KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin - Landschapswaarden
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Wonen - 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 9 Algemene Procedureregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Initiatief
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieu
4.2 Water
4.3 Ecologie
4.4 Verkeer
4.5 Cultuurhistorie En Archeologie
4.6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Wijze Van Bestemmen
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Algemeen
6.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
6.3 Verslag Inspraak Ex Artikel 3.1.6 Bro
6.4 Verslag Zienswijzen
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing Zuidbroek 138a
Bijlage 2 Beeldkwaliteitskader
Bijlage 3 Te Slopen Bebouwing
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Berekening Wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Verkennend Ecologisch Onderzoek
Bijlage 4 Verslag Buurtbijeenkomst
Bijlage 5 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Zuidbroek 138a

Bestemmingsplan - Gemeente Krimpenerwaard

Vastgesteld op 08-02-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

plan:
het bestemmingsplan Zuidbroek 138a met identificatienummer NL.IMRO.1931.BP1902BG025-VG01 van de gemeente Krimpenerwaard.

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.

aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

afhankelijke woonruimte:

een ruimte in of bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waarin uit het oogpunt van mantelzorg een gedeelte van de huisvesting van één of meer personen is ondergebracht.

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

bed en breakfast:

overnachtingsaccommodatie voor toeristisch en kortstondig verblijf gevestigd in een woonhuis of bijgebouw, gerund door de bewoners van het huis, met maximaal vijf kamers.

bedrijfswoning:

een woning in of bij een bedrijfsgebouw die behoort bij en ten dienste staat van het ter plaatse gevestigde bedrijf.

beroepsmatige activiteiten in de woning:

het beroeps- of bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch gebied of hiermede naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang in een woning zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving;

bestaand (in relatie tot bebouwing):

bebouwing aanwezig ten tijde van de in artikel 3.8 van de Wet op de ruimtelijke ordening bedoelde terinzagelegging van het (ontwerp) bestemmingsplan;

bestaand (in relatie tot gebruik):

gebruik dat bestaat ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan.

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

bijgebouw:

een gebouw behorende bij en ruimtelijk ondergeschikt aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, met een aan dat hoofdgebouw ondergeschikte functie;

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel.

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

cultuurhistorische waarde:

belang in geschiedkundig opzicht; onder andere met betrekking tot het ontstaan van het gebied, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het occupatiepatroon en de bebouwing;

detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren aan personen, die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;

inpandig bijgebouw:
deel van een hoofdgebouw met een functie die ondergeschikt is aan dat van het hoofdgebouw;


landschappelijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

mantelzorg:

het bieden van zorg aan iemand die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/ of sociale vlak op vrijwillige basis en buiten een georganiseerd verband;

natuurwaarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;

paardenbak:

een omheind stuk grond ten behoeve van het trainen van paarden;

paardenhouderij:

het houden van paarden en pony´s ten behoeve van:

  1. a. het produceren van deze dieren, geschikt voor bepaalde taken zoals hengstenstations, opfokbedrijven, handelsstallen en africht- en trainingsstallen (productiegerichte paardenhouderij);
  2. b. het gebruiken van dieren, zoals ten behoeve van pensionstallen, verhuurbedrijven, rijscholen en maneges (gebruiksgerichte paardenhouderij);

peil:

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het door de gemeente vastgestelde peil ter plaatse van de te realiseren hoofdtoegang van het gebouw;
  3. c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het maaiveld ter plaatse bij voltooiing van de bouw;

recreatiewoning:

een gebouw dat uitsluitend één woning bevat, niet voor permanente bewoning wordt gebruikt en dat gedurende het hele jaar gebruikt kan worden voor recreatieve bewoning;

voldoende parkeergelegenheid:

parkeergelegenheid voor auto's, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de gemiddelde parkeerkencijfers van CROW-publicatie 381 (december 2018) en diens rechtsopvolger(s), dan wel later door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels over parkeren;

woning:

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

afstand:

van een gebouw tot de zijdelingse kadastrale perceelsgrens wordt gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot die perceelsgrens op 1 m boven peil en haaks op de perceelsgrens;

bebouwde oppervlakte:

van een bouwperceel, bebouwingsvlak of ander terrein wordt gemeten buitenwerks en boven peil, met dien verstande, dat de grondoppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgeteld;

bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

bouwvlakken en bestemmingsvlakken:

bij het meten van bebouwing ten opzichte van bebouwingsvlakken of bestemmingsvlakken op de kaart wordt gemeten vanuit het hart van de grenzen van deze vlakken;

goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

inhoud van een bouwwerk:

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

voldoende parkeergelegenheid:

parkeergelegenheid voor auto's, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de gemiddelde parkeerkencijfers van CROW-publicatie 381 (december 2018) en diens rechtsopvolger(s), dan wel later door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels over parkeren.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin - Landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  1. a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen met bijbehorende voorzieningen, met landschapswaarden in de vorm van openheid en groene inrichting die hoort bij een overgangszone van wonen naar het open veenweidegebied.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m;
  3. c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2m.

3.3 Specifieke bouwregels

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. bed & breakfast in het hoofdgebouw;
  3. c. beroepsmatige activiteiten in het hoofdgebouw;

met de daarbij behorende voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 4.1 ten behoeve van de vestiging van recreatiewoningen, bed & breakfast, een museum of bedrijfsactiviteiten in categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten onder de voorwaarde dat de woonfunctie op het perceel gehandhaafd blijft. Door de afwijking mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de beleidsdoelstellingen met betrekking tot de landschappelijke en/of natuurwaarden van het gebied waarop de afwijking betrekking heeft. Aan de afwijking ten behoeve van bedrijfsactiviteiten in categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn de volgende extra voorwaarden verbonden:

  1. a. de activiteit heeft geen onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  2. b. in de parkeerbehoefte dient op eigen terrein te worden voorzien;
  3. c. extra parkeergelegenheid dient landschappelijk te worden ingepast;
  4. d. de oppervlakte van de functie mag niet meer bedragen dan 100 m;
  5. e. de bewoner van de betreffende woning dient in het bedrijf werkzaam te zijn;
  6. f. detailhandel is uitgesloten.

