuwe woning gesitueerd op een historische slootdemping. Net als in het bovenstaande geval moet worden geconcludeerd dat de bodem ook hier (voor een groot deel) bestaat uit opgebrachte grond.
Op basis van de geraadpleegde kaarten komt de archeoloog van de Omgevingsdienst Midden-Holland tot de conclusie dat aan de bodem een lagere archeologische verwachting kan worden toegekend dan aanvankelijk was bedacht. Gelet hierop is een archeologisch onderzoek in deze specifieke locatie niet nodig, omdat dit naar verwachting weinig nieuwe informatie zal opleveren.
Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. De uitvoerder van het grondwerk wordt daarom gewezen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.
Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
4.3.3 Cultuurhistorie en monumenten
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
In het plangebied heeft een gemaal gestaan dat heeft bijgedragen aan de ontginning van het landschap. Dit gemaal met woning is inmiddels gesloopt. In het plangebied bevinden zich verder geen Rijks- of gemeentelijke monumenten. Evenmin worden de cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied aangetast.
Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
4.4 Flora En Fauna
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Boezems Kinderdijk' ligt 5,1 km zuidelijker. In zuidwestelijke richting ligt op circa 9,5 km de 'Donkse Laagten'. Het Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein', bevindt zich op een afstand van circa 11,8 km ten noordoosten van het plangebied. Sprake is van een herontwikkeling van twee inmiddels gesloopte gebouwen, zodat deze Natura2000-gebieden niet worden beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht als gevolg van deze functiewijziging.
Het plangebied ligt evenmin in de nabijheid van NNN van de provincie Zuid-Holland (figuur 10). Ook hier heeft de planontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur.
Figuur 10: NNN in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met rode stip aangegeven.)
StikstofdepositieNatura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het op ruim 5 km zuidelijk gelegen Natura2000-gebied 'Boezems Kinderdijk' is geen stikstofrelevant Habitatrichtlijngebied. Het op circa 9,5 km zuidoostelijk gelegen Natura2000-gebied 'Donkse Laagten' is evenmin stikstofrelevant. Beide gebieden hebben de status van Vogelrichtlijn. Verder liggen er binnen 10 kilometer geen Natura2000-gebieden.Volgens de vuistregels van het bevoegd gezag (ODH) zijn significante effecten door woningbouw pas onwaarschijnlijk op een afstand van 5 km van een stikstofrelevant Natura2000-gebied. De nieuw te bouwen woningen liggen ruim hierbuiten. Daarbij komt dat de woningen in de plaats van een gemaal en een woning worden gebouwd, zodat er uit dien hoofde geen belemmeringen zijn. De nieuwe woningen worden bovendien energie-neutraal gebouwd (NOM), zodat er geen toename van N-emissie plaatsvindt. Belangrijke nadelige milieugevolgen voor de natuur vallen hierdoor op voorhand uit te sluiten. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit bestemmingsplan geen belemmering.
4.4.1 Flora- en faunatoets
Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Ecoresult te Dordrecht een Natuurtoets uitgevoerd voor het onderhavige plangebied (rapport van 7 juli 2017, rapportnummer ER20170704v01, Bijlage 4). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken (overgenomen uit rapport).
Conclusies
Wet natuurbescherming
Op basis van de afstand tot het plangebied en de aard van de werkzaamheden valt voorhand uit te sluiten dat de activiteiten de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden zullen aantasten. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Het aanvragen van een ontheffing of vergunning is niet nodig.
Verordening ruimte provincie Zuid-Holland
Op basis van de afstand tot het plangebied en de aard van de werkzaamheden valt voorhand uit te sluiten dat de activiteiten negatieve effecten hebben op het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Belangrijke weidevogelgebieden. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Het aanvragen van een vergunning is niet nodig.
Beschermde soorten
- Aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten in het plangebied is uitgesloten. Aanvullend onderzoek is niet nodig. Er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.
- Het plangebied is geschikt voor voortplantingsplaatsen algemene vogelsoorten waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn. In gebruik zijnde nesten mogen in principe nooit worden verstoord. Door onder andere buiten het broedseizoen (grofweg 15 maart – 15 juli) te werken zijn schadelijke effecten op nesten van deze vogels te voorkomen.
- Binnen het plangebied wordt de aanwezigheid van vaste rust en of verblijfplaatsen en essentieel functioneel leefgebied van Habitatrichtlijnsoorten uitgesloten. Aanvullend onderzoek is niet nodig. Er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.