Artikel 5 Wonen - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. bed & breakfast in het hoofdgebouw;
  3. c. beroepsmatige activiteiten in het hoofdgebouw;

met de daarbij behorende voorzieningen.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Specifieke gebruiksregels

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 5.1 ten behoeve van de vestiging van recreatiewoningen, bed & breakfast, een museum of bedrijfsactiviteiten in categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten onder de voorwaarde dat de woonfunctie op het perceel gehandhaafd blijft. Door de afwijking mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de beleidsdoelstellingen met betrekking tot de landschappelijke en/of natuurwaarden van het gebied waarop de afwijking betrekking heeft. Aan de afwijking ten behoeve van bedrijfsactiviteiten in categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn de volgende extra voorwaarden verbonden:

  1. a. de activiteit heeft geen onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  2. b. in de parkeerbehoefte dient op eigen terrein te worden voorzien;
  3. c. extra parkeergelegenheid dient landschappelijk te worden ingepast;
  4. d. de oppervlakte van de functie mag niet meer bedragen dan 100 m;
  5. e. de bewoner van de betreffende woning dient in het bedrijf werkzaam te zijn;
  6. f. detailhandel is uitgesloten.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd tot het stellen van nadere eisen ten aanzien van:

  1. a. de situering van woningen op een bouwperceel, waarbij geëist kan worden dat:
    1. 1. de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrenzen dan wel de insteek van een gemeenschappelijke sloot ten minste 5 m bedraagt;
    2. 2. de woning bij algehele herbouw wordt gesitueerd op nagenoeg dezelfde plaats als de te vervangen woning;
  2. b. de plaatsing van bijgebouwen bij woningen, waarbij geëist kan worden, dat:
    1. 1. deze worden opgericht op een afstand van ten minste 3 m achter de lijn, welke kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel van de woning;
    2. 2. deze worden opgericht achter de lijn, welke kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel;

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, ten behoeve van:

  1. a. een afwijking ten aanzien van bestemmingsgrenzen, bebouwingsgrenzen en overige aanduidingen op de kaart in het horizontale vlak die noodzakelijk is, ofwel ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten en mits die afwijking ten opzichte van hetgeen op de kaart is aangegeven, niet meer dan 15 m bedraagt;
  2. b. een vanuit het oogpunt van doelmatig gebruik noodzakelijke afwijking ten aanzien van de voorgeschreven hoogte van gebouwen, hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, grondoppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanduidingen, eventueel met een overschrijding van de bebouwingsgrenzen, mits die afwijkingen meer bedraagt dan 10% maar minder dan 20% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages.

Artikel 9 Algemene Procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit om bij een omgevingsvergunning af te wijken, zoals opgenomen in dit plan, is de in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Parkeren

10.2 Beleidsregels

Het bevoegd gezag past artikel 10.1 toe met inachtneming van de CROW-publicatie 381 (december 2018) en diens rechtsopvolger(s) of door haar nadien vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

11.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Zuidbroek 138a'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan

Aan de Zuidbroek 138a in het buitengebied van Bergambacht ligt een voormalig agrarisch bedrijf dat al sinds enige tijd is beëindigd. De bedrijfsgebouwen worden nu gebruikt als caravanstalling. De initiatiefnemer is voornemens om deze bebouwing te slopen. Als compensatie voor sloop krijgt hij, met toepassing van de 'ruimte voor ruimte'-regeling, de mogelijkheid om twee woningen te bouwen. Tevens wordt de agrarische bedrijfswoning herbestemd naar een burgerwoning. De gehele locatie wordt integraal en in zijn geheel ontwikkeld.

Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Zuidbroek 138a, in het buitengebied van Bergambacht. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902BG025-VG01_0002.png"

Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het Initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied ligt aan de Zuidbroek 138a in het buitengebied ten westen van Bergambacht. Langs de Zuidbroek ligt, voornamelijk aan de noordzijde, lintbebouwing. Deze bebouwing bestaat uit woningen en agrarische bedrijven. Aan beide zijden van de weg ligt achter de bebouwing het open veenweidegebied. Het landschap in de omgeving bestaat uit smalle percelen grasland met daartussen een stelsel van afwateringssloten die in het verleden zijn aangelegd om het gebied te ontwateren. Onderstaand een luchtfoto van het plangebied met het plangebied rood omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902BG025-VG01_0003.png"

Luchtfoto van het plangebied (bron: PDOK)
Aan de voorzijde van het perceel Zuidbroek 138a staat de bedrijfswoning. Daarachter staat een voormalige stal van circa 1875 m2 die nu in gebruik is als caravanstalling. Verder is het perceel voornamelijk in gebruik als grasland. Rondom het perceel lopen watergangen van het veenweidegebied.