- Het plangebied is potentieel geschikt voor Nationaal beschermde faunasoorten waarvoor in de provincie Zuid-Holland een vrijstellingsbesluit van kracht is. Voor deze soorten is er geen ontheffing vereist en aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Wel geldt voor deze soorten de algemene zorgplicht. Dit houdt in dat indien mogelijk schadelijk effect op soorten zoals gewone pad, bruine kikker, egel en (spits)muizen zoveel mogelijk dient te worden voorkomen. Te denken valt aan het verplaatsen van dieren naar veilige locaties buiten het werkgebied indien zij aangetroffen worden tijdens de werkzaamheden.
Aanbevelingen
Het kan niet worden uitgesloten dat door de sloop van de bebouwing voorafgaand aan de uitvoering van de natuurtoets in 2016, vaste rust- en verblijfplaatsen en/of voortplantingsplaatsen van huismus aanwezig zijn geweest (op basis van expert judgement maximaal 3 nesten). Een sluitende effectbeoordeling op de situatie voorafgaand aan de sloop kan niet worden uitgevoerd. Derhalve wordt ten zeerste aanbevolen in de nieuwbouw nieuwe voorzieningen voor huismus te realiseren in de vorm van 6 huismusnestkasten of door het plaatsen van vogelschroten achter de derde panlat of door het plaatsen van vogelvides waardoor de ruimte onder de onderste dakpannen geschikt is voor huismus.
Het kan eveneens niet worden uitgesloten dat door de sloop van de bebouwing voorafgaand aan de uitvoering van de natuurtoets in 2016, vaste rust- en verblijfplaatsen en/of voortplantingsplaatsen van gewone dwergvleermuis of ruige dwergvleermuis aanwezig zijn geweest (op basis van expert judgement maximaal 1 zomer- en paarverblijfplaats). Een sluitende effectbeoordeling op de situatie voorafgaand aan de sloop kan niet worden uitgevoerd. Derhalve wordt ten zeerste aanbevolen in de nieuwbouw nieuwe voorzieningen voor vleermuizen te realiseren in de vorm van 4 vleermuisinbouwkasten in de gevels, met een tussenliggende afstand van tenminste 5 meter en op verschillende windrichtingen, op een hoogte van tenminste 5 meter.
Los van de onderzoeksresultaten, maar als duurzame inrichtingsmaatregel “natuur-inclusief bouwen”, heeft het de ecologische voorkeur om rekening te houden met flora en fauna in het nieuwe ontwerp.
- Behoud zoveel mogelijk bomen in het plangebied. Dit verhoogt de natuurkwaliteit binnen het plangebied. Ecologisch waardevolle bomen kunnen door de deskundig ecoloog worden aangewezen.
- Maak gebruik van inheems gebiedseigen plantmateriaal.
- Streef naar inpassing van planten en dieren die in en rond het plangebied hun habitat (kunnen) vinden. In Tabel 2, Tabel 3 en Tabel 4 wordt opgesomd om welke soorten het gaat. Neem contact op met de deskundig ecoloog voor inrichtingsadviezen.
- Streef naar een zo ecologisch mogelijk beheer van het groen. Doel van het beheer is dan structurele aanwezigheid van holle, oude bomen voor soorten die gebruik maken van holen. Ook lage vegetatie, struiken, rillen, wallen, etc. voor kleine zoogdieren, amfibieën en vogels.
Algemene zorgplicht
Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht die is opgenomen in de Wet natuurbescherming. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora en/of fauna kan hebben, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.
Conclusie
In het water of aan de oevers vinden geen werkzaamheden plaats. Bij uitwerking van de bouwplannen zullen de aanbevelingen, voor zoveel nodig, worden overgenomen uit het rapport. Met inachtneming hiervan kan worden geconcludeerd dat er vanuit de gebiedsbescherming en soortenbescherming er geen belemmeringen bestaan voor deze planontwikkeling.
4.5 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten
4.5.1 Kabels en leidingen
In het plangebied ligt een planologisch relevante rioolleiding, die als dubbelbestemming is opgenomen. Voorts is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen voor het dijklichaam.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond (GBKN) schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd bestemmingsplan.
5.3 Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
- Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 5.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
- Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.
- Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
5.3.1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.
Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
5.3.2 Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
De bestaande nutsvoorziening binnen het plangebied heeft deze bestemming gekregen, waarin de bestaande situatie is vastgelegd.
Artikel 4 Groen
De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de groene gebieden waarvan het groene karakter voor de ruimtelijke structuur van het plangebied van belang is. Binnen de bestemming is de aanleg van voetpaden en ontsluitingswegen naar de woningen en de aanwezige nutsvoorzieningen mogelijk.