2.2 Toekomstige Situatie

De initiatiefnemer is voornemens om de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing te slopen en hier als compensatie twee woningen voor terug te bouwen. De bestaande (bedrijfs)woning wordt herbestemd tot burgerwoning. De twee nieuwe woningen worden zo gesitueerd dat het zicht naar het open veenweidegebied behouden blijft. Om de openheid te waarborgen zullen de woningen worden uitgevoerd met een inpandige of aangebouwde garage en wordt een deel van het voormalige achtererf bestemd voor 'Tuin - Landschapswaarden'. Hier zijn geen bouwwerken toegestaan. Omdat bijgebouwen (alleen) inpandig kunnen worden gerealiseerd, wordt een bouwvolume van 950 m3 mogelijk gemaakt. Onderstaande afbeelding geeft de voorgenomen toekomstige situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902BG025-VG01_0004.png"

Inrichtingsschets van de toekomstige situatie (bron: Verstoep bouwadvies en architectuur)

Landschappelijke inpassing
Het geheel wordt landschappelijk ingepast met streekeigen beplanting, zoals wilg, vlier en els. De nieuwe woningen worden ontsloten via een bestaande toegang. De bestaande beplanting langs deze inrit wordt versterkt met nieuwe aanplant. De bestaande beplanting langs de sloot aan de oostzijde van het plangebied blijft gehandhaafd. Het achtererf wordt voor een deel voorzien van fruitbomen. Het overige deel van het perceel blijft open (ook van bebouwing) zodat het weidse uitzicht naar het achterland behouden blijft. In de regels van dit plan wordt de landschappelijke inpassing voorwaardelijk verplicht gesteld.

Beeldkwaliteit
Wat betreft de beeldkwaliteit zal voor de woningen qua architectuur worden gestreefd naar het beeld van een schuurwoning. Dit komt tot uiting in de bouwvorm, de te gebruiken materialen en de kleurstelling van de woningen. De woningen worden uitgevoerd met een eenvoudige en langwerpige hoofdvorm en een zadeldak. Door de sobere uitstraling van een schuurwoning en de situering van de woningen aan de achterzijde van het perceel blijven ze ondergeschikt aan de bestaande (bedrijfs)woning.
In de regels wordt opgenomen dat op een deel van het achtererf (bestemming Tuin- Landschapswaarden) geen bouwwerken zijn toegestaan, dit om bestaande zichtlijnen in het landschap te behouden. Het beeldkwaliteitskader voor de nieuwe woningen is opgenomen als bijlage 2 bij regels. Toekomstige bouwplannen zullen worden getoetst aan de beeldkwaliteitseisen.

Onderstaand enkele referentiebeelden voor de twee nieuwe woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902BG025-VG01_0005.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902BG025-VG01_0006.png"

Referentiebeelden compensatiewoningen (bron: Verstoep bouwadvies en architectuur)

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902BG025-VG01_0007.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902BG025-VG01_0008.png"

Referentiebeelden compensatiewoningen (bron: Verstoep bouwadvies en architectuur)

Door de situering van de nieuwe woningen op de achterzijde van het perceel en de vormgeving en het materiaalgebruik die refereren naar 'schuurwoningen' wordt het beeld van een nieuw erf gecreëerd. Bij de planontwikkeling is het open landschap en de historische lintbebouwing leidend geweest. De nieuwe ontwikkeling biedt, ten opzichte van de planologische mogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan, meer open doorzichten, respecteert de historische lintbebouwing en het open landschap. Met het oog op de stedenbouwkundige structuur ter plaatse, het behoud van de openheid en de zichtlijnen van het landschap, de visuele ondergeschiktheid van de nieuw te realiseren bebouwing ten opzichte van de lintbebouwing alsmede het verzekeren van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden, wordt het in het kader van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk geacht om voor delen van het plangebied vergunningvrije bouwmogelijkheden uit te sluiten.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet. Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro. Er zijn geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend initiatief omvat de sloop van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en de bouw van 2 nieuwe woningen. Uit jurisprudentie blijkt dat er pas vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet nodig.

Het rijksbeleid staat uitvoering van dit plan niet in de weg.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Visie ruimte en mobiliteit Zuid-Holland

De 'Visie ruimte en mobiliteit provincie Zuid-Holland' (actualisatie, januari 2017) is een structuurvisie op provinciaal niveau en bevat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid. De visie biedt geen vast omlijnd eindbeeld, maar wel ambities en doelen die de provincie samen met anderen wil realiseren. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkelingen en het handelen van de provincie:

  • beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • vergroten van de agglomeratiekracht;
  • verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

De Verordening ruimte 2017 is een van de instrumenten om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren. De verordening stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. In de Verordening zijn onderwerpen opgenomen met heldere criteria en/of spelregels en een zwaarwegend provinciaal belang.


Regels voor ruimtelijke kwaliteit

Gebiedsgericht sturen op ruimtelijke kwaliteit betekent voor de provincie richting en ruimte geven aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen bij de aard en schaal van het gebied en moeten voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. De Kwaliteitskaart uit de Visie ruimte en mobiliteit bevat de belangrijkste kenmerken (richtpunten) van een gebied. Karakteristiek voor Zuid-Holland zijn het kust-, veen(weide)- en deltarivierenlandschap en de linten. Deze moeten herkenbaar blijven. Richtpunten beschrijven hoe de provincie kwaliteiten van een gebied bij nieuwe ontwikkelingen wil behouden of versterken. Bij aanpassingen in het landschap dient hier rekening mee te worden gehouden. Een plan dat de kwaliteiten van een gebied versterkt is in ieders belang. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

De provincie wil een aantal specifieke waarden en gebieden in stand houden omdat ze landschappelijk, ecologisch of qua gebruikswaarde bijzonder en kwetsbaar zijn. In die hoedanigheid leveren ze een belangrijke en specifieke bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit van Zuid-Holland. De instandhouding van deze waarden vraagt om hierop toegespitste vormen van bescherming en ontwikkeling, naast de generieke bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden zijn mogelijk, maar met inachtneming van het in stand houden van de specifieke waarden. Het betreft onder andere gebieden die deel uitmaken van NatuurNetwerk Nederland, landgoedbiotopen, belangrijke weidevogelgebieden, groene buffers en recreatiegebieden.


Planspecifiek

Het plangebied valt niet binnen een van de gebieden die op basis van de PRV speciale bescherming genieten.
Regels voor ruimtelijke kwaliteit
Op basis van de Kwaliteitskaart provincie Zuid-Holland behorende bij de structuurvisie zijn twee landschapstypen relevant voor het plangebied. Dit zijn het veen(weide)landschap en de linten. Onderstaand twee uitsnedes van de Kwaliteitskaart met het plangebied blauw omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902BG025-VG01_0009.png"Uitsnedes Kwaliteitskaart structuurvisie provincie Zuid-Holland

De structuur van het veenweidegebied wordt bepaald door de rivieren en de parallel aan de rivieren aangelegde tiendwegen, kades en weteringen. Hierdoor is een landschap ontstaan met lange rechte lijnen en lange smalle kavels. Voor dit landschapstype worden de volgende richtpunten beschreven:

  • Behoud van het veenlandschap door het afremmen van bodemdaling.
  • Behoud van het contrast tussen (meer verdichte) oeverwallen langs de rivieren en de linten in het gebied en het uitgestrekte, ingeklonken veen.
  • Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen, waarbij lengtesloten als beeldbepalend worden beschouwd.
  • Behoud van de veenstroom, dijk en kade als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het veen(weide)landschap en begrenzing van poldereenheden.
  • Het gebruik is zoveel mogelijk gericht op behoud van de karakteristieken (maat van de poldereenheden, verkavelingspatroon, beplanting, kades en dijken en de zichtbaarheid van water in de vorm van sloten, weteringen en boezems).
  • Ontwikkelingen zijn gericht op een duurzaam gebruik en eigenaarschap van het veen(weide)gebied. Het maken van nieuwe (agrarische) natuurlandschappen met een (extensieve) recreatieve functie behoren tot de mogelijkheid.


Linten zijn lineaire, aangesloten bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. Voor het landschapstype linten worden de volgende richtpunten beschreven:

  • Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied.
  • Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.
  • Bij grootschalige ontwikkelingen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm. Dit betekent dat op gepaste afstand van het lint gebouwd wordt, waarbij het landschap, het lint en de nieuwe ontwikkeling bepalend zijn voor deze afstand. Het lint behoudt zijn eigen gezicht.

Met voorliggend plan wordt voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesaneerd en worden daarvoor in de plaats twee woningen gebouwd. Dit gebeurt aan de achterzijde van het perceel. De woningen worden zo gesitueerd dat het zicht naar het open veenweidelandschap zoveel mogelijk behouden blijft. Door de situering van de nieuwe woningen op de achterzijde van het perceel en de vormgeving die refereert naar 'schuurwoningen', wordt het beeld van een nieuw erf gecreëerd. De nieuwe woningen zijn visueel ondergeschikt aan de bestaande woning. Dit past in het landschapsbeeld. Met de voorgenomen ontwikkeling blijven de landschappelijke kwaliteiten van het veenweidelandschap en de linten behouden.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Beleef Bergambacht

De fusiegemeente Krimpenerwaard, ontstaan op 1 januari 2015, heeft geen eigen structuurvisie. De voormalige gemeente Bergambacht heeft in 2008 de structuurvisie 'Beleef Bergambacht' gepubliceerd. Deze structuurvisie is van rechtswege komen te vervallen, de inhoud en het gedachtegoed van de visie leven echter nog voort. De ruimtelijke kwaliteit in de gemeente Bergambacht wordt grotendeels gevormd door de cultuurhistorische waarde van de historische lintbebouwing en het slagenlandschap in het buitengebied. Het is daarom van belang dat deze cultuurhistorische waarden behouden blijven en beschermd worden en dat de transparantie van het lint door de doorzichten naar het open landschap zoveel mogelijk worden behouden. Nieuwe bebouwing en functies moeten passen in deze karakteristiek.

Planspecifiek
Onderhavig initiatief betreft het slopen van agrarische bedrijfsbebouwing en het daarvoor in de plaats bouwen van twee woningen. De woningen worden zo gepositioneerd dat de transparantie van het lint door de doorzichten naar het open landschap behouden blijft.

3.3.2 Nota ruimtelijke kwaliteit

De gemeente Krimpenerwaard heeft op 13 december 2016 de 'Nota Ruimtelijke kwaliteit' vastgesteld. Doel van de Nota is het welstandsbeleid van de voormalige gemeenten Bergambacht, Nederlek, Ouderkerk, Schoonhoven en Vlist te harmoniseren en dereguleren met behoud van kwaliteit. Bij de Nota Ruimtelijke kwaliteit horen twee kaarten; de niveaukaart en de gebiedenkaart. Op de niveaukaart is aangegeven wat het minimale toelatingsniveau is om de gewenste kwaliteit van de omgeving te regelen. Op de gebiedenkaart zijn de gebieden weergegeven die zich onderscheiden met samenhangende bebouwingstypologieën.

Planspecifiek

Op onderstaande afbeeldingen zijn een uitsnede van de niveaukaart en de gebiedenkaart weergegeven. Het plangebied is rood omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902BG025-VG01_0010.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902BG025-VG01_0011.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902BG025-VG01_0012.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902BG025-VG01_0013.png"

Uitsnede Niveaukaart Uitsnede Gebiedenkaart

Het plangebied heeft voor het grootste gedeelte de aanduidingen 'bijzonder' en 'polderlint'. Zuidbroek is één van de bebouwingslinten in het buitengebied waar een bijzonder welstandsniveau geldt. In deze gebieden gelden extra criteria die aansturen op een zorgvuldige inpassing van bouwplannen. Inspanning ten behoeve van het behoud en de eventuele versterking van de ruimtelijke kwaliteit zijn hier gewenst. Een plan moet een bijdrage leveren aan de kwaliteit van het straatbeeld.


Op de Gebiedenkaart ligt het plangebied in de 'polderlinten' (groen). De polderlinten hebben een bijzonder welstandsniveau. De waarde is in ieder geval gelegen in het goed behouden historische karakter met als basis de combinatie tussen de oorspronkelijke structuurelementen en de afwisselende lintbebouwing. De verkaveling met dicht op elkaar gelegen sloten leidt tot langwerpige kavels met tussen de kavels doorzichten op het achterland. Het uitgangspunt is dat bouwplannen een positieve bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. In verband hiermee wordt verwacht dat er in ieder geval aandacht geschonken wordt aan de hoofdoriëntatie van de bebouwing en de mate van afwisseling en individualiteit in de massa in combinatie met een terughoudende vormgeving en traditioneel gebruik van materialen en kleuren.

Voorliggend plan omvat de sloop van agrarische bedrijfsbebouwing en de bouw van twee nieuwe woningen. Hiermee neemt de hoeveelheid bebouwing af en verbetert de ruimtelijke kwaliteit. Door de situering van de nieuwe woningen op de achterzijde van het perceel en de vormgeving en het materiaalgebruik die refereren naar 'schuurwoningen', wordt het beeld van een nieuw erf gecreëerd. Hiermee levert het plan een positieve bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit. Bij het ontwerp van het plan is tevens rekening gehouden met de bovenstaande uitgangspunten.

3.3.3 Duurzaamheid

Duurzaamheid is een steeds belangrijker thema in de ruimtelijke ordening. In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. In het collegeprogramma van de gemeente Krimpenerwaard wordt aandacht gevraagd voor klimaatadaptie, waarbij de nadruk ligt op het tegengaan van bodemdaling, het beperken van wateroverlast en het tegengaan van hittestress. Daarnaast wordt ingezet op een lagere CO2-uitstoot en meer duurzaam opgewekte energie.

Bouwbesluit

Wettelijk kan er in Nederland geen verdere verduurzaming worden afgedwongen dan via het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Deze is later verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen, dit is rijksbeleid. BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.

Bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Dit heeft gevolgen voor de toe te passen technische apparatuur. Waar voorheen een kleine compacte verwarmingsketel volstond, moet nu worden overgestapt naar bijvoorbeeld een warmtepompinstallatie met buffervaten en een warmteterugwin-unit. Dit zijn installaties die een behoorlijk ruimtebeslag in de woning innemen.

Planspecifiek

Op dit perceel wordt geen agrarisch bedrijf meer geëxploiteerd. Met voorliggend plan wordt de (agrarische) bedrijfswoning herbestemd naar een burgerwoning en de bedrijfsopstallen worden gesloopt. Hiervoor worden twee woningen teruggebouwd. Deze niet meer als agrarisch bedrijf in gebruik zijnde locatie krijgt hiermee een toekomstbestendige invulling. Ten opzichte van de bestaande situatie worden zowel het bouwvlak als de oppervlakte aan bebouwing sterk verminderd. Hiermee is sprake van duurzaam ruimtegebruik.

De vermindering van het verhard oppervlak en de landschappelijke inpassing dragen op positieve wijze bij aan een duurzame inrichting, verbetering van het waterbergend vermogen en het voorkomen van hittestress. et aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied. In de groene invulling kunnen zich tevens diverse vogels vestigen. Met het realiseren van nieuw open water ten westen van het plangebied worden extra bergingsmogelijkheden voor water gecreëerd. Dit draagt bij aan het voorkomen wan wateroverlast en vermindert hittestress.

De wijze waarop de woningen worden uitgevoerd is nog niet bekend. Bij uitwerking van de plannen is er aandacht voor de energieprestatie van de woningen en maatregelen die genomen kunnen worden in de vorm van warmtepompen, zonnepanelen en gasloos bouwen.

3.3.4 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Buitengebied 2011", vastgesteld op 25 juni 2013. Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden' en de functieaanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - voormalig agrarisch bedrijf' en 'caravanstalling'. Tevens geldt in het plangebied het 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard', vastgesteld op 29 januari 2019.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902BG025-VG01_0014.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)


Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' is per bouwvlak maximaal één bedrijfswoning toegestaan. Het realiseren van twee extra woningen is strijdig met het geldende bestemmingsplan.

Het geldende bestemmingsplan kent een wijzigingsbevoegdheid van 'Agrarisch met waarden' naar 'Wonen'. Voor de sloop van iedereen 1000 m2 aan bedrijfsbebouwing mag één woning worden teruggebouwd. In onderhavig plan wordt 1875 m² gesloopt, waarmee niet voldaan wordt aan de sloopeis voor twee nieuwe woningen. De gemeente Krimpenerwaard vindt de ontwikkeling echter wel gewenst, omdat de ontwikkeling uitgaat van het toevoegen van ruimtelijke kwaliteit en het versterken van de beleefbaarheid van de Krimpenerwaard. Daarom wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voorliggend plan betreft het saneren van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en de realisatie van twee woningen. Voor deze ontwikkeling is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. Dit rapport is toegevoegd als bijlage 1. Op grond van het historisch onderzoek zijn een aantal terreindelen als verdacht voor bodemverontreiniging aangemerkt. Bij de omgevingsvergunningaanvraag voor het bouwen wordt een nader bodemonderzoek uitgevoerd.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15825864 (aan de Zuidbroek ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

NO2 (stikstofdioxide) PM10 (Fijn stof)
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2017 (µg/m3) 18,9 µg/m3 18 µg/m3
Grenswaarde concentratie (µg/m3) 40 µg/m3 40 µg/m3


De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (slopen van agrarische bedrijfsbebouwing en toevoegen twee woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen van 1.500 woningen). Gezien de omvang van de ontwikkeling draagt deze 'niet in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Met het plan worden de agrarische activiteiten definitief beëindigd, waardoor er juist sprake is van een verbetering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van twee geluidgevoelige objecten. Het plangebied ligt aan de Zuidbroek. Hier is een maximum snelheid van 60 km per uur toegestaan. Industrielawaai en spoorweglawaai zijn hier niet aan de orde. Om te bepalen wat de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai zijn op de gevels van de nieuwe woningen is een berekening uitgevoerd volgens de standaard rekenmethode 1. De berekening is opgenomen als bijlage 2. Hieruit blijkt dat de waarden ruim onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB blijven.


Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in: maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)
concentratiegebied binnen bebouwde kom 3,0 ouE/m3
concentratiegebied buiten bebouwde kom 14,0 ouE/m³
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom 2,0 ouE/m3
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom 8,0 ouE/m3

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.

De gemeente Krimpenerwaard heeft een eigen geurbeleid, vastgesteld in de Verordening geurhinder en veehouderij, gemeente Krimpenerwaard 2017. Hierin zijn de afstandsnormen voor dieren zonder geuremissiefactor gehalveerd, waarbij sprake is van een eenzijdige werking. Dat betekent dat bij het oprichten, uitbreiden of veranderen van een veehouderij buiten de bebouwde kom een afstand van 25 meter wordt gehanteerd tussen de dichtstbijzijnde gevel van de stal en het geurgevoelige object. Binnen de bebouwde kom bedraagt deze afstand 50 meter. Woningen in het buitengebied dienen wel op 50 meter afstand te blijven.

Planspecifiek

Met voorliggend plan wordt een agrarisch bedrijf gesaneerd. Dit betekent een vermindering van de geurbelasting ter plaatse. In de omgeving van het plangebied zijn enkele agrarische bedrijven gevestigd. Het dichtstbijzijnde bedrijf ligt schuin tegenover het plangebied, aan de Zuidbroek 143. Dit betreft een melkveebedrijf. Voor melkvee geldt een vaste afstand. Conform de gemeentelijke geurverordening bedraagt de aan te houden afstand 25 meter tot geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom. Aangezien de afstand tussen het bedrijf en het plangebied meer dan 100 meter bedraagt, wordt aan de geëiste afstand voldaan. Omgekeerd leidt de bouw van twee woningen niet tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van het agrarische bedrijf, omdat er woningen op kortere afstand liggen die in dat geval maatgevend zijn.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

In de omgeving van het plangebied zijn enkele agrarische bedrijven gesitueerd. Het aspect geur is reeds in paragraaf 4.1.4 behandeld. Voor de aspecten stof en geluid geldt op grond van de Staat van bedrijfsactiviteiten uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' een maximale richtafstand van 50 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Verder liggen er in de directe omgeving geen bedrijven die van invloed zijn op het plan. Met voorliggend plan is sprake van een goed woon- en leefklimaat voor de nieuw te bouwen woningen. Daarnaast worden met de ontwikkeling geen bedrijven belemmerd in hun bedrijfsvoering.


Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902BG025-VG01_0015.png"

Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Met voorliggend plan worden twee kwetsbare objecten (woningen) aan het plangebied toegevoegd. Uit de uitsnede van de risicokaart is op te maken dat in de omgeving van het plangebied op enkele locaties propaan is opgeslagen. Gezien de grote afstanden tussen deze locaties en het plangebied levert dit geen veiligheidsrisico's op. Op circa 450 meter afstand van het plangebied ligt de N210 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De woningen liggen niet binnen het invloedsgebied van deze weg. Op meer dan 800 meter ten westen van het plangebied en meer dan 1 kilometer ten noorden van het plangebied liggen gasleidingen. De afstand is dermate groot dat het plangebied buiten het invloedsgebied van deze leidingen ligt.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21eeeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Waterbeheerplan 2016-2021

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het hoogheemraadschap houdt het land veilig en bewoonbaar, nu en in de toekomst, en draagt bij aan de leefbaarheid van het gebied. Het beheer en onderhoud zijn gericht op het vergroten van de toekomstbestendigheid van het (afval)watersysteem. Bij grote investeringen in nieuwe infrastructuur en de aanleg van woon- of werkgebieden, denkt het Hoogheemraadschap actief mee met initiatiefnemers over de mogelijke gevolgen van hun plannen voor overstromingsrisico's, wateroverlast, de waterkwaliteit en de afvalwaterketen.

In het waterbeheerplan staan 10 doelen van het Hoogheemraadschap omschreven. Deze doelen hebben onder andere betrekking op waterveiligheid, optreden bij incidenten en het onderhouden van de waterkering.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Voorliggend plan betreft het saneren van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en de bouw van twee woningen in de plaats daarvan. De hoeveelheid verhard oppervlak neemt hiermee af. Er zijn derhalve geen waterhuishoudkundige belangen in het geding. Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het plan. Voor het graven van een watergang geldt een meldingsplicht. Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

In de omgeving van het plangebied is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Donkse Laagten'. Dit gebied ligt op circa 6,7 km afstand van het plangebied. Door de omvang van de ontwikkeling (saneren agrarische bedrijfsbebouwing en bouw twee nieuwe woningen) en de afstand tot het beschermde gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten worden uitgesloten.

Een toename van stikstofdepositie als gevolg van het plan wordt evenmin verwacht. Gelet op de omvang van de ontwikkeling in relatie tot de afstand (6,7 km) tot N2000-gebied maken dat het niet noodzakelijk is dit met een Aerius-berekening te onderbouwen.

Soortenbescherming

Om de gevolgen van soortenbescherming te beoordelen is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 3. Uit het onderzoek blijkt dat er geen beschermde soorten voorkomen waarvoor ontheffingen moeten worden aangevraagd of die specialistisch vervolgonderzoek vereisen, mits aan een aantal preventieve en mitigerende voorwaarden tijdens de uitvoering van de werkzaamheden wordt voldaan:

  • voorkom dat opgeworpen grond en zandhopen tijdens de bouw broedhabitat voor oeverzwaluwen vormen;
  • voorkomen uitstralen van bouwplaatsverlichting i.v.m. mogelijk foerageergebied voor vleermuizen;
  • bescherm zand- en grondhopen tegen intreden van amfibieën.

Tevens geldt de algemene zorgplicht voor flora en fauna voor alle in het wild levende planten en dieren in Nederland (art.1.11 Wnb). Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient dan ook steeds rekening te worden gehouden met flora en fauna. Bij aantreffen van dieren dienen deze voorzichtig buiten de projectlocatie op een geschikte plaats te worden gebracht. Bij twijfel dient ecologisch advies te worden ingewonnen.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Voorliggend initiatief betreft het slopen van agrarische bedrijfsbebouwing en de bouw van twee nieuwe woningen. Door het saneren van de agrarische bedrijfsbebouwing neemt het aantal verkeersbewegingen af. De twee nieuwe woningen worden ontsloten via de Zuidbroek via een eigen inrit die voorheen het agrarische erf ontsloot. De voormalige bedrijfswoning behoudt zijn eigen inrit vanaf de Zuidbroek.
In het plangebied geldt het 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard', waarbij de gemiddelde parkeerkencijfers van de CROW publicatie 'toekomstbestendig parkeren' als norm worden gehanteerd. Voor vrijstaande koopwoningen in het buitengebied (in een weinig stedelijk gebied) is de minimale parkeernorm 2 parkeerplaatsen per woning. Voor onderhavig plan is de minimale parkeernorm 2 x 2 = 4 parkeerplaatsen. In het plangebied is bij elke woning voldoende ruimte om op eigen terrein minimaal 2 auto's te parkeren. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie En Archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie
Het plangebied ligt in een cultuurhistorisch waardevol veenweidegebied en bebouwingslint. Voorliggend plan betreft het slopen van agrarische bedrijfsbebouwing en de bouw van twee compensatiewoningen. Hiermee neemt de hoeveelheid bebouwing af en verbetert de ruimtelijke kwaliteit. De bestaande woning in het plangebied heeft geen cultuurhistorische waarde. Door de situering van de nieuwe woningen op de achterzijde van het perceel, achter de bestaande woning, en de vormgeving die refereert naar 'schuurwoningen', wordt het beeld van een nieuw erf gecreëerd. Dit past in het landschapsbeeld. De woningen worden zo gesitueerd dat het zicht naar het open veenweidelandschap zoveel mogelijk behouden blijft. Hiermee blijven de cultuurhistorische waarden van het veenweidelandschap en de linten behouden.

Archeologie
Onderstaand is een uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Krimpenerwaard weergegeven. Hierop is te zien dat het plangebied 'Waarde Archeologie 7' heeft. Dit is een lage archeologische verwachtingswaarde met een onderzoeksverplichting bij bodemingrepen groter dan 10.000 m2 en dieper dan 3 meter onder het maaiveld. De te slopen agrarische bedrijfsbebouwing uit voorliggend plan heeft een oppervlakte van circa 1875 m2. De twee nieuw te bouwen woningen hebben een nog kleinere oppervlakte. Daarom is er geen archeologisch onderzoek nodig voor de voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1902BG025-VG01_0016.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Krimpenerwaard

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze Van Bestemmen

Voor de bestemmingen en de opzet van de regels is aangesloten bij de systematiek van het bestemmingsplan "Buitengebied 2011" van de voormalige gemeente Bergambacht.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen en bijzonderheden:

  • De bestemming 'Wonen' geldt voor de bestaande woning. Deze regeling komt overeen met die uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2011". De situering van de woning is vastgelegd in een bouwvlak.
  • De bestemming 'Wonen - 1' is opgenomen voor de twee nieuw te bouwen woningen. Voor deze woningen geldt een afwijkende bouwregeling, in die zin dat de situering is vastgelegd in een bouwvlak en dat woning en bijgebouwen in één volume dienen te worden ondergebracht.
  • De twee nieuw te bouwen woningen dienen te voldoen aan de beeldkwaliteitseisen zoals deze zijn opgenomen in bijlage 2 bij de regels.
  • Voor het zuidwestelijke gedeelte is de bestemming 'Tuin - Landschapswaarden' opgenomen. Hier zijn geen gebouwen toegestaan. Met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' is aangegeven dat op deze gronden geen vergunningsvrije gebouwen, als bedoeld in artikel 2 lid 3 en in artikel 3 lid 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, mogen worden gebouwd. Dit met het oog op de stedenbouwkundige structuur ter plaatse, het behoud van de openheid en de zichtlijnen van het landschap, de visuele ondergeschiktheid van de nieuw te realiseren bebouwing ten opzichte van de lintbebouwing alsmede het verzekeren van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden.
  • De landschappelijke inpassing is als voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie Zuid-Holland en aan het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Er zijn vanuit deze instanties geen bezwaren tegen het plan ingebracht.

6.3 Verslag Inspraak Ex Artikel 3.1.6 Bro

Op 16 juli 2020 is een buurtbijeenkomst gehouden op het erf van de boerderij. Daarbij waren 13 personen aanwezig. Van deze bijeenkomst is door initiatiefnemer een verslag gemaakt (zie bijlage 4) en is met betrokkenen gecorrespondeerd. De volgende opmerkingen zijn gemaakt.

  1. 1. Wie is er voor de buurtbijeenkomst uitgenodigd en waarom?
  2. 2. De omvang van de te slopen bebouwing is 1800 m2 zodat er maar 1 compensatiewoning kan worden gebouwd en niet 2. Het plan is ook met 1 compensatiewoning economisch uitvoerbaar.
  3. 3. De woningen mogen volgens het moederplan maximaal 700 m3 inhoud hebben.
  4. 4. Er waren op de buurtbijeenkomst totaal 13 buurtbewoners aanwezig en daarvan stemden 11 in met de opzet met twee woningen. 1 persoon vond de achterste woning te ver naar achteren geplaatst (uitzicht) en 1 persoon was bezorgd over de mogelijkheden bijgebouwen en schuttingen en dergelijke op te richten.
  5. 5. De 1 of 2 compensatiewoningen moeten gesitueerd worden binnen de omtrekken van de te slopen schuur.
  6. 6. In de definitieve planvorming moet de opzet niet hinken op twee gedachten: hetzij 1 volume per woning of 1 of 2 woningen met bijgebouwen.
  7. 7. De gronden buiten de woonbestemming moeten agrarisch blijven om de openheid van het landschap te waarborgen.
  8. 8. Een boomgaard mag volgens de regels niet in de bestemming agrarisch.
  9. 9. Geen dichte bosschages.

Reactie

Naar aanleiding van de opmerkingen en vragen het volgende:

  1. 1. De initiatiefnemers wordt bij de start van een ruimtelijk project in de gemeente verzocht de omgeving meteen bij de planvorming te betrekken. Doel is zo snel mogelijk de zorgen en vragen van de omgeving op te pakken en waar mogelijk en nodig in de planvorming te verwerken. Daardoor kan een ruimtelijk plan beter aansluiten op de omgeving en kunnen soms oude knelpunten (erfgrenzen, toeritten, riolering en dergelijke) meteen worden verholpen. In de regel zijn dit de eigenaren en gebruikers van de aanliggende percelen maar het kunnen ook andere buurtbewoners zijn die de ruimtelijke uitstraling ondervinden.
  2. 2. De initiatiefnemer heeft gevraagd om twee compensatiewoningen te mogen bouwen in het kader van de provinciale ruimte voor ruimte regeling. Op 27 november 2018 hebben burgemeester en wethouders besloten bereid te zijn een procedure voor de inpassing van twee compensatiewoningen te starten door middel van een postzegelbestemmingsplan. Reden is met name dat ook al is het oppervlak maar 1800 m2 door de sloop daarvan de ruimtelijke kwaliteit substantieel toeneemt. De inpassing van twee woningen sluit aan bij het provinciaal beleid. Het beeldkwaliteitsplan is getoetst door de commissie ruimtelijke kwaliteit en deze heeft positief geadviseerd.
  3. 3. In het moederplan Buitengebied Bergambacht 2011 artikel 3.7 is een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarin is bepaald dat een compensatiewoning maximaal 700 m3 mag bedragen en de bijgebouwen een oppervlak van 50 m2 mogen hebben. Al met al kan het volume van een nieuwe woning met aan- en bijgebouwen, los van het vergunningvrij bouwen dat gerelateerd is aan het oppervlak van het perceel, ca. 950 m3 bedragen (700 m3 + 50x5m = 250 m3). Opzet van de vervangende nieuwbouw is het terugbrengen van het beeld van een ensemble van een hoofdwoning met twee schuurachtige woningen. Daarvoor is er in overleg voor gekozen de aan- en bijbouwen in het hoofdvolume op te nemen en de mogelijkheid van vergunningvrije aan- en bijgebouwen en dergelijke te beperken.
  4. 4. Door de bestemming 'Tuin - Landschapswaarden' is het bouwen van vergunningvrije werken niet mogelijk behoudens gebiedseigen voorzieningen zoals lage erfafscheidingen en kleine schuilplaatsen voor dieren. De nieuwe woningen zijn gesitueerd op de plaats van de oude schuur en zijn kleiner dan de oude schuur. De zichtlijnen worden beter zodat niet wordt ingezien dat het uitzicht onevenredig wordt geschaad.
  5. 5. Zie 4.
  6. 6. De planvorming gaat uit van twee hoofdvolumes zonder bijgebouwen.
  7. 7. In de lijn van de wijzigingsbevoegdheid zijn de percelen voor de compensatiewoningen gemaximeerd. Om het optrekken van schuurtjes en schuttingen te voorkomen is een groot deel daarvan bestemd als 'Tuin - Landschapswaarden'.
  8. 8. De gronden krijgen de bestemming wonen of tuin. Het inrichten als boomgaard valt daar niet onder.
  9. 9. Het aanplanten van bosschages is passend bij de bestemming tuin.

6.4 Verslag Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 13 april tot en met 24 mei 2021 ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn twee schriftelijke zienswijzen ingediend. In de Nota van beantwoording in bijlage 5 zijn deze samengevat en beantwoord. Op enkele onderdelen heeft dit geleid tot aanpassingen in de regels en toelichting van het plan. Dit is aangegeven in bijlage 5.

Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing Zuidbroek 138a

Bijlage 1 Landschappelijke inpassing Zuidbroek 138a

Bijlage 2 Beeldkwaliteitskader

Bijlage 2 Beeldkwaliteitskader

Bijlage 3 Te Slopen Bebouwing

Bijlage 3 Te slopen bebouwing

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Berekening Wegverkeerslawaai

Bijlage 2 Berekening wegverkeerslawaai

Bijlage 3 Verkennend Ecologisch Onderzoek

Bijlage 3 Verkennend ecologisch onderzoek

Bijlage 4 Verslag Buurtbijeenkomst

Bijlage 4 Verslag buurtbijeenkomst

Bijlage 5 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 5 Nota van beantwoording zienswijzen