Artikel 5 Water
De bestemming 'Water' heeft betrekking op de watergang die voor de waterhuishouding in het gebied van belang is.
Artikel 6 Wonen
De op de verbeelding voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor grondgebonden woningen met bijbehorende voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van personen. Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, zoals bijgebouwen en aan- of uitbouwen en andere bouwwerken. Hoofdgebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. Per bouwvlak is één vrijstaande woning toegestaan met een inhoud van maximaal 650 m³ per woning. In de regels zijn voorts de maximale goot- en bouwhoogten opgenomen. Buiten het bouwvlak zijn bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) toegestaan. Hierbij geldt dat de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 50% mogen worden bebouwd, tot een maximum van 50 m². Op basis van het Besluit omgevingsrecht kan vergunningvrij meer worden gebouwd in het achtererf. Op percelen groter dan 500 m² mogen, afhankelijk van de perceelsgrootte, meer bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Om de ontsluiting van beide woningen te garanderen is de ontsluitingsweg van een aanduiding voorzien op de verbeelding.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 3
In het plangebied komen gebieden met hoge archeologische verwachtingswaarden voor. Voor dit gebied is overeenkomstig de gemeentelijke archeologische beleidskaart van de gemeente Krimpenerwaard de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunningenstelsel.
Artikel 8 Waterstaat - Waterkering
In het belang van de aanwezige waterkeringen, met bijbehorende beschermingszone(s) in het plangebied is er een beschermingszone opgenomen. Deze strook is mede bepalend voor het waterkerend vermogen en de stabiliteit van de waterkering. De betreffende gronden zijn aangewezen voor waterkeringsdoeleinden. Deze gronden zijn als zodanig bestemd in combinatie met andere aan deze gronden gegeven bestemmingen.
Artikel 9 Leiding - Riool
Ten aanzien van de in het plangebied gelegen riooltransportleiding is de dubbelbestemming 'Leiding – Riool' opgenomen. De hartlijn en de bijbehorende beschermingszone zijn op de verbeelding aangegeven.
5.3.3 Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Artikel 10 Antidubbeltelregel
Het artikel 'Antidubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
Artikel 11 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling wordt aan Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
Artikel 15 Overige regels
In artikel 15.1 zijn de regels over parkeren opgenomen met verwijzing naar de CROW-publicatie 317 (oktober 2012). Als regel wordt uitgegaan van de maximum parkeernorm. Voorts is in dit artikel een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om te kunnen afwijken van de parkeernormen uit de CROW-publicatie 317.
In artikel 15.2 is geregeld dat bij strijdigheid van de drie in het plan opgenomen dubbelbestemmingen een grotere prioriteit wordt gegeven aan de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering dan Leiding -Riool en vervolgens Waarde - Archeologie 3.
5.3.4 Overgangs- en slotregels
Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.
Artikel 16 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het wijzigingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.
Artikel 17 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het wijzigingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.
5.4 Handhaving Bestemmingsplan
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
- 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
- 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan
De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
- 3. Realistische en inzichtelijke regeling
Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
- 4. Actief handhavingsbeleid
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
Conclusie
Het bestemmingsplan is zodanig opgesteld met toelichting, regels en verbeelding dat handhaving op naleving hiervan goed mogelijk is.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid En Resultaten Overleg
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De gemeente en initiatiefnemer van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. Het betreft een voornemen van HHSK waarvan de lasten door initiatiefnemer zullen worden gedragen. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer gesloten anterieure exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen om een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de overeenkomst.
6.2 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan door middel van een E-formulier bij Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland aangemeld. Voorts is het voorontwerp toegezonden aan het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, de Veiligheidsregio Hollands Midden, Stedin, Rijkswaterstaat en Omgevingsdienst Midden-Holland.
De Veiligheidsregio heeft medegedeeld dat er op het gebied van veiligheid geen bijzonderheden zijn. Het hoogheemraadschap heeft medegedeeld geen bezwaren te hebben tegen vaststelling van het plan. De door het hoogheemraadschap meegegeven aandachtspunten zijn verwerkt in de toelichting. Voorts is de verbeelding aangepast, omdat de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' niet overeen kwam met de in de legger aangegeven zonering van de primaire waterkering.
6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Voor onderhavig ontwerpbestemmingsplan is de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken heeft daartoe vanaf 3 april 2019 zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn geen mondelinge en/of schriftelijke zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Besluit Hogere Waarden Wet Geluidhinder
Bijlage 2 Besluit hogere waarden Wet geluidhinder
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek